Medicijntekort in Suriname |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Medicijntekort Suriname kan mensenlevens kosten»?1
Ja
Welk informatie heeft u over het alarmerende beeld dat in het bericht wordt geschetst over het tekort aan medicijnen in Suriname?
In Suriname is op dit moment geen sprake van een generiek medicijntekort. Wel is er sprake van een tekort aan primaire medische verbruiksartikelen en basisartikelen in de ziekenhuizen. Hierdoor moeten operaties die niet urgent zijn, soms worden uitgesteld. Acute operaties worden zo goed als mogelijk uitgevoerd, waarbij in sommige gevallen moet worden geïmproviseerd. De eerstelijns gezondheidszorg lijkt nog naar behoren te functioneren. Patiënten kunnen door de huisarts voorgeschreven medicijnen nog aanschaffen. Indien de economische situatie verder verslechtert, kunnen medicijnen op den duur wel schaarser worden. De Surinaamse Vereniging van Apothekers heeft daarover een gesprek gevoerd met de Surinaamse Minister van Volksgezondheid. Zij zijn met de Surinaamse Vereniging van Assurantie Maatschappijen overeengekomen afspraken te maken over tijdige vergoedingen om een tekort aan medicijnen te voorkomen.
Wat is de (financiële) omvang en wat zijn de oorzaken van dit medicijntekort?
Volgens de Surinaamse autoriteiten is op dit moment geen sprake van een algemeen medicijntekort. Voor wat betreft het tekort aan verbruiksartikelen kunnen ziekenhuizen deze niet meer op krediet kopen en moet er direct worden betaald. Dit is vanwege de financieel-economische situatie niet altijd mogelijk, waardoor een tekort ontstaat.
Ziet u mogelijkheden voor Nederland om, eventueel via de resterende, eerder opgeschorte verdragsmiddelen, bij te dragen aan een oplossing voor het medicijntekort? Bent u bereid hierover in gesprek te gaan met Suriname?
Suriname heeft vooralsnog geen internationaal hulpverzoek ingediend. Mocht dat komen, dan zal het kabinet daar serieus naar kijken, zoals gebruikelijk voor dit soort hulpverzoeken. Zoals aangegeven in het Algemeen Overleg Suriname met uw Kamer op 6 september 2015 (vergaderjaar 2015–2016 20 361 nr. 169), zijn de Verdragsmiddelen in 2012 opgeschort n.a.v. de amnestiewet. Het standpunt van het kabinet daarover is niet gewijzigd.
Overigens heeft de Islamic Development Bank op 23 april jl. Suriname een leningportefeuille ter beschikking gesteld van USD 1,75 miljard met een looptijd van vijf tot tien jaar. Een deel kan daarvan worden gebruikt voor o.a. de import van basisgoederen en medicijnen.
Intimidatie van Molukkers bij hoog Indonesisch bezoek |
|
Grace Tanamal (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «Intimidatie Molukkers bij hoog Indonesisch bezoek» en van het gefilmde incident, te bekijken op https://youtu.be/NNvSEbOmkNI?1
Ja.
Klopt het dat bij dit incident een vrouw en haar dochter werden gesommeerd de Molukse vlag te verwijderen, geen sjaal mochten dragen met de Molukse vierkleur en ook niet mochten zingen onder het dreigement te worden verwijderd door de beveiliging?
Zoals uit het betreffende filmpje op YouTube blijkt, is dit inderdaad gezegd.
Klopt het dat deze beveiligers tot de Dienst Bewaken en Beveiligen behoren? Hebben zij specifieke instructies gekregen met betrekking tot uitingen van de Molukse gemeenschap in het zicht van de Indonesische delegatie? Zo ja, welke instructies hebben zij gekregen en waren deze instructies alleen van toepassing in de nabijheid van de Indonesische delegatie of ook voor uitingen van de Molukse identiteit op andere plaatsen dan de haven van Hoek van Holland?
Het betreft inderdaad medewerkers van politie die werkzaam zijn bij de Dienst Bewaken en Beveiligen (hierna: DBB). De DBB is belast met de uitvoering van persoonsbeveiliging van onder andere buitenlandse staatshoofden.
De betreffende medewerkers van politie hebben geen specifieke instructies gekregen met betrekking tot uitingen van de Molukse gemeenschap, anders dan het waarborgen van de veiligheid van de te bewaken persoon. De lokale gezagen zijn zoals gebruikelijk, geïnformeerd over het bezoek van de Indonesische president en de beveiliging hieromheen. De beveiliging is verzorgd door de DBB, omdat hier sprake was van een te beveiligen persoon die binnen het rijksdomein van het stelsel bewaken en beveiligen valt.
Zijn deze instructies ook gedeeld met anderen zoals het gemeentebestuur van Rotterdam, waar Hoek van Holland onder valt? Zo nee, kunt u een toelichting geven op de acties van de beveiliging?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat het tonen van de Molukse vlag, weliswaar verboden is in Indonesië, maar in Nederland niet strafbaar is? Zo ja, waarom moest de Molukse vlag worden verwijderd inclusief andere uitingen van de Molukse vierkleur op Nederlands grondgebied? Zo nee, waar staat in het wetboek van strafrecht dat het verboden is de Molukse vlag te tonen en waar staat dit in de algemene politie verordering van Rotterdam zoals werd beweerd door de beveiliging?
Vrijheid van meningsuiting is in Nederland een groot goed, dat grondwettelijke bescherming geniet. Het tonen van de Molukse vlag is in Nederland niet strafbaar. Bij het bezoek van de president van Indonesië zijn dan ook geen beperkingen opgelegd voor het tonen van vlaggen bij de demonstraties die conform de Wet Openbare Manifestaties waren aangekondigd en waarvoor een bewijs van kennisgeving was verleend. Uit informatie van politie en gemeente is mij duidelijk geworden dat in deze situatie de gemeente niet de verplichte kennisgeving had ontvangen. Was dat wel het geval geweest, hadden er tussen de demonstrante(n), gemeenten en de politie afspraken gemaakt kunnen worden, bijvoorbeeld over de locatie voor de demonstratie.
Uit de aangereikte informatie blijkt tevens dat het optreden van de betreffende medewerker(s) van de DBB gebaseerd is op een inschatting van de situatie op dat moment en de risico’s voor de veiligheid van de Indonesische president. Met name het oordeel dat sprake was van een onoverzichtelijke situatie voor de persoonsbeveiliging, is daarbij bepalend geweest. Voor een toelichting op de feiten en context van dit optreden, mede gebaseerd op een schriftelijk feitenrelaas van de betrokken medewerkers van de DBB, verwijs ik u naar de brief van 2 mei jl. van de burgemeester van Rotterdam aan de Gemeenteraad naar aanleiding van het incident2.
Het is niet aan mij om middels de beantwoording van schriftelijke Kamervragen een uitspraak te doen over het individuele functioneren van deze medewerkers van de DBB. Uiteraard staat het betrokkene(n) altijd vrij een klacht in te dienen bij de politie inzake de bejegening door de medewerker van de DBB. De politie zal deze klacht dan in behandeling nemen en op basis van de feiten en omstandigheden tot een afgewogen oordeel komen over de handelwijze van de medewerker(s).
Waaraan ontleent de betreffende beveiliger de bevoegdheid de vrouwen te gelasten de Molukse vlag te verwijderen, hun sjaal niet te dragen, en het zingen te verbieden?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van mening dat de beide vrouwen hun recht op de vrijheid van meningsuiting is ontnomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dit recht te zetten?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat de beveiliging juist deze vrouw aansprak omdat men vermoedde dat de gedane uitingen de president van Indonesië of zijn delegatie onwelgevallig zouden kunnen zijn en dat zij preventief werden geïntimideerd door de beveiliging?
Zie antwoord vraag 5.
Is er volgens u sprake van een demonstratie, wanneer er diverse toeschouwers staan waaronder twee Molukse vrouwen waarvan er eentje een sjaal draagt met de Molukse vierkleur die aangeven daar rustig en vreedzaam te staan en naar de Indonesische president te willen kijken?
Zodra meerdere mensen uiting willen geven aan hun gedachten, wordt dit al snel aangemerkt als een betoging, waarop de Wet openbare manifestaties van toepassing is. Het tonen van deze vlag bij het bezoek van de Indonesische president door meerdere personen kan worden gezien als een betoging in de zin van deze wet. In het onderhavige geval voerden de vrouwen zelf aan dat ze daar stonden om hun mening te uiten, zo blijkt uit het filmpje.
Welke criteria worden gebruikt om te beoordelen of een bepaalde uiting een demonstratie is die kan worden verhinderd of verboden omdat er vooraf geen toestemming is gevraagd?
Op grond van de Wet openbare manifestaties en de daarmee samenhangende APV-bepaling(en) kunnen eisen worden gesteld aan het houden van een betoging.
De bevoegdheden tot beperking van het recht tot betoging kunnen slechts worden aangewend ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden.
Deelt u de mening dat het recht op de vrijheid van meningsuiting is geschonden van Nederlandse staatsburgers teneinde de goede betrekkingen met een bevriend staatshoofd niet te verstoren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. De reden dat de beveiliging juist deze dames aansprak, was niet gelegen in het onwelgevallig zijn van de uitingen voor de Indonesische president, maar op een inschatting van de situatie en de risico’s voor de veiligheid van de te beveiligen persoon.
Bestraffing van misdrijven buiten de rechter om |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Marith Volp (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Pak criminelen hun geld af, dan tref je ze het hardst»?1
Ja.
Is het waar dat de politie en het Openbaar Ministerie (OM) in Brabant er steeds meer voor kiezen niet alleen kleine delicten buiten de rechter om te bestraffen, maar ook zwaardere delicten? Zo ja, wat is de aard en de omvang van die delicten? Zo nee, wat is er niet waar?
Het is onjuist dat de ZSM-werkwijze in Brabant wordt opgerekt naar zwaardere delicten. Sinds 2011 wordt binnen het Openbaar Ministerie (OM) gewerkt met de ZSM-werkwijze voor relatief eenvoudige delicten. Via deze werkwijze kunnen zaken die betrekking hebben op dergelijke relatief eenvoudige delicten op verschillende wijze worden afgedaan, bijvoorbeeld met een (voorwaardelijk) sepot, transactie, OM-strafbeschikking of dagvaarding. Deze werkwijze past binnen de bevoegdheden die de Wet OM-afdoening biedt. De in het krantenartikel geschetste aanpak ziet overigens ook alleen op de behandeling van deze relatief eenvoudige hennepzaken. Grotere drugsgerelateerde onderzoeken die zich naast hennep vaak tevens richten op andere soorten drugs, witwassen, mensenhandel en deelname aan een criminele organisatie – zaken waarbij sprake is van georganiseerde ondermijnende misdaad en die vaak een grote maatschappelijke impact hebben – worden niet via de ZSM-werkwijze afgedaan.
Ter toelichting wil ik daarbij graag nog het volgende opmerken. De essentie van de ZSM-werkwijze is de parallelle samenwerking waarbij OM, politie, reclasseringsorganisaties, Raad voor de Kinderbescherming en Slachtofferhulp op een gemeenschappelijke werkvloer, ook buiten kantooruren, met vroegtijdige betrokkenheid en regie door de officier van justitie strafbare feiten zorgvuldig, snel en betekenisvol afdoen.
Het OM maakt bij het beoordelen en afhandelen van (hennep)zaken die via ZSM-werkwijze binnenkomen gebruik van alle wettelijke mogelijkheden. Bij de beoordeling wordt door het OM gekeken naar de meest geschikte, passende afdoening. De Wet OM-afdoening maakt het mogelijk dat het OM alle overtredingen en misdrijven waarop maximaal zes jaar gevangenisstraf staat op een andere wijze af kan doen, te weten door middel van het uitvaardigen van een strafbeschikking. Ook kan het OM besluiten tot het aanbieden van een transactie, die strekt tot voorkoming van vervolging.
Deelt u de mening van het in dat bericht genoemde hoofd van de recherche en de officier van justitie dat «geld en waardevolle spullen ontnemen van verdachten effectiever [is] dan een langdurig strafproces»? Zo ja, waarom en waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Het OM beoordeelt per individueel geval, gelet op alle feiten en omstandigheden, welke afdoening passend is en met welk instrument het maximale effect kan worden bereikt. In algemene zin kan gesteld worden dat veel strafbare feiten worden gepleegd vanuit een winstoogmerk. Ik onderschrijf daarom ook het standpunt dat het afnemen van crimineel vermogen mede daarom een effectief middel in de bestrijding van ondermijnende criminaliteit is. Het OM kan verschillende instrumenten inzetten om crimineel vermogen langs strafrechtelijke weg af te pakken: met een transactie of via een ontnemingsprocedure. Elk van deze instrumenten heeft zijn eigen specifieke mogelijkheden en voordelen.
De strafrechtelijke aanpak in Zeeland-West-Brabant maakt deel uit van een bredere integrale aanpak waarbij ook fiscaal en bestuurlijk crimineel vermogen wordt afgenomen.
Deelt u de mening dat de zo spoedig mogelijk (ZSM)-aanpak alleen bedoeld en geschikt is voor relatief kleine strafbare feiten? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zie het antwoord op vraag 2. De ZSM-werkwijze wordt inderdaad gebruikt voor relatief eenvoudige zaken.
Deelt u de mening dat straffen zoveel mogelijk door de strafrechter in een met alle procedurele waarborgen omkleed strafproces dienen te worden opgelegd en dat het OM daar niet in de eerste plaats de meest geschikte instantie voor is? Zo ja, waarom en hoe verhoudt zich dat tot de mening van de genoemde officier van justitie dat hij beter in staat is te straffen dan de strafrechter? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
In Nederland worden straffen opgelegd door rechters in een strafproces. Bij de invoering van de Wet OM-afdoening is het mogelijk gemaakt dat het OM bepaalde strafbare feiten zelf, buitengerechtelijk, bestraft. De Wet OM-afdoening geeft de officier van justitie de bevoegdheid om zonder tussenkomst van de rechter in een strafbeschikking sancties op te leggen ter zake van overtredingen en misdrijven waarop een gevangenisstraf is gesteld van maximaal zes jaar.
De OM strafbeschikking is een wettelijk middel, met waarborgen omkleed. Zo moet er uiteraard voldoende bewijs zijn, anders mag geen strafbeschikking worden uitgevaardigd. Bovendien staan rechtsmiddelen open: de verdachte kan in verzet gaan tegen de strafbeschikking waarna de zaak in volle omvang door de rechter wordt beoordeeld.
Is het waar dat de strafrechtketen verstopt is en dat daarom het OM er voor kiest zelf de zaken af te doen? Zo ja, wat gaat u doen teneinde deze verstopping op te lossen? Zo nee, wat is er dan niet waar?
De strafrechtketen is niet verstopt. De prestaties van de strafrechtketen kunnen en moeten wel beter. Over de aanpak om deze prestaties te verbeteren, onder andere op het gebied van de verbetering van de kwaliteit van processen-verbaal en doorlooptijden, ontvangt u twee keer per jaar een rapportage. De eerstvolgende rapportage ontvangt u medio 2016.
Deelt u de mening dat het beleid ten aanzien van de achterdeur van coffeeshops bijdraagt aan een groot aantal strafzaken met betrekking tot drugs en dat het reguleren van de hele wietsector zou kunnen bijdragen aan een minder groot beslag op de strafrechter? Zo ja, waarom en hoe gaat u hier gevolg aan geven? Zo nee, waarom niet?
Als iets verboden is, is het uitgangspunt dat dit ook gehandhaafd wordt. Dit zal effect hebben op de strafrechtsketen. Als een verbod uit het strafrecht gehaald wordt, zullen ten aanzien van dat specifieke onderwerp logischerwijs geen daarop ziende zaken meer de strafrechtsketen instromen.
Echter, het effect van het reguleren van de achterdeur op de strafrechtsketen zal beperkt zijn. Een groot deel van de hennepteelt is bedoeld voor de export. Dat is en blijft illegaal, ook als de teelt voor de achterdeur van de coffeeshop gereguleerd wordt. Deze illegale teelt zal bestreden moeten worden, onder meer via de inzet van het strafrecht.
Door in dit pleidooi voor regulering de nadruk te leggen op de overweging of iets wel of niet een beslag legt op de strafrechtsketen wordt het vraagstuk onaanvaardbaar vereenvoudigd. Er liggen meerdere redenen ten grondslag aan het standpunt van het huidige kabinet om de wietteelt voor recreatief gebruik niet te reguleren. Dit standpunt is dan ook niet gewijzigd.
Deelt u de mening dat het geen pas geeft als een officier van justitie een verdachte een overeenkomst aanbiedt met als argument dat als de zaak voorkomt, wij verder gaan rechercheren om het dossier voor de rechter te completeren en er een grote kans bestaat dat wij dan veel meer ontdekken»? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Indien de officier van justitie voornemens is een OM-strafbeschikking op te leggen of een transactie aan te bieden gaat hij hierover in gesprek met de verdachte. Het is niet ongebruikelijk dat hierbij alle mogelijkheden en scenario’s ter sprake komen, waarbij ook de beschikbare opsporingscapaciteit een rol kan spelen. Vanzelfsprekend staat het de verdachte, bijgestaan door zijn advocaat, vrij om de strafbeschikking te voldoen dan wel in verzet te gaan. In geval van een aanbod tot transactie kan de verdachte er toe overgaan het aanbod niet te accepteren, waarna de zaak aan de rechter zal worden voorgelegd.
Deelt u de mening dat het juist de taak van het OM zou moeten zijn verder te rechercheren om meer te ontdekken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals bekend moeten OM en politie altijd keuzes maken waarvoor zij hun schaarse (opsporings)capaciteit het beste kunnen inzetten. Dit betekent dat steeds keuzes moeten worden gemaakt of in een concrete zaak tot opsporing wordt overgegaan en met welke inzet (in tijd, middelen en capaciteit). De officier van justitie bepaalt – gelet op de omstandigheden van de individuele zaak – of nader onderzoek wordt gedaan of niet.
Deelt u de mening dat de taskforce Brabant-Zeeland juist mede is opgericht om verder te rechercheren en de structuren achter de georganiseerde criminaliteit bloot te leggen? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de ZSM aanpak waar in Brabant door de genoemde officier van justitie blijkbaar voor wordt gekozen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
De Taskforce Brabant Zeeland is een samenwerkingsverband dat is opgericht om de georganiseerde criminaliteit in Brabant en Zeeland effectiever te bestrijden. Binnen die integrale aanpak worden fiscale, bestuurlijke en strafrechtelijke interventies gepleegd; is er sprake van zowel «korte klappen» als diepgravende onderzoeken. Het gehele wettelijke instrumentarium wordt gebruikt. Van belang is onderscheid te maken tussen relatief eenvoudige hennepzaken (de kleinere hennepplantages) en grotere, drugsgerelateerde onderzoeken die zich (naast hennep) vaak richten op andere soorten drugs, witwassen, mensenhandel en deelname aan een criminele organisatie. De geschetste aanpak ziet alleen op de behandeling van relatief eenvoudige hennepzaken.
Acht u het mogelijk dat als criminelen van wie zonder verdere straf enkel het vermogen wordt afgeroomd er toe kan leiden dat dergelijke criminelen in hun business plan dergelijke transacties gaan incalculeren en zich daardoor nauwelijks laten afschrikken teneinde opnieuw strafbare feiten te begaan? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Criminelen lopen het risico om gepakt te worden en calculeren zowel een gevangenisstraf, taakstraf als ontneming in. Het gaat bij de aanpak van criminaliteit vooral om het verhogen van de subjectieve én objectieve pakkans en om criminelen een gepaste sanctie op te leggen met een speciaal en generaal preventief effect. Bij georganiseerde criminaliteit is geld het leidmotief. Door het afnemen van crimineel vermogen hebben criminelen geen profijt van hun criminele activiteiten. Zo wordt bovendien voorkomen dat criminele winsten opnieuw worden geïnvesteerd. Het OM kan verder in het kader van de OM-strafbeschikking sancties opleggen als een taakstraf, een geldboete, de maatregel onttrekking aan het verkeer of een schadevergoedingsmaatregel voor het slachtoffer.
Zou de grote drugsactie in Brabant2, waarbij drugslabs zijn opgerold heel veel drugs en wapens zijn gevonden en personen zijn opgepakt, mogelijk zijn geweest als er gekozen zou zijn voor een ZSM-aanpak van verdachte personen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u voornemens in uw overleg met het College van Procureurs-Generaal de in het eerste bericht genoemde aanpak van criminelen via het OM aan de orde te stellen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is aan het OM om per individueel geval, gelet op alle feiten en omstandigheden, te bepalen op welke wijze de zaak wordt afgehandeld. Het OM is immers onafhankelijk. Ik zal dit onderwerp wel meenemen bij mijn reguliere overleg met het College van procureurs-generaal.
Klopt het bericht dat de politie en het openbaar ministerie in Brabant de ZSM-afdoening oprekken van lichte vergrijpen naar zwaardere delicten en er daarbij voor kiezen om drugscriminelen niet langer voor de rechter te brengen? Zo ja, hoe verhoudt dit besluit zich tot het doel van ZSM-afdoening, namelijk om alleen lichte vergrijpen buiten de rechter om af te doen?1 2
Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen 2 en 6 van de leden Recourt en Volp (2016Z08829). In aanvulling daarop merk ik op dat een afdoening via de ZSM-werkwijze ook kan betekenen dat aan de verdachte een dagvaarding wordt uitgereikt om te verschijnen voor de rechter.
Is het besluit van Justitie in Brabant aan u voorgelegd? Zo ja, heeft u ingestemd met het besluit om zwaardere zaken onder ZSM-afdoening te brengen en drugscriminelen en georganiseerde criminaliteit niet langer voor de rechter te brengen? Zo nee, waarom is het besluit niet aan u voorgelegd?
Nee. Het is aan het OM om per individueel geval, gelet op alle feiten en omstandigheden, te bepalen op welke wijze een zaak wordt afgehandeld. Het OM is immers onafhankelijk.
Is over het besluit tot oprekken van de ZSM-afdoening, waardoor meer zaken buiten de rechter om zullen worden afgedaan, overleg geweest met de Raad voor de Rechtspraak? Zo ja wat is de reactie van de Raad voor de Rechtspraak hierop?
Er is geen sprake van oprekken van de ZSM-werkwijze.
In hoeverre beschouwt u het als wenselijk dat het openbaar ministerie met dit besluit voortaan niet langer door rechercheert op een drugsdelict en op criminele samenwerkingsverbanden, maar al in een veel eerder stadium tot een overeenstemming komt met de crimineel en de zaak zelf buiten de rechter om afdoet?
Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen 9, 10 en 12 van de leden Recourt en Volp (2016Z08829).
Hoe past naar uw opvatting het oprekken van de reikwijdte van de ZSM-afdoening bij de kritische evaluatie van de OM-afdoening door de Procureur-generaal bij de Hoge Raad, die tekortkomingen in de uitvoering door het openbaar ministerie constateert en vaststelt dat de wettelijke voorschriften niet naar behoren worden gehandhaafd of uitgevoerd?
Naar aanleiding van het rapport «Beschikt en Gewogen» van de procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft het College van procureurs-generaal verbetermaatregelen genomen. De procureur-generaal is een vervolgonderzoek gestart naar de wijze waarop het OM gevolg heeft gegeven aan de aanbevelingen in voornoemd rapport. Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Vindt u het argument dat de strafrechtketen in Brabant dichtslibt door toenemende criminaliteit een reden om meer zaken buiten de rechter om af te doen?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 6 van de leden Recourt en Volp (2016Z08829).
Ziet u een verband tussen het Nederlandse gedoogbeleid, waarin het telen van hennep illegaal is, en het dichtslibben van de strafrechtketen in Brabant?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 7 van de leden Recourt en Volp (2016Z08829).
In hoeverre heeft het dichtslibben van de strafrechtketen in Brabant, als gevolg van toenemende criminaliteit, te maken met het aantal zaken rondom henneptelers? Hoeveel zaken in Brabant betreft illegale hennepteelt en hoeveel van deze zaken denken politie en Openbaar ministerie met een ZSM-afdoening te kunnen afdoen?
Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen 2 en 6 van de leden Recourt en Volp (2016Z08829). De officier van justitie bepaalt per individuele zaak op welke wijze de zaak wordt afgehandeld. Er valt dan ook geen overzicht te geven van het aantal zaken dat voor een ZSM-werkwijze in aanmerking komt.
In hoeverre is sprake van efficiencywinst als een verdachte niet met een strafbeschikking van de officier akkoord gaat en alsnog naar de rechter stapt?
Ik kan hier geen algemene uitspraak over doen; het OM maakt aan de hand van alle feiten en omstandigheden van het geval een keuze voor de meest geschikte, passende afdoening. Het staat een verdachte altijd vrij om tegen een strafbeschikking in verzet te gaan.
In hoeverre is het dichtslibben van de strafrechtketen vooral te wijten aan en op te lossen door het weghalen van zaken bij de rechter?
Ik herken het beeld dat de strafrechtketen dichtslibt niet. Zoals hiervoor is vermeld (antwoord op Kamervraag 6 van de leden Recourt en Volp) zijn en worden diverse maatregelen getroffen om de prestaties van de keten te verbeteren en wordt u hierover halfjaarlijks geïnformeerd.
De uitgaven wijkverpleging 2015 en de inkoop wijkverpleging 2016 |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de Rapportage ActiZ onderzoek Zorgcontractering Wijkverpleging 2016, maart 2016? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Ik heb het onderzoek gelezen. Ik maak er uit op dat zaken goed gaan maar dat er ook een aantal aandachtspunten zijn met betrekking tot het contracteringsproces.
Kunt u een verklaring geven voor de overschrijding van de te verwachten schadelast ten opzichte van het actuele beschikbare kader 2015 voor wijkverpleging (Kamerstuk 34 300 XVI, nr. 157, Tabel 1)?
De taakstelling voor de wijkverpleging van 420 miljoen in 2015 was voor alle partijen een enorme uitdaging. Wijkverpleegkundigen, aanbieders en verzekeraars hebben zich tot het uiterste ingespannen om binnen het kader te blijven. Uit de cijfers waaraan wordt gerefereerd blijkt vooralsnog een overschrijding ten opzichte van het beschikbare kader 2015 voor wijkverpleging van 37,7 miljoen. Gezien de forse taakstelling vind ik dit een geringe overschrijding. Ik heb geen andere gegevens beschikbaar ter verklaring van deze overschrijding.
Bent u ervan op de hoogte dat zorgorganisaties in 2016 geconfronteerd worden met een forse volumekorting, die gemiddeld 12,3% bedraagt, en ruim 80% van de instellingen geconfronteerd wordt met een tariefkorting van 6,2% voor verpleging en 8,5% voor persoonlijke verzorging?
Ja, dat meld Actiz in de rapportage.
Deelt u de mening dat de volume- en tariefkortingen teveel druk op de budgetten veroorzaken? Zo nee, waarom niet?
Het is aan verzekeraars en aanbieders om afspraken te maken over de tarieven en volumes, hierbij rekeninghoudend met het beschikbare kader. In het onderhandelaarsresultaat Verpleging en Verzorging is opgenomen dat partijen een uiterste inspanning leveren om overschrijding te voorkomen. Deze verantwoordelijkheid ligt dus zowel bij zorgaanbieders, als zorgverzekeraars en is dus een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Verzekeraars zijn gehouden invulling te geven aan hun zorgplicht voor hun verzekerden. Dat betekent dat zij de kwaliteit, tijdigheid en bereikbaarheid van de zorg moeten borgen. Hier zullen verzekeraars dus ook rekening mee houden bij het maken van volume- en tariefafspraken tijdens de inkoop.
Welke maatregelen neemt u om het tekort aan wijkverpleegkundigen in 2016 op te lossen?
Op dit moment lopen er verschillende trajecten om het tekort aan wijkverpleegkundigen te verminderen. Thuiszorginstellingen scholen nu al veel (mbo geschoold) personeel richting hbo-niveau. Daarnaast zijn Actiz en V&VN in het voorjaar van 2015 gestart met de campagne «Daar zit meer achter» om hbo-opgeleide verpleegkundigen te interesseren voor de ouderenzorg en de wijkverpleging. Verder financiert het ZonMw programma «Zichtbare schakel» activiteiten die gericht zijn op het vergroten van het aantal hbo-opgeleide verpleegkundigen met passende competenties voor het «nieuwe werken» in de wijk. Op dit moment wordt vanuit dit programma ook met de betrokken partijen verkend of het mogelijk is om de ambassadeurs voor de wijkverpleegkundigen nog voor extra voorlichting in te gaan zetten in bijvoorbeeld het mbo. Doel is mbo v-studenten te stimuleren in de wijk te gaan werken en/of door te stromen naar het hbo. Cijfers van het NIVEL onderzoek naar de belangstelling/motivatie voor een hbo-v opleiding onder mbo-verpleegkundigen laten zien dat 20% van de mbo opgeleiden hier belangstelling voor heeft.
In de initiële hbo-v opleiding wordt meer aandacht aan maatschappelijke gezondheidszorg besteed in het kader van het nieuwe opleidingsprofiel Bachelor of Nursing. Ook wordt de keuze voor wijkverpleging in de opleiding gestimuleerd, door het imago van de wijkverpleging te verbeteren (onder meer potentiële en beginnende hbo-v’ers beter informeren en snuffelstages). Als laatste is er overleg met sociale partners om te onderzoeken of bijvoorbeeld door middel van technologie werk geschikt gemaakt kan worden voor lager opgeleiden, met behoud van kwaliteit van zorg. Bijvoorbeeld door extra ondersteuning voor mbo-verpleegkundigen en verzorgenden. Denk bijvoorbeeld aan de kansen die e-health biedt op het gebied van diagnostiek. Dat kan ertoe leiden dat minder interpretatieslagen nodig zijn, bijvoorbeeld bij vervolgdiagnostiek, waardoor een deel van de mbo-verpleegkundigen en verzorgenden taken kunnen overnemen. Dit vermindert de werkdruk bij wijkverpleegkundigen.
Hoe denkt u met de nieuwe prestatie «Beloning op maat» de beoogde innovatie en vernieuwing te stimuleren, terwijl het nog niet duidelijk is hoe hierover afspraken gemaakt kunnen worden met de zorgverzekeraars?
Vanaf 2016 biedt de prestatie «beloning op maat» zorgverzekeraars en zorgaanbieders een grote mate van ruimte om aanvullende afspraken te maken over het belonen van innovatie, kwaliteit en uitkomsten van zorg. Partijen zijn vrij in hun keuze voor beloningsafspraken en op welke manier zij dit vormgeven. In het onderzoek van Actiz komt naar voren dat nog niet veel aanbieders hier afspraken over hebben gemaakt, maar meerdere aanbieders hierover nog wel in overleg zijn met de zorgverzekeraar. Aangezien de prestatie pas begin van dit jaar is ingevoerd, is dit wel te verklaren. Ik ga er vanuit dat bij de inkoop voor 2017 meer verzekeraars en aanbieders van deze mogelijkheid gebruik gaan maken.
Deelt u de mening dat de gewijzigde contractering (bijvoorbeeld experiment bekostiging verpleging en verzorging) leidt tot een toename van de administratieve lasten voor de zorgaanbieders? Zo nee, waarom niet?
Op verzoek van alle partijen heeft de NZa de administratieve lasten rond het experiment bekostiging verpleging en verzorging, tot het minimale beperkt. Verder ben ik van mening dat de toename van de administratieve lasten, door bijvoorbeeld het wegvallen van de inkoop in representatie, zoveel als mogelijk voorkomen moet worden. Alle partijen hebben hier een verantwoordelijkheid in. Daarom vind ik het een positieve ontwikkeling dat voor wijkverpleging, in navolging van het huisartsentraject, een werkgroep onder leiding van Zorgverzekeraars Nederland van start is gegaan die zich specifiek richt op de ervaren administratieve lasten bij de wijkverpleging. De werkgroep maakt deel uit van het bredere traject «Vermindering administratieve lasten in de eerstelijnszorg». ZN heeft namens de gezamenlijke partijen recent aan Minister Schippers de eerste resultaten van het traject overhandigd. Eén van de knelpunten die wordt aangepakt binnen de werkgroep wijkverpleging is, hoe de administratieve lasten die aanbieders bij de contractering ervaren zoveel mogelijk kunnen worden beperkt.
Welke maatregelen neemt u, zodat het tarief van de beschikbaarheidsvoorzieningen (ongeplande zorg en nachtzorg) kostendekkend blijft?
De beschikbaarheidsvoorzieningen zijn essentiële onderdelen binnen de wijkverpleging. Mede door deze voorzieningen kunnen mensen langer thuis blijven wonen. Om die reden is er ook een aparte prestatie voor gekomen in 2016. Het is aan verzekeraars om deze voorzieningen in te kopen tegen kostendekkende tarieven. Verzekeraars zijn ook afhankelijk van deze voorzieningen, omdat zonder deze voorzieningen zij niet aan hun zorgplicht kunnen voldoen. Ik ga er dan ook vanuit dat verzekeraars hier naar handelen. Ik heb de NZa gevraagd om in hun monitor contractering wijkverpleging aandacht te besteden aan de beschikbaarheidsvoorzieningen. De NZa zal de monitor in dit najaar opleveren.
Kunt u aangeven hoeveel zorg van het totale volume is ingekocht voor specifieke doelgroepen en/of specifieke zorgvormen (o.a. Intensieve Kindzorg, Ketenzorg Dementie, palliatieve zorg)? Hoeveel procent is dit ten opzichte van het totale volume van de wijkverpleging?
Ik heb geen cijfers over de volumes van specifieke zorgvormen zoals intensieve kindzorg en pallatieve zorg omdat deze zorgvormen worden gedeclareerd onder de reguliere prestaties verpleging en verzorging en er geen aparte registratie wordt bijgehouden door verzekeraars en aanbieders. De uitgaven voor de beleidsregel Ketenzorg dementie zijn voor 2015 geraamd op € 6,4 miljoen.
Riante beloning van de top van UWV |
|
Ronald van Raak , Linda Voortman (GL), Paul Ulenbelt |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat vindt u van het bericht dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) de top beloont met riante salarissen boven de Wet normering topinkomens (WNT) norm?1
Het bericht van 23 april jl. in Trouw is gebaseerd op de «WNT verantwoording 2015» in het jaarverslag van UWV, waarin UWV rapporteert over de bezoldigingen van top- en niet-topfunctionarissen van UWV, conform de vereisten in de WNT.
De WNT is in 2013 in werking getreden. Met ingang van 2015 is de WNT-norm verlaagd van € 230.474 naar € 178.000. Het overgangsrecht in de WNT bepaalt dat bestaande bezoldigingsafspraken boven het bij wet vastgestelde bezoldigingsmaximum, gedurende een termijn van vier jaar na inwerkingtreding van de wet worden gerespecteerd. Daarna moet de bezoldiging in drie jaar worden teruggebracht tot het voor de topfunctionaris geldende bezoldigingsmaximum. Voor niet-topfunctionarissen is de WNT niet normerend, voor hen geldt uitsluitend de openbaarmakingplicht indien er sprake is van een bezoldiging hoger dan het bezoldigingsmaximum zoals dat voor topfunctionarissen (behoudens het overgangsrecht) is bepaald.
UWV voldoet aan de WNT. De topfunctionarissen van UWV zijn de drie leden van de Raad van bestuur. Eén lid van de Raad van bestuur is per 1 juli 2015 herbenoemd en per die datum is zijn bezoldiging aangepast aan de WNT-norm van € 178.000. In het jaarverslag 2016 van UWV zal dat terug te zien zijn. De andere twee leden van de Raad van bestuur vallen op dit moment nog onder het overgangsrecht. Vanaf 2017 zal de bezoldiging van alle leden van de Raad van bestuur UWV voldoen aan het vastgestelde bezoldigingsmaximum.
Per brief van 11 april 20162 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uw Kamer geïnformeerd over het wetsvoorstel «uitbreiding personele reikwijdte WNT» dat in voorbereiding is, met als doel om de bezoldiging van werknemers bij instellingen waarop de WNT thans van toepassing is, te normeren. Ook hierbij zal overgangsrecht van toepassing zijn. Op dit moment is de WNT voor niet-topfunctionarissen echter nog niet normerend. Vanwege de openbaarmakingplicht zijn de bezoldigingen van zeven niet-topfunctionarissen in het jaarverslag van UWV opgenomen. Deze bezoldigingen waren in 2015 hoger dan het bedrag van € 178.000 vanwege deels eenmalige uitkeringen zoals managementtoeslagen, jubileumuitkeringen en de afkoop van vakantieverlof. UWV heeft mij laten weten met betrokken niet-topfunctionarissen het gesprek aan te gaan over hun bezoldiging in verhouding tot het vastgestelde bezoldigingsmaximum van de WNT.
De Minister van BZK stelt dat de WNT-2, de verlaging van het normbedrag naar € 178.000 in 2015, er voor zorgt dat er meer niet-topfunctionarissen opgenomen zullen worden in jaarverslagen dan voorgaande jaren. Deze stijging van het aantal gemelde niet-topfunctionarissen wordt veroorzaakt door de verlaging van de norm, niet door een stijging van bezoldigingen. Dit fenomeen doet zich dus ook bij andere grote instellingen voor.
Bent u het eens met de stelling dat het ongepast is dat tien topmannen en -vrouwen meer verdienen dan het ministerssalaris van afgerond 178.000 euro, terwijl UWV tegelijkertijd al jaren flink heeft bezuinigd, waardoor vaste werknemers werden ingeruild voor goedkopere tijdelijke krachten en er sinds 2004 ruim vierduizend man boventallig is verklaard? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat bovenmatige beloningen bij instellingen in de (semi) publieke sector moeten worden tegengegaan. Met dat doel is de WNT in het leven geroepen. Ik stel vast dat UWV zich aan de afgesproken kaders van de WNT houdt en dat UWV het gesprek met betrokken niet-topfunctionarissen aangaat.
Bent u bereid om er zorg voor te dragen dat het gebruik van alle uitzonderingsmogelijkheden die er toe kunnen leiden dat het inkomen boven de WNT norm uit komt, onmogelijk wordt gemaakt, zodat uitwassen als bij de zeven afdelingsdirecteuren, niet meer voor kunnen komen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs hiervoor naar de beantwoording van vraag 1 en 2.
Bent u bereid in overleg te treden met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om de overgangsregeling binnen de WNT per 1 januari 2017 af te schaffen waardoor iedereen in overheidsdienst niet meer verdient dan een Minister? Zo nee, waarom niet?
Nee, het overgangsrecht vindt zijn grond in Europees recht; bestaande rechtsposities (waaronder salarisafspraken) worden beschermd door artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag van de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) betreffende het recht op ongestoord genot van eigendom.
Deelt u de mening dat de heer Bruins als voorzitter van de Raad van Bestuur van UWV een meer dan riant salaris ontvangt waarbij verwacht mag worden dat hij zich volledig voor deze taak inzet en nevenfuncties niet passend zijn en zeker geen bezoldigde nevenfuncties? Zo nee, waarom niet?2
Het is niet ongebruikelijk dat bestuursvoorzitters en -leden nevenfuncties vervullen. Met de heer Bruins is bij zijn benoeming tot voorzitter van de Raad van bestuur UWV afgesproken dat hij zijn nevenfuncties, voor zover deze niet voortvloeien uit het voorzitterschap van UWV, in eigen tijd vervult. Ook ten aanzien van het voorzitterschap van de Raad van Toezicht NPO is met de heer Bruins afgesproken dat hij dit in eigen tijd uitvoert. De heer Bruins zal een deel van zijn huidige nevenfuncties neerleggen, waarmee het tijdsbeslag van zijn nevenactiviteiten wordt teruggebracht.
De WNT normeert niet de totale bezoldiging van verschillende functies bij verschillende WNT-instellingen. De bezoldiging van elke functie die onder de WNT valt, moet afzonderlijk aan de wet worden getoetst. Zolang aan de WNT wordt voldaan, is er geen wettelijke grondslag om een vergoeding voor een nevenfunctie niet toe te staan.
Islamitische koekoeks-jongen bij de krijgsmacht |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het feit dat maar liefst 29 ex-militairen van het Duitse leger als jihadstrijders zijn afgereisd naar Syrië en Irak?1 2
In mijn brief van 29 mei 2015 (Kamerstuk 29 754, nr. 311) heb ik uiteengezet dat de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten intensief onderzoek doen naar mogelijke jihadisten die vanuit Nederland naar strijdgebieden afreizen, of zij nu bij Defensie hebben gewerkt of niet.
Deelt u, nu ook de chef van de Duitse militaire inlichtingendienst (MAD) daarvoor waarschuwt, de mening dat Defensie misbruikt kan worden en ook wordt als LOI-cursus voor jihadisten?
Het Ministerie van Defensie beschikt over verschillende instrumenten om eventueel misbruik van opgedane kennis of vaardigheden te voorkomen. Zo verricht de MIVD, indien daartoe aanleiding is, onderzoek naar radicalisering onder Defensiepersoneel.
Bent u bereid om, net als de Duitsers met wie u graag intensief samenwerkt, exact aan te geven hoeveel (ex-)militairen tot op heden naar Syrië en Irak zijn afgereisd?
Tijdens het VAO over personeel van 28 april 2015 (Handelingen II 2014/15, nr. 81, item 27) heb ik in het kader van de motie-De Roon (Kamerstuk 34 000 X, nr. 83) toegezegd te bezien of het mogelijk is uw Kamer in het openbaar te informeren over het aantal (ex-)militairen dat mogelijk als jihadist naar Syrië of Irak is afgereisd. In de brief die ik op 29 mei 2015 hierover aan uw Kamer heb gezonden (Kamerstuk 29 754, nr. 311), kom ik tot de conclusie dat dit niet mogelijk is. Onderwerpen die zich niet lenen voor openbare behandeling kunnen, indien gewenst, wel via de daartoe geëigende kanalen geadresseerd worden.
Bent u tevens bereid om, net als de Duitsers die 65 actief dienende militairen in de gaten houden vanwege jihadistische trekjes, aan te geven hoeveel verdachte militairen en ex-militairen in Nederland onder de loep worden/werden gehouden?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u de afgelopen jaren al islamitische koekoeks-jongens uit de krijgsmacht verwijderd? Zo ja, hoeveel?
Bij Defensie staat niet het geloof, maar het gedrag centraal.
Deelt u de mening dat de belangen van Nederland het beste zijn gediend door mensen met een dubbel paspoort uit de krijgsmacht te weren om loyaliteitsproblemen en veiligheidsrisico’s te beperken?
Hierop ben ik tijdens de behandeling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Defensie voor het jaar 2015 op 12 en 13 november 2014 al ingegaan, zowel schriftelijk (bijvoegsel bij Handelingen Tweede Kamer 2014–2015, nr. 24, item 7) als mondeling (Handelingen Tweede Kamer 2014–2015, nr. 24, item 7). Een motie van deze strekking (Kamerstuk 34 000 X, nr. 48) heb ik toen ontraden en die is vervolgens verworpen. Ik heb daaraan niets toe te voegen.
Het bezoek van een terreurprediker aan een moskee in Boskoop |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend het bericht «Omstreden imam sprak in Boskoop»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat Tarik «Ibn Ali» Chadlioui, behalve aan Sharia4Belgium, ook gelieerd wordt aan jihadisten in Syrië en aan de gewelddadige Duitse organisaties Millatu Ibrahim en Dawa FFM?
Ik stel vast dat in de media dhr. Tarik Charlioui wordt gelieerd aan genoemde groepen. Ik kan deze berichtgeving op basis van de bij mij beschikbare gegevens evenwel niet bevestigen.
Deelt u de visie dat geweldspredikers en zeker ook aan terreurorganisaties gelieerde predikers nooit een platform in Nederland dienen te krijgen?
De prediker waar in dit geval aan wordt gerefereerd heeft de Belgische nationaliteit. Met betrekking tot de Belgische nationaliteit is van belang dat volgens Europese richtlijn 2004/38 aan een burger van de Unie alleen de toegang geweigerd kan worden indien hij op grond van zijn persoonlijk gedrag een actueel, werkelijk en ernstig gevaar vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Over individuele casuïstiek doe ik geen uitspraken.
Het kabinet vindt het onacceptabel als sprekers onverdraagzaam gedachtegoed in Nederland propageren. Voor niet-visumplichtige sprekers is hier aandacht voor in de drie-sporen-aanpak zoals beschreven in de beleidsreactie op de notitie «Salafisme in Nederland: diversiteit en dynamiek». Indien zij rechtmatig in het Schengengebied verblijven worden niet-visumplichtige predikers die oproepen tot haat en geweld beoordeeld op de boodschap die zij tijdens hun verblijf uitdragen. Indien tijdens een bijeenkomst sprake is van strafbare feiten, zoals het beledigen van personen, opruien tot geweld of haat zaaien tegen bevolkingsgroepen, dan kan strafrechtelijk worden opgetreden.
Binnen de dialoog kunnen zowel de (lokale) overheid als de islamitische gemeenschappen wederzijds inzicht bieden in welke gedragingen en uitingen problematisch zijn. Dit stelt moskeebesturen en andere maatschappelijke instellingen in staat een betere afweging te maken bij bijvoorbeeld hun uitnodigingsbeleid van gastsprekers.
Op welke wijze gaat u boodschappen die haaks staan op het Nederlandse integratiebeleid ontmoedigen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven waarom er in Nederland tot op heden nog nooit één moskee is gesloten vanwege het faciliteren van geweldspredikers?
Op grond van Art. 2:20 BW heeft de rechtbank de bevoegdheid een rechtspersoon te verbieden en te ontbinden. Indien daartoe aanleiding is kan het Openbaar Ministerie een verzoek hiertoe doen. Op basis van feiten en omstandigheden heeft het OM tot op heden geen aanleiding gezien om de rechter te verzoeken een moskee te sluiten.
Bent u bereid organisaties die geweldspredikers faciliteren te laten ontbinden en hen de eventuele ANBI-status te ontnemen?
De wet biedt de Belastingdienst de mogelijkheid om op basis van een weging van feiten en omstandigheden aan instellingen die uitingen van haat of geweld mogelijk maken de ANBI-status te ontnemen. Als de Belastingdienst signalen ontvangt dat er instellingen zijn die haat en geweld ondersteunen of propageren, zal de Belastingdienst van die mogelijkheid gebruik maken. Het propageren van geweld en haat kan immers als strijdig met het algemeen nut worden aangemerkt.
Kunt u de betreffende prediker tot persona non grata laten verklaren en dit eveneens doen met andere buitenlandse geweldspredikers, daar zij een gevaar vormen voor de openbare orde?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid de burgemeester van Boskoop te verzoeken de betreffende geweldsmoskee te laten sluiten? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij in het antwoord op vraag 5 is het aan het Openbaar Ministerie om de rechter te verzoeken een moskee te sluiten.
Burgemeester Spies van Alphen aan de Rijn heeft aangegeven ernstig in de verlegenheid te zijn gebracht door het moskeebestuur, aldus een persbericht2. Zaterdagochtend 23 april was burgemeester Spies aanwezig bij de feestelijke opening van de moskee in Boskoop. Dinsdagavond 26 april kwam haar ter ore dat imam Tarik Chadlioui een bijdrage aan het avondprogramma leverde. De burgemeester heeft direct het bestuur ontboden voor een gesprek. Dat gesprek met het bestuur van de moskee heeft op 28 april plaatsgevonden. Tijdens het gesprek heeft de burgemeester aangegeven dat de verstandhouding tussen gemeente en moskee ernstig is beschadigd. Het vertrouwen tussen gemeentebestuur en het bestuur van de moskee is geschaad en moet hersteld worden, aldus het persbericht.
Spoed-ambulances die vaak te laat komen |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat vindt u ervan dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft vastgesteld dat in 70 procent van de regio’s de 15-minutennorm bij spoedritten van ambulances niet wordt gehaald?1
Verantwoorde ambulancezorg bestaat uit meerdere onderdelen. Zowel kwalitatief goede zorg is van belang maar ook dat een ambulances bij spoedgevallen tijdig bij de patiënt zijn. Hiervoor geldt de 15-minuten norm. Op dit moment wordt deze norm nog niet in alle regio’s gehaald. Dit was voor de NZa aanleiding om onderzoek te doen naar de zorgplicht van zorgverzekeraars bij ambulancezorg. Ik zie het onderzoek van de NZa en de verbeterplannen die hieruit voortkomen als een positieve ontwikkeling om te komen tot verdere verbetering van de aanrijtijden.
Bent u van mening dat de 15-minutennorm een planningsnorm of een prestatienorm is?
Uit de Regeling Tijdelijke wet ambulancezorg volgt dat de Regionale Ambulancevoorziening (hierna: RAV) die in een veiligheidsregio verantwoordelijk is voor de ambulancezorg, ervoor dient te zorgen dat onder normale omstandigheden in ten minste 95% van de A1-meldingen in de regio een ambulance binnen 15 minuten na aanname van de melding ter plaatse is. Hieruit volgt dat de 15-minutennorm een prestatienorm is.
Wat is uw oordeel over het geven dat de meeste zorgverzekeraars voor zichzelf geen rol zien weggelegd in het verbeteren van de afstemming in de keten van acute zorg vanuit het perspectief van ambulancezorg, en daarmee het besef niet lijken te hebben dat het behalen van responstijden onderdeel is van hun zorgplicht?2
Zorgverzekeraars moeten er voor zorgen dat hun verzekerden toegang hebben tot voldoende, tijdige en kwalitatief goede zorg. In het geval van ambulancezorg betekent dit onder meer dat de zorgverzekeraar een verantwoordelijkheid heeft om de responstijden van ambulances binnen de daarvoor geldende norm te realiseren. Voor zover zorgverzekeraars zich hiervan onvoldoende bewust waren, brengt het onderzoek van de NZa hier verandering in. Het onderzoek benadrukt dat er sprake is van een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de RAV èn de zorgverzekeraar om de 15-minutennorm te halen.
Hoe beoordeelt u de reactie van een aantal zorgverzekeraars op het niet halen van de normen, namelijk dat differentiatie in de norm beter zou zijn?3
Het staat aanbieders en verzekeraars vrij om, met inachtneming van de uitgangspunten en criteria, afspraken te maken om de spreiding en capaciteit van ambulancezorg in hun regio naar eigen inzicht te optimaliseren. Daarbij kunnen ook aanvullende normen als prestatieafspraken tussen zorgverzekeraars en RAV-en worden vastgelegd. Het halen van de 15 minutennorm blijft echter onverkort van kracht.
Deelt u de opvatting van de NZa dat de bepaling ten aanzien van de gemotiveerde afwijking van de 15-minutennorm4 alleen als overgangsbepaling is opgenomen bij de invoering van de Tijdelijke wet ambulancezorg, en daarom niet bedoeld is als ruimte voor zorgverzekeraars om af te spreken dat de responstijden langer mogen zijn dan de normen?
Ja, ik deel die opvatting van de NZa. Een gemotiveerde afwijking van de normen kan alleen als er een gezamenlijke afspraak hierover is tussen aanbieder en verzekeraar. Deze afspraak wordt gemaakt om het mogelijk te maken de prestaties te optimaliseren en niet om langere responstijden te gedogen.
Indien u de gemotiveerde afwijking van de 15-minutennorm net als de NZa als overgangsbepaling ziet, op welke termijn bent u dan van mening dat de norm in alle regio’s behaald zou moeten worden?
De NZa heeft naar aanleiding van het onderzoek zorgverzekeraars opgedragen om samen met de RAV-en in de regio’s waar de norm niet wordt gehaald verbeterplannen op te stellen gericht op het voldoen aan de 15 minutennorm. De NZa zal die plannen bezien en vervolgens op de uitvoering van die plannen toezien. Daarbij is een criterium dat de norm zo snel als redelijkerwijs mogelijk is wordt behaald. Ik acht het daarom niet gewenst op dit moment uitspraken te doen over deze termijnen.
Bent u bereid de gemotiveerde afwijking te schrappen uit de Regeling Tijdelijke wet ambulancezorg, om daarmee voor alle betrokken partijen te verduidelijken dat het niet de bedoeling is om in onderling overleg van de norm af te wijken? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie ook mijn antwoord op de vragen 5 en 6.
Herkent u het beeld dat binnen regio’s ambulances meer ingezet worden in dichtbevolkte gebieden, waardoor de responstijd in het dunbevolkte gebied van de regio in de praktijk minder goed is dan de cijfers voor de desbetreffende regio doen vermoeden? Zo ja, hoe beoordeelt u deze situatie?
De 15-minutennorm is van kracht als een gemiddelde norm voor iedere RAV-regio. Dat betekent inderdaad dat niet in iedere separate gemeente of in ieder separaat wijk van een gemeente aan de norm voldaan hoeft te worden. Een verdergaande verplichting zou een uitbreiding van het aantal beschikbare ambulances met zich meebrengen, hetgeen naast een fors budgettair beslag ook risico’s voor de bekwaamheid van het ambulancepersoneel met zich mee zou brengen. Immers, veel van die extra ambulances zouden in dat geval maar weinig worden ingezet.
Het is aan de RAV om in overleg met de zorgverzekeraar te komen tot een zo optimaal mogelijke invulling van de spreiding en beschikbaarheid van ambulances om aan de huidige 15-minutennorm (gemiddelde) te voldoen.
Herkent u het beeld dat er nu vaker een ambulance wordt ingeschakeld, doordat mensen die voorheen opgenomen zouden zijn en in een zorginstelling zouden verblijven nu (langer) thuis blijven wonen door de extramuralisering van zorg in de Wet langdurige zorg en in de ggz? Zo ja, op welke manier heeft dit invloed op het Referentiekader Spreiding en Beschikbaarheid Ambulancezorg van het Rijkinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), waarmee de benodigde capaciteit van ambulancezorg wordt bepaald?5
Op dit moment wordt het referentiekader Spreiding en Beschikbaarheid geactualiseerd. Aan de hand van deze actualisatie kan worden bezien wat de groei van het aantal ritten betekent voor de benodigde capaciteit. Ik ben in overleg met Ambulancezorg Nederland en Zorgverzekeraars Nederland om de waargenomen productiegroei nader te duiden.
Welke consequenties kan het hebben als zorgverzekeraars niet in staat blijken te zijn aan hun zorgplicht op het gebied van het behalen van responsnormen te voldoen? Welke handhavingsmogelijkheden zijn er?
De NZa bestudeert de oorzaken waardoor zorgverzekeraars niet kunnen voldoen aan hun zorgplicht. Als deze oorzaken toe te rekenen zijn aan de zorgverzekeraar(s), spreekt de NZa ze hierop aan en kan zij een aanwijzing opleggen aan desbetreffende verzekeraar(s).
Bent u bereid de Kamer te informeren over de verbeterplannen die representerende zorgverzekeraars binnen twee maanden moeten opstellen, zodra deze opgeleverd zijn? Zo nee, waarom niet?
De NZa heeft de representerende verzekeraars van de regio’s waarin de norm niet wordt gehaald een informatieverzoek gestuurd met daarin de opdracht om een verbeterplan op te stellen. Dit is een zaak tussen de NZa en de betreffende verzekeraars. Ik ontvang deze verbeterplannen niet.
Wanneer wilt u dat alle regio's voldoende aan de norm voor spoedritten (A1-urgentie), dat bij 95 procent van alle ambulanceritten de responstijd niet langer dan 15 minuten is?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
De buitenproportionele hoge tarieven van bellen en internetten buiten de Europese Unie |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de hoge tarieven voor bellen en internetten buiten Europa?1
Ja.
Klopt dat de tarieven voor bellen en internetten binnen de Europese Unie gereguleerd zijn vanuit de Europese Commissie, maar de tarieven buiten de Europese Unie niet gereguleerd zijn?
De tarieven voor mobiel bellen, sms’en en internetten binnen de Europese Unie bij gebruik van een buitenlands netwerk (roaming) zijn in de vorm van prijsplafonds sinds 2007 gereguleerd en geleidelijk verlaagd. Met de verordening voor de Europese interne markt voor telecommunicatie van 25 november 2015 zijn de regels voor roaming in de EU verder aangepast.2 Dit behelst onder meer dat consumenten vanaf 15 juni 2017 gaan roamen tegen hun binnenlandse tarief (het zogenaamde Roam Like At Home), binnen de grenzen van normaal gebruik. In mijn brief van 9 november 2015 heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd (Kamerstuk 24 095, nr. 393).
De roamingtarieven buiten de Europese Unie zijn, voor zover bekend, niet gereguleerd. Een uitzondering hierop zijn de roamingafspraken in het kader van de Samenwerkingsraad van de Arabische Golfstaten (GCC) die per 1 april 2016 hebben geleid tot een verlaging van de roamingkosten voor bellen en sms’en binnen de zes GCC-landen met 40%.
Klopt het dat sommige bel- en internettarieven buiten de Europese Unie bijna 40 keer hoger zijn dan de tarieven binnen de Europese Unie?2
Volgens de roamingverordening van 2012 bestaan er inderdaad aanzienlijke verschillen tussen de gereguleerde roamingtarieven binnen de Europese Unie en de roamingtarieven die gelden voor consumenten wanneer zij buiten de Europese Unie reizen. De laatstgenoemde roamingtarieven zijn aanzienlijk hoger dan de roamingtarieven die binnen de Europese Unie gelden. Hoeveel hoger deze precies zijn, verschilt van land tot land.
De Consumentenbond vraagt zich af waar die hoge kosten vandaan komen; verklaart het gebrek aan regulering de hoge tarieven die providers vragen voor het internetten en bellen buiten de Europese Unie? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom zijn die tarieven zo hoog?
Dat de mobiele bel- en internettarieven buiten de Europese Unie hoger liggen dan die binnen de Europese Unie komt vooral doordat de tarieven buiten de Europese Unie niet gereguleerd zijn. Binnen de Europese Unie is dat wel het geval, waardoor de roamingtarieven op haar grondgebied in de afgelopen 9 jaar geleidelijk zijn verlaagd.
Vindt u dat er een onwenselijke situatie is ontstaan, waarbij providers buitengewoon hoge tarieven voor bellen en internetten buiten Europa kunnen vragen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het een onwenselijke situatie dat consumenten buitengewoon hoge tarieven buiten Europa betalen. Overigens gelden er wel afspraken in de EU om de Europese consumenten te beschermen tegen onverwacht hoge rekeningen als gevolg van dataverbruik buiten de Europese Unie, onder andere door hen bij binnenkomst in een derde land te informeren over de daar geldende tarieven voor mobiel bellen en internetten.
Bent u van plan om afspraken te maken met providers om tarieven voor bellen en internetten buiten de Europese Unie te reguleren? Zo ja, om wat voor afspraken gaat het dan? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet voornemens om afspraken te maken met providers in Nederland om tarieven voor bellen en internetten buiten de Europese Unie te reguleren. De tarieven die thuisaanbieders zelf moeten betalen aan bezochte netwerken buiten de Europese Unie (de wholesale roamingtarieven) zijn namelijk te hoog. Daardoor zouden providers in een verliesgevende positie komen. Om dezelfde reden doet ook de Europese Commissie geen voorstellen om de tarieven voor Europese gebruikers die roamen buiten de Europese Unie te maximaliseren. Nederland noch de Europese Unie kan bepalen wat bezochte netwerken buiten de Europese Unie maximaal aan de Europese thuisaanbieders in rekening mogen brengen. Hiervoor zijn internationale afspraken met de landen buiten de Europese Unie nodig over de tarieven die netwerken elkaar rekenen voor roaming (de wholesale roamingtarieven). Deze hebben het karakter van handelsafspraken, waardoor ze behoren tot de exclusieve competentie van de Europese Unie.
Wilt u overwegen om de Telecommunicatiewet aan te passen met tariefregulering voor bellen en internetten buiten de Europese Unie? Zo nee, waarom niet? Welke andere acties kunt u ondernemen voor eerlijke bel- en internettarieven buiten de Europese Unie?
Ik ben niet voornemens om de Telecommunicatiewet aan te passen met tariefregulering voor bellen en internetten buiten de Europese Unie. Voor de motivering verwijs ik naar vraag 6.
Het totstandbrengen van eerlijke bel- en internettarieven buiten de Europese Unie moet in Europees verband worden geïnitieerd, met als doel het maken van afspraken hierover met derde landen. Het aangrijppunt hiervoor ligt in multilaterale onderhandelingen die plaatsvinden in het kader van de Internationale Telecommunicatie Unie (ITU) en de Wereldhandelsorganisatie (WTO) en in onderhandelingen over bilaterale handelsakkoorden.
In het kader van de ITU zijn in 2012 nieuwe Internationale Telecommunicatieregels tot stand gekomen die ook betrekking hebben op internationale roaming. Via dit nieuwe telecomverdrag worden landen aangespoord nationale maatregelen te nemen die «concurrerende» roamingtarieven moeten bevorderen (artikel 4.7). De ITU werkt dit verdragsartikel uit in een aanbeveling met niet-bindende randvoorwaarden om de internationale roamingtarieven te verlagen. Bij navraag geeft de ITU aan dat het nu niet haalbaar is internationale verdragsregels te maken over het verlagen van de roamingtarieven. Dit komt vanwege de vaak grote verschillen tussen landen op het punt van economische ontwikkeling, marktstructuur en nationale wetgeving. De ITU ziet daarentegen wel kansen voor bilaterale of regionale roamingafspraken.
Op het terrein van de handelspolitiek wordt momenteel in het kader van de WTO onderhandeld over een internationaal verdrag over de handel in diensten (TiSA). Hierbij wordt ook geprobeerd een inspanningsverplichting op te nemen voor verlaging van internationale roamingafspraken. Daarnaast vinden er onderhandelingen over nieuwe bilaterale handelsakkoorden plaats. Binnen deze multilaterale en bilaterale onderhandelingen heeft de Europese Unie tot dusver niet gepleit voor harde afspraken over het verlagen van de internationale roamingtarieven. Daarbij speelt weerstand van landen, zowel binnen als buiten de Europese Unie, een rol. Het gaat daarbij om landen met relatief veel inkomend en weinig uitgaand reisverkeer, waarvan de telecombedrijven soms nog overheidseigendom zijn. Deze landen hebben zelf geen belang bij het verlagen van wholesale roamingtarieven.
Dit maakt het lastig eensgezind als Europese Unie in internationaal verband aan te dringen op verlaging van de roamingtarieven en er vervolgens een resultaat te behalen. Dit laat onverlet dat Nederland zich in EU-verband hard zal maken om de internationale roamingtarieven buiten de Europese Unie aan te pakken.
Deelt u de mening dat alle abonnementen die afgesloten zijn in Nederland onder toezicht van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) moet vallen, ook als met deze abonnementen wordt gebeld of gebruik wordt gemaakt van het internet buiten de Europese Unie?
Ja. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) ziet toe op de naleving van wetten en regels op het gebied van consumentenrecht. Zo houdt de ACM vanuit het oogpunt van consumentenbescherming toezicht op de mate van transparantie van de roamingtarieven. Op grond van de roamingverordening van 2012 geldt ook een transparantieverplichting voor de roamingaanbieders als het gaat om gespreks- en dataroamingdiensten die door roamende klanten worden gebruikt wanneer zij buiten de Europese Unie reizen. Aanbieders van roamingdiensten, waaronder de bestaande mobiele aanbieders, zijn volgens de huidige roamingverordening verplicht consumenten bij binnenkomst in een land buiten de Europese Unie via een sms-bericht direct en kosteloos te informeren over de tarieven die in dat land gelden voor mobiel bellen, sms’en en internetten. Die informatieplicht geldt ook voor de zogenaamde cut-off limiet. Die houdt in dat de dataverbinding van consumenten automatisch wordt afgesloten als zij 50 euro excl. BTW (of een ander bedrag dat zij zelf hebben ingesteld) aan data hebben verbruikt. Alleen als de consument daarom verzoekt, moet de mobiele aanbieder de dataverbinding weer herstellen. Bovendien moeten consumenten bij 80% van het maximale dataverbruik worden gewaarschuwd. Een uitzondering hierop is het geval waarin het voor de Europese aanbieder van roamingdiensten niet mogelijk is het dataverbruik van zijn klant in een land buiten de Europese Unie in de gaten te houden. In dat geval moet de Europese aanbieder zijn klant informeren dat de cut-off limiet in dat derde land niet kan worden bewaakt.
De ontmanteling van kerncentrale Borssele |
|
Jan Vos (PvdA), Albert de Vries (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de ontmanteling van de kerncentrale Borssele?1
Ja.
Is het waar dat de kerncentrale verlies lijdt? Is het waar dat de kerncentrale een kapitaalinjectie nodig heeft van 200 miljoen euro?
Elektriciteits-Produktiemaatschappij Zuid-Nederland (EPZ), de vergunninghouder van de kerncentrale Borssele, heeft met DELTA en Essent/RWE – beide aandeelhouders van EPZ – een overeenkomst die DELTA en Essent/RWE verplichten naar rato van hun aandeel de door EPZ geproduceerde elektriciteit tegen kostprijs in te kopen (de zogenaamde tollingsovereenkomst). Daarmee is EPZ gevrijwaard van exploitatierisico’s en is EPZ financieel solide zolang DELTA en Essent/RWE aan hun verplichtingen blijven voldoen. De kerncentrale lijdt dus geen verlies.
Zoals ik eerder heb toegezegd, zal het kabinet uw Kamer op korte termijn informeren over de toekomst van de kerncentrale in het licht van de financiële situatie van DELTA.
Is het waar dat er de komende decennia zo’n 400 kerncentrales moeten worden ontmanteld? Is het waar dat er in de nabije toekomst dit een bloeiende sector kan worden, die veel banen op gaat leveren?
Wereldwijd zijn er op dit moment 444 kerncentrales operationeel, 65 in aanbouw en 157 definitief gesloten (IAEA, 2016). Mij zijn geen data bekend over het precieze aantal centrales dat de komende jaren ontmanteld dient te worden, maar, gegeven het besluit in enkele landen om nucleaire energievoorziening uit te faseren, zouden er in beginsel in de toekomst economische kansen kunnen liggen. Ik heb daar op dit moment geen concreet inzicht in.
Kunt u een onderzoek doen naar het vestigen van een nucleaire ontmantelingsstrategie in Nederland?
Momenteel laat het kabinet de reikwijdte en inhoud van de nucleaire kennisinfrastructuur in Nederland alsook haar belang voor de industrie en andere sectoren zorgvuldig in kaart brengen door een onafhankelijk onderzoeksbureau. Dat gebeurt in nauw overleg met relevante partijen en experts die actief zijn in de nucleaire kennissector of daarvan afhankelijk zijn. In dit onderzoek wordt ook gekeken naar de kansen voor de Nederlandse sector. Daarbij kan het gaan om kansen voor een mogelijk groeiende nucleaire ontmantelingsindustrie.
Kunt u dit onderzoek binnen twee maanden afronden en presenteren samen met het eindrapport van de commissie-Balkenende, over twee maanden?
Het rapport van de Commissie Structuurversterking en Werkgelegenheid Zeeland is op 2 juni jl. gepresenteerd. Het kabinet streeft ernaar om in de zomer een reactie op het rapport naar uw Kamer te sturen. Het in het antwoord op vraag 4 genoemde onderzoek naar de nucleaire kennisinfrastructuur in Nederland zal in het najaar worden afgerond. Ik zal uw Kamer hier te zijner tijd separaat over informeren.
Het bericht 'Zorgen om inburgering' |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Op welke datum waren de voorlopige dramatische slagingspercentages inburgering bekend op uw ministerie zoals aan de Kamer gecommuniceerd in uw brief d.d. 20 april 2016?1 2
De cijfers waar u naar vraagt en die ik middels mijn brief d.d. 20 april 20161 heb gedeeld met uw Kamer heb ik op 1 april 2016 van DUO ontvangen. In het AO Integratieonderwerpen van oktober 2015 heb ik uw Kamer aangegeven dat de eerste definitieve cijfers over de slagingspercentages pas na het eerste kwartaal van 2016 beschikbaar zouden zijn.
Ik deel uw zorg over het lage slagingspercentage en dat is ook de reden dat ik aanvullende maatregelen heb genomen en een verdiepend onderzoek heb gestart naar het inburgeringsproces. Dit is in dezelfde brief toegelicht en ik zal u hierover – zoals toegezegd in het AO – in september informeren.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het plenaire debat naar aanleiding van het verslag van het Algemeen overleg (VAO) over Inburgering van 21 april 2016?
Ja.
De rol van de aanjager die de zorg binnen gemeenten op peil moet houden |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is de precieze invulling van de functie van uw directeur-generaal Langdurige zorg als «aanjager» om de kwaliteit en continuïteit van zorg in gemeenten te waarborgen? Kunt u uw antwoord toelichten?1
De FNV heeft gemeld dat ik een «aanjager» heb aangesteld, die de kwaliteit en continuïteit van de zorg binnen de gemeenten moet waarborgen. Dit in het licht van het faillissement van TSN Thuiszorg. Daarover het volgende.
Voor mij staan bij genoemd faillissement vanaf het begin twee zaken voorop. De eerste is de continuïteit van goede ondersteuning aan mensen die dat nodig hebben. Daarbij gaat het om het tijdig leveren van de noodzakelijke ondersteuning, waarbij de relatie tussen de cliënt en de hulpverlener waar mogelijk in stand wordt gehouden. Daarnaast is mijn inzet gericht op behoud van werk met fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden. Dit alles conform de door uw Kamer aangenomen motie van leden Siderius (SP) en Van Dijk (PvdA)2.
Vanaf het moment dat TSN Thuiszorg in surseance van betaling terecht kwam, ben ik nauw betrokken bij dit proces. Dat geldt ook voor medewerkers van het Ministerie van VWS, die daarbij onder leiding staan van de Directeur-generaal Langdurige Zorg. Onder zijn verantwoordelijkheid heeft de aanjagende betrokkenheid vanuit het Ministerie van VWS er onder meer toe geleid dat verschillende betrokken partijen (zoals de bewindvoerders, curatoren en de VNG) bij elkaar om tafel zijn gebracht en dat we samen met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) een handreiking hebben opgesteld met onder meer een stappenplan voor gemeenten bij faillissementen. Een ander voorbeeld is dat mede op verzoek van het Ministerie van VWS door de VNG een oproep aan wethouders is gedaan om facturen voor reeds geleverde uren voor TSN Thuiszorg vervroegd te betalen, zodat de bewindvoerders de mogelijkheid kregen een geordend proces vorm te geven.
Uiteindelijk hebben de bewindvoerders de conclusie getrokken dat een faillissement van TSN Thuiszorg onvermijdelijk was en is het faillissement uitgesproken op 16 maart 2016. De curatoren hebben toen aangegeven dat de hulpverleners tot uiterlijk 25 april 2016 vanuit het failliete TSN Thuiszorg de ondersteuning aan cliënten blijven verzorgen.
In de weken na het faillissement, heb ik mij door de curatoren laten informeren over onder meer de wijze waarop gemeenten hun wettelijke verantwoordelijkheid voor de continuïteit van de ondersteuning aan cliënten borgen. Dat is waar ik mij, in deze fase, primair op richtte. Toen de curatoren in een eerder stadium zorgen hadden rondom de continuïteit van de ondersteuning in een deel van de gemeenten, heb ik besloten een specifieke belronde te starten. Het team dat geformeerd is om deze belronde uit te voeren, stond wederom onder leiding van de Directeur-generaal Langdurige Zorg. Het doel van de belronde was om na te gaan hoe deze gemeenten hun wettelijke plicht voor de continuïteit van de ondersteuning aan cliënten vervullen. Daarnaast is in de belronde geïnformeerd naar het behoud van koppeltjes van cliënten & hulpverleners en het behoud van werkgelegenheid, al dan niet met behoud van huidige arbeidsvoorwaarden (de naleving van de CAO is de verantwoordelijkheid van de sociale partners).
Voor deze taken was en is voldoende tijd.
Erkent deze aanjager dat continuïteit van zorg betekent dat mensen huishoudelijke zorg behouden na het faillissement van een thuiszorgaanbieder? Zo ja, is die continuïteit dan met behoud van een vaste medewerker of niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat doet de aanjager precies als blijkt dat een gemeente de continuïteit van de zorg op het spel zet? Jaagt hij dan gemeenten op om ander beleid te kiezen? Kunt u uitleggen wat precies het proces is?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe spoort de aanjager precies op waar hij achteraan moet gaan? Kunnen mensen ook contact met hem leggen als een en ander misloopt met de kwaliteit en continuïteit van de zorg in gemeenten? Zo ja, wat is het telefoonnummer of het emailadres waarop hij te bereiken is?
Er is gewerkt op basis van informatie van de curatoren en derden als FNV Zorg en Welzijn, mediaberichtgeving en informatie van particulieren verkregen via burgerbrieven aan het ministerie.
Spreekt deze aanjager in zijn functie enkel met wethouders, of neemt hij ook de moeite met thuiszorgmedewerkers en cliënten te spreken in die gemeenten waar de zorg niet op orde is? Zo ja, gaat hij dat alsnog doen in de gemeenten Schagen en Hollands Kroon? Zo nee, waarom is de aanjager hiertoe niet bereid? Hoort dit niet in zijn takenpakket ook te spreken met alle betrokkenen?2
Behalve met wethouders is gesproken met vakbonden, aanbieders, koepels en met thuiszorgmedewerkers: zo is op woensdag 4 mei 2016 gesproken met thuiszorgmedewerkers uit de regio Kop van Noord-Holland en Achterhoek.
Wat gaat deze aanjager doen richting die gemeenten en zorgaanbieders die loondump hebben toegepast bij de overname van thuiszorgmedewerkers? Gaat hij deze loondump samen met betrokken partijen terugdraaien? Zo neen, waarom niet?
De oplossingen die colleges en gemeenteraden hebben gekozen en zijn overeengekomen met aanbieders behoren tot de lokale beslissingsbevoegdheid zoals die in de wet is neergelegd. Ik vind het belangrijk dat hierbij wet- en regelgeving en de van toepassing zijnde CAO worden nageleefd. Als blijkt dat gemeenten niet conform wet- en regelgeving handelen, spreek ik hen daarop aan.
Met welke redenen heeft deze aanjager «geen tijd» gehad om op woensdag 26 april jl. thuiszorgmedewerkers te woord te staan die verhaal kwamen halen over het verlies van hun baan, en de cliënten die zij zijn verloren?
Dit zijn redenen in de privésfeer. FNV Zorg en Welzijn is als organiserende partij vooraf op de hoogte gebracht van de afwezigheid van de aanjager en de reden daartoe.
Vindt de aanjager het passen in de continuïteit van zorg dat 40% van de thuiszorgmedewerkers van TSN werkeloos is geworden door het faillissement van TSN? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mij is geen informatie bekend waaruit blijkt dat 40% van de thuiszorgmedewerkers van het voormalige TSN Thuiszorg werkloos is geworden.
Gemeenten en aanbieders hebben in de afgelopen periode voorbereidingen getroffen om de overgang naar de nieuwe situatie voor cliënten zo zorgvuldig als mogelijk te laten verlopen. Naast het continueren van de ondersteuning zijn door gemeenten en aanbieders afspraken gemaakt over het waar mogelijk in stand houden van de relatie tussen de cliënt en de vertrouwde thuishulp. Voor een groot aantal cliënten geldt dat de vertrouwde thuishulp zal blijven. Dit geldt onder meer voor het overgrote deel van de cliënten in de gemeenten die afspraken hebben gemaakt met Stichting Familiehulp4 of die een overgang geregisseerd hebben naar een specifieke lokale aanbieder. Meer dan de helft van het aantal thuishulpen van TSN Thuiszorg kan via deze weg aan het werk blijven bij de vertrouwde cliënten. Daarnaast zijn er gemeenten die ervoor hebben gekozen de regie aan de cliënten te geven om zelf een andere aanbieder te kiezen. Gemeenten laten hierbij de mogelijkheid open voor cliënten en thuishulpen om samen een afspraak te maken voor welke aanbieder de cliënt kiest, waardoor een koppeltje tussen cliënt en thuishulp in stand kan blijven. Een andere oplossing die in individuele gevallen wordt toegepast, is dat cliënten die dat wensen een persoonsgebonden budget aanvragen en met behulp van dit budget organiseren dat de vertrouwde thuishulp de ondersteuning aan de cliënt kan continueren. Omdat deze afspraken op lokaal niveau worden gemaakt en per individu kunnen verschillen, zijn landelijke cijfers over deze groep cliënten en thuishulpen niet beschikbaar. Het behoud van werk met fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden is een belangrijk punt van aandacht geweest. Uit de informatie van de curatoren blijkt dat bijna 60% van de thuishulpen van TSN aan de slag kan bij Stichting Familiehulp of bij een specifieke lokale aanbieder die na een geregisseerde overgang door de gemeente het werk van TSN Thuiszorg overneemt. De curatoren geven aan dat het overgrote deel van deze medewerkers tevens de huidige arbeidsvoorwaarden behoudt.
Voor de gemeenten die de regie aan de cliënten hebben gegeven om zelf een andere aanbieder te kiezen, is het beeld over baanbehoud en de nieuwe arbeidsvoorwaarden van de thuishulpen gedifferentieerd. Voorbeelden zijn bekend van gemeenten waar meer dan de helft van de thuishulpen een nieuwe baan heeft gekregen bij een andere aanbieder. Ook dit zijn belangrijke resultaten. Op lokaal niveau zijn voorbeelden bekend van zowel aanbieders die thuishulpen in dienst nemen met gewijzigde arbeidsvoorwaarden als aanbieders die de thuishulpen van TSN in dienst nemen tegen dezelfde arbeidsvoorwaarden als dat zij hadden bij TSN Thuiszorg. Lokaal kunnen ook in overleg met gemeenteraden andere keuzes zijn gemaakt. De oplossingen die colleges en gemeenteraden hebben gekozen en zijn overeengekomen met aanbieders behoren tot de lokale beslissingsbevoegdheid zoals die in de wet is neergelegd. Ik vind het belangrijk dat hierbij wet- en regelgeving en de van toepassing zijnde CAO worden nageleefd. Helaas zullen niet alle medewerkers van TSN Thuiszorg direct ergens anders aan de slag kunnen. Voor diegenen die werkloos worden, zijn extra voorbereidingen getroffen door het UWV in het kader van de maatregelen Doorstart naar nieuw werk. Het gaat daarbij onder andere om de Brug-ww, persoonlijke dienstverlening en scholingsvouchers. Ik wijs u op mijn brief van 22 april 2016 over de afspraken over continuïteit van ondersteuning.5
Welke maatregelen neemt deze aanjager om nog meer faillissementen in de thuiszorg te voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de antwoorden op de vragen 1 tot en met 3 heb ik de rol van de directeur generaal in dezen beschreven.
Met de FNV, CNV en de Vereniging Nederlandse Gemeenten heb ik gesproken over de toekomst van de thuiszorg. Op 4 december 2015 is door genoemde partijen en mij een pakket aan maatregelen gepresenteerd dat gericht is op perspectief creëren en zo snel mogelijk omzetten in nieuwe werkgelegenheid, inkoop op inhoud en kwaliteit en geen concurrentie op arbeidsvoorwaarden en reguliere banen in loondienst tegen fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden. Voor een volledig overzicht van alle maatregelen verwijs ik naar mijn brief van 4 december 2015.6
Heeft uw directeur-generaal voldoende tijd om deze aanjaagrol te vervullen zoals die gepresenteerd wordt?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat artsen dronken patiënten zat zijn en strengere regels eisen |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Artsen zijn dronken patiënten zat en eisen strengere regels»?1
Ja.
Wat is uw reactie op deze noodkreet van artsen van de spoedeisende hulp? Bent u bereid hierover met hen in gesprek te gaan?
Ik vind het heel goed dat de Nederlandse Vereniging van Spoedeisende Hulpartsen (NVSHA) aan de bel heeft getrokken vanwege de gebeurtenissen waar ze geregeld mee te maken hebben. Ik vind het ongehoord dat er zoveel mensen zijn die zo veel hebben gedronken dat ze vernielingen aanrichten of artsen het werk moeilijk maken, of ervoor zorgen dat andere patiënten langer op zorg moeten wachten.
De NVSHA heeft mij over dit onderwerp ook een brief gestuurd. Onlangs is samen met het Ministerie van VenJ overleg gevoerd met de voorzitter van de NVSHA. Tijdens dat gesprek is uitgebreid stilgestaan bij de problemen waar de SEH’s mee te maken hebben, het feit dat alcoholgebruik (onder volwassenen) zo genormaliseerd is in onze samenleving, en over mogelijke oplossingsrichtingen. Zij hebben tijdens het gesprek onder andere aangegeven dat VWS het signaal van de NVSHA heel serieus neemt en meeneemt in de evaluatie van de Drank- en Horecawet (DHW) die momenteel plaatsvindt. We moeten daarbij goed kijken naar de groep die de overlast in ziekenhuizen veroorzaakt en of generieke maatregelen zullen bijdragen aan het terugdringen van deze genoemde problematiek.
Herkent u het beeld dat spoedeisende hulpposten al jaren worden geconfronteerd met een toename van agressie als gevolg van drankmisbruik? Kunt u aangeven waardoor deze stijging wordt veroorzaakt?
De NVSHA heeft aangegeven dat het al jaren een probleem vormt. Zij konden niet bevestigen of er nu echt sprake is van een stijging.
Herkent u het beeld dat tijdens uitgaansavonden meer dan 50 procent, of zelfs 70 procent, van de patiënten op de spoedeisende hulp dronken is? Heeft u inzicht in de landelijke cijfers op dit punt? Welke mogelijkheden ziet u om dit percentage omlaag te brengen?
Negentig procent van alle ziekenhuizen is aangesloten bij de NVSHA. Ik ga er daarom vanuit dat de NVSHA daarmee een realistisch beeld presenteert.
De problematiek die is geschetst neem ik mee in de evaluatie van de DHW die momenteel plaatsvindt.
Hoe kan het dat zoveel mensen in het uitgaansleven dronken worden, ondanks:
Beide genoemde verboden verbieden het doorschenken bij dronkenschap. Het blijkt voor gemeentelijke toezichthouders echter moeilijk om vast te stellen wanneer iemand in beschonken toestand verkeert, zo blijkt uit gesprekken die met hen gevoerd worden in het kader van de evaluatie van de DHW. Ik neem dit verder mee in de evaluatie van de wet.
Wat zeggen de grote aantallen (agressieve) dronken patiënten op de spoedeisende hulp volgens u over de mate waarin verstrekkers van alcohol zich aan de in vraag 5 genoemde verboden houden? Klopt mijn beeld dat hierop nauwelijks wordt gehandhaafd? Welke mogelijkheden ziet u om handhaving op dit punt te verbeteren?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat er veel harder moet worden opgetreden tegen de uitwassen die in het artikel worden beschreven? Welke wettelijke en praktische mogelijkheden ziet u hiervoor?
Ik deel de mening dat er hard moet worden opgetreden tegen de uitwassen die in het artikel worden beschreven en dat schade in rekening gebracht moet worden bij de veroorzakers. Hiertoe kunnen de ziekenhuizen zich voegen in het strafproces dan wel langs civielrechtelijke weg de schade verhalen. Daarnaast wordt in overleg met het Ministerie van Veiligheid en Justitie een traject
voorbereid van directe aansprakelijkstelling van daders – vergelijkbaar met de aanpak van winkeldiefstal – om de indirecte schade te verhalen in het geval van agressie in de zorg.
Artikel 453 van het Wetboek van Strafrecht is in dit geval echter niet van toepassing omdat dit artikel betrekking heeft op kennelijke dronkenschap op de openbare weg; daaronder valt niet de wachtkamer van een ziekenhuis. Afhankelijk van de precieze omstandigheden van het geval zijn er echter andere mogelijkheden om (strafrechtelijk) op te kunnen treden, bijvoorbeeld vervolging voor bedreiging, belediging, mishandeling, vernieling etc. Indien sprake is van geweld of agressie tegen personen met een publieke taak, waaronder medewerkers van een ziekenhuis, zal daartegen door het Openbaar Ministerie consequent en daadkrachtig op worden getreden, conform de afspraken die daarover zijn gemaakt. Ik wil daarbij het belang van het doen van aangifte benadrukken.
Daarnaast is het van belang dat ziekenhuizen een preventiebeleid ontwikkelen en hun medewerkers trainen hoe om te gaan met agressie. Op de websites www.veiligezorg.nl en www.agressievrijwerk.nl is meer informatie te vinden hierover.
In het bijzonder wil ik nog wijzen op het wetsvoorstel Middelenonderzoek bij geweldplegers2. Dit voorstel heeft als doel om bij de straftoemeting rekening te kunnen houden met drank- of drugsgebruik en verdachten van geweldsmisdrijven te bevelen mee te werken aan een onderzoek naar het gebruik van alcohol of drugs.
Welke mogelijkheden ziet u voor het Openbaar Ministerie en rechters om mensen die zich op de eerste hulp agressief gedragen, op basis van artikel 453 van het Wetboek van Strafrecht (dat handelt over openbare dronkenschap) strafrechtelijk aan te pakken, en hen een werkstraf of taakstraf op te leggen? Bent u bereid hieraan prioriteit te geven?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat schade ten minste in rekening gebracht moet worden bij de overlastveroorzakers? Hoe wordt hierop toegezien?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn er wettelijke mogelijkheden om dronken mensen die zich op de spoedeisende hulp melden een verplicht vervolgtraject van nazorg en voorlichting te geven, waarin gewezen wordt op de schadelijke effecten van alcohol, en eventueel hulp geboden wordt om van een alcoholprobleem af te komen? Zo ja, hoe geeft u daar handen en voeten aan? Zo nee, bent u bereid deze wettelijke mogelijkheden te creëren?
Voor het tegengaan van geweldpleging onder invloed bestaan voorwaardelijke sancties, waaronder het alcoholverbod, locatieverbod, locatiegebod en specifieke gedragsinterventies die ingrijpen op het middelengebruik. Naar verwachting zal met de inwerkingtreding van de wet Middelenonderzoek bij geweldplegers vaker een dergelijke voorwaardelijke sanctie opgelegd kunnen worden.
Het aanbieden van een vervolgtraject van nazorg en voorlichting is een maatregel die ik graag, samen met de door de NVSHA voorgestelde maatregelen, meeneem in de evaluatie van de DHW.
Wat vindt u van het voorstel van de spoedeisende hulpartsen om de verkoop van alcohol op één lijn te zetten met de verkoop van sigaretten, en reclame verder in te perken?
Op dit moment loopt via ZonMw in opdracht van mij een onderzoek naar de maatschappelijke impact van een aantal maatregelen dat bekend staat als effectief, zoals reclamebeperkende maatregelen, prijsmaatregelen en het beperken van beschikbaarheid (zgn. «best buys»). De uitkomsten daarvan verwacht ik rond de zomer. Ik zal deze betrekken bij mijn beleidsreactie op de evaluatie van de DHW die dit jaar plaatsvindt.
De blijdschap over de arrestatie van Ebru Umar in Turkije |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de vele berichten op social media over de blijdschap over de arrestatie van Ebru Umar in Turkije?1
Ja.
Wat vindt u, als Minister verantwoordelijk voor Integratiebeleid, van deze adhesiebetuigingen wanneer u deze leest zoals op «Hollandale Türkler», een facebookpagina van en voor Turkse Nederlanders die het bericht kopt met «hoera»?
Vrijheid is er voor iedereen. Voor Ebru Umar. Voor alle Turkse- en niet-Turkse Nederlanders, ook voor mensen die meningen uiten die sommigen van ons misschien verbazend of zelfs schokkend vinden. Dat hoort bij de vrijheid van meningsuiting. Die is er niet alleen maar voor welgevallige of prettige meningen. In dit land bestrijden we elkaar met woorden, niet met daden.
De vrijheid om je mening te geven kent grenzen. Wat niet kan, is elkaars vrijheid beperken. Zoals een deel van de Turkse Nederlanders nu een andere groep Turkse Nederlanders om hun andere mening intimideert of zelfs bedreigt. Bedreiging is gewoon strafbaar.
Mensen moeten niet belet worden om zich uit te spreken over leiders hier of elders of over godsdiensten en hun eigenaardigheden. Juist omdat we een ruime vrijheid hebben zouden mensen zich verre moeten houden van agressieve, bedreigende en intimiderende uitingen naar anderen. Vrijheid is kostbaar en fragiel. Voor die vrijheid zijn offers gebracht. Ik vind daarom dat mensen moeten stoppen met groepsdruk, intimidatie en het reduceren van andere Nederlanders tot hun afkomst.
Vindt u dat er sprake is van mislukte integratie wanneer een deel van de tweede en derde generatie Nederlanders met een Turkse achtergrond juist toejuichen dat het vrije woord gepoogd wordt de mond te snoeren door deze arrestatie?
De adhesiebetuigingen naar aanleiding van de aanhouding van Ebru Umar bevestigen het beeld dat een deel van de Turkse Nederlanders zich in hun verbondenheid met Turkije sterk identificeert met de Turkse regering en zich hier niet thuis voelt. Dit wil nog niet zeggen dat zij zich bewust afwenden van de Nederlandse samenleving. Toch baart dit signaal mij zorgen, vooral door sommige uitingen in de sociale media. De vrijheid van meningsuiting dient als gezegd zeer ruim te worden opgevat, maar moet niet gebruikt worden om deze vrijheid voor anderen te beperken. De vrijheid van meningsuiting dient slechts door de wet te worden beperkt en niet door bijvoorbeeld groepsdruk, intimidatie en druk van buitenaf.
De bevindingen van het SCP onderzoek «Werelden van Verschil» van december 2015 laten ten aanzien van de integratie en participatie van een deel van de Nederlanders zien, dat die zich beperkt identificeert met de Nederlandse samenleving en daar op relatief grote culturele afstand van staat. Ik maak mij hier zorgen over en ik vind het wenselijk dat migrantenorganisaties zich hier ook druk over maken. De toekomst van deze mensen ligt in Nederland en er is momenteel voor een deel van de jongeren weinig aansluiting met onze samenleving. Het is belangrijk hier met de gemeenschappen en hun organisaties over in gesprek te blijven.
Maar daarnaast moeten we er ook voor zorgen dat mensen met een migratie achtergrond zich richten op Nederland en zich hier thuis voelen. Mijn integratieagenda bestaat uit drie hoofdpunten. Op de eerste plaats is het belangrijk dat ouders hun kinderen meegeven dat hun toekomst in Nederland ligt. Op de tweede plaats moeten we werken aan participatie en dat mensen in hun eigen onderhoud kunnen voorzien. Dit betekent dat kennis van de Nederlandse taal en van rechten en verplichtingen noodzakelijk is. Mensen die zich hiervoor inzetten, moeten daar ook voor beloond worden, en niet bijvoorbeeld door discriminatie gefrustreerd raken. Op de derde plaats moet duidelijk zijn welke grenzen binnen de Nederlandse samenleving gelden. We moeten zonder aanzien des persoons de regels voor iedereen op dezelfde manier handhaven.
Onze inzet is een doorlopend proces van acties gericht op het tegengaan van discriminatie, het terugdringen van de jeugdwerkloosheid onder migrantenjongeren, het bespreekbaar maken van lastige onderwerpen in gemeenschappen tot het uitdragen van de kernwaarden via bijvoorbeeld de participatieverklaring en het onderwijs. Ook wordt er op verzoek van uw Kamer een vervolgonderzoek uitgezet naar de rol die Turks religieuze organisaties in dit proces hebben.
Welke maatregelen neemt u om integratie van deze generaties te bevorderen nu kennelijk een deel daarvan onvoldoende de Nederlandse waarden heeft verinnerlijkt zoals het omgaan met de vrijheid van meningsuiting, door het opzoeken van debat wanneer je een andere mening hebt in plaats van een arrestatie vanwege een mening te steunen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe kijkt u aan tegen een deel van de tweede en derde generatie Nederlanders met een andere achtergrond die zich vooral willen identificeren met het land van herkomst van de ouders of grootouders in plaats van het land waar zij veelal geboren en opgegroeid zijn? Ziet u dit ook als een probleem voor de veerkracht van de Nederlandse samenleving? Zo ja, wat doet u daaraan?
Zie antwoord vraag 3.
De uitspraak van de Europese Commissie dat detectie van adblockers illegaal is |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Detectie van adblockers volgens Europese Commissie illegaal»1 en «Adblock-detectie in Europa illegaal»?2
Ja.
Is het waar dat websites zonder toestemming scripts draaien op apparaten van gebruikers om te achterhalen of bezoekers gebruik maken van adblockers?
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) ziet dat ten behoeve van het detecteren van adblockers diverse websites gebruik maken van een script. In beginsel is op het plaatsen van een script artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet van toepassing. In artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet is echter een uitzondering gemaakt voor het plaatsen en lezen van informatie op het randapparaat van de gebruiker als dit gebeurt om informatie te verkrijgen over de kwaliteit of effectiviteit van een geleverde website, waarbij als voorwaarde geldt dat dit geen of geringe gevolgen heeft voor de persoonlijke levenssfeer van de betrokken abonnee of gebruiker. In het geval een script aan deze voorwaarden voldoet, is het uitgezonderd van de informatieverplichting en het toestemmingsvereiste zoals die volgen uit artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet. De ACM is van oordeel dat een adblockdetectiescript onder deze Nederlandse uitzondering valt. Het script zou daarbij geen persoonsgegevens mogen verwerken en er op gericht moeten zijn informatie te verkrijgen over de kwaliteit of effectiviteit van de website.
Hoe verhoudt zich dit tot artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet waarin staat dat voor het plaatsen van informatie op een randapparaat van een gebruiker de toestemming van die gebruiker nodig is?
Zie antwoord vraag 2.
Weet u welke websites deze server-side-scripts gebruiken voor de detectie van adblockers? Zo ja, om hoeveel websites gaat dit? Hoeveel van deze websites vragen om toestemming voor het gebruik van deze uitvoering van server-side-scripts voor de detectie van adblockers?
Binnen Nederland maken veel partijen gebruik van een adblockerdetectiescript in het kader van een campagne van IAB Nederland (http://iab.nl/nieuws/adblocker-campagne/). Dit script detecteert of er sprake is van een adblocker en koppelt dit terug aan de gebruiker. Het is niet bekend op hoeveel websites dit gebruikt wordt. De ACM heeft mij te kennen gegeven dat er in Nederland voor zover bekend – in tegenstelling tot veel andere landen in Europa – geen websites zijn die de toegang ontzeggen tot hun content als zij een gebruiker met adblocker detecteren. Het door de industrie in Nederland gebruikte script ziet slechts op detectie en op de vermelding dat er gebruik gemaakt wordt van adblockers. Na detectie geeft het script een uitleg wat voor consequenties dit heeft voor de website en legt het script uit hoe de website kan worden toegevoegd aan een zogenaamde whitelist in het adblockdetectieprogramma.
Wordt er handhavend opgetreden tegen de detectie van adblockers? Zo ja, op welke wijze? Zijn deze maatregelen voldoende? Zo ja, waarom? Zo nee, op welke wijze kan hierin handhavend worden opgetreden?
Zoals toegelicht in de voorgaande antwoorden heeft de ACM de situatie bekeken. De ACM is van oordeel dat het hier gaat om een situatie die valt onder de uitzondering in het derde lid van artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet, waardoor de informatieplicht en het toestemmingsvereiste niet van toepassing zijn. De ACM en de Autoriteit Persoonsgegevens (voorheen het College Bescherming Persoonsgegevens) zijn onafhankelijke toezichthouders en zullen verder zelf invulling geven aan hun rol.
Bent u bereid er bij de Autoriteit Consument en Markt en bij het College bescherming persoonsgegevens op aan te dringen om een onderzoek in te stellen naar de detectie van adblockers?
Zie antwoord vraag 5.
Het melden van verdachte of ongebruikelijke transacties door notarissen en de angst voor bedreigingen als gevolg daarvan |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over witwasdossiers en de Financial Intelligence Unit1? Kan duidelijk toegelicht worden hoe het nu komt dat de naam van het kantoor van de notaris, die melding heeft gemaakt van een ongebruikelijke of verdachte transactie (MOT-melding), later in het strafproces bekend wordt, een en ander ogenschijnlijk in tegenstelling tot hetgeen uit uw beantwoording blijkt?
In de eerdere Kamervragen wordt gevraagd naar hoeveel verdacht verklaarde transacties er onderzoek is gedaan, door welke instantie en in hoeveel gevallen dat onderzoek heeft geleid tot strafrechtelijk vervolging. Ik heb uitgelegd dat een verdacht verklaarde transactie niet zonder meer als zodanig is terug te vinden in een strafdossier, onder meer omdat een verdacht verklaarde transactie op zich niet altijd leidt tot een strafrechtelijk onderzoek. In de gevallen dat een door de (Financial Intelligence Unit Nederland) FIU verdacht verklaarde transactie van belang is voor het strafdossier kan het voorkomen dat de verdachte transactie in het strafdossier wordt vermeld. Immers, de verdachte alsook de rechter moeten in de gelegenheid worden gesteld het onderzoek en dus ook de verdachte transactie te kunnen toetsen. Waar mogelijk betracht het OM terughoudendheid met het noemen van de naam van een melder.
Bent u bekend met het probleem dat notarissen soms bedreigd worden vanwege het melden van ongebruikelijke of verdachte transacties?
Vorig jaar heeft de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie deze problematiek aan de orde gesteld in de commissie meldplicht. Destijds is afgesproken dat notarissen bedreigingen kunnen melden bij de Landelijk Officier van Justitie Witwasbestrijding. Bij het OM zijn geen meldingen van notarissen binnengekomen met betrekking tot bedreigingen die zij hebben ervaren en gerelateerd zijn aan hun meldingen van ongebruikelijke transacties.
Verder wil ik opmerken dat een meldingsplichtige zoals een notaris of een bank, melding dient te doen van een ongebruikelijke transactie bij de FIU. Het is aan de FIU om aan de hand van overige informatie en een analyse te beoordelen of een ongebruikelijke transactie dient te worden aangemerkt als een verdachte transactie. De FIU stelt vervolgens de verdachte transactie ter beschikking aan de opsporings- en vervolgingsdiensten.
Een notaris dient – alvorens hij de cliënt accepteert – cliëntonderzoek in het kader van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) te verrichten en net als alle meldingsplichtige instellingen genoemd in artikel 1 sub a van de Wwft ongebruikelijke transacties te melden bij de FIU. Indien een notaris of een meldingsplichtige instelling verzuimt melding te maken van een ongebruikelijke transactie maakt hij zich schuldig aan een overtreding van de Wwft.
Het voldoen aan de meldplicht geeft ook waarborgen. Zo geniet de melder die te goeder trouw meldt, zowel civielrechtelijke als strafrechtelijke vrijwaring. De civielrechtelijke vrijwaring betekent dat de melder niet civielrechtelijk aansprakelijk gesteld kan worden voor de schade die iemand anders (de cliënt of een derde) als gevolg van de melding lijdt. De strafrechtelijke vrijwaring houdt in dat de gegevens die de melder aan de FIU verstrekt niet gebruikt kunnen worden in een strafrechtelijk onderzoek tegen de melder, mits de gegevens of inlichtingen te goeder trouw zijn verstrekt. Deze vrijwaring zou in het geval van anoniem melden niet mogelijk zijn.
Wanneer een dreigende situatie ontstaat naar aanleiding van een melding of het afleggen van een verklaring daarover, dan zijn er mogelijkheden om melders te beschermen. Een dergelijke situatie wordt zeer serieus genomen door politie en OM. In uitzonderlijke gevallen kan de melder worden verhoord volgens de procedure voor het verhoor van anonieme getuigen. Tevens kunnen maatregelen worden genomen in het kader van getuigenbescherming.
Erkent u het dilemma dat voor de notaris kan ontstaan omdat op grond van de wet een ongebruikelijke of verdachte transactie verplicht gemeld moet worden en dat bij gebreke daarvan het tuchtrecht dreigt, maar dat de angst voor bedreigingen en gevaarlijke situaties soms reëel is met als gevolg dat de melding van de transactie achterwege blijft, dan wel de notaris de zaak uit voorzorg niet aanneemt zodat er geen verplichting tot het doen van een MOT-melding ontstaat?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het onwenselijk, maar desalniettemin begrijpelijk is, dat soms uit angst voor serieuze bedreigingen geen melding plaats vindt of dat de notaris er voor kiest de zaak niet in behandeling te nemen?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het een wenselijke gang van zaken dat het Openbaar Ministerie (OM) de MOT-melding met naam van de notaris in het strafdossier vermeldt? Zo nee, bent u dan bereid om het OM te verzoeken in het vervolg de melder van een MOT-melding niet meer in het strafdossier op te nemen?
Anoniem melden bij de FIU van een ongebruikelijke transactie is binnen de huidige wettelijke kaders niet mogelijk, zie hiertoe ook mijn antwoord op de vragen 2, 3, 4 en 7. Dat zou ook niet wenselijk zijn. Indien anoniem gemeld zou worden, zonder herleiding naar de meldende instelling, wordt de opsporing relevante informatie onthouden. De FIU en het OM kunnen alleen iets met de melding wanneer deze ook geverifieerd kan worden. Bovendien moet het OM de mogelijkheid hebben om aanvullende en verduidelijkende gegevens te kunnen vragen bij de melders, hetgeen belastend of ontlastend bewijs kan vormen. Verder kunnen er – zeker in de complexere zaken – bewijsproblemen ontstaan als de meldende instelling of persoon, die gebruikt zou zijn om bijvoorbeeld wit te wassen, niet bekend is.
Wel is het van belang dat zorgvuldig wordt omgegaan met de gegevens van melders. Verwijzingen naar namen van medewerkers zullen bij de analyse en verdachtverklaring van een transactie zoveel mogelijk achterwege blijven. De gegevens van de melder zijn ook na de verdachtverklaring slechts zeer beperkt toegankelijk. Alleen een beperkt aantal geautoriseerde medewerkers van de opsporingsdiensten heeft toegang tot de gegevens, die vallen onder de strikte geheimhouding van o.a. de Wet politiegegevens.
Kunt u toelichten in hoeverre de mogelijkheden reeds zijn bezien om het anoniem melden van ongebruikelijke of verdachte transacties mogelijk te maken en waarom daar tot nu toe van is afgezien?
Zie antwoord vraag 5.
Wat kunt u voor deze notarissen, in het belang van een goede rechtspleging en de integriteit van het notariaat, betekenen? Bent u bereid de mogelijkheden hiertoe te bezien, rekening houdend met het recht op een eerlijk proces en de volledigheid van het strafdossier, tevens rekening houdend met het feit dat het voor de betrouwbaarheid van de melding van belang is voor opsporingsinstanties te weten dat de melding door een notaris is gedaan?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er mogelijkheden om de persoonsgegevens of het kantoor van de melder niet in het strafdossier op te nemen, zodat de transactie zelf wel in het dossier zit en daar zo nodig verweer tegen gevoerd kan worden maar de gegevens van degene die gemeld heeft niet bekend raken bij de persoon tegen wie het onderzoek zich richt? Met andere woorden, bent u bereid de mogelijkheden om de anonimiteit en daarmee de veiligheid van de melder te waarborgen nogmaals te bezien en de Kamer daarover te informeren?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht 'ACM wil structurele ruimte voor aansluiting smart grids' |
|
André Bosman (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «ACM wil structurele ruimte voor aansluiting smart grids»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de mening dat de energietransitie ruimte nodig heeft in de wet- en regelgeving?
Het kabinet streeft in internationaal verband naar een CO2-arme energievoorziening die veilig, betrouwbaar en betaalbaar is. Dit is een grote opgave die, ondanks de goede positionering van Nederland, veel van ons zal vergen. Het is dan ook van belang dat wet- en regelgeving de energietransitie niet verder compliceert. Om die reden ben ik permanent met stakeholders in gesprek over belemmeringen die worden ervaren en mogelijke oplossingen.
Ook worden stakeholders actief betrokken bij vormgeving van het toekomstige kader, zoals bij de wetgevingsagenda STROOM en door middel van de Energiedialoog. Bovendien is er de mogelijkheid voor experimenten om ook ruimte te bieden in gevallen waar nog niet precies duidelijk is of een andere aanpak werkt en hoe die in dat geval het beste kan worden vormgegeven. De bestaande experimenteerruimte kent wel belangrijke beperkingen. Ik kom hier bij de beantwoording van vraag 5 op terug.
In hoeverre deelt u de mening dat indien de wet- en regelgeving niet wordt aangepast wij als samenleving kansen missen voor de energietransitie?
In algemene zin is het zo dat wet- en regelgeving mee moet kunnen bewegen met ontwikkelingen en dat als dit niet zo is kansen worden gemist. Specifiek ten aanzien van de Elektriciteits- en Gaswet zijn op dit moment geen concrete belemmeringen bekend waardoor we kansen missen. Wel zijn er verschillende ontwikkelingen die hier in de toekomst verandering in kunnen brengen, bijvoorbeeld elektrificatie van het energiegebruik, ontwikkelingen op het gebied van energie-opslag of een grotere behoefte aan flexibiliteit in vraag en aanbod. Om tijdig de ontwikkelingen desgewenst te kunnen vertalen naar wet- en regelgeving is het contact dat mijn ministerie heeft met alle stakeholders, bijvoorbeeld via de Topsector Energie, van belang.
Overigens is het goed zich te realiseren dat in energieregelgeving veelal de belangen van verschillende partijen besloten liggen. Het wegnemen van een belemmering voor de ene partij kan een nieuwe belemmering opleveren voor een ander. Dat is de reden dat steeds met alle stakeholders in een open proces wordt gezocht naar de meest passende oplossingen en dat het belangrijk is daartoe via experimenten concrete ervaring op te kunnen doen.
Kunt u aangeven welke ruimte de Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft om wet- en regelgeving flexibel toe te passen? Zo nee, waarom niet?
ACM heeft ruimte om wet- en regelgeving te interpreteren en toe te passen in een concrete casus. ACM heeft als toezichthouder geen mogelijkheid om eigenhandig van wet- en regelgeving af te wijken.
In het aangehaalde bericht gaat het niet om wet- en regelgeving die belemmerend zou zijn voor het smart grid-project, maar om de technische codes die door ACM zelf worden vastgesteld. ACM heeft wel ruimte om afwijking van de eigen codes toe te staan, namelijk via een ontheffing. Of, en zo ja onder welke voorwaarden ontheffing wordt verleend van de codes is aan ACM. In dit geval heeft ACM geoordeeld dat een ontheffing niet passend is en dat aanpassing van de codes de juiste weg is. Het is gebruikelijk dat de sector hiervoor een voorstel indient dat vervolgens vastgesteld kan worden door ACM. Mocht de sector niet tot een wijzigingsvoorstel komen dan kan ACM een opdracht geven of zelf het initiatief nemen voor een codewijziging.
Bent u bereidt om voor de behandeling van de nieuwe elektriciteit- en gaswet de Kamer te informeren over de mogelijkheden die de nieuwe wet geeft voor experimenten? Zo nee, waarom niet?
In de huidige Elektriciteits- en Gaswet zijn bepalingen opgenomen die ruimte bieden voor experimenten. In de wetgeving bestaat echter geen ruimte om breed te experimenteren met zaken buiten decentrale duurzame energieproductie, terwijl dit wel wenselijk is.
Het wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet (Kamerstukken 34 199) bevatte om die reden een uitbreiding van de experimenteerruimte. Nu dat wetsvoorstel door de Eerste Kamer is verworpen ben ik voornemens in september bij uw Kamer een nieuw wetsvoorstel in te dienen waarvan de ruimere experimenteerbepalingen onderdeel vormen. De experimenteerruimte zal dan ruimte bieden om te experimenteren met alle relevante aspecten rondom hernieuwbare energie, energiebesparing, efficiënt gebruik van het net, nieuwe marktmodellen en tariefregulering.
De uitwerking van de wettelijke experimenteerruimte zal net als nu via een algemene maatregel van bestuur lopen. De aanpak die ik daarbij hanteer is dat periodiek wordt geïnventariseerd aan welke experimenten behoefte bestaat bij alle partijen. Aan de hand van die inventarisatie wordt de algemene maatregel van bestuur vormgegeven, zodat de uitwerking aansluit bij de behoeften in de praktijk. Mijn uitgangspunt is dat er ruimte is voor alle experimenten waar wij potentieel iets van kunnen leren ten aanzien van de genoemde aspecten. Hierbij is natuurlijk wel van belang dat passend wordt omgegaan met de belangen van deelnemers en anderen die mogelijk worden geraakt door het experiment.
Het bericht ‘Het is een prachtig kind. Waarom is hij overleden?’ |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Het is een prachtig kind. Waarom is hij overleden»?1
Ja.
Wat is uw mening over het gegeven, zoals gepresenteerd in het artikel, dat de Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (KNOV) de standaard «Opsporing foetale groeivertraging» heeft ingevoerd zonder inbreng van de Nederlandse Vereniging van Obstetrie en Gynaecologie (NVOG)?
Ik vind het van belang dat partijen in de geboortezorg samen optrekken en samen richtlijnen en protocollen ontwikkelen. Monodisciplinair werken is niet meer van deze tijd.
Deelt u de mening van de woordvoerder van de NVOG dat er «onvoldoende wetenschappelijk bewijs is» voor de standaard «Opsporing foetale groeivertraging» waarin gebruikgemaakt wordt van de in Engeland ontwikkelde methode GROW, om systematisch met een centimeterlint de buik van de zwangere op te meten?
Het is bij uitstek aan partijen om een mening te hebben over het wetenschappelijk bewijs; niet aan mij. Ik heb van de KNOV begrepen dat, juist vanwege het ontbreken van een gedegen wetenschappelijk fundament, er is gekozen voor een pakket aan maatregelen in de standaard «Opsporing foetale groeivertraging».
Deelt u de zorgen die zijn ontstaan naar aanleiding van dit artikel, omdat er veel onduidelijkheid lijkt te bestaan over de beste methode om groeivertraging op te sporen, er niet altijd voldoende expertise op dit vlak aanwezig lijkt te zijn en doorverwijzingen onnodig laat plaatsvinden?
Onvoldoende groei van het ongeboren kind (groeivertraging) is één van de belangrijkste oorzaken van babysterfte. Bij alle beroepsgroepen in de geboortezorg is dit bekend en is men er van doordrongen dat de groei goed moet worden gevolgd. Het is aan beroepsgroepen om daarbij een keuze te maken voor de wijze waarop de groei wordt gemeten en wanneer welke aanvullende maatregelen van toepassing zijn.
Kunt u aangeven in hoeverre het voor u een prioriteit is om een knoop door te hakken over de derdetermijn echo, die al door uw voorganger was toegezegd? Deelt u de mening dat het afronden van het onderzoek naar de derdetermijn echo, in de IRIS studie, nog lange tijd op zich laat wachten, en daardoor weinig gevoel van urgentie uitstraalt?
Ik ben niet van plan om, zonder voldoende wetenschappelijk bewijs en zonder draagvlak onder de gezamenlijke beroepsgroepen, over te gaan op algehele invoering van een 3e termijn echo. Ik ben het overigens met u eens dat het jammer is dat de IRIS studie zo veel vertraging heeft opgelopen. Dat heeft, zo heb ik van ZonMw begrepen, niet te maken met het ontbreken van een gevoel van urgentie bij de onderzoekers maar is het gevolg van diverse technische kwesties.
Kunt u aangeven hoe u in de tussentijd, voordat dit onderzoek is afgerond, omgaat met de gesignaleerde problemen uit het artikel, zeker in het licht van de onenigheid tussen de KNOV en de NVOG over de zorgstandaard?
Ik heb partijen uit de geboortezorg bij mij aan tafel uitgenodigd voor een gesprek om te vernemen waar de problemen zitten en hoe die kunnen worden opgelost. T.a.v. de zorgstandaard is het Kwaliteitsinstituut inmiddels betrokken.
Deelt u de mening dat echoscopie nauwkeuriger – en niet invasief – is en minder willekeurig dan meten aan de buitenkant? Indien ja, kunt u aangeven of u het mogelijk wilt maken dat de beschikbaarheid van echo’s wordt vergroot voor verloskundigen, zodat zij hiervan eerder gebruik kunnen maken?
Toegang tot echoscopie is geen probleem voor verloskundigen. Het is wel zaak om deze – en iedere andere techniek- op een zo effectief mogelijke manier in te zetten.
Heeft u zicht op welke alternatieven er voorhanden zijn, naast het gebruik van echo’s, om groeivertraging op te sporen? Zo nee, bent u bereid dit te (laten) onderzoeken?
Ik heb geen zicht op welke alternatieven er voorhanden zijn. Het opsporen, behandelen en voorkomen van de zogenoemde «Big4 aandoeningen»2 was een belangrijk thema in de onderzoeksagenda Zwangerschap en Geboorte van ZonMw uit 2010. Op dit moment wordt gewerkt aan een actualisatie van die agenda ten behoeve van een vervolgprogramma. Ik ga er vanuit dat het opsporen van groeivertraging nog steeds op de onderzoeksagenda zal staan.
Deelt u de zorgen over de uitspraak van Jan Nijhuis, hoogleraar gynaecologie aan de Universiteit van Maastricht, waarin hij stelt dat de geboortezorg meer een belangenspel lijkt te zijn geworden in plaats van te draaien om het belang van moeder en kind? Zo ja, hoe wilt u hierin verandering aanbrengen?
Ik deel de zorg van Jan Nijhuis in zoverre dat ik zie en merk dat er sprake is van veel onrust in de sector en dat er relatief veel tijd en energie gaat zitten in zaken die weinig met de zorg aan moeder en kind van doen hebben. Ik heb partijen daarom bij mij aan tafel uitgenodigd om het te hebben over de meningsverschillen, de gemeenschappelijke doelstellingen en te bezien of gedeelde uitkomsten mogelijk zijn. Alle partijen hebben aangegeven die te zien.
Kunt u aangeven waarom de richtlijn «Verminderde kindsbewegingen» niet (altijd) wordt opgevolgd, terwijl deze stellig de patiënt centraal zet door te stellen dat de subjectieve waarneming van de moeder leidend moet zijn?
Uit het artikel blijkt evident het belang van een goede implementatie van deze richtlijn. Ik weet niet waarom deze richtlijn in deze casus niet is gevolgd. Los daarvan vind ik het sowieso van belang om de zwangere en haar ongeboren kind centraal te plaatsen. Dat is ook één van de belangrijkste aanbevelingen van de stuurgroep Zwangerschap en Geboorte uit 2010: plaats moeder en kind in de hoofdrol. Ik sta nog steeds achter deze aanbeveling.
Deelt u de mening dat er scherp ingezet moet worden op het vergroten van expertise bij verloskundigen, aangezien ook de Inspectie voor de Gezondheidszorg in 2012 al concludeerde dat sterfte of ernstige complicaties ontstaan omdat pathologie, in dit geval groeivertraging, onvoldoende herkenning krijgt?
Ik zet juist in op het verbeteren van de samenwerking in de geboortezorg zodat deze expertise in het team van professionals in de geboortezorg is geborgd. Professionals in de regio maken op basis van hun expertise onderling afspraken (via bijvoorbeeld zorgpaden) hoe ze in de praktijk borgen dat de zwangere en haar ongeboren kind de best mogelijke zorg krijgen.
Bent u bereid kritisch te kijken naar de verkeerde prikkel(s) die nu mogelijk bestaat/bestaan in de geboortezorg, omdat een verloskundige er een financieel belang bij kan hebben om de patiënt langer zelf te begeleiden? Zo nee, waarom niet?
Ik heb daar al naar laten kijken (onder andere in de monitors van de NZa) en gezien dat er verkeerde prikkels in de huidige bekostiging bestaan. Dat is voor mij een belangrijke reden om integrale bekostiging in de geboortezorg als vrijwillige bekostigingsoptie in te voeren.
Bent u bereid het voorbeeld van ons buurland, het Verenigd Koninkrijk, te volgen om de kennis te vergroten als het gaat om het redden van ongeboren kinderen? Zo ja, wilt u toezeggen actief in te zetten op het doorbreken van het taboe om te spreken over «doodgeboorte»?
Ik stimuleer het vergroten van kennis via de programma’s bij ZonMw. Naar mijn idee wordt in Nederland al gewerkt aan het doorbreken van het taboe over het verlies tijdens de zwangerschap. Zo is er tegenwoordig meer erkenning voor de gevolgen bij een miskraam of doodgeboorte. Op internet is veel informatie te vinden onder andere op de website van Freya, vereniging voor mensen met vruchtbaarheidsproblemen.
De voortdurende crisis bij Daelzicht |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat vindt u ervan dat naast de Ondernemingsraad nu ook het managementteam van Daelzicht het vertrouwen heeft opgezegd in de leden van de Raad van Bestuur?1
Ik heb kennis genomen van de motieven en overwegingen van het managementteam. Het managementteam geeft in de brief van 24 april 2016 helder aan waarom zij het vertrouwen in de Raad van Bestuur opzegt. Het betreft primair een zaak tussen de Raad van Toezicht, de bestuurders en de Ondernemingsraad. Inmiddels heeft de Raad van Bestuur aangekondigd zich per 1 juni 2016 terug te trekken.
De Inspectie voor de gezondheidszorg ziet erop toe dat de kwaliteit en de veiligheid van de zorg die door Dealzicht wordt geleverd op orde is. Op dit moment ziet de IGZ geen aanleiding om handhavend op te treden. De IGZ volgt nauwgezet de ontwikkelingen bij Daelzicht.
Wat is uw reactie op de brief van het managementteam die aangeeft dat de crisis binnen Daelzicht voortwoekert en dreigt te escaleren, wat slecht is voor betrokkenen, cliënten, hun families en personeelsleden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over de berichtgeving van het managementteam die aangeeft dat indringende focus op de zorg voor cliënten nodig is, omdat dit nu onvoldoende is?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is het gesteld met de zorg voor cliënten en de omstandigheden waaronder personeelsleden moeten werken? Is deze situatie verergerd nu de plannen omtrent het belevenispark zijn stopgezet? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) ziet toe op de kwaliteit en de veiligheid van de zorg. Indien de kwaliteit van zorg bij Daelzicht niet op orde is, zal de IGZ handhavend optreden. De IGZ heeft mij laten weten dat zij op dit moment geen aanwijzing heeft dat de kwaliteit van zorg in het geding is. De IGZ blijft de ontwikkelingen bij Daelzicht nauwgezet volgen.
Hoe oordeelt u over de berichtgeving van het managementteam, dat aangeeft dat de leden van de Raad van Bestuur machtsvertoon uitten, intimideren, de managers persoonlijk geschoffeerd en onder druk gezet hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben van mening dat in geen enkele organisatie sprake mag zijn van machtsvertoon, intimidatie of andere onheuse bejegening door bestuurders. Dit geldt zeker bij zorgorganisaties waar professionals zorg bieden aan kwetsbare mensen. De omstandigheden waaronder zij werken, moeten hen motiveren de wensen en behoeften van de cliënt centraal te stellen. Een cultuur waar sprake is van machtsvertoon, afhankelijkheid en onheuse bejegening is daar contrair aan. Inmiddels is bekend geworden dat de Raad van Bestuur per 1 juni 2016 opstapt en dat door de Raad van Toezicht een interim- bestuurder is benoemd die op 13 mei 2016 start.
Het is nu aan de Raad van Toezicht en de nieuwe bestuurder om in overleg met de cliënten- en familieraad, de Ondernemingsraad en het personeel er voor te zorgen dat er weer een cultuur ontstaat waar sprake is van onderling vertrouwen.
Wat vindt u ervan dat de leden van de Raad van Bestuur grote druk uitoefenen op het managementteam om geen objectief werkbelevenisonderzoek te doen bij medewerkers, wat het managementteam nu dringend noodzakelijk acht?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening van het managementteam dat de crisis binnen Daelzicht teveel afleidt waar het in de organisatie om draait, namelijk goede cliëntenzorg en betrokken en tevreden medewerkers? Zo ja, gaat u nu eens ingrijpen? Zo neen, waarom niet?
Zoals aangegeven is inmiddels is bekend geworden dat de Raad van Bestuur per 1 juni 2016 opstapt en dat door de Raad van Toezicht een interim- bestuurder is benoemd die op 13 mei 2016 start.
Volgens de Raad van Toezicht en de Raad van Bestuur is dit besluit genomen in het belang van de bestuurbaarheid van de organisatie, de continuïteit van de onderneming en de kwaliteit van zorg voor cliënten en medewerkers. Het is nu aan de interim--bestuurder en de Raad van Toezicht om daar goed op toe te zien.
Zoals eerder aangegeven ziet de IGZ toe op de kwaliteit en de veiligheid van de zorg die door Dealzicht wordt geleverd. Indien de kwaliteit niet op orde is, zal de IGZ handhavend optreden. De IGZ heeft mij laten weten dat dit laatste op dit moment niet aan de orde is, maar de ontwikkeling bij Daelzicht op de voet te volgen.
Kunt u aangeven of de Inspectie voor de Gezondheidszorg toezicht houdt op de veiligheid van bewoners en cliënten? Erkent u dat verscherpt toezicht geen onlogische stap zou zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.