Het bericht 'Nederlandse pro-Erdogan-agent lekt informatie aangifte bedreiging' |
|
Raymond Knops (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat informatie over een vrouw in Nederland, die aangifte deed na bedreigd te zijn door een Erdogan-aanhanger door een agent bij het politiebureau waar ze aangifte deed, doorgespeeld is aan derden?1
De samenleving moet er op kunnen vertrouwen dat de politie integer met politie-informatie en informatie van en over burgers omgaat. Iedere handeling die het vertrouwen schendt is onacceptabel en keur ik ten stelligste af. Indien er redenen zijn om aan te nemen dat hier sprake van is, wordt een onderzoek ingesteld.
Bij iedere aangifte heeft de politie de zorg voor de aangever en neemt waar nodig maatregelen om de aangever te beschermen.
In de door u aangehaalde casus loopt een onderzoek naar de feiten. Lopende een onderzoek worden hierover geen inhoudelijke mededelingen gedaan.
Deelt u de mening dat de politie slachtoffers die aangifte doen juist bescherming moeten bieden en dit onacceptabel is? Kunt u garanderen dat bescherming wordt geboden aan deze vrouw (en haar omgeving)?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven wat de consequenties hiervan (kunnen) zijn en/of tot nu toe zijn geweest voor het slachtoffer?
Ik wil niet vooruitlopen op eventuele uitkomsten van het thans lopende onderzoek.
Wat is de stand van zaken omtrent het onderzoek dat hiernaar loopt? Deelt u de mening dat, indien deze berichtgeving bevestigd wordt, dit consequenties moet hebben voor de agent in kwestie? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u de Kamer over de uitkomsten van dit onderzoek berichten, inclusief informatie over de derden bij wie deze informatie is beland en welke stappen er zijn genomen tegen de betreffende agent?
Ik zal uw Kamer informeren over de eventuele maatregelen naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek.
Bancaire dienstverlening aan activiteiten van humanitaire organisaties in sanctielanden als Syrië en Rusland |
|
Sharon Gesthuizen (SP), Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Sancties belemmeren ons werk»1 en het bericht «Hulpverlening in Syrië in gevaar door bankbeleid»?2
Ja.
Vindt u ook dat Nederlandse banken, zoals de in de berichtgeving genoemde Rabobank, moeten blijven meewerken aan activiteiten van humanitaire organisaties in «sanctielanden» als Syrië en Rusland, zolang dit binnen het internationale sanctieregime past?
Europese financiële instellingen zijn gebonden aan de directe, bindende werking van de EU- sanctieverordeningen. Deze bepalen de ruimte waarbinnen alle Europese financiële instellingen mogen opereren. Juist vanwege het belang van de voortzetting van humanitaire hulp kennen de meeste sanctieregimes, waaronder het sanctieregime tegen het Syrische regime, uitzonderingen voor humanitaire doeleinden. Een transactie die betrekking heeft op door de EU sanctieverordening 36/2012 getroffen goederen, sectoren, personen of organisaties, kan doorgang vinden op basis van een afzonderlijke ontheffing. Humanitaire organisaties kunnen deze ontheffing aanvragen bij het Ministerie van Financiën.
Financiële instellingen maken echter ook een eigen risicoafweging omtrent het al dan niet uitvoeren van transacties. Financiële instellingen kunnen, wanneer zij de risico’s te hoog achten of wanneer regelgeving dit vereist, een transactie weigeren uit te voeren. Hierbij kunnen zij verschillende aspecten laten meewegen, waaronder het risico op indirecte financiering van terrorisme of omdat ze rekening houden met sanctieregimes van derde landen.
Bent u van mening dat als Nederlandse banken meewerken aan humanitaire hulp, dit niet in strijd is met het internationale sanctieregime in bijvoorbeeld de genoemde sanctielanden en dat het sanctieregime niet op banken van toepassing is of wordt vanwege bancaire dienstverlening aan humanitaire activiteiten?
Zie antwoord vraag 2.
Beaamt u met de indieners dat Nederlandse banken het sanctieregime momenteel op te strikte wijze en dus onjuist interpreteren, terwijl er feitelijk geen grond bestaat voor het weigeren van bancaire dienstverlening aan activiteiten van humanitaire organisaties in genoemde sanctielanden?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre acht u het juridisch, politiek en moreel aanvaardbaar dat de (te strikte) naleving van sanctieregimes op dit moment direct of indirect bijdraagt aan het verhinderen van humanitaire hulpverlening op plekken waar deze hulp het meest nodig is?
De mensen in Syrië hebben recht op humanitaire hulp op basis van de internationaal afgesproken humanitaire principes menselijkheid, neutraliteit, onafhankelijkheid en onpartijdigheid. Het kabinet maakt zich grote zorgen over het gebrek aan toegang van humanitaire hulpverlening tot slachtoffers in Syrië en pleit in vele internationale fora, waaronder in de International Support Group for Syria, tot verbetering hiervan.
Het kabinet is regelmatig in contact met de organisaties die door de Nederlandse overheid worden gesteund. Zo heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken een humanitaire organisatie, die de activiteiten niet direct kon financieren, met advies kunnen helpen een nieuwe financiële dienstverlener te vinden. Uitgangspunt blijft dat financiële instellingen hun eigen risicoafweging maken omtrent het al dan niet uitvoeren van transacties. Voor het kabinet is het daarbij van belang dat deze instellingen handelen in lijn met de geldende regelgeving en sanctieregimes.
Het kabinet is over het sanctiebeleid in dialoog met de banken. Het kabinet verwelkomt ideeën ter ondersteuning van humanitaire organisaties en zal de banken blijven aansporen humanitaire organisaties, binnen de mogelijkheden en de geldende internationale en EU regelgeving, optimaal te faciliteren. Het aanleggen van een «white list» is een idee dat verdere discussie verdient. Nederland is bereid deze discussie in EU verband te voeren.
Gaat u onderzoeken of en hoe humanitaire hulpverlening, en de bancaire ondersteuning daarvan, mogelijk wordt en blijft in landen als Syrië en Rusland? Bent u bereid daartoe in overleg te treden met Rabobank en andere Nederlandse banken over een tijdelijke oplossing voor het bancair ondersteunen van humanitaire organisaties die actief zijn in Syrië en Rusland, zolang er toegewerkt wordt naar een langetermijnoplossing? Overweegt u bovendien als oplossing voor de lange termijn bijvoorbeeld het aanleggen van een «white list» van erkende humanitaire organisaties?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze vragen uiterlijk 1 oktober beantwoorden?
Ja.
Het bericht “Meer uitkeringen door Syriërs en Wajongeren |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Paul van Meenen (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Meer uitkeringen door Syriërs en Wajongeren»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht «Meer uitkeringen door Syriërs en Wajongeren».
Heeft u inzicht in de populatie Syriërs die in de bijstand zit? Uit welke leeftijden en opleidingsniveaus bestaat deze groep?
Het CBS heeft de per saldo instroom in de bijstand in 2015 in kaart gebracht en daarover gerapporteerd in het persbericht «Bijstand groeit in eerste kwartaal 2016». In dat bericht staat dat er in 2015 per saldo ruim 15 duizend bijstandsontvangers bijkwamen, van wie ruim 10 duizend geboren waren in Syrië. Ook meldt het CBS dat van de Syriërs die in de periode 2013–2015 in de bevolking zijn ingeschreven, nu ongeveer driekwart bijstand ontvangt. De gerealiseerde kosten van toegenomen bijstand door Syriërs worden niet afzonderlijk geregistreerd. Er is hierbij geen onderscheid gemaakt naar leeftijd en opleidingsniveau.
Er wordt veel geïnvesteerd om deze asielzoekers aan een baan te helpen. Tijdens de opvang bij COA krijgen vergunninghouders leefgeld. Bijstand ontvangen vergunninghouders pas als ze zelfstandig wonen in een gemeente en (nog) niet in staat zijn om te werken en zo in hun eigen onderhoud te voorzien. Tijdens de opvang door COA wordt er al wel van alles gedaan om de afhankelijkheid van bijstand later te voorkomen of te beperken. Zo werkt COA samen met Divosa, VNG en de ministeries van SZW, V&J en OCW aan een vroege screening van vergunninghouders. Daarin wordt gekeken naar de werkervaring en opleiding(en) van een vergunninghouder om zo een kansrijke koppeling voor vergunninghouders aan een gemeente te realiseren.
Om de stap naar werk te maken en de kans op een baan te vergroten, zijn enkele randvoorwaarden van belang. Het beheersen van de Nederlandse taal is een van deze randvoorwaarden. Daarom biedt ieder AZC een programma voorinburgering (taalcursus, Kennis van de Nederlandse Maatschappij en een start met Oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt, waaronder ook diplomawaardering) aan alle vergunninghouders. Ook het kennen van de Nederlandse normen en waarden is een randvoorwaarde. Via het participatieverklaringstraject in de gemeente wordt daaraan voldaan. Al deze stappen dragen er aan bij om iemand aan het werk te helpen. Vanaf het moment dat vergunninghouders in een gemeente wonen en bijstand krijgen zijn gemeenten verantwoordelijk om hen te bemiddelen naar werk. Veel gemeenten zijn daar actief mee aan de slag. Ook zijn er veel initiatieven van werkgevers om de groep vergunninghouders naar werk te bemiddelen.
Van vergunninghouders die in een gemeente wonen wordt verwacht dat zij binnen drie jaar hun inburgeringsexamen halen. Een van de onderdelen van het inburgeringsexamen sinds 2015 is oriëntatie Nederlandse arbeidsmarkt. Ook binnen deze module kunnen inburgeraars die hier tijdens hun verblijf in het AZC nog niet aan waren toegekomen bij het Informatiecentrum Diplomawaardering (IcDW) gratis een diplomawaardering of een indicatie onderwijsniveau (ION) van het buitenlandse diploma of de opleiding aanvragen. Dit helpt de inburgeraar bij het vinden van werk in Nederland.
De kosten van een inburgeringscursus variëren per doelgroep en zijn ook afhankelijk van het taalniveau waarmee de deelnemer begint. Zo zullen asielgerechtigden in het algemeen langer over hun inburgering doen omdat zij met een lager taalniveau starten dan de gezinsvormers en -herenigers. Deze laatste groep heeft immers in het land van herkomst al het basisexamen inburgering op niveau A1 gehaald.
In de kamerbrief van 8 februari 2016 (Kamerstuk 32 824, nr. 121) is uitgebreid ingegaan op het cursusaanbod en de cursuskosten. In oktober zal Blik op Werk een richtlijn voor de cursuskosten publiceren, waarbij ook specifieke aandacht is voor de verschillende doelgroepen en uurtarieven.
Wat is er al gedaan om deze vluchtelingen aan een baan te helpen zodat zij kunnen voorzien in hun eigen levensonderhoud? Is er bij al deze vluchtelingen in de bijstand al werk gemaakt van erkenning van hun diploma’s uit het land van herkomst, conform de motie-Pechtold/Roemer2?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met het onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau uit 2011 dat concludeert dat migranten met een goede taalbeheersing twee tot drie keer zoveel kans hebben op een baan?
Ja, ik ben bekend met het onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau uit 2011.
Bent u bekend met het onderzoek van de Wetenschappelijk Raad voor Regeringsbeleid «Geen tijd te verliezen» dat stelt dat er zo snel mogelijk werk gemaakt moet worden van taal en werk voor asielzoekers en statushouders?
Ja, ik ben bekend met het onderzoek van de Wetenschappelijk Raad voor Regeringsbeleid «Geen tijd verliezen».
Wat zijn de kosten van deze toegenomen bijstand door Syriërs per jaar? Wat zijn de vooruitzichten voor mensen om als ze eenmaal in de bijstand zitten zelf een baan te vinden? Wat zijn de kosten van een goede taalcursus op NT2-niveau?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel statushouders in de asielzoekerscentra (azc’s) hebben sinds juli 2015 gebruik gemaakt van de voorinburgeringscursussen? Hoe zien deze cursussen eruit en hoeveel uur taalonderwijs zit hierin? Welk niveau hadden statushouders na het volgen van deze pre-inburgeringscursus? Wanneer krijgt de Kamer een evaluatie van deze voorinburgeringscursussen?
Volgens de rapportages van het COA hebben in de tweede helft van 2015 (juli t/m december) 5558 statushouders in asielzoekerscentra gebruik gemaakt van voorinburgeringscurssussen. In de eerste helft van 2016 (januari t/m juni) hebben reeds 7550 statushouders gebruik gemaakt van de mogelijkheid om deel te nemen aan voorinburgeringscursussen.
De voorinburgering is een programma dat vergunninghouder voorbereid op het wonen en leven in de gemeente. De voorinburgering bestaat uit de volgende onderdelen:
In 2016 is het aantal uren taalles in de voorinburgering opgehoogd van 81 naar 121 uur. De nadruk in het programma ligt op de beheersing van het spreken op A1min-niveau en wordt aangeboden op drie niveaus: analfabeten, lager opgeleiden en middelbaar/hoogopgeleiden.
Op halfjaarlijkse basis hebben het Ministerie van SZW en het COA voortgangsgangsgesprekken over het voorinburgeringsprogramma.
Wat is de voortgang van de beloofde training aan 450 vrijwilligers voor het ondersteunen van asielzoekers die de Nederlandse taal willen leren? Hoeveel asielzoekers kan een groep van 450 vrijwilligers bereiken?
Er zijn 16 trainingen ingepland. Er hebben inmiddels 11 trainingen plaats gevonden die succesvol zijn verlopen. Er zijn inmiddels 109 vrijwilligers getraind, van het voorgenomen aantal van 450. Om het bereik van vrijwilligers te vergroten zal de training – naast COA-vrijwilligers – ook voor vrijwilligers van Het Begint met Taal worden opengesteld.
Over hoeveel asielzoekers bereikt worden met dit aantal vrijwilligers kan ik geen uitspraken doen. Dit is afhankelijk van de vraag van asielzoekers naar de taaltraining en het aanbod (aantal en hun tijdsinspanning) van vrijwilligers per locatie.
Met ingang van wanneer zal de NT2-taalles uit de voorinburgering ook voorafgaand aan het moment van vergunningverlening voor kansrijke asielzoekers aangeboden worden?
U ontvangt, zoals tijdens de APB is toegezegd, voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van V&J (welke gepland staat op 27 november 2016) een brief waarin de uitvoering van deze motie verder wordt toegelicht.
Hoe staat het met de uitvoering van motie-Sjoerdsma om asielzoekers vanaf dag één taallessen aan te bieden? Bent u bereid om de toegezegde brief hierover vóór het Algemeen overleg over vreemdelingen en asielbeleid voorzien op 8 september 2016 naar de Kamer te sturen3?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht dat ROVER vindt dat het ministerie de verkeerde prioriteiten stelt |
|
Stientje van Veldhoven (D66), Eppo Bruins (CU), Barry Madlener (PVV), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Kent u het artikel «Overlast geplande werkzaamheden op het spoor moet minder» dat op 1 september werd gepubliceerd op de website van de reizigersorganisatie ROVER?1
Ja, ik heb kennis genomen van dit artikel.
Herkent u de oproep die ROVER in dit artikel doet, namelijk dat «het ministerie» geen overhaast besluit moet nemen maar gedegen overleg voert met betrokkenen zoals consumentenorganisaties? Herkent u de angst van ROVER dat bij ingrijpende dossiers het onderzoeksproces te smal is?
ProRail is een organisatie met publieke taken gelegen in het goed bedienen van de reiziger en de verlader. Deze taken worden met publieke middelen (jaarlijks ca € 2 mld.) uitgevoerd. Het kabinet is daarom van mening dat hier een publiekrechtelijke organisatievorm bij hoort. De publieke aansturing en verantwoording richting Tweede Kamer kan hierdoor worden versterkt. Op dit moment staan we voor de vraag welke publiekrechtelijke organisatievorm het beste bij ProRail past. Hierbij is geen sprake van een overhaast besluit. Er wordt overleg gevoerd met de verschillende stakeholders en ik zal de relevante belangen af- en meewegen om tot een besluit te komen. Bij het nemen van dit besluit is het mogelijk om ervoor te zorgen dat de effecten voor de rechtspositie van het personeel van ProRail zo gering mogelijk zijn.
Daarnaast geldt dat het onderzoeksproces naar de positionering van ProRail niet te smal is, aangezien er aanvullend op het opstellen van de analyse gebruik wordt gemaakt van onderzoeken uit het verleden naar de ordening van de spoorsector. Er is al veel onderzoek gedaan naar de spoorordening en de positie van ProRail in de periode van 2008 tot en met heden2 3 en er ligt al veel materiaal waar nu ook gebruik van wordt gemaakt. De analyse die hier uit volgt zal ik zoals ik heb toegezegd aan uw Kamer bij het debat over de kabinetsreactie op de parlementaire enquête naar de FYRA van 22 juni jl. nog dit jaar aan uw Kamer aanbieden. Daarbij zit de conclusie welke publiekrechtelijke organisatievorm volgens het kabinet het meest geschikt is voor ProRail
Klopt het dat, zoals ROVER schrijft, bij de discussie over de aansturing van ProRail belangrijke meetmiddelen als nulmetingen en toetsingskaders, die beleidsdoelstellingen meetbaar kunnen maken, ontbreken?
Het rapport van Kuiper wordt betrokken bij het opstellen van de analyse, met als kanttekening dat het bij de positionering van ProRail gaat het om een tegengestelde beweging, namelijk van privaat naar publiek. In deze analyse wordt de onderbouwing van de keuze inzichtelijk gemaakt en worden alle elementen die van belang zijn om te komen tot een keuze voor een specifieke publiekrechtelijke organisatie. Deze elementen worden uiteindelijk bij de verschillende mogelijke publiekrechtelijke organisatievormen tegen elkaar afgewogen. Daarnaast is deze zomer meermaals gesproken met zoveel mogelijk direct betrokken stakeholders en ik zal dit ook de komende periode blijven doen. Ik zal uw Kamer in de brief bij de analyse hierover voor het einde van het jaar informeren (zie ook antwoord op vraag 8).
Kunt u de Kamer informeren over de gekozen onderzoeksopzet om te komen tot voorstellen tot positionering van ProRail, dit in het licht van het advies van de commissie Kuiper uit de Eerste Kamer2 om in ingrijpende dossiers te starten met een duidelijke nulmeting en toetsingskader en met het oog op uw toezegging in het plenaire debat van 22 juni 2016 jl. over de kabinetsreactie op de Fyra-enquête om voor het einde van het jaar te zullen komen met voorstellen rondom de positie van ProRail? Kunt u de Kamer op de hoogte stellen van de voortgang en de stand van zaken van dit proces?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u melden op welke wijze u de moties-Smaling (inzake samenvoeging met NS) en de motie-Van Helvert (inzake het aandeelhouderschap bij een ander ministerie)3 betrekt in dit proces, zoals u heeft toegezegd in eerdere debatten?
Zowel de motie van de heer Smaling over de samenvoeging van ProRail met NS als de motie van de heer Van Helvert over het beleggen van het aandeelhouderschap bij een ander ministerie zijn aangehouden. Ten aanzien van de inhoud van de motie van de heer Smaling geldt dat de effecten van de positionering van NS en ProRail onder één paraplu in het onderzoek naar de scenario’s van de ordening van het spoor nader worden onderzocht. Zie daartoe ook de kabinetsreactie op de parlementaire enquête naar de Fyra6. Voor de motie van de heer Van Helvert geldt dat door de keuze van het kabinet voor een publiekrechtelijke positionering van ProRail, een nadere studie naar alternatieven voor het onderbrengen van het aandeelhouderschap niet nodig is aangezien de taak van «het aandeelhouderschap» bij een publiekrechtelijke organisatie komt te vervallen.
Hoe borgt u dat alle mogelijkheden worden geanalyseerd alvorens tot een voorstel wordt gekomen en hoe zult u de Kamer informeren over de analyse en de afwegingen?
De analyse zal inzicht geven in welke publiekrechtelijk vormen voor ProRail mogelijk zijn, wat de voor- en nadelen daarvan zijn en welke publiekrechtelijke vorm uiteindelijk het beste bij ProRail past (zie de elementen van de analyse in het antwoord op vraag 4). Ik borg de volledigheid van de analyse door gebruik te maken van de expertise bij de rijksoverheid, van ProRail, van externe onafhankelijke bureaus en van de gesprekken met stakeholders.
In hoeverre borgt u dat het publieke belang een belangrijk criterium is bij de uiteindelijke afweging en hoe borgt u dat hierin nadrukkelijk de belangen van reizigers en verladers worden opgenomen?
Het publieke belang is juist de reden om van ProRail een publieke organisatie te maken. Bij de publieke taken van ProRail, die met publieke middelen (jaarlijks ca € 2 mld.) worden uitgevoerd, hoort ook een publiekrechtelijke organisatievorm. De keuze voor een publiekrechtelijke organisatie is een logische vervolgstap in de transitie van ProRail naar een organisatie gericht op de reiziger en de verlader.
In hoeverre borgt u dat de kennis en mening van vakmensen, inhoudelijk betrokkenen en sectorpartijen tot uiting komen in de uiteindelijke voorstellen en hoe zult u dat inzichtelijk maken in de informatie aan de Kamer?
Bij het opstellen van de analyse over welke publiekrechtelijke vorm het beste bij ProRail past is, de afgelopen maanden met diverse stakeholders gesproken (zie ook het antwoord op vraag 2). De inbreng uit deze overleggen zal ik meewegen bij de uiteindelijke keuze voor een publiekrechtelijke vorm voor ProRail. Ook richting de afronding van de analyse zal ik met stakeholders in gesprek blijven en de zorgen en aandachtspunten meenemen in het definitieve besluit. Ik zal uw Kamer in de brief waarin ik mijn keuze voor de publiekrechtelijke vorm van ProRail kenbaar maak informeren over de reacties van de betrokken partijen.
In hoeverre worden de mogelijke aanpassingen vergeleken met de huidige situatie, en hoe zult u de nadelen van verandering vergelijken met en afwegen tegen de te behalen voordelen?
In de analyse zullen de elementen die van belang zijn bij de transitie naar een publiekrechtelijke organisatievorm van ProRail worden behandeld (zie het antwoord op vraag 4). De voor- en nadelen van de verschillende publiekrechtelijke organisatievormen worden beschreven. Ik kies voor deze opzet omdat de keuze voor een publiekrechtelijke organisatievorm door het kabinet reeds is gemaakt (zie het antwoord op vraag 2). Uiteraard wordt er bij het maken van de keuze rekening gehouden met de gevolgen voor ProRail en de betrokken stakeholders, de reizigers en verladers. Een specifiek aandachtspunt voor mij zijn de gevolgen voor de rechtspositie van het personeel.
Op welke wijze zullen de financiële consequenties van een eventuele andere situatie worden berekend? Zal daarbij ook een berekening door een onafhankelijke partij worden gevraagd? Wordt de Algemene Rekenkamer gevraagd om onafhankelijk advies inzake de financiële gevolgen per mogelijke variant, inclusief het behoud van de huidige situatie?
Op dit moment zie ik nog geen noodzaak om de Algemene Rekenkamer te betrekken, aangezien de financiële gevolgen van de transitie naar een publiekrechtelijke organisatie onderdeel uitmaken van de analyse. Daarbij wordt zowel gekeken naar de financiële gevolgen voor het personeel, de financiële gevolgen voor de rijksbegroting en de kosten van de transitie zelf. Hierbij maak ik, zoals ook aangegeven in mijn antwoord op vraag 6 gebruik van verschillende experts.
In hoeverre wordt een internationale benchmark gedaan om ervaringen met varianten die worden overwogen, mee te nemen in de uiteindelijke keuze?
In de analyse wordt gekeken naar mogelijke voorbeelden uit het buitenland en/of gebruik gemaakt van eerdere onderzoeken naar de internationale voorbeelden.
In hoeverre neemt u de aanbevelingen van de genoemde commissie Kuiper mee om te borgen dat eventuele besluiten eerst na een zeer zorgvuldig proces en analyse worden genomen?
Het rapport van Kuiper wordt betrokken bij het opstellen van de analyse, zie ook het antwoord op vraag 3 en 4.
Kunt u de Tweede Kamer op korte termijn voorzien van bovengenoemde analyses en afwegingen, bij voorkeur binnen drie weken? Kunt u garanderen dat er geen onomkeerbare stappen worden gezet voordat deze vragen zijn beantwoord en de Kamer in de gelegenheid is gesteld hierover met u van gedachten te wisselen?
Zoals toegezegd op 22 juni jl. zal ik uw Kamer dit jaar de analyse met de conclusie over welke publiekrechtelijke positionering voor ProRail wordt gekozen doen toekomen. Totdat ik deze analyse met uw Kamer heb besproken, zullen er geen onomkeerbare stappen ten aanzien van de positionering van ProRail worden gezet.
Het bericht dat er wederom een ernstige corruptiezaak binnen de Nationale Politie is |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht over een onderzoek naar een politiecommissaris en was u op de hoogte van dat onderzoek? Zo ja, wanneer bent u hierover geïnformeerd?1
Ja, ik ben bekend met het bericht. Ik ben in januari van dit jaar door het OM geïnformeerd over de hoofdlijnen van het onderzoek en in april 2016 over het lopende strafrechtelijke onderzoek.
Heeft u actie ondernomen naar aanleiding van het ingestelde onderzoek van het openbaar ministerie? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
In april 2016 is de politie door het OM in kennis gesteld van het onderzoek.
Naar aanleiding hiervan is de betreffende politiemedewerker geschorst.
Gaat u, omdat dit de eventuele derde corruptiezaak is die aan het licht komt dit jaar, extra actie ondernemen om corruptie tegen te gaan? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Iedere melding over mogelijke integriteitsschendingen wordt zorgvuldig door de politie onderzocht en indien nodig gevolgd door een intern en/of strafrechtelijk onderzoek. Als het interne onderzoek daar aanleiding toe geeft worden disciplinaire maatregelen getroffen. Ik zie op dit moment geen aanleiding om bovenop deze genomen maatregelen nog extra maatregelen te treffen.
De Inspectie VenJ heeft op mijn verzoek een onderzoek verricht naar de opzet en werking van het autorisatie- en screeningsbeleid alsmede het beleid om onjuist gebruik van politiesystemen tegen te gaan. De uitkomsten hiervan dragen al bij aan de verdere verbetering van het screeningsbeleid en autorisatiebeleid van de politie en de uitvoering daarvan, waaronder het onjuist gebruik van politiesystemen.2
Het is een onderwerp wat blijvend mijn aandacht heeft. Daarom heb ik aan het WODC verzocht een fenomeenonderzoek uit te voeren ter beantwoording van de vraag of de dreiging van corruptie binnen handhavingsdiensten is toegenomen door de ontwikkeling van de georganiseerde criminaliteit. Naar verwachting zal dit onderzoek in het voorjaar van 2017 zijn afgerond. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek zal ik mij uiteraard beraden op verdere aanscherping.
Wat voor gevolgen heeft dit lopende onderzoek voor de aanschaf van sensingmiddelen?
Het lopende onderzoek heeft geen gevolgen voor komende aankopen van sensingmiddelen, aangezien deze volgens de reguliere inkooprichtlijnen en inkoopprocessen worden uitgevoerd.
Het opnieuw onterecht afschieten van beschermde dieren op Terschelling |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Wildbeheereenheid of eenheid voor afschot»?, waaruit blijkt dat op Terschelling jaarlijks reeën zonder noodzaak worden afgeschoten?1
Ja.
Is het waar dat de provincie Friesland toestemming geeft om op Terschelling wettelijk beschermde reeën af te schieten, zonder dat aan de wettelijke eis wordt voldaan dat dit in het belang dient te zijn van de volksgezondheid, openbare veiligheid of ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, flora of fauna (Flora- en faunawet, artikel 67)?
Ingevolge de Flora- en faunawet en straks de Wet natuurbescherming is het aan de provincies om beslissingen te nemen op verzoeken om afschot van beschermde dieren.
Gedeputeerde staten van Friesland hebben op 30 juni 2015 een ontheffing op grond van artikel 68 van de Flora- en faunawet verleend aan de Faunabeheereenheid Fryslân (hierna: FBE) voor het doden van reeën in het belang van de verkeersveiligheid, vanwege de schade aan gewassen en natuur en ter voorkoming van onnodig lijden van zieke en gebrekkige dieren. Deze ontheffing is verleend op basis van het door de FBE vastgestelde en gedeputeerde staten goedgekeurde Faunabeheerplan 2014 – 2019. De FBE heeft desgevraagd aangegeven dat het de betreffende wildbeheereenheid een machtiging heeft verstrekt voor het gebruik van deze ontheffing voor het reguleren van de populatieomvang van reeën op Terschelling.
Ik heb vastgesteld dat gedeputeerde staten van Friesland bij het besluiten over verzoeken om de ontheffing zijn uitgegaan van het wettelijke kader. Van een fact-free faunabeleid is naar mijn mening derhalve geen sprake.
Wat is uw reactie op de constatering van de auteur dat «de betrokken (wild-) organisaties informatie hebben gekregen van dit ondoordachte provinciale beleid, maar dat de wildbeheereenheid hen – met sjoemelwaarheid – weet te overtuigen dat het prima geregeld is»?
Deze woorden laat ik voor rekening van de auteur van het desbetreffende artikel.
Indien het waar is dat provincie Friesland toestemming voor afschot geeft zonder dat aan artikel 67 van de Flora- en faunawet wordt voldaan, deelt u de mening dat hiermee opnieuw sprake is van «fact-free faunabeleid» op Terschelling, nadat de Raad van State eerder dit jaar uitsprak dat afschot van konijnen onterecht is omdat schade door konijnen niet aantoonbaar is?2 Zo ja, kunt u aangeven hoe dit valt te rijmen met uw antwoord op vragen van lid Thieme, waarin u het belang van goede onderbouwing van afschot onderstreept en dit in de communicatie met grondgebruikers nader zou verduidelijken? Zo nee, waarom niet?3
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om spoedig een einde te maken aan de afschot van reeën op Terschelling? Zo nee, waarom niet?
De provincie Friesland heeft laten weten dat de afschot van reeën zoals dat op Terschelling door de Wildbeheereenheid is uitgevoerd, niet valt binnen het doel en de voorwaarden waarvoor de ontheffing is verstrekt. De provincie heeft aangegeven dat zij maatregelen zal nemen om herhaling te voorkomen.
Het bericht “Meer kinderen, minder mannen naar Nederland” |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Meer kinderen, minder mannen naar Nederland»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de stelling dat de nareisprocedure nu te lang duurt?
Ik realiseer me dat het voor betrokkenen belangrijk is om zo spoedig als mogelijk herenigd te worden. De inspanningen van de IND zijn daarom ook gericht op een voortvarende afhandeling van de nareisaanvragen. Echter, als gevolg van de hoge instroom is de voorraad van nareisaanvragen opgelopen. Om deze voorraad te verwerken is meermaals, ook recent nog, extra capaciteit ingezet. Dit neemt niet weg dat de IND niet in alle gevallen heeft kunnen beslissen binnen de wettelijke termijn.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over gezinshereniging2, waarin u stelt dat de Nederlandse praktijk al in overeenstemming is met General Comment 14 van het VN-Kinderrechtencomité?3
Ja.
Bent u bekend met de antwoorden van de Europese Commissie op de vragen uit het Europees parlement over de invloed van de Richtsnoeren (COM COM(2014) 210 def) op de implementatie en toepassing van de Gezinsherenigingsrichtlijn (2003/86/EG) en General Comment 14 van het VN-Kinderrechtencomité als interpretatiemiddel?4
Zie antwoord vraag 3.
Bent u na het antwoord van de Europese Commissie op vraag 3 ook van mening dat General Comment 14 als geheel een belangrijk interpretatiemiddel is voor het Nederlandse gezinsmigratiebeleid? Zo ja, gaat u hier het toetsingskader en de beslispraktijk op aanpassen? Zo, nee waarom niet?
Zoals reeds aangegeven in mijn antwoord van 9 juli 2015 op Kamervragen5, zie ik weinig meerwaarde in een aanvullende verwijzing naar General Comment 14 van het VN-Kinderrechtencomité. Het antwoord van de Europese Commissie op vraag 3 biedt geen aanleiding het toetsingskader en de beslispraktijk aan te passen. Zoals aangegeven in de brief van 9 juli 2015 is General Comment 14 van het VN-Kinderrechtencomité reeds onderdeel van het besluitvormingsproces van de IND. De IND maakt een individuele zaaksanalyse, waarbij alle betrokkenen de gelegenheid krijgen – zo nodig met behulp van rechtsbijstand – de voor hen relevante belangen toe te lichten. Bij het maken van deze belangenafweging wordt veel gewicht toegekend aan het bijeenhouden van het gezin. Dat laatste laat uiteraard onverlet dat tevens gewicht mag worden toegekend aan het niet voldoen aan formele voorwaarden voor gezinshereniging.
Bent u, ook gezien de antwoorden van de Europese Commissie en de Richtsnoeren bij de Gezinsherenigingsrichtlijn, van mening dat een andere toetsing vereist is en dat het daarom onvoldoende is om in regelgeving en beleid slechts te verwijzen naar artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind?
Zoals reeds aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 29 oktober 20146 is bij de implementatie van de richtlijn ervan uitgegaan dat het apart benoemen van artikel 17 in de regelgeving niet noodzakelijk is.
De Commissie heeft aangegeven dat de artikelen 5, vijfde lid en artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn aansluiten bij respectievelijk artikel 3 van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK) en artikel 8 van het EVRM. Voor de Commissie was dit reden op te merken dat het aanbeveling verdient om bij de afweging van belangen uit te gaan van de interpretatie van artikel 8 van het EVRM. Dat de te beoordelen belangen overeenkomen volgt eveneens uit jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU. Op basis van de beantwoording van de Commissie en de Richtsnoeren bij de Gezinsherenigingsrichtlijn zie ik derhalve geen aanleiding om de toets aan te passen. Het gegeven dat in het Vreemdelingenbesluit voor verschillende specifieke gevallen en om verschillende redenen expliciet is verwezen naar het meewegen van familiebanden en de belangen van minderjarige kinderen, doet daar niets aan af.
De wijze waarop de IND toetst aan de voorwaarden en de wijze waarop de belangenafweging plaatsvindt is in overeenstemming met artikel 5, vijfde lid, en/of artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn, de Verdragen en met de bijbehorende jurisprudentie, waaraan Nederland gehouden is.
Kunt u toelichten waarom artikel 5, vijfde lid, en artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn in algemene zin niet zijn omgezet in wet- en regelgeving of beleid? Hoe verhoudt zich dit tot de doorgevoerde omzetting op specifieke deelterreinen (vergelijk de artikelen 3.77, vierde lid, 3.86, twaalfde lid, en artikel 3.15, derde lid, onder c, van het Vreemdelingenbesluit 2000)? Waarom bent u van mening dat een expliciete omzetting naar de artikelen 17 en artikel 5, vijfde lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn daar wel nut heeft en op andere plaatsen niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven hoe u in de praktijk omgaat met een beroep van een vreemdeling op artikel 5, vijfde lid, en/of artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn? Betrekt u dit expliciet in de weging aan de toelatingsvoorwaarden voor gezinshereniging of past u deze toets in feite toe in het kader van de resttoets aan artikel 8 EVRM? In het laatste geval, hoe geeft u in deze resttoets ruimte aan de Europeesrechtelijke beginselen, zoals het evenredigheidsbeginsel?
Zie antwoord vraag 6.
De Turkse publicatie van een lijst met Nederlandse 'Gulen-organisaties' |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Paul van Meenen (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Turks staatsmedium publiceert lijst «Gülen-organisaties» in Nederland»1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat Turkije zich op deze manier mengt in Nederlandse aangelegenheden en hiermee tegenstellingen in ons land juist aanwakkert?
In de periode na de mislukte couppoging in Turkije heeft het staatspersbureau diverse artikelen gepubliceerd over de Gülen-beweging in Europese landen, de VS en elders in de wereld. Het kabinet heeft in alle gesprekken met leden van de Turkse regering consequent en in kritische bewoordingen duidelijk gemaakt dat de Turkse spanningen niet naar Nederland moeten worden geëxporteerd. Directe beïnvloeding vanuit Ankara in binnenlandse aangelegenheden is ontoelaatbaar. Ik heb deze boodschap overgebracht tijdens mijn bezoek aan Ankara van 29 augustus jl., evenals tijdens mijn gesprek met de Turkse Minister van Buitenlandse Zaken en marge van de ministeriële bijeenkomst van de Raad van Europa op 7 september jl. Onze inzet blijft dat Nederland en Turkije gezamenlijk dienen te werken aan het verminderen van de spanningen binnen de Turkse gemeenschap in Nederland.
Hoe beoordeelt u deze actie, luttele dagen na uw telefonisch onderhoud met president Erdogan en het bezoek van de Minister van Buitenlandse Zaken aan zijn Turkse ambtsgenoot? Is het publiceren van deze lijst reden opnieuw met Erdogan te telefoneren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke acties richting Turkije en president Erdogan acht u opportuun om de spanningen in de Nederlands-Turkse gemeenschap niet verder te doen stijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke acties richting de Nederlands-Turkse gemeenschap acht u opportuun om de spanningen in de Nederlands-Turkse gemeenschap te verzachten?
Voor de kabinetsbrede inzet verwijs ik u naar de Kamerbrief «spanningen Turks Nederlandse gemeenschap» van 12 september 2016 (Kamerstuk 32 824, nr. 148).
Het bericht dat de Turkse staatsmedia een lijst met Gülen-organisaties in Nederland heeft gepubliceerd |
|
Sadet Karabulut , Harry van Bommel (SP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat publicatie van een zwarte lijst met volgens de Turkse regering terroristische organisaties van Gülen en hieraan gerelateerde personen getuigt van weinig begrip voor de zorgen zoals eerder deze week door u geuit bij uw Turkse ambtsgenoot in Turkije? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, bent u bereid om bij de Turkse autoriteiten te vragen welk doel zij voor ogen hebben met publicatie van deze lijst?1
In de periode na de mislukte couppoging in Turkije heeft het staatspersbureau Anadolu diverse artikelen gepubliceerd over de Gülen-beweging in Europese landen, de VS en elders in de wereld. Het kabinet heeft in alle gesprekken met leden van de Turkse regering consequent en in kritische bewoordingen duidelijk gemaakt dat de Turkse spanningen niet naar Nederland moeten worden geëxporteerd. Directe beïnvloeding vanuit Ankara in binnenlandse aangelegenheden is ontoelaatbaar. Ik heb deze boodschap overgebracht tijdens mijn bezoek aan Ankara van 29 augustus jl., evenals tijdens mijn gesprek met de Turkse Minister van Buitenlandse Zaken en marge van de ministeriële bijeenkomst van de Raad van Europa op 7 september jl. Onze inzet blijft dat Nederland en Turkije gezamenlijk dienen te werken aan het verminderen van de spanningen binnen de Turkse gemeenschap in Nederland.
Welke afspraken zijn afgelopen week gemaakt met de Turkse regering om de polarisatie en intimidatie in Nederland middels de lange arm van Ankara te doen stoppen? Welke afspraken zijn afgelopen week gemaakt om de export van Turkse politiek naar Nederland te doen stoppen?2
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat o.a. organisaties als Zaman Nederland en HOGIAF als terroristisch worden betiteld door de Turkse autoriteiten?
Het kabinet keurt het ten zeerste af dat er lijsten circuleren, in welke vorm en samenstelling dan ook, en door wie dan ook. Nederland kent geen «guilt by association». Vooralsnog hebben de Turkse autoriteiten geen bewijs van directe betrokkenheid van genoemde Nederlandse organisaties bij de gebeurtenissen van 15 juli in Turkije overhandigd.
In de Kamerbrief van 12 september jl. (Kamerstuk 32 824, nr. 148) bent u reeds geïnformeerd over de door Turkije per diplomatiek verkeer gedeelde informatie en de Nederlandse reactie daarop. Voorts bent u in de beantwoording van de Kamervragen van de leden Omtzigt, Knops en Rog (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 126) geïnformeerd dat er tot op heden één uitleveringsverzoek is ingediend waarin de Turkse autoriteiten melding maken van lidmaatschap van de Gülenbeweging. Dit verzoek, dat overigens betrekking heeft op feiten die plaatsvonden vóór de couppoging, wordt thans bestudeerd.
Zijn er vanuit Turkije verzoeken gekomen om personen of organisaties die op de op 29 augustus 2016 gepubliceerde lijst staan, of mogelijk op andere lijsten staan, te verbieden, te vervolgen of uit te leveren? Heeft u aanwijzingen dat de lijst door de Turkse regering of vertegenwoordigers hiervan wordt gebruikt om politieke tegenstanders in Nederland aan te pakken?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u bestaande Nederlandse onderzoeken over de Gülenbeweging en gelieerde organisaties gedeeld met de Turkse autoriteiten? Zo ja, welke reactie heeft u ontvangen? Zo nee, bent u bereid dat alsnog te doen?3
De eerder uitgevoerde onderzoeken naar de Turkse Religieuze Stromingen en Organisaties zijn, tezamen met de kabinetsreactie (Kamerstuk 32 500-VII, nr. 71 en Kamerstuk 32 824, nr. 75) openbaar. Het kabinet heeft de onderzoeksresultaten niet rechtstreeks met Turkse autoriteiten gedeeld.
Het bericht dat een ‘Gülenschool’ in Amsterdam wordt beveiligd |
|
Jasper van Dijk (SP), Sadet Karabulut |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Beveiliging op «Gülen-school» in Nieuw-West»?1
In de nasleep van de mislukte staatsgreep in Turkije zijn grote spanningen ontstaan in delen van de Turks-Nederlandse gemeenschap. Ik betreur het dat deze spanningen hebben geleid tot onrust op en rondom scholen, waarbij in enkele gevallen extra veiligheidsmaatregelen zijn genomen.
Welke ontwikkelingen zijn aanleiding voor de beveiliging van de school? Zijn er andere scholen die ook worden beveiligd? Zo ja, welke?
Sommige scholen vreesden dat spanningen onder ouders en leerlingen zouden kunnen ontaarden in onveilige situaties. Het is mij bekend dat op verschillende scholen aan het begin van dit schooljaar beveiliging aanwezig was. De extra beveiliging werd ingezet op een klein aantal scholen die in de media en binnen de Turks-Nederlandse gemeenschap geassocieerd worden met de Gülen-beweging. Gemeenten en scholen hebben hiertoe besloten naar aanleiding van de lokale situatie. Zo was er bij deze scholen op de eerste schooldag ook een prominentere aanwezigheid van de politie. Inmiddels is de beveiliging op deze scholen afgebouwd. Zover ons bekend hebben zich geen incidenten voorgedaan.
Is er gesproken met de scholen in kwestie en met de PO-raad over de toegenomen spanningen?2 Zo ja, wat is hieruit gekomen? Zo nee, waarom niet? Op welke wijze is er overleg met gemeenten waarin zich Gülen-gelieerde scholen bevinden?
Ja. Ik heb de afgelopen weken intensief contact onderhouden met scholen die te maken hadden met spanningen, onder meer via de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie), Stichting School en Veiligheid en de gemeenten. Ook de PO-Raad onderstreept dat het niet in het belang is van leerlingen dat deze spanningen de scholen in worden gebracht. De inspectie en Stichting School en Veiligheid hebben op mijn verzoek gemeenten en scholen en ouders waar nodig intensief begeleid in het omgaan met de spanningen en het wisselen van school.
Kunt u buitenlandse financiering van Nederlandse scholen uitsluiten? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken? Zo ja, waarom?
Scholen zijn verplicht jaarlijks inzage te geven in hun financiën, door middel van de jaarrekening in het jaarverslag. Voor de scholen die met de Gülen-beweging worden geassocieerd geldt dat de Inspectie van het Onderwijs in een analyse van de jaarverslagen van deze scholen geen indicatie heeft aangetroffen van externe financiering. Ik zie daarom geen aanleiding voor verder onderzoek.
Deelt u de mening dat «Gülen» of «Erdoĝan» scholen onwenselijk zijn en dat politieke meningsverschillen in de politieke arena uitgevochten moeten worden in plaats van via scholen en kinderen? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Scholen hebben de taak om onderwijs te geven aan leerlingen en er kan geen sprake van zijn dat de politieke arena zich verplaatst naar de school. We zien echter wel dat emoties over politieke ontwikkelingen gevolgen hebben voor de schoolomgeving van leerlingen. Samen met gemeentes spannen we ons ervoor in dat alle leerlingen goed onderwijs ontvangen in een veilige omgeving. Dat doen we door scholen te ondersteunen bij het omgaan met spanningen, door training en advies aan leraren en schoolleiders. Gemeentes hebben, onder andere via leerplichtambtenaren, contact met ouders die hun kind willen overschrijven op een andere school, om deze overgang zo soepel mogelijk te laten verlopen. De inspectie ziet toe op de kwaliteit van het onderwijs, de veiligheid en de naleving van wet- en regelgeving.
De door Turkije verspreide lijst van zogenaamde Gülenorganisaties in Nederland |
|
Marit Maij (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Turkije een lijst met Nederlandse «Gülenorganisaties» heeft opgesteld die door het Turkse staatspersbureau is verspreid?1
Ik ken het artikel waarin het staatspersbureau Anadolu een lijst presenteert van organisaties die het persbureau aanmerkt als gelieerd aan Gülen.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Het kabinet keurt ten zeerste af dat er lijsten circuleren, in welke vorm dan ook en ongeacht wie daarop staan.
Welke organisaties worden op de lijst als «Gülenorganisatie» aangemerkt? Wat is de bedoeling van het Turkse staatspersbureau om deze te publiceren?
Over de overwegingen van het Turkse staatspersbureau om deze lijst te publiceren kan ik geen uitspraken doen. Voor de genoemde organisaties verwijs ik u naar het artikel van Anadolu.
Deelt u de mening dat het absoluut onwenselijk is dat de Turkse overheid zich op deze wijze bemoeit met Nederlandse organisaties en daar een stempel op drukt? Zo ja, deelt u de vrees dat dit tot nieuwe verdeeldheid in de samenleving gaat leiden? Wat gaat u daar aan doen?
In de periode na de mislukte coup in Turkije heeft het staatspersbureau Anadolu diverse artikelen gepubliceerd over de Gülen-beweging in Europese landen, de VS en elders in de wereld. Het kabinet heeft in alle gesprekken met leden van de Turkse regering consequent en in kritische bewoordingen duidelijk gemaakt dat de Turkse spanningen niet naar Nederland moeten worden geëxporteerd. Directe beïnvloeding vanuit Ankara in binnenlandse aangelegenheden is ontoelaatbaar. Ik heb deze boodschap overgebracht tijdens mijn bezoek aan Ankara van 29 augustus jl., evenals tijdens mijn gesprek met de Turkse Minister van Buitenlandse Zaken en marge van de ministeriële bijeenkomst van de Raad van Europa op 7 september jl. Onze inzet blijft dat Nederland en Turkije gezamenlijk dienen te werken aan het verminderen van de spanningen binnen de Turkse gemeenschap in Nederland.
Hoe is te verklaren dat Turkije deze lijst verspreidt terwijl in de afgelopen dagen juist over dit soort Turkse bemoeienis van uw zijde op het hoogste niveau contact is geweest met de Turkse premier Erdogan? Wat heeft u besproken met uw Turkse collega’s en welke afspraken zijn daar gemaakt?
Zie antwoord vraag 4.
Welke gesprekken heeft u van de zijde van het kabinet de afgelopen weken gehad met Turkse organisaties, en wat waren daarvan de resultaten? Op welke wijze probeert u te voorkomen dat de onderlinge spanningen tussen Turkse Nederlanders verder oplopen en dat sommige mensen en organisaties in het verdachtenbankje blijven?
Kortheidshalve verwijzen wij u naar de Kamerbrief van 12 september 2016 (Kamerstuk 32 824, nr. 148) betreffende «Spanningen Turks Nederlandse gemeenschap» en de door u op korte termijn te ontvangen Kamerbrief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met betrekking tot het overleg met organisaties uit de Turks Nederlandse gemeenschap van september.
Op welke wijze gaat u de in de verspreide lijst als «Gülenorganisatie» aangemerkte organisaties aanvullend beschermen tegen mogelijke vijandigheden als gevolg van het verspreiden van deze lijst?
De overheid staat in direct contact met aan Gülen gelieerde bewegingen die bedreiging of intimidatie ondervinden. Waar nodig worden aanvullende afspraken gemaakt en/of beveiliging geboden. Ook met scholen en gemeenten wordt contact onderhouden.
Wat is precies de reden dat het radioactieve afval in kwestie op dit moment getransporteerd moet worden naar de Centrale Organisatie Voor radioactief Afval (COVRA) en er niet gewacht kan worden tot er een veiligere oplossing is gevonden? Zijn er termijnen van toepassing en zo ja, welke?1
NRG moet op grond van haar inrichtingsvergunning radioactief afval zo spoedig mogelijk afvoeren naar COVRA, maar in ieder geval binnen 2 jaar. NRG heeft januari 2016 bij COVRA het verzoek ingediend voor afvoer van de bronnen. COVRA onderzoekt al sinds haar oprichting naar geschikte B transportverpakkingen voor diverse bronnen en heeft ook voor de hier bedoelde bronnen onderzoek gedaan. Alle tot nu toe gevonden B containers zijn vervaardigd voor een beperkt aantal radioactieve stoffen en met een zeer beperkt volume en niet geschikt voor de afvoer van de bronnen van NRG.
Zoals ik in mijn brief van 31 augustus 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 3374) heb aangegeven heeft de ANVS gemeld dat zowel de vergunning als de verpakking voldoen aan de vereisten van de Kernenergiewet (Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen) en de internationale vervoersregelgeving (ADR).
Hoe lang zijn de certificaten in kwestie al verlopen?
Het is niet bekend hoe lang de originele certificaten voor het ontwerp en de productie van de ingekapselde bronnen zijn verlopen aangezien deze niet kunnen worden overlegd.
Indien een fabrikant besluit te stoppen met de productie van een bepaald type ingekapselde bronnen en hij geen verlenging aanvraagt van het certificaat, verloopt het certificaat. Dit is niet meldingsplichtig op grond van internationale wet- en regelgeving.
Het verlopen van het certificaat voor de productie betekent niet dat de bron niet meer kan worden gebruikt. Tijdens de gebruiksfase is vereist dat het bedrijf controleert of de ingekapselde bron intact is. De ANVS houdt hier toezicht op. De twee bronnen zijn daarnaast geregistreerd conform de op 31 december 2003 inwerking getreden Europese richtlijn controle op hoog radioactieve ingekapselde bronnen en sindsdien bij de ANVS bekend.
Wat is de standaardprocedure omtrent het verlopen van certificaten? Dient een bedrijf dit te melden aan de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS)? Houdt de ANVS toezicht op de verplichting dat het bedrijf bij het verlopen van een certificaat controleert of de ingekapselde bron nog wel intact is?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe zit het met de certificaten van de bronhouders waarin de bronnen zijn opgeslagen die in zijn geheel niet meer aanwezig zijn? Kunt u alsnog ingaan op de vraag wat de procedure is omtrent de bronhouders waarvan simpelweg geen certificaat meer aanwezig is? Zo nee, waarom niet?
Voor bronhouders die worden gebruikt voor de opslag van bronnen zijn geen certificaten vereist, maar gelden de eisen die zijn opgenomen in de inrichtingsvergunning.
Wat zijn de mogelijke (gezondheids)risico’s van een ongeval met een type A-verpakking, in de wetenschap dat er weliswaar een limiet is voor de hoeveelheid radioactieve stoffen die erin mag worden vervoerd maar er bij een ongeluk nog altijd materiaal vrij kan komen?
Bij ongevallen met radioactieve stoffen zijn er twee mogelijke blootstellingsroutes. De eerste is blootstelling door het vrijkomen van de radioactieve stoffen, de tweede is externe blootstelling aan de straling van de radioactieve stoffen.
Het risico op blootstelling via de eerste route bij een ongeval is vanwege de inkapseling verwaarloosbaar. Eventuele externe blootstelling aan de bron na een ongeval wordt beperkt door de voorgeschreven limiet voor de maximale hoeveelheid radioactieve stoffen die een ingekapselde bron, die in een type A verpakking wordt vervoerd, mag bevatten. Zoals ik in mijn eerdere brief aan uw Kamer heb aangegeven, heeft de ANVS op grond van drie aanwezige veiligheidsbarrières2 en de aanvullende voorschriften in de vergunning geoordeeld dat het vervoer gerechtvaardigd is en veilig kan plaatsvinden. Daarmee wordt verspreiding van radioactieve stoffen, ook in geval van ongevallen, voorkomen.
Kun u aangeven hoe vaak er in de toekomst nog sprake zal zijn van vervoer van radioactief afval op grond van een speciale regeling? Met andere woorden: hoeveel radioactief afval is er aanwezig dat naar verwachting middels vervoer op grond van een speciale regeling naar de COVRA moet worden vervoerd? Zo nee, waarom niet?
Gemiddeld komt het eens in de twee jaar voor dat radioactieve bronnen afgevoerd moeten worden naar COVRA waarvoor geen geschikte gecertificeerde verpakking beschikbaar is. Dit vervoer kan dus alleen plaatsvinden op grond van een speciale regeling.
Is er ook historisch afval dat naar verwachting middels vervoer op grond van een speciale regeling naar de COVRA moet worden vervoerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe vaak zal men transporten van dit type met historisch afval zien?
Ja, voor enkele transporten zal dit het geval zijn. De verwachting is dat er in totaal enkele tientallen transporten nodig zijn om het historisch afval van NRG af te voeren waarvan enkele zullen plaatsvinden onder een speciale regeling.
Er zijn in totaal vier transportstromen met betrekking tot het historisch afval.
Het merendeel van het historisch afval van NRG dat nu ligt opgeslagen in de waste storage facility van NRG kan na sorteren middels een type A transportverpakking rechtstreeks naar COVRA worden afgevoerd. Dit vervoer is meldingsplichtig.
Het overige historisch afval kan niet rechtstreeks naar COVRA worden afgevoerd, omdat het eerst in België moet worden geconditioneerd voor opslag bij COVRA. Conditioneren wil zeggen het afval samenpersen zodat de volume van het afval kleiner wordt. Om het afval te conditioneren wordt gebruik gemaakt van een speciaal hiervoor uitgeruste installatie in België. In Nederland is dit bewerkingsproces niet mogelijk. Speciaal voor het vervoer van dit deel van het historisch afval van NRG naar België laat NRG overigens een geschikte type B transportverpakking ontwikkelen. Deze container wordt gecertificeerd door de
ANVS in samenwerking met de Belgische toezichthouder FANC. Dit vervoer is dan meldingsplichtig.
Een deel van het geconditioneerde afval wordt na het doen van een vervoersmelding in een geschikte transportverpakking vervoerd van België naar het LOG (Laag- en middelradioactief afval OpslagGebouw) van COVRA.
Het resterende deel van het geconditioneerde afval moet van België naar het HABOG (Hoogradioactief Afval Behandeling- en Opslag Gebouw) van COVRA worden vervoerd op grond van een speciale regeling. De reden is dat COVRA in het HABOG alleen één bepaald type transportcontainer kan ontvangen en behandelen, en deze transportcontainer, de MTR-2, niet is gecertificeerd voor dit specifieke afval. Het laten aanpassen van de certificering van de MTR-2 transportcontainer voor dit specifieke afval is door NRG en COVRA onderzocht, maar uiteindelijk heeft de Duitse fabrikant laten weten deze aanpassing niet te willen verzorgen. De veiligheidstechnische beoordeling van de vergunningaanvraag zal worden gedaan door ANVS in samenwerking met het FANC, omdat in België eveneens een vergunning nodig is voor het vervoer op grond van een speciale regeling.
Bent u bereid de vergunning voor dit vervoer op te schorten totdat u de Kamer heeft voorzien van de antwoorden op bovenstaande aanvullende vragen? Zo nee, waarom niet?
De wetgever heeft in de Wet milieubeheer en de Algemene wet bestuursrecht bepaald dat de vergunning alleen kan worden opgeschort, indien bij de Raad van State naast bezwaar ook een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend. Er is geen verzoek voor voorlopige voorziening ingediend bij de Raad van State, derhalve kan de vergunning niet worden opgeschort.
De Groninger Bodembeweging en het Groninger Gasberaad, die niet meer praten met Nationaal Coördinator Groningen |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Henk Nijboer (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht over de Groninger Bodembeweging en het Groninger Gasberaad, die niet meer met de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) praten over de schades die door Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) zijn veroorzaakt?1
Ja.
Kunt u reageren op de stelling dat er een grote hoeveelheid schades zijn afgewezen (de zogeheten C-schades)?
Het Centrum Veilig Wonen (CVW) geeft aan dat ten opzichte van het totaal aantal schaderapporten het percentage schaderapporten waarin niet-aardbevingsgerelateerde schades, zogenaamde c-schades, worden geconstateerd de afgelopen maanden is toegenomen van minder dan 50% in juli 2015 tot bijna 80% in juli 2016. Op mijn verzoek onderzoekt de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) momenteel de achtergronden van deze ontwikkeling. Daarnaast is de NCG een onderzoek gestart naar de mogelijke oorzaken van schade aan gebouwen in het hele gebied. Daarbij wordt enerzijds gekeken naar typen gebouwschade en een prioritering van deze gebouwschades naar de meest waarschijnlijke oorzaak, en anderzijds naar cumulatie van schade en welke soorten schades in samenhang optreden. Het doel van deze onderzoeken is om handvatten te creëren waarmee in de toekomst voor bewoners duidelijk wordt wat de oorzaak van schade aan hun woning is. De gegevens uit deze onderzoeken kunnen door de NCG worden gebruikt om de schadeafhandeling inhoudelijk en procesmatig verder te verbeteren. De resultaten van de onderzoeken worden in het eerste kwartaal 2017 verwacht.
Is het waar dat de bewoners van het aardbevingsgebied hierin nog steeds een te grote invloed van NAM zien?
Is het waar dat de bewoners vinden dat de NCG in de praktijk te weinig invloed heeft en daarom het niet langer zinvol achten om met hem te overleggen over het schadeprotocol?
Hoe kunnen u en de NCG zo snel mogelijk bewerkstelligen dat de invloed van de NAM en het Centrum Veilig Wonen (CVW) op de schadeafhandeling beëindigd wordt?
Deelt u de mening dat de NAM de dienst uitmaakt, de slager in dit geval zijn eigen vlees keurt, en het CVW in dit geval de zoon van de slager is?
Kunt u bewerkstelligen dat de bevoegdheden van de NCG verruimd worden en hem het schadeprotocol laten vaststellen?
Kunt u er bij de NAM en het CVW op aandringen om de schadecontourlijn helemaal op te heffen?
Op basis van de uitkomsten van het onderzoek van de TU Delft is geconcludeerd dat de door NAM vastgestelde schadecontourlijn niet houdbaar is en alle aangemelde schades alsnog individueel moeten worden beoordeeld (zie Kamerstuk 33 529, nr. 280). Dat geldt ook voor toekomstige schademeldingen in relatie tot het Groninger gasveld. Hiermee is er geen sprake meer van het hanteren van een contour. Op basis van de conclusies van het onderzoek heeft de NCG met NAM de afspraak gemaakt dat alle meldingen die tot 18 augustus 2016 zijn gedaan, per direct door het CVW in behandeling worden genomen. Hiervoor wordt een proef uitgevoerd met een nieuwe wijze van schadevaststelling, met behoud van de mogelijkheid tot contra-expertise en de gang naar de Arbiter Aardbevingsschade.
Kunt u reageren op de uitspraak van de NCG dat «de afhandeling van schade beter, eenvoudiger en transparanter moet worden voor de Groningers. Daar moeten stappen worden gezet»?2
Ik kan mij vinden in deze uitspraak. De NCG heeft mij laten weten dat hij met zoveel mogelijk betrokkenheid van alle relevante partijen wil kijken naar mogelijkheden om de schadeafhandeling te verbeteren en waarbij de bewoners centraal staan, zoals ook in het meerjarenprogramma is opgenomen. Ik ondersteun dit.
De voorgenomen ontwikkeling en professionalisering van de haven van Sint Eustatius |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de havenautoriteiten van Curaçao en de autoriteiten van Sint Eustatius zich voornemen om de haven van Sint Eustatius verder te ontwikkelen en te professionaliseren?1 Zo ja, klopt het dat er onder meer serieuze plannen zijn om de haven te vergroten voor container- en cruiseschepen?
Ja, dit bericht is mij bekend.
Uit mijn contacten met het eiland weet ik dat men denkt aan het aantrekken van (meer) cruisevaart, duiktoerisme en visserij. Containerafhandeling ziet thans alleen op de bevoorrading van het eiland en in containeroverslag of een regionale «containerhub» wordt niet voorzien. In het kader van de upgrading en professionalisering zal worden verkend waar de kansen liggen en op welke wijze en termijn deze verzilverd kunnen worden. Daarbij wordt dan ook ingegaan op de daartoe noodzakelijke haveninfrastructuur en financieringsbehoefte.
In hoeverre bent u betrokken bij de ontwikkeling en uitvoering van deze uitbreidingsplannen? Welke specifieke voorwaarden stelt u aan de planvorming, -ontwikkeling en uiteindelijke uitvoering en stelt uw departement expertise beschikbaar voor deze plannen?
Voor wat betreft de specifieke voorwaarden waaronder de ontwikkelingen worden vormgegeven stel ik mij op het standpunt dat er eerst een transparant gerund havenbedrijf dient te komen dat pro actief invulling geeft aan het brede scala van havenactiviteiten.
In mei 2014 heb ik met het toenmalige Bestuurscollege een intentieverklaring getekend waarin een gezamenlijk uit te voeren toekomsttraject ten aanzien van maritieme zaken is vastgelegd. Naast de upgrading en professionalisering van het havenbedrijf ziet dit ook op het nautisch beheer (waaronder het loodsen van zeeschepen) en maritieme infrastructuur. Dit om kansen te creëren in de verdere economische ontwikkeling van het eiland. Beoogd wordt een levensvatbaar havenbedrijf op te richten langs de lijn waarin de Europees Nederlandse zeehavens zijn georganiseerd. Dit zg. «Rotterdamse» model gaat uit van een adequate balans tussen enerzijds de publieke veiligheidstaken (de veilige en vlotte afwikkeling van het scheepvaartverkeer) en de commerciële taken (verbreden en verdiepen van het verdienvermogen om te komen tot een winstgevend bedrijf). Uit oogpunt van eenheid in maritiem beleid en beheer hecht ik er aan de zeehavens in Caribisch Nederland langs eenzelfde lijn te organiseren waarbij gestreefd wordt naar maatwerk, zoals dat ook in Europees Nederland het geval is. In samenwerking met het Havenbedrijf Amsterdam worden op Bonaire reeds goede vorderingen gemaakt.
Klopt het dat een eventuele uitbreiding van de haven van Sint Eustatius grote schade zal aanrichten aan de aanwezige koraalriffen? Klopt het dat deze koraalriffen internationaal worden erkend en beschermd? Zo ja, klopt het dat daar in de planvorming kennelijk geen rekening mee wordt gehouden?
Neen, er is op dit moment geen sprake van structurele planvorming. Planvorming start ook in Caribisch Nederland met een deugdelijke verkenning waar richtinggevende besluitvorming op kan worden genomen. In een dergelijke verkenning worden de betrokken milieuaspecten, ook van het beschermde koraalrif meegenomen. In de planuitwerking wordt onder andere voorzien in een milieu effect rapportage van alle milieuaspecten, maar ook in een maatschappelijke kosten baten analyse.
Bent u bereid elk uitbreidingsplan dat ten koste gaat van de koraalriffen te blokkeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer regelmatig informeren over het verdere verloop van de procedures en de wijze waarop u het belang van natuur en milieu aan de orde brengt bij de autoriteiten van Sint Eustatius?
Ik ben verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wet maritiem beheer BES. Eén van de belangrijkste onderdelen van deze wet is het uitvoeren van ecologische toetsen wanneer er in, op of boven zee wordt gebouwd of wanneer er andere activiteiten plaatsvinden in het mariene milieu. Dit toetsen vindt plaats in nauwe samenwerking met het Ministerie van Economische Zaken zoals voorgeschreven in voornoemde wet. Uit een verkenning met o.m. genoemde toetsen zal de haalbaarheid van de ontwikkelingsmogelijkheden moeten blijken, dus ook ten aanzien van het milieu.
Uiteraard worden bij een mogelijke afweging alle aspecten meegewogen.
Uw Kamer zal over de uitkomsten worden geïnformeerd.
Het bericht dat voortvluchtige criminelen ongrijpbaar zijn voor justitie in Arabische Emiraten |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ongrijpbaar in Dubai. Criminelen leiden luxe leven in Arabische Emiraten»?1
Ja.
Is het waar dat opsporingsdiensten weten dat zich in Dubai «tientallen met naam en toenaam bekende Nederlandse criminelen en verdachten» bevinden?
Ik herken niet het beeld dat zich in Dubai tientallen voor de Nederlandse politie en het Openbaar Ministerie bekende voortvluchtigen zouden bevinden. Dat uitlevering tussen Nederland en de VAE niet mogelijk zou zijn, wordt in het bewuste artikel gesuggereerd, maar tegelijkertijd wordt in het artikel «Beruchte kopstukken duiken onder» in de Telegraaf van dezelfde datum vermeld dat uitlevering van een verdachte aan Nederland dit jaar plaats heeft gevonden. Het is een feit dat Nederland en de VAE beide partij zijn bij diverse VN-verdragen over georganiseerde criminaliteit, drugs, terrorisme en corruptie die allen een verdragsbasis bieden voor uitlevering. Nederland leverde enige jaren geleden ook een persoon uit aan de VAE.
Wat is de omvang van dit probleem? Indien dit niet precies bekend is, kunt u dan een inschatting maken? Neemt het probleem volgens u toe?
Zie antwoord vraag 2.
Sinds wanneer zijn opsporingsdiensten bekend met het feit dat, wegens het ontbreken van een verdrag, de mogelijkheden ontbreken deze criminelen te laten arresteren en berechten, waardoor zij ongrijpbaar zijn voor justitie?
Zie antwoord vraag 2.
Is eerder geprobeerd tot afspraken te komen met betrekking tot justitiële samenwerking met de Verenigde Arabische Emiraten? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid met spoed te proberen hierover sluitende afspraken te maken?
Er hebben afgelopen jaren herhaaldelijk gesprekken plaatsgevonden met de VAE over de operationele samenwerking, in het bijzonder in het kader van de verdragen die tussen beide landen gelden.
In 2010 is een Memorandum of Understanding getekend tussen Nederland en de VAE op het gebied van samenwerking in strafzaken en in 2014 hebben besprekingen plaatsgehad tussen de ministeries die met de justitiële samenwerking zijn belast. Vanzelfsprekend zal ik met de VAE in gesprek gaan wanneer dat noodzakelijk is.
Bestaan er meer vrijhavens voor criminelen? Zo ja, waar en welke maatregelen worden hiertegen genomen? Welke maatregelen gaat u verder nemen om tegen te gaan dat er vrijhavens kunnen bestaan voor criminelen?
De in het antwoord op de vragen 2 t/m 4 genoemde VN-verdragen zijn juist bedoeld om vrijhavens te voorkomen. Deze zorgen voor een netwerk van landen op alle continenten waarmee kan worden samengewerkt bij ernstige delicten. Nederland maakt daarvan ook gebruik en zoekt actief rechtshulp met andere landen, waar dat nodig wordt geacht voor strafrechtelijke onderzoeken. Ook zonder verdragen is het niet onmogelijk om met landen samen te werken, al is dat ingewikkelder. Per geval wordt beoordeeld welke mogelijkheden er zijn. De plaatsing en inzet van politie liaison officers is daarbij een nuttig instrument.
Het nog steeds couperen van paardenstaarten ondanks het verbod sinds 2001 |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het feit dat praktisch alle trekpaarden bij de Nationale Tentoonstelling van 18, 19 en 20 augustus jl. een geamputeerde (gecoupeerde) staart hebben?1
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op de eerder door het lid Wassenberg gestelde vraag 5 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 125).
Welke controles hebben plaatsgevonden bij de Nationale Tentoonstelling? Welke instructie heeft het personeel van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) meegekregen betreffende paarden met gecoupeerde staarten? Vraagt de NVWA bezitters van een gecoupeerd paard naar een bewijs van medische noodzaak?
Kunt u de beantwoording op eerdere toelichten, waarin u aangaf: «Gelet hierop ben ik voornemens de komende periode bestuursrechtelijk te gaan handhaven op het tentoonstellingsverbod»?2
Hoeveel en welke controles hebben plaatsgevonden in het jaar 2016?
Zijn overtredingen geconstateerd en zo ja, welke, en welke vervolgactie is hierop genomen?
Is het inderdaad noodzakelijk dat een paard aan iemand in het buitenland verkocht moet zijn, vervolgens gecoupeerd en daarna weer teruggekocht, zoals tijdens de uitzending wordt beweerd, en wordt hierop gecontroleerd?
Het couperen van paarden is een verboden lichamelijke ingreep, tenzij de ingreep uit diergeneeskundige noodzaak wordt verricht. In geval van het aantreffen van een gecoupeerd paard op een tentoonstelling zal de organisator van de tentoonstelling c.q. de houder van het paard moeten kunnen aantonen niet in overtreding te zijn door middel van een diergeneeskundige verklaring waaruit blijkt dat het dier op grond van een diergeneeskundige verklaring is gecoupeerd.
Kunt u toelichten op welke recente ontwikkelingen werd gewezen toen de toenmalige Staatssecretaris van Economische Zaken in het Algemeen overleg Paardenhouderij op 28 januari 2015 zei: «In de rechtspraak hebben zich heel recentelijk ontwikkelingen voorgedaan met betrekking tot hondententoonstellingen. Daarom zie ik nu ook mogelijkheden om het tentoonstellingsverbod van gecoupeerde dieren beter te handhaven, ook voor dieren die legaal in het buitenland gecoupeerd zijn»? Op welke uitspraak en op welke mogelijkheden wordt er gedoeld? Wilt u de betreffende uitspraak over de hondententoonstelling toevoegen?
Het ten tijde van het Algemeen Overleg Paardenhouderij gedane uitspraak berust op een misverstand. Er hebben zich geen ontwikkelingen in de rechtspraak voorgedaan inzake hondententoonstellingen op grond waarvan een verbod op deelname van gecoupeerde dieren beter handhaafbaar zou zijn. Verder verwijs ik u naar mijn antwoord op de door u gestelde vragen 2 t/m 6 van 29 maart 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2046) inzake deelname gecoupeerde paarden aan hengstenkeuring.
Onderschrijft u dat het beleid voor handhaving – wat neerkomt op vriendelijk vragen aan de Koninklijke Vereniging Het Nederlandse Trekpaard en de Haflinger (KVTH) – niet effectief geweest is?
Zie antwoord vraag 7.
Onderkent u dat als de KVTH een verbod op deelname van veulens met gecoupeerde staarten opneemt in haar wedstrijdreglementen (of het hebben van een staart als positief beoordelingscriterium voor winnaars) en het afwijzen van couperen opneemt in haar statuten, het probleem is opgelost?
De KVTH kan het deelnemen aan tentoonstellingen met gecoupeerde paarden in haar wedstrijdreglementen uitsluiten. Hiermee zou mogelijk een deel van het probleem opgelost kunnen worden. Van belang hierbij is dat naast de KVTH ook andere organisatoren van tentoonstellingen deze uitsluiting in hun wedstrijdreglementen opnemen.
In de uitzending van Reporter Radio beweert een woordvoerder van de KVTH dat de KVTH geen bepaling over gecoupeerde staarten in haar wedstrijdreglement op kan nemen vanwege de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven uit 2002; de Koninklijke Nederlandse Hippische Sportfederatie (KNHS) sluit echter wel paarden met gecoupeerde staarten uit van wedstrijden; onderschrijft u dat de uitspraak van de KVTH niet klopt en dat zij wel bepalingen omtrent gecoupeerde paardenstaarten op kunnen nemen in hun wedstrijdreglement en statuten?
Mijn opvatting is dat elke vereniging binnen de kaders van de wet dergelijke voorwaarden kan opnemen in haar statuten en reglementen. De uitspraak van het CBb doet daar niet aan af.
Bent u bereid de KVTH steviger aan te pakken en ervoor te zorgen dat zij dergelijke bepalingen opnemen in hun wedstrijdreglement en statuten?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op de door u gestelde vraag 7 van 29 maart 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2046) inzake deelname gecoupeerde paarden aan hengstenkeuring.
Bent u bereid de KVTH stamboekerkenning te onthouden als zij niet hun wedstrijdreglement en statuten aanpassen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Onderschrijft u dat het verbod tot deelname aan een tentoonstelling in de Memorie van Antwoord van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren in 1987 niet werd gezien als een belemmering van verkeer van personen of goederen en onderschrijft u dat verleende ontheffingen in 2001 en 2002 dieren betroffen die «afkomstig zijn uit» landen waar couperen is toegestaan en dat dit iets anders is dan een dier waarbij de ingreep is «gedaan in» een land waar dat is toegelaten?
Voor mij doet een eventueel onderscheid tussen een dier dat afkomstig is uit het buitenland, dan wel een dier dat in het buitenland is gecoupeerd, er niet toe. Ik ben van mening dat in beide gevallen het dier niet mag deelnemen aan een in Nederland georganiseerde keuring of tentoonstelling indien het couperen niet heeft plaatsgevonden op grond van een diergeneeskundige noodzaak.
Kunt u aangeven wanneer u het couperen van Nederlandse paardenstaarten heeft beëindigd en de wet uit 2001 effectief handhaaft?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op de eerder door het lid Wassenberg gestelde vraag 4 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 125).
De onzekerheid over de uitvoering van de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de video van de Belastingdienst «Is werken via je eigen BV de oplossing om buiten loondienst bij je opdrachtgever te werken»?1
Ja.
Deelt u de zorg dat door het begrijpelijke streven om constructies met een eigen BV tegen te gaan er onzekerheid ontstaat bij vele echte ondernemers die via een eigen BV werken?
Ik begrijp die bezorgdheid. De Belastingdienst is hard aan het werk om via diverse vormen van communicatie en voorlichting bezorgde ondernemers gerust te stellen. Hierop ben ik nader ingegaan in mijn brief van maandag 19 september aan de Voorzitter van de Tweede Kamer (hierna: mijn brief). De video van de Belastingdienst waar in de voorgaande vraag naar wordt verwezen, maakt duidelijk dat werknemerschap niet verdwijnt door het werken via een eigen BV. Iemand die persoonlijk verplicht is om de arbeid te verrichten en onder werkgeversgezag staat, is ook een werknemer als hij via zijn eigen BV werkt. Deze video is gemaakt, omdat de Belastingdienst in de praktijk ziet dat het gebruik van een eigen BV ten onrechte wordt gepropageerd als mogelijkheid om de fiscale gevolgen van een dienstbetrekking te ontlopen. Echte ondernemers hoeven zich nergens zorgen over te maken, ook niet als ze via een eigen BV werken.
Op welke wijze moet een ondernemer met een eigen BV gaan controleren of er sprake is van een gezagsverhouding met de klant?
Bij een DGA met een eigen BV wordt op dezelfde wijze beoordeeld of er een gezagsverhouding met de klant is als bij andere opdrachtnemers en kunnen dezelfde modelovereenkomsten die op de site van de Belastingdienst staan gebruikt worden om zekerheid te krijgen. Voor het beoordelen of er sprake is van een gezagsverhouding is niet alleen van belang wat partijen zelf hebben beoogd bij het sluiten van de overeenkomst, maar ook de wijze waarop feitelijk uitvoering is gegeven aan de overeenkomst. Relevante factoren (zowel voor DGA’s als voor andere opdrachtnemers) voor de vraag of sprake is van een gezagsverhouding, zijn onder andere:
Klopt het dat de Belastingdienst het standpunt heeft ingenomen dat zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) op bouwplaatsen niet meer mogelijk zijn, omdat zij altijd onder leiding en toezicht staan?
Nee, dat klopt niet. De Belastingdienst constateert wel dat sommige opdrachtgevers, die hun arbeidsrelaties tegen het licht houden deels overgaan tot verloonde inhuur. Het gaat daarbij om opdrachtnemers die persoonlijk verplicht zijn om dag in dag uit op de bouwplaats al dan niet samen met het eigen personeel van de opdrachtgever alle voorkomende werkzaamheden verrichten, waarbij werkgeversgezag aanwezig is en met gebruikmaking van onder meer materialen en apparatuur van opdrachtgever. Overigens kan in de bouw op allerlei manieren uitstekend buiten dienstbetrekking worden gewerkt.
Zo ja, hoe kunt u dit rijmen met de toezeggingen tijdens de wetsbehandeling van de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties dat deze wet geen wijziging brengt in de definitie van werknemer en ondernemer en dat wie onder het VAR-regime ondernemer was, dat blijft onder de nieuwe wet?2
In mijn brief ben ik hier al uitgebreid op ingegaan. In het kort: de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (hierna: DBA) brengt geen wijziging in de definitie van het begrip werknemer en het begrip ondernemer. Zowel onder de VAR als onder de DBA was en is het mogelijk om buiten dienstbetrekking te werken. Wel kan worden geconstateerd dat de VAR door zijn vrijwarende werking een deken heeft gelegd over een aantal situaties die feitelijk onder de VAR ook al niet konden. Deze situaties worden nu zichtbaar.
Klopt het dat de Belastingdienst het standpunt heeft ingenomen dat zzp’ers niet met werknemers samen kunnen werken aan dezelfde klus? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Het is mogelijk dat zzp’ers naast werknemers aan dezelfde klus werken. De zzp’er zal daarbij op basis van andere afspraken en voorwaarden en onder andere omstandigheden zijn werkzaamheden moeten verrichten. Van belang daarbij is wel dat er voldoende contra-indicaties zijn om te kunnen vaststellen dat er geen sprake is van een dienstbetrekking. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als de zzp’er -anders dan het eigen personeel van de opdrachtgever- vanwege zijn specifieke kennis voor een opdracht is ingehuurd. Zo kan de klus bijvoorbeeld zijn: het bouwen van een broodbakmachine. Het vaste personeel van de opdrachtgever bouwt de machine, maar een zzp’er heeft de opdracht gekregen om tijdens en met de bouw te zorgen dat het besturingssysteem uiteindelijk in staat is om alle soorten brood, broodjes en toast te bakken. In deze situatie kan de ICT-er buiten dienstbetrekking werken.
Als een opdrachtgever wegens krapte in de bezetting twee zzp’ers inhuurt om samen met twee metselaars in loondienst buitenmuren te metselen, betekent dit dan dat de zzp’ers in loondienst zijn bij de opdrachtgever?
Zie ook het antwoord op vraag 6.
Dit hangt af van hetgeen partijen zijn overeengekomen. Indien een naderhand ingehuurde persoon hetzelfde werk doet op dezelfde wijze en onder dezelfde voorwaarden en omstandigheden als degene die in dienstbetrekking dezelfde werkzaamheden verricht, dan is er vermoedelijk sprake van een dienstbetrekking. Onder de VAR was dat zo en dat is ook onder de Wet DBA het geval. Als de naderhand ingehuurde persoon hetzelfde werk doet, maar de voorwaarden en omstandigheden verschillen ten opzichte van degene die in dienstbetrekking werkte, dan kan de naderhand ingehuurde persoon wel degelijk buiten dienstbetrekking werken.
Als een grote private onderneming of een grote publieke organisatie, zoals de rijksoverheid, wegens krapte in de bezetting of afwezigheid van specifieke kennis zzp’ers inhuurt om samen met ICT’ers in loondienst aan hetzelfde ICT-systeem te werken, betekent dit dan dat de zzp’ers in loondienst zijn bij de opdrachtgever?
Zie ook het antwoord op vraag 7.
Nee. Als een opdrachtgever opdrachtnemers op basis van een overeenkomst van opdracht inhuurt vanwege hun specifieke kennis dan hangt het van de overige factoren af of er sprake is van een dienstbetrekking. Het maakt daarbij niet uit of de opdrachtgever groot of klein is. De wet maakt daarin geen onderscheid.
Zo ja, hoe kunt u dit rijmen met de in vraag 5 aangehaalde toezeggingen?
De antwoorden zijn in lijn met de in vraag 5 aangehaalde toezeggingen.
Herkent u de signalen dat door de standpunten van de Belastingdienst zoals genoemd in de vragen 4 en 6 in de bouw een zzp-stop dreigt?
Nee. Ook in de bouw is het mogelijk om op allerlei manieren en in allerlei rollen buiten dienstbetrekking te werken. Zie mede de bijlage bij mijn brief waarbij voor de sector bouw is aangegeven welke overeenkomsten om buiten dienstbetrekking te kunnen werken samen met de sector gepubliceerd zijn.
Herkent u de signalen dat ook in andere sectoren het inhuren van zzp’ers fors terugloopt? Welke actie gaat u ondernemen om deze terugloop, die veroorzaakt wordt door onduidelijk overheidsbeleid, te stoppen?
Nee. De ervaring is juist dat de overgrote meerderheid van de zzp'ers als zelfstandige kan blijven werken, in veel gevallen zelfs zonder modelovereenkomst. In sommige gevallen kan dat niet op precies dezelfde manier en kunnen de modelovereenkomsten uitkomst bieden. Maar niet alles kan. Sommige arbeidsverhoudingen zullen niet buiten dienstbetrekking kunnen worden vormgegeven Dat is recentelijk niet veranderd en hangt niet samen met de DBA. Dit wordt bepaald door de bepalingen in het B&W en door de opgebouwde jurisprudentie.
Kunt u aangeven welke factoren van belang zijn bij het beoordelen van loondienst c.q. ondernemerschap in de situatie dat een zzp’er als dienst aanbiedt om zieke werknemers of werknemers met verlof te vervangen?
Als een opdrachtgever een zieke werknemer vervangt door iemand die op dezelfde manier werkt, met dezelfde aansturing en onder dezelfde of vergelijkbare voorwaarden, dan is de vervanger al gauw ook werknemer. Als de vervanger op andere wijze werkt en onder andere voorwaarden, kan sprake zijn van werken buiten dienstbetrekking. En daarvoor kan de opdrachtgever een zzp’er contracteren.
Hoeveel modelovereenkomsten zijn er de afgelopen drie maanden (1 juni – 1 september) voorgelegd aan de Belastingdienst? Hoeveel van de voorgelegde overeenkomsten zijn beoordeeld, hoeveel zijn akkoord bevonden en hoeveel zijn gepubliceerd?
Vanaf 1 juni zijn ruim 1.200 modelovereenkomsten aan de Belastingdienst voorgelegd. Hiermee is het totaal aantal ingediende verzoeken gekomen op 4700. Op dit moment zijn ongeveer 2.800 overeenkomsten afgehandeld. Van deze afgehandelde verzoeken zijn er ruim 1.200 door betrokken partijen ingetrokken of is de behandeling door hen afgebroken en is in circa 450 gevallen de voorgelegde overeenkomst «goedgekeurd». Daarentegen kon in ruim 1.100 gevallen de Belastingdienst geen zekerheid vooraf verlenen dat de voorgelegde overeenkomst altijd tot werken buiten dienstbetrekking zal leiden. Van de «goedgekeurde» overeenkomsten zijn er 64 gepubliceerd.
Prioriteit is gegeven aan de algemene en sectorale modelovereenkomsten die door meerdere opdrachtgevers en -nemers kunnen worden gebruikt. Deze staan op de website van de Belastingdienst3. Bij de nog te beoordelen overeenkomsten gaat het bijna geheel om bedrijfsspecifieke overeenkomsten. Deze worden in de periode tot 1 mei beoordeeld.
Deze aantallen verschillen met die uit het gepubliceerde WOB-verzoek. In dat verzoek werd naar de stand per 1 augustus 2016 gevraagd.
Waarom zijn er de afgelopen maanden bijna geen nieuwe modelovereenkomsten gepubliceerd op de website van de Belastingdienst?
Ik herken mij niet in dit beeld, omdat in de afgelopen periode het aantal gepubliceerde overeenkomsten van 40 naar 53 is gestegen.
Met betrekking tot het publiceren van modelovereenkomsten op de site van de Belastingdienst kan overigens nog het volgende worden opgemerkt. De algemene modelovereenkomsten heeft de Belastingdienst samen met een deel van de beoordeelde overeenkomsten op zijn website gepubliceerd. De algemene modelovereenkomsten voorzien in de behoefte van grote groepen opdrachtgevers en opdrachtnemers, omdat zij ongeacht de sector kunnen worden gebruikt voor arbeidsrelaties waarin geen sprake is van een gezagsverhouding, geen persoonlijke arbeidsverplichting of voor situaties van tussenkomst. Naast de algemene overeenkomsten worden ook beoordeelde branche-overeenkomsten zoveel mogelijk gepubliceerd; deze zijn specifieker gericht op een sector en/of soort opdracht en hebben toegevoegde waarde voor de desbetreffende groep. In overleg met marktpartijen en belangenorganisaties is er voor gekozen om het aantal gepubliceerde individuele overeenkomsten overzichtelijk en daarmee beperkt te houden voor de gebruikers.
In hoeverre vormen richtlijnen en procedures (bijvoorbeeld bij grote projecten) ter bevordering van de kwaliteit, integriteit en de veiligheid een belemmering voor de afwezigheid van een gezagsverhouding?
Maatregelen die er toe dienen om onder meer uitvoering te geven aan de verplichtingen uit de Arbowetgeving van een werkgever, maar ook aan die van een opdrachtgever staan in het algemeen het ontbreken van werkgevers gezag niet in de weg.
Voor maatregelen op het gebied van kwaliteit en integriteit kan dit anders liggen. Als sprake is van richtlijnen en procedures waaraan de opdrachtnemer zich bij het uitvoeren van de overeenkomst van opdracht moet houden, moet getoetst worden of en zo ja hoeveel invloed deze uitoefenen op het mogelijk bestaan van een gezagsverhouding. Dit kan per situatie verschillen.
Op welke wijze dienen opdrachtnemers en opdrachtgevers te beoordelen of conform de modelovereenkomst «algemeen tussenkomst» sprake is van een «langere duur dan gebruikelijk»?3
Op verzoek van de vraagsteller zijn de vragen een voor een beantwoord. Voor een begrijpelijk antwoord is het gewenst om de antwoorden op de vragen 16, 17 en 19 tezamen te lezen.
Het staat opdrachtnemers en opdrachtgevers vrij om zelf een methode te kiezen waarmee wordt beoordeeld of er sprake is van een «langere duur dan gebruikelijk». Deze methode kunnen zij desgevraagd toelichten aan de Belastingdienst.
Mag elke inspecteur een eigen interpretatie geven aan «langere duur dan gelet op de aard van de werkzaamheden» of zijn daarvoor duidelijke richtlijnen? Zo ja, kunt u die dan geven?
Nee. Een aantal opdrachtgevers heeft er voor gekozen om de door hen beoogde methode voor te leggen aan de Belastingdienst of is hierover met de Belastingdienst in gesprek. Ten behoeve van de eenheid in de uitvoering worden deze methodes gedurende de implementatiefase mede door een team van DBA deskundigen beoordeeld.
Klopt het dat opdrachtnemers die volgens een modelovereenkomst werken geen ondernemer hoeven te zijn?4 Zo ja, op welke wijze is dit aan de groep zelfstandigen met een VAR gecommuniceerd en hoe strookt dit met uitspraken als «Het is wel zo dat schijnzekerheid verandert in zekerheid; zekerheid vooraf.»?5
Ja, het klopt dat opdrachtnemers die met een modelovereenkomst werken geen ondernemer hoeven te zijn. Het werken volgens een beoordeelde modelovereenkomst houdt in dat de opdrachtnemer niet in (fictieve) dienstbetrekking staat tot de opdrachtgever. In dat geval kan een opdrachtnemer voor de inkomstenbelasting ondernemer zijn of genieter van resultaat uit overige werkzaamheden (row).
Hier is met de wet DBA overigens niets aan veranderd. De VAR is afgeschaft, maar die bood geen vrijwaring of zekerheid aan de zzp'er.
Bent u bereid het begrip «langere duur dan gebruikelijk» invulling te geven middels een beleidsbesluit of een aanvulling van de handreiking DBA om daarmee een gelijk speelveld te garanderen?
Ten behoeve van de eenheid in de uitvoering worden deze methodes gedurende de implementatiefase mede door een team van DBA deskundigen beoordeeld. Om te voorkomen dat elke opdrachtgever die gebruik wil maken van het algemene tussenkomstmodel, ook de incidentele gebruiker met de Belastingdienst in gesprek gaat heeft de Belastingdienst een vuistregel voor de invulling van het begrip «langere duur dan gebruikelijk» goedgekeurd. Deze goedkeuring en de inhoud van de vuistregel staan in de bijlage van mijn brief. Deze goedkeuring kan door elke partij die gebruik maakt van het zogenoemde algemene tussenkomstmodel en de tussenkomstmodellen die daarop zijn gebaseerd worden gebruikt, waardoor het gelijke speelveld gegarandeerd blijft.
Waarom kan een zzp’er die rechtstreeks een overeenkomst aangaat met een opdrachtgever wel voor onbepaalde tijd een opdracht uitvoeren6 en een zzp’er die voor diezelfde opdracht gecontracteerd wordt via een intermediair niet?
Een opdrachtnemer die een overeenkomst van opdracht aangaat voor onbepaalde tijd krijgt veelal geen zekerheid vooraf over de afwezigheid van een (fictieve) dienstbetrekking tussen hem en zijn opdrachtgever. In deze situatie is namelijk een indicatie voor het bestaan van een (fictieve) dienstbetrekking aanwezig. De onbepaalde tijd die genoemd is in de overeenkomst kan onder voorwaarden, bijvoorbeeld als er uiteindelijk sprake is van een kortlopende opdracht en aan de criteria voor het bestaan van een dienstbetrekking niet wordt voldaan, leiden tot het buiten dienstbetrekking werken. Het omgekeerde kan ook het geval zijn. In een tussenkomstsituatie wordt de relatie tussen de opdrachtgever waar het werk feitelijk wordt uitgevoerd en de opdrachtnemer op gelijke wijze behandeld als de hiervoor genoemde situatie. Bij een tussenkomstsituatie vindt er nog wel een extra toets plaats, omdat de fictieve dienstbetrekking van tussenkomst tussen de opdrachtnemer en tussenkomstverlener uitgesloten moet worden.
Kunt u aangeven tot welke oordelen of wijzigingen het instellen van de Commissie Modelovereenkomsten DBA geleid heeft?
De Commissie Modelovereenkomsten DBA heeft nog geen rapport uitgebracht.
Is het de bedoeling dat er na invoering van de DBA minder mensen als zzp’er werken?
Het kabinet wil echte ondernemers niet belemmeren om te ondernemen. Ondernemerschap zorgt voor innovatie en flexibiliteit in onze economie. Opdrachtgevers en -opdrachtnemers bepalen zelf, binnen de kaders van de wet, hoe zij samenwerken. De Belastingdienst ziet toe op de naleving van de wet en geeft zekerheid vooraf.
Verwacht u dat er in dit overgangsjaar veel mensen die nu als zzp’er werken, hun opdrachten zullen kwijtraken vanwege de aanhoudende onzekerheid, die veel inhuurders kopschuw maakt, vanawege de forse boetes?
Er is geen reden om niet langer zzp’ers in te huren. Zzp’ers kunnen onder de DBA nog steeds worden ingehuurd. De ervaring is ook dat de overgrote meerderheid van de zzp'ers als zelfstandige kan blijven werken, hoewel niet altijd op precies dezelfde manier. In mijn brief temper ik de angst voor naheffingsaanslagen en boetes door aan te geven op welke wijze de Belastingdienst bij goedwillende partijen in praktijk zal optreden.
Ik verwacht dat de uitleg in mijn brief ertoe leidt dat opdrachtgevers, als zij kopschuw waren, hun reserve laten varen.
Welk perspectief kunt u geven voor zzp’ers die niet meer ingehuurd worden?
Zzp’ers die niet langer worden ingehuurd kunnen met opdrachtgevers kijken op welke wijze de arbeidsrelatie kan worden vorm gegeven, zodat er zowel op papier als in praktijk alsnog buiten dienstbetrekking kan worden gewerkt. Als dat niet mogelijk is, kunnen partijen besluiten om hun opdracht in (tijdelijke) dienstbetrekking uit te voeren.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen de normale termijn beantwoorden?
Ja, maar met helaas een paar dagen overschrijding.
Het bericht dat de onderhandelingen over het vrijhandelsverdrag tussen de EU en de VS (TTIP) mislukt zijn |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Deelt u de mening van de Duitse vicekanselier Sigmar Gabriel, dat de onderhandelingen over TTIP «feitelijk mislukt zijn, ook al wil niemand dat echt toegeven»?1
Recentelijk heb ik aangegeven dat afronding van de TTIP-onderhandelingen in 2016 lastig zal zijn en dat de bal nu in het kamp van de Verenigde Staten ligt. Om de onderhandelingen af te ronden zijn er nog concessies nodig van de Verenigde Staten. Dit gaat bijvoorbeeld over de toegang voor Europese bedrijven tot openbare aanbestedingen in de Verenigde Staten, over maritieme diensten, zoals scheepvaart en baggerwerkzaamheden, en over het Investment Court System. Als er geen concessies worden gedaan door de Verenigde Staten, dan kunnen de onderhandelingen dit jaar niet afgerond worden.
Klopt het dat er na drie jaar onderhandelen en 14 gespreksrondes nog geen enkele overeenstemming is bereikt over de 27 hoofdstukken van het verdrag? Indien dit zo is, hoe lang blijft u nog trekken aan een dood paard?
De onderhandelingen over TTIP gaan over veel verschillende onderwerpen. Er wordt gesproken over meer dan 25 hoofdstukken. Die hoofdstukken zijn niet los van elkaar te zien. Daarom kan er niet over een enkel hoofdstuk overeenstemming zijn, voordat over het gehele akkoord overeenstemming is.
Bent u het eens met Sigmar Gabriel dat de EU zich «niet moet onderwerpen aan de eisen van de Amerikanen»? Zo nee, waarom wilt u Europese normen wel ter discussie stellen?
Europese normen ter bescherming van mens, dier, plant en milieu staan niet ter discussie. Het standpunt van het kabinet voor de inzet en «rode lijnen» voor TTIP is onder meer in de Kamerbrief van 22 april 2014 uitvoerig toegelicht (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1372).
Is er ook nog altijd geen overeenstemming met de Amerikanen over de omstreden investeringsbescherming, waarmee bedrijven via een aparte rechtsgang hoge schadeclaims tegen lidstaten kunnen indienen (bekend onder ISDS en ICS)? Waarom stopt u daar niet mee?
De onderhandelingen zijn nog gaande en zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, zijn er geen deelovereenkomsten.
Een investeringshoofdstuk biedt de mogelijkheid om de nu geldende standaarden in investeringsverdragen (het oude investor-state dispute settlement) te verbeteren en te moderniseren. Door een investeringshoofdstuk in TTIP op te nemen kunnen de bestaande oude bilaterale investeringsverdragen met diverse EU-lidstaten (uit begin jaren ’90) worden vervangen door een moderne versie, het Investment Court System. Dit model zal ook in onderhandelingen met andere partners worden gebruikt.
Erkent u dat Amerikaanse bedrijven met een dochterbedrijf in Canada, met behulp van het vrijhandelsverdrag tussen de EU en Canada (CETA), nog altijd hoge schadeclaims kunnen indienen tegen Europese lidstaten? Zo ja, erkent u dat CETA alleen al om deze reden net zo omstreden is als TTIP?
Zoals aangegeven in de beantwoording van Kamervragen op 8 oktober 2015 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 236), kunnen alleen bedrijven met substantiële bedrijfsactiviteiten in de EU of in Canada gebruik maken van de in het CETA-verdrag geboden bescherming. Het herziene Investment Court System voorziet in een zorgvuldige balans tussen bescherming van publieke belangen en het stimuleren van investeringen.
Blijft u werkelijk vasthouden aan het TTIP-verdrag, ondanks het feit dat de onderhandelingen feitelijk mislukt zijn en het verzet vanuit de bevolking groeit? Wordt het niet potsierlijk en is het niet beter om de handdoek in de ring te gooien?
In zijn algemeenheid is het kabinet voorstander van ambitieuze en gebalanceerde handels- en investeringsakkoorden, waarin de beleidsvrijheid van overheden om mens, dier, plant en milieu te beschermen gewaarborgd is. Een akkoord tussen de EU en de Verenigde Staten kan veel voordelen voor het Nederlandse bedrijfsleven en de consument opleveren, zoals het Centraal Planbureau recent nog heeft geanalyseerd.2 Nederland zet daarom in op een dergelijk akkoord. Het onderhandelde akkoord zal worden getoetst aan de zeven uitgangspunten die de SER heeft geformuleerd en het kabinet heeft onderschreven (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1640). De Europese Raad, het Europees parlement en de nationale parlementen zullen een uiteindelijk besluit nemen, conform het Verdrag van Lissabon. Het is positief dat er grote publieke betrokkenheid bij de TTIP-onderhandelingen is. Het kabinet gaat ook actief de dialoog met de samenleving aan, zoals uw Kamer eerder is toegelicht (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1507).
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg voorzien op 14 september a.s. over de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) Handel?
Ja.
Het bericht 'Ouderen zitten aantal keren zonder maaltijd' |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ouderen zitten aantal keren zonder maaltijd»?1
Ja.
Deelt u de mening in het artikel dat deze ouderen door uw bezuinigingen geen fatsoenlijke warme maaltijd hebben gekregen? Zo nee, waarom niet?
De gang van zaken is uitermate vervelend voor de betreffende ouderen en hun familie. Anders dan het artikel suggereert, gaat het hier niet om Wlz-zorg, maar Zvw-zorg met aanvullende dienstverlening door thuiszorgaanbieder de Wielborgh. De maaltijdvoorziening die door deze zorgaanbieder wordt aangeboden, is onderdeel van die extra service. De bewoners kunnen hierover apart afspraken maken met de zorgaanbieder. De oorzaak dat de maaltijdservice niet zoals gebruikelijk verliep, was gelegen in de overgang naar het werken met vrijwilligers. Toen zich bij deze overgang een probleem voordeed, heeft de Wielborgh direct een maatregel getroffen. Bij de meest kwetsbare mensen werd een warme maaltijd bezorgd en de andere bewoners, vaak de meer mobiele ouderen, werden gevraagd zelf voor hun maaltijd te zorgen. Inmiddels heeft de Wielborgh ervoor gezorgd dat een dergelijk probleem niet meer zal voorkomen, doordat er extra personeel kan worden ingeschakeld.
Een warme maaltijd is toch basiszorg onder de Wet langdurige zorg (Wlz)? Zo nee, waarom niet?
Zoals gezegd is er in de onderhavige casus geen sprake van Wlz-zorg, maar wijkverpleegkundige zorg op grond van de Zvw. De maaltijdservice maakt geen deel uit van de Zvw-zorg maar wordt aanvullend verleend op eigen initiatief van de Wielborgh.
Als wij en de bewoners samen 80.000 euro per jaar betalen voor een plek in een instelling, hoe kan het dan gebeuren dat bewoners geen warm eten krijgen?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is er geen restaurateur gebeld? Of een bezorgservice? Of waarom zijn de bewoners niet meegenomen naar een restaurant?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer draait u uw bezuinigingen terug nu blijkt dat een warme maaltijd al niet altijd meer gegeven wordt?
Zie antwoord vraag 2.
Het vrijhandelsverdrag tussen de EU en de VS (TTIP) |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Duitse Minister: TTIP-overleg is de-facto mislukt»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Duitse Minister van Economische Zaken Sigmar Gabriel deze uitspraak heeft gedaan? Is er door andere landen – waaronder de Verenigde Staten – gereageerd op deze uitspraak? Zo ja, op welke wijze?
Ja, de Duitse Minister van Economische Zaken Sigmar Gabriel heeft die uitspraak gedaan. Inmiddels is er door verschillende landen gereageerd. De VS heeft aangegeven dat afronding in 2016 nog steeds het doel is, maar dat er nog significante kwesties zijn die opgelost moeten worden. De Franse regering heeft gesteld dat de Europese Commissie moet stoppen met de onderhandelingen en de Franse Staatssecretaris voor handel, Matthias Fekl, wil dit opbrengen tijdens de informele Raad Buitenlandse Zaken Handel op 23 september. Ook de Oostenrijkse regering heeft zich kritisch uitgesproken over de TTIP-onderhandelingen. De Italiaanse handelsminister, Carlo Calenda, de Finse handelsminister, Kai Mykkänen, en de Zweedse handelsminister, Ann Linde, hebben gesteld dat de TTIP-onderhandelingen belangrijk zijn voor de EU en doorgang moeten vinden. De Europese Commissie heeft ook gesteld dat de onderhandelingen nog steeds gaande zijn.
Tijdens de informele Raad Buitenlandse Zaken Handel zullen alle ministers en de Europese Commissie elkaar spreken over de voortgang van de onderhandelingen. Daarover stuurt het kabinet uw Kamer zoals gebruikelijk een verslag.
Indien de Minister deze uitspraak heeft gedaan, wat is uw reactie daarop? Onderschrijft u het beeld dat de Minister schetst, dat het overleg over TTIP is mislukt, maar dat niemand dat durft toe te geven?
Zoals ik recentelijk heb aangegeven, is afronding van de TTIP-onderhandelingen in 2016 lastig. Er zijn nog forse concessies nodig van de VS om de onderhandelingen tijdens de ambtstermijn van president Obama af te ronden.
Hoe beoordeelt u zelf de stand van zaken betreffende de onderhandelingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De onderhandelingen zijn in de afgelopen maanden gevorderd, waardoor er nu voor bijna alle hoofdstukken tekstvoorstellen van beide partijen liggen. Er zijn nog een aantal grote geschilpunten, waarbij de EU concessies nodig heeft van de VS. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om openbare aanbestedingen, maritieme diensten, het Investment Court Systemen bescherming van geografische aanduidingen. Meer informatie over de laatste onderhandelingsronde is te lezen in het publieke verslag van de Europese Commissie.2
Daarnaast kunnen de leden van uw Kamer op basis van de vertrouwelijke stukken en geconsolideerde teksten die voor parlementariërs ter inzage liggen op het Ministerie van Buitenlandse Zaken zelf een inschatting maken waar de partijen uiteen liggen.
Kunt u schetsen wat de laatste ontwikkelingen zijn geweest in de onderhandelingen over TTIP? Welke resultaten zijn er in de afgelopen maanden gehaald?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe schat u de kansen in dat er nog overeenstemming over TTIP komt voor de Amerikaanse presidentsverkiezingen later dit jaar? Hoe realistisch is dat?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, is de kans op afronding in 2016 klein, tenzij de VS forse concessies doet.