Het (her)indiceren, binnen de Wmo, via de computer |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat via de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 is geregeld dat keukentafelgesprekken plaatsvinden om te indiceren wat de zorgvraag is en dat deze zijn ontworpen om maatwerk te kunnen leveren?
Het onderzoek, zoals opgenomen in artikel 2.3.2 Wmo 2015, heeft tot doel dat het college, in samenspraak met degene door of namens wie een melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning is gedaan, de melding onderzoekt en nagaat of het noodzakelijk is om als gemeente te voorzien in de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning. Vanzelfsprekend moet het college daarbij de in de Wmo 2015 opgenomen bepalingen in acht nemen.
Ontvangt u wel eens signalen dat via de computer ge(her)ïndiceerd wordt wat de zorgvraag is, in plaats van via een echt keukentafelgesprek?
In vervolg op de beantwoording van eerdere Kamervragen van de Kamerleden van Gerven (SP en Leijten (SP) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 766) is mij bekend dat de gemeente Den Haag cliënten de mogelijkheid geeft om de procedure van melding van een behoefte aan ondersteuning tot en met de aanvraag van een maatwerkvoorziening in bepaalde eenvoudige enkelvoudige hulpvragen per computer af te doen. Ingeval uit het door de cliënt ingevulde formulier blijkt dat meer informatie nodig is voor de beoordeling van de melding neemt Den Haag contact op met de cliënt. Ook kunnen cliënten zich voor een melding van hun behoefte aan maatschappelijke ondersteuning altijd in persoon tot de gemeenten wenden. De cliënt kan in bepaalde gevallen dus gebruik maken van de procedure via de computer, maar hoeft dat niet. Uiteraard moet de gemeente in alle gevallen voldoen aan de eisen die de Wmo 2015 en dan met name ook in artikel 2.3.2 stelt.
Bent u van mening dat indien een gemeente kiest voor het (her)indiceren via een computer dit voldoet aan het door u beoogde beleid, inclusief maatwerk? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
In de Wmo 2015 is in artikel 2.3.2 uitgebreid beschreven aan welke eisen het onderzoek moet voldoen dat volgt op een melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. Het is aan de gemeente om daar een goede invulling aan te geven in concrete situaties. Veelal zal dat betekenen dat de gemeente een uitgebreid onderzoek uitvoert waarvan een gesprek met de cliënt, zijn eventuele mantelzorger en desgewenst een (onafhankelijk) cliëntondersteuner onderdeel is. Indien de gemeente beschikt over een digitale procedure om het onderzoek in vervolg op een melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning geheel of gedeeltelijk langs digitale weg uit te voeren, dan kan de gemeente de cliënt daarop attenderen. Bij de keuze voor de te volgen werkwijze zal naast de aard en het karakter van de melding in veel gevallen de wens van de cliënt richtinggevend zijn.
Het is daarbij vanzelfsprekend van belang dat de procedure die een gemeente volgt voldoet aan de in de Wmo 2015 opgenomen eisen.
In hoeverre heeft u zicht op het aantal gemeenten dat via de computer (her)indiceert? Bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen zicht op het aantal gemeenten dat de computer inzet bij het uitvoeren van het in 2.3.2 Wmo 2015 opgenomen onderzoek. Ik zie op dit moment geen aanleiding om dat nader te onderzoeken.
Dat de kostencijfers van DNB niet altijd goed vergelijkbaar zijn |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Deelt u mening dat het belangrijk is dat pensioenuitvoerders duidelijk aan de werkgevers, deelnemers en gepensioneerden laten weten wat hun kosten zijn?1
Ja, die mening deel ik.
Deelt u de mening dat het voor werkgevers en deelnemers van belang kan zijn om de kosten te zien van pensioenfondsen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vindt u dan ook dat deze kosten op een vergelijkbare manier gerapporteerd worden?
Ja, die mening deel ik. Daarom is in de artikelen 45a en 46a van de Pensioenwet bepaald dat pensioenuitvoerders hun administratieve uitvoeringskosten, de kosten van het vermogensbeheer en de transactiekosten openbaar maken.
In veel gevallen zijn de kostencijfers wel vergelijkbaar. De jaarlijkse rapportage van het actuariële adviesbureau Lane Clark en Peacock over de kosten van de pensioensector vermeldt: «Het document «Aanbevelingen Uitvoeringskosten» van de Pensioenfederatie dat is opgesteld om de kosten op eenduidige wijze te rapporteren, wordt in toenemende mate gebruikt als standaard in de rapportage over de gemaakte kosten. Een positieve ontwikkeling.» Het rapport signaleert echter ook dat er nog steeds fondsen zijn die de kosten op een andere manier vaststellen dan wordt aanbevolen door de Pensioenfederatie.
De Nederlandsche Bank publiceert de gegevens die pensioenfondsen hebben aangeleverd, zonder daar een bewerking op uit te voeren. Dit is zo geregeld in artikel 40a van het Besluit uitvoering Pensioenwet en de Wet verplichte pensioenregelingen. Zie ook Staatsblad 2015, nr. 259:
Bij de wijzigingsvoorstellen Witteveen 2015 zijn 9 premiewaarborgen ingevoerd om er voor te zorgen dat lagere pensioenopbouw ook leidt tot lagere premies. Waarborg 7 houdt in dat alle pensioenfondsen hun beheerskosten inzichtelijk en uniform openbaar moeten maken. Daarbij wordt aangesloten bij de aanbevelingen van de Pensioenfederatie die, ten tijde van dit voorstel, op vrijwillige basis al werden toegepast door 86% van de fondsen.
De Autoriteit Financiële Markten, die toeziet op de naleving van de hiervoor genoemde wettelijke bepalingen, constateert dat de kostenrapportages door pensioenfondsen sinds 2011 sterk vooruit zijn gegaan. De Autoriteit Financiële Markten heeft in 2015 vastgesteld dat alle pensioenfondsen kosten rapporteren en de gerapporteerde kosten realistischer zijn. Op onderdelen moeten de rapportages echter nog verbeterd worden.
Deelt u de mening dat het publiceren van kosten(cijfers) van pensioenfondsen alleen van toegevoegde waarde is als deze kosten vergelijkbaar zijn? Zo ja, waarom gebeurt dat nu niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven in hoeverre de interpretatie van de rapportage-richtlijnen van de Pensioenfederatie tot onduidelijkheid kan leiden? Kan de interpretatie er toe leiden dat pensioenfondsen op verschillende manieren rapporteren over hun kosten? Zo ja, vindt u dat gewenst?
Naar mijn mening hoeven de rapportagerichtlijnen van de Pensioenfederatie niet tot onduidelijkheid te leiden. Het document «Aanbevelingen Uitvoeringskosten» van de Pensioenfederatie is opgesteld om kosten op eenduidige wijze te rapporten. Fondsen die deze aanbevelingen volgen zijn daardoor goed te vergelijken. De aanbevelingen bevatten een «comply or explain» principe. Als een fonds in een langlopend contract (beginnend voor 2012) bijvoorbeeld niet heeft opgenomen dat transactiekosten gerapporteerd worden, kan het zijn dat een externe vermogensbeheerder de kosten niet inzichtelijk maakt. Dit betekent dat een pensioenuitvoerder dan in het jaarverslag een toelichting moet geven waarom niet aan de eis kan worden voldaan.
Vindt u ook dat uitgesplitst moet zijn welke partij welke kosten betaalt? Zo nee, waarom niet?
De «Aanbevelingen Uitvoeringskosten» van de Pensioenfederatie bepalen dat alle kosten die door of voor het fonds gemaakt worden, moeten worden meegeteld. Bij een aantal ondernemingspensioenfondsen neemt de werkgever een deel van de kosten voor zijn rekening, bijvoorbeeld huisvestings-of excassokosten. Deze dienen echter wel bij de kosten van het pensioenfonds te worden meegeteld. Welke partij de gerapporteerde kosten van het pensioenfonds voor zijn rekening neemt is minder van belang. Pensioenuitvoerders kunnen in hun jaarverslag aangeven welke partij de kosten betaalt.
Herkent u zich in het beeld dat in dit bericht geschetst wordt dat The Pensioen Rating Agency aangeeft beter vergelijkbare cijfers te hebben dan het overzicht van De Nederlandsche Bank (DNB)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kan dat?
DNB publiceert de gegevens zoals fondsen die via de staten aan DNB aanleveren en zoals ze die op hun website plaatsen, zonder nadere bewerking. Private partijen zoals Lane Clark en Peacock en ook het adviesbureau TPRA (The Pensioen Rating Agency) maken rapportages waarbij zij zelf voor alle fondsen de kostencijfers laten zien conform de «Aanbevelingen Uitvoeringskosten» van de Pensioenfederatie; zij corrigeren soms de gegevens van de fondsen. Het gaat hierbij in praktijk met name om de kosten van pensioenbeheer die soms onjuist berekend worden. Of uitvoerders die om andere redenen gekozen hebben voor «explain» in plaats van «comply». Het betreft hier dus geen andere data. Of deze partijen dat op een juiste wijze doen is niet na te gaan, het is daarom lastig om vast te stellen of deze werkwijze tot meer vergelijkbare uitkomsten leidt.
Een ernstig incident bij een ontgroening in Groningen |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Amma Asante (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Bestuur studentenvereniging Vindicat «maakt er een potje van»1, «Hoofdletsel Groningse student bij ontgroening?»2 en «Lekkende Vindicat-leden hangt 25.000 euro boete boven het hoofd»3? Herinnert u zich eerdere vragen over het bericht «Sekslijst studentes verspreid op internet»?
Ja, ik heb kennisgenomen van de berichten en ik herinner mij de eerdere vragen.
Deelt u de mening dat mishandelingen niet bij ontgroeningen horen en verwerpelijk zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Met u ben ik van mening dat mishandelingen niet bij ontgroeningen horen en verwerpelijk zijn. Mochten er zich strafbare feiten voordoen, tijdens een ontgroening of waar dan ook, dan dient net als bij elk ander incident, gepast en adequaat te worden gehandeld. Zoals reeds vermeld, heeft het openbaar ministerie in het onderhavige geval ambtshalve een strafrechtelijk onderzoek naar het incident gestart. Daarnaast heeft Vindicat inmiddels aangifte gedaan.
Deelt u de mening dat er bij het incident waar een student hoofdletsel heeft opgelopen er sprake kan zijn van verdenking van een strafbaar feit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is er door het slachtoffer of iemand anders aangifte gedaan? Zo ja, wat is de stand van zaken?
Op dit moment is er door het slachtoffer geen aangifte gedaan. De studentenvereniging Groninger Studenten Corps Vindicat atque Polit (hierna: Vindicat) heeft echter wel aangifte gedaan ten aanzien van het incident. Eerder al is het openbaar ministerie ambtshalve met een strafrechtelijk onderzoek naar het incident gestart. Lopende dit onderzoek doe ik geen inhoudelijke mededelingen.
Is de in het derde bericht genoemde bepaling in het 'Contract Verklaring Introductietijd 2016» dat er niets over de ontgroening in de openbaarheid mag worden gebracht op straffe van een boete van 25.000 euro, rechtsgeldig? Zo ja, waarom en is dat dan in strijd met de vrijheid van meningsuiting? Heeft een dergelijke boete dan het karakter van een strafrechtelijke sanctie die de bevoegdheid van een studentenvereniging te buiten gaat? Zo nee, waarom niet?
Burgers zijn vrij om met elkaar overeenkomsten aan te gaan. Hun vrijheid wordt begrensd door de goede zeden en openbare orde. Is de overeenkomst hiermee in strijd, dan is de overeenkomst nietig (artikel 3: 40 lid 1 BW). Het staat partijen binnen deze grenzen ook vrij om een boetebeding overeen te komen (artikel 6: 91 BW). Een dergelijke boete is geen strafrechtelijke maar een civiele sanctie. In een concreet geval kan een beroep op het boetebeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid wel onaanvaardbaar zijn (artikel 6: 248 lid 2 BW). Ook kan de rechter een bedongen boete in het concrete geval matigen indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist (artikel 6: 94 lid 1 BW).
Acht u het mogelijk dat vanwege de in de vorige vraag genoemde verklaring, de «corporale geest» of groepsdruk voortvloeiende uit het lidmaatschap van de studentenvereniging, slachtoffers afzien van het doen van aangifte? Zo ja, wat gaat u doen om de aangiftebereidheid bij incidenten tijdens ontgroeningen te vergroten? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het inderdaad mogelijk dat groepsdruk van invloed kan zijn op de aangiftebereidheid. Het vergroten van de aangiftebereidheid bij dit soort incidenten zie ik primair als een taak van de opleidingsinstituten en studentenverenigingen. Daarnaast zou tijdens de introductieperiode met voorlichting meer aandacht kunnen worden gegeven welk gedrag grensoverschrijdend is.
Deelt u de mening dat gezien de regelmatig terugkerende ernstige incidenten bij sommige ontgroeningen er van het uitblijven van een strafrechtelijke reactie het verkeerde signaal uit gaat dat misdrijven tijdens ontgroeningen niet bestraft hoeven te worden of niet ernstig zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat indien er geen aangifte is gedaan, vervolging toch nodig kan zijn om duidelijk te maken dat ook bij ontgroeningen de normen zoals die in het strafrecht verankerd zijn gelden en dat strafrechtelijke sancties ook hier preventief kunnen werken? Zo ja, heeft of gaat het openbaar ministerie ambtshalve vervolging instellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kan een vereniging waarvan leden tijdens verenigingsactiviteiten strafbare feiten plegen als rechtspersoon zelf strafbaar zijn? Zo ja, waarom en welke voorwaarden gelden er op grond van de wet en jurisprudentie voordat er van die strafbaarheid sprake kan zijn? Zo nee, waarom niet?
Artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht voorziet in de strafbaarheid van rechtspersonen en haar leidinggevenden of opdrachtgevers. Een vereniging bezit rechtspersoonlijkheid. Een rechtspersoon kan echter slechts handelen en/of nalaten door middel van natuurlijke personen. De wetgever heeft het aan de rechter overgelaten om invulling te geven aan de eisen waaraan moet zijn voldaan teneinde een rechtspersoon te kunnen aanmerken als dader van een strafbaar feit. In het zogeheten Drijfmest- of Zijpe-arrest heeft de Hoge Raad enkele criteria ontwikkeld op grond waarvan strafbare gedragingen in beginsel kunnen worden toegerekend aan de rechtspersoon. Het gaat er dan bijvoorbeeld om of de gedraging past binnen de bedrijfsvoering van de rechtspersoon dan wel of zodanig of vergelijkbaar gedrag blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon wordt aanvaard of placht te worden aanvaard. Het ligt daarbij in de rede dat toerekening van gedrag van hen, die hiërarchisch hoger in de organisatie geplaatst zijn, zwaarder weegt dan handelen van een ondergeschikte functionaris.
Overlast van hangjongeren in Maassluis |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vakbond: politie kan niet alle problemen met hangjongeren oplossen»?1
Ja.
Deelt u de mening van de voorzitter van de politievakbond ACP dat gemeenten meer zelf moeten doen om problemen met hangjongeren te voorkomen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Voor de aanpak van overlast en jeugdcriminaliteit is een uitgebreid en divers pakket van preventieve en repressieve instrumenten beschikbaar. Het is aan het lokale gezag om te bepalen welke instrumenten in de gegeven omstandigheden het best kunnen worden ingezet en welke verdere acties worden ondernomen bij het eventueel uitblijven van een oplossing.
Legt u net zoals de genoemde voorzitter ook een direct verband tussen de vorming van de nationale politie, het sluiten van politiebureaus, bezuinigingen op jongerenwerk en werkloosheid enerzijds en de problemen die hangjongeren in Maassluis veroorzaken anderzijds? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Dat de problemen in Maassluis of op andere plekken te maken zou hebben met de factoren die door de voorzitter van de ACP worden genoemd, kan ik niet onderschrijven. Noch concreet in deze casus, noch in het algemeen zie ik een causaal verband tussen de vorming van de nationale politie en het gedrag van sommige jeugdigen in woonwijken als in Maassluis. Wat ik wel zie, is dat juist door de vorming van de nationale politie vraagstukken die de lokaal beschikbare kennis en capaciteit overstijgen in de politieorganisatie beter dan voorheen opgevangen kunnen worden. De aanpak vergt de inzet van alle betrokken partijen en daarbij kan meer dan ooit gerekend worden op de politie.
Deelt u de mening dat zelfs al zou er een direct of indirect verband zijn tussen de vorming van de nationale politie, een kleinere beschikbaarheid van politie of beleid van de gemeente dat nooit een excuus mag zijn voor het vernielen van gemeentegoederen, ingooien van ruiten of intimideren van bewoners? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja. Er is geen excuus voor het vernielen van gemeentegoederen, ingooien van ruiten of intimideren van bewoners. Ik verwerp dergelijk gedrag te allen tijde.
Kunt u aangeven wat de vorming van de nationale politie concreet voor de Maassluis betekent, bijvoorbeeld als het gaat om de politiecapaciteit of aanrijtijden?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de politie alles moet doen wat nodig is om hangjongeren die in Maassluis strafbare feiten plegen aan te pakken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van de gebeurtenissen heeft de politie 8 aangiftes opgenomen. Onder regie van het Openbaar Ministerie (OM) wordt er onderzoek gedaan en zijn er inmiddels 5 verdachten aangehouden. OM en politie sluiten meer aanhoudingen niet uit. Deze week worden alle slachtoffers nogmaals door de politie op de hoogte gebracht over de stand van zaken met betrekking tot hun aangiften.
Is het waar dat er bij diverse 112 meldingen de afgelopen maand pas na geruime tijd (tussen een halfuur en meer dan een uur) politie ter plaatse was? Zo ja, wat was daarvan de reden?
Bij spoedmeldingen die binnenkomen bij 112 hanteert de politie de landelijke streefnorm om in 90% van de gevallen binnen 15 minuten ter plaatse te zijn.
Hoeveel aangiften zijn er in Maassluis gedaan vanwege de genoemde strafbare feiten? Hoe heeft de politie die aangiften behandeld en binnen welke termijn na de aangifte er iets mee gedaan? Wat is de stand van zaken van de aangiften? Worden de slachtoffers op de hoogte gehouden van de stand van zaken van hun aangiften?
Zie antwoord vraag 6.
Ziet het openbaar ministerie in het geval er, bijvoorbeeld uit angst voor represailles geen aangifte wordt gedaan, aanleiding voor ambtshalve vervolging? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u bovenstaande vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg over de politie voorzien op 6 oktober aanstaande?
Ik heb deze vragen zo spoedig als mogelijk beantwoord.
Het bericht “Machinisten Arriva: Veiligheid reiziger staat op het spel” |
|
Duco Hoogland (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de incidenten rondom veiligheid op het Noordelijke spoor met uitzendkrachten van Arriva?1
Ik ben bekend met de berichtgeving over deze incidenten. Hiervan is slechts één bij mij bekend.
Kunt u aangeven hoe groot het probleem is? Om hoeveel incidenten gaat het precies en op welke trajecten speelt dit?
De Vakbond Voor Rijdend Personeel (VVMC) heeft aan Arriva haar zorgen geuit over de bij haar gemelde berichten over enkele incidenten op het Noordelijke spoor in de provincies Groningen en Friesland.
Arriva heeft mij geïnformeerd dat hiervan uitsluitend één veiligheidsincident bij hen bekend is, namelijk de STS-passage die op 9 september 2016 bij Uithuizermeeden plaatsvond. De machinist die deze STS-passage veroorzaakte was door Arriva ingehuurd, maar is inmiddels door Arriva op non-actief gesteld. ILT heeft de procedure voor schorsing van de vergunning van deze machinist in werking gezet.
Ook bij de provincies Groningen en Friesland en bij ILT zijn de overige door de VVMC gemelde incidenten niet bekend.
Deelt u de mening dat de veiligheid van zowel het personeel als de reizigers door deze incidenten ernstig in het geding kan komen?
STS-passages zijn ernstige veiligheidsincidenten. Al geruime tijd werk ik in het STS-verbeterprogramma, samen met de spoorsector, aan het terugdringen van het aantal STS-passages en van de daaraan verbonden risico’s. Regelmatig wordt uw Kamer geïnformeerd over de voortgang die hierbij geboekt wordt. De meest recente berichtgeving hierover aan uw Kamer heeft op 21 juni 2016 plaatsgevonden2.
Kampen andere vervoerders dan Arriva met vergelijkbare problemen? Zo ja, welke vervoerders en in welke mate?
Ook bij andere vervoerders dan Arriva vinden STS-passages plaats. Gedetailleerde informatie hierover is op 8 december 20153 en op 15 juni 20154 naar uw Kamer gestuurd. Voor machinisten die ingehuurd worden gelden dezelfde eisen als voor machinisten die in dienst zijn van een vervoerder en er zijn geen signalen bekend dat ingehuurde machinisten relatief meer STS-passages zouden veroorzaken dan machinisten die in dienst zijn van een vervoerder. Overigens huren ook andere vervoerders dan Arriva machinisten in.
Is het waar dat nieuwe machinisten van Arriva in twee tot drie dagen alle Arrivabaanvakken in het Noorden moeten leren kennen in plaats van een enkel baanvak? Zo ja, is hier sprake van een overtreding van geldende wet- en regelgeving? Deelt u de mening van de Vakbond voor Rijdend Personeel (VVMC) dat dit onverantwoord is?
In het veiligheidsbeheersysteem van Arriva wordt er van uitgegaan dat een geheel onervaren aspirant-machinist twee tot drie dagen per baanvak nodig heeft om de daaropvolgende toets van «wegbekendheid» succesvol te kunnen afleggen. Voor meer ervaren machinisten is een kortere tijd meestal voldoende. Uiteindelijk gaat het erom dat bij de toets blijkt dat de machinist aan de vastgestelde eisen voldoet en is de daaraan voorafgaande opleidingstijd minder van belang. Er is dan ook geen sprake van een overtreding van de geldende wet- en regelgeving of van een onverantwoorde situatie.
Is het waar dat er onlangs een machinist van de trein is gehaald die nog niet alle testen had afgelegd? Zo ja, hoe heeft dit kunnen gebeuren? Welke lessen worden hieruit getrokken?
Arriva heeft mij geïnformeerd dat er geen sprake is geweest van een machinist die van de trein is gehaald omdat die nog niet alle testen had afgelegd. Wel is er in de dienstindeling sprake geweest van een gewijzigde machinisteninzet omdat een praktijkexamen van de oorspronkelijk ingeplande machinist om agendatechnische redenen verzet moest worden.
Is het waar dat de oorzaak van de incidenten ligt in een gebrekkige opleiding van de uitzendmachinisten? Zo ja, welke maatregelen bent u en/of Arriva voornemens te nemen?
Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven heeft Arriva de machinist die de STS-passage bij Uithuizermeeden op 9 september 2016 veroorzaakte op non-actief gesteld en heeft ILT de procedure voor schorsing van de vergunning van deze machinist in werking gezet.
In aanvulling hierop heeft ILT een onderzoek in gang gezet naar het opleidings- en ervaringsniveau van andere Arriva-machinisten. Afhankelijk van de uitkomsten van dit onderzoek zal ik uw Kamer informeren of het wenselijk is extra maatregelen te nemen.
Bent u bereid om naar aanleiding van de uitkomsten van het rapport van de Inspectie Leefomgeving en Transport in gesprek te gaan met Arriva, de VVMC en de betrokken (uitzend)machinisten? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 7.
Het bericht dat Brussel haast heeft om visumvrij reizen voor Turken mogelijk te maken |
|
Harm Beertema (PVV), Sietse Fritsma (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «EU heeft ineens haast met visumvrij reizen voor Turken»?1
Hoe beoordeelt u het optreden van de Europese Unie (EU) om visumvrij reizen voor Turken «zo snel mogelijk» te regelen, terwijl niet aan de daartoe gestelde voorwaarden wordt voldaan?
Volgens het derde voortgangsrapport van de Commissie over de implementatie van de EU-Turkije Verklaring van 18 maart jl. (zie Kamerstuk 32 317, nr. 441 d.d. 5 oktober 2016) heeft de Commissie veelvuldig met Turkije overlegd over de openstaande zeven benchmarks. Hoewel deze gesprekken constructief zijn verlopen, rapporteert de Commissie dat Turkije nog niet aan deze openstaande benchmarks voldoet. Nederland verwelkomt dat Turkije blijft werken aan het vervullen van de openstaande criteria. Pas wanneer geconstateerd wordt dat is voldaan aan alle criteria zal sprake zijn van volledige visumvrijstelling, zoals bij herhaling aangegeven. Het kabinet hecht in dit verband ook aan de herziening van het opschortingsmechanisme visumvrijstelling, waarover thans tussen de Raad en het Europees parlement wordt onderhandeld. Dit standpunt wordt binnen de EU breed gedeeld.
Afschaffing van de visumplicht brengt niet met zich mee dat Turkse burgers niet langer aan de voorwaarden voor verblijf op het Schengengrondgebied hoeven te voldoen. Bij grensoverschrijding moet nog steeds worden aangetoond dat men aan de voorwaarden voldoet die het Schengen Acquis stelt aan kort verblijf. Alleen als dat het geval is, kan men naar Nederland komen voor een periode van 90 dagen. Voor een verblijf van meer dan 90 dagen – een nationale competentie – blijft het reguliere toelatingsbeleid van kracht en zullen Turkse onderdanen ook moeten voldoen aan de vereisten voor een reguliere verblijfsvergunning.
Bent u bereid om een stokje te steken voor het idiote plan om het voor 75 miljoen Turken erg makkelijk te maken om naar Nederland te komen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u tevens bereid om u tegen de Turkije-deal te verzetten, waar visumvrij reizen deel van uitmaakt, en waarvan is vastgesteld dat die overbodig is omdat de afname van migranten niet door die deal komt maar door het sluiten van de Balkanroute?2
Zoals uw Kamer bekend is (zie bijvoorbeeld de terugblik op het EU-voorzitterschap3 en de geannoteerde agenda van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken van 13–14 oktober 20164), constateert het kabinet dat de EU-Turkije verklaring heeft bijgedragen aan een significante daling van de ongecontroleerde instroom vanuit Turkije naar de Griekse eilanden en daarmee ook het aantal verdrinkingen in de Egeïsche Zee. Daarnaast wordt als onderdeel van de EU-Turkije Verklaring vanuit de Faciliteit voor Vluchtelingen in Turkije steun geboden aan (Syrische) vluchtelingen om hun opvang in Turkije te verbeteren. Zonder de EU-Turkije Verklaring was de toestroom naar en de druk op de Griekse eilanden ongetwijfeld groter geweest en was het ook niet mogelijk om de Westelijke Balkanroute gesloten te houden.
Deelt u de mening dat een spoedig vertrek uit de EU vereist is zodat Nederland weer baas is over eigen land, eigen grenzen en dus ook geen last meer heeft van EU-plannen om een Turkse invasie mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Kortheidshalve verwijs ik naar mijn brief van 9 september 2016 (Kamerstuk 21501–20 nr. 1143) over de Nederlandse inzet tijdens de informele bijeenkomst van Europese regeringsleiders en staatshoofden in Bratislava.
Ontgroeningen door studentenverenigingen van studenten aan universiteiten en hogescholen |
|
Amma Asante (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Groningen eensgezind: «stop met ontgroeningen»?1 Zo ja, hoe beoordeelt u – in aanvulling op de eerdere vragen hierover aan de Minister van Veiligheid en Justitie2 – dit signaal over de wijze waarop mensen naar deze ontgroeningspraktijken kijken?
Ja, daar heb ik kennis van genomen. De incidenten in Groningen, evenals het incident bij het Amsterdamsch Studenten Corps waarbij drie studenten in het ziekenhuis zijn beland, zijn verwerpelijk.
Deelt u de mening dat de verschillende incidenten in Groningen rondom studentenvereniging Vindicat een verwerpelijke cultuur van deze studentenvereniging blootleggen van seksisme, hardhandige ontgroening en het (onder dwang) zwijgen hierover?
Ja. Studenten zijn waardendragers van de toekomst en deze incidenten roepen sterk het beeld op van een verwerpelijke cultuur. In hoeverre dit symptomatisch is voor de vereniging als geheel, kan ik niet makkelijk vaststellen. Het belangrijkste vind ik dat de vereniging ervoor moet zorgen dat er voor dit soort gedrag in elk geval geen ruimte is, noch volgens de regels van de vereniging, noch in de interne cultuur. Studenten moeten, net als iedere andere groep in Nederland, de waarden van veiligheid en gelijkwaardigheid hoog in het vaandel dragen.
Op welke wijze gaat u de Rijksuniversiteit Groningen aanspreken op de in eerste instantie afgegeven reactie waarin werd aangegeven dat «het doen van aangifte een overweging is die de student en de ouders zelf moeten maken»? Deelt u de mening dat dit een universiteit onwaardige reactie is die ook onvoldoende afstand neemt van de forse misdragingen door leden van Vindicat?
Ik heb de Rijksuniversiteit Groningen al aangesproken op hun eerste reactie en aangegeven dat ik die volstrekt onvoldoende vond. Een universiteit kan welke vorm van geweld, alsmede het verwerpelijke gedrag tegenover vrouwen met de «bangalijst», niet accepteren. Daarom heb ik ook opheldering gevraagd bij de Rijksuniversiteit Groningen en het college van bestuur gevraagd zich te beraden op stappen tegen de studentenvereniging. Inmiddels hebben de Rijksuniversiteit Groningen, de Hanzehogeschool en de gemeente Groningen aangegeven dat het afgelopen moet zijn met ontgroeningen in Groningen.
Hoe kijkt u tegen de ontgroeningscultuur van studentenverenigingen aan richting studenten van universiteiten en hogescholen, ook in het licht van de regelmatig terugkerende berichten over wangedrag? Hoe kijkt u daarbij aan tegen de stelling in het bericht dat met ontgroeningen gestopt zou moeten worden?
Het is van belang dat beginnende studenten in contact komen met andere studenten en verenigingen zijn een belangrijk onderdeel in het studentenleven. Allerhande verenigingen, gestoeld op cultuur, studie, sport of gezelligheid, dragen bij aan de ontwikkeling van studenten. Daar kan bij horen dat er grappen worden uitgehaald, of iemand voor gek wordt gezet, maar van belang is dat er zelf voor is gekozen. De grens ligt wat mij betreft daar waar geweld wordt gebruikt, er onvrijwillige dingen gebeuren, er sprake is van stelselmatige vernedering, sprake is van seksuele intimidatie en/of er op manieren strijdig met het Nederlandse strafrecht wordt gehandeld. Ook is met de Landelijke Kamer van Verenigingen (LKvV), waar Vindicat lid van is, in scherpe bewoordingen gesproken over de incidenten. Daarbij is verzocht het gesprek hierover te voeren en de algemeen geldende normen en waarden te verankeren in het beleid van de LKvV, opdat deze ook worden uitgedragen naar volgende besturen en de lidverenigingen. De LKvV heeft aangegeven deze dialoog verder te voeren en ook aandacht te geven aan dit onderwerp tijdens een conferentie later dit studiejaar.
Bent u bereid om universiteiten en hogescholen te dwingen tot een duidelijkere houding en hardere sancties tegen studentenverenigingen, ook via de bekostiging daarvan door de universiteit, wanneer deze ontgroeningen organiseren waarbij er sprake is van geestelijke en fysieke mishandeling, intimidatie en seksisme richting medestudenten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u hier vorm aan geven en op toezien?
Met universiteiten en hogescholen voer ik het gesprek over deze incidenten. Ik verwacht dat zij stevig optreden tegen studentenverenigingen waar dergelijke ontoelaatbare incidenten plaatsvinden.
De uitzending van Brandpunt over verborgen vrouwen |
|
Keklik Yücel (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Brandpunt van 29 september 2016 over vrouwen die opgesloten zitten in hun eigen huis?1
Ja
Heeft u zicht op hoeveel vrouwen gedwongen vast zitten in huis? Zo ja, om hoeveel vrouwen gaat het in heel Nederland? Hoeveel van deze vrouwen zijn vanwege het huwelijk naar Nederland gekomen? Zo nee, wat is uw inzet om meer zicht te krijgen op hoeveel vrouwen opgesloten zitten in huis?
Het aantal vrouwen dat gedwongen vastzit in huis is niet bekend. Deze vrouwen leven vaak geïsoleerd en zijn daarmee niet of nauwelijks zichtbaar voor de hulpverlening en politie. Er is dus beperkte informatie over deze groep vrouwen voor hulpverlenende instanties.
Door Verwey-Jonker Instituut is wel onderzoek gedaan naar verborgen vrouwen in de steden Amsterdam en Den Haag. Op basis van beredeneerde schatting hebben zij onderzocht dat er in 20122 in Amsterdam enkele honderden verborgen vrouwen in Amsterdam zijn. Het instituut heeft in 20153 een dergelijk onderzoek gedaan naar de omvang van verborgen vrouwen in Den Haag. Naar schatting zijn er in Den Haag tussen de 200 en 250 verborgen vrouwen waarbij wordt aangetekend dat 250 verborgen vrouwen geen maximum aanduidt.
Vanwege de complexiteit van dit probleem en het feit dat de omvang van verborgen vrouwen alleen op basis van schattingen bepaald kan worden, kies ik er voor om niet in te zetten op het verder inzichtelijk maken van het aantal vrouwen dat gedwongen thuis zit.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat vrouwen door hun man van hun vrijheid worden beroofd? Zo ja, wat doet u tegen dit probleem? Zo nee, waarom niet?
Ik verafschuw dat er in Nederland vrouwen zijn waarvan de vrijheid is weggenomen door hun echtgenoot.
Verschijnselen als gedwongen leven in isolement vormen een beperking voor mensen om over hun fundamentele rechten en vrijheden te kunnen beschikken en zijn daarom een schending van de mensenrechten.
Ik vind het belangrijk dat alle mensen in Nederland de regels en hun rechten en plichten kennen. Om dit te ondersteunen zal ik nog dit jaar en in 2017 relevante partijen voorzien van beknopte informatie over het fenomeen verborgen vrouwen en de signalen waarop gelet moet worden. Het gaat om geestelijk bedienaren, het COA, aanbieders van inburgeringscursussen, docenten en gemeenten.
De informatie wordt tevens gegeven aan maatschappelijke organisaties (waaronder vrouwen en jongeren) die zich bezighouden met deze onderwerpen en aan sleutelfiguren, mensenrechtenambassadeurs en voorlichters die actief zijn met het bespreekbaar maken van taboeonderwerpen in hun eigen gemeenschappen.
Deelt u de mening dat extra kwetsbare groepen, zoals vrouwen die vanwege huwelijk naar Nederland komen, geïnformeerd moeten worden over deze vorm van huwelijksdwang? Zo ja, hoe informeert u deze vrouwen nu en is er naar uw mening meer nodig? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u zicht op welke maatschappelijke organisaties naast de organisatie Home Empowerment uit de uitzending van Brandpunt zich inzetten voor de opsporing en bescherming van deze verborgen vrouwen? Wat zijn de mogelijkheden om deze maatschappelijke organisaties verder te stimuleren en te ondersteunen in hun werkzaamheden?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het dragen van de zorg en nazorg voor vrouwen die gedwongen leven in isolement. Het probleem kan alleen op wijk- en buurtniveau aangepakt worden door goed op signalen te letten en goed door te verwijzen in combinatie met adequate hulpverlening van professionals die vervolgens weten hoe te handelen. Zo wordt in de gemeente Rotterdam gewerkt met vrijwilligers die bekend zijn in de wijk en daardoor signalen kunnen opvangen en doorverwijzen naar de professionele hulpverlening. Naast Home Empowerment zijn er verschillende maatschappelijke organisaties die zich bezighouden met de problematiek van verborgen vrouwen problematiek zoals Donadaria en de Blijf Groep.
Voor deze organisaties maar ook andere partijen die zich met thema’s als huwelijksdwang, achterlating, huwelijkse gevangenschap, verborgen vrouwen en eergerelateerd geweld bezighouden is in 2014 door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het Platform Eer en Vrijheid opgericht. Binnen het platform kunnen professionals en vrijwilligers die zich dagelijks inzetten om deze onderwerpen aan te pakken hun kennis delen, netwerken, en ook onderwerpen agenderen.
Wordt er in de aanpak van dit probleem ook samengewerkt met organisaties zoals Veilig Thuis? Zo ja, op welke wijze is Veilig Thuis betrokken bij de aanpak van dit probleem? Zo nee, waarom niet en bent u voornemens Veilig Thuis in de aanpak van dit probleem te betrekken?
De vrouwen waar u op doelt, de verborgen vrouwen, zijn slachtoffer van geweld in huiselijke kring. Veilig Thuis is het meldpunt voor dergelijke vormen van geweld. Veilig Thuis werkt op basis van signalen van de politie, andere professionals en omstanders en gaat niet zelf actief op zoek naar slachtoffers van huiselijk geweld. Zodra iemand zich zorgen maakt over een buurvrouw of een patiënt of cliënt dan kan diegene contact opnemen met Veilig Thuis. Veilig Thuis zal de signalen bespreken en wegen. Als Veilig Thuis inderdaad een vorm van huiselijk geweld vermoedt, dan wordt de situatie onderzocht en wordt tegelijkertijd het slachtoffer in veiligheid gebracht. Ook zal Veilig Thuis zorg dragen voor inzet van de meest geëigende hulp.
Welke aanvullende maatregelen bent u bereid te nemen, om deze vrouwen te ondersteunen in hun proces naar een veilige en zelfstandige leefsituatie? Deelt u de mening dat de aanpak van dit probleem dichtbij de vrouwen en laagdrempelig gepositioneerd moet worden in wijkteams? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat er voor deze vrouwen extra scholing moet worden georganiseerd zodat ze een startkwalificatie kunnen halen als ze deze nog niet hebben, ter bevordering van de emancipatie en financiële onafhankelijkheid van deze vrouwen? Zo ja, op welke manier gaat u dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Zodra deze vrouwen in beeld zijn, is van belang om ze uit hun isolement te halen, en te laten integreren in de samenleving. Een onderdeel hiervan is dat ze stappen zetten richting (arbeids)participatie. Ervan uitgaande dat deze vrouwen legaal in Nederland verblijven, hebben ze net als andere niet-uitkeringsgerechtigde vrouwen aanspraak op ondersteuning vanuit de Participatiewet. Dit kunnen algemene trajecten zijn, maar er bestaat ook een aantal initiatieven dat zich specifiek richt op vrouwen met een afstand tot de arbeidsmarkt en/ of op vrouwen die de Nederlandse taal niet goed beheersen. Zo is het mogelijk dat ze deelnemen aan EVA (educatie voor vrouwen met ambitie), als er een EVA project in hun regio is. Of aan een andere cursus voor laaggeletterden. Dergelijke cursussen leiden niet direct tot een startkwalificatie, maar het is een eerste stap waarna men regulier onderwijs richting startkwalificatie kan volgen. Daarnaast liggen er mogelijkheden in het volwassenenonderwijs. Het is de verantwoordelijkheid van de gemeente om te beoordelen wat het beste bij de situatie past. De gemeenten hebben vanuit hun re-integratietaak voldoende mogelijkheden om deze vrouwen te helpen.
De onrust binnen het Korps Commandotroepen |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Commando's het haasje»?1 2
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat militairen van het Korps Commandotroepen (KCT), voor de tweede keer in korte tijd, publiekelijk aan de bel trekken omdat ze binnen de defensieorganisatie kennelijk niet gehoord worden?3
Het KCT volgt de bestaande procedures voor meldingen en rapportages en vindt hierin voldoende gehoor. Defensie in het algemeen en het KCT in het bijzonder, herkennen zich niet in de uitspraken in De Telegraaf.
In hoeverre klopt het volgens u dat de elitetroepen van het KCT beschikken over onvoldoende en onveilige trainingslocaties?
Defensie gebruikt trainingslocaties in binnen- en buitenland, inclusief schietbanen van politie en terreinen van Navo bondgenoten. Hiermee kan adequaat invulling worden gegeven aan de trainingsbehoefte van het KCT. Iedere trainingslocatie heeft zijn eigen veiligheidsmaatregelen die vooraf bekend moeten zijn. Defensie hecht grote waarde aan het veilig kunnen oefenen. Daarom maakt de oefenende eenheid een risk assessment om zich onder meer op de hoogte te stellen van de vigerende veiligheidsbepalingen van de trainingslocatie.
Zijn er maatregelen genomen om de veiligheid in en rond de schiethuizen te verbeteren sinds het fatale ongeval bij een oefening in maart dit jaar?
Dit ongeval wordt momenteel onderzocht door de Onderzoek Raad voor de Veiligheid (ORV) en het Openbaar Ministerie (OM). Vooruitlopend op de uitkomsten van het onderzoek heeft het KCT maatregelen genomen. Direct na het ongeval zijn de schietoefeningen met scherpe munitie opgeschort. Tevens is nog eens goed gekeken naar de geldende voorschriften bij het schieten met scherpe munitie in en rond schiethuizen. Ondanks dat met deze voorschriften de veiligheid zoveel mogelijk is gewaarborgd, kan een ongeval nooit helemaal worden uitgesloten. Als extra maatregel is er voor gekozen om de contra terreur opleiding met extra instructeurs te ondersteunen. Daarnaast is er een verhoogde inspanning om de opleidingsdocumentatie aan te passen. Met deze extra maatregelen zijn de schietoefeningen dit najaar hervat.
Schaamt u zich niet verschrikkelijk voor het feit dat onze elitetroepen naast onveilige trainingslocaties, kampen met een materieeltekort en zelfs om materieel moeten bedelen bij andere landen?
Voor operationele inzet wordt het personeel van het KCT uitgerust met voldoende materieel van de juiste kwaliteit. Voor een missie kan aanvullend of missie-specifiek materieel nodig zijn. De behoefte hieraan ontstaat vaak pas in de aanloop naar, of tijdens een missie. Om dan tijdig te voorzien in het benodigde materieel, wordt een spoed-aanbestedingsprocedure doorlopen.
Kunt u een complete opsomming geven van het materieel waar binnen het KCT een tekort, dan wel een behoefte, naar is?
Defensie beschouwt dit als operationeel gevoelige informatie. Voor een overzicht van de materieelbehoeften van het KCT verwijs ik naar de vertrouwelijke brief4 in reactie op het verzoek van het lid Omtzigt, ingezonden op 28 september 2016 met kenmerk 2016Z17593.
Hoe en binnen welke termijn gaat u de materieeltekorten bij het KCT wegwerken zodat onze elitetroepen niet verder verwaarloosd worden?
Het stellen van materiële behoeften is een continu proces. Als gevolg van nieuwe technische en operationele ontwikkelingen, maar ook door gebruik en slijtage zullen altijd nieuwe behoeften ontstaan. Voor het vervullen van materieelbehoeften bestaan binnen Defensie vaste procedures. Het KCT heeft haar materieelbehoefte volgens die procedures ingediend. De Staf van het Commando Landstrijdkrachten heeft deze behoeften in behandeling genomen. Afhankelijk van de aard en inhoud komen diverse projecten tot realisatie in de periode 2016 tot en met 2019.
Bent u overtuigd van nut en noodzaak van drones voor het KCT? Zo ja, bent u bereid zo spoedig mogelijk drones aan te schaffen voor het KCT?
Defensie is overtuigd van de nut en noodzaak die remotely piloted aircraft systems (RPAS, «drones») hebben bij het uitvoeren van operaties. Defensie beschikt dan ook over verschillende onbemande systemen zoals de Scan Eagle en de Raven. Het KCT kan voor missies gebruik maken van de Raven. In dit kader heb ik, tijdens het recente algemeen overleg over de verlenging van de Nederlandse bijdrage aan de internationale strijd tegen ISIS, gemeld dat RPAS in IRAK aanwezig moeten zijn ten behoeve van de Advice & Assist-teams. De invulling van deze behoefte wordt momenteel bezien. Defensie volgt en beoordeelt voortdurend de operationele en technische ontwikkelingen en bereidt, onder andere voor het KCT, een uitbreiding van de beschikbare systemen voor. Deze uitbreiding wordt medio 2017 verwacht.
Is het niet bizar dat Nederland zich van Somalië tot Irak bezig houdt met het trainen van militairen, maar het de eigen elitetroepen ontbreekt aan voldoende trainingsfaciliteiten en materieel?
Onze militairen beschikken over voldoende materieel van de juiste kwaliteit en gaan goed voorbereid op een missie. Daarbij laten zij een hoge mate van geoefendheid en professionaliteit zien.
Wilt u deze vragen zo spoedig mogelijk en ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het artikel ‘FrieslandCampina wil collectieve subsidie voor mestvergisters’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «FrieslandCampina wil collectieve subsidie voor mestvergisters»?1
Ja.
Is het mogelijk om in een collectief aanspraak te maken op de Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE+) regeling?
Het Besluit SDE+ biedt een grondslag voor het doen van gebundelde aanvragen. Dit kan alleen als de betreffende categorie productie-installaties bij ministeriële regeling is aangewezen. In mijn brief over de Nationale Energieverkenning 2015 (Kamerstuk 30 196, nr. 363) heb ik aangegeven samen met de Staatssecretaris van Economische Zaken met partijen uit de agroketen te werken aan een specifiek programma voor monomestvergisting. In dit verband verwijs ik graag naar mijn brief over een nieuwe regeling voor monomestvergisting, die ik parallel aan deze beantwoording naar uw Kamer stuur. In deze brief geef ik aan voornemens te zijn om een aparte regeling open te stellen voor het vergisten van mest op boerderijschaal. Over de voorgenomen regeling ben ik nog in gesprek met de Europese Commissie in het kader van de staatssteunprocedure.
Zijn hier vanwege een collectief extra voorwaarden aan verbonden? Zo ja, welke?
Binnen de reguliere SDE+ is het noodzakelijk om een aanvraag in te dienen met opgave van de specifieke locatie en/of vergunningen. Ik ben voornemens deze eis in de voorgenomen regeling los te laten. De sector heeft aangegeven dat dit kan zorgen voor lagere ontwikkelingskosten en versnelde realisatie. Om niet-realisatie te voorkomen wordt van de subsidieontvanger wel een bankgarantie gevraagd waaruit bij niet-tijdige realisatie een boete wordt geïnd.
Zijn er belemmeringen in de regelgeving om de ambitie van «Jumpstart» waar te maken, namelijk 200 mestvergisters in 2017 en binnen enkele jaren 1.000 mestvergisters?
Zie antwoord vraag 3.
Kunnen boeren die niet deelnemen aan dit collectief ook een beroep doen op de SDE+? Zo nee, welke route hebben zij om hun bijdrage te leveren aan het reduceren van de uitstoot van broeikasgassen?
Monomestvergisting is als aparte categorie opgenomen binnen de reguliere SDE+. Individuele boeren kunnen derhalve een aanvraag doen binnen de reguliere SDE+, maar zullen ook subsidie kunnen aanvragen binnen de voorgenomen regeling.
Het bericht dat Pensioen 1-2-3 niet leidt tot meer duidelijkheid |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Pensioen 1-2-3 niet leidt tot meer duidelijkheid?1
Ja
Wat vindt u van dit onderzoek van Netspar waaruit blijkt dat Pensioen 1-2-3, het nieuwe model voor pensioencommunicatie, nog niet direct leidt tot beter vindbare informatie over pensioenen?
Het onderzoek van Netspar bevat nuttige aanbevelingen over het Pensioen 1-2-3. Het onderzoek richt zich op de vindbaarheid, oriëntatie en navigatiemogelijkheden van Pensioen 1-2-3 op de websites van de twintig grootste pensioenfondsen in Nederland. Sinds 1 juli 2016 moeten pensioenuitvoerders een eigen Pensioen 1-2-3 met informatie over de pensioenregeling aanbieden op hun website. Dit vloeit voort uit de Wet Pensioencommunicatie. Het onderzoek van Netspar is niet gericht geweest op de vraag of de deelnemer nu een beter inzicht heeft in zijn of haar pensioenregeling.
De onderzoekers concluderen dat de vindbaarheid van Pensioen 1-2-3 via Google redelijk goed is, maar op de eigen websites van de fondsen niet altijd direct zichtbaar is. De gebruiksvriendelijkheid van Pensioen 1-2-3, onderzocht op basis van oriëntatie op de website en het kunnen navigeren binnen en tussen lagen, kan bij de meeste fondsen nog verder verbeterd worden. Ik onderschrijf de conclusie dat er verbeteringen mogelijk en nodig zijn, maar wil ook benadrukken dat het om een relatief nieuwe verplichting gaat waar de sector nog maar net mee is gestart. Zowel de Pensioenfederatie als het Verbond van Verzekeraars achten het onderzoek van Netspar nuttig en stellen dat het goede aandachtspunten bevat voor de implementatie en verdere vormgeving van Pensioen 1-2-3.
Een nuttige website die de vindbaarheid van Pensioen 1-2-3»s verhoogt, is www.bekijkjepensioenregeling.nl. Op deze website, ontwikkeld door «Wijzer in geldzaken» en de Pensioenfederatie, staan momenteel 220 pensioenuitvoerders vermeld. Per uitvoerder wordt doorverwezen naar de betreffende Pensioen 1-2-3-webpagina’s.
Daarnaast beperkt de informatieverstrekking via het Pensioen 1-2-3 zich niet tot de website van pensioenuitvoerders. Laag 1 met de belangrijkste elementen van de regeling moet bijvoorbeeld binnen drie maanden toegestuurd worden aan nieuwe deelnemers ter vervanging van de startbrief.
Verder worden er in het kader van bewustwording van de deelnemer nog andere activiteiten ontplooit zoals de Pensioen3daagse. Dit is een drie daags evenement georganiseerd door het platform «Wijzer in geldzaken» van het Ministerie van Financien. «Wijzer in geldzaken» is een initiatief van het Ministerie van Financiën, waarin partners uit de financiële sector, de wetenschap, de overheid en onderwijs-, voorlichtings- en consumentenorganisaties hun krachten bundelen om verantwoord financieel gedrag in Nederland te bevorderen. Het platform organiseert in combinatie met de verschillende partners drie dagen lang op diverse locaties pensioenvoorlichting.
Deelt u de mening dat duidelijkheid en vindbaarheid van groot belang zijn voor de deelnemer? Zo ja, bent u bereid in gesprek te gaan met de pensioenuitvoerders om de pensioencommunicatie te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik vind het van groot belang dat deelnemers duidelijk, tijdig, correct en evenwichtig worden geïnformeerd over hun pensioen. Deze normen zijn ook opgenomen in de Wet Pensioencommunicatie. Ik ben bereid om een vinger aan de pols te houden over de voortgang en in gesprek te gaan met de pensioenuitvoerders. Dit onderzoek en de aanbevelingen zullen een stimulans zijn voor de sector om te werken aan verbetering van de vindbaarheid. De genoemde tool geeft aan dat pensioenfondsen daar werk van maken.
Kunt u aangeven in hoeverre het pensioenbewustzijn gestegen of gedaald is bij de deelnemers en gepensioneerden?
«Wijzer in geldzaken» doet elke twee jaar onderzoek onder de Nederlandse beroepsbevolking naar pensioenbewustzijn. Uit de Pensioenmonitor 2016 blijkt dat kennis, houding en gedrag rondom pensioenen weinig verschilt met de uitkomsten uit de pensioenmonitor 2014. Men is niet meer of minder gaan nadenken of zich zorgen gaan maken over het inkomen na pensionering ten opzichte van 2013 en 2014. Drie kwart van de beroepsbevolking maakt zich weinig of helemaal geen zorgen of er na pensionering voldoende geld is om normaal van te leven (73%). Zes op de tien hebben wel eens nagedacht over inkomsten en/of uitgaven na pensionering. Ruim twee op de vijf (41%) is «bewust onbezorgd»: deze groep heeft nagedacht over inkomsten en/of uitgaven en maakt zich weinig/geen zorgen over de levensstandaard na pensionering. Ongeveer 30% is «onbewust onbezorgd». 50-plussers zijn relatief vaker «bewust onbezorgd» (59%) en minder vaak «onbewust onbezorgd» (15%).
Er zijn wel minder mensen die zeggen goed op de hoogte te zijn van het pensioenstelsel in Nederland, 26% nu tegen 32% twee jaar geleden. Ook het aantal mensen dat zegt goed op de hoogte te zijn van de mogelijkheden om meer pensioen op te bouwen is iets gedaald, van 36% twee jaar gelden naar 29% nu.
Hierbij moet wel vermeld worden dat de Pensioenmonitor niet de effectiviteit van specifieke informatiebronnen meet. Op basis van de onderzoeksgegevens kunnen dus geen uitspraken worden gedaan over het effect van Pensioen 1-2-3. Er zijn immers andere factoren denkbaar die de stagnatie van het kennisniveau kunnen veroorzaken.
Bent u bereid de bekendheid van pensioen 1-2-3 periodiek te meten? Zo nee, waarom niet?
Pensioen 1-2-3 is een communicatie-instrument waarmee informatie over de pensioenregeling op een gelaagde manier aan de deelnemer beschikbaar wordt gesteld. Bekendheid van het Pensioen 1-2-3 is daarmee geen doel op zich, maar een middel om de deelnemer te informeren. Het initiatief van het Pensioen 1-2-3 komt uit de pensioensector en heeft een wettelijke basis gekregen in de Wet Pensioencommunicatie. De sector heeft aangegeven het instrument twee jaar na inwerkingtreding te gaan evalueren.
Wat zijn volgens u de belangrijkste elementen die een deelnemer en/of gepensioneerde in een oogopslag moet kunnen zien over zijn of haar pensioen?
De belangrijkste elementen van een pensioenregeling zijn opgenomen in laag 1 van Pensioen 1-2-3. De deelnemer ziet wat hij of zij in de betreffende regeling krijgt, en wat hij of zij niet krijgt. Daarnaast bevat laag 1 informatie over hoe het pensioen wordt opgebouwd, welk keuzes de deelnemer heeft, hoe zeker het pensioen is en wanneer de deelnemer in actie moet komen. De pensioenuitvoerder geeft ook aan welke kosten er worden gemaakt.
Kunt u aangeven hoe het staat met het voornemen (o.a. op basis van de motie Lodders c.s., Kamerstuk 34 008, nr. 19) om de diverse informatiekanalen met betrekking tot pensioenen (UPO, pensioen 1-2-3, pensioenregister) te harmoniseren?
Hier is en wordt nog steeds druk aan gewerkt. Inmiddels hanteren het Pensioen 1-2-3 en MijnPensioenoverzicht al dezelfde beeldtaal (iconen). Vanaf 2017 wordt deze beeldtaal ook op het UPO doorgevoerd. Dat vergroot de herkenbaarheid en werkt bovendien drempelverlagend.
Door de informatie te scheiden – generieke informatie over de regeling staat op het Pensioen1-2-3, persoonlijke informatie over de pensioenopbouw staat op het UPO en op MijnPensioenoverzicht – maar wel onderling te verbinden, wordt de deelnemer geholpen om van persoonlijke informatie naar regelinginformatie te switchen, en omgekeerd. Bij de harmonisatie blijken de ruimere wettelijke mogelijkheden van digitalisering zeer behulpzaam.
Het bericht dat slechts een kwart van de aangiften van discriminatie in behandeling wordt genomen door het Openbaar Ministerie |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «OM kan aangiften discriminatie niet aan, slechts kwart behandeld»?1
Ja.
Klopt het, zoals RTL Nieuws stelt op basis van eigen onderzoek, dat driekwart van de aangiften van discriminatie blijft liggen, omdat slechts een kwart van de aangiften door gaat naar het openbaar ministerie (OM)?
Nee, dat klopt niet. Voor een verklaring hiervoor verwijs ik naar het antwoord op de vragen 2 en 3 van het lid Marcouch (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 563).
Wat denkt u dat een dergelijk bericht doet met de aangiftebereidheid van mensen en bent u bereid met kracht en spoed mensen op te roepen, via verschillende kanalen, om wel aangifte te doen van discriminatie? Zo nee, waarom niet?
Ik sluit niet uit dat deze berichtgeving over het OM geen positieve impuls zal geven aan de aangiftebereidheid van slachtoffers (zie ook mijn antwoord op vraag 6 van de leden Van Miltenburg en Van Oosten, vraagnummer 2016Z17658). Ik heb hierover ook mijn zorgen geuit aan de voorzitter van het College van Procureurs-Generaal. Over de maatregelen die worden getroffen om de aangiftebereidheid te verhogen bent u geïnformeerd in de brief over het Nationaal Actieprogramma tegen Discriminatie 2016–20202.
Wat gaat u concreet doen om deze cijfers met grote urgentie te verbeteren?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het de rechtspositie en de sociale veiligheid van mensen aantast als er door capaciteitsproblemen gekozen dient te worden uit aangiften van discriminatie, zoals een woordvoerder van het College van procureurs-generaal stelt dat met de komst van sociale media, waarop heel makkelijk beledigingen, bedreigingen, discriminerende uitingen worden gedaan, zij het niet meer kunnen bolwerken en keuzes moeten maken?2 Zo ja, wat gaat u doen om deze kwalijke toestand te verhelpen? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik. Feitelijk is deze situatie gelukkig niet aan de orde. De opsporing en vervolging van discriminatiezaken blijft onverminderd een prioriteit. Het is van belang dat mensen die zich schuldig maken aan discriminatie ter verantwoording worden geroepen en bestraft. Daarop is het beleid ook gebaseerd. Voor een verdere toelichting op de herziening van de Aanwijzing Discriminatie, waarbij ook nadrukkelijk zal worden gekeken naar de afdoening van online discriminatiezaken, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5 van het lid Marcouch (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 563).
Wat vindt u ervan dat de richtlijn, waarin staat dat alle aangiften zorgvuldig moeten worden bekeken en beoordeeld, volgens bronnen niet meer past in de huidige tijdsgeest?3
De Richtlijn dateert uit 2007 en is gedeeltelijk herzien in 2011. In de tussentijd is niet alleen onze maatschappij veranderd, maar ook de uitingsvormen van discriminatie. Het OM heeft erop gewezen dat politie en OM worden geconfronteerd met nieuwe vormen van communicatie in onze samenleving en daarmee met nieuwe platforms waarop discriminatie plaatsvindt. Daarmee worden de aangiftes complexer en kan tevens één aangifte een veelvoud aan uitingen betreffen. Om die reden is afgesproken dat politie en OM gaan bezien hoe meldingen over online discriminatie het beste kunnen worden aangepakt. De uitkomst van dat proces is wat mij betreft een aanpak die uitvoerbaar is, die een concrete oplossing biedt en een breed draagvlak heeft in de Nederlandse samenleving. Ik acht het niet opportuun nu reeds vooruit te lopen op de uitkomst van dit proces.
Klopt het dat het OM voornemens is de richtlijn aan te passen, waarbij er voortaan zal worden gekeken of het om een ernstige zaak gaat en of er sprake is van maatschappelijke onrust?4
Zie antwoord vraag 6.
Wie zal bepalen of er sprake is van ernst en maatschappelijke onrust en zal dit in de praktijk niet op een arbitraire wijze geschieden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat er nooit zaken mogen blijven liggen op grond van onvoldoende ernst en maatschappelijke onrust en dat daarom een verhoging van het budget en de capaciteit bij het OM en de politie de voorkeur zouden moeten genieten boven een dergelijke aanpassing van de richtlijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is het resultaat van de gesprekken die de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft gevoerd met Twitter en Facebook met betrekking tot discriminatie5 en wat heeft het kabinet tijdens zijn zittingsperiode concreet gedaan om discriminatie op sociale media te bestrijden?
De gesprekken met Twitter en Facebook hebben onder meer geresulteerd in concrete werkafspraken met het meldpunt internetdiscriminatie MiND, waardoor MiND snel met deze bedrijven kan schakelen om discriminerende uitingen verwijderd te krijgen. Daarnaast heeft in samenwerking met Twitter een training aan maatschappelijke organisaties plaatsgevonden, gericht op het spelen van een (effectievere) rol in het tegengaan van discriminatie op social media. Tijdens het Nederlandse voorzitterschap van de Europese Unie in de eerste helft van 2016 is er een gedragscode (Code of Conduct) voor het tegengaan van online hate speech afgesloten tussen de Europese Commissie en Facebook, Twitter, Google/Youtube en Microsoft. De Code of Conduct zorgt voor een snelle afhandeling van meldingen en het stimuleren van tegengeluiden («counter speech»).
Bent u bereid discriminatie op sociale media met meer prioriteit te bestrijden, door (meer) personeel op discriminatie op sociale media in te zetten en door concrete en effectieve afspraken met sociale media platforms te maken? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven? Zo nee, waarom, niet?
Er is geen gebrek aan capaciteit om online discriminatiezaken via het strafrecht aan te pakken. Het maken van concrete en effectieve afspraken met social media platforms is reeds vigerend beleid en geschiedt zowel op nationaal als op EU-niveau. Zie ook de beantwoording van vraag 10.
Bent u nu wel bereid een racismeregister in te voeren, waarin racistische en discriminatoire uitingen van mensen op social media worden vastgelegd en waarbij een dergelijke registratie ertoe leidt dat iemand niet meer voor de overheid kan werken?
Nee, daartoe ben ik niet bereid. Het doen van racistische uitingen verhoudt zich niet tot hetgeen van overheidspersoneel verwacht mag worden. Een veroordeling van een racistische uitlating of gedrag kan aan een voor een bepaalde functie noodzakelijk goed gedrag in de weg staan. Binnen de overheid bestaat hiervoor de procedure om – indien de aard van de functie en het risico dat aan de werkzaamheden is verbonden hierom vragen – van de sollicitant een zogenaamde Verklaring omtrent gedrag (VOG) te vragen. Ik ben geen voorstander van een apart racismeregister zoals dat door u wordt voorgestaan, naast de justitiële en politiegegevens die al geraadpleegd worden bij een VOG-procedure.
Bent u bereid een deel van het geld dat het Ministerie van Veiligheid en Justitie er het komende begrotingsjaar bij krijgt te besteden aan de vergroting van de expertise en de capaciteit op het gebied van het afnemen van aangiften van discriminatie door de politie? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet?
Nee, daar is geen aanleiding voor.
Bent u bereid een deel van het geld dat het Ministerie van Veiligheid en Justitie er het komende begrotingsjaar bij krijgt te besteden aan de vergroting van de expertise en de capaciteit op het gebied van het verwerken van aangiften van discriminatie door het OM? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Zijn de doelen die de politie in het document «De Kracht van het Verschil» met betrekking tot de eigen diversiteit en de professionalisering van de aanpak van discriminatie in zicht?6 Kunt u een gespecificeerd overzicht geven van de gestelde doelen, de acties en de resultaten?
Voor het antwoord op de vragen 15 tot en met 17 verwijs ik u naar de brief over het Nationaal Actieprogramma tegen Discriminatie 2016–202010. In de voortgangsbrief, die begin 2017 aan uw Kamer zal worden gestuurd, zal over acties en resultaten worden gerapporteerd. Over de actuele resultaten met betrekking tot diversiteit van het politiepersoneel bent u reeds geïnformeerd in de Voortgangsbrief Politie van 20 juni 201611.
Kunt u een concreet overzicht geven van wat het kabinet doet en heeft gedaan in het kader van het feit dat in de gehele strafrechtketen bevordering van de deskundigheid op het gebied van (herkennen van) discriminatie, versterking van de ketenaanpak en samenwerking met andere betrokken spelers aandacht krijgt?7
Zie antwoord vraag 15.
Kunt u een concreet overzicht geven van de acties in het kader van de uiting of investeert het kabinet in een meer optimale wijze van rapporteren door Antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s) en de politie?8
Zie antwoord vraag 15.
Bent u nu wel bereid een racismepolitie op te richten, een specialistische eenheid binnen de politieorganisatie die zich bezighoudt met racisme en discriminatie? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is om diverse redenen geen voorstander van een aparte racisme-politie. Vanaf begin 2017 is bij de politie een centraal punt dat discriminatiezaken uit het politiesysteem destilleert en bij de eenheden adresseert voor goede opvolging. Met het nieuwe beleidskader diversiteit en discriminatie zijn de taken steviger verankerd in de politieorganisatie, met als portefeuillehouder de eenheid chef Den Haag, die hierbij door medewerkers wordt ondersteund.
Daarnaast zijn ook de registratie- en rapportage-activiteiten van de politie geïntensiveerd. De politie heeft een forse verbeterslag gemaakt in de gegevensverzameling en analyse van discriminatiezaken: het rapport over 2015 is als bijlage bij de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 29 september jongstleden aan de Kamer gestuurd12.
Het bericht ‘België geeft het op met spoor Maastricht-Lanaken’ |
|
Duco Hoogland (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «België geeft het op met spoor Maastricht–Lanaken»?1
Ja.
Wat is de rol van de rijksoverheid bij het project Goederenspoorlijn Maastricht–Lanaken geweest?
De spoorweg maakt, tot de grens met België, deel uit van het Nederlandse hoofdspoor. Op Belgisch grondgebied leidt de spoorweg naar een nieuw aangelegde goederenterminal in Lanaken. Het Rijk heeft bijgedragen in de kosten voor reactivering van de spoorweg op Nederlands grondgebied.
Welke pogingen zijn door het Rijk, de gemeente Maastricht of de provincie Limburg (of andere partijen) ondernomen om van de goederenspoorlijn alsnog een succes te maken? Kunt u aangeven waarom deze pogingen mislukt zijn?
De spoorweg is gereactiveerd nadat in 2004 uit onderzoek van de Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij Limburg bleek dat er voor de spoorweg een potentiële goederenstroom bestaat van 9 miljoen ton bulkgoederen en 25.000 containers. De goederenterminal in Lanaken en papierproducent Sappi, met vestigingen in Maastricht en Lanaken, zouden veel vervoer genereren.
Het opnieuw in gebruik nemen van de spoorverbinding zou al direct leiden tot een modal-shift van een half miljoen ton lading ten gunste van het spoor (een daling van het aantal vrachtwagenbewegingen met 300 per dag = 65%). De gereactiveerde spoorweg is opgeleverd midden in de economische crisis. Sappi in Lanaken kampte in 2012 met problemen en moest reorganiseren. Hierbij heeft men besloten het vervoer per vrachtauto plaats te laten vinden omdat dat goedkoper bleek te zijn, mede door de lage brandstofprijzen. Omdat het vlak over de grens in België gevestigde Sappi de enige verlader was rijden er sindsdien geen goederentreinen op het traject. Aan Nederlandse zijde zijn er geen spooraansluitingen naar bedrijven, zodat er geen vervoeraanbod van het Nederlandse bedrijfsleven te verwachten is.
Hoeveel geld hebben de Nederlandse overheden (gemeenten, provincie Limburg, Rijk) gezamenlijk in de totstandkoming van deze goederenspoorlijn gestoken? In hoeverre zijn de investeringen in de oude spoorbrug over de Maas nuttig geweest nu het spoor aan Belgische zijde niet meer wordt onderhouden?
De aanleg van de terminal in Lanaken en de renovatie van de spoorweg tussen Maastricht en Lanaken hebben € 33 miljoen gekost. Van die kosten is meer dan de helft aan Belgische zijde gemaakt. IenM heeft € 5,6 miljoen aan ProRail betaald voor revitalisering van de lijn en jaarlijks € 350.000 voor beheer en onderhoud. Ook de decentrale overheden en de Europese Unie hebben bijgedragen in de revitalisering. Een deel van die investeringen is gedaan om de flora en fauna te beschermen. Dat verhoogde de kosten aanzienlijk. Nu het vervoer niet plaatsvindt, vervult de spoorbrug over de Maas geen functie.
Hoe verklaart u dat eerdere onderzoeken hebben uitgewezen dat er voldoende potentieel is voor een goederenspoorlijn Maastricht–Lanaken, nu de afgelopen vijf jaar is gebleken dat het potentieel er niet is? Welke lessen trekken u en/of andere overheden uit deze casus?
Volgens onderzoek van de Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij Limburg zou er voor de spoorweg een potentiële goederenstroom bestaan van 9 miljoen ton bulkgoederen en 25.000 containers. Dit onderzoek is uitgevoerd in de jaren die gekenmerkt werden door economische voorspoed. De gereactiveerde spoorweg werd in 2012 opgeleverd, midden in de economische crisis. Ten aanzien van het tweede deel van uw vraag kan ik niet spreken voor andere overheden. Bij deze spoorweg is een publieke investering gedaan ten behoeve van private partijen zonder dat er om garanties op gebruik of terugbetaling van de investering is gevraagd indien er geen gebruik van de infrastructuur zou zijn gemaakt. Een dergelijke gang van zaken mag niet meer voorkomen. In het vervolg zullen bij reactivering van in onbruik geraakte spoorwegen de kosten voor planvorming, reactivering en beheer en onderhoud geheel bij de initiatiefnemer komen te liggen. Bovendien ben ik zeer terughoudend met het heropenen van spoorwegen waarvan in het verleden is gebleken dat ze een marginaal bestaan hadden.
Wat zijn de gevolgen van het stoppen met het onderhoud van het spoor aan Belgische zijde voor de plannen om een sneltram tussen Maastricht en Hasselt te realiseren?
De sneltram, die volgens afspraak met de provincie in 2020 zal gaan rijden, zal op Nederlands grondgebied gebruik maken van een deel van de spoorweg. Hiermee wordt dan de renovatie op dat deel van de lijn alsnog benut. Op Belgisch grondgebied zal volgens het plan een geheel nieuw tramtracé worden aangelegd. Het niet langer onderhouden van het spoor in België heeft op de ontwikkeling van de tram geen invloed.
Een gesprek met de spoorgoederensector over oa de slechte bereikbaarheid van de haven in Rotterdam |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u informatie geven over hoe het staat met de betrouwbaarheid van de achterlandverbindingen per spoor (ook in cijfers) vanaf de haven van Rotterdam, waarbij rekening wordt gehouden met klanthinder van verladers en goederenvervoerders?
Voor de betrouwbaarheid van de verbindingen per spoor is een aantal indicatoren op de website prestaties.prorail.nl beschikbaar. ProRail toont hier dagelijks de meest actuele cijfers en het verloop in de afgelopen twaalf maanden. Zo geeft de prestatie indicator «treinpunctualiteit goederenvervoer» weer welk percentage goederentreinen onderweg minder dan 3 minuten (extra) vertraging oploopt. Op dit moment scoort ProRail op deze indicator onder de in de beheerconcessie afgesproken bodemwaarde van 80,0 procent. Het eerste halfjaar van 2016 scoorde ProRail 75,9 procent. ProRail voldoet daarmee vooralsnog niet aan het vereiste minimumniveau. Een definitief oordeel over de cijfers volgt overigens pas op basis van de jaarcijfers over heel 2016.
Uiteraard ben ik met ProRail in gesprek over de oorzaken van de score op deze prestatie-indicator en de maatregelen die genomen kunnen worden. Daarbij blijkt dat de prestaties lager liggen, omdat ProRail op verzoek van de sector stuurt op het kunnen rijden van treinen, ook als dit betekent dat deze treinen met een vertraging van meer dan 3 minuten aankomen. Daarnaast stuurt ProRail op het verminderen van non-commerciële stops. Door het verminderen van non-commerciële stops in 2016 is er een krappere ligging van treinpaden voor personen- en goederenverkeer in de dienstregeling tussen met name Breda en Tilburg ontstaan, wat een van de oorzaken voor de lagere score is. Dit veroorzaakt een daling in punctualiteit op de Brabantroute van ongeveer 85 procent in 2015 naar ongeveer 75 procent in 2016. Voor de nieuwe dienstregeling is dit een belangrijk aandachtspunt.
ProRail geeft aan dat de sector meer waarde hecht aan het binnen een ruimere marge kunnen rijden van goederentreinen dan de gehanteerde 3 minuten vertraging. Daarom kijk ik in het kader van de herijking van de prestatie-indicatoren met ProRail en in samenspraak met de sector of we één of meerdere nieuwe prestatie indicatoren kunnen ontwikkelen die beter aansluiten bij de wensen van de sector ten aanzien van de kwaliteit en betrouwbaarheid van het spoorgoederenvervoer.
Daarnaast is in het kader van het programma Derde spoor Duitsland een zogenoemd «dashboard» ontwikkeld om met partijen het gebruik van de verschillende routes van en naar Duitsland te monitoren. Naast de hierboven genoemde punctualiteit valt hier onder andere ook de benutting van het aantal goederenpaden en de doorstroming op het emplacement te Venlo onder. Met betrekking tot het eerste stel ik vast dat op de achterlandverbindingen nog voldoende ruimte is voor groei van het vervoer, met name als straks het Derde spoor in gebruik is en er via Zevenaar meer gebruiksmogelijkheden komen. Met betrekking tot de doorstroming op het emplacement te Venlo constateer ik dat in 2016 het aantal treinen met een overstand (voor bijvoorbeeld de wisseling van locomotieven en/of machinisten) op dit emplacement van langer dan anderhalf uur aanzienlijk is verminderd. Daarmee is de doorstroming substantieel verbeterd.
Op welke wijze draagt ProRail zorg voor betrouwbare achterlandverbindingen vanaf de haven van Rotterdam en welke afspraken worden hierover gemaakt in de beleidsprioriteitenbrief? Wat staat hierover in het beheerplan 2017 en 2018?
Alvorens in te gaan op concrete maatregelen en acties gericht op betrouwbaarheid van de achterlandverbindingen hecht ik aan een goede duiding van de verantwoordelijkheden voor de betrouwbaarheid en het concurrerende niveau van de achterlandverbindingen. De kerntaak van ProRail is een goed beheer van de spoorinfrastructuur; dit is bij wet vastgelegd. Een goed beheer betekent dat ProRail verantwoordelijk is voor een goede staat van de infrastructuur en voor een goed gebruik daarvan. Door middel van beheer, onderhoud en vervanging werkt ProRail aan de betrouwbaarheid van de infrastructuur. Daarvoor wordt middels de gebruiksvergoeding een redelijke, marktconforme prijs gevraagd. Als onafhankelijk verdeler probeert ProRail binnen wettelijke kaders de capaciteit op de infrastructuur zoveel mogelijk tegemoet komend aan de geuite wensen aan vervoerders ter beschikking te stellen. Dit vindt zijn weerslag in de dagelijkse verkeersleiding, waarin wordt geprobeerd om het verkeer zoveel mogelijk op basis van de toegewezen capaciteit af te wikkelen.
Het is vervolgens aan vervoerders om met de hun beschikbare middelen, waarvan de met inachtneming van hun wensen toegedeelde capaciteit in treinpaden er één is, diensten aan verladers aan te bieden. De markt bepaalt of deze dienstverlening van voldoende concurrerend niveau is en voldoende aantrekkelijk is. De ervaringen van verladers met de dienstverlening is daarbij eveneens bepalend. Ik besef dat de kwaliteit van de dienstverlening mede wordt bepaald door (storingen van) de infrastructuur en de (dagelijkse) afwikkeling van het verkeer. ProRail is zich daarvan terdege bewust en probeert aldus zoveel mogelijk klantgericht te werk te gaan.
Daarnaast heeft ProRail een belangrijke rol bij verkenningen, planuitwerkingen en de realisatie van MIRT-projecten ter verbetering van de bereikbaarheid van – onder meer – de Rotterdamse haven. Voorbeelden hiervan zijn de projecten Theemsweg-tracé, Spooraansluitingen Tweede Maasvlakte en de boog bij Meteren.
Met betrekking tot concrete maatregelen en acties lopen er verschillende trajecten. Zo heb ik in de beleidsprioriteitenbrief voor Beheerplan 2017 gevraagd verdere uitvoering te geven aan het zogenoemde Operationeel Spoor Concept Goederenvervoer (OSCG). In dit OSCG zijn allerlei acties geformuleerd voor alle betrokkenen om de operatie van het goederenverkeer efficiënter en effectiever te maken, zoals het ontwikkelen van corridorteams. In nauwe relatie met het OSCG werkt ProRail ook samen met de havenbedrijven van Rotterdam en Amsterdam in een verbeterprogramma. Voorts implementeert ProRail maatregelen om het omleiden van goederentreinen als gevolg van de bouw van het Derde spoor in Duitsland in goede banen te leiden, zoals het inrichten van voldoende goederenpaden op omleidingsroutes.
Verder constateer ik dat ProRail een interne structuur heeft opgezet om het spoorgoederenvervoer effectief te kunnen bedienen. Zo is intern een coördinatie overleg voor goederen ingesteld en spreekt ProRail periodiek met de vervoerders in een directeuren overleg. Ook is er één loket voor de sector, een «one-stop-shop» ingericht. Daarnaast heeft ProRail de relatie met havenbedrijven, terminals, verladers en operators versterkt. Zodoende is ProRail inmiddels beter op de hoogte van de wensen van de klanten van de vervoerders.
Ik wil nog niet vooruitlopen op de specifieke accenten die ik begin 2017 zal meegeven in de beleidsprioriteitenbrief gericht op het Beheerplan 2018, maar ik zal zeker blijvende aandacht voor maatregelen gericht op het spoorgoederenvervoer vragen.
Welke maatregelen neemt ProRail op korte en middellange termijn om de bereikbaarheid per spoor van de Rotterdamse haven op een betrouwbaar en concurrerend niveau te brengen en te houden, om te voorkomen dat ladingstromen weglekken naar andere landen en om te voorkomen dat onnodig goederentreinen, ook met gevaarlijke stoffen, via het gemengde net moeten worden omgeleid door storingen in de Betuweroute en Havenspoorlijn?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt de vrije capaciteit voor beheer op de Betuweroute goed benut door ProRail voor beheerwerkzaamheden ter voorkoming van storende Betuweroute infrastructuur (preventief en vervanging door deugdelijke en betrouwbare installaties)? Hoe hoog is de benutting van de incidentele onttrekkingen voor projecten en onderhoud?
Voor beheerwerkzaamheden worden op de Betuweroute zogenoemde treinvrije periodes in de jaardienstregeling opgenomen. Deze werkzaamheden worden zorgvuldig ingepland en zijn gericht op (preventief) onderhoud en vervanging van – onder meer – installaties. Deugdelijkheid en betrouwbaarheid zijn daarbij uitgangspunt.
In de lopende jaardienstregeling is er elke week gedurende één nacht een treinvrije periode ingepland. Tot nu toe zijn vrijwel alle periodes benut voor beheerwerkzaamheden. Overigens worden treinvrije periodes in overleg met de desbetreffende aannemer waar mogelijk ingekort en/of in de tijd verschoven door de eventuele samenhang met andere buitendienststellingen op de route.
Daarnaast kan het voorkomen dat incidenteel de infrastructuur buiten dienst gesteld moet worden voor spoedreparaties of urgente vervangingen. Daarvan is sprake als de veiligheid in het geding is. Na afronding van de betreffende werkzaamheden wordt de infrastructuur weer in gebruik genomen. De benutting van dit type onttrekkingen is daarmee volledig.
Hoe gaat ProRail voorspelbaar en transparant borgen dat herstelwerkzaamheden aan de Moerdijkbrug snel en met beheersing van klanthinder voor verladers en reizigers plaatsvinden?
De afgelopen tijd heeft ProRail in intensief overleg met vervoerders, verladers, Strukton en de TU Delft gezocht naar de beste structurele oplossing voor de problematiek op de Moerdijkbrug. Momenteel wordt in overleg met vervoerders, verladers en consumentenorganisaties gezocht naar het beste tijdstip waarop de structurele oplossing kan worden uitgevoerd. Hierbij staat het zoveel mogelijk beperken van de hinder voor reizigers en verladers centraal. Uw Kamer wordt op zeer korte termijn in een separate brief hierover geïnformeerd.
Het niet inzetten van registertolken bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst en de Nationale Politie |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u een reactie geven op de Argos-uitzending van 24 september 2016, getiteld «Overheid leeft tolkenwet niet na»?
Er bestaat een officieel tolkenregister, het Register beëdigde tolken en vertalers (Rbtv), waar tolken die aan specifieke opleidings- en integriteitseisenvoldoen zijn ingeschreven. In beginsel dienen in de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv) genoemde organisaties tolken uit dit register in te zetten. In bepaalde gevallen is er een mogelijkheid gebruik te maken van niet-beëdigde tolken. In deze mogelijkheid is voorzien in de Wbtv.
De uitspraak dat de overheid de tolkenwet niet na zou leven is te algemeen geformuleerd. Ik verwijs in dit verband naar mijn antwoord op de vragen 2 en 3. De rechter ziet toe op het juist naleven van deze wet door de verschillende overheidsinstanties.
Waarom heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) slechts een beperkt deel van de bij het Bureau Wet beëdigde tolken en vertalers ingeschreven (Bureau Wbtv) tolken in haar eigen bestanden opgenomen?
Een tolk is een zelfstandig ondernemer die zelf zijn afnemers en diensten kiest. Er zijn tolken die ervoor kiezen om niet voor de IND te werken vanwege de reisafstand of omdat het om kort durende opdrachten gaat. Dit heeft als gevolg dat niet alle registertolken (tijdig) beschikbaar zijn voor tolkdiensten bij de IND of zelfs in het geheel geen diensten wensen te verrichten voor de IND.
Hoe vaak wordt een asielprocedure bemoeilijkt door inzet van een niet-beëdigd tolk en leidt dit tot een andere uitspraak dan gerechtvaardigd is?
De asielprocedure wordt niet bemoeilijkt door de inzet van niet-beëdigde tolken.
Een niet-registertolk kan om uiteenlopende redenen niet ingeschreven zijn in het Rbtv. In diverse talen zijn geen taal-/tolkopleidingen of toetsen, waardoor de tolk zijn beheersing van de (vreemde) taal op C1 niveau niet kan aantonen. Dit is een voorwaarde om ingeschreven te worden als registertolk in het Rbtv. Ook als een tolk niet beëdigd is, zal hij aan kwaliteits- en integriteitseisen moeten voldoen om door de IND te worden ingezet. Deze eisen zijn neergelegd in het IND-protocol voor tolken. De mogelijkheid om in bepaalde gevallen gebruik te maken van niet-beëdigde tolken is voorzien in de Wbtv.
Verder zijn er in de asielprocedure voldoende maatregelen om de juistheid van de vertalingen te waarborgen, zoals de mogelijkheid voor de vreemdeling om correcties en aanvullingen op rapporten van gehoor aan te brengen en de mogelijkheid een klacht over een tolk in te dienen.
Hoe vaak komt de zogeheten vijf-minutendienst voor, waarbij een door agenten met een onbeëdigd tolk afgenomen verhoor wordt voorzien van het benodigde Wbtv-nummer van een beëdigd tolk zonder dat deze het verhoor heeft bijgewoond?
Het is niet de bedoeling dat een verhoor wordt voorzien van het benodigde Wbtv-nummer van een beëdigd tolk zonder dat deze bij het verhoor aanwezig is. Een tolk heeft bij de politie onlangs gemeld dat hij niet altijd het gehele gesprek bijwoont. De politie onderzoekt deze melding in samenwerking met het bureau dat de tolkdiensten levert en neemt, indien noodzakelijk, passende maatregelen. Naast deze melding zijn er geen gevallen bekend waarin dit gebeurd is.
Aanvullend is het nog van belang te wijzen op het feit dat de term «vijf-minutendiensten» in de tolkenwetgeving niet bestaat. Wel is het zo dat er tolkdiensten zijn die naar hun aard een beperkte tijdsduur hebben, bijvoorbeeld:
Hoe oordeelt u over de kwaliteit van dergelijke verhoren en mag een dergelijk verhoor worden gebruikt als bewijsmateriaal in een asiel- of strafzaak als bekend is dat het verhoor niet is afgenomen door een beëdigd tolk?
Uit het enkele feit dat een tolk niet is beëdigd, kunnen geen algemene conclusies over de kwaliteit van diens werkzaamheden worden afgeleid. Of een dergelijk verhoor bruikbaar is in een gerechtelijke procedure, wordt van geval tot geval door de rechter beoordeeld.
Hoe vaak werd sinds de invoering van de Wbtv een zaak nietig verklaard vanwege het ontbreken van een motivering bij het niet inzetten van een beëdigd tolk? In hoeveel gevallen ging het hier om asielprocedures en strafzaken?
Beantwoording van deze vraag is complex omdat er geen centrale administratie wordt bijgehouden waaruit deze cijfers te genereren zijn. Een overzicht op het detailniveau zoals gevraagd, zou een uitgebreid jurisprudentieonderzoek vergen en dat is binnen het tijdsbestek voor de beantwoording van deze Kamervragen niet te geven. In het algemeen kan gesteld worden dat als een rechter oordeelt dat niet of onvoldoende is gemotiveerd dat geen registertolk is ingezet, dit tot verschillende uitkomsten kan leiden. Zo kan in het vreemdelingenrecht de rechter het besluit vernietigen, maar de rechtsgevolgen in stand laten, omdat in beroep alsnog voldoende was gemotiveerd waarom er geen registertolk was ingezet. Ook kan de rechter het beroep gegrond verklaren met als gevolg dat er een nieuw besluit moet worden genomen. In dat geval kan het zijn dat er alsnog een registertolk moet worden ingezet, dan wel dat in een nieuw besluit gemotiveerd moet worden waarom het inzetten van een niet registertolk gerechtvaardigd was. Ook kan het zijn dat de discussie omtrent het inzetten van een registertolk in de vervolgprocedure niet langer relevant was. In het strafrecht kan de rechter tot het oordeel komen dat alsnog een registertolk dient te worden ingezet bij het verhoor of dat de verklaring afgelegd zonder inschakeling van een beëdigd tolk niet als bewijsmiddel kan worden gebruikt, indien de juistheid van die vertaling wordt betwist.
In welk deel van de zaken waarbij behoefte is aan een beëdigd tolk wordt door de rechter gecontroleerd of de aanwezige tolk geregistreerd is bij het Bureau Wbtv?
In alle strafzaken en in vreemdelingenzaken waar de rechtbank zelf de tolk oproept, zal de rechter voorafgaand aan de inzet van deze tolk uiterlijk ter terechtzitting moeten controleren of een tolk is beëdigd in de zin van de Wbtv.
Hoe wordt gecontroleerd of dit gebruik afdoende is gemotiveerd door de rechter, hoe vaak blijkt dit niet het geval te zijn en op welke wijze worden rechters hierop gewezen?
De rechter moet een eventuele afwijking van de afnameplicht uit het register motiveren. Deze motivering wordt in beginsel opgenomen in het proces-verbaal van de terechtzitting. Op deze manier is ook in hoger beroep of cassatie toetsbaar of aan de voorwaarden van de Wbtv is voldaan.
Bent u bekend met het Meldpunt Afnameplicht Wbtv en de op 26 september 2016 verstuurde nieuwsbrief van de Raad voor de Rechtspraak waarin abonnees hierop worden geattendeerd?1
Ja.
Sinds wanneer bestaat dit meldpunt, hoe is dit bekend gemaakt onder tolken, vertalers en andere betrokkenen bij de Wbtv en hoeveel meldingen zijn hierop binnengekomen?
Het Meldpunt Afnameplicht Wbtv bestaat sinds begin maart 2016. Middels een formulier op de website van Bureau Wbtv, de beheerder van het Register voor beëdigde tolken en vertalers, kan bij het Bureau Wbtv melding gemaakt worden van het niet naleven van de afnameplicht. Dit meldpunt is via social media (Twitter) onder de aandacht gebracht. Op 26 september 2016 is het meldpunt ook via de nieuwsbrief onder de aandacht gebracht. Tevens wordt tijdens informatiebijeenkomsten en presentaties, gegeven door medewerkers van Bureau Wbtv, altijd gewezen op het bestaan van dit meldpunt. Er is tot op heden één melding gedaan via het betreffende formulier. Deze was echter te algemeen geformuleerd om iets te kunnen ondernemen en een verzoek van het Bureau Wbtv om nadere informatie is door de melder niet meer beantwoord.
Volgt volgens u uit het in het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens neergelegde recht op een eerlijk proces dat de rechter dient te controleren dat een verdachte diens vragen kan verstaan en zich verstaanbaar kan maken?
Op grond van artikel 6, derde lid, onder e van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens heeft de verdachte het recht zich kosteloos te doen bijstaan door een tolk, indien hij de taal die ter terechtzitting wordt gebezigd niet verstaat of niet spreekt. De rechter ziet er altijd op toe dat een proces eerlijk verloopt en daartoe behoort dat een verdachte vragen moet kunnen verstaan en zich verstaanbaar moet kunnen maken. Als dat niet of onvoldoende het geval is zal de rechter een tolk inschakelen.
Bent u bereid met de Raad voor de Rechtspraak te spreken over strengere controle van de inzet van bij Bureau Wbtv geregistreerde tolken bij rechtszaken?
Ik zal het aspect van het verplichte gebruik van geregistreerde tolken en het vastleggen van een afwijkend gebruik bij de Raad voor de Rechtspraak onder de aandacht brengen. Overigens zijn de rechters hierover dit jaar al eerder vanuit de Raad geïnformeerd. Dit is gebeurd via de relevante landelijke gremia voor strafrecht en bestuursrecht, onder meer door de verspreiding van de begin 2016 gepubliceerde best practice vertolking en vertaling strafrechtspraak, waarin ook expliciet is gewezen op de afnameplicht uit het register. Zie: https://www.rechtspraak.nl/SiteCollectionDocuments/20160129-Best-practice-vertolking-en-vertaling-strafrechtspraak.pdf#search=best%20practice
De kwaliteit van forensische artsen |
|
Michiel van Nispen (SP), Foort van Oosten (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Wat is uw reactie op het betoog van bijzonder hoogleraar U. Reijnders, waarin hij onder andere aangeeft dat forensische artsen mishandeling en niet-natuurlijke sterfgevallen te vaak over het hoofd zouden zien?1
Bijzonder hoogleraar Reijnders heeft in zijn oratie enkele, in zijn ogen prangende, punten op het terrein van de forensische geneeskunde naar voren gebracht. Zo uit de heer Reijnders zijn zorgen over het gebrek aan kennis bij behandelend artsen zoals bijvoorbeeld huisartsen om bepaalde vormen van letsel te kunnen duiden als aanwijzingen voor een misdrijf. Zijn zorgen deel ik. De eerste lijkschouw vindt vaak plaats door de behandelend arts. Dit betekent dat als de behandelend arts niet voldoende forensische kennis heeft er mogelijk aanwijzingen van een niet natuurlijke doodsoorzaak kunnen worden gemist. Gevolg daarvan kan zijn dat de gemeentelijk lijkschouwer ten onrechte niet wordt ingeschakeld waardoor ook de forensisch arts niet in beeld komt. De kennis van behandelend artsen zou op dit terrein verbeterd moeten worden. Ik heb samen met mijn collega’s van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) bij de Nederlandse Federatie van Universiteiten (NFU) aandacht gevraagd voor een herkenbare positie van de forensische geneeskunde in de basis- en vervolgopleidingen.
De kwaliteit van de forensische geneeskunde moet nu en in de toekomst geborgd zijn. Hierover blijf ik in gesprek met mijn collega’s van VWS, BZK en OCW. Daarbij is van belang aan te geven dat de beroepsbeoefenaren zelf primair verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit van de opleidingen en de kwaliteit van hun dienstverlening. De forensische artsen hebben deze handschoen zelf ook opgepakt. Het Forensisch Medisch Genootschap (FMG) heeft in nauwe samenwerking met de aanbieder van de opleidingen tot forensisch arts, de Netherlands School of Public & Occupational Health (NSPOH) de eisen aan de basisopleiding verhoogd. In mijn brief van 28 augustus 2015 (Kamerstuk 33 628, nr. 10) heb ik u hierover geïnformeerd en over de initiatieven die de beroepsgroep heeft genomen ter verbetering van de structuur en kwaliteit van het onderwijs.
In hoeverre deelt u de stelling van bovengenoemde hoogleraar dat de kwaliteit onder druk staat omdat veel forensische artsen het forensisch werk er af en toe bij doen?
Het is aan de forensische artsen en hun werkgevers om het takenpakket van de betreffende arts te bepalen en ervoor te zorgen dat zij capabel zijn en blijven voor het uitvoeren van de taken. Zoals hiervoor eerder gesteld zijn de forensisch artsen zelf primair verantwoordelijk voor de kwaliteit die zij leveren.
Bent u bekend met het onderzoek waaruit zou zijn gebleken dat ruim een kwart van de sterfgevallen waarin het een niet-natuurlijke dood betrof als natuurlijke dood was aangemerkt? Kunt u meer vertellen over dit onderzoek en de conclusies die daaruit zijn getrokken? Wat is daarop uw reactie?
Ik ben niet bekend met de inhoud van het onderzoek waaraan bijzonder hoogleraar Reijnders refereert. Wel merk ik op dat het enkele gegeven dat het een niet-natuurlijke dood betreft niet automatisch betekent dat er sprake is van een misdrijf.
Wat is uw reactie op de uitspraak dat behandelend artsen niet-natuurlijke sterfgevallen over het hoofd zien en maar liefst driekwart van alle mishandelingen niet eens herkent?
Zie antwoord vraag 1.
Welke stappen zijn gezet naar aanleiding van de aanbevelingen van de Gezondheidsraad uit 2013 ten aanzien van de forensische geneeskunde?2 Kunt u in uw reactie de opmerking van professor Reijnders meenemen dat de theoriecursus onvoldoende zou zijn?
Ten aanzien van de kwaliteit van de forensische geneeskunde zijn en worden belangrijke stappen gezet naar aanleiding van het rapport van de Gezondheidsraad. Graag verwijs ik u naar mijn antwoord op de vragen 1 en 4 en naar de brief van 28 augustus 2015 (Kamerstuk 33 628, nr. 10).
Daarnaast heb ik het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) gevraagd om de kwaliteit van de lijkschouw te onderzoeken. Zoals toegezegd zal ik het betreffende rapport inclusief beleidsreactie voor de begrotingsbehandeling van Veiligheid en Justitie aan uw Kamer doen toekomen. Daarbij zal ik ook ingaan op een procesbeschrijving bij lijkvinding waar politie, Openbaar Ministerie, de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) en het NFI thans aan werken.
Tevens wordt het Wetboek van Strafvordering de komende tijd gemoderniseerd en wordt door de Minister van BZK een evaluatie van de Wet op de lijkbezorging voorbereid. In deze trajecten zal bekeken worden of en op welke wijze een aantal wensen en voorstellen van het werkveld kunnen worden meegenomen ten aanzien van de lijkschouw en het onderzoek aan en in het lichaam van een overledene.
Ten slotte onderzoekt de commissie forensisch medisch onderzoek en medische arrestantenzorg onder voorzitterschap van de heer Hoes momenteel op welke wijze de politie de beschikking kan krijgen over kwalitatief goede en financieel beheersbare dienstverlening op de onderhavige terreinen. De kwaliteit van de forensische geneeskunde wordt daarmee in dit onderzoek meegenomen. Dit onderzoek zal mij – naast het onderzoek over de lijkschouw en sectie – een beeld geven van de stand van de forensische geneeskunde in Nederland. De commissie Hoes zal mij eind dit jaar verslag doen van de bevindingen. Ik zal uw Kamer hierover begin volgend jaar nader informeren.
Hoe staat deze constatering van professor Reijnders in verhouding tot uw brief d.d. 28 augustus 2015 waarin een aantal verbeteringen wordt aangehaald?3 Kunt u aangeven wat hiervan de stand van zaken is?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre ziet u naar aanleiding van deze kritiek reden om actie uwerzijds te ondernemen? Waar zou dat dan uit bestaan?
Zie antwoord vraag 5.
De taxironselaars op Schiphol |
|
Betty de Boer (VVD), Duco Hoogland (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de problemen met (agressieve) taxironselaars op luchthaven Schiphol die overlast veroorzaken en passagiers oplichten, zoals uiteengezet door PowNews?1
Ja
Deelt u de mening dat bonafide taxichauffeurs en vervoerders gewoon hun werk moeten kunnen uitvoeren zonder last te hebben van (agressieve) taxironselaars?
Ja
Is het waar dat de huidige Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Haarlemmermeer te veel ruimte laat om deze taxironselaars hun gang te laten gaan? Zo ja, bent u bereid met de gemeente in gesprek te gaan om tot wijziging van de APV te komen?
Op basis van de APV van de gemeente Haarlemmermeer is het verboden voor aanbieders van taxidiensten om op hinderlijke wijze klanten te benaderen. Op dit moment bekijk ik samen met de gemeente Haarlemmermeer of een verdere wijziging van de APV de handhaving effectiever kan maken.
Welke stappen heeft u tot nu toe ondernomen met de gemeente Haarlemmermeer en Schiphol om deze problematiek op te lossen? Welke stappen overweegt u op korte termijn nog te nemen? Op welke wetswijziging doelt u in de uitzending van PowNews?
Ik ben in gesprek met de gemeente Haarlemmermeer en Schiphol met als doel de problemen op Schiphol op korte termijn op te lossen. Ik heb daarbij juridische expertise aangeboden. Daarnaast wordt op korte termijn de handhaving geïntensiveerd door middel van een persoonsgerichte aanpak van de grootste overlastgevers. Daarbij wordt vooral gekeken naar zaken die volgens de WP verplicht zijn. Bijvoorbeeld dat een taxivoertuig gekeurd moet zijn en uitgerust met een taxameter en een boordcomputer taxi. Bij constatering van misbruik of oplichting of andere relevante feiten kan de chauffeurskaart worden geschorst of een last onder dwangsom worden opgelegd. Door de instroom van nieuwe medewerkers en het slim inzetten van de capaciteit die voor de regio Amsterdam beschikbaar is, kan de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) de aanpak op Schiphol intensiveren.
Zie antwoord op vraag 3 bij Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 402
Bent u bereid om met de sector, de gemeente, de beveiliging van luchthaven Schiphol en de betrokken particuliere beveiligers in gesprek te gaan om de samenwerking te verbeteren?
Mijn ministerie is al nauw betrokken bij dergelijke gesprekken die regelmatig plaatsvinden. Voor de oplossing van de problemen op Schiphol is meer nodig dan goede samenwerking alleen en daar zijn we gezamenlijk volop mee bezig.
Het bericht dat in veel gemeenten het geld voor de jeugdpsychiatrie al op is |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat in veel gemeenten het geld voor de jeugdpsychiatrie al op is?1
Kunt u inzichtelijk maken wat de problematiek is van de jeugdigen die op dit moment vanwege budgetproblemen op de wachtlijst staan? Zo nee, kunt u met zekerheid zeggen dat er momenteel op de wachtlijsten geen jeugdigen en gezinnen staan die acuut hulp nodig hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
Indien het antwoord op vraag 2 ontkennend is, hoe vult u dan uw rol als stelselverantwoordelijke in met betrekking tot het budgetprobleem?
Kunt u inzichtelijk maken in welke gemeenten en/of jeugdhulpregio’s het probleem met het budgetplafond speelt? Zo ja, kunt u daarbij inzichtelijk maken welke maatregelen zij hebben genomen, of voornemens zijn te nemen, om het budgetprobleem op te lossen?
Kunt u de Kamer vóór het Wetgevingsoverleg onderdeel Jeugd en aanverwante zaken op 14 november 2016 de uitkomsten van uw gesprekken met gemeenten over de uitvoering van de motie Keijzer met betrekking tot de Treeknormen toezenden? Zo nee, waarom niet? Wanneer kan de Kamer deze informatie dan tegemoet zien?2
Kunt u de Kamer informeren wat het geraamde effect op de toename van jeugdigen in de jeugdpsychiatrie is, nu de landelijke meerjarige campagne «Omgaan met depressie» van start is gegaan? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk om het taboe te doorbreken dat er in Nederland is om te spreken over psychische aandoeningen. Depressie is een psychische stoornis waarmee een groot aantal mensen te maken krijgen in hun leven. Daarom vind ik het van belang om deze aandoening te agenderen, betere kennis onder het algemeen publiek te krijgen en een bijdrage te leveren aan het terugdringen van het taboe om hierover te spreken. Dat is het effect dat wordt beoogd met deze campagne. Het stimuleert mogelijk eerder ingrijpen en voorkomt dan een beroep op zwaardere en duurdere hulp.
U vraagt naar budgetkorting van instellingen sinds 2013. Hier is geen antwoord op te geven omdat gemeenten de instellingen verschillend bekostigen en uiteenlopende keuzes maken bij het investeren in preventieve hulp en de niet vrij toegankelijke hulp. Daarnaast zijn de middelen als een ongedeeld budget naar gemeenten gegaan.
Of gemeenten met hun budget jeugdhulp uitkomen hangt met veel factoren samen, die te maken hebben met het beleid van de desbetreffende gemeente, de wijze waarop zij de zorg hebben ingekocht of de mate waarin risico’s voor zwaardere vormen van jeugdhulp worden gedeeld in de regio. Er zijn gemeenten die geld bij jeugdhulp overhouden en die tekort komen en dit kan per jaar verschillen. Een gemeente die tekort komt moet zich in eerste aanleg afvragen waarom andere gemeenten met vergelijkbare problematiek en budget wel uitkomen, wat de relatie is met gemaakte beleidskeuzes en de mate waarin de gemeente risico’s op minder voorkomende maar wel dure behandelingen met de regio heeft gedeeld.
Voor het macrobudget is het volgende van belang. Nederlandse kinderen behoren tot de gelukkigste ter wereld3. Uit nader onderzoek blijkt dat 90 procent van de Nederlandse jeugd tevreden is over hun psychische gezondheid. Aan de andere kant is 2 procent van de jongeren ontevreden en /of ongelukkig4. Bijna 11% (370.000) van 3.4 miljoen minderjarigen maakt in 2015 gebruik van jeugdhulp5. Het SCP verwacht een daling van het beroep op jeugdhulp van ruim 1% per jaar vanwege demografische ontwikkelingen6. Wanneer de uitgaven voor psychische en gedragsstoornissen wordt vergeleken met andere rijke OESO landen, dan valt volgens het CBS op dat Nederland hier veel middelen op inzet. Gemiddeld geven de rijke landen 9% van hun budget curatieve zorg uit aan psychische en gedragsstoornissen. Voor bijvoorbeeld Zweden is dat 7%, voor Duitsland 13% en voor Nederland 23% van het budget curatieve zorg7. Het budget jeugd GGZ is in 2015 overgegaan naar het Gemeentefonds.
Kunt u, in vervolg op vraag 6, inzichtelijk maken welke extra financiële middelen beschikbaar zijn gesteld voor de jeugdpsychiatrie naar aanleiding van de start van deze campagne?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u inzichtelijk maken met hoeveel budgetkorting instellingen daadwerkelijk te maken hebben gekregen ten opzichte van 2013? Zo nee, kunt u desondanks met zekerheid stellen dat de opnamestops niet plaatsvinden vanwege budgettekort? Kunt u uw antwoorden uitgebreid toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het verminderen van de bureaucratie rondom contractering en verantwoording in het kader van het programma Informatievoorziening Sociaal Domein (ISD)?
Voor het verminderen van de administratieve lasten is het belangrijk dat de 3 uitvoeringsvarianten die de gemeenten en aanbieders onderscheiden, consequent worden doorgevoerd (inspanninggericht (prijs per product), outcome gericht (trajectfinanciering) en taakgericht (populatiebekostiging met prestatieafspraken/outcome indicatoren)). De bij de uitvoeringsvarianten behorende standaardartikelen zijn in juli 2016 beschikbaar gekomen en spelen een rol bij de inkoop in 2016, maar kunnen pas echt een rol spelen bij de inkoop volgend jaar. De VNG heeft Eelco Eerenberg, wethouder van Enschede, als bestuurlijke trekker aangewezen om de regio’s te committeren aan het consequent toepassen van deze uitvoeringsvarianten. Inmiddels hebben 40 van de 42 regio’s de intentieverklaring getekend en ik heb goede hoop op de andere twee regio’s zullen volgen. Voor het geval dat gemeenten en jeugdhulpaanbieders hun verantwoordelijkheden in deze onvoldoende nemen, bereid ik wetgeving voor om nadere regels te kunnen stellen.
Welke indicatoren hanteert u, of gaat u hanteren, bij uw afweging of het instellen van nadere regelgeving in het kader van het verminderen van de regeldruk noodzakelijk is?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u motiveren waarom u de in vraag 10 gevraagde indicatoren hanteert?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht dat DuPont honderden kilo’s formaldehyde heeft gelekt |
|
Paul Ulenbelt (SP), Eric Smaling (SP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het bericht dat DuPont 2.730 kilo van het kankerverwekkende formaldehyde heeft gelekt?1
Elke ongewenste emissie van gevaarlijke stoffen is een reden tot zorg, ook voor mij. Omdat er van dit incident namens de provincie Zuid-Holland, het bevoegd gezag voor dit bedrijf, aangifte is gedaan bij het Openbaar Ministerie acht ik het niet gepast op dit moment een nader oordeel te geven.
Hoe oordeelt u over het feit dat ondanks een Europees verbod het fabrikanten toch is toegestaan voorlopig met deze stof te blijven werken?
Er bestaat geen Europees of nationaal verbod voor het gebruik van formaldehyde. Omdat de stof sinds 1 januari 2016 Europees ingedeeld2 is als kankerverwekkend, categorie 1B, geldt er wel een minimalisatieplicht, zowel voor de blootstelling van werknemers als voor de emissie naar het milieu. De vergunning die het bedrijf heeft voor de emissie van formaldehyde houdt hier rekening mee.
Welke gevolgen heeft deze lekkage voor de medewerkers die deze dagen aanwezig waren in de fabriek?
De werkgever is verantwoordelijk voor de bescherming van de gezondheid en veiligheid van de werknemers tegen risico’s van het werk zoals de blootstelling aan gevaarlijke stoffen.
DuPont heeft laten weten dat in de fabriek afgelopen juni als proef op meerdere plekken detectoren zijn geplaatst die de concentratie formaldehyde meten. Doel van deze detectoren is om ongewenste formaldehyde-emissies in de afdeling in een zo vroeg mogelijke stadium te detecteren zodat blootstelling van de medewerkers en de omgeving wordt voorkomen. De gemeten waarden volgens het bedrijf geven geen indicatie van directe (acute) gezondheidsschade bij de werknemers. Het is aan de werkgever en de werknemers om te bekijken, bijvoorbeeld via een arbeidsgezondheidskundig onderzoek, of er op de lange termijn door het incident gezondheidsschade kan optreden. Inspectie SZW betrekt de door het bedrijf gemeten waarden bij het lopende onderzoek naar dit incident.
Is melding gedaan bij de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid? Zo ja, was dat voor of na de omvang van de lekkage bekend werd? Volgt nader onderzoek naar eventuele gevolgen van deze lekkage voor de gezondheid van de werknemers?
Ja, Inspectie SZW is door de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid op 22 september 2016 op de hoogte gebracht van dit incident en de omvang van de lekkage. Inspectie SZW en de provincie Zuid-Holland doen samen een nader onderzoek naar de oorzaak en gevolgen van dit incident.
Wordt nader onderzocht wat eventuele nadelige effecten van deze lekkage voor omwonenden en milieu kunnen zijn? Zo nee, kan met absolute zekerheid worden gesteld dat er geen gevolgen voor de gezondheid van omwonenden en milieu niet de nadelige effecten van deze lozing gaan ondervinden?
Ja, door het bedrijf is zo’n onderzoek uitgevoerd. De eerste indicatie is dat de lekkage niet tot nadelige gevolgen voor de gezondheid van omwonenden of het milieu heeft geleid. De resultaten van het onderzoek zijn overgedragen aan de provincie Zuid-Holland, die het onderzoek en de uitkomsten zal beoordelen en zal meenemen in het gezamenlijke onderzoek zoals gemeld bij het antwoord op vraag 4.
Kan worden toegelicht hoe dit lek twee dagen onopgemerkt heeft kunnen blijven? Kan daarbij ook worden toegelicht hoe het kan dat de ernst van de situatie door DuPont aanvankelijk zo werd onderschat?
Zoals aangegeven bij de antwoorden op vragen 1, 4 en 5 loopt het onderzoek van de betrokken overheden nog. Tevens is vanwege de hoogte van de emissie dit incident meldingsplichtig bij de Europese Commissie3. Dat betekent dat de Onderzoeksraad voor Veiligheid ook onderzoek doet naar dit incident. Ik kan op de uitkomsten van deze onderzoeken niet vooruitlopen.
Op 10 oktober vond er wederom een lekkage van formaldehyde plaats en dit incident wordt meegenomen in het eerder genoemde onderzoek van de betrokken overheden. DuPont heeft besloten om enkele productielijnen, op aandringen van provincie Zuid-Holland, tot nader order stil te leggen.
Deelt u de mening dat dit nieuwe incident opnieuw aantoont dat de wijze waarop het bedrijf met de veiligheid omgaat ernstige gebreken vertoont?
Zie antwoord vraag 6.
Welke maatregelen worden genomen om deze structurele veiligheidsproblemen aan te pakken? Bent u bereid een extern onderzoek in te stellen naar de bedrijfscultuur van DuPont?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat drie moskeeën zijn aangevallen |
|
Selçuk Öztürk (GrKÖ) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Drie Turkse moskeeën aangevallen?1
Ja.
Begrijpt u de noodkreet van de Turks-Islamitische Culturele Federatie Nederland (TICF) dat de moskeeën met de nodige inzet en middelen beveiligd moeten worden? Zo nee, waarom niet?2
Zoals ik per brief (d.d. 30 september 2016) ook aan de TICF geschreven heb3, moeten mensen in Nederland vrij kunnen zijn in de uitoefening van hun geloofsovertuiging. Geweld tegen moslims en moskeeën is onacceptabel. De politie en het Openbaar Ministerie treden hier dan ook hard tegen op.
Wat bedraagt de financiële schade die is aangericht bij deze moskeeën en hoe wordt die gecompenseerd?
Indien er sprake is van financiële schade als gevolg van de genoemde incidenten kan de eigenaar van de betreffende moskee degene die voor deze schade verantwoordelijk is, indien bekend, via een civielrechtelijke procedure aansprakelijk stellen. De onrechtmatige daad uit het burgerlijk wetboek betreft een handelen of een nalaten waarmee iemand op onwettige of onbehoorlijke wijze een ander schade toebrengt, waaruit een verplichting tot schadevergoeding voortvloeit.
Naast het burgerlijk recht biedt ook het strafrecht een mogelijkheid tot het verhalen van de schade op de daarvoor verantwoordelijke persoon. Indien sprake is van een verdachte en een strafrechtelijk onderzoek, dan kan de eigenaar van de betreffende moskee zich in de strafzaak als benadeelde partij voegen. Indien de verdachte door de rechter schuldig wordt bevonden, kan de rechter in zijn uitspraak tevens bepalen dat de veroordeelde de door hem veroorzaakte schade dient te vergoeden.
Zijn er behalve de genoemde moskeeën bij u nog andere recente gevallen bekend waarin islamitische gebouwen, organisaties of personen doelwit zijn geworden van geweld? Zo ja, waar vonden die plaats en hoe is in deze gevallen gereageerd door de politie en het openbaar ministerie?
De politie registreert primair op het strafbare feit en niet op de persoon / het object waar het geweld zich tegen richt. Er wordt derhalve geen overzicht bijgehouden van dit soort incidentmeldingen op basis van religie.
Op basis van aangifte kan een strafrechtelijk onderzoek worden gestart. Indien strafbare feiten worden geconstateerd, wordt onderzoek verricht door politie en OM. In dit verband kan ik u berichten dat de rechter op 27 oktober jl. gevangenisstraffen tot vier jaar heeft opgelegd tegen vijf mannen voor het gooien van molotovcocktails naar een moskee in Enschede op 27 februari 2016.
Kunt u de veiligheid garanderen van bezoekers van islamitische gebouwen en organisaties? Zo nee, waarom niet?
Indien nodig worden passende beveiligingsmaatregelen getroffen. Op dit moment leiden dreiging en risico niet tot het adviseren van generieke, preventieve maatregelen. Eerder is per brief (d.d. 21 maart 2016) aan alle burgemeesters4 aangegeven dat de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) de landelijke terroristische dreiging monitort en momenteel extra alertheid adviseert bij moskeeën.
Ook op landelijk niveau is er aandacht voor de veiligheid van moskeeën. Zo is er een werkgroep ingericht waarin veiligheidsvraagstukken in relatie tot de islamitische gemeenschap en moskeeën aan de orde worden gesteld. De werkgroep bestaat uit vertegenwoordigers van de islamitische gemeenschap, NCTV, politie en SZW. Incidenten en eventuele maatregelen worden hier besproken.
Waar denkt u dat de toenemende haat jegens de islam, moskeeën en moslims vandaan komt? Wat gaat u hier tegen doen?
In het rapport «Discriminatiecijfers in 2015» (bijlage bij Kamerstuk 30 950, nr. 104, 2016D36602) staat over de achtergrond m.b.t. de geconstateerde toename van het aantal meldingen en incidenten van moslimdiscriminatie dat dit te maken kan hebben met de onrust over terroristische aanslagen door jihadisten in onder andere Parijs, de onrust naar aanleiding van de toestroom van (veelal islamitische) asielzoekers en de opmars van de Islamitische Staat (ISIS) in Syrië en Irak.
Om meer zicht te krijgen op oorzaken en triggerfactoren van moslimdiscriminatie onder jongeren loopt er op dit moment een onderzoek naar «Triggerfactoren moslimdiscriminatie». Hierbij worden ook omgevingsfactoren die bijdragen aan vooroordelen en daadwerkelijke uitingen van moslimdiscriminatie, zoals de algemene opinie die wordt beïnvloed door politici, politiek en ander opinievormers meegenomen.
Het kabinet vindt de toename van het aantal registraties van moslimdiscriminatie, zoals blijkt uit het onlangs opgeleverde rapport «Discriminatiecijfers in 2015» verontrustend. De stijging van het aantal registraties laat zien dat het nodig is dat we de strijd tegen discriminatie volhardend aan moeten gaan.
De bestrijding van alle vormen van discriminatie wordt actief vormgegeven en uitgevoerd binnen het Nationaal Actieprogramma tegen discriminatie (Kamerstuk 30 950, nr. 84). Binnen dit actieprogramma is er ook specifiek aandacht voor de aanpak van moslimdiscriminatie, onder andere in de vorm van aandacht voor versterking kennis en inzicht, het verhogen van meldingsbereidheid en versterking van lokale samenwerking.
Naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek naar triggerfactoren en na overleg met betrokken partners zal besloten worden welke vervolgactiviteiten tegen moslimdiscriminatie, in 2017 en verder, uitgevoerd worden.
Worden er preventieve maatregelen genomen om islamitische gebouwen en organisaties te beveiligingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wat moet er volgens u nog meer gebeuren voordat dezelfde middelen die terecht worden ingezet voor de bescherming van joodse gebouwen en organisaties, ook voor islamitische gebouwen en organisaties worden ingezet?
Voor alle religieuze gebouwen en organisaties in Nederland geldt dat maatregelen worden genomen op basis van dreiging en risico.
Voorziet u in de toekomst meerdere aanvallen op islamitische gebouwen, organisaties of personen? Zo nee, op basis van welke informatie concludeert u dit? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Voor het dreigingsbeeld zoals dat in Nederland geldt verwijs ik naar het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 42 (Kamerstuk 29 754, nr. 390) waarbij ook aandacht is voor polarisatie, radicalisering en (rechts-) extremisme en de stijging van meldingen van anti-islam incidenten. Daarbij kan ik geen uitspraak doen over eventuele incidenten in de toekomst.
Bestaat er mogelijk een verband tussen de aanslagen op islamitische gebouwen en organisaties en de uitlatingen van politici?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om te onderzoeken of dit verband er is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bekend met het bericht «Aanslagen op moskee en congrescentrum in Dresden»?3
Ja.
Hoe komt het dat bij een aanval bij een moskee in Dresden de Duitse politie uit voorzorg alle moskeeën extra worden beveiligd en in Nederland niet?
Het is niet aan mij om uitspraken te doen over maatregelen die worden getroffen in andere landen. Het incident in Duitsland geeft geen aanleiding om maatregelen te treffen in Nederland. Zoals vermeld bij de beantwoording op vragen 5 en 7 geven dreiging en risico op dit moment geen aanleiding om advies te geven om moskeeën te beveiligen.