De racistische en discriminatoire gebeurtenissen in de weken 22 en 23 |
|
Selçuk Öztürk (GrKÖ), Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Racistische opmerkingen en klappen voor jongen van 17»?1
Ja.
Bent u bekend met het bericht «Motoragent met losse handjes slaat vrouw zomaar vol op het gezicht»?2
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met het bericht «Nederland volgt antiracisme-advies niet op»?3
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u reeds contact gehad met de slachtoffers van de twee bovengenoemde gebeurtenissen? Zo ja, wat heeft u namens de regering medegedeeld en wat zijn de specifieke vervolgstappen? Zo nee, waarom nog niet?
Bij dit type delicten zoekt Slachtofferhulp Nederland contact met het slachtoffer om te bespreken of, en zo ja welke ondersteuning gewenst is. Het kabinet ziet geen aanleiding om in dit geval af te wijken van de reguliere ondersteuning en begeleiding die slachtoffers van geweldsdelicten ontvangen.
Bent u bereid om te onderzoeken of het incident met de motoragent een racistisch karakter had? Zo ja, wanneer zal u de Kamer berichten over de uitkomsten? Zo nee, waarom niet?
Deze zaak wordt momenteel onderzocht. Lopende het onderzoek kan ik hier geen uitspraken over doen.
Bent u bereid om de politie de opdracht te geven om bij het soort gewelddadige gebeurtenissen als in Geesteren aangiften bij slachtoffers thuis te laten afnemen? Zo ja, bent u dan bereid om hier proactief beleid op te voeren? Zo nee, waarom niet?
Voor het opnemen van aangiften maakt de politie gebruik van de multichannel aanpak. De basis van de multichannelaanpak is de 24/7 telefonische bereikbaarheid van de politie. De aangever krijgt hierbij een passend advies op welke wijze hij het beste aangifte kan doen. Het opnemen van de aangifte op locatie is één van de mogelijkheden bij high impact crimes zoals woninginbraken en overvallen. Per geval wordt bekeken welke manier van aangifte doen het meest passend is.
Wat heeft u te zeggen tegen de daders van de gewelddadige en racistische gebeurtenis in Geesteren?
Lopende het onderzoek kan ik over deze zaak geen uitspraken doen.
Bent u bereid te onderzoeken of de beveiliging van het evenement in Geesteren te kort is geschoten? Zo ja, wanneer zult u de Kamer inlichten over de uitkomsten? Zo nee, waarom niet?
De inzet van politie bij lokale evenementen is een afweging van het lokale gezag. Het al dan niet onderzoeken van de gang van zaken is derhalve een keuze van het lokaal gezag.
Deelt u de mening dat politieagenten onvoldoende zijn gespecialiseerd in het afnemen van aangiften van racisme en discriminatie, daar uit onderzoek is te concluderen dat er winst valt te behalen in de effectiviteit van de gang van discriminatieklachten door de strafrechtketen?4 Zo ja, zou daar niet op geanticipeerd moeten worden door politieagenten te specialiseren in het bestrijden van racisme en discriminatie?
Het kabinet vindt het van belang dat álle politiemedewerkers voldoende vaardigheden hebben voor het goed herkennen en omgaan met discriminatiezaken, op alle discriminatiegronden. Deskundigheidsbevordering in de strafrechtketen maakt dan ook deel uit van de inzet van het kabinet om de strafrechtelijke aanpak van discriminatie te versterken. De aandacht voor diversiteit en discriminatie in het basispolitieonderwijs wordt verder versterkt, zoals beschreven in het Nationaal Actieprogramma Discriminatie. Het is immers van belang dat politieagenten (strafrechtelijke) discriminatie herkennen en de juiste vragen te stellen, ook voor de latere bewijsvoering in discriminatiezaken. Vanaf begin 2017 heeft de politie eveneens een centraal punt dat discriminatiezaken uit het systeem destilleert en bij de eenheden adresseert voor een goede opvolging.
Hoe verklaart u de stijging van racistische geweldsuitingen die in de laatste twee rapportages «Racisme, Antisemitisme, en Extreemrechts Geweld in Nederland» valt waar te nemen?5 Wat zijn de specifieke maatregelen die u gaat nemen om dit structurele probleem te bestrijden?
Aan de hand van het aantal gemelde incidenten alleen is niet vast te stellen of er ook een stijging is van het aantal incidenten, noch van het aantal incidenten dat gepaard gaat met geweldgebruik. Immers aan de stijging van het aantal gemelde incidenten kunnen ook andere oorzaken ten grondslag liggen zoals een verhoogde meldings- een aangiftebereidheid en de manier van registreren. Het kabinet zet in op een vergroting van de meldings- een aangiftebereidheid bij discriminatie en commune delicten met een discriminatoir aspect. In het Nationaal actieplan tegen discriminatie is ingegaan op de inzet vanuit het kabinet om de bewustwording en meldingsbereidheid ten aanzien van discriminatie te versterken. Het inzicht in de omvang van de problematiek, die zonder meer de aandacht van het kabinet heeft, wordt steeds beter. Elk geval van discriminatoir geweld is er één te veel. In het geval er sprake is van een commuun feit met discriminatoir aspect, dan moet, volgens de Aanwijzing Discriminatie van het Openbaar Ministerie, een verhoging van de strafeis worden gevraagd van 50 tot 100 procent. Gezien het aantal acties dat reeds is ingezet zie ik geen aanleiding voor extra maatregelen.
Bent u bereid om, naast de reeds bestaande programma’s, harder op te treden tegen discriminatie en racisme? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Klopt het dat Nederland de aanbevelingen van de commissie tegen racisme en intolerantie (ECRI) van de mensenrechtenorganisatie Raad van Europa niet heeft opgevolgd? Zo ja, waarom niet?
Het kabinet beschouwt het ECRI rapport als een waardevol instrument om de bescherming van burgers tegen discriminatie te verbeteren. In de kabinetsreactie van 18 november 2013 op het vierde ECRI rapport over Nederland is de Kamer geïnformeerd over de wijze waarop Nederland al dan niet voldoet aan de aanbevelingen uit dit rapport. Op 22 januari 2016 is het Nationaal actieprogramma tegen discriminatie opgezet, waarin de aanbevelingen uit het vierde ECRI rapport een rol spelen. De in dit Nationaal actieprogramma genoemde maatregelen zijn dus niet meegenomen in het vierde ECRI rapport. In januari 2017 ontvangt de Kamer een rapportage over de voortgang van dit actieprogramma.
Kunt u een overzicht geven van de aanbevelingen van de commissie en de naar aanleiding van deze aanbevelingen door de Nederlandse overheid genomen maatregelen, alsmede van de effectiviteit van deze door de overheid genomen maatregelen?
Zie antwoord vraag 12.
Het terugsturen van vluchtelingen naar Eritrea |
|
Rik Grashoff (GL), Linda Voortman (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «regering Eritrea schendt al 25 jaar mensenrechten»?1
Ja
Heeft u kennisgenomen van het rapport van de VN Onderzoekscommissie?
Ja
Onderschrijft u de aanbeveling aan de Veiligheidsraad om het Internationaal Strafhof in te schakelen?
Nederland is van mening dat waar grove mensenrechtenschendingen zijn gepleegd, de verantwoordelijken daarvoor moeten worden vervolgd en de slachtoffers genoegdoening moeten krijgen. De vaststelling of in juridische zin sprake is van misdaden tegen de menselijkheid is voorbehouden aan de rechter. Er zijn verschillende oplossingen om te komen tot vervolging van internationale misdrijven. Nationale overheden zijn in eerste instantie verantwoordelijk voor vervolging van internationale misdrijven en er zijn ook regionale oplossingen denkbaar. Wanneer vervolging op nationaal of regionaal niveau uitblijft, dan is het Strafhof de aangewezen optie. Aangezien Eritrea geen partij is bij het Statuut van Rome kan dat alleen door een doorverwijzing van de VN Veiligheidsraad.
Bent u van mening dat de ontwikkelingsrelatie met Eritrea, zoals opname in de landenlijst van het Dutch Good Growth Fund (DGGF), ongewijzigd kan blijven, gezien de mensenrechtensituatie en het ontbreken van economische initiatieven zonder banden met de overheid?
Een aanhoudend isolement van Eritrea is in niemands belang en tevens tegenstrijdig aan het advies van de Commission of Inquiry om engagement te zoeken. In dat licht staat het DGGF open voor Eritrea. In de toewijzing van het DGGF is Nederland strikt en wordt financiering vraaggestuurd verstrekt aan Nederlandse en lokale bedrijven, buiten de overheid om. Voor het DGGF geldt dat mensenrechten een vast onderdeel zijn van de IMVO beoordeling, gebaseerd op de OESO richtlijnen en de IFC Performance Standards.
Bent u van mening dat het ontwikkelingshulppakket van de EU, ter hoogte van € 200 miljoen, doorgang kan vinden, gezien de mensenrechtensituatie en het ontbreken van economische initiatieven zonder banden met de overheid?
Gezien de mensenrechtensituatie en het ontbreken van sociaaleconomisch perspectief, acht het kabinet het wenselijk dat de EU de bevolking van Eritrea ondersteunt, zonder daarbij de eigen normen en waarden uit het oog te verliezen. Het bredere kader voor deze steun tot 2020 is vastgelegd in het EU-meerjarenprogramma voor Eritrea met een indicatieve omvang van EUR 200 mln. Het EOF (Europees Ontwikkelingsfonds) comité heeft hier op 17 november jl. unaniem mee ingestemd. Uw Kamer is in het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 16 november jl. geïnformeerd over de Nederlandse inzet om het programma te gebruiken om verbeteringen op mensenrechtengebied en sociaaleconomische ontwikkeling te stimuleren. Directe steun aan de overheid is niet aan de orde. Op voorstel van Nederland is een aantal resultaatgebieden vastgesteld waarop Eritrea vooruitgang moet laten zien. Die vooruitgang zal sterk meewegen wanneer in een volgend stadium concrete projectvoorstellen ter goedkeuring worden voorgelegd aan de lidstaten. Nederland volgt de uitvoering kritisch.
Bent u op de hoogte van berichten dat Eritreeërs die naar Soedan vluchten, worden opgepakt en teruggestuurd?2
Ja
Deelt u de mening dat dit refoulement is en dat het Nederlandse en Europese beleid er op gericht moet zijn om dit te voorkomen?
Indien er sprake is van willekeurige terugzending van vluchtelingen, kan van verboden refoulement worden gesproken, als bedoeld in artikel 33 van het Verdrag betreffende de Status van Vluchtelingen, waarbij Soedan partij is. Het Nederlandse en Europese beleid is erop gericht om naleving van het verdrag te bevorderen en de rol van UNHCR als hoeder hiervan te versterken. UNHCR staat inmiddels ook in nauw contact hierover met de Sudanese autoriteiten.
Is het Steering Committee van het Khartoum-proces deze maand bijeengekomen? Kunt u de Kamer verslag doen van deze bijeenkomst?
Er was geen bijeenkomst van de stuurgroep in mei 2016. Wel heeft op 24 en 25 mei jl. in Khartoem een informele thematische expertbijeenkomst plaatsgehad over mensensmokkel, waarbij de focus lag op de opsporing en vervolging van criminele organisaties die betrokken zijn bij mensensmokkel. Nederland heeft aan deze bijeenkomst deelgenomen.
Met welke landen worden binnen het Khartoum-proces afspraken gemaakt? Wat is de aard van de afspraken?
Sinds het najaar van 2014 bestaat het «EU-Horn of Africa Migration Route Initiative», ook wel het Khartoum-proces genoemd. Deelnemende landen zijn Djibouti, Egypte, Ethiopië, Eritrea, Kenia, Libië, Somalië, Zuid Soedan, Soedan, Tunesië en EU landen. De Stuurgroep van het Khartoum-proces bestaat op dit moment uit Italië, Frankrijk, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Malta, Egypte, Eritrea, Ethiopia, Zuid Soedan, Soedan, de Europese Commissie, de Europese Dienst voor Extern Optreden en de Afrikaanse Unie Commissie. Het Khartoum-proces is een migratiedialoog die samenwerking moet bevorderen op het gebied van migratie, te starten met activiteiten om mensensmokkel en- handel effectiever aan te pakken. Er is geen fonds gekoppeld aan het Khartoum-proces, maar landen kunnen voorstellen indienen bij het EU Trust Fund voor Afrika. Er is een aantal lopende EU-gefinancierde programma’s die tot doel hebben samenwerking in de Hoorn van Afrika te versterken bij de aanpak van mensensmokkel en -handel. De voortgang en ervaringen van deze programma’s worden besproken tijdens de Khartoum-proces bijeenkomsten. De bijeenkomsten van het Khartoum-proces bevinden zich nog in de fase van dialoog en verkenning voor een versterkte aanpak van mensensmokkel- handel. Er worden geen bindende afspraken gemaakt.
Deelt u de mening dat er geen sprake kan zijn van technische of materiële assistentie aan de grensbewaking van Soedan, zolang het land zich schuldig maakt aan refoulement?
Sudan heeft assistentie nodig om een goed grensbewakingsbeleid te voeren. Hierbij is ook aandacht nodig voor de internationale verplichtingen van Sudan met betrekking tot non-refoulement. De Duitse ontwikkelingsorganisatie GIZ zal met financiering uit het EU Trust Fund een regionaal migratiemanagementprogramma uitvoeren in de Hoorn van Afrika, o.a. in Sudan. Doel van dit programma is het tegengaan van illegale migratie, met inbegrip van mensensmokkel en -handel. Het programmadocument bevat voorstellen om grensbewakingsautoriteiten te steunen met technische assistentie en relevante apparatuur. Het risico van misbruik van de te leveren apparatuur voor repressieve doeleinden wordt in het projectdocument van GIZ beschreven en GIZ heeft waarborgen ingebouwd om misbruik tegen te gaan. Het is van belang dat zowel GIZ als de Europese Commissie de voortgang van dit project nauwgezet volgen. Nederland zal hiertoe via betrokkenheid bij het EUTF ook op toezien en zich eveneens inzetten voor een terughoudend gebruik van EU ODA-middelen voor grensbewaking in dit kader.
Deelt u de mening dat er geen sprake kan zijn van assistentie in enigerlei vorm aan Eritrea, zolang het land op deze systematische en grootschalige wijze de mensenrechten schendt?
Vanwege de grootschalige mensenrechtenschendingen werkt Nederland niet samen met de overheid van Eritrea. Tegelijkertijd is dit niet het moment om de bevolking van Eritrea de rug toe te keren. Ik wijs erop dat het mensenrechtenrapport van de Commission of Inquiry naast haar kritiek op de situatie in Eritrea de VN-lidstaten ook expliciet oproept om het engagement met Eritrea juist te versterken, met als doel het land te helpen om de mensenrechtensituatie te verbeteren en om via bilaterale of multilaterale hulpkanalen Eritrea’s institutionele zwaktes (bijv. de rechterlijke macht) aan te pakken.
Doelstelling van de International Labour Organisation (ILO) om uiterlijk in 2016 de ergste vormen van kinderarbeid uit te bannen. |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de ILO-doelstelling om in 2016 de ergste vormen van kinderarbeid uit te bannen? Kent u de motie Schouten/Voordewind1, die verzoekt om het Initiatief Duurzame Handel (IDH) expliciet de ILO-doelstelling voor het uitbannen van de ergste vormen van kinderarbeid in 2016 te laten hanteren en de Kamer over de uitwerking te informeren? Bent u op de hoogte van de «World Day Against Child Labour» op 12 juni?
Ja. De motie Schouten/Voordewind uit 2011 (kamerstuk 26 485, nr 118) roept het IDH op om voortvarend aan de slag te gaan met complexe sociale onderwerpen zoals leefbaar loon en kinderarbeid.
Erkent u dat de ILO-doelstelling nog niet bereikt is, aangezien nog 168 miljoen kinderen arbeid verrichten en meer dan de helft van hen (85 miljoen) werkt onder gevaarlijke omstandigheden?
Ja, we zijn er helaas nog lang niet, al zijn er geen statistieken over het aantal kinderen wereldwijd dat in 2016 nog slachtoffer is van kinderarbeid. Het cijfer van 168 miljoen kinderen stamt uit het ILO-rapport «Global child labour trends 2008 to 2012». In de vier jaren die door dit rapport zijn onderzocht nam het aantal kinderen dat kinderarbeid vervult aanmerkelijk af, van 264 tot 168 miljoen. Het is nog niet duidelijk of die trend in de jaren sinds 2012 is doorgezet. De ILO werkt in een consultatief proces aan een nieuwe publicatie met cijfers over kinderarbeid. Deze publicatie zal in de loop van 2017 verschijnen.
Welke inspanningen heeft Nederland specifiek gedaan voor de genoemde ILO-doelstelling om de ergste vormen van kinderarbeid uit te bannen binnen het tienjarige «2006 Global Action Plan»?
In 2016 heeft Nederland een aantal nieuwe stappen gezet in de strijd tegen kinderarbeid. Er is een Kinderarbeidfonds – in beheer bij RVO – met daarin EUR 5 miljoen bestemd voor matchingvan bijdragen uit het bedrijfsleven aan multi-stakeholderinitiatieven tegen kinderarbeid. De eerste financieringen kunnen naar verwachting na de zomer verstrekt worden. Er is belangstelling getoond vanuit de cacao-, goud- en textielsector. Het bestrijden van kinderarbeid is ook een belangrijk onderdeel van het textielconvenant, dat op 4 juli ondertekend is.
Nederland heeft het EU-voorzitterschap ingezet om kinderarbeid hoger op de agenda te zetten. Dit heeft geresulteerd in EU-raadsconclusies over de bestrijding van kinderarbeid.2 Hierin wordt de Europese Commissie aangespoord om te zorgen dat bestrijding van kinderarbeid behalve in de ontwikkelingsprogramma’s ook een plek krijgt in onderwijs-, landbouw-, MVO- en decent work-programma’s van de EU. Verder worden de Commissie en de Europese diplomatieke dienst (EDEO) opgeroepen extra stappen te nemen om kwetsbare vluchtelingenkinderen te beschermen tegen (arbeids)uitbuiting.
Deze ontwikkelingen in 2016 zijn een aanvulling op eerdere (meerjarige) initiatieven. Nederland heeft in de afgelopen jaren op veel manieren ingezet op de bestrijding van kinderarbeid. De kabinetsreactie3 van vorig jaar op de initiatiefnota van het lid Van Laar over het verbieden van producten gerelateerd aan kinderarbeid geeft een goed overzicht van Nederlandse inspanningen. De jaarlijkse mensenrechtenrapportages die sinds 2008 aan de Kamer worden gestuurd geven veel aanvullende informatie. De meest recente rapportage, over het jaar 2015, ging de Kamer toe op 21 juni.4
Hoe heeft het IDH de motiedoelstelling verwerkt in de programma’s en wat zijn de resultaten voor de bestrijding van kinderarbeid?
Het IDH werkt aan bestrijding van kinderarbeid op drie niveaus:
Kunt u een overzicht geven van de programma’s waarin het probleem van kinderarbeid speelt en waarin actie is ondernomen tegen de ergste, maar ook alle vormen van kinderarbeid onder de ILO-conventies C182 en C138?
De IDH-programma’s werken aan verduurzaming van de volgende sectoren: cacao, koffie, thee, katoen, palmolie, soja, kweekvis, textiel, tropisch hout, papier/pulp, groente/fruit en specerijen. Het tegengaan van kinderarbeid vergt aandacht in veel agro- en textielketens, met de grootste problemen in de cacao- en katoensector. In al deze programma’s vormt het tegengaan van kinderarbeid onderdeel van de standaarden die IDH binnen de sector wil afspreken.
IDH werkt daarnaast aan schaalbare aanpakken om leefbaar loon te bevorderen, bijvoorbeeld via een publiek-private coalitie in de theesector in Malawi. Bovendien is het bevorderen van de inkomenspositie en levensomstandigheden van boerenfamilies een belangrijke focus van de programma’s.
Wat zijn de resultaten per programma waar kinderarbeid een risicofactor is?
Zie antwoord vraag 5.
Welke lessen heeft het IDH geleerd op het gebied van de (ergste vormen van) kinderarbeid, waarvan ook andere initiatieven en organisaties kunnen leren?
Met de verhoogde inzet is de afgelopen jaren veel ervaring opgedaan over het bestrijden van kinderarbeid. Dit zijn de belangrijkste lessen van het IDH:
Wat doet het IDH op dit moment om alle onder ILO-conventies verboden vormen van kinderarbeid te bestrijden? Welke resultaten hebben deze activiteiten tot op dit moment opgeleverd?
Zie antwoord vraag 5.
Rapport “Marktwerking en Samenwerking in de Binnenvaart” |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de conclusies en aanbevelingen van het rapport «Marktwerking en Samenwerking in de Binnenvaart»1 en klopt het dat het ministerie opdrachtgever was van dat rapport? Wat waren de bedoeling en de opzet van de opdracht?
Ik ben bekend met de conclusies en aanbevelingen van het rapport «Marktwerking en Samenwerking in de Binnenvaart» van The Netherlands Institute for Cooperative Entrepreneurship d.d. 10 april 2012. Opdrachtgever van het onderzoek was het Transitiecomité Binnenvaart. Ik heb de uitvoering van het onderzoek financieel mogelijk gemaakt. De bedoeling van het Transitiecomité was om uitwerking te geven aan de adviezen op het vlak van markttransparantie en samenwerkingsverbanden van de Binnenvaartambassadeur d.d. 29 september 2010 ter versterking van de structuur van de binnenvaartsector. Door middel van literatuurstudie, vraaggesprekken met marktpartijen, brancheorganisaties en deskundigen en een telefonische mini-enquête onder schippers, is in kaart gebracht hoe de markt werkt en hoe partijen de marktsituatie beoordelen.
Wat vindt u van het idee van een veiling van vracht voor de binnenvaart en hoe zou een dergelijk initiatief tot stand moeten komen? Als het haalbaar zou kunnen zijn, is dat dan in Nederland haalbaar of moet het in internationaal verband tot stand komen? Welke gevolgen zou dit kunnen hebben voor de internationale concurrentiepositie van Nederland in dit transportsegment? Voor wie zitten hier voor- en nadelen aan en waarom?
Een veilingsysteem heeft naar mijn oordeel geen invloed op een belangrijk kenmerk van de binnenvaartsector in relatie tot het proces van prijsvorming, te weten de fragmentatie van de aanbodkant. Samenwerking tussen binnenvaartondernemingen is wenselijk om deze fragmentatie op te lossen. Het onder 1 genoemde rapport wijst op de wenselijkheid van samenwerking tussen ketenpartijen, horizontaal of verticaal. Ook het in mijn opdracht door STC-Nestra B.V. en Maverick Advocaten N.V. opgestelde rapport «Versterking van de marktstructuur in de binnenvaart», toegezonden aan uw Kamer per brief d.d. 23 maart 2015, wijst op de noodzaak van deze samenwerking (Kamerstuk 31 409, nr. 79). Een veilingsysteem stimuleert op zichzelf niet de vorming van structurele samenwerkingsverbanden tussen binnenvaartondernemingen en bevrachters, bijv. in coöperaties.
Omdat vervoer eerder te zien is als een vorm van dienstverlening dan als een product, is voorts de vraag gerechtvaardigd of een veilingsysteem haalbaar is. Er zijn mij hiervan ook geen voorbeelden bekend in de transportsector.
Het patroon van pieken en dalen in de vrachtstroom in de binnenvaart wordt evenmin opgelost met een veilingsysteem.
Een veiling als initiatief van private partijen kan naar mijn oordeel alleen werken indien verladers bereid zijn lading op een openbaar platform aan te bieden, en vervoerders bereid zijn inzicht te geven in beschikbare capaciteit. Onder deze voorwaarden is voor private dienstverleners een businessmodel denkbaar om vraag en aanbod te matchen. Marktwerking bepaalt uiteindelijk de haalbaarheid van een initiatief. Het opleggen van enige vorm van verplichting tot deelname van verladers en vervoerders aan een veiling past niet bij mijn opvatting over marktwerking.
Zijn er andere wijzen denkbaar om te komen tot transparantie van marktgegevens voor bevrachting van schepen? Kunt u toelichten hoe dit kan worden bewerkstelligd? Hoe is dit in andere transportsectoren geregeld?
In de binnenvaart zijn verschillende digitale platforms actief om verladers en vervoerders te koppelen. Platforms zoals «Vaart» en «Logos» bieden vervoerders informatie over de markt en geven ook indicaties over vrachtprijzen voor droge lading. Daarnaast is er het platform «Bargelink», toegankelijk voor aangesloten deelnemers, waarop zowel vrachten als schepen worden aangeboden.
Ook in het wegvervoer wordt gebruik gemaakt van digitale logistieke platforms voor het koppelen van de vraag van verladers en het aanbod van ladingscapaciteit door vervoerders. De platforms in het wegvervoer zijn soms gericht op specifieke bestemmingen zoals Oost Europa of Scandinavië.
De bestaande platforms in de binnenvaart en het wegvervoer hebben een privaat karakter; de Nederlandse overheid speelt geen rol hierin.
In dit verband wil ik nog memoreren dat Panteia in 2013 in mijn opdracht een vergelijkende studie verricht heeft naar de markttransparantie in de binnenvaart in vergelijking met zeven andere sectoren, waaronder goederenwegvervoer, goederenspoorvervoer, luchtvracht en short sea shipping. Hierin is onder meer gekeken naar (wettelijke) regelingen, arrangementen en ontwikkelingen in relatie tot markttransparantie in de sectoren. De belangrijkste aanbeveling van het rapport is dat verbeterde markttransparantie te bereiken is door meer samenwerking tussen binnenvaartondernemingen. Het rapport «Markttransparantie en de rol van tussenpersonen in andere sectoren ter inspiratie voor de binnenvaart» en mijn conclusies hierbij heb ik uw Kamer toegezonden per brief d.d. 15 oktober 2013 (Kamerstukken II 2013/14, 30 523, nr. 80). Samenwerking mag echter niet in strijd zijn met het Europese en nationale mededingingsrecht. Het onder 2 genoemde rapport van STC-Nestra en Maverick geeft aan welke mogelijkheden het mededingingsrecht biedt voor samenwerking in de binnenvaartsector. Conclusie van het rapport is dat het mededingingsrecht ruimte biedt voor samenwerking, waarbij het essentieel is dat deze zich vooral richt op het aanbieden van betere en/of meer efficiënte diensten aan afnemers/verladers.
In geen van de landen die zijn aangesloten bij de CCR, waaronder België en Duitsland, bestaat een systeem met een veiling of iets vergelijkbaars.
Hoe is dit geregeld in andere landen, bijvoorbeeld in België en Duitsland? Zijn er buitenlandse systemen met een veiling of iets vergelijkbaars, waarvan Nederland zou kunnen leren in dit verband?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat de huishoudelijke verzorging steeds meer plaatsvindt in het zwarte circuit |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Vindt u het acceptabel dat door de invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 zorgbehoevende mensen steeds minder een indicatie krijgen voor huishoudelijke verzorging en daardoor steeds vaker zorg moeten inkopen via het zwarte circuit?1
Mensen met een beperking in de zelfredzaamheid kunnen, op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), hun ondersteuningsbehoefte bij de gemeente melden. De gemeente is vervolgens gehouden zorgvuldig onderzoek te doen naar de vraag of en in welke mate zij, gegeven de wettelijke kaders en het lokale beleid, in die ondersteuning moeten voorzien. Mensen met een beperkte zelfredzaamheid hoeven dus geen huishoudelijke verzorging in te kopen op de zwarte markt. Voor hen is maatschappelijke ondersteuning beschikbaar en de gemeente is hun aanspreekpunt.
Wanneer iemand, na zorgvuldig onderzoek door de gemeente, niet in aanmerking komt voor maatschappelijke ondersteuning of daar zelf om andere redenen geen gebruik van wenst te maken, biedt de Regeling dienstverlening aan huis de mogelijkheid om gebruik te maken van een particuliere dienstverlener.
Wat vindt u ervan dat door het uitgeven van minder medische indicaties dit tot problemen zal leiden bij 40% van de mensen die zorg nodig hebben en zij niet in staat zijn om de afname van het aantal uren zorg zelf op te vangen? Was dit de bedoeling van uw beleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
PGGM heeft onderzoek gedaan naar de verwachtingen van PGGM&CO-leden naar de toekomstige situatie. Uit de enquête blijkt dat zij verwachten dat het uitgeven van minder medische indicaties tot problemen kan leiden bij 41% van de cliënten. Van de respondenten geeft 41% aan dat zij een afname van de hoeveelheid hulp die deze cliënten nu krijgen verwachten niet te kunnen opvangen met hulp van vrienden of familie. De onderzoeksresultaten vermelden niet of voor deze mensen de hulp daadwerkelijk afneemt of is afgenomen. Uit deze onderzoeksresultaten blijkt wel dat mensen die hulp nodig hebben, omdat zij niet terug kunnen vallen op familie of vrienden, hulp krijgen. Dat is een gewenste uitkomst van het beleid.
Overigens hecht ik eraan op te merken dat op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 geen medische indicaties worden verstrekt, maar maatschappelijke ondersteuning. Medische zorg is een verzekerd recht in Nederland.
Wat vindt u ervan dat de helft van de thuiszorgmedewerkers bereid is om zwart te gaan werken, zodat ze de zorg kunnen blijven bieden aan hun vaste cliënten? Vindt u dit wenselijk of gaat u hier ingrijpen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit het onderzoek van PGGM blijkt dat de helft van de huishoudelijke hulpen bereid is om zwart te gaan werken, zodat de cliënt de vaste hulp kan behouden. Dat huishoudelijke hulpen hiertoe bereid zijn, is een teken van betrokkenheid van de huishoudelijke hulpen bij het welbevinden van de cliënten voor wie zij werken. Zwartwerken is echter niet de door de regering gewenste oplossing. Particulieren en huishoudelijke hulpen kunnen gebruik maken van de Regeling dienstverlening aan huis.
Hoe oordeelt u over de uitslag van de enquête waaruit blijkt dat 62% van de thuiszorgmedewerkers geen vertrouwen heeft in het krijgen van een baan binnen een jaar? Wat zegt u tegen deze mensen? Dat zij hun baan kwijt zijn omdat de zorg in de toekomst nog betaalbaar moet zijn of gaat u deze thuiszorgmedewerkers helpen aan een baan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind het een zorgelijk signaal als 62% van de huishoudelijke hulpen aangeeft geen vertrouwen te hebben in het krijgen van een baan binnen een jaar. Van de respondenten geeft 68% aan geen opleiding te hebben gevolgd. PGGM concludeert om die reden dat de sector deze hulpen weinig toekomstperspectief biedt. Ik deel de bezorgdheid hierover. Om die reden heb ik in overleg met de bonden FNV en CNV en de VNG op 4 december 2015 een maatregelenpakket gepresenteerd dat gericht is op het toekomstperspectief voor de langdurige zorg en ondersteuning. Eén van de uitgangspunten van dit maatregelenpakket is het creëren van nieuw perspectief en het realiseren van nieuwe werkgelegenheid.3 Deze ambitie sluit aan bij de toekomstvisie voor thuisondersteuning die onder regie van de Transitiecommissie Sociaal Domein is opgesteld door gemeenten, aanbieders en bonden.4 Het is belangrijk deze visie de komende periode te realiseren.
Daarnaast is het belangrijk dat de huidige medewerkers goed voorbereid zijn op de veranderingen in de langdurige zorg en ondersteuning. Het kabinet heeft daarom al eerder een aantal specifieke maatregelen genomen, zoals regionale sectorplannen gericht op op-, om- en bijscholing, extra middelen voor persoonlijke dienstverlening door het UWV, het beschikbaar stellen van scholingsvouchers, de beschikbaarheid van Brug WW en extra inzet voor oudere medewerkers in de zorg. Voor een volledig inzicht in de maatregelen op het terrein van de langdurige zorg en ondersteuning verwijs ik naar mijn brief arbeid in zorg en welzijn 2015 van 9 februari 2016.5
Maakt u zich er ook zorgen over dat steeds meer thuiszorgmedewerkers accepteren om zwart te gaan werken, omdat een alternatief ontbreekt? Bent u voornemens een plan te maken, zodat deze thuiszorgmedewerkers weer snel geholpen worden aan een baan? Zo neen, waarom niet?
Uit de onderzoeksresultaten blijkt niet dat het aantal thuiszorgmedewerkers dat zwartwerkt toeneemt. Wel wijzen de onderzoeksresultaten op het risico dat een grotere bereidheid om zwart te werken kan ontstaan. De Regeling dienstverlening aan huis biedt mensen de mogelijkheid om goede afspraken te maken. Een heldere beschrijving van de regels en modelcontracten zijn voor iedereen te vinden op www.rijksoverheid.nl/hulpinhuis.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat thuiszorgmedewerkers die noodgedwongen zwart moeten werken geen sociale rechten opbouwen zoals pensioen, zwangerschapsverlof, doorbetaling bij ziekte etc.? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat alle thuiszorgmedewerkers die nu zwart werken in loondienst worden genomen en de zorg kunnen blijven bieden aan hun vaste cliënten? Zo neen, waarom niet?
Kortheidshalve verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 3, 4 en 5.
Kunt u toelichten hoe de signalerende functie die thuiszorgmedewerkers hebben zich verhoudt tot het werk in het zwarte circuit, aangezien de kwetsbaarheid van cliënten en thuiszorgmedewerkers vergroot wordt als zij overgeleverd worden aan de zwarte markt?
Mensen met en beperkte zelfredzaamheid kunnen zich met hun ondersteuningsbehoefte melden bij de gemeente. Zie in dit verband mijn antwoord op vraag 1. De Regeling dienstverlening aan huis biedt thuiszorgmedewerkers de mogelijkheid om desgewenst, op een verantwoorde manier, toe te treden op de particuliere markt. Zie mijn antwoord op vraag 5.
Hoe waarborgt u de veiligheid van thuiszorgmedewerkers en mensen die een beroep doen op huishoudelijke verzorging als zij in het zwarte circuit belanden en (financieel) uitgebuit worden? Hoe verhoudt dit zich tot uw beleid met betrekking tot geweld in afhankelijkheidsrelaties? Kunt u uw antwoord toelichten?
Als de Regeling dienstverlening aan huis van toepassing is, is de particulier als werkgever verantwoordelijk voor uitbetaling van het wettelijke minimumloon, loondoorbetaling bij ziekte en vakantie en is de particulier aansprakelijk als een bedrijfsongeval plaatsvindt. Het gaat hierbij om handhaving van civiele rechten die uit een arbeidsovereenkomst voortvloeien. Het is dan aan de dienstverlener om zijn werkgever aan te spreken op nakoming van zijn verplichtingen. Komt de particuliere werkgever zijn verplichtingen niet na, dan kan de dienstverlener zich wenden tot de civiele rechter. Daarnaast geldt dat elke werknemer zich in principe kan wenden tot de Inspectie SZW als betaling onder het wettelijk minimumloon plaatsvindt.
In de situatie dat mensen zwartwerken zijn er minder waarborgen voor de veiligheid.
Hoe oordeelt u over de uitslag van de enquête die aangeeft dat in de context van de nieuwe Wmo 2015 er rekening mee gehouden moet worden dat deze zorg via de particuliere of zwarte markt zal gaan groeien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind het belangrijk dat voor mensen die zelf huishoudelijke hulp in en om het huis willen regelen voldoende mogelijkheden beschikbaar zijn. Het is daarom positief dat de particuliere markt zich verder ontwikkelt naar de wensen van particulieren. Uit de onderzoeksresultaten blijkt niet dat zwartwerken toeneemt. Wel wordt geconstateerd dat de bereidheid om zwart te werken toeneemt. Daarom investeert de rijksoverheid in goede voorlichting over de Regeling dienstverlening aan huis. Voor mensen met een beperking in de zelfredzaamheid die zijn aangewezen op maatschappelijke ondersteuning door overheid, is en blijft passende hulp beschikbaar.
Hoeveel thuiszorgmedewerkers en alfahulpen zijn ontslagen sinds het kabinet-Rutte II? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op het aantal alfahulpen dat geen contract meer heeft bestaat geen zicht. Hierover zijn geen cijfers voorhanden. Voor inzicht in de ontwikkeling van de arbeidsmarkt en het aantal ontslagen in de thuiszorg verwijs ik naar het rapport Arbeid in Zorg en Welzijn 2015. Dit rapport geeft inzicht in de stand van zaken op de arbeidsmarkt en de vooruitzichten.6
Bent u bereid samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) uit te zoeken in welke gemeenten het voorkomt dat mensen gedwongen worden om via het zwarte circuit huishoudelijke verzorging te krijgen? Zo ja, wanneer kan de Kamer de uitkomsten verwachten? Zo neen, waarom niet?
Mij zijn geen signalen bekend van gemeenten die mensen dwingen om via het zwarte circuit huishoudelijke verzorging te regelen. Ik zie daarom geen reden tot overleg hierover met de Vereniging Nederlandse Gemeenten.
De gevolgen van een Brexit voor de City of London, Nederlandse bedrijven, en de Amsterdamse Zuidas |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Ben u bekend met de CPB Policy Brief «Brexit raakt Nederland meer dan meeste EU-landen»?1 en het artikel «Britain faces seven years of limbo after Brexit, says Donald Tusk»?2
Ja.
Hoe lang denkt u, in het geval van een Brexit, dat het duurt voordat het Verenigd Koninkrijk daadwerkelijk uit de EU is getreden? Hoe heeft die periode effect op het Nederlandse bedrijfsleven?
Met verwijzing naar de Kabinetsreactie op de uitslag van het referendum in het Verenigd Koninkrijk (onze referentie Minbuza-2016.367816) hecht het kabinet eraan te benadrukken dat het VK voorlopig lid blijft van de EU en dat alle EU-regels van kracht blijven in het Verenigd Koninkrijk. Het EU-lidmaatschap van het Verenigd Koninkrijk kan pas worden beëindigd als de daarvoor geldende procedure van artikel 50 van het EU-verdrag is doorlopen.
Dit proces start zodra het Verenigd Koninkrijk formeel te kennen geeft de procedure van artikel 50 te willen activeren (de zogenoemde kennisgeving). Krachtens artikel 50 EU-verdrag wordt er onderhandeld over een terugtrekkingsakkoord. Mogelijk zullen parallel onderhandelingen plaatsvinden over de toekomstige relatie tussen de EU en het VK. Hoe lang dat duurt, is vooraf niet te zeggen. De EU-verdragen zijn niet meer van toepassing op het Verenigd Koninkrijk zodra het terugtrekkingsakkoord in werking treedt. Indien er twee jaar na de kennisgeving conform artikel 50 nog geen akkoord is zijn de EU-verdragen automatisch niet meer van toepassing op het Verenigd Koninkrijk, tenzij deze termijn wordt verlengd door de EU en het Verenigd Koninkrijk.
Zolang het VK niet daadwerkelijk is uitgetreden uit de EU, is er sprake van onzekerheid over de periode van onderhandeling, de toekomstige relatie en de uiteindelijke effecten van uittreding. Het kabinet is van mening dat een zo kort mogelijk periode van onzekerheid over de Britse voornemens wenselijk is. Deze opvatting wordt door verreweg de meeste lidstaten gedeeld.
Deze onzekerheid treft in eerste instantie vooral de Britse economie; secundair kan deze ook het Nederlandse bedrijfsleven en onze economie raken. Dit is vooral het geval wanneer het vertrouwen van consumenten en producenten wordt geschaad en daardoor consumptie en investeringen worden uitgesteld. De onzekerheid over de gevolgen van een Brexit uitte zich direct na het referendum in onrust op de financiële markten. Deze onrust zou ook effect kunnen hebben op de reële economie.
In hoeverre bent u bereid om samen met de EU met het Verenigd Koninkrijk te onderhandelen over vrijhandelsverdragen indien het uit de EU treedt?
De EU zal met het VK onderhandelen over de voorwaarden voor terugtrekking en over de toekomstige relatie zodra de Britse regering officieel kenbaar maakt dat het VK wil terugtreden. De Britse regering zal nu duidelijk moeten maken wat haar inzet in de onderhandelingen wordt. Uiteraard zal dit kabinet onze Nederlandse economische belangen en de belangen van Nederlandse bedrijven in het VK zo goed mogelijk behartigen.
Gelooft u dat een Brexit negatieve gevolgen heeft voor Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke sectoren in Nederland worden het hardst getroffen in het geval van een Brexit?
Ja, een Brexit zal negatieve gevolgen hebben voor Nederland, maar in welke mate dat zal zijn is nog onduidelijk. Omdat het VK voorlopig lid blijft van de EU en alle EU-regels van kracht blijven, zijn er nu geen directe veranderingen voor Nederlandse bedrijven. Wel is er nu sprake van veel onzekerheid, wat op korte termijn negatieve gevolgen kan hebben voor de economische activiteit.
De gevolgen op lange termijn, wanneer het VK daadwerkelijk geen lid meer zou zijn van de EU, zijn afhankelijk van hoe de nieuwe relatie er dan uit zou zien. Daarvoor zijn vele opties. Het CPB heeft onlangs enkele opties doorgerekend. Bij het meest ongunstige scenario, waarin het VK geen nieuw handelsverdrag met de EU afsluit en gehandeld zal worden volgens de standaardregels van de Wereld Handelsorganisatie (WTO), zou de voedselverwerkende industrie de bedrijfstak met het grootste verlies aan productie in Nederland als gevolg van een Brexit zijn, namelijk 5,5% productieverlies op lange termijn (tot 2030). Verder zijn de chemie, kunststof en rubber, elektronische apparatuur, en metaal en mineralen extra gevoelig voor wijzigingen in de handelsrelatie met het VK.
Het kabinet heeft in contacten met het bedrijfsleven, bijvoorbeeld tijdens overleg op VNO/NCW op 30 juni gehoord, dat ook meerdere andere sectoren, zoals de tapijtindustrie en de bloemensector, mogelijk fors geraakt kunnen worden. Voor de overige bedrijfstakken blijft het langetermijneffect op de productie volgens de CPB-studie waarschijnlijk beperkt tot een productieverlies van 1,5% of minder, als er wordt gehandeld volgens de WTO-regels. Indien er een handelsakkoord wordt gesloten tussen de EU en het VK zullen de negatieve economische gevolgen lager uitvallen.
In hoeverre ligt er volgens u een verantwoordelijkheid bij de overheid om Nederlandse sectoren voor te bereiden op een Brexit?
Het is in eerste instantie aan bedrijven zelf om risico’s in te schatten en te beheersen. Uiteraard treden bewindspersonen in overleg met het Nederlandse bedrijfsleven. Zo organiseerde de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkeling en het Ministerie van Economische Zaken samen met VNO/NCW op donderdag 30 juni een informatie- en discussiemiddag om de eerste gevolgen van Brexit voor Nederland te bespreken. Het kabinet zal de komende weken en maanden vaker dergelijke bijeenkomsten bijwonen, onder meer op sectorniveau, zoals met de Nederlandse maakindustrie. Nederland zal bij de onderhandelingen over de toekomstige relatie tussen de EU en het VK de belangen van het eigen bedrijfsleven uiteraard mee laten wegen.
Wat zijn de gevolgen van een Brexit voor Nederlandse bedrijven die opereren in het Verenigd Koninkrijk?
Op korte termijn verandert niets aan de geldende regels en dus ook niet voor Nederlandse bedrijven in het VK of Nederlandse multinationals. Het VK blijft lid van de EU tot twee jaar na de notificatie dat het wil terugtreden uit de Unie of tot er overeenstemming is over een terugtrekkingsakkoord. Er zullen onderhandelingen gaan plaatsvinden over de toekomstige relatie tussen de EU en het VK. De uitkomst daarvan bepaalt dan ook de gevolgen voor Nederlandse bedrijven en multinationals. Het is daarom van belang dat bij de nieuwe afspraken die op handelsterrein tussen EU en VK gemaakt moeten worden, de Nederlandse handelsbelangen goed in ogenschouw worden genomen. We willen eventuele negatieve gevolgen zoveel mogelijk beperken of voorkomen en eventuele positieve effecten zo groot mogelijk maken. We zijn met het Nederlandse bedrijfsleven in dialoog om te bepalen welke specifieke belangen er zijn en waar eventuele problemen liggen.
Welke problemen voorziet u voor Nederlandse multinationals in het geval van een Brexit?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bekend met de artikelen «IMF: Londen verliest status als financieel centrum bij Brexit»3 en «What the City must know about Brexit»?4
Voorlopig blijft het VK lid van de EU en verandert er dus nog niets. Het is nog te vroeg om te zeggen hoe de toekomstige relatie er uit zal zien en welke gevolgen deze zal hebben voor de City of London. De EU zal pas met het VK onderhandelen over de toekomstige relatie nadat de Britse regering officieel kenbaar maakt dat het VK wil terugtreden.
Wel kan worden geschetst wat het belang is van het EU-lidmaatschap voor de rol van de financiële dienstensector in het VK. Onder de Europese regels kunnen financiële instellingen op basis van een vergunning (het zogenoemde paspoort), verstrekt door het thuisland, hun financiële diensten aanbieden in andere landen die deel uitmaken van de Europese Economische Ruimte (EER). Daardoor hebben o.a. banken en verzekeraars vanuit het VK op dit moment volledige toegang tot de EER, inclusief de volledige EU. Een Brexit kan financiële instellingen op verschillende manieren raken afhankelijk van de vormgeving van een eventuele nieuwe relatie van het VK met de EER. Hierbij dient te worden opgemerkt dat financiële instellingen in niet-EU-lidstaten uit de EER moeten voldoen aan Europese regels om een paspoort kunnen hebben. Mochten financiële instellingen vanuit het VK in de toekomst geen paspoort meer hebben dan kan dit inderdaad gevolgen hebben voor het vestigingsklimaat. Het is echter nog onduidelijk in hoeverre dit een structurele verschuiving in de financiële sector teweeg zal brengen.
Wat is uw reactie op de artikelen? Wat is uw mening over de voorspelling van het IMF over de gevolgen van een Brexit? Wat zijn volgens u de gevolgen van een Brexit voor de City of London?
Zie antwoord vraag 8.
Wat zijn volgens u de gevolgen voor de City of London wanneer in het geval van een Brexit globale financiële instituties niet meer via het Verenigd Koninkrijk toegang hebben tot de interne markt van de EU (via het zogenaamde «automatic passporting»)? Wat zijn volgens u de gevolgen voor de City of London van het vervangen van het Prospectus Directive? Wat zijn volgens u de gevolgen voor de City of London van het verliezen van vrije toegang tot de verzekeringsmarkt van de EU? Wat zijn volgens u de gevolgen van een Brexit voor de bankensector in de City of London? Wat denkt u dat de consequenties van een Brexit zullen zijn voor werknemers die niet uit het Verenigd Koninkrijk komen en nu in de City of London werken?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bekend met het artikel «There is a clear split over how a vote to leave would shape the capital’s future as a financial centre»?5
Zie antwoord vraag 8.
Hoe denkt u dat banken en bedrijven die nu in de City of London actief zijn zullen reageren op een Brexit? Waarom denkt u dat?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe groot is volgens u de kans dat banken en bedrijven die wegtrekken uit de City of London zich over Europa en de rest van de wereld verspreiden en daardoor de positie van concurrenten in bijvoorbeeld Azië versterken? Waarom denkt u dat?
Zie antwoord vraag 8.
Indien de City of London inderdaad krimpt na een Brexit, ligt er dan een kans voor de Amsterdamse Zuidas om te groeien, door bijvoorbeeld vertrekkend talent aan te trekken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat voor maatregelen heeft u in gedachten om de Zuidas te laten groeien na een Brexit?
Het is mogelijk dat bedrijven die zich geconfronteerd zien met onzekerheid of beperkte toegang tot een markt besluiten om hun activiteiten te verplaatsen. Het kabinet heeft het vestigingsklimaat in Nederland in algemene zin als hoge prioriteit en zal zich hiervoor ook blijven inzetten.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Britse referendum op 23 juni?
Nee.
De brief van een Nederlandse politieliaison in Thailand aan de Thaise autoriteiten getiteld “Request for initiating an investigation in Thailand” in de zaak-Van Laarhoven van 14 juli 2014 |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Zonder geld ben je niets in een Thaise gevangenis»?1
Ja.
Bent u van mening dat de Thaise detentieomstandigheden, waarin de heer Van Laarhoven verkeert en zoals beschreven in het bericht «Zonder geld ben je niets in een Thaise gevangenis»,2 voldoen aan de vereisten om de rechten van gedetineerden zoveel mogelijk te waarborgen, zoals vastgelegd in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)? Zo ja, kunt u dat onderbouwen? Zo nee, waarom niet?
In landen waar de detentieomstandigheden zwaar zijn, ontvangen Nederlandse gedetineerden die dat nodig hebben en wensen een uitgebreidere, op maat gesneden consulaire bijstand dan in andere landen. Onder de uitgebreidere consulaire bijstand vallen vervolgbezoeken door medewerkers van Buitenlandse Zaken, sociale, maatschappelijke of geestelijke zorg van één van de subsidiepartners in de gedetineerdenbegeleiding, een maandelijkse gift (in geld of natura) en medicijnen.
Thailand behoort tot de landen waarin het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan Nederlandse gedetineerden de uitgebreidere consulaire bijstand verleent. Over het beleid inzake de consulaire bijstand aan Nederlandse gedetineerden in buitenlandse gevangenschap en onder meer de zogenoemde «landenlijst» is uw Kamer geïnformeerd met de brief van 10 oktober 2014 (Kamerstuk 30 010, nr. 21).
Het monitoren van de detentieomstandigheden in een individueel geval maakt onderdeel uit van de consulaire bijstand. Nederland spreekt de autoriteiten van landen aan op misstanden en bij problemen. Vooral wanneer duidelijk is dat Nederlandse gedetineerden slechter worden behandeld dan de andere gedetineerden in dezelfde omstandigheden, spreekt Nederland de autoriteiten hierop aan. Dit betreft voor de gedetineerde zaken zoals de medische zorg, het kunnen voeren van telefoongesprekken en het kunnen ontvangen van bezoek, vitamines, post en lectuur. De Nederlandse ambassade in Bangkok onderhoudt over deze onderwerpen regelmatig contact met de heer Van Laarhoven en met de penitentiaire inrichting waar hij verblijft.
Thailand is als niet-lid van het EVRM niet aan dit verdrag gebonden. Thailand heeft in 2007 het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende straftoepassingen geratificeerd. Nederland vraagt onder meer in EU-verband aandacht voor de Thaise detentieomstandigheden.
Bent u van mening dat Nederland de omgang van Nederlandse gedetineerden in het buitenland zou moeten relateren aan de in het EVRM beschreven rechten van gedetineerden en alles in het werk zou moeten stellen deze rechten voor Nederlandse gedetineerden in het buitenland te waarborgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier wordt deze taak in het geval van Van Laarhoven uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u inmiddels mogelijkheden de heer Van Laarhoven naar Nederland te halen door middel van een tijdelijke overbrenging in het kader van het in Nederland lopende strafrechtelijk onderzoek tegen betrokkene wegens mogelijke belastingontduiking en witwassen, zoals u stelt in uw brief van 26 april 2016 aan de advocaat van de heer Van Laarhoven?
Het Openbaar Ministerie (OM) bepaalt welke instrumenten het wanneer nodig acht in het kader van een lopend strafrechtelijk onderzoek.
Klopt het dat u bevoegd bent dit verzoek aan de Thaise autoriteiten te richten? Zo ja, bent u voornemens alles waar u bij machte bent hiertoe te ondernemen, ook gezien de zorgwekkende medische toestand van de heer Van Laarhoven? Welke acties onderneemt u hiertoe momenteel? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u zich uw antwoord op eerdere vragen herinneren, waarin u stelt: «(a)lle feiten waarvoor de heer Van Laarhoven veroordeeld is, hebben betrekking op overtredingen die strafbaar zijn gesteld volgens de Thaise Anti-witwaswet» en «(d)e rechtbank benadrukt hierbij dat het niet gaat om vervolging voor de drugsdelicten maar om witwassen van drugsgelden»?3
Ja.
Kunt u concreet toelichten wat in Thailand precies verstaan wordt onder het witwassen van drugsgeld?
De Thaise rechtbank verwijst in haar vonnis tegen de heer Van Laarhoven naar de Wet Voorkoming en Bestrijding van Witwassen. Als ik het vonnis goed begrijp wordt daarin bepaald dat een strafbaar feit betreffende drugs, een gronddelict is voor witwassen. Daarnaast staat in het vonnis dat met een gronddelict mede bedoeld wordt een strafbaar feit, begaan in het buitenland wat ook in Thailand bestraft zou kunnen worden indien dat feit in Thailand had plaatsgevonden.
Voor welke overtredingen, die strafbaar zijn gesteld volgens de Thaise antiwitwaswetgeving, is Van Laarhoven precies veroordeeld?
De vertaling van het vonnis die ik tot mijn beschikking heb, stelt dat de verdachten schuldig zijn bevonden aan overtreding van de Wet Voorkoming en Bestrijding van Witwassen. Deze wet stelt strafbaar de gebruikmaking van Thailand om vermogen van criminele herkomst om te zetten in een wettig vermogen, aldus de Thaise rechtbank in haar motivering.
Wat bedoelt u in het verlengde van vraag 5 met uw uitspraak in uw antwoord op de eerdere vragen (vragen 6 en, te weten «(h)et gronddelict betreft volgens de rechtbank een drugsdelict dat strafbaar is in Thailand»?4
Ik neem aan dat u hiermee doelt op mijn antwoord op vraag 4 in uw eerdere vragen van 24 februari 20165. In antwoord op uw vraag of de Thaise rechter de verkoop van cannabis ten grondslag legt aan de herkomst van het geld dat in Thailand zou zijn witgewassen, heb ik hiermee aangegeven wat de vertaling van het vonnis welke ik tot mijn beschikking heb, stelt over de relatie tussen witwassen en drugs.
In de mij ter beschikking staande vertaling van het vonnis staat dat de Thaise rechtbank overweegt dat de verdachten niet direct voor een drugsdelict worden vervolgd, maar voor witwassen. De rechtbank heeft in dat kader, blijkens het vonnis, beoordeeld of het feit, ook al is het begaan in een ander land, in Thailand een gronddelict zou zijn. Het gronddelict voor witwassen betreft volgens de rechtbank een in Thailand strafbaar feit betreffende drugs. Vaststaat dat het gronddelict in het buitenland heeft plaatsgevonden, zo staat in het vonnis.
Over welk gronddelict heeft u het hier precies? Klopt het dat het gaat om het gronddelict zoals is omschreven in (de vertaling van) het Thaise vonnis, namelijk: «[...] dat verdachte 1 verschillende coffeeshops in Nederland had waar cannabis werd verkocht [...]» (blad 58), althans «[...] dat verdachte 1 cannabis verkocht en in bezit had in Nederland [...]» (blad 60) en dat dit gaat om «daden buiten het koninkrijk [Thailand, opm. vragenstellers] gepleegd» (blad 62)? Zo nee, kunt u dit uitgebreid toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u uitsluiten dat het in Thailand uitgeven van vermogen, dat Van Laarhoven in Nederland op legale wijze met de verkoop van cannabis binnen het Nederlandse gedoogbeleid heeft verdiend, een rol heeft gespeeld in de veroordeling Van Laarhoven door de Thaise rechter? Zo ja, voor het uitgeven van welk drugsgeld is Van Laarhoven dan wel veroordeeld volgens de Thaise rechter? Zo nee, hoe duidt u deze gang van zaken gezien het feit dat, zoals u zelf stelt in uw antwoord op de eerdere vragen (vragen 6 en 11), The Grass Company op gedoogde wijze cannabis verkocht?5
In de mij ter beschikking staande vertaling van het vonnis blijkt dat de Thaise rechtbank heeft overwogen dat de verdachten niet hebben aangetoond welk gedeelte van hun inkomsten legaal was verkregen en hoe dit geld naar Thailand is overgemaakt. Ten aanzien van de gang van zaken verwijs ik naar de gerechtelijke procedure waarin de handelwijze van de Nederlandse Staat door de rechtbank en het gerechtshof Den Haag als rechtmatig is geoordeeld. De voorzieningenrechter overwoog dat het hier een verdenking betreft ter zake van overtreding van niet alleen de Opiumwet, maar dat het om meerdere verdenkingen gaat.
Kunt u aangeven of en zo ja, waar, uit het Thaise vonnis volgt dat het geld dat zou zijn witgewassen een andere herkomst heeft dan de (gedoogde) verkoop van cannabis in de shops van The Grass Company?
Uit het Thaise vonnis volgt dat opbrengsten uit coffeeshops in Nederland de herkomst vormen van het witgewassen geld.
Kunt u uitsluiten dat de gedoogconstructie in Nederland waarbinnen de heer Van Laarhoven zijn geld heeft verdiend, een rol heeft gespeeld in de veroordeling van Van Laarhoven voor de Thaise rechter?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u zich uw antwoord op vraag 17 van de eerdere vragen herinneren, waarin u stelt dat in zijn algemeenheid «het investeren van wederrechtelijk verkregen vermogen in een ander land een zeker risico met zich meebrengt om in dat land te worden vervolgd»?6
De heer Van Laarhoven is blijkens het Thaise vonnis veroordeeld voor witwasdelicten gepleegd in Thailand. Volgens de Thaise rechter was er sprake van wederrechtelijk verkregen vermogen. Het vermogen is verkregen uit een drugsdelict (het onder antwoord 7. genoemde gronddelict) gepleegd buiten Thailand, zo staat in het vonnis.
Over welk «wederrechtelijk verkregen vermogen» heeft u het precies?
Zie antwoord vraag 14.
Klopt het dat het «wederrechtelijk verkregen vermogen» dat Van Laarhoven in een ander land, in dit geval Thailand, heeft geïnvesteerd het vermogen is dat hij verdiend heeft met de gereguleerde verkoop van cannabis binnen het Nederlandse gedoogbeleid?
Zie antwoord vraag 14.
Acht u het wenselijk dat wanneer iemand in Nederland op legale wijze vermogen verkrijgt en dit in een ander land uitgeeft, het risico loopt buitenproportionele straffen opgelegd te krijgen, zoals Van Laarhoven in dit geval?
Het OM verdenkt de heer Van Laarhoven van overtreding van de Opiumwet, valsheid in geschrift, het leiding geven en deelnemen aan een criminele organisatie en het plegen van fiscale fraude. Dat het hier gaat om iemand die in Nederland zijn vermogen op legale wijze heeft verkregen, is een stelling die ik vooralsnog dan ook niet kan onderschrijven. Voor zover het gaat om vermogen dat werd verkregen door middel van activiteiten die vallen onder het Nederlandse gedoogbeleid, merk ik op dat het algemeen bekend is dat het Nederlandse gedoogbeleid met betrekking tot de verkoop van softdrugs in coffeeshops een uitzondering vormt in de wereld. Hiervan zijn ook de Nederlandse coffeeshopondernemers op de hoogte. In het overgrote deel van de landen is de verkoop van cannabis verboden. De wetgeving (inclusief de hoogte van de straffen) van andere landen behoort tot de soevereiniteit van die landen. Ik kan niet uitsluiten dat aan het uitgeven van onder het gedoogbeleid verdiend vermogen in het buitenland risico’s verbonden zijn.
De reisadviezen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken wijzen alle Nederlanders in algemene zin op de toepasselijkheid van andere wetten, zeden en gewoonten in het buitenland. Ik acht het geen overheidstaak om ondernemers op verdere specifieke risico’s in het buitenland te attenderen.
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 1 van de vragen van 24 februari 20168 is zowel mondeling als schriftelijk informatie verstrekt aan de Thaise autoriteiten over het Nederlandse gedoogbeleid.
Kunt u concreet stellen welke risico’s u in zijn algemeenheid voor Nederlandse coffeeshopeigenaren ziet, die hun in Nederland binnen het gedoogbeleid verdiende vermogen in het buitenland uitgeven?
Zie antwoord vraag 17.
Bent u het er mee eens dat dit risico door de Nederlandse overheid in de hand wordt gewerkt met het bestaande gedoogbeleid rondom coffeeshops?
Zie antwoord vraag 17.
Kunt u aangeven op welke wijze deze Nederlandse ondernemers op dit risico attent worden gemaakt?
Zie antwoord vraag 17.
Hoe bent u van plan in de toekomst de risico’s die deze ondernemers in het buitenland lopen te verminderen?
Zie antwoord vraag 17.
Kunt u uw antwoord op van eerdere vragen (vraag 1) herinneren, waarin u stelt dat u van mening bent dat de informatie over het gedoogbeleid door het Openbaar Ministerie aan de Thaise autoriteiten in de Thaise strafzaak tegen de heer Van Laarhoven «voldoende representatief, onafhankelijk en deskundig is geweest»?7
Ja.
Kunt u aangeven op welke wijze de betrokken verbalisanten de verstrekking van deze informatie hebben geverbaliseerd, een en ander conform hun verbaliseringsplicht, zoals die volgt uit artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering?
Zoals reeds aangegeven in het antwoord op vraag 1 van de Kamervragen van de leden Bergkamp en Sjoerdsma van 24 februari 201610 is op diverse momenten uitleg gegeven over het gedoogbeleid. De daar genoemde gevallen vallen niet onder de verbaliseringsplicht van art. 152 Sv.
Waarom is in de door u bijgevoegde PowerPointpresentatie en brief aan de Thaise autoriteiten bijvoorbeeld niet vermeld dat in Nederland strafzaken tegen coffeeshopeigenaren steeds vaker geseponeerd worden of afgedaan volgens artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht?
Het Nederlandse onderzoek richt zich niet alleen op overtreding van de Opiumwet. Er is ook sprake van een verdenking van witwassen, valsheid in geschrift, fiscale fraude en deelneming aan een criminele organisatie.
Bent u desondanks van mening dat de informatievoorziening in de zaak-Van Laarhoven afdoende is geweest? Zo ja, waarom?
Ja. Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 1 van uw eerdere Kamervragen van 24 februari 201611.
Kunt u zich uw antwoord op vraag 8 van eerdere vragen herinneren, waarin u stelt dat uit het oogpunt van zorgvuldigheid besloten is de zaken die in behandeling waren bij de betreffende officier van justitie Van Delft, nader te laten bezien op eventuele onvolkomenheden en tot op heden geen «wezenlijke onvolkomenheden aan het licht (zijn) gekomen die van invloed zijn geweest op deze strafzaak»?8
Ja.
Hoe duidt u het feit dat de betreffende officier van justitie in een eerder interview met NRC («Drugsofficier is nu zelf verdachte», 6 februari 2016)9, zei dat Van Laarhoven «de belasting bedonderde», terwijl tot op heden nog geen veroordeling uit de Nederlandse strafzaak tegen Van Laarhoven is geweest wegens mogelijke belastingontduiking en witwassen?
Ik vind deze formulering ongelukkig, nu de heer Van Laarhoven zoals gezegd verdachte is en nog niet is veroordeeld.
Kunt u aan de hand van actief onderzoek, de uitlatingen in het NRC van de betreffende officier van justitie in acht nemend, uitsluiten dat een gebrek aan onafhankelijkheid of persoonlijke hetze van de betreffende officier van invloed is geweest op de Nederlandse strafzaak tegen Van Laarhoven?
Ik beschik niet over aanwijzingen om te veronderstellen dat er sprake is van een gebrek aan onafhankelijkheid of persoonlijke hetze van de betreffende officier die van invloed is geweest op de Nederlandse strafzaak. Bovendien is het onderzoek sinds januari 2015 in handen van meerdere officieren van justitie.
Klopt het dat momenteel in Nederland al enkele jaren een strafrechtelijk onderzoek loopt tegen Van Laarhoven wegens mogelijke belastingontduiking en witwassen, maar dat dit tot nog toe nog niet tot een veroordeling heeft geleid?
De grondslag van de verdenking die het Nederlandse OM tegen de heer Van Laarhoven heeft, omvat uiteenlopende strafbare feiten. Het klopt dat dit nog niet tot een veroordeling in Nederland heeft geleid.
Hoe duidt u het feit dat de straf voor witwassen in Nederland maximaal acht jaar is en Van Laarhoven in Thailand veroordeeld is tot 103 jaar cel, terwijl hij in Nederland (nog) niet voor mogelijke belastingontduiking en witwassen is veroordeeld?
De heer Van Laarhoven is in Thailand veroordeeld voor witwasdelicten en niet in Nederland. De geldende wetgeving in Thailand behoort tot de soevereiniteit van Thailand.
Deelt u de mening dat de Thaise veroordeling van Van Laarhoven tot 103 jaar cel niet in proportie is met de maximale straf die hij in Nederland opgelegd zou kunnen krijgen naar aanleiding van het lopende strafrechtelijk onderzoek?
Zie antwoord vraag 30.
Kent u het bericht «advocaat tipte officier van justitie Van Delft over mogelijke liquidatie door Tilburgse onderwereld»10 en «Officier die valse bedreiging meldde, wordt niet vervolgd»11?
Ja.
Waarom zou u, zoals u stelt in de beantwoording van eerdere vragen (vraag 2, 3 4, en 5), geen oordeel kunnen geven over de uitspraak van een buitenlandse rechter?12
Het geeft in zijn algemeenheid geen pas te oordelen over rechterlijke uitspraken. In het geval van buitenlandse rechterlijke uitspraken komt daarbij dat deze behoren tot de soevereiniteit van dat land. Deze soevereiniteit geldt andersom evenzeer. Buitenlandse ambassades mengen zich niet in de rechtsgang van buitenlandse gedetineerden in Nederland. Zie o.a. de brief aan uw Kamer over gedetineerdenbegeleiding buitenland van 18 november 2015, Kamerstuk 30 010, nr. 25.
Kunt u dit relateren aan uitspraken van de Minister-President en de Minister van Buitenlandse Zaken in de zaak-Ebru Umar?13
Ebru Umar heeft de gebruikelijke consulaire bijstand ontvangen. Nederland heeft niet geïntervenieerd in de Turkse rechtsgang. Mevrouw Umar werd daarin bijgestaan door een advocaat.
Verder voert Nederland in algemene zin een dialoog met Turkije over de vrijheid van meningsuiting van journalisten en persvrijheid.
Het artikel ‘Burgemeester Almere heeft geen tijd’ |
|
Betty de Boer (VVD), Helma Lodders (VVD), Michiel van Veen (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «burgemeester Almere heeft geen tijd»?1
Ja.
Klopt het dat in de Kruidenwijk autobussen meermaals zijn bekogeld met stenen door een groep van circa dertig jongeren? Wat vindt u van deze situatie?
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft mij gemeld dat er ongeveer tien incidenten zijn geweest waarbij met stenen tegen bussen is gegooid of anderszins vernieling van bussen of busruiten heeft plaatsgevonden. Dit betreft de zaken waarbij daadwerkelijk sprake is van strafbare feiten, anders dan baldadigheid. Er zijn vooralsnog geen aanwijzingen dat dit telkens binnen eenzelfde groepsverband gebeurt. Een aantal aanhoudingen is inmiddels verricht. Nu het onderzoek naar deze diverse incidenten nog loopt, kan ik hier op dit moment geen verdere inhoudelijke mededelingen over doen.
Ik vind het betreurenswaardig dat vervoerder Connexxion genoodzaakt was het busvervoer enige uren stil te leggen vanwege deze incidenten. Ik wil benadrukken dat agressie tegen werknemers met een publieke taak onacceptabel is. Hier wordt dan ook krachtig tegen opgetreden. In dit kader zijn tussen politie en OM Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) gemaakt over de opsporing en vervolging van dit type delicten. De ELA zijn opsporings- en vervolgingsafspraken over onder meer prioritaire afhandeling, eenduidige registratie, werkgeversaangifte, domiciliekeuze en een verhoogde strafeis (+200%). De afspraken beogen een uniforme aanpak en behandeling van agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak.
Ik werk samen met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu en met decentrale overheden, vervoerders en vakbonden aan een gezamenlijke integrale veiligheidsaanpak voor het openbaar vervoer. Alleen samen kunnen we deze maatschappelijke problematiek aanpakken. Deze aanpak is gebaseerd op de High Impact Crime (HIC)-aanpak van mijn ministerie. Een dadergerichte aanpak is een belangrijk onderdeel hiervan.
In hoeverre deelt u de mening dat dergelijk gedrag niet getolereerd mag worden en dat de verantwoordelijke jongeren streng moeten worden gestraft?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat vervoersmaatschappij Connexxion zich door die situatie genoodzaakt voelt niet langer door de Kruidenwijk te rijden?
Zie antwoord vraag 2.
Welke rol ziet u voor de burgemeester weggelegd in dit soort gevallen?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 5 van de leden Bontes en Van Klaveren (beiden Groep Bontes/Van Klaveren) over busterreur in Almere (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 3204).
Klopt het dat er nog niet één stenengooier is aangehouden, terwijl deze situatie al enige tijd speelt? Kunt u de reden hiervoor toelichten?
Nee, dit klopt niet. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 3 en 4 van de leden Bontes en Van Klaveren (beiden Groep Bontes/Van Klaveren) over busterreur in Almere (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 3204).
Kunt u toelichten wat eraan gedaan zal worden teneinde de betrokken jongeren zo snel mogelijk op te sporen en verantwoordelijk te houden voor hun daden?
Het onderzoek naar de diverse incidenten loopt. Daarbij zullen onder meer camerabeelden worden bekeken, getuigen worden gehoord en verdachten worden verhoord. De gemeente Almere neemt in overleg met de vervoerder extra maatregelen. Er wordt onder andere ingezet op preventie door (meer) cameratoezicht en meer surveillance.
In hoeverre zullen de kosten voor de maatschappij en Connexxion worden verhaald op de verantwoordelijke jongeren?
Mocht het tot een strafrechtelijke vervolging komen, dan kan degene die schade heeft geleden een vordering tot vergoeding van die schade in het strafproces indienen. Ik kan op dit moment echter geen concrete uitspraken doen of, en zo ja, op welke wijze de schade kan of zal worden verhaald op de daders.
Busterreur in Almere |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Busdienst gestopt na golf vernieling»?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat de onveiligheid op de betreffende route zo groot is geworden dat het vervoersbedrijf geen andere oplossing zag dan het tot nader order stoppen met de dienst?
Naar aanleiding van een aantal betreurenswaardige incidenten in Almere in het weekend van 12 juni, waarbij bussen van vervoerder Connexxion zijn bekogeld door jongeren met stenen, heeft Connexxion besloten om het busvervoer enige uren stil te leggen. Het busvervoer is daarna weer hervat.
Waarom is er niemand van de liefst dertig tot veertig jongeren, die stelselmatig bussen met stenen bekogelen, opgepakt en vastgezet?
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft mij gemeld dat er ongeveer tien incidenten zijn geweest waarbij met stenen tegen bussen is gegooid of anderszins vernieling van bussen of busruiten heeft plaatsgevonden. Dit betreft de zaken waarbij daadwerkelijk sprake is van strafbare feiten, anders dan baldadigheid. Er zijn vooralsnog geen aanwijzingen dat dit telkens binnen eenzelfde groepsverband gebeurt. Een aantal aanhoudingen is inmiddels verricht. Nu het onderzoek naar deze diverse incidenten nog loopt, kan ik hier op dit moment geen verdere inhoudelijke mededelingen over doen.
Ik wil benadrukken dat agressie tegen werknemers met een publieke taak onacceptabel is. Hier wordt dan ook krachtig tegen opgetreden. In dit kader zijn tussen politie en OM Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) gemaakt over de opsporing en vervolging van dit type delicten. De ELA zijn opsporings- en vervolgingsafspraken over onder meer prioritaire afhandeling, eenduidige registratie, werkgeversaangifte, domiciliekeuze en een verhoogde strafeis (+200%). De afspraken beogen een uniforme aanpak en behandeling van agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak.
Ik werk samen met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu en met decentrale overheden, vervoerders en vakbonden aan een gezamenlijke integrale veiligheidsaanpak voor het openbaar vervoer. Alleen samen kunnen we deze maatschappelijke problematiek aanpakken. Deze aanpak is gebaseerd op de High Impact Crime (HIC)-aanpak van mijn ministerie. Een dadergerichte aanpak is een belangrijk onderdeel hiervan.
Deelt u de mening dat er nimmer gezwicht mag worden voor het gespuis en alles uit de kast moet worden getrokken om de bus gewoon te laten rijden, het tuig op te laten pakken en zo spoedig mogelijk te laten berechten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid de burgemeester van Almere aan te sporen om een «zero-tolerance»-beleid te voeren?
Nee. De handhaving van de openbare orde is primair de verantwoordelijkheid van de burgemeester van Almere. De burgemeester legt daarover verantwoording af aan de gemeenteraad.
De brief van een Nederlandse politieliaison in Thailand aan de Thaise autoriteiten getiteld “Request for initiating an investigation in Thailand” in de zaak-Van Laarhoven van 14 juli 2014 |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Liesbeth van Tongeren (GL), Michiel van Nispen , Marianne Thieme (PvdD), Joram van Klaveren (GrBvK), Vera Bergkamp (D66), Norbert Klein (Klein), Johan Houwers (Houwers), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Henk Krol (50PLUS) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Zonder geld ben je niets in een Thaise gevangenis»1 en de brief van een Nederlandse politieliaison in Thailand aan de Thaise autoriteiten betreffende «Request for initiating an investigation in Thailand», gedateerd 14 juli 2014?
Ja.
Hoe duidt u de gang van zaken rondom het rechtshulpverzoek dat de Nederlandse autoriteiten aan de Thaise autoriteiten deden met het oog op een Nederlands strafrechtelijk onderzoek tegen Van Laarhoven, waarbij zoals u stelt in uw antwoord 6 op eerdere vragen dat «(v)oor een deel van de feiten waarop het onderzoek betrekking had, de Thaise autoriteiten [daarop] zelf tot vervolging zijn overgegaan»?2
In Nederland verricht het Openbaar Ministerie een strafrechtelijk onderzoek naar de heer Van Laarhoven. Dit onderzoek richt zich niet alleen op overtreding van de Opiumwet, maar ook op verdenking van witwassen, valsheid in geschrift, fiscale fraude en deelneming aan een criminele organisatie. Op 3 juni 2014 hebben de Nederlandse autoriteiten, in het kader van dit onderzoek, een rechtshulpverzoek gedaan aan de Thaise autoriteiten. Vervolgens heeft op 14 juli 2014 de Nederlandse liaison, op verzoek van de officier van justitie, in het kader van het rechtshulpverzoek een brief verzonden aan de Thaise autoriteiten. Het doel hiervan was om de uitvoering van het rechtshulpverzoek te bevorderen en te bespoedigen met het oog op de voortgang van het strafrechtelijk onderzoek in Nederland. Immers, er hadden in het kader van het Nederlandse onderzoek begin juli 2014 al diverse doorzoekingen in verschillende landen plaatsgevonden. Nu de uitvoering van het rechtshulpverzoek volgens mededelingen van de Thaise autoriteiten alleen mogelijk was op grond van een eigen, zelfstandig strafrechtelijk onderzoek door Thailand, heeft de liaison hen in zijn brief van 14 juli 2014 op verzoek van de officier van justitie in overweging gegeven een eigen onderzoek te starten.
Er is niet verzocht om de aanhouding van de heer Van Laarhoven.
Voor de goede orde merk ik nogmaals op, zoals ook aangegeven bij het antwoord op vraag 8 van 16 november 20154 en bij het antwoord op vraag 5 van 24 februari 20165, dat de bedoelde correspondentie met de Thaise autoriteiten aan de orde is gekomen in een gerechtelijke procedure, waarin achtereenvolgens de rechtbank en het gerechtshof Den Haag hebben geoordeeld dat de handelwijze van de Staat jegens de heer Van Laarhoven rechtmatig was.
Hoe verhoudt zich uw opmerking dat de Thaise autoriteiten zelf tot vervolging zijn overgegaan met de inhoud van de brief van 14 juli 2014 van liaison officier Ben Olde Engeberink met als onderwerp «Request for initiating an investigation in Thailand»?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe moet uw opmerking dat de Thaise autoriteiten zelf tot vervolging zijn overgegaan, worden begrepen in het licht van de laatste alinea van die brief waarin de liaison officier vraagt: «I would therefore, Mr. Attorney General, request your kind cooperation and consideration to initiate a criminal case, conduct any relevant investigation in accordance with article 20 of the Thai Criminal Procedure Code and take all necessary proceeding against the said suspects under Thai related Laws»?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt uw opmerking zich met het Thaise vonnis in de zaak Van Laarhoven, waarin eveneens wordt gesteld dat het onderzoek op Nederlands verzoek is aangevangen (zie onder meer de vertaling van het vonnis, zowel op blad 24 als blad3?
Zie antwoord vraag 2.
Realiseert u zich in het verlengde van de voorgaande vragedat het (rechtshulp)verzoek van de Nederlandse autoriteiten de directe aanleiding is geweest tot vervolging van Van Laarhoven door de Thaise autoriteiten?
Dat realiseer ik mij.
Is het gebruikelijk dat Nederlandse autoriteiten een buitenlandse autoriteit verzoeken of activeren om een strafzaak te beginnen tegen een Nederlandse onderdaan? Kunt u uitsluiten dat dit in de situatie van Van Laarhoven is gebeurd? Waarom wel of waarom niet?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 6. In zijn algemeenheid is het niet ongebruikelijk dat samenwerking plaatsvindt met buitenlandse autoriteiten indien een verdachte zich in een ander land bevindt. Ware dit anders, dan zouden verdachten vervolging kunnen ontlopen door zich buiten Nederland te vestigen. Ik acht dat geen wenselijke situatie.
Vindt u dat de Nederlandse overheid een bepaalde verantwoordelijkheid draagt voor deze gang van zaken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke concrete stappen onderneemt u of heeft u ondernomen om Van Laarhoven bij te staan als gevolg van deze gang van zaken?
De gang van zaken waaraan wordt gerefereerd, is in twee rechterlijke instanties rechtmatig bevonden.
Zoals te doen gebruikelijk in het geval van een in het buitenland gedetineerde Nederlander, ontvangt de heer Van Laarhoven consulaire bijstand van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Ziet u mogelijkheden de heer Van Laarhoven door middel van een tijdelijke overbrenging in het kader van het lopende strafrechtelijke onderzoek in Nederland naar Nederland te halen? Welke andere stappen kunt u ondernemen de heer Van Laarhoven terug naar Nederland te halen? Bent u, gezien het verloop van de omstandigheden zoals in de voorgaande vragen geschetst, voornemens deze stappen te ondernemen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Het OM bepaalt welke instrumenten het wanneer nodig acht in het kader van een lopend strafrechtelijk onderzoek.
Een mbo-school die stopt met beschermde stageplaatsen voor studenten met een lichamelijke beperking, gedragsproblemen of een moeilijke thuissituatie |
|
Joyce Vermue (PvdA), Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u dat de mbo-instelling Scalda vanwege bezuinigingen vanaf volgend jaar februari geen geld meer heeft voor het studentenbedrijf Inceptio in Vlissingen dat mbo’ers helpt die elders geen stageplaats kunnen vinden in verband met een lichamelijke beperking, gedragsproblemen of een moeilijke thuissituatie?1
Mbo-instellingen hebben de verantwoordelijkheid om zorg te dragen voor de beschikbaarheid van een stageplek en het bieden van (extra) ondersteuning aan studenten die dat nodig hebben. Instellingen zijn vrij om keuzes te maken in de manier waarop zij deze (extra) ondersteuning vormgeven. Voor de begeleiding van studenten die meer ondersteuning nodig hebben, faciliteer ik instellingen om een gedegen zorg- en begeleidingsstructuur te bieden. Zo zijn onder andere de voormalige LGF-middelen (circa € 50 miljoen) toegevoegd aan het landelijk budget voor mbo-instellingen en daarmee opgenomen in de jaarlijkse rijksbijdrage van elke instelling (de «lumpsum»). Daarnaast zijn nog aanvullende middelen beschikbaar, zoals de middelen voor schoolmaatschappelijk werk (circa € 15 miljoen) en het vaste en variabele deel van de vsv-prestatiemiddelen (circa € 40, 6 miljoen). Ook kunnen mbo-instellingen regionaal afspraken maken met gemeenten en het voortgezet onderwijs over de inzet van de regionale vsv-middelen voor jongeren met een extra ondersteuningsbehoefte (hieronder vallen ook de middelen voor de plusvoorzieningen).
In het betreffende nieuwsbericht wordt aangegeven dat Scalda geen rijkssubsidie meer ontvangt om Inceptio te kunnen financieren. Er is echter geen directe koppeling tussen de rijkssubsidie en het financieren van Inceptio. Wel wordt in 2016 de ombuiging voor het verkorten van opleidingen uit het Regeerakkoord Rutte-1 (VVD, CDA) structureel en volledig doorgevoerd. Daar staan investeringen via onder andere de kwaliteitsafspraken Rutte-2 (VVD, PvdA) tegenover. Het is uiteindelijk de keuze van de instelling hoe zij hun activiteiten afstemmen op het beschikbare budget.
Wat betekent dit straks voor de stagemogelijkheden van zulke mbo’ers in Zeeland?
Instellingen bepalen zelf op welke manier ze de ondersteuning aan mbo’ers met een lichamelijke beperking, gedragsproblemen of een moeilijke thuissituatie vormgeven met de hen beschikbare middelen. Hetzelfde geldt voor de partners met wie mbo-instellingen samenwerken. Instellingen kunnen deze middelen ook in samenwerking met zorginstanties, gemeenten en het regionale bedrijfsleven inzetten. Scalda heeft er de afgelopen jaren voor gekozen om de (extra) ondersteuning en begeleiding die sommige jongeren nodig hebben bij de stage, vorm te gegeven via het studentenbedrijf Inceptio. Als Scalda ervoor kiest om te stoppen met Inceptio, zal die ondersteuning en begeleiding op andere manieren moeten worden vormgegeven.
Navraag bij Scalda leert dat de aanvullende middelen die mbo-instellingen ontvangen, onder meer worden ingezet op een interne plusvoorziening met onder andere een gedragsdeskundige en extra begeleiding rondom de beroepspraktijkvorming, richting de bedrijven. Ook zijn er jobcoaches voor jongeren in een kwetsbare positie. Scalda is zich bewust van het feit dat ze de plicht hebben om jongeren te plaatsen. Dit doen ze (al) door bijvoorbeeld in gesprek te gaan met bedrijven, te zoeken naar beschermde stageplaatsen, mogelijkheden in de wijk te verkennen en hybride leeromgevingen.
Geldt voor het mbo het streven naar passend onderwijs in dezelfde mate als bij het primair en voortgezet onderwijs?
Ja. Hoewel mbo-instellingen in tegenstelling tot scholen uit het primair en voortgezet onderwijs geen onderdeel uitmaken van de samenwerkingsverbanden passend onderwijs, moeten ze hun studenten evengoed passend onderwijs aanbieden. Ze zijn verplicht studenten met een extra ondersteuningsbehoefte de ondersteuning te bieden die ze nodig hebben, mits dit geen onevenredig beslag legt op de instelling. Mbo-instellingen richten hiervoor een eigen ondersteuningsstructuur in en kunnen hiervoor samenwerken met externe partijen.
Kunt u de volgende afweging van Scalda billijken: «Als we geld steken in Inceptio, dan zouden we minder docenten in kunnen zetten voor gewone lessen. Dat is geen optie. Het is niet gezegd dat deze leerlingen geen stage meer kunnen lopen, maar het zal een stuk lastiger worden.»? Kunt u toelichten waarom?
Zoals aangegeven, behoort het tot de verantwoordelijkheid van de mbo-instelling om keuzes te maken over hoe zij hun activiteiten afstemmen op het budget dat zij beschikbaar hebben. Ik kan mij voorstellen dat de begeleiding van jongeren met bijvoorbeeld een lichamelijke beperking, gedragsproblemen of een moeilijke thuissituatie, intensiever is. Dat geldt zowel voor het onderwijs als voor het bedrijfsleven. Daarom is het van belang dat in de regio met betrokken partijen (zorginstanties, gemeenten, arbeidsmarktpartijen) afspraken worden gemaakt over de ondersteuning en begeleiding van deze jongeren.
Biedt de regionale arbeidsmarkt in Zeeland voor mbo'ers op niveau 2 voldoende alternatieve mogelijkheden voor stageplaatsen, nu Inceptio gaat wegvallen?
Zie antwoord op vraag 2.
Kunt u zorgen dat binnen of buiten Scalda een oplossing wordt gerealiseerd voor de mbo’ers die tot nog toe via Inceptio aan een stageplaats werden geholpen?
Laat ik vooropstellen dat ik het belangrijk vind dat er voor studenten met een extra ondersteuningsbehoefte voorzieningen worden getroffen om hen te begeleiden tijdens de stage. Daarbij hecht ik aan de vrijheid die instellingen hebben om zelf keuzes te maken over hoe zij het onderwijs inrichten en met welke partners ze daarbij samenwerken. Bovendien denk ik dat de instelling de doelgroep en regio zelf het beste kent. Ik ondersteun instellingen daarbij samen met het Platform Passend Onderwijs MBO. Het Platform Passend Onderwijs MBO deelt tijdens kennisdeling- en professionaliseringsactiviteiten goede voorbeelden van extra ondersteuning tijdens de bpv.
Het bericht “Modewinkelier staat voor het blok” |
|
Jacques Monasch (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Modewinkelier staat voor het blok»?1
Ja.
Deelt u de mening van de journalist van dit bericht dat de modewinkelier voor het blok staat?
In december 2015 heb ik uw Kamer de brief «Werken aan toekomstbestendige wetgeving: digitale platforms en de deeleconomie, waaronder particuliere verhuur aan toeristen» (Kamerstukken 2015–2016, 33 009, nr. 12) gestuurd. Deze brief en de toelichting op deze brief bevatten het kabinetsstandpunt over platforms. Zoals in deze brief is aangegeven, bieden platforms zoals Zalando kansen voor zowel ondernemers als consumenten. Een platform brengt de vraag van consumenten en het aanbod van ondernemers samen. Een ondernemer, zoals een modewinkelier, kan zijn product via één of meer platforms aanbieden en daarmee proberen een groter publiek te bereiken dan via andere distributiekanalen, zoals de eigen website of een fysieke winkel. Hierdoor kan hij zijn omzet verhogen. Consumenten krijgen via platforms toegang tot een groot en divers aantal producten. Platforms maken het voor consumenten bovendien gemakkelijker om producten te vergelijken. Daarnaast kunnen platforms zorgen voor meer concurrentie tussen ondernemers die hun product op een platform aanbieden, wat tot voordelen voor de consument leidt.
Eén van de modellen die een platform kan gebruiken om inkomsten te vergaren uit de dienst die het aan ondernemers en consumenten levert, is dat ze commissie aan ondernemers vragen voor elk product dat zij via een platform verkopen. Deze commissie kan worden gezien als de prijs die een ondernemer betaalt voor het kunnen aanbieden van zijn dienst via een platform. Het is aan een ondernemer zelf om te bepalen of hij gebruik wil maken van een specifiek platform als verkoopkanaal, of dat hij zijn product via een ander platform of een ander verkoopkanaal, zoals de eigen website, wil aanbieden. Een ondernemer dient zelf de afweging te maken tussen de prijs die hij voor het gebruiken van een platform moet betalen (de commissie) en de voordelen die hij geniet door een groter publiek te bereiken.
Hoe oordeelt u over dit type aanbod van verkoopplatforms met commissiemodellen, zoals Zalando, voor winkeliers?
Zie antwoord vraag 2.
Een ander verkoopplatform, Amazon, heeft net zijn prijzen voor het feestdagenseizoen verdubbeld; kan dezelfde situatie in Nederland ontstaan, waarbij winkeliers geconfronteerd worden met een prijsverhoging vlak voor de feestdagen? Zo ja, wat betekent dit voor het concurrentievermogen van winkeliers?
Bij de beantwoording van deze vraag ga ik ervan uit dat met de prijsverhoging een verhoging van de commissie die een platform aan ondernemers rekent wordt bedoeld. Zoals bij de beantwoording van vraag 2 en 3 is aangegeven, kan de commissie worden gezien als de prijs die een ondernemer betaalt voor die dienst die een platform levert. Wanneer een platform aantrekkelijker wordt voor ondernemers, bijvoorbeeld omdat meer consumenten tijdens de feestdagen gebruikmaken van het platform en meer ondernemers dan hun product via een platform willen aanbieden, kan dit tot een stijging in de commissie leiden. Het is aan een ondernemer om te beoordelen of de voordelen van het aanbieden van een product via een platform opwegen tegen een hogere commissie. Hierbij kan de ondernemer er zelf voor kiezen om zijn product via een ander platform of via een ander verkoopkanaal aan te bieden.
In hoeverre is artikel 24 van de Mededingingswet van toepassing? Wat betekent een dominante marktpositie van Zalando, die kan leiden tot een grote inkoopmacht in de mode- en retailsector? Hoe oordeelt u over deze ontwikkeling?
Naast de voordelen die platforms kunnen bieden, kunnen platforms ook mededingingsrisico’s met zich meebrengen. Deze worden beschreven in de bij de beantwoording van vraag 2 en 3 genoemde brief over digitale platforms en de deeleconomie. Platforms kunnen een economische machtspositie verkrijgen. Het hebben van een economische machtspositie is niet verboden. Deze positie kan namelijk ook het gevolg zijn van succesvolle investeringen en innovatie. Tegelijkertijd ontstaat wel het risico dat platforms een economische machtspositie misbruiken. Er zou bijvoorbeeld sprake kunnen zijn van misbruik wanneer een platform ondernemers die hun product via een platform (willen) aanbieden uitbuit of uitsluit.
Artikel 24 van de Mededingingswet verbiedt misbruik van een economische machtspositie. Dit verbod is van toepassing op ondernemers die goederen of diensten op de markt aanbieden. Dit betekent dat het verbod ook van toepassing is op platforms die aan ondernemers en consumenten een dienst verlenen. De beoordeling of er in een concrete casus sprake is van misbruik van een economische machtspositie, is niet aan mij maar aan de ACM als onafhankelijk toezichthouder. Ondernemers zoals modewinkeliers kunnen een klacht bij de ACM indienen wanneer ze vinden dat een platform zijn economische machtspositie misbruikt.
Hoe verhoudt dit verkoopplatform zich tot artikel 193a en verder van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek? Is hier sprake van oneerlijke handelspraktijken, aangezien de verkoopdata van aangesloten winkeliers bij dit platform terechtkomen? Zo ja, welke bepalingen van die wet betreft het in het bijzonder? Zo nee, waarom niet?
Afdeling 3A van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW) over oneerlijke handelspraktijken beschermt consumenten tegen misleiding of agressieve benadering als zij een product kopen of dienst afnemen. Voor een platform zoals Zalando is de afdeling over oneerlijke handelspraktijken van toepassing voor zover het platform fungeert als «handelaar». Hiervan is sprake als een platform handelt in het kader van beroeps- of bedrijfsactiviteiten zoals vermeld in artikel 6:193a, onder b, BW. Het gaat hierbij om de relatie tussen handelaren en consumenten. Uit de bepalingen over oneerlijke handelspraktijken volgen geen verplichtingen voor platforms zoals Zalando in hun relatie met ondernemers zoals modewinkeliers die hun producten via het platform aanbieden.
Bent u van plan om in overleg te gaan met Autoriteit Consument en Markt (ACM) tegen de dominante marktpositie van dit verkoopplatform? Zo ja, welke maatregelen overweegt u? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Een Nederlandse die vast zit in Qatar na te zijn verkracht |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Nederlandse studente in Qatar vastgezet nadat ze zegt verkracht te zijn»?1
Zie mijn antwoorden op de schriftelijke vragen van de leden Ten Broeke, Servaes, Knops, Van Bommel, Voordewind, Van der Staaij, Grashoff en Sjoerdsma (VVD, PvdA, CDA, SP, CU, SGP, GL, D66) met kenmerk 2016Z11863 over de arrestatie van een Nederlandse vrouw in Qatar.
Klopt het dat er al sinds maart een Nederlandse toeriste vast zit in een gevangenis in Qatar, nota bene nadat ze is verkracht?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is het mogelijk dat deze vrouw nog steeds vast zit? Wat heeft u sinds maart gedaan om haar terug te halen naar Nederland? Graag een compleet overzicht.
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de ambassadeur van Qatar te ontbieden en alles in het werk te stellen om deze schandalige gevangenschap zo spoedig mogelijk te beëindigen?
Zie antwoord vraag 1.
De arrestatie van een Nederlandse vrouw in Qatar |
|
Kees van der Staaij (SGP), Michiel Servaes (PvdA), Han ten Broeke (VVD), Rik Grashoff (GL), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Joël Voordewind (CU), Harry van Bommel , Raymond Knops (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederlandse vrouw al maanden vast in Qatar»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de vrouw in kwestie is opgepakt nadat zij aangifte deed van verkrachting?
Ik kan de arrestatie bevestigen. In aanvulling daarop kan ik melden dat op 13 juni 2016 de Qatarese rechter betrokkene heeft veroordeeld tot een voorwaardelijke straf en een boete van omgerekend circa 750 euro voor openbare dronkenschap en overspel. Zij is overgebracht naar een uitzetcentrum en kan over enkele dagen Qatar verlaten. De rechter heeft de medeverdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaar en een lijfstraf opgelegd.
Kunt u aangeven wat de regering tot nu toe heeft ondernomen om de vrouw in kwestie vrij te krijgen?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken verleent consulaire bijstand aan in het buitenland gedetineerde Nederlanders indien zij dat wensen. Ook aan de persoon in onderhavige zaak heeft het ministerie vanaf het bekend worden van de arrestatie consulaire bijstand verleend. Een medewerker van de ambassade in Doha heeft betrokkene meermaals in de gevangenis bezocht en wekelijks telefonisch contact onderhouden. Verder hebben ambassademedewerkers rechtszittingen bijgewoond om de rechtsgang van betrokkene te volgen. Tot slot heeft de ambassade over deze zaak actief contact onderhouden met de Qatarese autoriteiten. Al deze activiteiten vonden plaats in het kader van het verlenen van consulaire bijstand aan de gedetineerde.
Hoe verloopt het contact met de naasten? Is de ambassade in Doha voldoende geëquipeerd om zowel de vrouw als de naasten voldoende bij te staan?
Een Nederlander die in het buitenland is gedetineerd en aangeeft consulaire bijstand te willen ontvangen, kan één contactpersoon voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken aanwijzen. Deze contactpersoon wordt door het departement op de hoogte gehouden van de situatie van de gedetineerde. Om privacyredenen en om misverstanden tegen te gaan, verstrekt het ministerie zonder toestemming van betrokkene geen informatie aan andere personen, inclusief (naaste) familieleden. Ook betrokkene in deze zaak had een contactpersoon aangewezen.
Kunt u bevestigen dat de ambassade de meest recente zitting zou bijwonen maar zonder opgaaf van redenen verstek heeft laten gaan?
Zie ook antwoord op vraag 3 over het bijwonen van zittingen. Op één zitting na heeft de ambassade alle rechtszittingen bijgewoond. In totaal heeft de ambassade vijf rechtszittingen bijgewoond, waaronder de laatste zitting op 13 juni 2016. Bij één van deze vijf rechtszittingen was betrokkene zelf niet aanwezig.
Kunt u bevestigen dat de ambassade betrokkene pas na drie weken bezocht?
Nee. Betrokkene is op 20 maart 2016, vier dagen na de arrestatiemelding bij de ambassade c.q. een week na haar arrestatie bezocht.
Heeft de vrouw in kwestie inmiddels gezondheidsgerelateerde en geestelijke bijstand gekregen?
Zoals aangeven in het antwoord op vraag 3 hebben ambassademedewerkers betrokkene in de gevangenis meermaals bezocht. Ook is betrokkene medisch onderzocht. Betrokkene heeft geen bezoek ontvangen van een vrijwilliger van één van de Nederlandse organisaties voor sociale, maatschappelijke of geestelijke zorg.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden en in elk geval zodra er ook juridische duidelijkheid is over de aanklacht die maandag in zitting wordt geformuleerd?
Het bericht dat relatie- en concurrentiebeding voor vrije zorgkeuze gaat |
|
Nine Kooiman |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de uitspraak van de rechter in het geding tussen De Karmel en de vier gezinshuizen?1
Ik betreur het zeer dat de jongvolwassenen die nu in de desbetreffende gezinshuizen wonen, mogelijk nadeel ondervinden van een zakelijk conflict tussen de zorgaanbieder en de onderaannemers (de gezinshuizen). Ik vind dat partijen het belang van de cliënt altijd centraal moeten hebben staan.
Vindt u het wenselijk dat het relatie- en concurrentiebeding prevaleert op de vrije zorgkeuze in de situatie van deze hulpbehoevende jongvolwassenen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De rechter is alles overwegende tot het oordeel gekomen dat hij geen aanleiding ziet om het concurrentie- en het relatiebeding te schorsen. Deze uitspraak dient gerespecteerd te worden. De rechter overweegt dat de gezinshuizen het relatie- en concurrentiebeding nu eenmaal zijn overeengekomen, in een samenwerkingsovereenkomst die met inachtneming van een termijn van zes maanden opzegbaar was. Het was bij het aangaan van de overeenkomst duidelijk dat het tot een rechtsgeldige opzegging zou kunnen komen en dat de gezinshuizen dan beperkt zouden zijn in hun mogelijkheden. Hierbij neemt de rechter tevens in aanmerking dat de bewoners een overeenkomst met De Karmel hebben en niet met de gezinshuizen. Uit de individuele zorgovereenkomsten kan volgens de rechter niet zonder meer de conclusie worden getrokken dat de bewoners voor onbepaalde tijd in hetzelfde huis en bij dezelfde gezinsouders kunnen blijven wonen. In de aard van de overeenkomsten ligt besloten dat de nieuwe bewoners met een nieuwe situatie geconfronteerd kunnen worden, hoe vervelend dat ook is voor hen. Indien de bewoners met een dergelijke situatie niet tevreden zijn, kunnen zij de overeenkomst met De Karmel opzeggen en elders een zorgovereenkomst sluiten.
Ik vind echter wel dat partijen de verantwoordelijkheid hebben om ervoor te zorgen dat de jongvolwassenen geen tot zo min mogelijkheid nadeel ondervinden van de ontstane situatie en de continuïteit van zorg gewaarborgd wordt.
Acht u deze uitspraak in lijn met de gedachte achter de Wet langdurige zorg (Wlz) en de Jeugdwet, waarin een grote mate van keuzevrijheid voor de zorgbehoevende is opgenomen?
Keuzevrijheid is belangrijk. Het versterkt de positie van de cliënt en draagt ook bij aan de kwaliteit van de zorg. Daarom schrijft de Wet langdurige zorg voor dat de Wlz-uitvoerder de verzekerde de keuze laat uit alle geschikte, gecontracteerde zorgaanbieders die deze verzekerde de zorg op redelijke termijn kunnen verlenen en schrijft de Jeugdwet voor dat de gemeente de jeugdige en zijn ouders, voor zover redelijkerwijs mogelijk, keuzevrijheid wordt geboden. In de situatie waar de rechter nu een uitspraak over heeft gedaan zijn de specifieke omstandigheden en belangen afgewogen, waaronder het belang van keuzevrijheid van de cliënt.
Hoe verhoudt deze uitspraak zich, gelet op de grote moeite die ouders aangeven te hebben of verwachten te krijgen bij het vinden van een nieuw gezinshuis, tot de ambitie van dit kabinet om zoveel mogelijk in gezinsvervangende huizen te plaatsen? In aanvulling daarop, hoe verhoudt deze uitspraak zich tot artikel 20 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind?
Indien het zo ver komt dat de kinderen uit het gezinshuis moeten worden geplaatst, dan zal in eerste instantie de verantwoordelijkheid voor een nieuw gezinshuis bij de zorgaanbieder liggen. De kinderen hebben namelijk een lopende zorgovereenkomst met de aanbieder. De Karmel heeft al aangegeven de komende periode te willen gebruiken om in gesprek te gaan met de kinderen en de gezinsouders om tot een passende oplossing te komen. Indien de aanbieder niet tot een passend zorgaanbod kan komen of de cliënt de zorgovereenkomst opzegt, dan is het aan de gemeente (in het geval er sprake is van jeugdhulp) of het zorgkantoor (in het geval er sprake is van een Wlz indicatie) om voor een passend zorgaanbod te zorgen conform artikel 20 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind.
Acht u de met deze uitspraak ontstane situatie een goede reactie op het door de Kinderombudsman gegeven advies om zoveel mogelijk kinderen op te laten groeien in een gezin of gezinshuis? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Ik zie geen directe relatie tussen de ontstane situatie in deze casus en het advies van de Kinderombudsman. Daarnaast heb ik aangegeven bij mijn antwoord op vraag 4, dat partijen de verantwoordelijkheid hebben om voor deze bewoners (indien nodig) een ander gezinshuis te vinden.3
Bent u van mening dat met deze uitspraak recht wordt gedaan aan «het recht op perspectief voor de kwetsbare partij»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op de vragen 2 en 3.
Hoe gaat u er in deze situatie voor zorgen dat de kinderen hun vertrouwde zorg niet kwijtraken en tussen wal en schip vallen?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Wat is uw reactie op het beloningsbeleid van De Karmel?3
Het CIBG zal, als de verantwoordelijke toezichthouder op grond van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke – en semi-publieke sector, een onderzoek instellen naar de bezoldiging van het management van De Karmel.
Omzeilt De Karmel met de holdingconstructie het verbod op winstuitkering? Zo ja, hoe gaat u deze constructie stoppen en bent u bereid te onderzoeken of er nog meer organisaties in Nederland via een dergelijke constructie winst uitkeren? Indien De Karmel het verbod op winstuitkering niet omzeilt, bent u van mening dat dit een wenselijke ontwikkeling is? Zo nee, hoe gaat u deze ontwikkeling een halt toe roepen?
In de Wet Toelating Zorginstellingen (WTZi) is bepaald dat aan instellingen met een winstoogmerk slechts een toelating kan worden verleend indien die instelling een bij het uitvoeringsbesluit WTZi gespecificeerde vorm van zorg aanbiedt. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) houdt toezicht op de WTZi en daarmee ook op de naleving van het winstverbod. De IGZ is bezig deze casus nader uit te zoeken. Het onderzoek van de IGZ hiernaar is in volle gang en ik kan niet vooruitlopen op de inhoud en de uitkomsten. Indien het verbod wordt overtreden zal handhavend worden opgetreden.
Wat gaat u er tenslotte aan doen om ervoor te zorgen dat financiële belangen niet meer voorgaan op de belangen van kwetsbare kinderen?
Zoals ik onder andere heb aangegeven bij mijn antwoord op vraag 1, vind ik dat partijen het belang van de cliënt centraal moeten stellen en hier ook naar moeten handelen. Cliënten moeten geen hinder ondervinden van een zakelijk conflict. Het is vooral aan de contracterende partij, in dit geval de gemeente en het zorgkantoor, om hierop toe te zien en aanbieders hierop te wijzen. Dit gebeurt ook in de praktijk. Ik heb ook begrepen dat de gemeente Lingewaard, waar De Karmel actief is, met alle betrokken partijen in overleg is om de belangen van cliënten vooral niet in het geding te laten komen.
Kunt u deze vragen vóór het Algemeen overleg Jeugdhulp voorzien op 30 juni 2016 beantwoorden?
Dit is in verband met het opvragen van de benodigde achtergrondinformatie niet gelukt.
De noodzaak tot het verduurzamen van voedsel, mede via prijsprikkels |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het rapport «Food Systems and Natural Resources» van het International Research Panel (IRP), waaruit blijkt dat de wereldwijde voedselvoorziening ingrijpend moet worden verduurzaamd om te kunnen garanderen dat toekomstige generaties voldoende voedsel zullen hebben?1
Ja.
Deelt u de conclusie van de onderzoekers dat de overheid bij die verduurzaming een belangrijke rol kan spelen door bijvoorbeeld meer mensen te wijzen op het belang van duurzaam voedsel via onderwijs en voorlichting, door duurzame voedselproductie te stimuleren en door te stoppen met het bemoedigen van milieuschadelijke voedselproductie?
Ja, ik deel de conclusie dat de overheid een belangrijke rol kan spelen bij de verduurzaming van de voedselketen. In de kabinetsreactie op het WRR-rapport «Naar een voedselbeleid» (Kamerstuk 31 532, nr. 156, d.d. 30 oktober 2015) is aangegeven op welke wijze het kabinet hier aan werkt.
Hoe beoordeelt u de conclusies van het IRP dat externaliteiten zoals milieuschade, dierziekten, waterschaarste en biodiversiteitsverlies veel sterker in de prijs van voedingsproducten verdisconteerd dienen te worden? Hoe kan de overheid hierin volgens u een rol spelen? Staat u open voor de oproep van het IRP om via belastingheffingen deze externaliteiten te beprijzen? Zo ja, bent u bereid op korte termijn voorstellen naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om aanvullend onderzoek te verrichten naar het invoeren van dit soort Pigouviaanse belastingen in productieketens? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet vindt het belangrijk dat de zichtbaarheid wordt vergroot van kosten die binnen ketens gemaakt worden. Duidelijk moet zijn wat de daadwerkelijke kosten zijn van voedselproductie, die nu als «externaliteiten» op het milieu en de biodiversiteit worden afgewenteld. De vraag is hoe die kosten inzichtelijk kunnen worden gemaakt en vervolgens verrekend. Dit is echter geen eenvoudige exercitie. De primaire functie van belastingen is het verkrijgen van middelen ter dekking van overheidsuitgaven. Een secundair effect van belastingen kan een prijsprikkel zijn die bepaalde gedragingen ontmoedigt of juist stimuleert. Via de energiebelasting en accijnzen worden diverse externaliteiten beprijsd, rekening houdend met grenseffecten en het internationale speelveld voor onze industrie. Het kabinet is geen voorstander om het instrumentele gebruik van belastingheffing op dit moment te verbreden. Er zijn minder belastende opties dan belastingheffing te bedenken om externaliteiten in de prijs van producten en diensten tot uitdrukking te brengen. In de kabinetsreactie op het WRR-rapport is toegezegd in overleg met bedrijfsleven en maatschappelijke partijen voor enkele sectoren te verkennen hoe «true pricing» de transitie naar duurzaamheid kan ondersteunen. Er is inmiddels opdracht gegeven voor dit onderzoek. Uw Kamer zal hierover in de tweede helft van 2016 worden geïnformeerd.
Deelt u de conclusies van het IRP dat de overheid ook een belangrijke bijdrage kan leveren aan het duurzaam maken van onze voedselvoorziening door te stoppen met het direct of indirect subsidiëren (via belastingvoordelen) van niet-duurzame producten, zoals de subsidies voor de visserij? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om dit te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat het subsidiëren van niet-duurzame producten ongewenst is. Om die reden worden subsidies onder andere ingezet voor verduurzaming van de landbouw. Voor de visserijsector geldt dat verduurzaming het belangrijkste doel is van de subsidies in het kader van het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij.
Deelt u de conclusie van het IRP dat het gebruik van fossiele brandstoffen bij het produceren van voedsel ontmoedigd moet worden, en dat de overheid hierin een belangrijk rol kan spelen door bijvoorbeeld te stoppen met voordelige belastingregelingen te treffen in relatie tot het gebruik van fossiele brandstoffen bij het produceren van voedsel? Zo nee, waarom niet?
Het kabinetsbeleid is erop gericht om het gebruik van fossiele brandstoffen in Nederland te verminderen. Dit blijkt uit de inzet voor energiebesparing en verduurzaming (bijvoorbeeld via gerichte inzet voor geothermie) zoals bij de glastuinbouw. Het kabinet deelt de visie van deze sector om voor 2050 netto CO2-neutraal te kunnen produceren. Ook in andere landbouwsectoren zijn er duidelijke initiatieven om hernieuwbare energie te benutten voor hun productie, denk daarbij bijvoorbeeld aan de zonnepanelen op boerendaken.
Overigens zijn de conclusies van IRP gericht op voedselsystemen in mondiale context. De aanbevelingen die IRP noemt zijn locatie en context specifiek volgens IRP. Een (flink) deel van de IRP-aanbevelingen zijn in de Nederlandse land- en tuinbouw al gerealiseerd, zoals een verregaande energie-efficiency in de voedselproductie.
Volgt u het advies van het IRP op om een nationale voorlichtingscampagne te beginnen waarbij burgers inzicht wordt gegeven in de impact van voedselproductie op natuur, milieu en de hoeveelheid grondstoffen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn gaat u dit uitvoeren? Bent u ook bereid om scholen op te roepen in het curriculum lessen op te nemen over duurzaam voedsel? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om dit te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Er wordt reeds door verschillende instanties en NGO’s (Voedingscentrum, Milieu Centraal, Natuur en Milieu e.d.) voorlichting gegeven aan burgers over de impact van voedselproductie op natuur, milieu en de hoeveelheid grondstoffen. Scholen hebben daarbij een eigen verantwoordelijkheid om aandacht te besteden aan voeding.
Ik wil actief inzetten op educatie over gezond èn duurzaam voedsel op scholen. Vanuit mijn ministerie wordt de inzet (onder de noemer)» Jong leren eten», met inbreng vanuit Smaaklessen en de EU Schoolfruitregeling, in overleg met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport samengebracht met het lopende programma Gezonde School.
Het bericht dat banken maar beperkt inzetten op rechten van werknemers in hun relaties met grote bedrijven |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «banken doen te weinig aan arbeidsrechten»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitkomsten van de bankwijzer dat banken zich in de praktijk minder inzetten voor rechten van werknemers dan dat zij hebben toegezegd?
Het onderzoek van de Eerlijke Bankwijzer richt zich op de vraag in hoeverre de tien grootste bankgroepen in Nederland in hun relaties met klanten of bij de keuze van hun investeringen aandacht besteden aan de risico’s op schending van mensenrechten en arbeidsrechten in de toeleveringsketens van bedrijven in de elektronicasector en kledingsector. Dit onderzoek laat zien dat de meeste bankengroepen een ruim voldoende tot uitstekend scoren wat betreft hun beleggingsbeleid voor de kleding- en elektronicasector. En dat vier van de negen bankengroepen een ruim voldoende tot uitstekend scoren op de uitvoering van dat beleid.
De Eerlijke Bankwijzer constateert voorts dat bankgroepen in hun rol als kredietverstrekker en belegger ertoe kunnen bijdragen de rechtspositie van werknemers te verbeteren door bedrijven op hun verantwoordelijkheid te wijzen dat kostenefficiency niet ten koste mag gaan van naleving van fundamentele arbeidsrechten en mensenrechten. Dit betekent dat «vakbondsvrijheid en betaling van een leefbaar loon integraal onderdeel dienen te zijn van het verantwoord kredietbeleid en verantwoord beleggingsbeleid, en niet pas de aandacht krijgen bij controverses». Ik steun de oproep aan de bankgroepen hier verdere actie op te ondernemen en heb er vertrouwen in dat zij hun duurzaamheidsbeleid en -uitvoering continueren.
Ik verwelkom in dit verband dan ook het initiatief van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) om samen met de Eerlijke Bankwijzer tot een methodologie te komen die informatieverstrekking en onderlinge vergelijkbaarheid tussen banken ten goede komt.
Wat is uw reactie op de constatering dat de drie grote banken, ABN AMRO, ING en Rabobank, niet genoeg doen om grote bedrijven waarmee zij zaken doen aan te sporen beter met arbeidsrechten om te gaan? Wat is uw reactie op de constatering dat Delta Lloyd en Aegon nog minder presteren?
Het onderzoeksrapport constateert «in algemene zin dat bankgroepen de screening van bedrijven baseren op een adequate analyse van risicosectoren, risicolanden en de daarmee samenhangende risicofactoren op het gebied van mensenrechten en arbeidsrechten». Daarbij wordt aangetekend dat bankgroepen «in hun communicatie meer dan nu het geval is hun invloed kunnen gebruiken om deze rechten (…) onder de aandacht te brengen». In de beoordeling van het verantwoord beleggingsbeleid van bankgroepen onderscheidt de Eerlijke Bankwijzer voorlopers, middenmoters en achterblijvers. Tot de voorlopers horen ASN Bank, Triodos en SNS Bank (Actiam). Het zou mooi zijn als het de andere bankgroepen zou lukken – voor zover mogelijk – een voorbeeld te nemen aan de beleidsontwikkeling èn -uitvoering van de koplopers. De scores van de middenmoters en achterblijvers kunnen blijkens het rapport al verbeteren als de beleidsuitvoering kan worden aangetoond met praktijkvoorbeelden. Die waren niet altijd voorhanden en dat heeft negatieve invloed gehad op de eindscore.
Hoe verklaart u het grote verschil tussen SNS en ABN AMRO?
In de beoordeling van het verantwoord beleggingsbeleid van de vermogensbeheerders van bankgroepen valt SNS Bank (Actiam) in de categorie van voorloper en ABN Amro in die van middenmoter. Hierover wordt in het rapport opgemerkt: «ABN Amro heeft een goed risicomanagementsysteem voor de beoordeling van duurzaamheidsbeleid van bedrijven en hun toeleveringsbeleid. De beoordeling omvat een scala aan internationale arbeidsnormen, waaronder de voor dit praktijkonderzoek belangrijke arbeidsrechten vakbondsvrijheid en leefbaar loon. ABN Amro liet echter weinig concrete voorbeelden zien van engagementprocessen ten aanzien van kledingbedrijven en elektronicabedrijven. Dit resulteert in een 6.» Dit is een afweging van de bank geweest.
Is er in de sector wel werk gemaakt om te voldoen aan de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen zoals toe opgeroepen in de motie Schouten/Nijboer?2 Of blijven de prestaties van een aantal grote partijen ook daar achter?
De bancaire sector neemt zijn verantwoordelijkheid om aan OESO-richtlijnen en de UN-Guiding Prinicples (UNGPs) te voldoen door deel te nemen aan het IMVO-convenant. De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) is, evenals maatschappelijke organisaties, ngo’s en de overheid, partij bij dit convenant. De in de motie genoemde OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen betreffen een speerpunt van het convenant.
Deelt u de inschatting dat de kledingindustrie nu meer aandacht krijgt naar aanleiding van de afschuwelijke incidenten in die sector? Op welke manier kunnen banken worden aangespoord om ook juist preventief aandacht aan sectoren te schenken, ook als in het recente verleden zich daar geen incidenten hebben voorgedaan?
Ik onderschrijf aanbeveling 3 van de Eerlijke Bankwijzer waarmee de banken worden opgeroepen om «hun krediet- en investeringsportefeuilles actief te beheren en niet pas in actie te komen wanneer zich een misstand bij een bedrijf of in diens toeleveringsketen heeft voorgedaan». Dat doet de bancaire sector door deelname aan het imvo-convenant.
Met zogenoemde «costumer due diligence» (ken-uw-cliënt) methoden worden banken geëquipeerd om mogelijke mensenrechtenschendingen in hun financieringsketens te signaleren en daarop te acteren.
Bent u bereid om de banken aan te sporen zich in te zetten om hun toezeggingen na te komen?
Mijn ministerie is op verschillende plekken en manieren met de banken in dialoog over maatschappelijk verantwoord ondernemen, zoals binnen de context van het convenantentraject.
De beperking van de vrijheid van meningsuiting in India |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het rapport «Stifling Dissent – The Criminalization of Peaceful Expression in India» van Human Rights Watch en de juridische analyse van VN-rapporteur Maina Kiai over de Indiase wet die buitenlandse giften aan Indiase organisaties reguleert?1
Ja
Deelt u de analyse van het rapport van Human Rights Watch dat de Indiase autoriteiten routinematig vaag geformuleerde, te brede wetten als politieke wapens gebruiken om critici het zwijgen op te leggen en te intimideren, en die van de VN-rapporteur dat de wet niet in overeenstemming is met het internationaal recht en met internationale richtlijnen en normen en de regering ruime discretionaire bevoegdheden geeft die op willekeurige en onvoorspelbare wijze kunnen worden toegepast?
Het kabinet is niet van mening dat Indiase autoriteiten routinematig vaag geformuleerde wetten gebruiken om critici het zwijgen op te leggen. De vrijheid van meningsuiting is vastgelegd in de Indiase Grondwet en India kent een democratisch gekozen parlement, een democratisch gekozen regering en een onafhankelijke rechtspraak. Daarnaast is er sprake van een levendig maatschappelijk middenveld. Ook spelen diverse nationale media in India een belangrijke rol in maatschappelijke discussies en stellen zij misstanden aan de orde.
Wetgeving kan niettemin mogelijk beperkend zijn voor de vrijheid van meningsuiting, zoals de wet die vrijheid van meningsuiting kan beperken op internet (Information Technology Act). Ook de Indiase wet die buitenlandse giften aan Indiase organisaties reguleert, kan beperkend werken t.a.v. de financiering van het maatschappelijk middenveld. De Nederlandse overheid deelt de zorgen van VN-rapporteur Maina Kiai over de wet m.b.t. buitenlandse giften zoals beschreven in «Analysis on International Law, Standards and Principles applicable to the Foreign Contributions Regulation Act 2010 and Foreign Contributions Regulation Rules 2011». Dergelijke wetgeving kan in India door de rechter worden getoetst aan de Grondwet. Zo heeft het Hooggerechtshof in India in maart 2015 ingegrepen omdat zij van mening was dat Section 66A van de Information Technology Act incompatibel was met het recht op vrijheid van meningsuiting zoals in de Grondwet is vastgelegd.
Bent u bereid deze zeer zorgelijke ontwikkelingen bij de Indiase regering aan te orde te stellen? Bent u bereid de Kamer hierover te informeren?
De Nederlandse overheid zoekt blijvend de dialoog met India over mensenrechten en de rol van non-gouvernementele organisaties, hetzij bilateraal, hetzij in EU en multilateraal verband. Nederland benadrukt daarbij het belang van een breed en vocaal maatschappelijk middenveld voor een goed functionerende democratische rechtsstaat. Een kritisch maatschappelijk middenveld dat vrij is om zijn mening te geven, draagt bij aan het maatschappelijk debat over actuele ontwikkelingen en het functioneren van de overheid. Meest recent heeft Nederland dit onderwerp aan de orde gesteld tijdens de hoog ambtelijke bilaterale consultaties op 1 juni jl. in Delhi.
Bent u bereid in het kader van het Nederlandse voorzitterschap deze kwestie in EU-verband aan de orde te stellen met als doel dat de EU de ontwikkelingen indringend bij de Indiase regering aan de orde stelt?
Nederland maakt zich er waar mogelijk sterk voor dat in EU-verband deze aspecten als onderdeel van bredere gesprekken aan de orde worden gesteld. Tijdens de EU-India Top op 30 maart jl, voorgezeten door de EU Hoge Vertegenwoordiger voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, Federica Mogherini, is het bevorderen en naleven van mensenrechten eveneens besproken.
Bent u bereid – mede gezien één van de aanbevelingen in het HRW-rapport – de sterk tekortschietende vrijheid van meningsuiting in India tijdens India’s Universal Periodic Review in 2017 aan de orde te stellen en India aan te moedigen om de VN Speciale Rapporteur voor de bevordering en bescherming van vrijheid van meningsuiting voor een feitenonderzoek uit te nodigen?
Het kabinet is bereid in de dialoog die gevoerd zal worden met India in het kader van de Universal Periodic Review eveneens aandacht te vragen voor het belang van de vrijheid van meningsuiting.
Wat vindt u van de conclusie in het HRW-rapport dat wetten ter bestrijding van terrorisme disproportioneel gebruikt worden tegen religieuze minderheden en gemarginaliseerde groepen zoals Dalits? Bent u bereid dit nadrukkelijk te betrekken bij uw overleg met de Indiase regering?
Het kabinet beschikt niet over informatie waaruit blijkt dat wetten ter bestrijding van terrorisme in India disproportioneel worden ingezet tegen minderheden. Vanzelfsprekend zal het kabinet ontwikkelingen in India blijven volgen.
Digitale platforms voor verhuur van woningen aan toeristen, zoals Airbnb en Wimdu |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Farshad Bashir |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitspraak van de Amsterdamse burgemeester Van der Laan, dat ook een sociale huurwoning in aanmerking moet komen voor Airbnb?1
Woningcorporaties hebben de wettelijke taak om mensen met een laag inkomen te voorzien van passende huisvesting. Om te kunnen voorzien in deze taak hebben zij instrumenten tot hun beschikking, onder meer om daar waar dat nodig is een lagere huurprijs te vragen dan marktconform. De huurders van deze woningen profiteren van een lage huurprijs van sociale woningen. Daarom ligt het niet in de rede om deze woningen voor toeristische verhuurdoeleinden te gebruiken. Ik vind het dan ook niet passend indien een woningcorporatie in zijn beleid de mogelijkheid biedt om sociale huurwoningen voor toeristische verhuurdoeleinden in te zetten. Overigens heeft de burgemeester slechts aangegeven dat hij verwacht dat deze discussie de komende jaren gevoerd zou kunnen worden. Het verandert niets aan het beleid van zowel gemeente als de Amsterdamse woningcorporaties om toeristische verhuur van sociale huurwoningen niet toe te staan.
Als een huurder voor langere tijd naar het buitenland wil, wat zijn dan de wettelijke mogelijkheden tot onderhuur of tijdelijke verhuur aan een andere huurder? Wat zijn de verschillen hierbij tussen een sociale huurwoning en een vrije sector huurwoning?
Op grond van het huurrecht voor woonruimte mag een huurder zijn woning niet onderverhuren zonder toestemming van de verhuurder. Of de huurder een gereguleerde of geliberaliseerde huurovereenkomst heeft, doet niet ter zake. Onderverhuur van een kamer in een zelfstandige woning waar de huurder zijn hoofdverblijf heeft (hospitaverhuur) mag wettelijk gezien wel, maar de (hoofd)verhuurder kan dat contractueel verbieden. In vrijwel alle gevallen is in huurovereenkomsten van woningcorporaties onderverhuur van zowel een gedeelte als van de hele woning verboden, behoudens met goedkeuring van de corporatie. Indien een huurder alsnog zonder toestemming van de verhuurder zijn woning onderverhuurt, kan dit een reden zijn om de huurovereenkomst te beëindigen. Aan dat verbod is vaak ook een boetebeding verbonden.
Klopt het dat de Amsterdamse woningcorporatie De Key een pilot met Airbnb gaat uitvoeren? Hoe gaat deze pilot eruit zien en aan welke regels moeten woningcorporaties, huurders en digitale platforms zoals Airbnb voldoen?2
De Key heeft onderzocht of er draagvlak is bij de huurdersorganisatie voor een pilot waarbij studenten met een gereguleerde huurovereenkomst in 1 specifiek complex hun huurwoning maximaal 30 dagen mogen verhuren aan toeristen via digitale platforms. De door de gemeente gestelde voorwaarden voor toeristische verhuur zijn daarbij leidend. De deelnemende studenten zouden binnen de ruimte van het experiment melding moeten maken bij De Key wanneer en hoelang zij hun woning onderverhuren. Er zijn volgens De Key geen afspraken gemaakt met Airbnb. De Key heeft aangegeven dat het experiment niet doorgaat omdat er momenteel onvoldoende draagvlak is voor toeristische verhuur in sociale huurwoningen.
Wat bedoelde u concreet toen u zei dat Airbnb en andere short-stay verhuurmogelijkheden «fatsoenlijk moeten gebeuren» en welke concrete voorwaarden of regels heeft u daaraan gekoppeld om overlast te beperken en de (ver)huurder te beschermen tegen misbruik?3
In gemeenten waar sprake van schaarste is op de markt voor goedkope huurwoningen, is vaak een huisvestingsverordening van kracht waarin een verbod is opgenomen tot het onttrekken van woonruimte aan de woonruimtevoorraad. Indien een woning gedurende langere tijd wordt verhuurd via Airbnb of andere platforms, kan dit worden aangemerkt als een vorm van onttrekking. De gemeenteraad kan in de huisvestingsverordening nadere regels stellen wanneer er daadwerkelijk sprake is van onttrekking. Ik wijs u vervolgens ook op mijn antwoord op vragen 8 en 9.
Bent u nog steeds van mening dat publieke belangen – zoals veiligheid, leefbaarheid en eerlijke concurrentie – niet in het geding zijn gezien de stijging van bijna 475% in overnachtingen via Airbnb in Amsterdam?4 5
De cijfers in het rapport van Colliers International en Hotelschool The Hague zijn verzameld met behulp van een computertechniek waarbij informatie van webpagina’s wordt verzameld. De in het rapport genoemde toename van bijna 475% aan hotelovernachtingen in januari 2016 is niet feitelijk. Voorts zit er altijd ruis in de data omdat er ook B&B’s en short-stays worden meegeteld die het hele jaar mogen verhuren. Uiteraard kunnen risico’s ten aanzien van veiligheid en leefbaarheid ontstaan wanneer er sprake is van illegale verhuur aan toeristen.
Bent u inmiddels bereid een meldplicht in te voeren voor huurders die hun huis tijdelijk willen verhuren, via digitale platforms bij hun gemeente, zodat gemeente en verhuurder snel kunnen ingrijpen bij overlast en de huurder beter is beschermd?6
Het kabinet is van mening dat alle belangen voldoende zijn geborgd in bestaande wet- en regelgeving. Het is aan de gemeenten om op basis hiervan te handhaven.
Een meldplicht zou een beperking kunnen vormen voor de gastvrijheidseconomie.
Ik ga op korte termijn in nader overleg met de gemeente Amsterdam, omdat die haar voorstel voor een meldplicht doet vanuit de stelling dat het huidig juridisch instrumentarium aanpassing behoeft om afdoende te kunnen handhaven. Voorts is het standpunt van het kabinet dat de nadruk moet liggen op lokale samenwerking waarbij ook digitale platformen hun verantwoordelijkheid moeten nemen in de bestrijding van illegale toeristische verhuur.
Op welke andere manieren ondersteunt u gemeenten als het gaat digitale platforms voor de tijdelijke verhuur van woningen aan toeristen? Kunt u er bijvoorbeeld voor zorgen dat digitale platforms hun informatie delen met gemeenten, zodat er geen illegale hotels ontstaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
De gemeente Amsterdam is met Airbnb een Memorandum of Understanding (MOU) overeengekomen met diverse regels gericht op handhaving. In dit MOU hebben Airbnb en de gemeente Amsterdam afspraken gemaakt over voorlichting, samenwerking ten behoeve van preventie en betaling van toeristenbelasting. De Minister van Economische Zaken en ik achten dit een verstandige werkwijze. Het Rijk faciliteert op dit moment gesprekken tussen een aantal grote gemeenten en Airbnb teneinde te komen tot een overeenkomst. In verband met de privacy is er op dit moment geen mogelijkheid om Airbnb te verplichten de gegevens van aanbieders of gebruikers van hun diensten aan de overheid te verstrekken. Zo een verplichting is enkel te rechtvaardigen voor zover die bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Tevens moet de inbreuk op de privacy proportioneel zijn ten opzichte van het ermee te dienen algemeen belang en mogen er geen andere minder ingrijpende middelen zijn om dit te realiseren. Op dit moment wordt wel onderzocht of het Besluit gegevensverstrekking gemeentelijke belastingheffing kan worden gewijzigd in verband met de toeristenbelasting, waarbij digitale platforms verplicht kunnen worden gesteld om verhuurgegevens te verstrekken aan gemeenten ten behoeve van de toeristenbelasting. Deze informatie mag dan uitsluitend voor dat doel worden gebruikt.
Bieden bestaande wetten, met name de Huisvestingswet en de Wet ruimtelijke ordening, voldoende aanknopingspunten om illegale hotels aan te pakken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals reeds eerder aangegeven, bieden de Huisvestingswet 2014, de Woningwet en Wet Ruimtelijke Ordening voldoende mogelijkheden om de uitwassen van toeristische verhuur en illegale hotels tegen te gaan. Bij het verlenen van een onttrekkingvergunning op basis van de Huisvestingswet 2014, is naast schaarste de druk op de woonomgeving en de leefbaarheid een afwegingsgrond. Indien woonruimte gedurende langere periode wordt ingezet voor toeristische verhuur, kan een gemeente met schaarste dus op basis van de Huisvestingswet 2014 dit aanmerken als een onttrekking waarvoor een vergunning verplicht is. Tevens kan het college van burgemeester en wethouders voorwaarden verbinden aan zo een vergunning, die bij niet-naleving tot het intrekken ervan kunnen leiden. Eveneens is bestuursdwang of een bestuurlijke boete mogelijk. Indien de toeristische verhuur de vorm aanneemt van permanente logiesverstrekking gelden er andere regels op basis van onder meer het Bouwbesluit. De Woningwet biedt in gevallen waarbij een gevaar voor de gezondheid of veiligheid is, bij herhaaldelijke overtreding zelfs de mogelijkheid om het pand in beheer te geven aan een derde. Naast de Huisvestingswet 2014 en de Woningwet kan het gebruik van de woning voor permanente logiesverstrekking ook in strijd zijn met de bestemming als bedoelt in de Wet op de ruimtelijke ordening. Ook dit kan gehandhaafd worden met bestuursdwang. Het is aan de gemeente om deze instrumenten zo effectief mogelijk in te zetten afhankelijk van de plaatselijke situatie.
Is het juridisch mogelijk om een maximum aantal dagen van verblijf te hanteren in het geval van tijdelijke verhuur via een digitaal platform? Zo nee, wilt u dit mogelijk maken?
Op grond van de Huisvestingswet 2014 kan de gemeente een huisvestingsverordening uitvaardigen. In zo'n huisvestingsverordening kan het onttrekken van een woning aan de woningvoorraad vergunningsplichtig worden gemaakt. Het is aan de gemeente zelf om te bepalen wanneer er sprake is van woningonttrekking en dus welk maximum aantal dagen de woonruimte mag worden gebruikt voor toeristische verhuur.
Is er inzicht hoe Verenigingen van Eigenaren (VVE's) omgaan met vakantieverhuur via digitale platforms in hun (gemengde) complex? En lopen VvE’s tegen andere knelpunten aan?
Een landelijk inzicht in de wijze waarop VvE’s omgaan met vakantieverhuur via digitale platforms is er niet. In de modelreglementen van VvE’s zijn geen specifieke bepalingen opgenomen over vakantieverhuur. Het is echter mogelijk dat het reglement van een VvE het toestaat dat eigenaren hun appartement voor vakantieverhuur mogen verhuren. In de specifieke splitsingsakten van VvE’s kunnen echter ook verbodsbepalingen zijn opgenomen, bijvoorbeeld ten aanzien van de exploitatie van privégedeelten als pension- of kamerverhuurbedrijf.
Indien een woonruimte stelselmatig gebruikt wordt voor toeristische verhuur kan dit consequenties hebben voor de leefbaarheid en de veiligheid. Deze mogelijke gevolgen gelden zowel voor huurwoningen als koopwoningen en evenzeer voor VvE’s. Meer in algemene zin heb ik u over knelpunten bij VvE’s geïnformeerd in mijn brief van 3 maart 2016 over het functioneren in gemengde complexen (TK, 2015–2016, 27 926, nr. 253).
Het onder verscherpt toezicht stellen van Veilig Thuis Drenthe |
|
Nine Kooiman |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het onder verscherpt toezicht stellen van Veilig Thuis Drenthe?1
De Inspecties voor de Jeugdzorg en de Gezondheidszorg (IJZ en IGZ) hebben geconstateerd dat de situatie bij Veilig Thuis in Drenthe nog onvoldoende is verbeterd. Ik vind dat zorgelijk omdat een goed werkend Veilig Thuis cruciaal is voor de aanpak van mishandeling en geweld tegen kinderen, volwassenen en ouderen. Het is goed dat de Inspecties nu nog scherper gaan volgen dat de verbeteringen bij Veilig Thuis Drenthe tot stand komen. De wethouders van Assen en Emmen hebben publiekelijk hun verantwoordelijkheid genomen om Veilig Thuis Drenthe snel op orde te brengen.
Zijn de zorgen die u tijdens het debat over de nieuwe aanpak van huiselijk geweld aangaf te hebben over de wachtlijsten bij Veilig Thuis naar aanleiding van dit verscherpt toezicht toegenomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat deze wachtlijsten gaan verdwijnen?2
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor Veilig Thuis. De Inspecties houden toezicht op de Veilig Thuis organisaties. Mede als gevolg van de inspectieronde is bij het overgrote deel van de gemeenten een groter gevoel van urgentie ontstaan voor een goed functionerend Veilig Thuis. Veel gemeenten hebben hun verantwoordelijkheid genomen door extra financiële middelen beschikbaar te stellen om de wachtlijsten weg te werken. Professionals bij Veilig Thuis zetten alles op alles om te allen tijde zicht te houden op de veiligheid van de mensen die wachten.
Ook ontwikkelen gemeenten in regio’s een gezamenlijke bestuurlijke visie over de plaats van Veilig Thuis in de regionale aanpak van geweld in huiselijke kring en de plek van Veilig Thuis in de keten. Deze visie is een noodzakelijke voorwaarde voor een goed functionerend Veilig Thuis.
Om dit proces verder te ondersteunen en alle Veilig Thuis organisaties (=VT-organisaties) op orde te brengen hebben mijn collega van Veiligheid en Justitie en ik samen met de VNG begin januari 2016 de heer Sprokkereef gevraagd om het programma Veilig Thuis – de basis op orde, uit te voeren. In dit programma is prioriteit gegeven aan de aanpak van de wachtlijsten. Bovendien is met voorrang ingezet op de zeven regio’s die als niet voldoende werden beoordeeld door de Inspecties. Veilig Thuis Drenthe is één van die regio’s.
Het programma Veilig Thuis – de basis op orde stelt dat Veilig Thuis Drenthe nog niet voldoende functioneert omdat een gezamenlijke bestuurlijke visie op Veilig Thuis ontbreekt en omdat de interne organisatie van Veilig Thuis, als onderdeel van de GGD, gebreken vertoont. Het programma Veilig Thuis- de basis op orde stimuleert de bestuurders van de Drentse gemeenten in hun visievorming. Voor de verbetering van de interne organisatie heeft Veilig Thuis Drenthe een extern deskundige ingeschakeld die de organisatie zal doorlichten en verbeterpunten zal formuleren.
De Inspecties zullen tijdens het verscherpt toezicht nauwkeurig monitoren of de aangekondigde verbetermaatregelen worden uitgevoerd en geborgd. De Inspecties zullen in deze periode tevens aangekondigde en onaangekondigde bezoeken brengen. Verder verwachten de Inspecties voortgangsrapportages over de ingezette verbetermaatregelen.
Kunt u uiteenzetten welke maatregelen u tot op heden heeft genomen om de wachtlijsten bij Veilig Thuis in het algemeen, en bij Veilig Thuis Drenthe in het bijzonder terug te dringen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u van deze maatregelen aangeven of, en zo ja welk effect zij hebben gehad op de wachtlijsten? Zo nee, bent u bereid dit effect te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord onder de vragen 2 en 3 heb aangegeven, heeft de inzet van de Inspecties en van het programma Veilig Thuis – basis op orde geleid tot actie bij de verantwoordelijke gemeenten. Dat is een eerste stap. Tegelijkertijd stel ik vast dat we er zeker nog niet zijn. Daarom is begin dit jaar het eerder genoemde programma Veilig Thuis – de basis op orde gestart. Onder leiding van de VNG is het programma hard aan het werk om de VT-organisaties en gemeenten te helpen om de noodzakelijke verbeteringen in kaart te brengen en te realiseren. In mijn antwoord op vraag 8 ga ik in op de werkwijze van het programma Veilig Thuis – de basis op orde.
Door de rapportages van de Inspecties en die van het programma Veilig Thuis – de basis op orde, krijgen gemeenten en Rijk inzicht in de effecten van de verbeteringen die doorgevoerd worden. In de volgende voortgangsrapportage geweld in afhankelijkheidsrelaties die u voor het Algemeen Overleg hierover ontvangt, bericht ik hierover.
Kunt u, met concrete feiten onderbouwd, garanderen dat van de 63 casussen die niet gemeld stonden er geen enkel kind of gezin in gevaar is geweest, zoals de vicevoorzitter van de GGD Drenthe stelt? Zo nee, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de veiligheid alsnog gegarandeerd kan worden?3
De veiligheid van het kind staat voor mij centraal. De genoemde bewering van de vicevoorzitter van de GGD Drenthe kan ik niet onderbouwen of weerleggen. Ik heb echter geen reden om zijn bewering in twijfel te trekken. Zie verder het antwoord op vraag 2 en 3.
Kunt u uitgebreid toelichten hoe het met de veiligheid van kinderen en gezinnen in de andere Veilig Thuis regio’s gesteld is na de schokkende inspectierapporten die halverwege 2015 zijn verschenen?
Wij zijn allemaal bezorgd over de veiligheid van kinderen, volwassenen en ouderen waarbij vermoedelijk sprake is van mishandeling. Gebrekkig zicht op de veiligheid van kinderen die wachten, is daarom onaanvaardbaar.
De afgelopen periode is gebleken dat de oorzaken van de wachtlijsten divers zijn. Ze hebben te maken met het ontbreken van een gemeentelijke visie op Veilig Thuis en met een goede afstemming met organisaties op lokaal niveau en de politie.
Het programma Veilig Thuis – de basis op orde (zie ook de antwoorden op de vragen 2 en 3) beoordeelt of in de regio goed zicht is op de omvang van de wachtlijst, of voldoende actie wordt ondernomen om op korte termijn de wachtlijsten weg te werken, of wordt gewerkt aan een duurzaam voorkomen van wachtlijsten en of het zicht op de veiligheid van de wachtenden is gegarandeerd. Hier houdt het programma zicht op. Zo nodig adviseert de heer Sprokkereef de VT-organisaties over de wijze waarop de wachtlijst weggewerkt kan worden.
De heer Sprokkereef is nog volop bezig met de bezoeken en het adviseren van de regio’s. De rapportage met het complete beeld is nog niet beschikbaar.
In de eerder genoemde voortgangsrapportage GIA ontvangt u de rapportage van het programma. Daarin wordt ook nader ingegaan op de aard en omvang van de wachtlijsten.
Wanneer kan de Kamer de rapporten van de hertoets bij de overige Veilig Thuis organisaties verwachten? Zijn er op dit moment signalen dat er nog meer organisaties onder verscherpt toezicht gesteld zullen gaan worden?
De Inspecties voeren een hertoets uit bij zeven VT-organisaties.
Onlangs hebben de Inspecties de rapporten van de hertoetsen 1e fase uitgebracht voor de regio’s Kennemerland, Groningen en Drenthe. De rapporten over de hertoetsten bij de VT-organisaties in de Gooi- en de Vechtstreek en Zuidoost Brabant en Hollands-Midden worden uiterlijk eind juli 2016 verwacht. De VT-organisatie Gelderland-Zuid is onder verscherpt toezicht geplaatst. De reeds beschikbare rapporten zijn gepubliceerd op www.inspectiejeugdzorg.nl.
Kunt u voor alle regio’s inzichtelijk maken wat hun wachtlijsten op dit moment zijn, en hoe zij zich ontwikkeld hebben sinds het instellen van Veilig Thuis? Zo nee, bent u bereid dit te inventariseren, en dit aan de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u de veiligheid van de kinderen en gezinnen die op dit moment gemeld zijn bij Veilig Thuis, los van informatie over de wachtlijsten, garanderen? Zo ja, kunt u toelichten hoe u dit kunt garanderen? Zo nee, wat gaat u eraan doen om dit alsnog te garanderen?
Het nemen van maatregelen voor kinderen en gezinnen bij wie de veiligheid in het geding kan zijn, is de verantwoordelijkheid van de gemeente.
In de beantwoording van deze vragen heb ik uiteengezet welke maatregelen ik heb genomen om de veiligheid van kinderen en gezinnen zo goed mogelijk te doen laten borgen.
Ziet u in de oproep van Veilig Thuis Drenthe voor 1,2 miljoen euro extra budget een appèl om het budget voor Veilig Thuis in het geheel op te hogen? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Nee. Er is geen algemene standaard voor het benodigde geld van een Veilig Thuis organisatie. De omvang van het benodigde budget is afhankelijk van de grootte van het verzorgingsgebied en van de visie van de verantwoordelijke gemeenten op de taken van Veilig Thuis in relatie tot de gehele veiligheids- en zorgketen.
Kunt u deze vragen voor het Algemeen overleg Jeugdhulp voorzien op 30 juni 2016 beantwoorden?
Ja.