Inspectie van gevaarlijk RVS in zwembaden |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Inspectie RVS in zwembaden niet op orde» van Reporter Radio?1
Ja.
Wat vindt u er van dat meer dan de helft (56%) van de gemeenten de inspectierapporten naar gevaarlijk roestvrijstaal (RVS) niet op orde heeft, terwijl u een inspectieplicht heeft ingesteld omdat het gebruik van RVS in zwembaden zeer gevaarlijk kan zijn?
Ik vind de uitkomsten van het onderzoek van Reporter Radio een zorgelijk signaal. De naleving van de onderzoeksplicht heeft mijn aandacht. Zoals u weet, laat ik momenteel zelf ook een uitvoerig onderzoek uitvoeren naar de naleving van de onderzoeksplicht (Kamerstuk 28 325, nr. 159). Over de uitkomsten zal ik u eind juni 2017 informeren. Mocht uit dit onderzoek ook blijken dat de onderzoeksplicht onvoldoende is nageleefd, dan zal ik gemeenten en provincies aanspreken op hun verantwoordelijkheid om de onderzoeksplicht bij zwembaden te handhaven.
Kunt u verklaren waarom gemeenten de inspectierapporten niet op orde hebben, ondanks de inspectieplicht die u heeft ingesteld?
Zoals volgt uit mijn antwoord op vraag 2 laat ik zelf ook onderzoek uitvoeren en informeer ik u nog nader eind juni 2017. Ik constateer echter wel al dat Reporter Radio haar onderzoek heeft gericht op de gemeenten terwijl de onderzoeksplicht (Staatscourant jaargang 2016, nr. 33491) geldt voor zwembadeigenaren. De onderzoeksplicht houdt in dat een zwembadeigenaar per 1 januari 2017 een onderzoeksrapport moeten hebben waaruit blijkt dat er in het zwembad geen gevaarlijk RVS meer is toegepast. Gemeenten hebben beleidsvrijheid hoe zij toezicht houden op deze onderzoeksplicht. De beoordeling door Reporter Radio of een gemeente van ieder zwembad in de gemeente de onderzoeksrapporten heeft, geeft daarom mogelijk geen volledig beeld van het daadwerkelijke gemeentelijke toezicht dan wel de stand van zaken van de uitvoering van de onderzoeksplicht.
Hoe verklaart u dat in drie provincies (Fryslân, Noord-Holland en Gelderland) niet één van de onderzochte gemeenten de inspectierapporten op orde heeft?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u, net als de directeur van Vereniging Sport en Gemeenten, dat gemeenten een dwangsom zouden moeten opleggen aan zwembaden die nog geen of een onvolledig rapport over het gevaarlijke RVS hebben?
Op grond van het algemene bestuursrecht moet een gemeente in beginsel handhavend optreden bij het niet naleven van de onderzoeksplicht door een zwembad. Toepassing van een dwangsom of van bestuursdwang ligt daarbij wat mij betreft in de rede, maar het is aan een gemeente om hierover een besluit te nemen.
Welke soorten RVS heeft u in het «Bouwbesluit 5.12 Zwembaden» precies uitgesloten voor het gebruik in zwembaden? Zijn er typen (austenitisch) RVS die nog wel toegestaan zijn? Zo ja, waarom?
De onderzoeksplicht is beschreven in artikel 5.12 van de Regeling Bouwbesluit 2012 (Staatscourant jaargang 2016, nr. 33491). De onderzoeksplicht richt zich op dragende metalen delen van RVS in overdekte zwembaden en maakt hierbij onderscheid tussen voor zwembadlucht resistente RVS-soorten en niet-resistente RVS-soorten. De resistente RVS-soorten worden aangeduid met de typenamen 1.4529, 1.4547 en 1.4565. Deze RVS-soorten volgen uit de Europese constructienorm NEN-EN 1993-1-42.
De onderzoeksplicht maakt verder onderscheid tussen twee gebieden. Gebied A betreft het zwembadbassin en het gebied hieromheen dat begrenst wordt door de zogenaamde spatwaterzone. Gebied B is het overige gebied. Een onderscheid tussen de gebieden A en B is nodig, omdat binnen de spatwaterzone (gebied A) de risico’s op gevaarlijke corrosie kleiner zijn dan in gebied B. Ernstige ongevallen die zich in Nederland hebben voorgedaan, waren vooral het gevolg van het bezwijken van dragende delen in gebied B. De resistente RVS-soorten (1.4529, 1.4547 en 1.4565) zijn toegestaan in zowel gebied A als B. De niet-resistente RVS-soorten zijn, onder bepaalde voorwaarden, nog toegestaan in gebied A.
Daarnaast heeft de gemeente (als bevoegd gezag) de mogelijkheid akkoord te gaan met een eventuele gelijkwaardige oplossing indien toch niet-resistent RVS aanwezig is in gebied B en de veiligheid op een andere manier is geborgd.
Klopt het dat de typen EN 1.4529, 1.4539 1.4547 en 1.4565 nog wel toegestaan zijn voor het gebruik in zwembaden? Klopt het dat deze typen ook, maar in iets mindere mate, gevoelig zijn voor (spannings-)corrosie? Zo ja, waarom zijn deze typen RVS dan toegestaan? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Voor de nog toegestane RVS-soorten verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 6. De RVS-soorten die als resistent zijn bestempeld (1.4529, 1.4547 en 1.4565) volgen uit de Europese constructienorm NEN-EN 1993-1-4 en zijn volgens het TNO-rapport «Deskundigenrapport toepassing en inspectie van roestvaststaal» (Kamerstuk 28 325, nr. 152) niet gevoelig voor spanningscorrosie in de zwembadatmosfeer.
De integratie van nieuwkomers |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw oordeel over de oproep van de adviescommissie Vreemdelingenzaken, dat vluchtelingen die in Nederland aankomen zo snel mogelijk volwaardig moeten meedoen aan de samenleving?1
Nieuwkomers die mogen blijven moeten zo snel mogelijk meedoen. Het kabinet is daarom van mening dat het belangrijk is om zo snel mogelijk in te zetten op integratie en participatie van deze groep. De afgelopen tijd is hier met verschillende partners hard aan gewerkt. Vanaf het moment van vergunningverlening kunnen statushouders aan de slag met voorinburgering, inburgering en werk. Het programma voorinburgering vindt in de AZC’s plaats en is vanaf januari 2016 geïntensiveerd. De voorinburgering bestaat uit taalonderwijs, trainingen kennis van de Nederlandse maatschappij en een module arbeidsmarktoriëntatie. Asielzoekers kunnen participeren door deel te nemen aan vrijwilligerswerk of online of met behulp van vrijwilligers de Nederlandse taal te leren. Ook is met COA afgesproken om de taalles die in de AZC’s wordt gegeven in het kader van de voorinburgering naar voren te halen voor kansrijke asielzoekers die nog in de procedure zitten (Kamerstuk 34 334, nr. 23), zie hiervoor ook het antwoord op vraag 4. Daarnaast is met het COA een meer gerichte koppeling van vergunninghouders aan gemeenten mogelijk gemaakt. Bij een koppeling aan een gemeente wordt zo veel mogelijk rekening gehouden met de onderwijs- en arbeidsachtergrond en het netwerk van de vergunninghouder. Op basis hiervan wordt gekeken in welke arbeidsmarktregio(s) de kansen op participatie het grootst zijn, en wordt de vergunninghouder in afwachting van huisvesting in deze arbeidsmarktregio zoveel mogelijk geplaatst in een AZC in of nabij deze regio. De gemeente waar de vergunninghouder uiteindelijk gehuisvest wordt, kan al afspraken maken met de vergunninghouder over activiteiten gericht op (arbeids)participatie of onderwijs. Gemeenten worden in de arbeidsmarktregio’s ondersteund door regiocoördinatoren. De coördinatoren zorgen voor versnelling in het participatieproces door de regionale samenwerking van gemeenten met het COA te ondersteunen en te faciliteren. Zo ontstaat een doorlopende integratie- en participatielijn voor de vergunninghouder. Daarnaast leggen regiocoördinatoren verbindingen met de bestaande structuur van werkgeversservicepunten, onderwijsinstellingen, leerwerkloketten en inburgeringsaanbieders.
Hiermee wordt het voor de vergunninghouder makkelijker om snel te starten met activiteiten die bijdragen aan integratie en participatie, zoals werk, vrijwilligerswerk of re-integratietrajecten.
Wat is uw reactie op het verhaal van Zuhoor Al Qaisi, een talentvolle vrouw uit Irak die na anderhalf jaar verblijf in asielzoekerscentra nog geen Nederlands spreekt omdat zij pas nadat ze een verblijfsvergunning kreeg aan haar inburgering kon gaan werken?
Het is van belang dat een ieder die in Nederland een verblijfsvergunning krijgt, zo snel mogelijk de Nederlandse taal leert. Daar heeft het kabinet dan ook op ingezet.
De hoge instroom in 2015 heeft ertoe geleid dat asielzoekers destijds lang(er) hebben moeten wachten op vergunningverlening, en dus later konden starten met voorinburgering en inburgering. Daarnaast werd er tot september 2016 gebruik gemaakt van noodopvanglocaties, waar naast asielzoekers ook vergunninghouders verbleven. Op deze locaties waren niet altijd de faciliteiten en mogelijkheden voor een aanbod op voorinburgering. Het is spijtig dat mevrouw Al Quaisi hierdoor wellicht niet optimaal aan haar inburgering heeft kunnen werken. Inmiddels zijn de noodopvanglocaties gesloten en wordt het voorinburgeringsprogramma conform afspraken en inzet uitgevoerd. Asielzoekers kunnen zelfstandig starten met het leren van de Nederlandse taal. Hierbij kan gebruik gemaakt worden van de vrijwilligers op locaties. Daarnaast kunnen asielzoekers ook via internet zelfstandig taalvaardigheid opdoen en dragen activiteiten als vrijwilligerswerk ook bij aan het leren van de taal.
Deelt u de mening dat asielzoekers onnodig een achterstand oplopen met de inburgering aangezien zij daar pas werk van kunnen maken op het moment dat zij een verblijfsvergunning krijgen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om – in lijn met de oproep van de burgemeester van Nijmegen – niet alleen voor statushouders, maar ook voor degenen wier procedure kansrijk is, direct in te zetten op inburgering en daarmee op een volwaardige deelname aan onze samenleving? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Een snelle integratie begint bij het leren van de Nederlandse taal, zoals aan uw Kamer gecommuniceerd is vindt het kabinet het belangrijk dat hier zo snel mogelijk mee aan de slag kan worden gegaan. Daarom is met COA afgesproken om de taalles die in de AZC’s wordt gegeven in het kader van de voorinburgering naar voren te halen voor kansrijke asielzoekers die nog in de procedure zitten (Kamerstuk 34 334, nr. 23). Dit zal vanaf eind dit voorjaar mogelijk zijn. Uiteraard kan de asielzoeker daarnaast investeren in zijn taalniveau door middel van (online) zelfstudiemethodes en taalvrijwilligers. Ook wordt ingezet op het doen van vrijwilligerswerk door asielzoekers die nog in de procedure zitten.
Erkent u dat het belemmeren van de integratie van nieuwkomers «zich als een boemerang tegen de samenleving keert», omdat het leidt tot meer (psychische) «klachten bij vluchtelingen, meer sociale onrust in de wijken, slechtere leerprestaties bij vluchtelingenkinderen en moeizamer toegang tot de arbeidsmarkt»?2
Nieuwkomers die mogen blijven moeten zo snel mogelijk meedoen. Het kabinet heeft daarom de afgelopen twee jaar in nauwe samenwerking met de organisaties die samenwerken in de Taskforce Werk en Integratie Vluchtelingen extra inzet gepleegd om de integratie en participatie van de nieuwkomers te versnellen, en heeft daarbij de verschillende adviezen ter harte genomen. Dit heeft naast het versterken van de bestaande uitvoering, geleid tot een aantal concrete maatregelen om participatie en integratie actiever en eerder in de keten op te pakken conform advies WRR-rapport «Geen tijd verliezen». Er wordt gelijktijdig gewerkt aan huisvesting, taalverwerving, opleiding en (vrijwilligers)werk, waardoor zo min mogelijk kostbare tijd wordt verloren. Zie ook de antwoorden op vraag 1 en 3. In mijn brief van 27 oktober (Kamerstuk 19 637, nr. 2243) heb ik uw Kamer in detail geïnformeerd over de maatregelen en de voortgang.
Het is te vroeg om vast te kunnen stellen of de nieuwe maatregelen daadwerkelijk leiden tot de verwachte verbetering en versnelling in de participatie van vergunninghouders. Daarom wordt de integratie en participatie van de groep statushouders die vanaf 1 januari 2014 tot 1 juli 2016 zijn binnengekomen zorgvuldig gevolgd in een grootschalig cohortonderzoek. In dit onderzoek wordt ingegaan op onderwerpen als onderwijs, werk, inkomen, zorg en criminaliteit.
Deelt u de mening dat een uitbreiding van de mogelijkheden om vluchtelingen sneller te laten participeren – via werk en inburgering – positief uitpakt voor alle partijen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Is het waar dat talloze adviesorganen, zoals de Sociaal Economische Raad en de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, ervoor hebben gewaarschuwd dat het huidige beleid leidt tot non-participatie van nieuwkomers en «verminderde maatschappelijke samenhang»? Erkent u inmiddels dat deze insteek contraproductief heeft gewerkt?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat in het concept Jaarplan TV 2018 door de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) opgenomen is dat de berichtgeving rond Nederlanders van niet-westerse afkomst niet problematiserend mag zijn |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) volgens het concept Jaarplan 2018 streeft naar positieve beeldvorming van Nederlanders met een niet-westerse achtergrond?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat de NPO ervoor kiest om journalistieke objectiviteit bij de berichtgeving rond Nederlanders met een niet-westerse achtergrond los te laten?
Zie het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat een door alle belastingbetalers gefinancierde publieke omroep ernaar zou moeten streven om zo objectief en gewetensvol mogelijk de werkelijkheid te tonen, ongeacht of dit een positief of negatief beeld is?
Ja.
Deelt u de mening dat het niet de taak is van de NPO om beeldvorming over een bepaald onderwerp te beïnvloeden?
Het is de taak van de publieke omroep om voor iedereen in Nederland een kwalitatief hoogwaardig en onafhankelijk media-aanbod te verzorgen. Dit betekent dat het media-aanbod op een evenwichtige wijze een beeld van de samenleving dient te geven en aan hoge journalistieke en professionele kwaliteitseisen dient te voldoen. Waarheidsgetrouwe en zo objectief mogelijke verslaglegging zijn hierbij cruciaal. Tijdens de recente wijziging van de Mediawet 2008 zijn deze principes herbevestigd. Deze principes zijn onderdeel van de taakopdracht waaraan de programma’s van de publieke omroep moeten voldoen. Naar aanleiding van uw vragen heb ik de publieke omroep hier nogmaals op gewezen.
Bent u bereid om op basis van het concept Jaarplan 2018 hierover het gesprek aan te gaan met de NPO en de Kamer over de uitkomsten van dit gesprek te informeren?
De Mediawet 2008 verplicht de publieke omroep een evenwichtig, pluriform, gevarieerd en kwalitatief hoogstaand media-aanbod te verzorgen. De publieke omroep legt jaarlijks in haar Terugblik verantwoording af over de wijze waarop zij hier invulling aan geeft. Op deze manier kan het parlement achteraf toetsen of de programma’s van de publieke omroep op een evenwichtige wijze een beeld van de samenleving geven. Deze wijze van verantwoording past bij de programmatische autonomie van de publieke omroep.
Het bericht dat Nederlandse ziekenhuizen miljoenen teveel betalen voor implantaten |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Zorg betaalt miljoenen teveel voor orthopedische implantaten»?1
In het bericht stelt IntraKoop, inkoopcoöperatie binnen de zorg, op basis van een in opdracht van deze organisatie uitgevoerde marktanalyse dat ziekenhuizen te veel betalen voor orthopedische implantaten en dat leveranciers daardoor zeer grote winstmarges hanteren. Ik vind dat een zorgwekkend signaal en vind het goed om te zien dat IntraKoop ook oplossingsrichtingen formuleert.
Ziekenhuizen zouden volgens IntraKoop aanzienlijk kunnen besparen door vaker over te stappen naar een andere aanbieder. Dat vergt volgens IntraKoop onder medisch specialisten een grotere bereidheid om te veranderen. Aan hen is de rapportage dan ook primair gericht. Ook wordt opgemerkt dat daarvoor beter inzicht nodig is in de verschillen in prijs en kwaliteit van de desbetreffende producten en diensten. Ziekenhuizen of medisch specialisten zouden daarvoor samen kunnen werken door bijvoorbeeld te benchmarken.
Daarnaast merkt IntraKoop op dat ziekenhuizen de mogelijkheden om gezamenlijk in te kopen beter zouden kunnen benutten.
Deelt u de mening dat een winstmarge van bijna 25% op medische hulpmiddelen schandalig is en met alle mogelijke middelen aangepakt moet worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is volgens u de oorzaak van de prijsverschillen tussen Nederlandse ziekenhuizen?
Uit het persbericht of de achterliggende marktanalyse van IntraKoop volgt geen eenduidige verklaring voor verschillen tussen de prijzen die ziekenhuizen betalen voor implantaten. IntraKoop geeft aan dat marktmacht van leveranciers, het inkoopbeleid van ziekenhuizen en de rol van medisch specialisten daarin en het beperkte inzicht in prijs en kwaliteit allemaal een belangrijke rol kunnen spelen.
Zijn er wettelijke belemmeringen voor ziekenhuizen om op grote schaal in te kopen?
Één van de aanbevelingen van IntraKoop betreft gezamenlijke inkoop door ziekenhuizen om tegenwicht te kunnen bieden aan machtige, wereldwijd opererende aanbieders van implantaten. Dit kan de belangen van patiënten en verzekerden bevorderen en de wet- en regelgeving biedt daar ruimte voor.
Overigens bestaan er ook wettelijke waarborgen die voorkomen dat gezamenlijke inkoop de belangen van patiënten en verzekerden schaadt, bijvoorbeeld via het aanbod.
Welke maatregelen gaat u treffen om de medische hulpmiddelen betaalbaar te houden?
Zoals ik mijn antwoord op vragen 1 en 2 heb toegelicht, vind ik het goed om te zien dat IntraKoop oplossingsrichtingen formuleert voor ziekenhuizen en medische specialisten om tegenwicht te kunnen bieden tegen leveranciers van implantaten. Ik ga er vanuit dat partijen deze suggesties oppakken en ik ga graag met hen in gesprek indien daarbij knelpunten naar voren komen.
De waakvlam bij Loppersum |
|
Sandra Beckerman |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving rond de door de NAM gewonnen één miljard kubieke meter gas bij Loppersum?1
Ja.
Klopt het dat als gevolg van de uitspraken van de Raad van State in april en november 2015, de productie in de vijf clusters in Loppersum (Leermens, Overschild, De Paauwen, Ten Post en ’t Zandt) is teruggebracht naar een minimumniveau? Zo ja, waaruit bestaat dat minimumniveau? Waar is dat vastgelegd?
In de grafiek in bijlage 12 is de productie uit de vijf clusters in de regio Loppersum weergegeven voor de jaren 2010–2016. Hieruit is af te leiden hoe NAM als producent van het Groningenveld uitvoering heeft gegeven aan de vermindering van de productie uit Loppersum volgens het kabinetsbesluit van 17 januari 2014 (Kamerstukken II 2013/14, 33 529, nr. 28) en de uitspraken van de Raad van State uit april en november 2015, waarin onder andere wordt voorgeschreven om, anders dan de hoeveelheid gas die nodig is om de clusters open te houden, uitsluitend te produceren indien dat vanuit een oogpunt van leveringszekerheid noodzakelijk is. NAM heeft deze productie nader toegelicht in haar rapportage over de recente aardbevingen in Wirdum en Garsthuizen.3
Maakt het instemmingsbesluit melding van de wijze waarop er in de clusters rond Loppersum «kleine hoeveelheden gas» gewonnen mogen worden? Is er in het instemmingsbesluit vastgelegd waarvoor en op welke wijze deze kleine hoeveelheden gas gewonnen mogen worden? Zo nee, waarom niet?
In het instemmingsbesluit van 30 september 2016 is in artikel 3 opgenomen dat productie uit de regio Loppersum, anders dan de hoeveelheid die nodig is om de clusters open te houden, uitsluitend is toegestaan als dit vanuit een oogpunt van leveringszekerheid noodzakelijk is. De noodzaak van de beschikbaarheid van de clusters volgt uit analyses van de capaciteitsmatige leveringszekerheid van de landelijke netbeheerder Gasunie Transport Services (GTS). NAM geeft hier als producent van het Groningenveld invulling aan. NAM heeft dit nader toegelicht in haar rapportage over de recente aardbevingen in Wirdum en Garsthuizen. Conform het advies van Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) zal ik in samenwerking met NAM en GTS bezien hoe de productie in Loppersum, die plaatsvindt omwille van de capaciteitsmatige leveringszekerheid, nader kan worden beperkt. Voor de volledigheid merk ik hierbij op dat dit losstaat van het benodigde (jaar)volume voor de leveringszekerheid.
Is naar uw mening het onderhouden van een waakvlam hetzelfde als het «technisch beschikbaar blijven zodat de gaswinning zo nodig snel hervat kan worden»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit zowel de genoemde uitspraken van de Raad van State als mijn instemmingsbesluit van 30 september 2016 blijkt het belang om de clusters open te houden in het kader van de capaciteitsmatige leveringszekerheid. De vijf clusters in de regio Loppersum omvatten ongeveer een kwart van de totale capaciteit op het Groningenveld en spelen (samen met alle andere clusters op het Groningenveld) een belangrijke rol in de analyses van de capaciteitsmatige leveringszekerheid van GTS. Het openhouden van de putten op de clusters met een beperkte productie is noodzakelijk om deze te kunnen opregelen als er op momenten van zeer hoge vraag naar laagcalorisch gas via andere middelen onvoldoende gas beschikbaar is om aan deze vraag te voldoen. Een voorbeeld van zo’n moment met een zeer hoge gasvraag is een koude maandagochtend om 7 uur als de verwarmingen aangaan en er veel wordt gedoucht. Er moet ook dan voldoende gas op het gastransportnet kunnen worden gezet en de Loppersumclusters spelen op zo’n moment een belangrijke rol. Daarnaast kunnen met het openhouden van de clusters eventuele problemen die zich elders in het systeem voordoen worden opgevangen. Hierbij kan worden gedacht aan het uitvallen van andere productieclusters of de conversie-installaties. Ten slotte voorkomt het openhouden van de clusters dat de putten bevriezen en zo onbruikbaar worden.
Wat is uw mening over het feit dat de «waakvlam bij Loppersum» in de praktijk neerkomt op een productie van 1,6 miljard m3 gas per jaar?2 Wat is uw definitie van een waakvlam?
Productie van gas uit de regio Loppersum valt onder het maximale productieniveau, zoals dat in het instemmingsbesluit van 30 september 2016 is vastgelegd. Indien er minder gas uit Loppersum wordt geproduceerd zal er uit andere clusters meer gas geproduceerd moeten worden om in de fysieke vraag te kunnen voorzien. De productie uit Loppersum heeft dus geen enkel effect op de totaal benodigde hoeveelheid gas die nodig is om de leveringszekerheid te waarborgen. NAM geeft aan dat er in een qua weer gemiddeld jaar een winning uit de regio Loppersum van 1 miljard m3 nodig is om de clusters open te houden. Dit is reeds een vermindering van de 1,6 miljard m3 die NAM aanvankelijk nodig dacht te hebben en waar in de vraag aan wordt gerefereerd. NAM heeft de opbouw van de productie nader toegelicht in haar rapportage over de recente aardbevingen in Wirdum en Garsthuizen. Conform het advies van SodM zal ik in samenwerking met NAM en GTS bezien hoe de productie in Loppersum, die plaatsvindt omwille van de capaciteitsmatige leveringszekerheid, nader kan worden beperkt.
Bent u bereid om naast de analyse van het rapport door de NAM over de toename van het aantal bevingen bij Loppersum, het Staatstoezicht van de Mijnen (SodM) tevens te vragen de «waakvlam» en winning bij Loppersum te betrekken? Zo nee, waarom niet?
SodM heeft op 13 april 2017 een advies aan mij uitgebracht over de recente ontwikkeling van de seismiciteit in het Groningenveld. In dit advies is het feit dat er in de clusters rond Loppersum uit oogpunt van leveringszekerheid een beperkte hoeveelheid gas wordt gewonnen, meegenomen. Het advies van SodM heb ik per brief van 18 april 2017 aan uw Kamer aangeboden (Kamerstuk 33 529, nr. 331).
Bent u bereid de toename van het aantal bevingen rond Loppersum, alsmede de analyse van de NAM hierover, te laten toetsen door de SAC (Groningen Scientific Advisory Committee), een onafhankelijke commissie van nationale en internationale experts?3 Zo nee, waarom niet?
De Groningen Scientific Advisory Committee (SAC) is niet meer in functie. Deze commissie speelde een toetsende rol bij de totstandkoming van het winningsplan Groningenveld 2016. Nadat NAM het winningsplan in april 2016 had ingediend, was de taak van de commissie voltooid. SodM heeft echter het rapport van NAM laten toetsen door drie onafhankelijke experts, waarvan er twee destijds zitting hebben gehad in de SAC.
Bent u bereid, vanwege het toegenomen aantal bevingen rond Loppersum, de gaswinning in Groningen te verminderen? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn brief van 18 april 2017 (Kamerstuk 33 529, nr. 331), waarin ik heb aangegeven dat ik de voorbereiding in gang heb gezet om het productieplafond voor de gaswinning in Groningen ingaande het eerstvolgende gasjaar – dat gaat lopen vanaf 1 oktober 2017 – met 10 procent te verlagen.
Het bericht dat honderden mensen per jaar worden opgenomen door onjuist gebruik van pijnstillers |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Patiënt in ademnood»?1
Ik heb kennisgenomen van de signalen in het artikel van de Telegraaf waarin verwezen wordt naar onjuist gebruik van oxycodon (pijnstiller) in combinatie met het gebruik van alcohol. Deze combinatie kan leiden tot problemen met de ademhaling (ademdepressie).
Het is aan het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) of geneesmiddelen als veilig beoordeeld en aangemerkt moeten worden. Om de veiligheid te kunnen blijven waarborgen worden periodiek veiligheidsrapportages uitgevoerd en meldingen over bijwerkingen geëvalueerd en in aanmerking genomen.
Problemen met de ademhaling zijn een bekend risico van oxycodon. Ook de interactie tussen oxycodon en alcohol en dat alcohol het risico op ademhalingsdepressie kan verhogen, is bekend volgens het CBG. Informatie hierover is opgenomen in de huidige productinformatie van oxycodon, waarin ook wordt gewaarschuwd voor gelijktijdig gebruik van alcohol en oxycodon en de mogelijke gevolgen daarvan.
Bijwerkingencentrum Lareb heeft slechts een beperkt aantal meldingen van ademhalingsdepressie bij oxycodongebruik ontvangen en in geen van de meldingen wordt gelijktijdig alcoholgebruik beschreven. Voor Bijwerkingencentrum Lareb is onvoldoende reden geweest om een zogeheten signalering over oxycodongebruik uit te brengen. Voor het CBG is er dan ook op dit moment onvoldoende reden om aanvullende maatregelen te treffen.
Voor huisartsen en voor apothekers is er voorlichtingsmateriaal (FTO (farmacotherapeutisch overleg)-modules en e-learning) beschikbaar voor de behandeling van pijnbestrijding met opioïden. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van artsen en apothekers om patiënten bij het voorschrijven en het ter handstellen voor te lichten over het gebruik van geneesmiddelen, de interacties met andere middelen en risico’s op bijwerkingen.
Gelet op het voorgaande is naar mijn oordeel geen reden om aanvullende informatie, voorlichting of waarschuwingen te doen uitgaan over het gebruik van oxycodon in combinatie met alcohol.
Hoe gaat u patiënten waarschuwen voor verkeerd gebruik van dergelijke morfineachtige pijnstillers?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat u de voorlichting aan ouderen verbeteren aangezien deze pijnstillers in combinatie met alcohol levensgevaarlijk voor hen kunnen zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat u voorkomen dat er jaarlijks 700 patiënten op de spoedeisende hulp belanden door verkeerd gebruik van pijnstillers?
Er zijn geen exacte aantallen bekend van mogelijke sterfgevallen door verkeerd gebruik van geneesmiddelen omdat er geen landelijke registratie is van dergelijke sterfgevallen.
Begin dit jaar heeft de Minister de Tweede Kamer geïnformeerd over medicatieveiligheid door het Vervolgonderzoek Medicatieveiligheid (uitgevoerd door Erasmus MC in consortium), voorzien van een standpunt2. In het Vervolgonderzoek Medicatieveiligheid zijn onder meer de aantallen geneesmiddelen gerelateerde ziekenhuisopnamen onderzocht en de potentiële vermijdbaarheid daarvan en zijn concrete aanbevelingen gedaan op het gebied van medicatieveiligheid. In het standpunt heeft de Minister aangegeven dat zij blijvende aandacht voor veilig voorschrijven, ter handstellen en gebruik van geneesmiddelen belangrijk vindt en dat zij betrokken veldpartijen (waaronder voorschrijvers, apothekers en patiënten) gevraagd heeft om een plan om de aanbevelingen op het gebied van medicatieveiligheid op te pakken. Op dit moment is het Ministerie van VWS hierover in overleg met de verschillende partijen.
Gaat u de suggestie overnemen om de verstrekking van dergelijke pijnstillers te beperken en deze voor ten hoogste drie maanden voor te schrijven? Zo nee, waarom niet?
Nee, het behoort tot de verantwoordelijkheid van voorschrijvers om geneesmiddelen aan patiënten voor te schrijven volgens de daarvoor geldende professionele standaarden. Dit houdt onder meer in dat voorschrijvers keuzes maken in welke situatie en bij welke patiënt, een bepaald (receptplichtig) geneesmiddel wordt voorgeschreven, in welke dosering en voor welke duur.
Waarom zijn er in Nederland geen precieze cijfers over het mogelijk aantal sterfgevallen door verkeerd gebruik van pijnstillers en gaat u dit nog nader onderzoeken?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Drugsgebruik tbs-kliniek niet meer toegestaan’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Drugsgebruik tbs-kliniek niet meer toegestaan»?1
Ja.
In welke tbs-klinieken wordt drugsgebruik nog meer gedoogd?
Binnen de muren van de tbs-klinieken in Nederland worden drugs niet gedoogd. Als de forensische zorginstelling drugsgebruik door een patiënt constateert, wordt dit in het individuele behandelplan geproblematiseerd. Ongeoorloofd drugsgebruik heeft gevolgen voor eventueel verlof van de tbs-gestelde.
De Inspectie Veiligheid en Justitie en de Inspectie voor de Gezondheidszorg hebben de schriftelijke terugkoppeling van hun eerste bezoek aan FPK De Woenselse Poort gepubliceerd. Ik heb deze terugkoppeling op 3 april 2017 aan uw Kamer gestuurd. In deze terugkoppeling constateren de Inspecties op het thema Veiligheid dat de visie en het beleid met betrekking tot drugs is aangepast en opnieuw is vastgesteld. Daar waar voorheen onder strikte voorwaarden aan een beperkt aantal cliënten afspraken bestonden over gebruik van softdrugs tijdens verlof, is deze praktijk in het nieuwe beleid in zijn geheel niet meer toegestaan.
Wie is er per tbs-kliniek verantwoordelijk voor het gedogen van drugs binnen de kliniek? Op welke wijze gaat u deze persoon sanctioneren?
Zie antwoord vraag 2.
Per wanneer kunt u toezeggen dat alle tbs-klinieken drugsvrij zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer schaft u het krankzinnige systeem van tbs eens af, immers misdadigers horen in de cel?
Ik deel uw mening niet. De tbs-maatregel is een vrijheidsbenemende maatregel, gericht op bescherming van de samenleving tegen het gevaar van de veroordeelde en gericht op diens behandeling. De tbs-gestelde heeft vaak al gevangenisstraf gehad voor het gepleegde delict. De detentiestraf is gericht op vergelding voor dat deel van het delict dat hem kan worden aangerekend. De tbs-maatregel moet zorgen dat de psychiatrische ziekte of stoornis wordt behandeld, zodat de kans op herhaling zoveel mogelijk wordt teruggedrongen.
Het bericht ‘Hoe criminelen Kluivert in de val lokten’ |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Is het goksyndicaat waarover de Volkskrant1 heeft bericht, een thans illegaal opererende aanbieder op de kansspelmarkt, in Nederland of daarbuiten? Zo ja, wat is de naam van dit goksyndicaat?
Het syndicaat waar u in uw vraag naar verwijst is onderwerp van een strafrechtelijk onderzoek van het Openbaar Ministerie (onderzoek Feniks, zie ook antwoord 6). Gezien de status van deze zaak kan ik geen verdere mededelingen doen.
Om welke gokbedrijven in Europa en Azië gaat het, bij wie het syndicaat de weddenschappen onderbrengt? Doet de Kansspelautoriteit (KSA) hier momenteel onderzoek naar? Zo ja, wat zijn daarvan de uitkomsten? Zo nee, waarom niet, gelet op de concrete aanwijzingen dat deze aanbieders momenteel illegaal kansspelen aanbieden in Nederland?
Dit syndicaat is onderwerp van een strafrechtelijk onderzoek. De kansspelautoriteit heeft uitsluitend bestuurlijke bevoegdheden. Conform het handhavingsprotocol tussen de kansspelautoriteit en het Openbaar Ministerie, wordt het onderzoek naar dit goksyndicaat daarom niet uitgevoerd door de kansspelautoriteit. Mocht de kansspelautoriteit over relevante gegevens beschikken, dan worden deze aan het Openbaar Ministerie verstrekt. Het Openbaar Ministerie doet geen uitspraken over (mogelijke) uitkomsten van lopende strafrechtelijke onderzoeken.
Kunt u de stellingname van de Volkskrant bevestigen dat het om het gokbedrijf «Betin» gaat waar Patrick Kluivert vijf inzetten heeft gedaan? Heeft «Betin» zich tot op heden gemeld bij de KSA wegens interesse voor een toekomstige online kansspelvergunning? Heeft de KSA ooit contact gehad met Betin? Zo ja, waar ging dit over?
Ik beschik niet over informatie uit lopende strafrechtelijke onderzoeken. Ik kan de stellingname van de Volkskrant daarom niet bevestigen. De kansspelautoriteit heeft mij desgevraagd laten weten dat zij geen contact heeft gehad met «Betin».
Kunt u uitsluiten dat een van deze gokbedrijven, waaronder «Betin», ooit een vergunning krijgt op de Nederlandse kansspelmarkt, mocht het wetsvoorstel Kansspelen op Afstand worden aangenomen? Zo nee, waarom niet, gelet ook op de in 2011 aangenomen motie dat illegale aanbieders van kansspelen niet in aanmerking komen voor een vergunning?2 Zo nee, specifiek met betrekking tot «Betin», hoe valt dit niet uit te sluiten gelet op de concrete aanwijzingen dat zij illegaal kansspelen hebben aangeboden in Nederland?
Alleen betrouwbare en verantwoord opererende kansspelaanbieders komen in aanmerking voor een vergunning tot het organiseren van kansspelen op afstand. Een oordeel hierover is aan de kansspelautoriteit. Zij doet daarvoor onder andere een betrouwbaarheidsbeoordeling waarin ook strafrechtelijke en bestuursrechtelijke antecedenten en politiegegevens worden meegewogen.
Is de Kansspelautoriteit (KSA) bekend met de locaties in Nederland en specifiek Amsterdam waar spelers via dit goksyndicaat meedoen aan illegale kansspelen? Zijn als gevolg hier reeds ingevallen gedaan op deze locaties? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn daarvan de resultaten geweest?
De kansspelautoriteit beschikt niet over informatie uit het strafrechtelijk onderzoek. Wel onderzoekt zij regelmatig meldingen over illegaal aanbod van kansspelen op diverse locaties in Nederland, waaronder Amsterdam.
Welke strafrechtelijke onderzoeken in Nederland lopen tegen de zeven mensen die dit syndicaat vormen, alsmede tegen tientallen ronselaars en geldlopers die bij de praktijk van dit syndicaat betrokken zijn? Zijn er al mensen, bij dit syndicaat betrokken, veroordeeld (in het bijzonder de in het artikel genoemde personen)?
Het strafrechtelijk onderzoek Feniks is afgerond. Eventuele aanvullende onderzoekswensen van de verdediging worden door de rechter-commissaris geïnventariseerd waarna de zittingsdatum zal worden bepaald.
Bent u nog steeds van mening dat het niet reëel is te veronderstellen dat Nederlandse vergunninghouders sportwedstrijden zouden manipuleren?3
Ja. Alleen betrouwbare en geschikte aanbieders komen in aanmerking voor een vergunning. De kansspelautoriteit houdt toezicht op naleving van wet- en regelgeving door vergunninghouders.
Hoe wordt in regelgeving omtrent de sponsoring van individuele sponsors door kansspelaanbieders, wat mogelijk is gemaakt in de Wet op de Kansspelen, voorkomen dat sporters worden benaderd en als rolmodel gaan dienen in reclame-uitingen van deze aanbieders, terwijl deze spelers verslavingsgevoelig hiervoor zijn en/of in het verleden strafbare feiten hebben gepleegd?
Het is vergunninghouders niet toegestaan reclame te richten op jongvolwassenen of minderjarigen. Rolmodellen uit de sport hebben vaak grote aantrekkingskracht op jongeren en jongvolwassenen. Het is vergunninghouders zodoende niet toegestaan sporters te gebruiken om deze doelgroep aan te spreken. Sponsoring door neutrale vermelding van naam of beeldmerk op sportkleding of -materiaal is wel toegestaan.
Kunt u deze vragen ieder apart beantwoorden en tevens de Eerste Kamer separaat de beantwoording van deze vragen toesturen, gelet op het in de Eerste Kamer aanhangige wetsvoorstel Wet op de Kansspelen?
Ja.
Het bericht "Zorgeloos in Eritrea" |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Roelof Bisschop (SGP), Mona Keijzer (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Zorgeloos in Eritrea»?1
Ja.
Bent u van mening dat mensen die vluchten voor oorlog en repressie bescherming verdienen maar dat wanneer iemand vrijwillig terugkeert naar het land waaruit gevlucht is, er redenen zouden kunnen zijn om vast te stellen dat de asielgrond is komen te vervallen conform artikel 32, eerste lid, onderdeel c van de Vreemdelingenwet 2000 of enige andere rechtsgrond? Kunt u dit verder toelichten?
Ja, die redenen zouden er kunnen zijn. De asielvergunning is bedoeld om vluchtelingen te beschermen tegen gevaar in dat herkomstland. Als wordt geconstateerd dat vreemdelingen met een asielvergunning voor bepaalde tijd hun herkomstland hebben bezocht dan onderzoekt de IND of de asielvergunning kan worden ingetrokken. Het intrekken van een asielvergunning voor onbepaalde tijd kan alleen plaatsvinden als uit de terugkeer en de daarvoor gegeven verklaringen kan worden afgeleid dat zij onjuiste verklaringen hebben afgelegd in het kader van het asielproces.
Deelt u de conclusie van de Telegraaf dat Eritreërs met een vluchtelingenstatus op vakantie zijn gegaan naar Eritrea? Zo nee, waarom niet?
Deze uitspraak in de Telegraaf op 30 maart jl geeft niet aan dat het gaat om Eritreeërs met een asielvergunning voor bepaalde tijd. De Volkskrant citeert op 31 maart jl. de eigenaar van dit reisbureau, die spreekt over de verkoop van circa 300 tickets naar Eritrea per jaar. De eigenaar geeft aan niet te weten of hun reizigers een asielvergunning hebben en dat de meeste klanten Eritreeërs zijn die al veel langer in Nederland zijn, soms tientallen jaren. Eritreeërs met een vergunning voor onbepaalde tijd of een Nederlands paspoort mogen in beginsel reizen naar hun herkomstland.
Kunt u voor de afgelopen drie jaren aangeven wat het inwilligingspercentage is geweest voor asielzoekers uit Eritrea? Hoe zijn deze hoge percentages te rijmen met voornoemde berichtgeving?
De inwilligingspercentages van eerste Eritrese asielaanvragen van de afgelopen jaren zijn als volgt: 96% in 2015; 87% in 2016 en 68% in het eerste kwartaal van 2017. Het lage inwilligingspercentage in het eerste kwartaal van 2017 kan worden verklaard worden door het hoge afwijzingspercentage op grond van Dublin. Dit hangt zeer waarschijnlijk samen met de verbeterde registratie van vingerafdrukken in Italië.
De inwilliging van Eritrese asielaanvragen volgt uit het landgebonden asielbeleid voor Eritrea. In de Vreemdelingencirculaire (paragraaf C7/11) is opgenomen dat de IND een verblijfsvergunning verleent aan Eritreeërs, indien sprake is van: desertie; dienstweigering of dienstplichtontduiking, voor zover de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt in verband hiermee in de negatieve aandacht van de autoriteiten te staan; illegale uitreis. Als wordt geconstateerd dat een Eritreeër met een asielvergunning voor bepaalde tijd Eritrea heeft bezocht dan onderzoekt de IND of de asielvergunning kan worden ingetrokken.
Hoe controleert u of Eritreërs naar hun moederland terug gaan? Hoe lopen de afspraken met landen als België en Duitsland om te controleren of Eritreërs van vliegvelden aldaar vertrekken naar Eritrea?
De IND werkt samen met de KMar en anderen om te controleren of vreemdelingen met een asielvergunning zijn gereisd naar hun herkomstland.
Voor medio 2015 hield de IND de intrekkingsgrond en reden van intrekking niet specifiek bij. In de periode van medio 2015 tot begin dit jaar is van circa 100 vergunninghouders onderzocht of de asielvergunning kon worden ingetrokken op grond van reizen naar herkomstland. Dit heeft geleid tot enkele tientallen intrekkingen. Er bevonden zich geen Eritreeërs onder de circa 100 onderzochte vergunninghouders. Aanvullend op deze reguliere controle zijn vorig jaar ook tijdelijk extra controles uitgevoerd op vluchten waarvan het vermoeden bestond dat er Eritreeërs met een asielvergunning aan boord zaten. Bij deze controles zijn evenmin terugreizende Eritreeërs aangetroffen. De komende tijd zal opnieuw intensiever worden gecontroleerd of er sprake is van terugreizende Eritreeërs.
Het is niet uitgesloten dat sommige vreemdelingen proberen de regels te omzeilen door via buurlanden naar hun herkomstland te reizen. De Nederlandse, Belgische en Duitse diensten wisselen daarom al enige tijd informatie uit over de controle op vreemdelingen met een asielvergunning die terugreizen naar hun herkomstland. Sindsdien zijn er reeds diverse signalen over en weer uitgewisseld. Aangezien een volledige procedure tot intrekking tenminste meerdere maanden in beslag neemt, kan nog niet worden aangegeven in hoeveel zaken dit daadwerkelijk leidt tot een intrekking van de asielstatus. Gelet op de bruikbaarheid van de uitgewisselde informatie is de verwachting echter dat dit tot diverse intrekkingen kan leiden. Ik kan op voorhand niet aangeven voor welke nationaliteiten dit zal gelden.
Van hoeveel Eritreërs is de verblijfsvergunning de afgelopen drie jaar ingetrokken en in welk jaar is dat gebeurd?
Zie antwoord vraag 5.
Indien er geen verblijfsvergunningen van Eritreërs zijn ingetrokken, wat is daarvan de oorzaak?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid te achterhalen welke Eritreërs de afgelopen jaren via Nederlandse dan wel buitenlandse vliegvelden vertrokken zijn naar Eritrea of naar vliegvelden in Eritrea omringende landenvoor vakantie? Zo nee, waarom niet?
Het is niet mogelijk om te achterhalen hoeveel Eritreeërs uit Nederland de afgelopen jaren naar Eritrea of omringende landen zijn gereisd. De in- en uitreis van derdelanders die de Nederlandse buitengrenzen overschrijden, wordt niet geregistreerd. Zoals geantwoord op vraag 5 zijn er mogelijk Eritreeërs die via buurlanden naar Eritrea te reizen. Verder is het aannemelijk dat het met name Eritreeërs betreft die al langer in Nederland verblijven en over de financiële middelen beschikken. Eritreeërs met een Nederlands paspoort worden niet gecontroleerd op het reizen naar Eritrea.
De informatievoorziening over de gasboring in Heerenveen |
|
Sandra Beckerman |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Wethouder Heerenveen: Kamp strooit zand in onze ogen»1 en de antwoorden op eerdere vragen over de gasboring in Heerenveen?2
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat de wethouder van Heerenveen stelt niet op de hoogte te zijn van de winning onder de wijk Skoatterwâld? Is het naar uw mening nog steeds wenselijk dat de communicatie naar gemeenten en het omgevingsmanagement bij het producerende mijnbouwbedrijf ligt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mede uit het bericht waarin de wethouder van Heerenveen stelt niet op de hoogte te zijn van de gaswinning onder de wijk Skoatterwâld heb ik opgemaakt dat er geen duidelijk beeld is van de winningsplannen en de daarbij gevolgde procedures. Ik heb daarop een brief gestuurd aan de desbetreffende decentrale overheden over de beoordeling van de, voor de inwerkingtreding van de gewijzigde Mijnbouwwet, ingediende (wijzigingen van) winningsplannen en mijn handelwijze tot nu toe. Tevens heb ik uw Kamer een afschrift van deze brief gestuurd (Kamerbrief 33 529, nr. 348 d.d. 14 april 2017).
Bedrijven zijn zelf verantwoordelijk voor de communicatie en het omgevingsmanagement rond de projecten die zij uitvoeren, dit geldt ook voor mijnbouwbedrijven. Bij het in procedure nemen van een (gewijzigd) winningsplan ben ik verantwoordelijk voor de informatievoorziening die met de voorbereidingsprocedure samenhangt. Deze verdeling in communicatie past bij de verschillende rollen en verantwoordelijkheden die het mijnbouwbedrijf en de Minister van Economische Zaken als bevoegd gezag hebben.
Wat zijn de (juridische) mogelijkheden voor gemeenten en/of omwonenden wanneer het verantwoordelijke mijnbouwbedrijf in gebreke blijft bij de communicatie naar gemeenten en bij het omgevingsmanagement?
Ik hecht eraan dat de communicatie vanuit zowel de mijnbouwbedrijven als vanuit mijn ministerie op een open en transparante wijze gebeurt. De communicatie en het omgevingsmanagement van bedrijven over projecten die zij uitvoeren is echter niet juridisch geregeld, ook niet voor mijnbouwbedrijven. Het afgelopen jaar heb ik samen met de sector gewerkt aan het verbeteren van de begrijpelijkheid van de winningsplannen voor eenieder. Bij de start van de behandeling van een specifiek winningsplan wordt nu met de desbetreffende decentrale overheden in overleg getreden. Eventuele onduidelijkheden kunnen in dat overleg aan de orde worden gesteld.
Heeft het bedrijf Vermilion uw toestemming om alvast te handelen naar de inhoud van het herziene winningsplan, terwijl er nog geen officiële goedkering van uw zijde is? Zo ja, kunt u de in het artikel genoemde brief van uw ministerie openbaar maken en aan de Kamer doen toekomen?3
Ten aanzien van de op 21 januari 2015 ingediende wijziging op het vigerende winningsplan uit 2012, heb ik Vermilion per brief van 29 juni 2016 laten weten dat zij, in afwachting van de formele behandeling van genoemd gewijzigd winningsplan op basis van de gewijzigde Mijnbouwwet, de productie mochten voortzetten. De brief die ik hen daarover stuurde treft u aan in de bijlage.4
Hoe verhoudt zich het handelen van het bedrijf Vermilion zich met het voorbereidingsbesluit van het Staatstoezicht op de Mijnen voor het opleggen van een last onder dwangsom om Vermilion te dwingen de productie te stoppen? Wordt die last onder dwangsom opgelegd voor put LZG-03? Is de winning uit put LZG-03 inmiddels gestopt?
De inspecteur-generaal der mijnen (IGM) heeft op grond van artikel 127 van de Mijnbouwwet de taak om toezicht te houden op de naleving van de Mijnbouwwet. Op 24 november 2016 diende Vermilion Energy wederom een gewijzigd winningsplan Langezwaag in, dat thans nog in behandeling is. De IGM heeft beoordeeld dat de gaswinning uit put LZG-03 afhankelijk is van het besluit omtrent instemming met dit winningsplan (zie ook antwoord op vraag 6). Om die reden is er voor de stopzetting van de gaswinning uit put LZG-03 is een last onder dwangsom opgelegd. Vermilion heeft de gaswinning uit put LZG-03 stopgezet.
Kunt u per put en per winning (LZG-01, LZG-02 en LZG-03) aangeven over welke opsporings- en winningsvergunning Vermilion beschikt? Kunt u daarnaast uitputtend en helder omschrijven vanuit welke put Vermilion gas mag winnen en onder welke voorwaarden en vanuit welke put niet en waarom dat (nog) niet mag?
De gaswinning Langezwaag valt onder de winningsvergunning Gorredijk. Deze is in mei 2004 overgedragen aan Vermilion (Staatscourant 18 mei 2004/nr. ME.EP/UM-4033203). Op basis van alleen deze winningsvergunning mag Vermilion geen gas winnen. Om gas te mogen winnen is tevens een geldige omgevingsvergunning voor de mijnbouwinrichting van waaruit gas wordt geproduceerd nodig en een goedgekeurd winningsplan dat de wijze en omvang van winning en het risico op bodembeweging beschrijft.
Vermilion Energy is sinds 28 november 2012 in bezit van een omgevingsvergunning voor de inrichting Langezwaag-1 (kenmerk vergunning DGETM-EM/12362372). In de beschrijving van de effecten van deze aanvraag is reeds rekening gehouden met de aansluiting van een mogelijk nog te boren tweede put. De boring zelf valt niet onder deze vergunning, daarvoor dient een melding worden gedaan op grond van het Besluit algemene regels milieu mijnbouw (Barmm). In 2014 is de Barmm-melding gedaan van de voorgenomen boring LZG-2 binnen de bestaande inrichting Langezwaag-1. Inmiddels is de omgevingsvergunning uit 2012 vervangen door de revisievergunning uit 2016, waarbij ook de aansluiting van de derde put LZG-03 is vergund. Alle drie de putten op de locatie Langezwaag-1 zijn dus vergund op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Vermilion Energy is sinds 17 september 2012 in het bezit van een geldig winningsplan Langezwaag (besluit tot instemming kenmerk DGETM EM/12316458). In dit winningsplan wordt de verwachte omvang van het gasveld beschreven, net als het te winnen volume aardgas, de bijbehorende risico’s op bodembeweging en de wijze waarop deze worden gemonitord en gemitigeerd. Op 21 januari 2015 heeft Vermilion ten opzichte van dit vigerende winningsplan uit 2012 een wijziging van het winningsplan ingediend bij mijn ministerie.
Op 29 juni 2016 heb ik Vermilion laten weten dat zij, in afwachting van de formele behandeling van het gewijzigde winningsplan op basis van de gewijzigde wet, de productie mochten voortzetten. Dit heb ik gedaan nadat uit analyses van TNO was gebleken dat de veiligheid niet in het geding was. Daarbij heb ik ook aangegeven dat als SodM zou
constateren dat er mogelijk toch consequenties zijn voor de veiligheid, de winning dan alsnog kan worden stilgelegd.
Op 24 november 2016 diende Vermilion Energy wederom een gewijzigd winningsplan Langezwaag in. In dit winningsplan zijn de eerdere wijzigingen van 2015 ook meegenomen. Dit winningsplan heb ik nog in behandeling en ligt thans voor advisering voor bij de decentrale overheden. Gaswinnning uit put LZG-03 is pas toegestaan op het moment dat ik een besluit tot instemming met dit winningsplan heb genomen.
Waarom heeft u voor de winningsplannen 1 t/m 28 per brief aan Vermilion, Taqa en de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) aangegeven dat de productie is toegestaan in afwachting van de behandeling van de gewijzigde winningsplannen?4 Ligt het in het kader van transparantie en om draagvlak te verkrijgen van omwonenden niet meer voor de hand om productie nog niet toe te staan? Kunt u uw antwoord toelichten?
In 2015 heb ik uw Kamer de kabinetsreactie op het rapport «Aardbevingsrisico’s in Groningen» van de Onderzoeksraad voor Veiligheid gestuurd (Kamerstuk 33 529, nr. 143). Ik heb toen aangegeven dat ik, vooruitlopend op inwerkingtreding van de voorgestelde wijzigingen in de Mijnbouwwet, ingediende (wijzigingen van) winningsplannen zoveel mogelijk in de geest van de aangekondigde wijziging van de Mijnbouwwet zou behandelen. Dit betekende niet dat in afwachting van de inwerkingtreding van de gewijzigde Mijnbouwwet alle winningen op land stilgelegd zouden moeten worden. De betrokken mijnbouwbedrijven hadden tijdig (een wijziging van) hun winningsplan ingediend en dienden derhalve helderheid te krijgen over de productie van het gas of de voortzetting ervan. Bij winningen waar zou worden aangetoond dat de veiligheid niet in het geding is, zou de productie niet worden stilgelegd.
Voor het geven van deze helderheid was dus van belang om te weten of het voortzetten van de productie tot een andere beoordeling zou leiden van de effecten van de bodembeweging of van de risico's voor omwonenden. In overleg met SodM heb ik TNO gevraagd om samen met mijn ambtenaren in kaart te brengen of er aan de ingediende (wijzigingen van de) winningsplannen risico’s ten aanzien van de veiligheid zaten. Ook is op basis van door TNO uitgevoerde seismische risicoanalyses (het zogenoemde kleineveldenonderzoek, Kamerstuk 33 259, nr. 275) bekeken of de veiligheid in het geding was. Op grond van deze analyses kwam ik tot de conclusie dat er bij gasproductie volgens de ingediende winningsplannen geen directe aanleiding tot zorg was.
Op basis van deze gegevens heb ik de desbetreffende mijnbouwmaatschappijen per brief van 29 juni 2016 laten weten dat zij, in afwachting van de formele behandeling van het gewijzigde winningsplan op basis van de gewijzigde wet, de productie mochten voortzetten.
Klopt het dat bij de winningsplannen 29 t/m 32 geen toestemming is om te produceren? Waarin wijken deze vier winningsplannen af van de anderen?
De winningsplannen 29 tot en met 32 zijn ingediend op of na 29 juni 2016.
De brief van 29 juni 2016 heeft om die reden geen betrekking op de winningsplannen 29 tot en met 32. Er kan echter wel sprake zijn van toestemming tot produceren voor zover nog geproduceerd wordt onder een vigerend winningsplan. De mijnbouwbedrijven mogen in dat geval niet buiten het productievolume en de productieduur, de verwachte mate van bodemdaling en seismiciteit treden die in het vigerende winningsplan zijn opgenomen.
De verschillen van deze winningsplannen met de eerste 28 zijn de datum van indiening en het feit dat de brief van 29 juni 2016 niet ziet op deze 4 winningsplannen.
Het bericht dat Eritrese vluchtelingen op vakantie gaan naar Eritrea |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten «Zorgeloos in Eritrea» en «Vluchteling is goudmijn voor Eritrea»?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat wanneer een Eritrese vluchteling op vakantie gaat naar Eritrea, hij of zij kennelijk niet te vrezen heeft voor het regime waarvoor de vluchteling stelt te vrezen en daarmee geen vluchteling is? Deelt u voorts de mening dat de verblijfsvergunning in dat geval ingetrokken dient te worden?
Als wordt geconstateerd dat vreemdelingen met een asielvergunning voor bepaalde tijd hun herkomstland hebben bezocht dan start de IND in de regel een intrekkingsprocedure. Dit geldt niet voor personen met een Nederlands paspoort of met een asielvergunning voor onbepaalde tijd. In dat laatste geval kan intrekken alleen plaatsvinden als uit de terugkeer kan worden afgeleid dat zij onjuiste verklaringen hebben afgelegd bij hun eerdere asielprocedure.
Is de samenwerking met België, teneinde dit aan te pakken, reeds operationeel? Volgen hier al zaken uit? Ziet u ook aanleiding een samenwerking aan te gaan met Duitsland omdat Eritrese vluchtelingen hoogstwaarschijnlijk niet via Nederlandse luchthavens reizen?
De IND werkt samen met de KMar en anderen om te controleren of vreemdelingen met een asielvergunning zijn gereisd naar hun herkomstland.
Voor medio 2015 hield de IND de intrekkingsgrond en reden van intrekking niet specifiek bij. In de periode van medio 2015 tot begin dit jaar is van circa 100 vergunninghouders onderzocht of de asielvergunning kon worden ingetrokken op grond van reizen naar herkomstland. Dit heeft geleid tot enkele tientallen intrekkingen. Er bevonden zich geen Eritreeërs onder de circa 100 onderzochte vergunninghouders. Aanvullend op deze reguliere controle zijn vorig jaar ook tijdelijk extra controles uitgevoerd op vluchten waarvan het vermoeden bestond dat er Eritreeërs met een asielvergunning aan boord zaten. Bij deze controles zijn evenmin terugreizende Eritreeërs aangetroffen. De komende tijd zal opnieuw intensiever worden gecontroleerd of er sprake is van terugreizende Eritreeërs.
Het is niet uitgesloten dat sommige vreemdelingen proberen de regels te omzeilen door via buurlanden naar hun herkomstland te reizen. De Nederlandse, Belgische en Duitse diensten wisselen daarom al enige tijd informatie uit over de controle op vreemdelingen met een asielvergunning die terugreizen naar hun herkomstland. Sindsdien zijn er reeds diverse signalen over en weer uitgewisseld. Aangezien een volledige procedure tot intrekking tenminste meerdere maanden in beslag neemt, kan nog niet worden aangegeven in hoeveel zaken dit daadwerkelijk leidt tot een intrekking van de asielstatus. Gelet op de bruikbaarheid van de uitgewisselde informatie is de verwachting echter dat dit tot diverse intrekkingen kan leiden. Ik kan op voorhand niet aangeven voor welke nationaliteiten dit zal gelden.
Hoe beoordeelt u het feit dat een gespecialiseerd reisbureau in Nederland afgelopen seizoen een kleine duizend tickets heeft verkocht aan Eritrese vluchtelingen in Nederland voor een vakantie naar Eritrea?
Deze uitspraak, afkomstig van een medewerker van het betreffende reisbureau, in de Telegraaf op 30 maart jl geeft niet aan dat het gaat om Eritreeërs met een asielvergunning voor bepaalde tijd. De Volkskrant citeert op 31 maart jl. de eigenaar van dit reisbureau, die spreekt over de verkoop van circa 300 tickets naar Eritrea per jaar. De eigenaar geeft aan niet te weten of hun reizigers een asielvergunning hebben en dat de meeste klanten Eritreeërs zijn die al veel langer in Nederland zijn, soms tientallen jaren. Personen met een vergunning voor onbepaalde tijd of een Nederlands paspoort kunnen in beginsel zonder verblijfsrechtelijke gevolgen reizen naar hun herkomstland.
Hoe beoordeelt u het feit dat de Eritrese regering aangeeft dat iedere Eritrese migrant eens in de vier à vijf jaar terugkeert naar het moederland?
Ik kan deze uitspraak in de Telegraaf op 30 maart jl. niet beoordelen omdat ik niet bekend met deze uitspraak van de Eritrese regering. Het recent uitgebrachte ambtsbericht over Eritrea (februari 2017) maakt hier geen melding van. Wel beschrijft het ambtsbericht op basis van een anonieme bron dat volgens de Eritrese regering jaarlijks vele Eritreeërs uit de diaspora voor vakantie en/of familiebezoek terugkeren naar Eritrea. Daarbij vermeldt het ambtsbericht dat onbekend is welke (vluchtelingen)status zij hebben en waar ze vandaan komen.
Wat doet u teneinde Eritreers, die hun moederland bezoeken, in beeld te krijgen?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u aanleiding op basis van het nieuwe ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken tot aanscherping van het toelatingsbeleid aangaande Eritrese asielzoekers te komen?
Niet op dit moment. Het landgebonden asielbeleid voor Eritrea is gebaseerd op de ambtsberichten over Eritrea van Buitenlandse Zaken. Het recent uitgebrachte ambtsbericht over Eritrea (februari 2017) beschrijft dat in de mensenrechtensituatie in Eritrea geen grote veranderingen plaats hebben gevonden tussen augustus 2015 en november 2016. Een recent rapport van de Commission of Inquiry van de VN (juni 2016) concludeert een systematische en wijdverspreide schending van mensenrechten. Eritreeërs die het land illegaal hebben verlaten, lopen bij terugkeer risico op arrestatie, detentie en foltering. Er zijn recente signalen dat Eritreeërs vrijwillig kunnen terugkeren als zij de 2% diasporabelasting over hun inkomen betalen en een spijtbetuigingsformulier ondertekenen waarin zij schuld bekennen en verklaren t.z.t. een gepaste straf te zullen ondergaan. Het Kabinet heeft al eerder aangegeven3 deze praktijken onwenselijk te vinden en wil/kan niet van Eritreeërs verlangen dat zij hieraan voldoen. Ook is er onvoldoende zekerheid dat de Eritrese overheid hun mensenrechten respecteert.
Het bericht dat hulporganisaties mensensmokkelaars faciliteren |
|
Malik Azmani (VVD), Mona Keijzer (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met bijgaand bericht?1
Ja.
Klopt het dat hulporganisaties mensensmokkelaars helpen door contact met hen te hebben zodat de hulporganisaties de bootvluchtelingen op de Middellandse zee op kunnen pikken?
Het kabinet beschikt niet over aanwijzingen dat er sprake zou zijn van rechtstreeks contact tussen sommige hulporganisaties en criminele smokkelbendes. Dit is onderdeel van een oriënterend feitenonderzoek dat door de Italiaanse Justitie wordt uitgevoerd. Het kabinet verwelkomt dergelijke onderzoeken, juist ook in het belang om hier duidelijkheid over te krijgen. Tijdens de vorige JBZ-raad heeft het kabinet dit ook nadrukkelijk ondersteund.
Uit gegevens van onder meer de Italiaanse autoriteiten en de Europese grens- en kustwacht (Frontex) blijkt dat een groot deel van de migranten die in Italië aan wal wordt gebracht, wordt gered door hulporganisaties die actief zijn voor de kust van Libië. Daar zijn ook Nederlandse organisaties actief, zoals Stichting Bootvluchteling en Artsen zonder Grenzen evenals organisaties uit andere landen die varen met schepen onder de Nederlandse vlag zoals Sea Watch en Jugend Rettet. Genoemde Nederlandse organisaties krijgen hiervoor geen subsidie van de Nederlandse overheid.
Zijn daar Nederlandse organisaties bij of organisaties met Nederlandse takken? Zo ja, welke? Zijn daar organisaties bij die subsidie van de Nederlandse overheid ontvangen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u uw steun uitgesproken richting de Griekse en de Italiaanse regering dat zij deze organisaties aanpakken?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van plan het gesprek hierover te voeren met eventueel betrokken Nederlandse organisaties? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw insteek?
Voor het kabinet is het evident dat mensen in nood op zee geholpen moeten worden in lijn met de verplichtingen onder het internationaal zeerecht. In de kern komt het er op neer dat alle schepen verplicht zijn mensen in nood aan boord te brengen en hen in de dichtstbijzijnde veilige haven aan wal te brengen. Dat kunnen havens in Italië zijn of aan de Noord-Afrikaanse kust. Zoals helaas blijkt, maken de criminele mensensmokkelaars van dit gegeven misbruik, bijvoorbeeld door bootjes met te weinig brandstof de zee op te sturen. Daarmee krijgen levensreddende reddingsoperaties een onbedoeld versterkend neveneffect op deze misdadige activiteiten.
Tegelijkertijd meent het kabinet dat het aantoonbaar deel uitmaken van mensensmokkelactiviteiten strafbaar is. Dit geldt voor iedereen. Daarom is het doorbreken van het cynische verdienmodel van criminele mensensmokkelaars van groot belang en onderdeel van de brede aanpak van dit kabinet.
Het kabinet acht het belangrijk om de discussie over deze moeilijke dilemma’s niet uit de weg te gaan. Het kabinet is zoals altijd bereid om het bredere gesprek met de maatschappelijke organisaties hierover aan te blijven gaan en doet dit ook in de verschillende reguliere contacten. Ook meent het kabinet dat deze zelfde discussie ook op Europees niveau gevoerd moet worden, onder leiding van de Europese Commissie.
Deelt u de conclusie dat er een einde moet komen aan de hulp aan mensensmokkelaars omdat dit mensenlevens kost, criminelen financiert en het Europese asielbeleid ondermijnt, zie bijgaand artikel?2 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De campagne in Nederland voor het referendum in Turkije |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de Nederlandse tak van de AK-partij van de Turkse president Erdogan busvervoer regelt voor Ja-stemmers van het referendum in Turkije?1
Het aanbieden van vervoer naar stemlokalen, door bijvoorbeeld politieke partijen of anderen, is in Nederland niet ongebruikelijk. Het is daarbij wel gebruikelijk dat het vervoer openstaat voor iedereen. Dat zowel het Ja-kamp als het Nee-kamp in het Algemeen Dagblad aangeven dat zij het vervoer speciaal voor hun eigen achterban hebben geregeld, is een bevestiging van de grote verdeeldheid in de Turks Nederlandse gemeenschap.
Wat is voorts uw reactie op het bericht dat het Nee-kamp busvervoer regelt, uitsluitend voor Nee-stemmers?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het aanvaardbaar dat opkomst bevorderende maatregelen (busvervoer) zich exclusief richten op Ja-stemmers dan wel Nee-stemmers? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over het feit dat een campagnevoerder van het Nee-kamp tijdens het flyeren te horen kreeg dat hij moest vertrekken omdat hij anders in elkaar werd geslagen?
Intimidatie en bedreiging zijn onaanvaardbaar. Als daar sprake van is, dan is het belangrijk dat mensen aangifte doen. Het aantal aangiftes in Nederland dat mogelijk in verband kan worden gebracht met interne Turkse aangelegenheden is, met uitzondering van de incidentele stijging rondom de couppoging vorig jaar zomer, redelijk stabiel. De politie handhaaft de openbare orde indien dit noodzakelijk is, zoals dat ook rond de stemlocaties voor het referendum is gebeurd.
Komen dergelijke intimidaties en bedreigingen vaker voor gedurende deze campagne? Zo ja, wat onderneemt u hiertegen?
Zie antwoord vraag 4.
Herinnert u zich nog uw antwoord op eerdere vragen dat «het ontplooien van politieke activiteiten in Nederland is geoorloofd, ook door buitenlandse partijen, indien daarbij de wettelijke grenzen niet worden overschreden»?2
Ja.
Deelt u de mening dat intimidatie onaanvaardbaar is, dus ook in het kader van deze campagne? Valt het uitsluitend busvervoer aanbieden aan Ja- dan wel Nee-stemmers binnen de wettelijke grenzen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Intimidatie is onaanvaardbaar. Mensen moeten in vrijheid hun democratische rechten kunnen uitoefenen. Het aanbieden van busvervoer aan kiesgerechtigden exclusief voor bepaalde groepen valt binnen de wettelijke grenzen.
Waar ligt voor u de grens voor wat acceptabel is qua beïnvloeding van Turkse Nederlanders? Is die grens inmiddels bereikt? Zo ja, wat onderneemt u hiertegen?
Het kabinet vindt het ongewenst dat buitenlandse overheden keuzes van Nederlandse burgers openlijk dan wel heimelijk proberen te beïnvloeden. Het kabinet is hierover altijd helder geweest naar de Turkse autoriteiten en treedt stevig en consequent op wanneer dergelijke beïnvloeding plaatsvindt. Het optreden van het kabinet eind vorig jaar naar aanleiding van berichten over rapportages die de attaché Religieuze Zaken van de Turkse ambassade in Nederland aan Ankara stuurde (over vermeende banden van Nederlandse organisaties en burgers met de Gülen-beweging), is hier een concreet voorbeeld van.
Hoe oordeelt u over het bericht dat een Turks-Nederlandse journalist met de dood wordt bedreigd vanwege zijn interview met Mark Rutte?3
Het kabinet acht persvrijheid een zeer groot goed. Het is onacceptabel dat journalisten bedreigd worden in de uitoefening van hun werk. Het kabinet roept mensen die bedreigd worden op hiervan aangifte te doen bij de politie.
Het is van belang dat deze signalen serieus worden genomen en mensen die over de schreef gaan dit niet vrijblijvend kunnen doen.
De betreffende journalist heeft meerdere malen aangifte gedaan. De recherche heeft de zaak in onderzoek. In het belang hiervan kunnen er op dit moment geen mededelingen worden gedaan. Ook over eventuele maatregelen ter bescherming van de aangever doet de politie zoals gebruikelijk geen uitspraken.
Is het waar dat deze journalist al zeven keer aangifte heeft gedaan? Wat onderneemt u om aan deze onaanvaardbare bedreigingen een eind te maken?
Zie antwoord vraag 9.
Het publiceren van uitslagen per stembureau |
|
Ingrid van Engelshoven (D66), Rens Raemakers (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Stemgegevens verdwijnen in het grote vergeetboek»?1
Ja.
Klopt het dat de Kiesraad ten gevolge van het aangepaste stemtelproces de verkiezingsuitslag per stembureau niet heeft verzameld? Zo ja, waarom is ervoor gekozen dat niet te doen?
Voorafgaand aan de verkiezing van 15 maart jl. zijn maatregelen getroffen om te voorkomen dat de berekening van de uitslag kwetsbaar zou kunnen zijn voor manipulatie als gevolg van hacken. Daarom is besloten dat er geen gebruik gemaakt mocht worden van digitale overdracht van de tellingen. Bij eerdere verkiezingen gebeurde dit wel en werden de uitkomsten van de tellingen op USB-stick overgebracht van de gemeenten naar het hoofdstembureau en van het hoofdstembureau naar het centraal stembureau, zijnde de Kiesraad. Langs die weg kwam de Kiesraad in het bezit van de tellingen van de stembureaus die door de gemeenten werden ingevoerd in het ICT-systeem (OSV) dat door de Kiesraad beschikbaar werd gesteld. Bij de verkiezing van 15 maart jl. is alleen de papieren uitkomst van de telling op gemeentelijk niveau overgebracht naar het hoofdstembureau. In die opgave (artikel N11 Kieswet) staan alleen de totalen per partij en per kandidaat voor de hele gemeente en niet per stembureau.
Welk percentage van de Nederlandse gemeenten heeft de uitslagen op stembureauniveau gepubliceerd? Welk percentage van de kiesgerechtigden is hiermee omvat?
Op 29 maart jl. is een brief aan de burgemeesters gezonden, de Tweede Kamer heeft daar een afschrift van ontvangen, waarin staat dat gemeenten, zoals gebruikelijk bij verkiezingen, de uitslagen per stembureau kunnen publiceren, bijvoorbeeld op de website van de gemeente. Ik zal voor de evaluatie van de verkiezing inventariseren hoeveel gemeenten dat niet hebben gedaan.
Onder welke voorwaarden kunnen mensen bij gemeenten op inzagemomenten binnen drie maanden na de verkiezingen de uitslagen per stembureau inzien? Geeft dit, bij alle gemeenten, voldoende mogelijkheden voor geïnteresseerden om de verkiezingsuitslag goed te kunnen controleren?
De mogelijkheid om de processen-verbaal van de stembureaus en de gemeentelijke opgave in te zien is voorbij. De Kieswet bepaalt namelijk expliciet dat deze documenten uitsluitend kunnen worden ingezien tot het moment dat de Tweede Kamer beslist over de toelating van de nieuwe leden. De Tweede Kamer heeft op woensdag 22 maart jl. over die toelating besloten.
Zie verder het antwoord op vraag 3 en het antwoord op vraag 5 van de leden Amhaouch en Omtzigt.
Hoe verhoudt de beperkte publicatie door gemeenten van verkiezingsuitslagen zich tot de Kieswet, de Wet hergebruik overheidsinformatie en het kabinetsbeleid ten aanzien van open data?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid te garanderen dat voor vernietiging van de stembescheiden van alle stembureaus, de uitslagen online gepubliceerd zijn en de Kiesraad actief bij te staan in de pogingen daartoe? Zo nee, waarom niet en welke gevolgen heeft dat voor o.a. historisch en politicologisch onderzoek?
Zie antwoord vraag 4.
Neemt u de beperkte publicatie van verkiezingsuitslagen bij stembureaus mee in de evaluatie van de verkiezingen?
Ja.
De uitverkoop van slecht geïsoleerde corporatiewoningen |
|
Sandra Beckerman |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht van Cobouw dat woningcorporaties vooral slecht geïsoleerde huurwoningen verkopen?1
Bij verkopen in een verder verleden is niet of onvoldoende bekend wat het energielabel was op moment van verkoop, daar pas sinds 1 januari 2015 het energielabel bij verkoop verplicht is. Van het totale woningbezit van corporaties heeft momenteel ongeveer 70% een energielabel C of lager. Corporatiewoningen met energielabel B of hoger zijn vaak in de afgelopen jaren gerealiseerd via nieuwbouw of renovatie. Het ligt voor de hand dat zij dergelijke woningen betaalbaar blijven verhuren aan de doelgroep en niet verkopen. Ik heb daarom geen aanleiding om aan te nemen dat de labelverdeling van verkochte bestaande huurwoningen in eerdere jaren hiervan afwijkt.
Klopt het dat van alle verkochte corporatiewoningen tussen 2014 en 2016 ongeveer 90% een energielabel C of lager had, en hoe is de ontwikkeling van de verkoop van huurwoningen met een laag energielabel geweest sinds de start van het kabinet Rutte I tot aan nu? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van een corporatiedirecteur en een medewerker van Platform 31 dat het een bewuste strategie is van woningcorporaties om slecht geïsoleerde huurwoningen met een laag energielabel in de uitverkoop te doen om zo het gemiddelde van de energielabels op te krikken en er daarmee zelf beter van te worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb geen aanwijzingen dat corporaties een strategie hanteren waarin zij enkel door verkoop van woningen met lage energielabels hun voorraad naar gemiddeld label B willen brengen. De corporaties investeren juist steeds meer in energiebesparende maatregelen (zie ook antwoord op vraag 7). Ten opzichte van de totale voorraad van 2,4 miljoen corporatiewoningen hebben de door Cobouw benoemde aantallen verkochte woningen aan niet-corporaties (circa 43.000 van 2014 tot 2016) een gering effect op het gemiddelde label van corporaties.
Hoe gaat u bovengenoemde strategie doorbreken en zorgen dat het betaalbaar verduurzamen van de woningvoorraad het doel wordt in plaats van het verkleinen van de sociale huursector door verkoop te stimuleren?
Uit de rapportages Volkshuisvestelijke voornemens woningcorporaties 2015–2019 (Kamerstuk 29 453, nr. 402) en Voornemens Volkshuisvestelijke prestaties corporaties 2016–2020 (Kamerstuk 29 453, nr. 421) blijkt dat corporaties de laatste jaren meer investeren in energiemaatregelen. In 2013 investeerde de sector € 164 miljoen en dat is in 2014 en 2015 gestegen naar respectievelijk € 199 miljoen en € 257 miljoen. Realisatiecijfers over recentere jaren zijn nog niet bekend, maar ten tijde van het laatstgenoemde rapport werd een stijging verwacht tot € 613 miljoen in 2017.
Zoals u in de brief van 11 november 2016 (Kamerstuk 30 196, nr. 483) is gemeld, is echter duidelijk geworden dat het niet waarschijnlijk is dat de tot nog toe geleverde inspanningen en de geprognosticeerde investeringen voldoende zijn om ultimo 2020 een gemiddeld label B voor corporatiewoningen te halen. Er zijn dus meer investeringen nodig en corporaties beseffen dat ook steeds meer. Daarnaast zullen nadere wettelijk maatregelen uitgewerkt worden, gericht op het verbeteren van de energetische kwaliteit van de corporatiewoningen. Ik zal u voor de zomer informeren over de verdere uitwerking en de daarvoor benodigde investeringen van corporaties.
Bent u met de Triodos Bank van mening dat de verkoop van tochthuizen moet stoppen en dat geïnvesteerd moet worden in het opknappen van huurwoningen, zodat huurders in een betaalbare en energiezuinige huurwoningen kunnen wonen? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhoudt de afspraak dat gemiddeld energielabel B gehaald moet worden per 2021 zich tot de uitverkoop van huurhuizen met lage energielabels, waardoor er op papier een verbetering lijkt te zijn maar in de werkelijkheid het milieu en huiseigenaren met energieslurpende woningen worden opgescheept? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Wat waren de investeringen in energiebesparing door woningcorporaties per jaar vanaf 2013 en hoeveel euro is voor 2017 en de jaren daarna nodig om de afspraak van een gemiddeld energielabel B per 2021 te halen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat zijn de gevolgen van «passend toewijzen» en van de verhuurderheffing voor de investeringsruimte van woningcorporaties op het gebied van energiebesparing en verduurzaming? Kunt u hiervan een gedetailleerd financieel overzicht verstrekken?
Uit de evaluatie van de verhuurderheffing (Kamerstuk 32 847, nr. 248), het Sectorbeeld 2016 van de Autoriteit woningcorporaties (Kamerstuk 29 453, nr. 430) en de indicatieve bestedingsruimte (Kamerstuk 29 453, nr. 418) blijkt dat de investeringsruimte in de sector de laatste jaren is toegenomen. Daarin is reeds rekening gehouden met de effecten van de verhuurderheffing en passend toewijzen.
Dit voorjaar zal ik een geactualiseerde IBW publiceren.
Een gemeentelijke meldplicht voor verhuur van woningen via digitale platforms |
|
Jan Paternotte (D66), Jessica van Eijs (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Klopt het dat u op korte termijn een overleg heeft met de gemeente Amsterdam over een lokale meldplicht voor verhuren van woningen via digitale platforms? Zo ja, welk resultaat wordt hierbij uw inzet?
Zoals ik bij brief van 23 februari 20171 heb aangegeven is het kabinet, als gevolg van eerdere gesprekken op ambtelijk en bestuurlijk niveau, bereid om samen met de gemeente Amsterdam te kijken hoe binnen de bestaande wet- en regelgeving informatieverstrekking ten behoeve van het controleren van een dagencriterium voor toeristische verhuur kan worden vormgegeven. Hiervoor dient de gemeente Amsterdam eerst het door hen gehanteerde dagencriterium in de huisvestingsverordening op te nemen. Aangezien ik van de gemeente Amsterdam heb vernomen dat zij dit thans aan het onderzoeken zijn, is nog geen overleg gepland. Als er concrete stappen zijn genomen, zal ik uw Kamer hierover informeren. De bestaande wet- en regelgeving geldt voor alle gemeenten in Nederland.
Bent u bekend met de druk die grootschalige (commerciële) verhuur van woningen via platforms als AirBnB legt op de woningmarkt van Amsterdam en in toenemende mate ook op de woningmarkt van andere gemeenten?
Het kabinet is van mening dat alle belangen voldoende zijn geborgd in bestaande wet- en regelgeving. Het is aan de gemeenten om op basis hiervan te handhaven zodat de druk op de woningmarkt als gevolg van toeristische verhuur wordt beperkt. Ik heb van de gemeente Amsterdam begrepen dat de strijd tegen illegale hotels veel capaciteit vergt maar ook succesvol is. Voor wat betreft andere steden heb ik geen signalen gekregen dat er sprake zou zijn van druk op de woningmarkt als gevolg van toeristische verhuur. Ik zal samen met de gemeente Amsterdam bezien hoe de handhaving kan worden versterkt op basis van de bestaande kaders.
Bent u bekend met de enorme handhavingsopgave waar de gemeente Amsterdam mee te maken heeft in haar strijd tegen illegale hotels die op digitale platforms worden aangeboden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat, uit het oogpunt van subsidiariteit, het bestuur van de betreffende gemeente het beste kan inschatten of er een onevenredige administratieve last veroorzaakt wordt en welke maatregelen helpen om die overlast te bestrijden?
Binnen de bestaande wet- en regelgeving is het aan de gemeente zelf om een afweging te maken tussen bestrijding van oneigenlijk gebruik van woonruimte en overlast en de inzet van middelen. Op het moment dat aanpassing van wet- en regelgeving aan de orde kan zijn in verband met excessen bij structurele toeristische verhuur, weegt het kabinet de administratieve lasten als gevolg van een dergelijke aanpassing af tegen de verwachte meerwaarde in het handhavingsinstrumentarium. Hierbij wordt ook rekening gehouden met de gastvrijheidseconomie. In de brief van 23 februari 2017 (TK 24 036, nr. 416) is aangegeven dat een meldplicht leidt tot een disproportionele administratieve last waarmee gedoeld wordt op de last voor de burger aangezien een meldplicht die niet is gekoppeld aan een dagencriterium weinig effectief is. Ook het handhaven van een meldplicht gaat gepaard met de inzet van middelen. Daarbij ligt het niet in de rede dat illegale hotels zich gaan melden en derhalve zal de handhavingsopgave daardoor niet verminderen.
Bent u van mening dat de handhavingsopgave van gemeenten met minder capaciteit zou kunnen worden voortgezet als de gemeente lokaal een meldplicht voor verhuur van (delen van) woningen via digitale platforms zou (kunnen) invoeren? Zo ja, zou een meldplicht dan onder de streep niet een verlichting van de (administratieve) last opleveren als deze wordt afgezet tegen de capaciteit die de gemeente Amsterdam nu kwijt is?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de Kamer te informeren over de uitkomsten van het overleg dat u met de gemeente Amsterdam zult gaan voeren?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de mogelijkheden die u met Amsterdam bespreekt en mogelijk maakt ook beschikbaar te maken voor andere gemeenten?
Zie antwoord vraag 1.
Vakantievierende Eritreeërs |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Zorgeloos in Eritrea»?1
Ja.
Is het waar dat er sinds de zomer van 2015 geen asielvergunningen zijn ingetrokken van Eritreeërs die terug zijn gegaan naar het land van herkomst voor vakantie of familiebezoek? Zo ja, wanneer? Hoe gaat u deze misstand herstellen?
De IND werkt samen met de KMar en anderen om te controleren of vreemdelingen met een asielvergunning zijn gereisd naar hun herkomstland.
Voor medio 2015 hield de IND de intrekkingsgrond en reden van intrekking niet specifiek bij. In de periode van medio 2015 tot begin dit jaar is van circa 100 vergunninghouders onderzocht of de asielvergunning kon worden ingetrokken op grond van reizen naar herkomstland. Dit heeft geleid tot enkele tientallen intrekkingen. Er bevonden zich geen Eritreeërs onder de circa 100 onderzochte vergunninghouders. Aanvullend op deze reguliere controle zijn vorig jaar ook tijdelijk extra controles uitgevoerd op vluchten waarvan het vermoeden bestond dat er Eritreeërs met een asielvergunning aan boord zaten. Bij deze controles zijn evenmin terugreizende Eritreeërs aangetroffen. De komende tijd zal opnieuw intensiever worden gecontroleerd of er sprake is van terugreizende Eritreeërs. Hierbij zal ook informatie worden uitgewisseld met de Duitse en Belgische diensten.
Wat heeft u concreet gedaan teneinde deze nepvluchtelingen te vinden? Waarom is er niets van uw vorig jaar gedane belofte terecht gekomen hen aan te pakken?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat blijkens genoemd artikel alleen al via één reisbureau per zomer zo’n 1000 vakanties door Eritreeërs worden geboekt naar hun land van herkomst en dat dit dus geen enkel gevolg voor hen heeft?
Deze uitspraak, afkomstig van een medewerker van het betreffende reisbureau, in de Telegraaf op 30 maart jl geeft niet aan dat het gaat om Eritreeërs met een asielvergunning voor bepaalde tijd. De Volkskrant citeert op 31 maart jl. de eigenaar van dit reisbureau, die speekt over de verkoop van circa 300 tickets naar Eritrea per jaar. De eigenaar geeft aan niet te weten of hun reizigers een asielvergunning hebben en dat de meeste klanten Eritreeërs zijn die al veel langer in Nederland zijn, soms tientallen jaren. Eritreeërs met een vergunning voor onbepaalde tijd of een Nederlands paspoort mogen in beginsel reizen naar hun herkomstland.
Waarom verstrekt u aan vrijwel iedere Eritrese asielzoeker een verblijfsvergunning terwijl duidelijk is dat de veiligheidssituatie voor vele Eritreeërs helemaal niet zorgwekkend is?
Het landgebonden asielbeleid voor Eritrea is gebaseerd op de ambtsberichten over Eritrea van Buitenlandse Zaken. Het recent uitgebrachte ambtsbericht over Eritrea (februari 2017) beschrijft dat in de mensenrechtensituatie in Eritrea geen grote veranderingen plaats hebben gevonden tussen augustus 2015 en november 2016. Een recent rapport van de Commission of Inquiry van de VN (juni 2016) concludeert een systematische en wijdverspreide schending van mensenrechten. Eritreeërs die het land illegaal hebben verlaten, lopen bij terugkeer risico op arrestatie, detentie en foltering. Er zijn recente signalen dat Eritreeërs vrijwillig kunnen terugkeren als zij de 2% diasporabelasting over hun inkomen betalen en een spijtbetuigingsformulier ondertekenen waarin zij schuld bekennen en verklaren t.z.t. een gepaste straf te zullen ondergaan. Het Kabinet heeft al eerder aangegeven1 deze praktijken onwenselijk te vinden en wil/kan niet van Eritreeërs verlangen dat zij hieraan voldoen. Ook is er onvoldoende zekerheid dat de Eritrese overheid hun mensenrechten respecteert.
Bent u bereid de Nederlandse grenzen voor alle asielzoekers te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Nee. Op basis van morele en rechtstatelijke gronden als ook internationale afspraken biedt Nederland bescherming aan die asielzoekers die bescherming tegen vervolging of onmenselijke behandeling behoeven.
Het bericht “Belastingdienst in de knoop met renteheffing” |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Belastingdienst in de knoop met renteheffing»?1
Ja.
Wat vindt u van dit bericht?
Ik zal hieronder uw vragen ter zake van de regeling belastingrente beantwoorden, waarbij ik specifieker inga op de regeling van de belastingrente.
Klopt het dat vrijwel geen rente wordt vergoed over teveel betaalde belasting, en er daarentegen veel meer rente wordt geheven over niet betaalde belasting?
Het klopt dat een lager bedrag aan belastingrente wordt vergoed dan in rekening wordt gebracht (zie voor de cijfers de tabel bij antwoord 7). In 2012 is bij de introductie van de regeling van de belastingrente op hoofdlijnen aangesloten bij de verzuimrenteregeling uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit brengt mee dat niet meer automatisch rente vergoed wordt indien de belastingplichtige na afloop van het belastingjaar een bedrag terugkrijgt. De hoofdregel is dat de Belastingdienst geen rente vergoedt. Uitzondering hierop vormt de situatie waarin de Belastingdienst niet tijdig beslist op een aangifte of verzoek. In een dergelijke situatie kan de Belastingdienst onder voorwaarden rente verschuldigd zijn.
Kunt u zich voorstellen dat heel veel Nederlanders dit als buitengewoon onrechtvaardig ervaren?
Ik kan mij goed voorstellen dat er belastingplichtigen zijn die de regeling belastingrente onrechtvaardig vinden. Aan het vergoeden van belastingrente komt de Belastingdienst immers minder vaak toe dan in het verleden. Reden hiervoor is dat is aangesloten bij de gekozen systematiek in de Awb dat een bestuursorgaan rente vergoedt vanaf het moment dat het bestuursorgaan in verzuim is. Door de huidige renteregeling worden 8 miljoen belastingplichtigen, anders dan in het verleden ter zake van de heffingsrente, niet meer met rente geconfronteerd en is het sparen bij de fiscus verleden tijd.2
Wat is het beleid op dit punt? Klopt het dat er geen beleid is voor het vergoeden van rente over teveel betaalde belasting, zoals het artikel stelt? Indien dit het geval is, bent u dan bereid om hier wel beleid voor te maken?
De regeling van de belastingrente is neergelegd in de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Het klopt dat er geen beleid is voor het vergoeden van rente over teveel betaalde belasting in deze situaties. Dat komt doordat in de regeling belastingrente niet langer het behalen van een economisch voor- of nadeel centraal staat. Natuurlijk is het denkbaar de wettelijke bepalingen rond het rekenen en vergoeden van rente over belastingen te veranderen maar dat vraagt uiteraard passende dekking.
In welke gevallen wordt er geen rente vergoed over teveel betaalde belasting door de Belastingdienst en waarom niet?
De inspecteur vergoedt belastingrente ingeval hij er te lang over doet een belastingaanslag met een uit te betalen bedrag vast te stellen, indien die aanslag overeenkomstig de ingediende aangifte of een ingediend (herzienings)verzoek is.3 De ontvanger vergoedt invorderingsrente als een aan de belastingplichtige uit te betalen bedrag niet binnen zes weken na dagtekening is uitbetaald of verrekend. Zo’n vergoeding van invorderingsrente vindt niet plaats als het aan de schuld van de belastingplichtige zelf is te wijten dat de uitbetaling niet tijdig kan plaatsvinden. Wanneer een belastingschuldige echter om uitstel van betaling heeft verzocht en dat verzoek door de ontvanger is geweigerd, waarna de belastingschuldige tot betaling is overgegaan, wordt bij latere vermindering of vernietiging van die aanslag eveneens invorderingsrente vergoed. Indien met betrekking tot de inkomstenbelasting of de vennootschapsbelasting na het verstrijken van een periode van zes maanden te rekenen vanaf het einde van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven naar aanleiding van een bezwaarschrift of een daaropvolgende gerechtelijke procedure een reeds betaalde aanslag of een navorderingsaanslag wordt verminderd of wordt vernietigd, dan wel een aanslag of navorderingsaanslag ambtshalve wordt verminderd, wordt geen belastingrente vergoed. In geval van bezwaar of een daarop volgende beroepsprocedure kan de belanghebbende namelijk uitstel van betaling krijgen.
Hoeveel rente ontvangt de Belastingdienst en hoeveel rente vergoedt de Belastingdienst, opgesplitst naar particulieren en bedrijven, per jaar over de afgelopen 5 jaar en in bedragen en aantal gevallen? Wat kost dit particulieren en bedrijven uiteindelijk?
Hieronder is aangegeven hoeveel belastingrente (incl. heffingsrente volgens de oude regeling) door de Belastingdienst wordt ontvangen en vergoed. Daarnaast is bekend bij hoeveel belastingaanslagen belastingrente in rekening wordt gebracht c.q. vergoed. Vanuit de administratie van de Belastingdienst is alleen voor dit laatste gegeven een uitsplitsing naar particulieren en ondernemers mogelijk. Dit leidt tot de volgende opstelling.
2012
2013
2014
2015
2016
bedrag ontvangen belastingrente (x € mln)
715
439
507
561
617
bedrag vergoede belastingrente (x € mln)
659
272
265
220
153
aantal aanslagen met in rekening gebrachte belastingrente (x1000)
4.036
2.292
2.293
2.496
2.573
– waarvan particulieren
2.133
765
727
811
773
– waarvan ondernemers
1.903
1.527
1.566
1.685
1.800
aantal aanslagen met vergoede belastingrente (x 1.000)
7.924
1.553
596
610
348
– waarvan particulieren
5.686
830
296
318
171
– waarvan ondernemers
2.238
723
300
292
177
In hoeverre bent u van mening dat er sprake is van een oneerlijke of onevenwichtige behandeling? Deelt u de mening dat het normaal is dat als je rente heft, je ook rente vergoedt, zeker omdat het gaat om hoge rentes (4% voor particulieren en 8% voor bedrijven)? Zo nee, waarom niet?
Onder de bestaande renteregeling wordt er zowel rente betaald als vergoed door de Belastingdienst. Tegelijkertijd ben ik mij bewust dat de huidige wettelijke regeling een zekere asymmetrie met zich meebrengt. Uit de tabel in het antwoord op vraag 7 blijkt al dat een wijziging van de systematiek een behoorlijke budgettaire derving tot gevolg kan hebben.
Werknemersbelangen bij flitsfaillissementen |
|
Bart van Kent (SP), Michiel van Nispen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het advies van de advocaat-generaal bij het Europees Hof voor de Rechten van de mens en de Fundamentele Vrijheden waarin staat dat de Nederlandse faillissementsprocedure zich niet verhoudt met de Europese richtlijn met betrekking tot de overgang van een onderneming en dat bij flitsfaillissementen de regels omtrent de overgang van een onderneming van toepassing zijn?1
De conclusie van de advocaat-generaal waaraan u refereert, is mij bekend. Deze is uitgebracht naar aanleiding van prejudiciële vragen van de rechtbank Midden-Nederland aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het EU-Hof) in verband met de rechtszaak die door de vakbond (en enkele individuele werknemers) is gestart naar aanleiding van de doorstart van kinderopvangorganisatie Estro. De rechtbank heeft vragen gesteld over het toepassingsbereik van richtlijn 2001/23/EG inzake overgang van ondernemingen (hierna: richtlijn 2001/23/EG). Deze richtlijn beoogt – kort gezegd – te bewerkstelligen dat wanneer ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen worden overgenomen, de betrokken werknemers bij de overgang van rechtswege onder dezelfde arbeidsvoorwaarden in dienst treden bij de verkrijger. In artikel 5 lid 1 van de richtlijn is bepaald dat de richtlijn niet van toepassing is wanneer de overgang plaatsvindt in het kader van een faillissement dat erop gericht is het vermogen van de vervreemder onder toezicht van een bevoegde autoriteit (d.w.z. de rechter) te liquideren (vereffenen). De rechtbank Midden-Nederland wenst met de door haar gestelde vragen in essentie te vernemen hoe de uitsluitingsregel van artikel 5 lid 1 van de richtlijn zich verhoudt tot een doorstart in faillissement op basis van de «pre-pack praktijk» die een aantal rechtbanken heeft ontwikkeld.
De advocaat-generaal is een lid van het EU-Hof die een «met redenen omklede conclusie» kan uitbrengen in een zaak die aanhangig is bij het EU-Hof. De conclusie van de advocaat-generaal is niet bindend. Het is een advies aan de rechtsprekende kamer die de zaak behandelt binnen het EU-Hof. De zaak is daarmee nog steeds aanhangig en de uitspraak van het EU-Hof moet worden afgewacht.
In zijn conclusie heeft de advocaat-generaal niet geconcludeerd dat de Nederlandse Faillissementswet of de regels voor overgang van ondernemingen zich niet verhouden met de richtlijn. Wel meent de advocaat-generaal dat voor het antwoord op de vraag of de uitsluitingsregel van artikel 5 lid 1 van de richtlijn van toepassing is op een doorstart in faillissement waarbij de «pre-pack methode» is toegepast, bepalend is met welk doel deze methode is toegepast en op welke wijze (de modaliteiten) dit is gebeurd (overweging 53). Daarbij merkt de advocaat-generaal op dat het enigszins lastig is dit te bepalen, omdat naar zijn oordeel sprake is van een «een «atypische» procedure [...], die zich, althans ten dele, afspeelt buiten het wettelijke kader en een hybride karakter heeft, aangezien deze zowel informele elementen bevat als elementen die deel uitmaken van een formele procedure (namelijk die van het faillissement zoals geregeld in de Faillissementswet).» (overweging 56). Kort gezegd, concludeert de advocaat-generaal dat aangenomen moet worden dat de uitsluitingsregel van artikel 5 lid 1 van de richtlijn niet geldt bij een doorstart in faillissement wanneer een daaraan voorafgaande toepassing van de in de Nederlandse rechtspraktijk ontwikkelde «pre-pack methode» primair gericht zou zijn op voorzetting (van onderdelen) van de onderneming en dit ertoe leidt dat de procedure waarmee de doorstart wordt omgeven ver af komt te staan van het doel en de modaliteiten van de faillissementsprocedure, zodat die procedure niet langer als een liquidatieprocedure aangemerkt zou mogen worden (overwegingen 57 en 84).
Wat is de stand van zaken van het SER-advies over het waarborgen van de werknemersbelangen bij een faillissement waar in het wetgevingsoverleg inzake het wetsvoorstel continuïteit ondernemingen I naar wordt verwezen?2
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik u allereerst naar de achtste voortgangsbrief over het programma herijking faillissementsrecht die ik op 23 februari jl. aan uw Kamer heb toegezonden.4 In die brief heb ik aangegeven dat een eerste overleg heeft plaatsgevonden met belangenorganisaties, waaronder vertegenwoordigers van de werknemers en de werkgevers. Dit overleg was een eerste aanzet voor een verdere bespreking van de positie van werknemers in faillissement met de belangenorganisaties. De uitkomsten van dit overleg zullen worden meegenomen in het voorbereidingstraject betreffende de Wet Continuïteit Ondernemingen III (WCO III). Bij het vervolgoverleg zal de prejudiciële procedure die thans aanhangig is bij het EU-Hof uiteraard ook worden betrokken. Dan doel ik in het bijzonder op de uiteindelijke beslissing van het EU-Hof waaruit zal blijken hoe het EU-Hof de toepassing van de huidige Nederlandse «pre pack praktijk» in de Estro-zaak juridisch zal appreciëren in het licht van de verplichtingen die voortvloeien uit de genoemde richtlijn en dus ook in hoeverre de conclusie van de advocaat-generaal wordt gevolgd door dit Hof.
Tijdens het wetgevingsoverleg over de Wet continuïteit ondernemingen I (WCO I) is gesproken over de waarborgen voor werknemersbelangen bij faillissement. Op 16 december 2016 heeft de Stichting van de Arbeid een verkenning betreffende het behoud van werk en arbeidsvoorwaarden bij aanbesteding, uitbesteding en (schijn)faillissement aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid toegezonden.5
Wat is de stand van zaken van het overleg met de betrokken partijen over de werknemersbelangen in het kader van het voorgenomen wetsvoorstel continuïteit ondernemingen III?3
Zie antwoord vraag 2.
Wordt het advies van de advocaat-generaal meegenomen bij het overleg met de betrokken partijen en bij de totstandkoming van het wetsvoorstel continuïteit ondernemingen III? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier wordt met de uitspraak van het Europees Hof bij een flitsfaillissement rekening gehouden met de werknemersbelangen zoals ook is verzocht door het amendement-Gesthuizen4 en met het advies van de advocaat-generaal bij het Europees Hof?
Het EU-Hof zal naar verwachting binnen enkele maanden de vraag beantwoorden of en wanneer de uitsluitingsregel van artikel 5 lid 1 van richtlijn 2001/23/EG geldt indien voorafgaand aan een doorstart in faillissement de huidige «pre-pack methode» is toegepast. Zou het EU-Hof tot de conclusie komen dat richtlijn 2001/23/EG onder omstandigheden van toepassing is, dan is het aan de nationale rechter om in concrete doorstartsituaties het nationale recht overeenkomstig die uitspraak en de daarbij door het EU-Hof gegeven uitleg uit te leggen en toe te passen. Uit de conclusie van de advocaat-generaal blijkt volgens mij dat de advocaat-generaal in dat verband veel waarde hecht aan het doel en de modaliteiten van de faillissementsprocedure. Dat wil zeggen dat de omstandigheden van het geval van groot belang zijn. Het oordeel van het EU-Hof moet worden afgewacht.
Voor de volledigheid merk ik op dat het thans bij de Eerste Kamer aanhangige wetsvoorstel inzake WCO I voorziet in een wettelijk kader voor de «pre-pack methode».7 Daarbij is bepaald dat wanneer deze methode wordt toegepast, dit is met het doel het aanstaande vereffeningsproces in faillissement – waarvan een verkoop en daarop volgende doorstart van bedrijfsonderdelen met behoud van zoveel mogelijk werkgelegenheid onderdeel kan uitmaken – voor te bereiden om een zo hoog mogelijke boedelopbrengst en daaruit voortvloeiende uitbetaling aan de gezamenlijke schuldeisers te kunnen realiseren.
In hoeverre wordt afgewacht of het Europees Hof het advies overneemt, zoals gebruikelijk is, waarmee dus bewust het risico wordt gelopen dat het Nederlandse beleid in strijd blijft met de Europese richtlijn aangaande de overgang van een onderneming?
Zoals ik in mijn antwoord op de eerste vraag heb opgemerkt, heeft de advocaat-generaal niet geconcludeerd dat de Nederlandse Faillissementswet of de regels voor overgang van ondernemingen zich niet verhouden met de richtlijn, maar komt hij tot de slotsom dat richtlijn 2001/23/EG onder omstandigheden van toepassing zou kunnen zijn op een doorstart in faillissement waarbij de «pre-pack methode» is toegepast. Het EU-Hof moet nog beslissen of de conclusie van de advocaat-generaal wordt gevolgd. Zo ja, dan voorzie ik vooralsnog niet dat een wetswijziging nodig zal zijn. Evenmin zie ik gevolgen voor het nu bij de Eerste Kamer aanhangige wetsvoorstel WCO I. Wel moet het bestaande recht vervolgens overeenkomstig de uitspraak van het EU-Hof worden toegepast door de rechter wanneer een concrete zaak aan hem wordt voorgelegd. De Faillissementswet, noch de WCO I zouden een beletsel vormen voor de eventuele toepassing van de richtlijn.
Bent u bereid de Kamer op de hoogte te houden van de uitspraak van het Europese Hof en de consequenties daarvan voor het Nederlandse beleid met betrekking tot flitsfaillissementen?
Ik ben zeker bereid uw Kamer op de hoogte te houden en stel voor dat ik u in de eerst volgende voortgangsbrief in het kader van het programma herijking van het faillissementsrecht die in de zomer zal uitkomen, in zal lichten over de stand van zaken.
Aangifte schenkbelasting |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het feit dat de aangifteformulieren erf- en schenkbelasting pas respectievelijk april 2017 en mei 2017 beschikbaar zullen zijn op de website van de Belastingdienst, terwijl de invoering van de nieuwe regels reeds op 1 januari 2017 heeft plaatsgevonden? Kunt u dat verschil verklaren? Waarom konden de formulieren niet eerder beschikbaar zijn?
Met ingang van 1 januari 2017 is artikel 21 van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 vervallen. Dit artikel regelde een ontheffingsmogelijkheid van bij belastingaangiftes geldende vormvoorschriften. Het vervallen van deze ontheffingsmogelijkheid betekent dat voor aangiftes ter zake van overlijdens en schenkingen die plaatsvinden na 1 januari 2017 gebruik moet worden gemaakt van het door de Belastingdienst ter beschikking gestelde digitale of papieren formulier. De formulieren worden gewoonlijk ter beschikking gesteld in februari van het jaar waar ze betrekking op hebben. Dit jaar is dat een aantal weken later. Het aangifteformulier voor de erfbelasting staat sinds eind maart online, het aangifteformulier voor de schenkbelasting per 9 mei. De verklaring voor deze vertraging is dat per 2017 verschillende aanpassingen in de formulieren moesten worden doorgevoerd, hetgeen meer dan gewoonlijk drukte op de capaciteit binnen deze kleine middelen. Het gaat dan om de aanpassingen als gevolg van wijzigingen in de schenkingsvrijstelling eigen woning en wijzigingen als gevolg van de noodzaak de biljetten volledig dekkend te maken. Met dat laatste wordt bedoeld dat iedere mogelijke fiscale omstandigheid op het formulier ingevuld moet kunnen worden, omdat niet meer met vormvrije bijlagen kan worden gewerkt bij bijzondere omstandigheden.
Klopt het dat er geen belastingrente over de aanslag betaald hoeft te worden wanneer een aangifte erfbelasting binnen 19 weken na de overlijdensdatum wordt ingediend?
Als hoofdregel geldt dat bij erfbelasting geen belastingrente in rekening wordt gebracht indien de aangifte 19 weken voor de gebruikelijke aangiftedatum (8 maanden na overlijden) wordt gedaan.
Welke knelpunten kunnen ontstaan bij aangiftes waarbij het niet mogelijk is deze in te dienen binnen de termijn waarvoor geen belastingrente is verschuldigd, onder meer doordat het aangifteformulier niet tijdig beschikbaar is (volgens de website van de Belastingdienst per april 2017)?
Gelet op de geldende aangiftetermijn voor erfbelasting (de aangifte moet binnen 8 maanden na overlijden worden gedaan) ontstaan geen problemen met het tijdig doen van aangifte als gevolg van het later beschikbaar komen van de aangifteformulieren. Naar verwachting kunnen in juni de eerste voorlopige aanslagen 2017 worden opgelegd. De nabestaanden van overledenen van begin januari kunnen dan op tijd worden voorzien van een belastingaanslag zonder dat zij geconfronteerd worden met belastingrente.
Voor schenkbelasting geldt dat de aangifte pas uiterlijk op 1 maart van het jaar volgend op het jaar waarin de schenking wordt gedaan, hoeft te worden ingediend. Bij schenkbelasting wordt geen belastingrente berekend.
Als er belastingbetalers zijn die normaal in aanmerking zouden komen voor het niet-verschuldigd zijn van belastingrente, maar waarvoor deze mogelijkheid vervalt als gevolg van het te laat online zetten van de aangifteformulieren: zou u voor deze gevallen kunnen nagaan of het mogelijk is dat de belastingrente niet wordt geïnd? Zo nee, is er een andere manier om aan deze belastingbetalers tegemoet te komen?
Gelet op het antwoord op vraag 3 zal deze situatie zich niet voordoen.
Bent u bereid om enige coulance in acht te nemen bij het verschuldigd zijn van belastingrente, aangezien er door het te laat beschikbaar komen van de formulieren weinig of geen tijd meer is om tijdig aangifte te doen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunnen, gelet op de noodzakelijke tijdige duidelijkheid van de belastingbetaler, de onderhavige vragen uiterlijk medio april beantwoord worden?
Ja.