De inzet van influencers tijdens de coronacrisis. |
|
Fleur Agema (PVV), Caroline van der Plas (BBB) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met uw antwoord tijdens de mondelinge vragen van 15 maart jl. van het lid Van der Plas: «In het artikel stond ook een en ander over influencers, maar over dat onderwerp heeft uw Kamer uitvoerig met de voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) reeds gedebatteerd»?
Ja.
Op welk debat of welke debatten met de voormalig Minister van VWS doelt u hier?
Er is op verschillende momenten aandacht geweest voor de inzet van influencers in de communicatie over corona. In ieder geval is er in uw Kamer in plenaire debatten over de ontwikkelingen rondom het coronavirus op 1 april 2020 en op 7 oktober 2020 met de Minister-President en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over gesproken. Daarnaast heeft de Minister van VWS in het kader van een WOB-verzoek stukken hierover openbaar gemaakt op 4 september 2020 en heeft de Minister van VWS op 19 november 2020 schriftelijke Kamervragen van het lid Van Haga (Van Haga) beantwoord.
Hoeveel influencers zijn er in totaal tijdens de coronacrisis door de regering ingezet?
In totaal zijn 60 influencers ingezet tijdens de coronacrisis in het kader van de campagne Alleen Samen, zowel betaald als belangeloos.
Welke bekende influencers zijn met welke boodschappen door de regering tijdens de coronacrisis ingezet?
Over deze verschillende campagnes als zodanig is uw Kamer via de stand van zaken brieven meermaals geïnformeerd, onder meer op 7 april 2020, 28 juli 2020, 1 september 2020, 13 januari 2021, 23 maart 2021 en 13 augustus 2021.
Welke onbekende influencers zijn met welke boodschappen door de regering tijdens de coronacrisis ingezet?
Alle influencers zijn per definitie in meer of mindere mate bekend, al is het slechts onder een bepaalde doelgroep, bijvoorbeeld jongeren. Zie beantwoording vraag 4.
Welke Ministers hebben tijdens de coronacrisis influencers ingezet?
De influencers zijn allen ingezet binnen de campagne Alleen Samen. Deze campagne is ontwikkeld vanuit het Nationaal Kernteam Crisiscommunicatie (NKC) COVID-19, onderdeel van de nationale crisisstructuur, waarin alle betrokken departementen deelnamen. De campagne kende deelcampagnes, zoals die over de vaccinaties tegen corona. Om zoveel mogelijk mensen te bereiken en te informeren over de geldende maatregelen en het omgaan met het coronavirus werden uiteenlopende (sociale) media-kanalen ingezet. Bij alle content die hoorde bij de opdrachten is vermeld dat het hier gaat om een samenwerking met de rijksoverheid.
Op welke standpunten of boodschappen zijn tijdens de coronacrisis door de regering influencers ingezet?
De content die de influencers produceerden had betrekking op: de corona basisregels (handen wassen, quarantaine, (zelf)testen, ventilatie en afstand houden), coronavaccinatie, coronaregelgeving over reizen en vakanties in combinatie met het advies om een zelftest te doen bij terugkomst en mentale gezondheid en welbevinden van jongeren.
Op welke social media platforms zijn tijdens de coronacrisis door de regering betaalde influencers ingezet?
Instagram, YouTube, TikTok, Facebook en platforms waar televisie-uitzendingen kunnen worden teruggekeken zoals RTL XL.
Hoeveel geld is er tijdens de coronacrisis betaald aan influencers door welke Ministers?
De inzet van influencers is betaald door het Nationaal Kernteam Crisiscommunicatie (NKC) COVID-19, onderdeel van de nationale crisisstructuur.
De bekende Nederlanders die hebben meegewerkt aan de «Stroop je mouw op»-campagne hebben dit belangeloos gedaan. Ook de 3 sporters hebben belangeloos meegewerkt aan een live chat.
Welke standpunten of boodschappen van de regering hebben influencers tijdens de coronacrisis ondersteund?
De content die de influencers produceerden hadden betrekking op: de corona basisregels (handen wassen, quarantaine, (zelf)testen, ventilatie en afstand houden), coronavaccinatie, coronaregelgeving over reizen en vakanties in combinatie met het advies om een zelftest te doen bij terugkomst en mentale gezondheid en welbevinden van jongeren.
Hebben door de regering betaalde influencers de standpunten of boodschappen van andersdenkenden dan de regering bestreden? Zo ja, welke?
De rijksoverheid heeft de influencers geen opdracht gegeven of betaald om de mening van andersdenkenden te beïnvloeden of hierop te reageren.
Hebben door de regering betaalde influencers de standpunten of boodschappen van Kamerleden bestreden? Zo ja, welke?
De rijksoverheid heeft de influencers geen opdracht gegeven of betaald om te reageren op de sociale media berichten van Kamerleden.
Als Kamerleden uit de oppositie de reacties op hun boodschappen op social media met andere standpunten als het gaat om de coronacrisis dan de regering gaan nalopen, dan staan er geen reacties onder van door de regering betaalde influencers?
Ja.
Kunt u deze Kamervragen beantwoorden voor het plenaire debat over het rapport «Aanpak coronacrisis – Deel 1» van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid?
Ja.
Kunt u deze 14 vragen gaarne los beantwoorden en niet samenvoegen?
Bent u bekend met uw reactie van 7 maart 2022 op het verzoek van de commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport op het bericht dat positief geteste zorgmedewerkers toch kunnen worden ingezet in ziekenhuizen en de consequenties daarvan voor uitbreiding van het coronatoegangsbewijs (ctb) met werk?1
Ja.
Waarom reageert u in de brief niet op de consequentie van het inzetten van positief geteste medewerkers in ziekenhuizen voor de wetgeving die nog altijd niet is ingetrokken en die voorstelt de coronatoegangsbewijzen uit te breiden met werk?
Zorginstellingen hebben de wettelijke plicht om onder alle omstandigheden zorg te blijven verlenen. De mogelijkheid tot het inzetten van positief geteste zorgmedewerkers in ziekenhuizen strookt met deze wettelijke verplichting. De inzet van positief geteste zorgmedewerkers in ziekenhuizen kan alleen in uitzonderlijke situaties en is gebonden aan strenge voorwaarden.
Vanaf 23 maart 2022 eindigt de inzet van het coronatoegangsbewijs (hierna: ctb) op basis van 1G in hoog risico omgevingen. De tijdelijke wet differentiatie coronatoegangsbewijzen (ctb op basis van 2G) wordt ingetrokken. Het ctb op basis van 3G wordt niet meer ingezet.
De Raad van State gaf eerder aan dat het onlogisch is om wel een ctb te vragen aan bezoekers, maar niet aan werknemers werkzaam op ctb-plichtige locaties. Mede hierom houdt het kabinet het wetsvoorstel voor inzet van het coronatoegangsbewijs op de arbeidsplaats aan. Dit betekent dat het kabinet afziet van het toepassen van het ctb in de zorg, zoals het kabinet ook in de Kamerbrief over de langetermijnstrategie COVID-19 van 1 april jl. heeft toegelicht.
Waarom verwees u naar de stand van zakenbrief van 15 februari 2022 waarin zou staan hoe het kabinet denkt over coronatoegangsbewijzen terwijl daarin staat: «Het wetsvoorstel voor inzet van het coronatoegangsbewijs op de arbeidsplaats wil ik aanhouden vanuit de wens nader af te wegen of het verstandig is om dit instrument «in de gereedschapskist» te hebben om een coronatoegangsbewijs te kunnen vragen aan werknemers in sectoren waar het coronatoegangsbewijs voor bezoekers wordt toegepast. Eerder gaf de Raad van State aan dat het niet logisch is om op plaatsen wel een ctb aan bezoekers te vragen, maar niet aan medewerkers die met de bezoekers in contact komen. Ik wil de tijd nemen voor nader onderzoek ten behoeve van verbetering van de regeling op iets langere termijn»?
Het doel van het ctb is om de samenleving voor iedereen eerder te heropenen en langer open te houden. Het ctb wordt alleen ingezet indien proportioneel en noodzakelijk. In de stand van zakenbrief van 15 februari 2022 heeft het kabinet de zienswijze over het ctb toegelicht. Onderdeel van deze toelichting is het aanhouden van het wetsvoorstel Tijdelijke wet verbreding inzet coronatoegangsbewijzen. Het aanhouden van dit wetsvoorstel stelt het kabinet in staat om te onderzoeken of het wetsvoorstel een bijdrage kan leveren aan het doel van het ctb.
Deelt u de mening dat wanneer positief geteste medewerkers kunnen worden ingezet op hun werk, uitbreiding van de coronatoegangsbewijzen met werk niet anders dan van de baan moet zijn en het wetsvoorstel Tijdelijke wet verbreding inzet coronatoegangsbewijzen derhalve moet worden ingetrokken? Zo nee waarom niet? Kunt u deze keer wel een uitgebreide inhoudelijke reactie geven?2
Het beschermen van de toegankelijkheid van de gehele zorgketen voor iedereen is een van de twee nevengeschikte en gelijkwaardige doelen van het coronabeleid. In uitzonderlijke situaties kan het daarom mogelijk zijn dat positief geteste zorgmedewerkers in ziekenhuizen onder voorwaarden worden ingezet om hiermee te voorkomen dat patiënten niet de zorg krijgen die nodig is.
Het beschermen van de sociaalmaatschappelijke en economische continuïteit is het andere hoofddoel van het coronabeleid van het kabinet. Het aanhouden van het wetsvoorstel Tijdelijke wet verbreding inzet coronatoegangsbewijzen stelt het kabinet in staat om te onderzoeken of de mogelijkheid tot het beschikken over een ctb-plicht voor werknemers werkzaam in ctb-plichtige sectoren kan bijdragen aan dit hoofddoel. Namelijk indien het ctb kan bijdragen aan het op een veilige manier eerder heropenen of langer openhouden van sectoren. Daarbij ziet het kabinet af van het toepassen van het ctb in de zorg, zoals het kabinet ook in de Kamerbrief over langetermijnstrategie COVID-19 van 1 april jl. heeft toegelicht.
De mogelijkheid tot het inzetten van positief geteste zorgmedewerkers in ziekenhuizen en het aanhouden van het wetsvoorstel Tijdelijke wet verbreding inzet coronatoegangsbewijzen zijn niet tegenstrijdig, maar dragen beide bij aan de hoofddoelen van het coronabeleid van het kabinet.
Het grote verschil in prognoses voor tekorten aan zorgmedewerkers in de verpleeghuizen tussen november 2020 en nu. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de brief van 9 november 2020 van uw voorganger?1
Ja.
Bent u bekend met uw brief van 20 januari 2022?2
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de brief van uw voorganger van november 2020 spreekt over een tekort van 31.700 zorgmedewerkers in de verpleeghuizen in 2022 en 54.100 in 2030? Zijn deze tekorten uitgedrukt in fte of is de deeltijdfactor toegepast?
Vanwege de onzekerheid door de coronapandemie zijn in 2020 twee scenario’s ontwikkeld, een corona basisscenario en een corona tweede golf scenario. Op basis van deze prognoses lag het verwachte personeelstekort in de verpleeghuiszorg voor 2022 tussen 29.600 en 31.700 werknemers. Voor 2030 werd een tekort tussen de 54.100 en 70.200 werknemers verwacht. Deze tekorten zijn uitgedrukt in werknemers. De deeltijdfactor is toegepast.
Klopt het dat uw brief van januari 2022 spreekt over een tekort van 17.900 zorgmedewerkers in onze verpleeghuizen in 2022 en 51.900 in 2031? Zijn deze tekorten uitgedrukt in fte of is de deeltijdfactor toegepast?
In de laatste prognose wordt voor 2022 een tekort van 17.900 werknemers verwacht en 51.900 werknemers voor 2031. De deeltijdfactor is hierop toegepast.
Hoe verklaart u dit wonderlijk grote verschil in net ruim een jaar tijd? Is in de tussentijd sprake geweest van een verandering van definitie?
Voor de nieuwe prognose van het verwachte personeelstekort heeft ABF Research het Prognosemodel Zorg en Welzijn op meerdere manieren doorontwikkeld. Ten eerste is het prognosemodel geactualiseerd met hoofdzakelijk realisatiecijfers over 2020 voor wat betreft zorggebruik en verschillende arbeidsmarktgegevens. Veranderingen in realisatiecijfers over het aantal werknemers, openstaande vacatures en de spanningsindicator zorgen voor een lager starttekort in de verpleeghuiszorg dan bij de vorige prognose.
Daarnaast zijn op basis van nieuwe inzichten de aannames in verband met COVID-19 gewijzigd. In de periode 2021 tot en met 2023 wordt onder meer verondersteld dat het zorggebruik zich in stappen herstelt tot het niveau van de trendmatige prognose en het ziekteverzuim weer daalt tot het niveau van voor corona.
Verder heeft er op meerdere vlakken een doorontwikkeling plaatsgevonden in het prognosemodel om tot betere prognoses te komen. Zo is de methode voor de raming van het personeelsaanbod gewijzigd. De geraamde ontwikkeling volgt hierdoor trends die specifiek zijn voor de sector zorg en welzijn in plaats van trends van de gehele Nederlandse beroepsbevolking. Deze aangepaste aanpak zorgt voor wijzigingen in de ontwikkeling van het personeelsaanbod. Daarnaast is om tot een stabielere prognose te komen het aantal werknemers per beroepsgroep bepaald op basis van alle vier beschikbare AZW werknemersenquêtes. Bij de vorige prognose werden gegevens van één werknemersenquête gebruikt.
Bent u bekend met het antwoord van uw voorganger op vraag 805 van de feitelijke vragen over de begroting van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van het jaar 2022?3
Ja.
Klopt het dat er een tekort is van 13.600 fte zorgmedewerkers ten opzichte van het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg?
Voor de implementatie van het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg is op advies van het Centraal Planbureau (CPB) een fasering aangebracht. Deze fasering was ingegeven door de situatie op de arbeidsmarkt. Concreet betekende dit dat in de periode 2018–2021 het extra personeel voor betere kwaliteit gerealiseerd diende te zijn. In het antwoord van mijn voorganger waaraan in vraag 6 gerefereerd wordt, is aangeven dat eind derde kwartaal 2020 de groei van het personeel voor extra kwaliteit op schema lag van het door het CPB voorgestelde ingroeipad. Om het volledige ingroeipad te realiseren diende er op dat moment nog 13.600 fte bij te komen. De meest recente cijfers (tot medio 2021) laten zien dat de groei nog steeds op schema lag. Het betekent dat er daarna (tot het eind van 2021) nog ruim 5.000 fte gerealiseerd moet worden. Dat laatste is nog niet bekend.
Dit ligt lager dan het bij vraag 4 genoemde aantal van 17.900. Bij vraag 4 gaat het over werknemers, hier over fte. Daarnaast hebben de prognose van ABF en de verantwoording m.b.t. het kwaliteitsbudget verschillende doelen en daarmee samenhangend kijken ze dus niet naar niet precies dezelfde zaken en zijn er verschillen in aannames. Hierna wordt een (niet-uitputtend) aantal zaken genoemd die het verschil verklaren. In de prognose van ABF wordt het volledige personeelbestand in beschouwing genomen, terwijl het bij het kwaliteitsbudget alleen om zorgpersoneel gaat. Ten tweede speelt mee dat het aandeel van personeel niet in loondienst (uitzendkrachten, zpp’ers) steeds groter wordt, juist om tekorten te voorkomen. In het onderzoek van ABF wordt geen rekening gehouden met deze ontwikkeling, bij de realisatie van het kwaliteitsbudget wel. Ten derde houdt de prognose van ABF deels rekening met vacatures die aan het begin van de onderzoeksperiode open stonden, terwijl bij het kwaliteitsbudget gekeken wordt naar de ontwikkeling van de werkgelegenheid in een bepaalde periode. Tot slot zijn er verschillen in veronderstellingen m.b.t. de verhoudingen in volumegroei tussen zorg in verpleeghuis, vpt en mpt.
Wat betekent het voor de kwaliteit van zorg dat de minimumbezetting van twee medewerkers op acht bewoners tijdens piektijden al zo langdurig niet wordt bereikt en dus simpelweg te weinig mensen op de werkvloer staan om bewoners te verzorgen, te wassen, aan te kleden, haren te kammen, tanden te poetsen, eten te geven, medicijnen te geven, wonden te verzorgen, naar het toilet te begeleiden en inco’s te verschonen, laat staan een praatje te maken of een wandelingetje te maken?
Zo lang het ingroeipad voor het extra personeel niet volledig gerealiseerd is, bestaat de mogelijkheid dat nog niet volledig aan het huidige Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg voldaan wordt. Dat is ook afhankelijk van de wijze waarop zorginstellingen het personeel inzetten en daarbij van andere hulpbronnen gebruik maken (bijvoorbeeld technologie).
In het kader van haar toezichtfunctie heeft de IGJ de afgelopen jaren bij alle instellingen voor verpleeghuiszorg een bezoek afgelegd. De resultaten van deze inspecties op hoofdlijnen zijn te vinden op Verpleeghuiszorg in beeld | Verpleeghuiszorg | Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (igj.nl).
Bent u bekend met de financiële bijlage van het coalitieakkoord «Omzien naar elkaar, vooruit kijken naar de toekomst» waarin op pagina vijf gesproken wordt over een extra bezuiniging op het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg van 350 miljoen euro, dat het equivalent is van 6.000 fte zorgmedewerkers?
Ja.
Bent u bekend met de Hoofdlijnenbrief VWS welke u op 4 maart 2022 samen met de Minister en Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport naar de Kamer zond en waarin u deze extra bezuiniging schaamteloos het «doorontwikkelen» van het kwaliteitskader verpleegzorg (passende zorg) noemt?4
Zie antwoord vraag 9.
Hoe gaat u de kwaliteit van zorg op peil brengen en voldoende zorgmedewerkers aan het bed regelen als u bovenop de forse tekorten nog eens 6000 zorgmedewerkers gaat wegbezuinigen? Kunt u uw antwoord als het gaat om «anders werken» kwalitatief onderbouwen?
Het is belangrijk de zorg in de context van de samenleving te bekijken. Goede zorg en ondersteuning is essentieel voor het samen leven. Dat geldt voor iedereen en zeker ook voor ouderen. Omgekeerd geldt dat het beroep dat de zorg op de arbeidsmarkt doet reeds buitengewoon hoog is en – als we doorgaan op dezelfde voet – dit de komende jaren zal blijven groeien. Gegeven de vraag naar arbeid in andere sectoren is het niet realistisch te veronderstellen dat het aantal mensen dat in de zorg werkt kan meegroeien met de groei van de zorgvraag.
Tegen deze achtergrond is in het coalitie-akkoord opgenomen om tot een doorontwikkeling van het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg te komen. Dat vraagt van eenieder om op een andere wijze naar het kwaliteitskader te kijken. De kern van het kwaliteitskader moet het uitgangspunt blijven: persoonsgerichte zorg en kwaliteit van leven voor ouderen. Met de doorontwikkeling van het kwaliteitskader worden meer uitkomstgerichte normen in het kader opgenomen. De wijze waarop zorginstellingen dat vervolgens realiseren wordt minder stringent geregeld. De inzet van informele zorg en ondersteunende technieken en innovaties, in combinatie met meer zorg thuis, krijgt daardoor meer ruimte. Iets dat in het huidige kader grotendeels ontbreekt. Er zijn inmiddels vele goede praktijken van effectieve interventies waarbij – met de inzet van de juiste technologie – zowel een goede kwaliteit van zorg en ondersteuning geborgd wordt als het beroep van de zorg op de arbeidsmarkt in enige mate beperkt wordt. De komende periode is het belangrijk dit anders werken verder te ontwikkelen en breder toe te passen. Hierover zal ik u voor de zomer nader informeren, als onderdeel van het programma Wonen Ondersteuning en Zorg voor Ouderen (WOZO).
De licht verhoogde kans op borstkanker voor GGD’ers door constante desinfectie van de handen met ethanol |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Licht verhoogde kans op borstkanker voor GGD’ers»?1
In de zorgsector wordt aan de hand van infectiepreventierichtlijnen en protocollen gewerkt om infecties te voorkomen. Handhygiëne, waaronder het gebruik van ethanol bevattende handdesinfectiemiddelen, is een onderdeel van infectiepreventie. Desinfecterende handgels met ethanol zijn biocide producten en moeten alvorens op de markt te worden gebracht zijn toegelaten door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb). Het Ctgb maakt risicobeoordelingen en stelt vast hoe een handdesinfectiemiddel veilig gebruikt kan worden. Op basis daarvan worden de gebruiksvoorschriften vastgesteld.
Sinds de uitbraak van het coronavirus is het gebruik van ethanol bevattende handgels toegenomen. Het is aannemelijk dat diverse groepen mensen tijdens de coronapandemie vaker in contact komen met ethanol bevattende handgel. Het RIVM heeft daarom in 2021 op verzoek van de Ministeries van SZW en VWS2 onderzoek gedaan om na te gaan of, en in welke mate, frequenter gebruik van ethanol bevattende handgel de kans op nadelige gezondheidseffecten vergroot. Het blijkt dat de totale hoeveelheid ethanol waarmee mensen over een langere periode in aanraking komen zo laag is, dat het geen darmkanker of verminderde vruchtbaarheid veroorzaakt. Wel berekent het RIVM dat de kans op borstkanker zeer licht toeneemt. Het RIVM heeft de kansen op borstkanker op een rij gezet bij verschillende frequenties van het gebruik op een dag en de totale periode waarin handgel wordt gebruikt
Als het risico op borstkanker door het vaker dan 25 keer per dag desinfecteren van de handen met ethanol verhoogd is van 143.000 naar 143.015 per 1 miljoen mensen, om hoeveel GGD-medewerkers gaat het dan?
Gedurende de pandemie zijn er vele duizenden mensen ingezet voor de enorme test- en vaccinatieoperatie waarbij het gebruik van desinfectiemiddelen en de werkzaamheden per persoon sterk verschillen. Alle werkinstructies en richtlijnen zijn erop gericht om corona bij GGD-medewerkers zoveel als mogelijk te voorkomen. Uit het RIVM-rapport van 4 juni 2021 blijkt dat bij een jaar lang 25 keer per dag desinfecteren van de handen met een desinfectiemiddel met ethanol, er 0,0015% extra risico wordt gelopen om gedurende het leven borstkanker te krijgen.
Van hoeveel zorgmedewerkers zorgbreed wordt verlangd dat ze meer dan 25 keer per dag hun handen desinfecteren met ethanol? Tot hoeveel extra borstkankergevallen leidt dat?
Voor handhygiëne hoeven door zorgmedewerkers niet noodzakelijk desinfecterende middelen te worden gebruikt. In veel gevallen voldoet het gebruik van water en zeep.
Op IC’s, op verpleegafdelingen en in operatiekamers is handhygiëne onderdeel van het bredere pakket van infectiepreventie. Er zijn IC’s waar zorgmedewerkers regelmatig hun handen ontsmetten met ethanol, omdat het niet altijd mogelijk is om water en zeep te gebruiken. Ik heb er geen zicht op om hoeveel zorgmedewerkers dit gaat en in hoeverre de norm van 25 keer per dag hierbij wordt betracht en of dat deze mogelijk in incidentele gevallen wordt overschreden.
Waarom is het beleid aangepast tot maximaal 25 keer per dag desinfecteren met ethanol als 25 keer per dag aantoonbaar leidt tot meer bostkankergevallen?
De werkinstructie met betrekking tot het desinfecteren van de handen met ethanol is door GGD GHOR Nederland gewijzigd op basis van een RIVM rapport uit 2021: Beoordeling van gezondheidsrisico’s bij gebruik van ethanol bevattende handgel. In dit rapport worden de risico’s voor de ontwikkeling van borstkanker, darmkanker en verminderde vruchtbaarheid beoordeeld op basis van standaardscenario’s met verschillende frequenties van gebruik. Het RIVM berekent dat de totale hoeveelheid ethanol waarmee mensen die handgel gebruiken over een langere periode in aanraking komen zo laag is, dat het geen darmkanker of verminderde vruchtbaarheid veroorzaakt. Wel neemt de kans op borstkanker zeer licht toe. Vrouwen hebben zonder gebruik van handdesinfectie met ethanol een kans van ongeveer 143.000 op 1.000.000 mensen om tijdens hun leven borstkanker te ontwikkelen. Wanneer iemand een jaar lang 25 keer per werkdag handgel met ethanol gebruikt wordt deze kans 143.015 op 1 miljoen.
In de van toepassing zijnde LCI-richtlijn van het RIVM worden instructies gegeven over de momenten waarop handhygiëne moet worden toegepast, maar wordt geen specifiek handdesinfectiemiddel genoemd, noch een maximum aantal keren gebruik.
Tot hoeveel minder besmettingen met corona leidt het 25 keer per dag desinfecteren met ethanol door GGD-medewerkers?
Bij infectiepreventie, dat een breed pakket aan maatregelen behelst, is naast onder meer het dragen van persoonlijke beschermingsmiddelen, het toepassen van handhygiëne één van de basismaatregelen tegen de verspreiding van corona. Tijdens werkzaamheden op test- en vaccinatielocaties is het risico op een coronabesmetting altijd aanwezig. Alle persoonlijke bescherming, werkinstructies en richtlijnen zijn er daarom op gericht om een coronabesmetting bij medewerkers te voorkomen. De combinatie van maatregelen, gekoppeld aan een goede uitvoering, biedt de hoogst mogelijke infectiepreventie. Het is daarmee ook niet te bepalen tot hoeveel minder besmettingen het enkele gebruik van ethanol bevattende handgel leidt.
Wegen deze borstkankergevallen voor u op tegen een verminderde kans op besmetting van corona?
Er is – na het onderzoek van RIVM – aandacht geweest voor zowel de licht verhoogde kans op borstkanker als een optimale bescherming tegen corona bij het gebruik van desinfectie, op dusdanige wijze dat er wordt voldaan aan de gebruiksvoorschriften.
Waarom zijn de desinfectieregels (150 keer op werkdag van 6 uur) niet eerder aangepast, aangezien het sinds mei 2021 de gouden standaard (CDC/WHO) is dat corona zich vooral verspreidt (mainroute) via het inademen van elkaars adem (inhalation of virus)?
Infectiepreventie behelst een breed pakket aan maatregelen waarbij rekening wordt gehouden met de diverse transmissieroutes. Naast het toepassen van handhygiëne is het dragen van persoonlijke beschermingsmiddelen, waaronder mondkapjes, een van de basismaatregelen tegen de verspreiding van corona. Alle werkinstructies en richtlijnen in het kader van infectiepreventie zijn erop gericht om – vanwege de hoge blootstelling aan potentieel besmettelijke mensen – een besmetting met SARS-CoV-2 bij GGD-medewerkers zoveel als mogelijk te voorkomen. In de nieuwe werkwijze wordt op test- en vaccinatielocaties het strengste scenario, van maximaal 25 keer per dag desinfecteren met ethanol gehanteerd.
Als volgens de wet medewerkers hun handen niet meer dan 32 keer per dag mogen desinfecteren met ethanol, waarom werden zij dan verplicht om dit 150 keer op een werkdag van 6 uur te doen?
Tijdens de enorme test- en vaccinatieoperatie voor het bestrijden van de pandemie was het beleid er altijd op gericht om het risico op besmetting zoveel mogelijk te beperken. De LCI-richtlijn stelt dat medewerkers na ieder patiëntencontact handhygiëne toepassen. Alle werkinstructies en richtlijnen in het kader van infectiepreventie zijn erop gericht om – ondanks het contact met potentieel besmette mensen – corona bij GGD-medewerkers zoveel als mogelijk te voorkomen. Door de onzekerheid over de verschillende coronavarianten en de gezondheidsrisico’s die daarmee gepaard gingen, is er veel aandacht besteed aan desinfectie en bescherming tegen corona.
Waarom hield de GGD zich niet aan de wet? Bij wie kunnen de GGD-medewerkers die borstkanker ontwikkelen door het overmatig en tegen de wettelijke regels in desinfecteren van de handen met ethanol terecht? Krijgen zij een schadevergoeding?
Het beleid was er tijdens de pandemie altijd op gericht om het risico op besmetting zoveel mogelijk te beperken. Zie ook mijn antwoorden op vraag 7 en 8. In de afgelopen maanden is, nadat het rapport is verschenen, een risico-afweging gemaakt door een expertgroep van de Landelijke Coördinatie Covid-19 Bestrijding (LCCB), waarbij de voorgestelde nieuwe werkwijze voldoet aan de strengste toxicologische norm, het aantal malen handdesinfectie per dag dat volgt uit het scenario dat het Ctgb gebruikt, van maximaal 25 keer per dag desinfecteren met ethanol.
GGD-medewerkers kunnen voor alle vragen over hun specifieke situatie terecht bij de door de werkgever (de regionale GGD of het uitzendbureau) aangewezen contactpersoon.
Gaat de GGD de tienduizenden medewerkers die hiermee te kamen hebben gehad een brief sturen en op de risico’s wijzen? Zo nee, waarom niet?
De GGD’en die ethanol bevattende handgel gebruikten hebben hun medewerkers geïnformeerd. GGD GHOR Nederland heeft hiervoor een informatiepakket samengesteld en beschikbaar gemaakt voor de 25 GGD’en. Dit pakket bevat onder andere informatiebrieven voor medewerkers waarin medewerkers worden gewezen op het risico van de voormalige werkwijze met frequente handdesinfectie met alcohol bevattende middelen.
Voor vragen van medewerkers zijn door de werkgever (de regionale GGD of het uitzendbureau) aangewezen contactpersonen beschikbaar, zoals vermeld in antwoord op vraag 9.
Waarom wordt het beleid nu pas, negen maanden na het RIVM-rapport, gewijzigd?
De 25 regionale GGD’en hebben te maken met professionele hygiënerichtlijnen waar zij hun werkwijzen op hebben gebaseerd. De GGD’en hebben naar aanleiding van het bovengenoemde RIVM-rapport (zie mijn antwoord op vraag 1) intern onderzoek gedaan. In afwachting van het onderzoek zijn de regels niet aangepast omdat de GGD GHOR Nederland secuur wilde kijken naar een nieuwe werkinstructie. Na een uitgebreide analyse van de regels en richtlijnen ten aanzien van grenswaarden voor gebruik van desinfectiemiddelen door een expertgroep van de GGD-en hebben de GGD’en besloten om de werkwijze aan te passen. Elke regionale GGD heeft een zelfstandige verantwoordelijkheid en bepaalt zelf hoe deze het advies opvolgt.
Hoeveel borstkankergevallen waren te voorkomen geweest als de regels direct, negen maanden geleden, waren aangepast?
Uit het rapport van het RIVM blijkt dat er, indien er een jaar lang 25 keer per dag handen zijn gedesinfecteerd met een desinfectiemiddel met ethanol, er 0,0015% extra risico wordt gelopen om gedurende het leven borstkanker te krijgen. Het is niet mogelijk om een inschatting te maken, aangezien bij het ontstaan van borstkanker vele factoren een rol spelen.
Hoeveel borstkankergevallen waren te voorkomen geweest als de wettelijke regels van het begin af aan gerespecteerd waren geweest?
Zie mijn antwoord op vraag 12.
Wie is er verantwoordelijk voor de gezondheidsschade die deze medewerkers hebben opgelopen door het overmatig desinfecteren van handen met ethanol? De GGD als werkgever? Of de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) of het Ministerie van VWS als hoeders van de wet?
GGD-medewerkers kunnen voor vragen over hun specifieke situatie terecht bij de door de werkgever (de regionale GGD of het uitzendbureau) aangewezen contactpersoon (zie ook mijn antwoord op vraag 9).
Wat zijn de gezondheidsrisico’s van de alternatieve desinfectiemiddelen die nu worden ingezet in plaats van ethanol?
De veiligheid van alternatieve middelen wordt bepaald door de samenstelling van het middel, de frequentie en wijze van gebruik.
Zowel middelen op basis van ethanol, als op basis van andere werkzame stoffen worden gebruikt volgens de strengst voorgeschreven grenswaarde. Bij het gebruik van desinfectiemiddelen moeten zowel het belang van desinfectie (voorkomen van besmetting) als de mogelijke effecten op de gezondheid worden afgewogen. Bij een gebruik volgens de voorschriften wordt de gezondheid van de gebruiker voldoende beschermd. Tevens kan worden afgewogen of handen wassen met water en zeep een optie is.
Meldingen dat kleine kinderen bijna zijn gestikt in papieren rietjes |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Kuipers |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht ««Milieubewuste» rietjes zijn levensgevaarlijk voor jonge kinderen: meldingen verstikking»?1
Dit bericht is gepubliceerd naar aanleiding van het persbericht van de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA): «NVWA onderzoekt verstikkingsgevaar papieren rietjes». Het wijst mogelijk op een ernstig risico van een relatief nieuw product. Het is goed dat de NVWA een waarschuwing heeft afgegeven en hier nader onderzoek naar doet.
Krijgt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) deze meldingen ook vanuit gehandicapteninstellingen en verpleeghuizen, aangezien de indiener van deze schriftelijke vragen een soortgelijke melding kreeg over papieren rietjes van iemand met een lichamelijke beperking?
Bij de IGJ zijn tot op heden geen meldingen van incidenten met papieren rietjes binnengekomen.
Zo niet, bent u bereid de IGJ te vragen hier onderzoek naar te doen? Zo nee, waarom niet?
De IGJ houdt toezicht op de kwaliteit en veiligheid van de zorg en doet hiervoor onafhankelijk onderzoek op basis van de risico inschatting die zij maakt. Ik ga ervan uit dat wanneer de IGJ aanleiding ziet voor een onderzoek, zij dit zelf zal initiëren en zie op dit moment geen aanleiding om dit aan IGJ te verzoeken.
Vindt u het advies van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) om goed op te letten voldoende?
Het is nog niet duidelijk wat de omvang van het probleem is, hoe vaak incidenten voorkomen en hoe ernstig de effecten zijn. Ik steun het initiatief van de NVWA om dit nader te onderzoeken en zal in het oog houden of de toezichthouder signalen krijgt dat aanvullende maatregelen nodig zijn.
Zijn er meer meldingen binnengekomen bij de NVWA, nadat zij een oproep hiertoe deden?
Na de oproep van de NVWA zijn er zo’n 1.300 meldingen binnengekomen, variërend van onvrede over de rietjes tot aan mogelijke incidenten van bijna verstikkingen. De NVWA analyseert op dit moment de meldingen om de omvang en de ernst goed te kunnen vaststellen. Op basis daarvan zullen vervolgacties worden bepaald.
Weegt de milieuwinst op tegen het risico dat kleine kinderen, gehandicapten en hoogbejaarden lopen op verstikking door de papieren rietjes? Zo ja, hoe dan?
Plastic rietjes voor eenmalig gebruik zijn sinds 3 juli 2021 verboden op basis van de EU-Richtlijn 2019/904 betreffende de vermindering van de effecten van bepaalde kunststofproducten op het milieu (Europese Single-use plastics richtlijn), omdat ze in de top 10 van meest gevonden wegwerpplastics op Europese stranden voorkwamen. De milieu-impact van deze wegwerpplastics is groot, waardoor met alle lidstaten passende maatregelen per productcategorie zijn afgesproken.
Er zijn genoeg alternatieven voor plastic rietjes voorhanden. Naast papieren rietjes, zijn er ook rietjes van andere materialen te verkrijgen, bijvoorbeeld herbruikbare rietjes van siliconen of bamboe. Bovendien is een rietje niet altijd nodig. Er kan ook gedronken worden uit een drinkfles, tuitbeker of een kinderdrinkbeker waarbij het rietje onderdeel is van het product. In deze context vind ik het verbod op plastic rietjes voor eenmalig gebruik een goede keuze. Bovendien is er reeds een uitzondering op het verbod van plastic rietjes voor medisch gebruik, speciaal bedoeld voor ouderen (en hun verzorgers) en kwetsbare groepen. Via drogisterijen en apotheken mogen de plastic rietjes aan deze doelgroepen worden verstrekt.
Natuurlijk zijn ongelukken met kleine kinderen of kwetsbare groepen niet acceptabel. Alternatieven die de plastic rietjes vervangen, moeten aan Europese en nationale productvereisten voor veilig gebruik voldoen. De daarvoor verantwoordelijke instantie (NVWA) houdt hierop toezicht.
Als er onverhoopt toch incidenten zijn, moeten de daarvoor verantwoordelijke instanties dit oppakken. Blijkens het bericht waar de vragen naar verwijzen, gebeurt dit ook.
Zo nee, bent u bereid de invoering van de papieren rietjes terug te draaien? Zo nee, waarom niet?
De wetgeving schrijft niet het invoeren van papieren rietjes voor, maar verbiedt het op de markt brengen van plastic rietjes voor eenmalig gebruik. Ik zie het terugdraaien van dit verbod niet als een mogelijkheid, zie ook antwoord 6.
Geactualiseerde berekeningen van de TU Delft en het UMCU naar de effectiviteit van het coronatoegangsbewijs. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het volgende tekstblok in uw stand van zakenbrief van 15 februari jl.: «De vaste Kamercommissie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft op initiatief van het lid Agema verzocht de geactualiseerde berekeningen van de TU Delft en het UMCU naar de effectiviteit van het coronatoegangsbewijs te ontvangen, zoals genoemd in het 142e OMT-advies. Navraag bij het secretariaat van het OMT leert dat deze actualisering mondeling is toegelicht, en dat er geen stuk aan het OMT is gepresenteerd. Derhalve kan ik helaas niet aan het verzoek voldoen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat u zich met uw antwoord wel erg gemakkelijk van het door de commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport gesteunde verzoek hebt afgedaan?
Ik heb de vraag van de commissie volledig beantwoord. De TU Delft en het UMCU hebben voor het berekenen van de effectiviteit van het ctb een tweetal modellen ontwikkeld. Deze modellen kunnen met nieuwe parameters en aan de hand van de meest recente epidemiologische ontwikkelingen worden herijkt. Dit is ook gebeurd voor de 142e bijeenkomst van het OMT en de uitkomsten zijn daar mondeling toegelicht. Dat is iets wezenlijk anders dan een nieuwe rapportage uitvoeren, inclusief zorgvuldige beschrijving van de nieuwe resultaten en uitgebreide verantwoording van de gekozen parameters.
Klopt het dat er een geactualiseerde berekening van de Technische Universiteit (TU) Delft en Universitair Medisch Centrum (UMC) Utrecht naar de effectiviteit van het coronatoegangsbewijs bestaat?
Zie antwoord 2.
Zo ja, waarom bent u hier dan niet zelf achteraan gegaan?
Het staat het OMT in haar rol en verantwoordelijkheid vrij om zelf informatie in te winnen die behulpzaam is in haar advisering. In dat licht zijn deze berekeningen geactualiseerd, gedeeld met het OMT en meegewogen in de advisering.
Daarnaast zijn niet alleen de resultaten, maar ook de achterliggende mechanismen in het rapport van TU Delft en het UMCU goed omschreven. Op pagina 7 is bijvoorbeeld gevisualiseerd wanneer 2G /3G een relatief hoge en een relatief lage effectiviteit heeft. Ook zonder doorrekeningen kan aan de hand van de epidemiologische omstandigheden een inschatting gemaakt worden van de richting van de effectiviteit van het ctb.
Begrijpt u dat dit relevante informatie is die u moet willen hebben en met de Kamer moet willen delen, ook als de uitkomst u niet bevalt?
De geactualiseerde berekeningen onderschrijven de uitkomsten die eerder al door TU Delft en UMCU zijn opgeschreven en die met de Kamer zijn gedeeld. Bij de besluitvorming rondom de inzet van het ctb wordt altijd rekening gehouden met de epidemiologische omstandigheden. Daarom is eerder ook besloten om 3G per 25 februari niet meer in te zetten, en 1G per 23 maart te laten vervallen.
Bent u bereid de geactualiseerde berekening van de TU Delft en UMCU naar de effectiviteit van het coronatoegangsbewijs bij hen op te vragen en met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het niet nodig om de onderzoekers te vragen naar de geactualiseerde berekeningen. Het kabinet heeft besloten om 3G per 25 februari niet meer in zetten, en 1G per 23 maart te laten vervallen. Bovendien was er in het OMT slechts sprake van een mondelinge toelichting, en vraagt een te publiceren rapportage veel meer werk van de onderzoekers.
Negen ernstig zieke MS-patiënten die voor een stamceltransplantatie vast zitten in een kliniek in Moskou |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «MS-patient Peter vast in kliniek Rusland, geen uitweg om terug te komen»?1
Ja.
Hoe gaat u bewerkstelligen dat deze negen ernstig zieke MS-patienten weer veilig thuiskomen?
Volgens het bericht waar u aan refereert heeft de betrokkene inmiddels zelfstandig via Turkije naar Nederland kunnen terugreizen. Personen die al in Rusland zijn en daar weg willen maar tegen problemen aanlopen om dat zelfstandig te organiseren kunnen zich richten tot de ambassade in Moskou met hun consulaire hulpvraag. Volgens mijn informatie zijn daar tot op heden daar geen hulpverzoeken van deze groep bekend.
Hoe kan het dat deze ernstig zieke MS-patienten voor deze stamceltherapie moeten uitwijken naar Rusland?
Gaat u bewerkstelligen dat deze stamceltherapie voortaan wordt vergoed vanuit het basispakket? Zo nee, waarom niet?
Ziet u nu in waar verkeerde zuinigheid toe leidt?
Bent u bekend met uw uitspraken, gedaan tijdens het plenaire debat van 24 februari jl. over de gelijktijdige opnamestops of time outs in de spoedeisendehulpposten in vier noordelijke ziekenhuizen, dat u niet wist en niet bereid was te achterhalen hoeveel opnamestops of time outs er zijn geweest bij alle spoedeisendehulpposten vorig jaar en het jaar ervoor?1
In aanvulling op de reactie die ik tijdens het debat op uw vragen hierover heb gegeven bericht ik u als volgt.
Niet alle ROAZ-regio’s registreren consequent stops of hanteren hiervoor dezelfde definities. Daarom vinden alleen analyses door de NZa plaats op de regio’s die consequent registreren in het Acute Zorgportaal. Dit betreft op dit moment vier ROAZ-regio’s.2 Hieronder staat het totaal aantal SEH-stops van deze vier regio’s weergegeven in een tabel voor de jaren 2015 tot en met 2021.
De NZa geeft aan dat de spoedeisende hulpposten (SEH’s) in de vier onderzochte regio’s in de periode 2018 – begin 2019 in gemiddeld 97% van de tijd geen SEH-stop hadden.
2015
987
3 regio’s
2016
1.889
3 regio’s
2017
2.283
3 regio’s
2018
2.926
4 regio’s
2019
2.962
4 regio’s
2020
2.573
4 regio’s
2021
2.961
4 regio’s
De aantallen die in deze tabel zijn weergegeven betreffen alleen stops waarvan de betreffende regio’s hebben aangegeven dat het de SEH betrof. Van drie regio’s zijn vanaf 2015 gegevens beschikbaar, van de vierde regio zijn er sinds 2018 betrouwbare gegevens. De periode 2015–2017 bevat dus de gegevens van drie ROAZ-regio’s, vanaf 2018 van vier regio’s. In de tabel is te zien dat er in 2015 minder SEH stops waren ten opzichte van andere jaren. Dit kan mogelijk komen door een registratiefout of het gevolg van nog niet volledige registratie.
Vanaf 2018 is te zien dat er een redelijk stabiel beeld ontstaat, met een duidelijke impact van covid-19 in 2020 (minder stops tijdens lockdownperiode).
Op korte termijn komt de NZa met de informatiekaart acute zorg, daarin staat nieuwe informatie over SEH-stops van vier ROAZ-regio’s. Ik zal u deze informatiekaart toesturen.
Hoeveel opnamestops of time outs waren er in al onze spoedeisendehulpposten in de jaren 2015 tot en met 2021? Kunt u dit weergeven in een tabel?
Zie antwoord vraag 1.
De proportionaliteitstoets inzake de coronatoegangsbewijzen. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met uw antwoord op vraag 127 uit de lijst van vragen en antwoorden over de effectiviteit van verschillende toepassingen van het Coronatoegangsbewijs?1
Ja.
Kunt u de genoemde proportionaliteitstoets naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
De proportionaliteitstoets is in de toelichting bij de aanpassingen van de Tijdelijke regeling maatregelen opgenomen2 en dus reeds naar de Kamer gestuurd. Dit is conform artikel 58b lid 2 van de Wet publieke gezondheid, waarin nadere eisen worden gesteld aan de inzet van de tijdelijke bevoegdheden voor de bestrijding van de covid-19 epidemie.
Zijn uitspraak dat een boostervaccin een 30x lagere kans op een ziekenhuisopname geeft. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met uw uitspraak dat een boostervaccin een 30 keer lagere kans op ziekenhuisopname geeft?1
Ja, daar ben ik mee bekend. Ik heb aangegeven dat deze kans ruim 30 keer lager is op basis van de op dat moment meest actuele cijfers over vaccineffectiviteit. Het RIVM rapporteerde 2 februari jl.2 dat de kans op ziekenhuisopnames na een boostvaccinatie 33 keer kleiner is ten opzichte van niet-gevaccineerd zijn. Deze kans had betrekking op de periode van 1 december 2021 tot en met 25 januari 2022, waarin de meeste opnames werden veroorzaakt door de deltavariant.
Ten opzichte van wie of wat geldt deze 30 keer lagere kans?
De 33 keer kleinere kans om in het ziekenhuis opgenomen te worden als gevolg van COVID-19 na een boostvaccinatie is ten opzichte van mensen die niet gevaccineerd zijn.
Geldt deze 30 keer lagere kans voor een driemaal gevaccineerde ten opzichte van een ongevaccineerde? Zo nee, hoeveel kleiner is deze kans dan?
De 33 keer kleinere kans om in het ziekenhuis te worden opgenomen geldt voor mensen die de basisserie hebben afgerond en een boostvaccin hebben ontvangen. Een basisserie is dosis van de vaccins van AstraZeneca, Moderna of BioNTech/Pfizer, of één dosis van het Janssen-vaccin. Daarom geldt deze ruim 30 keer lagere kans voor mensen die driemaal of tweemaal zijn gevaccineerd. Mensen die via doorgemaakte COVID-19 en één prik hun basisserie hebben afgerond kunnen niet worden onderscheiden in de CIMS-gegevens van mensen die één prik hebben gehad zonder SARS-CoV-2-infectie, omdat in CIMS geen informatie over eerdere infectie is opgenomen.
Geldt deze 30 keer lagere kans voor een driemaal gevaccineerde ten opzichte van een ongevaccineerde die een natuurlijke infectie met corona doormaakte? Zo nee, hoeveel kleiner is deze kans dan?
Van de groep mensen die niet is gevaccineerd, zal een deel als gevolg van een SARS-CoV-2-infectie immuniteit hebben opgebouwd. Het is echter niet mogelijk om op basis van de verrijking van de opnamegegevens van stichting NICE met de vaccinatiegegevens in CIMS een onderscheid te maken tussen ongevaccineerde mensen met een doorgemaakte infectie versus ongevaccineerde mensen zonder doorgemaakte infectie. De ruim 30 keer lagere kans is dus ten opzichte van ongevaccineerden met zowel doorgemaakte COVID als zonder doorgemaakte COVID.
Geldt deze 30 keer lagere kans voor een driemaal gevaccineerde ten opzichte van een tweemaal gevaccineerde? Zo nee, hoeveel kleiner is deze kans dan?
Het RIVM rapporteerde op 2 februari jl. dat de kans om in het ziekenhuis opgenomen te worden in de periode van 1 december 2021 tot en met 25 januari 2022 vijf keer kleiner was voor mensen die een boostvaccinatie hadden ontvangen, dan voor mensen die wel de basisserie hadden afgerond maar geen boostvaccinatie hadden ontvangen. In deze periode werden de meeste opnames veroorzaakt door de deltavariant.
Als dit geldt voor een driemaal gevaccineerde ten opzichte van een ongevaccineerde, dan is deze generaliserende uitspraak toch niet proportioneel als meer dan 86 procent van de volwassen Nederlanders tweemaal gevaccineerd is?
In de analyse van het RIVM naar de vaccineffectiviteit tegen ziekenhuis- en IC-opname, worden zowel ongevaccineerde mensen als mensen die hun basisserie hebben afgerond maar geen boostvaccinatie hebben ontvangen als referentiegroep gebruikt. De verminderde kans ten opzichte van mensen die niet zijn gevaccineerd geeft met name een beeld van de kans op individueel niveau om te worden opgenomen. Het is geen graadmeter voor de impact op populatieniveau.
Het klopt toch dat niet voor alle leeftijdsgroepen een 30 keer lagere kans op ziekenhuisopname geldt?
De ruim 30 keer lagere kans op ziekenhuisopname is voor de gehele populatie, rekening houdend met het aantal personen in een leeftijdsgroep. In de analyses van het RIVM naar vaccineffectiviteit tegen ziekenhuis- en IC-opname worden ook schattingen per leeftijdsgroep gegeven. Zie mijn antwoorden op vragen 8 en 9.
Kunt u alstublieft in een tabel de verminderde kans op ziekenhuisopname voor verschillende leeftijdsgroepen geven, te weten voor de leeftijdscategorieën 12–49 jaar, 50–69 jaar, en boven de 70 jaar?
Onderstaande tabel geeft de verminderde kans op ziekenhuisopname weer voor respectievelijk mensen met een afgeronde basisserie en mensen die een boostvaccinatie hebben ontvangen ten opzichte van ongevaccineerden in de periode 11 juli 2021 tot en met 25 januari 2022.
Leeftijd
Basisserie afgerond
Boostvaccinatie ontvangen
12–49
12,5 keer kleinere kans
16,7 keer kleinere kans
50–69
10,0 keer kleinere kans
50,0 keer kleinere kans
70+
4,5 keer kleinere kans
25,0 keer kleinere kans
Onderstaande tabel geeft de verminderde kans op ziekenhuisopname weer voor respectievelijk mensen met een afgeronde basisserie en mensen die een boostvaccinatie hebben ontvangen ten opzichte van ongevaccineerden in de periode 1 december 2021 tot en met 25 januari 2022. Het RIVM geeft aan deze data alleen voor de leeftijdsgroepen 12–69 en 70+ te hebben in verband met de herleidbaarheid van deze privacygevoelige gegevens.
Leeftijd
Basisserie afgerond
Boostvaccinatie ontvangen
12–69
7,7 keer kleinere kans
50 keer kleinere kans
70+
3,8 keer kleinere kans
20 keer kleinere kans
Kunt u in een tabel ook een onderverdeling geven tussen ongevaccineerden, tweemaal gevaccineerden en driemaal gevaccineerden?
Het is niet mogelijk om op één gegeven peildatum de verdeling per vaccinatiestatus te bepalen in Nederland en deze vervolgens te betrekken op een periode zoals ook in vraag 8 is geformuleerd. De onderverdeling aan de start van deze periode verschilt ten opzichte van de verdeling aan het einde. Een vergelijking maken tussen incidentie over de hele periode en de verdeling op één peildatum zou derhalve scheef zijn. Bij de berekening van de vaccineffectiviteit wordt daarom per dag de vaccinatiestatus bepaald.
Kunt u in een tabel ook een onderverdeling geven tussen ziekenhuisopname en ic-opname voor ongevaccineerden, tweemaal gevaccineerden en driemaal gevaccineerden?
In het rapport van het RIVM van 2 februari jl. wordt onderstaande tabel getoond, met daarin de onderverdeling tussen ziekenhuis- en IC-opnames voor niet gevaccineerde mensen, mensen die de basisserie hebben afgerond en mensen die een boostvaccinatie hebben ontvangen.
Wordt er in deze berekening gerekend met een lagere kans op transmissie van het virus door tweemaal gevaccineerden ten opzichte van ongevaccineerden? Zo ja, waarom?
Nee. De berekeningen zoals in het rapport over vaccineffectiviteit van het RIVM zijn specifiek gericht op de effectiviteit tegen ziekenhuis- en IC-opnames. De vaccinatiegraad van mensen die zijn opgenomen wegens COVID-19 wordt vergeleken met de vaccinatiegraad in de bevolking.
Wordt er in deze berekening gerekend met een lagere kans op transmissie van het virus door driemaal gevaccineerden ten opzichte van tweemaal gevaccineerden? Zo ja, waarom?
Nee. De berekeningen zoals in het rapport over vaccineffectiviteit van het RIVM zijn specifiek gericht op de effectiviteit tegen ziekenhuis- en IC-opnames. De boostvaccinatiegraad van mensen die zijn opgenomen wegens COVID-19 wordt vergeleken met de boostvaccinatiegraad in de bevolking.
Mondkapjes in de buitenlucht |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met uw antwoorden op Kamervragen over het dragen van mondkapjes in de buitenlucht?1
Ja.
Bent u bekend met vraag 7, waarin wordt gevraagd naar de wetenschappelijke onderbouwing van het Outbreak Management Team (OMT) voor mondkapjes in de buitenlucht en waarin wordt gevraagd de rapporten die ten grondslag liggen aan dit OMT-advies mee te zenden met de antwoorden?
Ja.
Bent u bekend met uw antwoord op vraag 7 waarin u schrijft dat het OMT zich heeft gebaseerd op internationale adviezen van onder andere de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en European Centre for Desease Prevention and Control en dat die adviezen online zijn te raadplegen?
Ja.
Wilt u alstublieft vraag 7 wel beantwoorden en de overtuigende wetenschappelijke onderbouwing voor het dragen van mondkapjes in de buitenlucht naar de Kamer zenden, aangezien deze namelijk niet zijn aangetroffen?
Zoals ik in mijn antwoord d.d. 31 januari 2022 op uw eerdere vragen over dit onderwerp aangeef, zijn adviezen terug te vinden op de website van ECDC en de WHO. Hieronder vindt u de links naar de betreffende pagina’s:
In deze adviezen staat dat het dragen van mondkapjes wordt aangeraden in de buitenlucht op drukke plaatsen waar onvoldoende afstand gehouden kan worden, om overdracht van besmetting te beperken, en dat het dragen van een mondkapje kan bijdragen aan het verminderen van de verspreiding van het coronavirus door het verminderen van de verspreiding van uitgeademde druppels die virus bevatten. De concentratie van besmettelijke uitgeademde druppels neemt af als de afstand tot de besmettelijke persoon toeneemt omdat grote druppels in die afstand op de grond vallen terwijl de concentratie in de lucht van kleine druppels met virus die blijven zweven (aerosolen) wordt verdund. Als er in de buitenlucht onvoldoende afstand gehouden kan worden, dragen mondkapjes daarom bij aan het verminderen van de verspreiding van het virus.
Bent u bekend met uw antwoord op vraag 4, waarin u stelt dat het niet mogelijk is te zeggen hoeveel mensen in ons land besmet raakten met corona in de buitenlucht?
Ja.
Als het niet mogelijk is te zeggen hoeveel mensen in ons land besmet raakten met corona in de buitenlucht, waarom maakt u dan beleid in de buitenlucht zoals het dragen van mondkapjes en afstandsregels?
Zoals ik op 31 januari 2022 aangaf in antwoord op uw vraag 5, is het mogelijk om op plekken waar geen 1,5 meter afstand gehouden kan worden, binnen of buiten, geïnfecteerd te raken met het coronavirus. Daarbij speelt mee dat de omikronvariant besmettelijker is dan de eerdere virusvarianten; dit virus verspreidt zich ook sneller. Aangezien mensen ook buiten besmet kunnen raken wordt het aangeraden om op drukke locaties in de buitenlucht een mondneusmasker te dragen.
Hoeveel besmettingen voorkomt uw maatregel voor het dragen van mondkapjes in de buitenlucht? Als u dit niet kunt aangeven, wat is dan de proportionaliteit van de maatregel tot het dragen van mondkapjes in de buitenlucht?
Het advies om mondkapjes in de buitenlucht te dragen maakte onderdeel uit van een breder pakket aan maatregelen. Deze maatregelen moeten in samenhang bezien worden. Er is niet per maatregel en per setting berekend hoe groot het effect op virusverspreiding is. Het maatregelenpakket in zijn geheel helpt om de verspreiding van het virus te voorkomen. Dit heb ik daarbij in meerdere debatten uiteengezet. Overigens, het dragen van mondkapjes in de buitenlucht betrof een advies, geen verplichting.
Het kabinet vond dit advies proportioneel want ook in de buitenlucht, op plaatsen waar niet voldoende afstand gehouden kan worden, is er risico op verspreiding van het virus.
Op 15 maart jl. heeft het kabinet besloten om per 23 maart de mondkapjesplicht in en rond het openbaar vervoer, taxi’s, touringcars en op veerboten te laten vervallen en in plaats daarvan het dragen van mondkapjes op drukke plaatsen te adviseren. Een uitzondering is de mondkapjesplicht in het vliegtuig en op het vliegveld na de security: daar blijft, in lijn met internationale afspraken, het dragen van een mondkapje verplicht.
Met welk percentage op het verminderen van de R wordt gerekend bij het dragen van mondkapjes in de buitenlucht? Waar is dit op gebaseerd?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op uw voorgaande vraag. Er is niet per maatregel en per setting berekend hoe groot het effect op het reproductiegetal is. Het maatregelenpakket in zijn geheel helpt om de verspreiding van het virus te voorkomen en daarmee het reproductiegetal te reduceren.
Bent u bekend met uw antwoord op vraag 6? Wat is de wetenschappelijke onderbouwing voor uw bewering dat in het geval van het corona wildtype er geen sprake was van besmetting in de buitenlucht en met de omikronvariant wel? Wilt u de rapporten die uw bewering ondersteunen gaarne meezenden met de antwoorden op deze vragen?
Ja, ik ben bekend met mijn antwoord op vraag 6. In dat antwoord wordt niets gezegd over dat er bij het corona-wildtype geen sprake zou zijn van besmetting in de buitenlucht. De omikronvariant is echter veel besmettelijker dan het corona-wildtype; daarom is het advies om mondkapjes in de buitenlucht te dragen als er onvoldoende afstand gehouden kan worden, in het 137e OMT-advies opgenomen.
Bent u bekend met «Patiënt 31», een mevrouw die in Zuid-Korea in haar uppie eind februari 2020, met het wildtype verantwoordelijk was voor 300 besmettingen bij een kerkgenoodschap?
Ja.
Bent u bekend met ons eigen Amsterdams Gemengd Koor waar begin maart 2020 het corona wildtype toesloeg, 102 van de 130 koorleden besmet raakten en een koorlid en drie partners van koorleden aan corona zijn overleden?
Ja.
Vindt u het niet een klap in het gezicht van de nabestaanden dat onze overheid en de heer Van Dissel beweren dat tijdens de eerste golf geen sprake van was aerogene transmissie, besmetting met corona via het inademen van elkaars adem, maar dat dat bij de omikronvariant ineens wel het geval is en dat dat dan ineens ook geldt voor de buitenlucht, terwijl geen gevallen van besmetting in de buitenlucht bekend zijn en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) onlangs een rapport uitbracht over het gunstige effect van ventilatie op minder besmettingen en de ventilatie nou net in de buitenlucht piekfijn geregeld is?
Vanzelfsprekend vind ik het zeer verdrietig dat er mensen zijn overleden aan de gevolgen van corona. Al sinds de zomer van 2020 wijst het RIVM op het belang van goede ventilatie. Dit zorgt voor een gezond binnenklimaat en helpt de verspreiding van het virus te voorkomen. Daarover is zowel via de internetpagina van het RIVM als via rijksoverheid.nl informatie verstrekt. Sinds juli 2021 is «frisse lucht» opgenomen als basismaatregel en maakt onderdeel uit van de «Alleen samen»-campagne.
Daarnaast heeft het kabinet in januari 2022 besloten het advies in te voeren om een mondkapje te dragen op drukke plaatsen, omdat de omikronvariant besmettelijker bleek dan eerdere varianten. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 7, komt de mondkapjesplicht op de meeste plaatsen met ingang van 23 maart te vervallen; het advies om een mondkapje te dragen op drukke plaatsen blijft.
Het bericht dat hij 2G wil aanhouden |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met uw brief van 1 februari 2022 waarin u schrijft 2G aan te willen houden?1
Ja.
Waarom heeft u ervoor gekozen het wetsvoorstel over 2G aan te houden in plaats van op te heffen?2
Ik wilde naar aanleiding van het rapport van TU Delft e.a. nader onderzoek laten doen naar de omstandigheden waarin een coronatoegangsbewijs (ctb) dat gebaseerd is op 2G een proportionele maatregel kan zijn. In de situatie waarin wij met het SARS-CoV-2 virus samenleven, is het denkbaar dat een 2G ctb van toegevoegde waarde is om de samenleving langer open te houden en eerder te heropenen als openstelling onverhoopt ingeperkt zou moeten worden om een opleving het hoofd te bieden.
Op 10 februari jl. heeft uw Kamer een motie van de leden Van der Staaij en Omtzigt aangenomen, waarin de regering wordt verzocht om het wetsvoorstel in te trekken dat de mogelijkheid biedt om een coronatoegangsbewijs in te zetten dat uitsluitend gebaseerd is op vaccinatie of herstel (2G). Het kabinet voert deze motie uit, en het wetsvoorstel differentiatie coronatoegangsbewijzen is ingetrokken.
Waarom gaat u wel door met de uitbreiding van coronatoegangsbewijzen voor middelbaar beroepsonderwijs (mbo), hoger onderwijs (ho) en werk?
Het coronatoegangsbewijs is een tijdelijk instrument voor het bestrijden van deze pandemie. Het uitgangspunt van het ctb is vanaf aanvang geweest het bieden van de mogelijkheid om de samenleving voor iedereen eerder te heropenen en langer open te houden. Het ctb kan meerwaarde hebben voor deze doelstellingen. Gerichte wettelijke instrumenten zijn daarbij noodzakelijk om paraat te hebben.
Het open houden van het onderwijs voor iedereen is voor het kabinet een belangrijk uitgangspunt. Het kabinet verwacht dat gezien de ontwikkeling van de epidemie, de vaccinatiegraad en de relatief milde gevolgen van infecties voor jongeren het ctb in het onderwijs niet nodig is. Daarom is het kabinet overgegaan tot intrekking van het wetsvoorstel tot schrappen van het instemmingsrecht van medezeggenschapsorganen in het onderwijs.
Het wetsvoorstel voor inzet van het coronatoegangsbewijs op de arbeidsplaats wil ik aanhouden vanuit de wens nader af te wegen of het verstandig is om dit instrument «in de gereedschapskist» te hebben om een coronatoegangsbewijs te kunnen vragen aan werknemers in sectoren waar het coronatoegangsbewijs voor bezoekers wordt toegepast. Eerder gaf de Raad van State aan dat het niet logisch is om op plaatsen wel een ctb aan bezoekers te vragen, maar niet aan medewerkers die met de bezoekers in contact komen. Ik wil de tijd nemen voor nader onderzoek ten behoeve van verbetering van de regeling op iets langere termijn.
Coronatoegangsbewijzen gelden nu toch al in de horeca, in spellocaties, bij evenementen, festivals, attractieparken, dierentuinen, kermissen, beurzen, congressen, professionele sportwedstrijden, sportscholen, bioscopen, theaters, concertzalen, repetities voor zang en toneel, sauna’s, wellnesscentra, zonnestudio’s en rondvaartboten? Kunt u in de door u gevraagde extra doorrekeningen door TU Delft laten meenemen wat uw voorgenomen uitbreiding met mbo, ho en werk nog toevoegt op de lange lijst aan plekken waar coronatoegangsbewijzen al gelden?
In het rapport dat door de TU Delft c.s. is opgeleverd is doorgerekend wat de effectiviteit is van ctb wanneer deze breder wordt ingevoerd.
Bent u ermee bekend dat Ierland, Verenigd Koninkrijk, Denemarken, Finland en delen van Spanje helemaal gestopt zijn met de coronatoegangsbewijzen?
Ja.
Zo ja, waarom gaat u er dan nog mee door? Er waart in die landen toch geen ander virus dan hier?
De epidemiologische situatie verschilt van land tot land. Het uitgangspunt van het ctb is het bieden van de mogelijkheid om de samenleving voor iedereen eerder te heropenen en langer open te houden. In Nederland heeft het ctb in de huidige epidemiologische situatie nog meerwaarde voor deze doelstellingen. Het wordt nu ingezet om ongeplaceerde activiteiten binnen met meer dan 500 bezoekers per ruimte verantwoord toe te kunnen staan. Het kabinet beoordeelt, mede op advies van het OMT periodiek of inzet wenselijk en proportioneel is. Het volgende weegmoment is 15 maart 2022.
Het klopt toch dat 92% van de zestigplussers een booster heeft gehaald en dat zij bij eerdere virusvarianten 80% van de ziekenhuisopnames voor hun rekening namen?
Momenteel komt nog niet iedereen in aanmerking voor een boostprik. Nederlanders die minder dan drie maanden geleden de basisserie afgerond hebben of minder dan drie maanden geleden een COVID-19 infectie doorgemaakt hebben, kunnen deze nu nog niet ontvangen. Op basis van data tot en met 27 februari jl. geeft het RIVM aan dat de boostervaccinatiegraad van de 60-plussers – die daar nu al voor in aanmerking komen – 91,9% is. De boostervaccinatiegraad voor de totale 60-plus-populatie is 82,6%.
Gedurende het gehele jaar 2021 waren er 52.669 ziekenhuisopnames met en door COVID-19. Daarvan waren er 33.942 60-plussers, dat is ongeveer 64%.
Wat heeft het opvoeren van de vaccinatiedruk op met name jongere leeftijdscategorieën middels coronatoegangsbewijzen dan nog voor zin?
De vaccinatiegraad verhogen is geen doel van het ctb.
Wanneer geeft u de zes miljoen volwassen Nederlanders die geen boosterprik hebben gehaald, hun vrijheid terug door de coronatoegangsbewijzen helemaal in te trekken?
Ctb is een tijdelijk instrument dat in deze pandemie om de samenleving voor iedereen eerder te heropenen en langer open te houden. Wanneer het ctb voor het bereiken van deze doelstelling geen meerwaarde meer heeft, zal ik het ctb niet langer inzetten. Op 15 maart is het volgende weegmoment waar bekeken wordt of de huidige inzet gecontinueerd moet worden of kan worden stopgezet.
Wanneer geeft u de 540.000 volwassen Nederlanders die geen boosterprik hebben gehaald en wiens coronatoegangsbewijs op 4 februari 2022 vervalt, hun vrijheid terug door de coronatoegangsbewijzen helemaal in te trekken?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe denkt u de ruim zes miljoen volwassen Nederlanders die geen boosterprik hebben gehaald de toegang tot de horeca, in spellocaties, evenementen, festivals, attractieparken, dierentuinen, kermissen, beurzen, congressen, professionele sportwedstrijden, sportscholen, bioscopen, theaters, concertzalen, repetities voor zang en toneel, sauna’s, wellnesscentra, zonnestudio’s, rondvaartboten, mbo, ho en werk te bemoeilijken als zij geen coronatoegangsbewijs meer hebben?
Het ctb wordt alleen ingezet wanneer dat meerwaarde heeft voor het eerder openen of langer open houden van de samenleving.
Het bemoeilijken van toegang tot de sectoren waar ctb wordt ingezet is geen doelstelling. Door het gebruik van ctb zijn sectoren juist eerder geopend.
Wanneer horen we of u 2G en de coronatoegangsbewijzen definitief intrekt? Wanneer biedt u perspectief aan de ruim zes miljoen volwassen Nederlanders die geen boosterprik hebben gehaald?
In de stand van zakenbrief COVID-19 van 15 februari 2022 heb ik aangegeven dat het kabinet gevolg geeft aan de motie van de leden Van der Staaij en Omtzigt, waarin de regering wordt verzocht om het wetsvoorstel in te trekken dat de mogelijkheid biedt om een coronatoegangsbewijs in te zetten dat uitsluitend gebaseerd is op vaccinatie of herstel (2G).
Wanneer krijgen wij onze vrijheid terug en heft u alle vrijheidbeperkende maatregelen op?
De bestrijding van deze pandemie vraagt offers van ons allemaal. De maatregelen zijn niet langer van kracht dan nodig. De meeste maatregelen zijn inmiddels ingetrokken. 15 maart 2022 is het volgende weegmoment.
Mogelijke belangenverstrengeling bij de sluiting van de kinderhartchirurgie in Groningen. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Sluiting kinderhartchirurgie UMCG achterkamertjespolitiek»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Wat is uw reactie op deze beschuldiging van belangenverstrengeling?
Van belangenverstrengeling is geen sprake en ik werp deze beschuldiging verre van mij. De voormalig Minister van VWS heeft op basis van diverse adviezen, rapporten en gevoerde gesprekken het besluit tot deze concentratie genomen. Zo zijn op ambtelijk niveau gesprekken gevoerd met de voorzitters van de Raden van Bestuur van de betrokken universitaire medische centra, de wetenschappelijke verenigingen van zorgprofessionals, namelijk de Nederlandse Vereniging voor Thoraxchirurgie (NVT), Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK), Nederlandse Vereniging voor Cardiologie (NVVC), Nederlandse Vereniging voor Intensive Care (NVIC), Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG), Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (VenVN) en de Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie (NNVA), patiëntenorganisaties en wetenschapsfondsen en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). Daarnaast heeft de voormalig Minister van VWS gesproken met de voorzitter en leden van de visiewerkgroep «Zorg voor patiënten met aangeboren hartafwijkingen» (ZPAH) en de voorzitters van de NVK, NVT en de NVVC, de voorzitters van de patiëntenorganisaties en wetenschapsfondsen en de IGJ.
Ik ben op geen enkele manier betrokken bij de inhoudelijke totstandkoming van het besluit van de voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de concentratie van de zorg voor aangeboren hartafwijkingen, anders dan als gesprekspartner op ambtelijk niveau in mijn functie van voorzitter van de Raad van Bestuur van het Erasmus MC.
Zijn er voor uw aanstelling als Minister op politiek niveau gesprekken gevoerd over de concentratie van zorg en in het bijzonder de concentratie van de kinderhartchirurgie? Zo ja, zijn daar notulen van en wilt u die openbaar maken?
Nee, zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven ben ik op geen enkele manier betrokken bij de inhoudelijke totstandkoming van het besluit van de voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de concentratie van de zorg voor aangeboren hartafwijkingen, anders dan als gesprekspartner op ambtelijk niveau in mijn functie van voorzitter van de Raad van Bestuur van het Erasmus MC.
Klopt het dat er eerst een plan lag voor het openhouden van drie centra voor kinderhartchirurgie en wel in Leiden/Amsterdam, Rotterdam en Groningen, waar uw eigen handtekening onder staat?
Zoals in mijn antwoord op vraag 2 aangegeven heeft de voormalig Minister van VWS op basis diverse adviezen, rapporten en gesprekken het besluit tot deze concentratie genomen. Eén van deze documenten betreft een plan op initiatief van het Academisch Centrum voor Aangeboren Hartafwijkingen (ACAHA), het Centrum Aangeboren Hartafwijkingen Amsterdam – Leiden (CAHAL), en het Universitair Medisch Centrum Groningen – Centrum voor Congenitale Hartafwijkingen (UMCG-CCH) voor de toekomst van de congenitale hartzorg binnen Nederland.
De voormalig Minister heeft niet voor dit plan gekozen omdat dit plan niet werd gedragen door alle betrokken universitaire medische centra. Ook voldeed het plan inhoudelijk niet aan de randvoorwaarde voor goede kwaliteit van zorg. Drie centra zullen niet voor patiënten in alle leeftijdscategorieën kunnen voldoen aan de volumenormen uit kwaliteitsrichtlijnen, met name bij de meest kwetsbare groep van de neonaten tot 30 dagen. Dit heeft de inspectie in haar advies ook geconstateerd en op grond daarvan geadviseerd om de interventies te concentreren in twee interventiecentra.
Klopt het dat ten tijde van dit plan het UMC Utrecht niet voldeed aan de kwaliteitscriteria en wat was het standpunt van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) hierover?
Dit is niet juist. De inspectie heeft bij de toenmalig Minister bevestigd dat de kwaliteit van de zorg in alle vier de centra goed is, dus ook in UMC Utrecht. Dit blijkt ook uit de kwaliteitsregistraties van de beroepsgroep.
Wat is er in de tussentijd gebeurd dat u van standpunt bent veranderd?
Ook in mijn bestuursfunctie als voorzitter van het Erasmus MC was ik nadrukkelijk voorstander van het concentreren van de hartinterventies bij patiënten met aangeboren hartafwijkingen. Mijn standpunt is hierin niet gewijzigd. Wel heb ik destijds vanuit een andere rol en een andere positie een andere afweging gemaakt over de vraag hoe de concentratie van zorg vorm zou moeten krijgen. In mijn huidige functie als Minister van VWS heb ik een bredere verantwoordelijk om vanuit een landelijk perspectief keuzes te maken over de inrichting van de zorg voor alle inwoners van Nederland. Vanuit dit perspectief ondersteun ik het besluit van mijn ambtsvoorganger om de interventies bij aangeboren hartafwijkingen te concentreren bij twee interventiecentra. Ik ben ervan overtuigd dat dit nodig is om de kwaliteit en de continuïteit van deze hoogcomplexe zorg nu en in de toekomst in Nederland te kunnen waarborgen. Met de huidige spreiding van zorg over vier centra en vijf behandellocaties is dat niet mogelijk. De discussie over verdere concentratie van de interventies bij aangeboren hartafwijkingen kent een lange geschiedenis en loopt al sinds het begin van de jaren ’90.
Er zijn vele adviezen en rapporten geschreven door de Gezondheidsraad, wetenschappelijke commissies en de inspectie. De rode draad in al deze adviezen is dat deze zorg verder geconcentreerd zou moeten worden. In het veld is er een brede consensus dat er een verandering in de inrichting van deze zorg noodzakelijk is. De voormalig Minister van VWS heeft de umc’s meermalen gevraagd met een gezamenlijk gedragen voorstel te komen. Helaas is dit niet gelukt. Het is ook een ingewikkelde vraag, omdat er voor ieder centrum personele, organisatorische en financiële gevolgen aan verbonden zijn voor zowel de organisatie als de zorgprofessionals. Gezien de onrust in het veld en het ontbreken van consensus over het toekomstperspectief, heeft de voormalig Minister van VWS deze afweging gemaakt over de toekomstige organisatie van de hartinterventies in Nederland. Concentratie betekent onherroepelijk dat sommige umc’s deze zorgfunctie in de toekomst niet meer zullen bieden. Ik begrijp dat dit voor alle betrokken zorginstellingen en zorgprofessionals, maar vooral ook voor patiënten en hun families een ingrijpende beslissing is. Een verandering in de organisatie van deze zorg is echter onontkoombaar. Zoals al eerder aangegeven is dit besluit geen eindpunt, maar de start van een fase waarin we met elkaar de kwaliteit van deze zorg naar een hoger plan tillen. Ik zal de partijen hier ondersteuning in bieden waar dat nodig en wenselijk is.
Heeft u de overlevingskansen van jonge drenkelingen meegewogen in uw besluit om de kinderhartchirurgie in Groningen te sluiten?
Voorop staat dat spoedzorg in alle regio’s gewaarborgd moet zijn. Dit geldt vanzelfsprekend ook voor de regio Groningen. De centra die niet zijn aangewezen als interventiecentrum blijven (kinder-)cardiologische zorg bieden en blijven dus beschikbaar voor diagnostiek, controles, onderzoeken, de voor- en nazorg en de spoedopvang.
Wat betreft de overlevingskansen van (jonge) drenkelingen geldt dat dit niet afhankelijk is van de aanwezigheid van kinderhartchirurgie in het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het meest bepalend voor de overlevingskansen is de vroegtijdige reanimatie van de patiënt buiten het ziekenhuis. Er zijn situaties dat een speciale hart-longmachine (extracorporale cardiopulmonale membraanoxygenatie of ECMO) moet worden ingezet. De inzet van een kinderhartchirurg is hierbij niet nodig. Er zijn weliswaar umc’s die de ECMO door een kinderhartchirurg laten aansluiten via het openen van de borstkas, maar in andere centra vindt aansluiting van de machine plaats op de bloedvaten in de hals of in de lies. Deze handeling kan na training door elke kinderchirurg uitgevoerd worden. Wel vraagt het mogelijk een verandering in de huidige werkwijze in de praktijk. Zoals gezegd zijn dit belangrijke aandachtspunten in de transitie.
Vindt u het verantwoord dat met de sluiting van de kinderhartchirurgie in Groningen ook de opgebouwde expertise voor heel Noord-Nederland verdwijnt, aangezien het immers logisch is dat de specialisten naar elders zullen vertrekken?
Ik wil nog eens benadrukken dat het hier alleen gaat om de concentratie van de interventies, oftewel de hartoperaties en hartkatheterisaties. Een groot deel van de zorg kan nog steeds in het eigen ziekenhuis worden geboden.
Het stoppen met interventies hoeft niet te betekenen dat kindercardiologen vertrekken. Het kinderhartcentrum in de regio kan blijven bestaan, maar voert alleen geen hartinterventies meer uit. Kinderen kunnen voor de diagnose, de controles, onderzoeken, de voor- en nazorg en de spoedopvang nog steeds terecht in het kinderhartcentrum in de eigen regio. Patiënten met een aangeboren hartafwijking en hun familie hebben een langdurige en intensieve band met hun kindercardioloog. Die blijft behouden. Enkel voor hartoperaties en katheterisaties (interventies) zullen patiënten soms verder moeten reizen naar centra met kinderhartchirurgie. Als de patiënt na de operatie stabiel is, dan kan vaak het volgende deel van het herstel na de operatie in het eigen ziekenhuis plaatsvinden.
Het bericht dat de minister van VWS de interne fitnessclub in het Erasmus MC openhield terwijl sportscholen gesloten zijn. |
|
Fleur Agema (PVV), Vicky Maeijer (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Sportsector verbaasd: aanstaand Minister Ernst Kuipers houdt interne fitnessclub in ziekenhuis open»?1
Ja.
Klopt het dat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de fitnessruimte in het Erasmus MC open hield vanwege het belang van de gezondheid van zijn medewerkers?
Sport en bewegen is voor iedereen van belang om gezond te blijven. Tegelijkertijd moet dit wel worden afgewogen tegen de epidemiologische situatie en veilig worden georganiseerd. Vanwege de omikronvariant en de verwachtte toename van het aantal besmettingen en de druk op de zorg heeft het kabinet op 18 december besloten tijdelijk in lockdown te gaan.
Vanwege het maatschappelijke belang is er een aantal uitzonderingen gemaakt voor sportbeoefening op buitensportlocaties en in de openbare ruimte. Voor sportlocaties binnen gold dat deze voor publiek gesloten dienden te zijn. Voor wat betreft de fitnessruimte in het Erasmus MC is sprake van een besloten binnenruimte. Hiervoor gold onder meer een maximale groepsgrootte van maximaal 50 personen per zelfstandige binnenruimte en dient de 1,5 meter in acht te worden genomen. Dit kan dus het geval zijn als de fitnessruimte in een kantoorpand zit dat alleen toegankelijk is voor personeel, zoals de fitnessruimte van het Erasmus MC.
Bent u bereid per direct alle sportscholen weer te openen voor het belang van de gezondheid van velen?
Vrijdag 14 januari jl. heeft het kabinet vanwege het grote belang van sport en bewegen besloten een groot deel van de sportbeoefening weer toe te laten. Daardoor is zowel binnen- als buitensport weer mogelijk voor alle leeftijden en zit er geen sluitingstijd aan sportlocaties. Sportscholen zijn dus ook weer geopend. Ook in de openbare ruimte mogen mensen weer sporten, zonder maximum van aantal mensen bij elkaar. Bijvoorbeeld bootcampen in het park in groepen is dus ook weer toegestaan.
Wilt u deze vragen alstublieft beantwoorden voor het eerstvolgende coronadebat?
Het was helaas niet mogelijk uw vragen voorafgaand aan het coronadebat van 20 januari te beantwoorden.
De beantwoording van eerdere Kamervragen over code zwart. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met de beantwoording van de schriftelijke Kamervragen over code zwart van 20 december 2021?1
Ja.
Deelt u de mening met uw ambtsvoorganger dat code zwart pas wordt afgekondigd als er sprake van is dat alle zorgcapaciteit volledig is benut, alle zorgverlening maximaal opgeschaald en afgeschaald is en de samenwerking tussen zorgaanbieders zorgbreed volledig en maximaal is benut en er op dat moment geen lokale of regionale oplossingen meer mogelijk zijn om de continuïteit van zorg te waarborgen?
De situatie zoals deze in de vraag wordt beschreven is in het Tijdelijk Beleidskader «Continuïteit en kwaliteit van zorg in fase 3 van de COVID-19 pandemie»2 (hierna: beleidskader fase 3) geclassificeerd als fase 3 conform het geactualiseerde opschalingsplan van het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ)3.
Specifiek voor de IC-zorg in de ziekenhuizen is het draaiboek «Pandemie» van de Nederlandse Vereniging voor Intensive Care (NVIC) opgesteld.4 In dit draaiboek wordt fase 3 voor de IC verdeeld in drie stappen (a, b en c) die gaan over de triage van patiënten. In het draaiboek «Pandemie» wordt voor fase 3 stap a en b uitgewerkt welke medische criteria toegepast moeten worden in ziekenhuizen om bij onvoldoende plek een keuze te kunnen maken welke patiënt in aanmerking komt voor opname op de IC. Aansluitend op het draaiboek «Pandemie» zijn in het draaiboek «Triage op basis van niet-medische overwegingen voor IC-opname ten tijde van fase 3 in de COVID-19 pandemie» van de Federatie Medisch Specialisten (FMS) en de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) de criteria voor fase 3 stap c apart uitgewerkt.5 In deze laatste stap vindt besluitvorming plaats op basis van niet-medische gronden, omdat het niet meer mogelijk is om op basis van medische overwegingen onderscheid te maken tussen verschillende mensen die een IC-bed nodig hebben. In dit draaiboek van de FMS en de KNMG staat beschreven dat er sprake is van een iteratief proces waarin binnen fase 3 binnen een ziekenhuis wisselend sprake kan zijn van triage op basis van criteria zoals vastgesteld voor stap a en stap b (draaiboek «Pandemie») of stap c (draaiboek «Triage op basis van niet-medische overwegingen voor IC-opname ten tijde van fase 3 in de COVID-19 pandemie»), afhankelijk van de druk op de IC en beschikbare capaciteit.
Deelt u de mening dat dit een omslachtige omschrijving is van het feit dat in geval van code zwart er geen intensive care (ic)-bed beschikbaar meer is voor een coronapatiënt of reguliere patiënt? Zo nee, waarom niet?
In een brief van mijn ambtsvoorganger aan de voorzitters van veldpartijen6 staat beschreven dat fase 3 – een situatie waarbij sprake is van een zorgcrisis op landelijke schaal – gesignaleerd kan worden vanuit diverse sectoren binnen de zorg, bijvoorbeeld een tekort aan IC-bedden maar ook een tekort in de ouderen- of huisartsenzorg als door ziekteverzuim of uitstroom van personeel de continuïteit niet meer geborgd kan worden. Het signaal dat overgegaan dient te worden tot afkondiging van fase 3 kan dus vanuit verschillende sectoren komen, maar in alle gevallen geldt fase 3 na afkondiging zorgbreed.
Naast de zorgbrede afkondiging van fase 3 kan in het geval uitsluitend de IC-capaciteit van de ziekenhuizen een knelpunt vormt, de procedure van het draaiboek «Pandemie» en het draaiboek «Triage op basis van niet-medische overwegingen voor IC-opname ten tijde van fase 3 in de COVID-19 pandemie» worden gevolgd.
Deelt u de mening dat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport niet degene zou moeten zijn die code zwart afkondigt, omdat de Minister ook de eindverantwoordelijke voor het coronabeleid is en er dus belang bij heeft om een code zwart niet af te kondigen met alle mogelijke gevolgen van dien? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waar of bij wie gaat u de verantwoordelijkheid voor het afkondigen van code zwart neerleggen?
Het afkondigen van fase 3 – waarbij sprake is van een nationale zorgcrisis – is een zware ingreep, met verstrekkende consequenties voor alle betrokken partijen in de zorgketen. Het raakt alle zorgmedewerkers en patiënten. In fase 3 doen we concessies met betrekking tot de toegankelijkheid en kwaliteit van zorg. De afkondiging van fase 3 dient een goed en zorgvuldig proces te zijn en de besluitvorming over fase 3 dient ordentelijk te verlopen en inhoudelijk voldoende onderbouwd te zijn. In het beleidskader fase 3 worden de stappen beschreven, waaronder een verzoek vanuit de LNAZ en een verificatie door de toezichthouders, die voorafgaan aan het afkondigen van fase 3 door de Minister van VWS.
Het bericht dat een zorgmedewerker die 10.000 pillen achterhield van verpleeghuisbewoners voor wie deze geneesmiddelen noodzakelijk zijn en dat de regering voornemens is het Waarschuwingsregister Zorg en Welzijn op te heffen. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Pillenroofster (32) staat op zwarte lijst, maar waarschuwingsregister met rotte appels verdwijnt in 2022»?1
Ja.
Bent u bekend met uw brief van 29 november jl. waarin u aangeeft dat RegioPlus het Waarschuwingsregister Zorg en Welzijn (Waarschuwingsregister) per 1 januari 2022 heeft beëindigd?
Ja, ik ben bekend met de brief die mijn ambtsvoorganger hierover aan uw Kamer stuurde. In deze brief heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer op de hoogte gesteld van het besluit van RegioPlus om het Waarschuwingsregister te beëindigen en heeft hij het verslag gedeeld van een bestuurlijke verkenning dat ten grondslag lag aan deze beslissing.2
Als u in uw brief schrijft dat er draagvlak is voor het komen tot een samenhangend preventief en repressief instrumentarium, waarom laat u het Waarschuwingenregister dan opheffen alvorens er een nieuw instrumentarium is?
Het al dan niet opheffen van het Waarschuwingsregister is niet aan mij. Het Waarschuwingsregister is opgericht door veldpartijen, met als doel het bevorderen van een veilige zorgrelatie. Zoals aangegeven in de brief van 29 november 20213, is een verkenning uitgevoerd naar het bestuurlijk draagvlak voor het beleggen van het eigenaarschap van het Waarschuwingsregister bij zorgaanbieders. De belangrijkste conclusie van de verkenning was dat er geen bestuurlijk draagvlak is voor het scenario waarbij meerdere (koepels van) zorgorganisaties mede-eigenaar worden van het Waarschuwingsregister. RegioPlus heeft naar aanleiding van deze verkenning besloten om het Waarschuwingsregister te beëindigen. Ik ondersteun deze beslissing.
Het Waarschuwingsregister was voor werkgevers één van de mogelijke maatregelen voor het bevorderen van een veilige zorgrelatie. De volgende stap na de uitkomsten van de verkenning is een diepgaandere analyse van het huidige instrumentarium, gericht op de vraag hoe de samenhang van deze instrumenten in de praktijk versterkt kan worden. Dit gaat onder andere om de vergewisplicht onder de Wkkgz, de VOG, de BIG en de leidraad veilige zorgrelatie. Uit deze analyse zal moeten blijken of aanvullende instrumenten noodzakelijk zijn, nu het Waarschuwingsregister is afgebouwd.
Hoe ziet een samenhangend preventief en repressief instrumentarium er concreet uit en wanneer treedt dat in werking? Op welke punten werkt dat dan beter dan het Waarschuwingsregister?
Zoals per brief aangegeven is er breed draagvlak onder de geraadpleegde partijen voor een brede samenwerking rond het thema veilige zorgrelatie en het komen tot een samenhangend preventief en repressief instrumentarium. Er zijn verschillende preventieve instrumenten, zoals de Leidraad Veilige zorgrelatie, en repressieve instrumenten, zoals het BIG-register en het toezicht door de IGJ. Het Waarschuwingsregister was tot voor kort een van deze instrumenten. Ik voer nog een uitgebreidere analyse van deze bestaande instrumenten uit, om te kijken naar eventuele overlap, waar nog instrumenten ontbreken en hoe de huidige instrumenten effectiever kunnen worden ingezet. De (koepels van) zorg- en welzijnspartijen, werkgevers- en werknemersorganisaties worden bij de uitwerking betrokken.
De beschikbare instrumenten sporen werkgevers aan de zaken op orde te hebben en continue te werken aan een veilig werkklimaat en veilige zorgrelaties. Ik ben ervan overtuigd dat juist de combinatie van inzet van preventieve en repressieve instrumenten, het sterkst bijdraagt aan veilige zorgrelaties.
Bent u bereid het Waarschuwingsregister te behouden totdat u het nieuwe instrumentarium heeft?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel ouderen worden jaarlijks het slachtoffer van ouderenmishandeling zoals fysieke mishandeling, uitbuiting, verwaarlozing, diefstal, zedendelicten en het onthouden van noodzakelijke medische zorg?
In 2018 deed Regioplan onderzoek naar de prevalentie van ouderenmishandeling. Naar schatting heeft 1 op de 20 thuiswonende ouderen (5,5%) ooit te maken gehad met ouderenmishandeling en wordt jaarlijks 1 op de 50 ouderen slachtoffer (2,0%).4 Onder ouderenmishandeling wordt verstaan al het handelen of het nalaten van handelen van iedereen die een terugkerende persoonlijke of professionele relatie met de oudere (iemand van 65 jaar of ouder) heeft, waardoor de oudere lichamelijke en/of psychische en/of materiële schade lijdt en waarbij van de kant van de oudere sprake is van een vorm van gedeeltelijke of volledige afhankelijkheid.
Deelt u de mening dat zorgmedewerkers die wegens de brede definitie van ouderenmishandeling ontslagen zijn nooit meer ergens anders met kwetsbare ouderen mogen werken? Zo nee, waarom niet?
Voorop staat dat het zeer ernstig en zeer zorgelijk is, als een zorgmedewerker schuldig wordt bevonden aan ouderenmishandeling. Er kunnen verschillende instrumenten aangewend worden om te voorkomen dat personen met relevante strafbare feiten gaan werken in functies met kwetsbare personen. Zo geldt voor zorgaanbieders die onder de reikwijdte van de Wet klachten, kwaliteit en geschillen zorg (Wkkgz) vallen een vergewisplicht bij het aannemen van nieuw personeel. Dat houdt in dat zij moeten nagaan of de wijze waarop een nieuwe medewerker in het verleden gefunctioneerd heeft, niet in de weg staat om opnieuw zorg te verlenen. Daarnaast kan de werkgever een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) verlangen van de potentieel werknemer. De VOG is een instrument waaruit blijkt dat het (justitiële) verleden van iemand geen bezwaar vormt voor het vervullen van een specifieke taak of functie in de samenleving. Bij de VOG-beoordeling wordt het belang van de aanvrager afgewogen tegen het risico voor de samenleving in relatie tot het doel waarvoor de VOG wordt aangevraagd.
Deelt u de mening dat wanneer u het Waarschuwingsregister opheft, rotte appels weer gewoon van zorgorganisatie naar zorgorganisatie kunnen trekken om hun misstanden elders voort te zetten? Zo nee, hoe gaat u dit fenomeen dan aanpakken?
Afbouw van het Waarschuwingsregister gebeurt zorgvuldig. Daarnaast starten we samen met zorgorganisaties het vervolgtraject, zoals aangegeven per brief op 29 november 2021.5 In de tussentijd kunnen werkgevers gebruik maken van de verschillende instrumenten die er zijn om te voldoen aan de vergewisplicht.
Hoeveel verpleeghuisbewoners zijn het slachtoffer geworden van de pillenroofster? Om welke medicijnen gaat het zoal? Ook pijnmedicatie? Hoeveel verpleeghuisbewoners leden onnodig pijn door deze zorgmedewerker?
Dit is niet bekend. Er wordt geen registratie bijgehouden van deze gegevens.
De voormalige Minister van VWS wilde het Waarschuwingsregister in 2019 nog verplicht stellen, waarom is daarvan afgestapt in plaats van het juridisch kader wat nodig was vorm te geven?
Tijdens het wetgevingstraject dat mijn ambtsvoorganger startte, bleek dat het wettelijk verplichten van deelname van werkgevers aan het Waarschuwingsregister een aantal zwaarwegende praktische en juridische bezwaren had. Op basis van deze bezwaren is besloten over te gaan op een alternatieve aanpak. Deze bezwaren en het besluit zijn per brief toegelicht op 9 februari 2021.6 Kort samengevat waren de volgende bezwaren aan de orde. De administratieve lasten voor zorgaanbieders wogen niet op tegen de voordelen van een wettelijk verplicht Waarschuwingsregister. Daarnaast is uit inventarisatie gebleken dat werkgevers het vaak een grote stap vinden om een werknemer na een incident te registreren. Verplichte deelname zou dit niet veranderen. Tot slot zou een verplichtstelling van het Waarschuwingsregister niet goed aansluiten op bestaande wettelijke VOG-plichten in de zorg en zijn er bezwaren met het oog op de privacy en rechtsbescherming van (ex)-werknemers.
De bestuurlijke verkenning daarna had als doel om na te gaan of er verbeteringen mogelijk waren aan het Waarschuwingsregister zelf, zodat na eventuele verbeteringen meer partijen zouden aansluiten. Zo is er gekeken naar een scenario waarbij er mede-eigenaarschap zou ontstaan bij verschillende zorgpartijen. Uit deze verkenning is gebleken dat het draagvlak te gering was om het instrument op zichzelf te laten bestaan en te verbeteren.
Als slechts 20% van de zorginstellingen het Waarschuwingsregister gebruikten, kunt u deze ter bescherming van ouderen en patiënten toch beter verplicht stellen in plaats van opheffen?
Zie antwoord vraag 10.
Als werkgevers de afgelopen twee jaar 18.896 keer de vraag hebben gesteld of iemand die zij wilden aannemen op de lijst stond, dan is er toch behoefte aan een mogelijkheid om dit te kunnen controleren?
Allereerst is het goed om onderscheid te maken tussen het Waarschuwingsregister en andere instrumenten zoals het aantekeningenregister van de IGJ. Het genoemde cijfer betreft de raadplegingen bij de IGJ naar aantekeningen in hun register en het IMI (Europees registratiesysteem). Er bestaan meerdere mogelijkheden voor zorgaanbieders om te controleren of een nieuwe medewerker geschikt is om zorg te verlenen. Zorgaanbieders die onder de reikwijdte van de Wet klachten, kwaliteit en geschillen zorg (Wkkgz) vallen zijn verplicht om te controleren of een nieuwe medewerker geschikt is om zorg te verlenen (de vergewisplicht), bijvoorbeeld door het opvragen van referenties bij vorige werkgevers, het raadplegen van het BIG-register en andere kwaliteitsregisters, het vragen van een VOG of door een vergewisverzoek bij de IGJ neer te leggen. Zorgaanbieders die niet onder de reikwijdte van de Wkkgz vallen, zoals zorgaanbieders die uitsluitend Wmo-zorg leveren, hebben geen vergewisplicht, maar kunnen wel gebruik maken van eerdergenoemde instrumenten, met uitzondering van het informeren bij de IGJ. Het afbouwen van het Waarschuwingsregister betekent daarom niet dat er geen mogelijkheden meer zijn om nieuwe medewerkers te controleren op geschiktheid. De leemte in het instrumentarium die het Waarschuwingsregister achterlaat, zal worden meegenomen in het vervolgtraject.
Waarom heeft u niet besloten de werking van het Waarschuwingsregister te verbeteren in plaats van op te heffen? Hoe had u het kunnen verbeteren?
Zie antwoord vraag 10.
Iedereen wil minder administratieve lasten, maar die kunnen er toch niet de reden voor zijn dat we rotte appels die ouderen mishandelen dan maar voor lief gaan nemen? Hoeveel slachtoffers moeten er nog vallen?
Veruit de meeste zorgmedewerkers zetten zich met passie en betrokkenheid in voor hun patiënten. Helaas komt het ook voor dat medewerkers in de zorg- en welzijnssector ernstig grensoverschrijdend gedrag vertonen richting patiënten of cliënten. Dat is nooit helemaal uit te sluiten of te voorkomen. Het Waarschuwingsregister Zorg en Welzijn was bedoeld als een aanvulling op het bestaande instrumentarium dat zorgaanbieders hebben om ongeschikte medewerkers te weren. Daarnaast is de Leidraad Veilige Zorgrelatie ontwikkeld om zorgorganisaties aan te sporen om hier actief aandacht aan te besteden voor een veilig werkklimaat. Het doel van deze middelen is dat de sector alert is, actief beleid voert waar het gaat om veiligheid, aandacht besteedt aan het onderwerp zowel bij het personeel als bij werving- en selectieprocedures, en adequaat
optreedt bij incidenten. Dit bij elkaar zal er uiteindelijk aan bijdragen dat ouderen en kwetsbare cliënten binnen hun zorgrelatie minder risico lopen op onveilige situaties.
Waarom verdwijnen de ex-zorgmedewerkers, die na meestal een lang traject uiteindelijk op de lijst worden geplaatst, na vijf jaar weer van de lijst? Waarom neemt u het risico met patiënten en ouderen dat deze rotte appels nieuwe slachtoffers kunnen maken?
De IGJ volgt hierin het uitvoeringsbesluit Wkkgz die beschrijft waar een aantekening in het register van de IGJ aan moet voldoen. Hierin staat dat de aantekening na vijf jaren uit het bestand wordt verwijderd.7
Het 137e OMT-advies over mondkapjes in de buitenlucht. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het 137e Outbreak Management Team (OMT)-advies over mondkapjes in de buitenlucht?
Ja.
Bent u bekend met de tabel uit de coronaweekstaten van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) welke wekelijks de vermoedelijke settings van besmettingen weergeeft?
Ja.
Ziet u daar settings in de buitenlucht tussen staan?
Naar settings in de buitenlucht wordt niet specifiek gevraagd.
Hoeveel mensen raakten in ons land besmet met corona in de buitenlucht? Kunt u hierbij de jongeren in Friesland niet meetellen, aangezien zij ook samen binnen waren?
Het is niet mogelijk te zeggen hoeveel mensen in ons land besmet raakten met corona in de buitenlucht, omdat niet van iedereen bekend is waar zij corona hebben opgelopen. Van slechts 25% van de meldingen sinds 20 september is de setting bekend.
Wat betreft het tweede deel van uw vraag over jongeren in Friesland: daar kan ik geen antwoord op geven zonder nadere toelichting.
Natuurlijk is er een kans dat je corona krijgt als je buiten gaat staan zoenen, maar waarom maakt het OMT mensen bang voor de buitenlucht?
Ik ben het niet met u eens dat het OMT mensen bang maakt voor de buitenlucht. Op plekken, binnen of buiten, waar geen 1,5 meter afstand gehouden kan worden, is het mogelijk om geïnfecteerd te raken met het coronavirus. Daarbij speelt mee dat de omikronvariant besmettelijker is dan de eerdere virusvarianten; dit virus verspreidt zich dan ook sneller. Het virus zit namelijk in het bovenste deel van de keel. Aangezien mensen ook buiten besmet kunnen raken wordt het aangeraden om op drukke locaties in de buitenlucht een mondneusmasker te dragen.
Bent u bekend met het Chinese onderzoek uit het begin van de pandemie waaruit bleek dat van ruim 7.000 besmettingen, slechts een persoon besmet was geraakt in de buitenlucht?1
Ja. Het onderzoek uit China waar u naar verwijst, is gebaseerd op het wildtype SARS-CoV-2. Inmiddels is de omikronvariant actief en deze verspreidt zich makkelijker onder mensen. Als men geen 1,5 meter afstand kan houden is het zinvol om een mondneusmasker te dragen, zowel binnen als buiten, bij drukte, om verspreiding van de omikronvariant te voorkomen.
Wat is de wetenschappelijke onderbouwing van het OMT voor mondkapjes in de buitenlucht? Kunt u de rapporten die ten grondslag liggen aan dit OMT-advies gaarne meezenden met uw antwoorden? Zo nee, waarom niet?
Het OMT heeft zich in haar advies gebaseerd op internationale adviezen van onder andere de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en European Centre for Disease Prevention and Control. De adviezen van deze organisaties zijn voor eenieder online te raadplegen.
Mocht er een overtuigende wetenschappelijke onderbouwing overlegd kunnen worden voor het dragen van mondkapjes in de buitenlucht, acht u die dusdanig proportioneel om het dragen van mondkapjes in de buitenlucht te verlangen? Zo ja, waarom?
Zoals aangegeven in de voorgaande antwoorden is het mogelijk op plekken, zowel binnen als buiten, waar geen 1,5 meter afstand gehouden kan worden, geïnfecteerd te raken met het coronavirus. Om die reden wordt het advies om een mondneusmasker te dragen op drukke locaties in de buitenlucht proportioneel geacht.
Deelt u de mening dat we de weg terug naar ons oude normaal niet terug zullen vinden als ons OMT mensen zelfs bang maakt voor de buitenlucht?
Nee, die mening deel ik niet.
Zo nee, hoe denkt u de weg terug naar ons oude normaal zonder vrijheidbeperkende maatregelen terug te kunnen vinden?
Het wordt steeds duidelijker dat we moeten leren leven met het virus. Het kabinet werkt daartoe aan een lange termijn aanpak voor Covid-19. De voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft uw Kamer hier op 14 december jl. over geïnformeerd.2 Ik ben voornemens uw Kamer begin februari te informeren over de herijking van de aanpak Covid-19 voor de tweede helft van deze winter; en om uw kamer eind februari te informeren over het Plan paraatheid Covid-19 voor de periode erna.
Bent u voornemens het OMT-advies over mondkapjes in de buitenlucht over te nemen?
Het kabinet heeft besloten om het 137e en 138e OMT-advies met betrekking tot mondneusmaskers in de buitenlucht over te nemen. Dit betekent dat vanaf 15 januari jl. het advies geldt om een medisch mondneusmasker te dragen in drukke publieke buitenruimtes waar geen 1,5 meter afstand gehouden kan worden, zoals in drukke winkelstraten en op drukke markten. Daarmee kan je jezelf en anderen beschermen tegen besmetting, en verspreiding van het virus voorkomen.
Wilt u deze vragen alstublieft beantwoorden voor het eerstvolgende coronadebat waar het 137e OMT-advies aan de orde zal zijn?
Ik heb uw vragen zo snel als mogelijk beantwoord.
Het bericht dat de winkelsluiting in ons land heeft geleid tot wel 300% meer omzet in België. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Kuipers |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Zoveel heeft de Nederlandse invasie in Antwerpen opgeleverd: «300% meer omzet. Het is waanzinnig en fantastisch tegelijk»»?1
Ten tijde van de sluiting van de niet-essentiële detailhandel heeft het kabinet burgers opgeroepen om niet naar België af te reizen om daar te winkelen of de horeca te bezoeken, maar het was wel toegestaan.
Deelt u de mening dat per lockdown steeds meer Nederlanders om de lockdown heen gaan leven? Zo nee, waarom niet?
Uit de gegevens van de corona gedragsunit van het RIVM blijkt dat veel mensen begrijpen waarom er maatregelen nodig zijn en ook waarom deze nodig waren ten tijde van de harde lockdown eind 2021. Ook blijkt uit deze gegevens dat veel mensen zich tijdens de harde lockdown goed aan de maatregelen hielden. Het kabinet begrijpt dat het steeds lastiger wordt om de maatregelen vol te houden naar mate de pandemie voortduurt.
Kunt u twee tabellen met daarin de Google en Apple mobility data van de afgelopen twee jaar bij de antwoorden op deze schriftelijke Kamervragen voegen?
Voor deze gegevens verwijs ik naar de genoemde bedrijven.
Ziet u op basis van deze tabellen dat de vermindering van verplaatsingen per lockdown steeds minder wordt? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de gegevens die het kabinet tot haar beschikking heeft, zien we dat de naleving van de maatregelen nog steeds hoog is, zowel ten tijde van de harde lockdown, alsook in de fase waar we ons nu in bevinden waar minder maatregelen nodig zijn.
Deelt u de mening dat het «sturen op verplaastingen» een farce is, daar het sluiten van winkels en horeca zorgt voor het verplaasten van activiteiten zoals het bij elkaar thuis afspreken in plaats van in de horeca en in het buitenland gaan winkelen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet herkent zich niet in het beeld dat het sluiten van winkels en horeca eind 2021 heeft gezorgd voor een verplaatsing van activiteiten. Zoals aangegeven is bijvoorbeeld uit de corona gedragsunit van het RIVM gebleken dat veel mensen zich hielden aan de geldende adviezen en maatregelen.
Hoeveel miljard euro omzet zijn Nederlandse winkeliers misgelopen doordat mensen in het buitenland zijn gaan winkelen sinds zogeheten niet-essentiële winkels in ons land gesloten zijn?
Het is duidelijk dat een flink aantal Nederlanders tijdens de lockdown een recreatief bezoek heeft gebracht aan detailhandel en horeca in het buitenland, vooral in Duitsland en België. Met name Antwerpen lijkt een populaire bestemming te zijn geweest, wat valt af te leiden uit beelden van de drukke winkelstraten tijdens de eindejaarsvakantieperiode. Volgens Unizo (Unie voor Zelfstandige Ondernemers) is er, in de eerste week van het nieuwe jaar, 10 procent meer omzet gedraaid dan normaal. Dat is een gemiddelde voor heel Vlaanderen. Dit beeld komt overeen met een ruwe schatting van de Belgische krant de Standaard, die zich baseert op contacten met winkeliers en signalen van sectororganisaties. Uit deze berichten leid ik af dat de extra drukte vooral beperkt bleef tot steden in de grensstreek. Het is aannemelijk dat deze extra omzet gerealiseerd werd mede dankzij de komst van de Nederlanders. Hoeveel omzet Nederlandse winkeliers zijn misgelopen, valt echter niet vast te stellen. Opgesplitste omzetcijfers voor de lockdownperiode zijn niet beschikbaar.
Kunt u de wetenschappelijke onderbouwing voor het effect van het sluiten van zogeheten niet-essentiële winkels op de infectiedruk aan ons doen toekomen door ze mee te sturen bij de beantwoording van deze schriftelijke Kamervragen?
Het kabinet baseert haar besluiten onder andere op advies van het OMT. Het OMT adviseert op basis van actuele informatie, vakkennis en beschikbare wetenschappelijke literatuur hoe de uitbraak bestreden kan worden. Het algemene doel van het totale pakket aan maatregelen, inclusief het sluiten van niet-essentiële winkels, was het terugbrengen van het aantal contacten. De onderbouwing van het kabinetsbesluit van 18 december jl. om niet-essentiële winkels te sluiten, is uw Kamer reeds toegekomen als bijlage van de Kamerbrief2.
Acht u deze wetenschappelijke onderbouwing overtuigend? Zo ja, waarom?
Het OMT geeft in haar adviezen aan dat prognoses grote onzekerheidsmarges kennen. Deze komen onder andere voort uit onzekerheden die samenhangen met het tempo waarin afname van bescherming tegen infectie verloopt. Vanwege deze onzekerheden, gelden er ook grotere onzekerheidsmarges voor de gemaakte prognoses. Hiermee is de onderbouwing nog steeds van waarde, omdat deze inzicht geeft in de best mogelijke inschatting van de epidemiologische situatie met en zonder maatregelen.
Kunt u deze vragen alstublieft beantwoorden voor het eerstvolgende coronadebat?
De beantwoording van deze vragen heeft zo snel als mogelijk plaatsgevonden.
Het bericht dat Buurtzorg Nederland al haar zorgmedewerkers gaat indelen in een hogere salarisschaal. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Jos de Blok zet al zijn zorgpersoneel in hogere salarisschaal»?1
Ja.
Per wanneer gaat u dit goede voorbeeld volgen en maakt u het financieel mogelijk dat alle zorgmedewerkers worden ingedeeld in een hogere salarisschaal?
Via het jaarlijks beschikbaar stellen van de overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling (ova) stel ik middelen beschikbaar waarmee voor zorgmedewerkers salarisverhoging mogelijk is.
Het uiteindelijk vaststellen van de hoogte van salarissen in de zorg is de verantwoordelijkheid van werkgevers- en werknemersvertegenwoordigers in de zorg die aan de cao-tafel onderhandelen over in cao’s vast te leggen arbeidsvoorwaarden. Ik heb daar geen rol in.
Hoeveel zorgmedewerkers zijn in dienst bij Buurtzorg Nederland?
Conform opgave in het Jaardocument Maatschappelijke Verantwoording 2020 (DigiMV 2020) werkten er op 31-12-2020 12.642 zorgverleners (6.927,03 fte) bij Buurtzorg Nederland.
Welk percentage van alle wijkziekenverzorgenden werkt voor Buurtzorg Nederland?
Landelijke cijfers over het aantal wijkziekenverzorgenden en wijkverpleegkundigen dat in de thuiszorg werkt zijn niet beschikbaar.
In het vierde kwartaal van 2020 waren in de thuiszorg 136.2002 mensen werkzaam (78.900 fte). Dat betekent dat eind 2020 van alle werkenden in de thuiszorg ruim 9% (een kleine 9% in fte) bij Buurtzorg Nederland werkzaam was.
Welk percentage van alle wijkverpleegkundigen werkt voor Buurtzorg Nederland?
Landelijke cijfers over het aantal wijkziekenverzorgenden en wijkverpleegkundigen dat in de thuiszorg werkt zijn niet beschikbaar.
In het vierde kwartaal van 2020 waren in de thuiszorg 136.200 mensen werkzaam. Dat betekent dat eind 2020 van alle werkenden in de thuiszorg ruim 9% (een kleine 9% in fte) bij Buurtzorg Nederland werkzaam was.
Hoeveel wijkziekenverzorgenden zijn er op dit moment tekort?
De beroepsnaam wijkziekenverzorgende is niet meer in gebruik en is dan ook geen onderdeel van het AZW-prognosemodel. Het tekort aan verzorgenden maakt wel onderdeel uit van het model. In 2022 is het tekort aan verzorgenden (niveau 3) in de thuiszorg, inclusief kraamzorg en Wmo-ondersteuning, volgens het AZW-prognosemodel 1.800 personen.
Hoeveel wijkverpleegkundigen zijn er op dit moment tekort?
In de thuiszorg werken hbo opgeleide verpleegkundigen en mbo opgeleide verpleegkundigen. Een afzonderlijke categorie wijkverpleegkundigen is in het prognosemodel niet opgenomen.
In 2022 is er volgens het prognosemodel een tekort van 2.200 mbo-verpleegkundigen en voor de categorie hbo opgeleide verlos- en verpleegkundigen in de thuiszorg een tekort van 1.500 personen.
De functies waar in de vragen 8 tot en met 11 naar gevraagd wordt kennen een verschillend opleidingsniveau en functieniveau. Opleidingsniveau en functieniveau hebben invloed op het salarisniveau. Daarnaast verschillen per sector, per beroep en per persoon ook de diverse toeslagen zoals de onregelmatigheidstoeslag. Deze toeslagen kunnen voor bepaalde beroepen en professionals werkzaam in deze beroepen een substantieel deel van de inkomsten uit arbeid vormen.
Ook het gegeven dat professionals op verschillende leeftijden instromen, maakt dat een eenduidige vergelijking van inkomsten voor leeftijdscategorieën voor de verschillende beroepen niet te maken is. Verder speelt dat mensen bij instroom in de sector en functie, onder meer afhankelijk van leeftijd, ervaring niet altijd op dezelfde periodiek worden ingeschaald. Ook de arbeidsmarktsituatie kan een rol spelen.
Een eenduidig, betrouwbaar en vergelijkbaar beeld van wat door een verpleegkundige, onderwijzer en een agent op verschillende leeftijden wordt verdiend is dan ook niet te maken.
De salarisschalen liggen vast in cao’s en zijn als uitgangspunt gebruikt bij de beantwoording van deze vragen. Daarbij wil ik benadrukken dat het maandsalaris conform salaristabellen in de cao’s de basis vormt, maar dat het feitelijk verdiende salaris op individuele basis verschilt. Naast algemene toelagen kan er immers ook sprake zijn van specifieke, niet algemeen geldende) toelagen zoals de onregelmatigheidstoeslag.
Algemene uitspraken over de hoogte van het verdiende salaris door een professional werkzaam in een van deze beroepen kunnen door redenen als hiervoor geschetst dus niet gemaakt worden.
Wat verdient een voltijd werkende startende wijkziekenverzorgende? Wat verdienen ze als ze rond de dertig zijn? Wat verdienen ze als ze in de zestig zijn?
De functie van wijkziekenverzorgende is een functie op mbo3-niveau.
De inschaling van een wijkziekenverzorgende hangt af van de zwaarte van de functie en de daarbij behorende verantwoordelijkheid en kan dus verschillen.
De salarissen die een werknemer in de thuiszorg kan verdienen liggen vast in de salarisschalen van de cao VVT. Hierin is salaris gedefinieerd als een bruto bedrag waarop de werkgever sociale premies en belastingen inhoudt. Dit bedrag is dus nog exclusief toeslagen, bijdragen, uitkeringen, vergoedingen en tegemoetkoming op basis van de cao VVT.
Uitgaande van inschaling in FWG 35 verdient een voltijd werkende startende wijkziekenverzorgende (verzorgende thuiszorg) die in trede nul van FWG-35 wordt ingeschaald op basis van de cao VVT 20213 een maandsalaris van € 2.406 inclusief eindejaarsuitkering en vakantiebijslag
Rond hun 30e – ervan uitgaande dat de wijkverpleegkundige gemiddeld tien jaar gewerkt heeft en in trede 10 is ingeschaald – is het maandsalaris € 3.226.
Rond hun zestigste zitten de wijkverpleegkundigen veelal aan het eind van de schaal en bedraagt het maandsalaris € 3.310.
Bovenstaande bedragen geven uitsluitend het basis maandsalaris weer van een specifieke verzorgende die op bovenstaande wijze wordt ingeschaald.
Voor verzorgenden geldt dat zij veelal nog een bedrag bovenop het standaardsalaris krijgen door toeslagen als met name de onregelmatigheidstoeslag die gemiddeld circa 10%4 bedraagt.
Wat verdient een voltijd werkende startende wijkverpleegkundige? Wat verdienen ze als ze rond de dertig zijn? Wat verdienen ze als ze in de zestig zijn?
Een wijkverpleegkundige heeft een opleiding op hbo-niveau.
De inschaling van een wijkverpleegkundige hangt af van de zwaarte van de functie en de daarbij behorende verantwoordelijkheid en kan dus verschillen. Uitgaande van inschaling in FWG-50 verdient een voltijd werkende startende wijkverpleegkundige op basis van de cao VVT 2021 een maandsalaris van € 3.310 per maand inclusief eindejaarsuitkering en vakantiebijslag. Rond hun 30e – ervan uitgaande dat de wijkverpleegkundige gemiddeld tien jaar gewerkt heeft en in trede 10 is ingeschaald – is het maandsalaris € 4.442. Dit is het einde van FWG-schaal 50 en daarmee ook van toepassing voor iemand van zestig jaar.
Bovenstaande bedragen geven uitsluitend het basis maandsalaris weer van een specifieke verpleegkundige die op bovenstaande wijze wordt ingeschaald.
In de VVT zijn relatief nog weinig functies voor hoger opgeleide verpleegkundigen waardoor verpleegkundigen ook regelmatig in een functie onder hun opleidingsniveau werken. Dat draagt er aan bij dat het gemiddelde inkomen voor de groep verpleegkundigen in de VVT relatief lager ligt.
Een sector als de ziekenhuiszorg biedt bijvoorbeeld het (doorgroei)perspectief van de gespecialiseerd verpleegkundige. Deze worden in ziekenhuizen doorgaans ingeschaald in FWG 55 en verdienen daarmee conform de cao Ziekenhuizen, inclusief eindejaarsuitkering en vakantiebijslag, een maandsalaris van € 3.634 aan het begin van de schaal en € 5.123 aan het eind van de schaal.
Voor verpleegkundigen geldt dat zij in hun verdiend salaris gemiddeld nog een bedrag bovenop het standaardsalaris krijgen door toeslagen als de onregelmatigheidstoeslag die voor verpleegkundigen in de thuiszorg gemiddeld circa 6% bedraagt.
Wat verdient een voltijd werkende startende onderwijzer in het basisonderwijs? Wat verdienen ze als ze rond de dertig zijn? Wat verdienen ze als ze in de zestig zijn?
De inschaling is afhankelijk van de zwaarte van de functie en de daarmee samenhangende taken en verantwoordelijkheden. De vereiste kennis en vaardigheden daarbij, is één van de factoren die hierbij een rol speelt. De functie van leraar in het basisonderwijs wordt uitgeoefend door medewerkers met een hbo- of academisch niveau.
In het primair onderwijs zitten leraren in verschillende salarisschalen t.w. L10, L11 en L12, afhankelijk van de zwaarte van de functie. Er wordt in onderstaande daarom rekening gehouden met de verdeling van leraren over de verschillende salarisschalen. Voor starters wordt trede 1 van de schalen, het minimum, als uitgangspunt gehanteerd. Bij de 30-jarigen wordt trede 10 van de schalen gehanteerd. Voor de 60-jarigen wordt trede 15 van de schalen, het maximum, gehanteerd. Bij de beloning gaat het om het bruto salaris inclusief vakantie-uitkering en eindejaarsuitkering.
In het primair onderwijs verdient een voltijd werkende startende leraar ongeveer € 3.300,– per maand. Rond hun 30e – ervan uitgaande dat de leraar dan gemiddeld 10 jaren gewerkt heeft – is de gemiddelde beloning ongeveer € 4.400,– per maand. Voor iemand van zestig jaar bedraagt de gemiddelde beloning zo’n € 5.100 per maand.
Wat verdient een voltijd werkende startende agent? Wat verdienen ze als ze rond de dertig zijn? Wat verdienen ze als ze in de zestig zijn?
Het inkomen van een agent hangt naast de standaard inschaling ook sterk af van de verschillende toeslagen waarop men recht kan hebben. Dat maakt ook dat een zuivere vergelijking met andere beroepen per definitie mank gaat. Verder is het zo dat mensen op (nagenoeg) iedere leeftijd kunnen instromen bij de politie. Instroom vindt ook vrijwel geheel van onderaf plaats via de politieacademie (excl. specialisten). Het is daarom lastig om in zijn algemeenheid iets over 30- en 60-jarigen te zeggen.
Als we dus uitgaan van een reguliere instromer die op 20-jarige leeftijd de politieacademie afrondt dan zit hij/zij bij een voltijdsaanstelling op basis van salaristabel Bbp per 1-7-2021 en inclusief periodieken voor onvermijdelijk verzwarende werkomstandigheden).
Rond het 45e jaar is men op het maximum van de schaal beland.
Het bericht dat een zorgmedewerker die 10.000 pillen achterhield van verpleeghuisbewoners voor wie deze geneesmiddelen noodzakelijk zijn en dat de regering voornemens is het Waarschuwingsregister Zorg en Welzijn op te heffen. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Pillenroofster (32) staat op zwarte lijst, maar waarschuwingsregister met rotte appels verdwijnt in 2022»?1
Ja.
Wanneer heeft u besloten het Waarschuwingsregister Zorg en Welzijn (Waarschuwingsregister) op te heffen en wanneer heeft u de Kamer daarover geïnformeerd?
Ja, ik ben bekend met de brief die mijn ambtsvoorganger hierover aan uw Kamer stuurde. In deze brief heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer op de hoogte gesteld van het besluit van RegioPlus om het Waarschuwingsregister te beëindigen en heeft hij het verslag gedeeld van een bestuurlijke verkenning dat ten grondslag lag aan deze beslissing.2
Hoeveel ouderen worden jaarlijks het slachtoffer van ouderenmishandeling zoals fysieke mishandeling, uitbuiting, verwaarlozing, diefstal, zedendelicten en het onthouden van noodzakelijke medische zorg?
Het al dan niet opheffen van het Waarschuwingsregister is niet aan mij. Het Waarschuwingsregister is opgericht door veldpartijen, met als doel het bevorderen van een veilige zorgrelatie. Zoals aangegeven in de brief van 29 november 20213, is een verkenning uitgevoerd naar het bestuurlijk draagvlak voor het beleggen van het eigenaarschap van het Waarschuwingsregister bij zorgaanbieders. De belangrijkste conclusie van de verkenning was dat er geen bestuurlijk draagvlak is voor het scenario waarbij meerdere (koepels van) zorgorganisaties mede-eigenaar worden van het Waarschuwingsregister. RegioPlus heeft naar aanleiding van deze verkenning besloten om het Waarschuwingsregister te beëindigen. Ik ondersteun deze beslissing.
Het Waarschuwingsregister was voor werkgevers één van de mogelijke maatregelen voor het bevorderen van een veilige zorgrelatie. De volgende stap na de uitkomsten van de verkenning is een diepgaandere analyse van het huidige instrumentarium, gericht op de vraag hoe de samenhang van deze instrumenten in de praktijk versterkt kan worden. Dit gaat onder andere om de vergewisplicht onder de Wkkgz, de VOG, de BIG en de leidraad veilige zorgrelatie. Uit deze analyse zal moeten blijken of aanvullende instrumenten noodzakelijk zijn, nu het Waarschuwingsregister is afgebouwd.
Deelt u de mening dat zorgmedewerkers die wegens de brede definitie van ouderenmishandeling ontslagen zijn nooit meer ergens anders met kwetsbare ouderen mogen werken?
Zoals per brief aangegeven is er breed draagvlak onder de geraadpleegde partijen voor een brede samenwerking rond het thema veilige zorgrelatie en het komen tot een samenhangend preventief en repressief instrumentarium. Er zijn verschillende preventieve instrumenten, zoals de Leidraad Veilige zorgrelatie, en repressieve instrumenten, zoals het BIG-register en het toezicht door de IGJ. Het Waarschuwingsregister was tot voor kort een van deze instrumenten. Ik voer nog een uitgebreidere analyse van deze bestaande instrumenten uit, om te kijken naar eventuele overlap, waar nog instrumenten ontbreken en hoe de huidige instrumenten effectiever kunnen worden ingezet. De (koepels van) zorg- en welzijnspartijen, werkgevers- en werknemersorganisaties worden bij de uitwerking betrokken.
De beschikbare instrumenten sporen werkgevers aan de zaken op orde te hebben en continue te werken aan een veilig werkklimaat en veilige zorgrelaties. Ik ben ervan overtuigd dat juist de combinatie van inzet van preventieve en repressieve instrumenten, het sterkst bijdraagt aan veilige zorgrelaties.
Deelt u de mening dat wanneer u het Waarschuwingsregister opheft, rotte appels weer gewoon van zorgorganisatie naar zorgorganisatie kunnen trekken om hun misstanden elders voort te zetten? Zo nee, hoe gaat u dit fenomeen dan aanpakken?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel verpleeghuisbewoners zijn het slachtoffer geworden van de pillenroofster? Om welke medicijnen gaat het zoal? Ook pijnmedicatie? Hoeveel verpleeghuisbewoners leden onnodig pijn door deze zorgmedewerker?
In 2018 deed Regioplan onderzoek naar de prevalentie van ouderenmishandeling. Naar schatting heeft 1 op de 20 thuiswonende ouderen (5,5%) ooit te maken gehad met ouderenmishandeling en wordt jaarlijks 1 op de 50 ouderen slachtoffer (2,0%).4 Onder ouderenmishandeling wordt verstaan al het handelen of het nalaten van handelen van iedereen die een terugkerende persoonlijke of professionele relatie met de oudere (iemand van 65 jaar of ouder) heeft, waardoor de oudere lichamelijke en/of psychische en/of materiële schade lijdt en waarbij van de kant van de oudere sprake is van een vorm van gedeeltelijke of volledige afhankelijkheid.
De voormalige Minister van VWS wilde het Waarschuwingsregister in 2019 nog verplicht stellen, waarom is daarvan afgestapt?
Voorop staat dat het zeer ernstig en zeer zorgelijk is, als een zorgmedewerker schuldig wordt bevonden aan ouderenmishandeling. Er kunnen verschillende instrumenten aangewend worden om te voorkomen dat personen met relevante strafbare feiten gaan werken in functies met kwetsbare personen. Zo geldt voor zorgaanbieders die onder de reikwijdte van de Wet klachten, kwaliteit en geschillen zorg (Wkkgz) vallen een vergewisplicht bij het aannemen van nieuw personeel. Dat houdt in dat zij moeten nagaan of de wijze waarop een nieuwe medewerker in het verleden gefunctioneerd heeft, niet in de weg staat om opnieuw zorg te verlenen. Daarnaast kan de werkgever een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) verlangen van de potentieel werknemer. De VOG is een instrument waaruit blijkt dat het (justitiële) verleden van iemand geen bezwaar vormt voor het vervullen van een specifieke taak of functie in de samenleving. Bij de VOG-beoordeling wordt het belang van de aanvrager afgewogen tegen het risico voor de samenleving in relatie tot het doel waarvoor de VOG wordt aangevraagd.
Als slechts 20% van de zorginstellingen het Waarschuwingsregister gebruikten, kunt u deze ter bescherming van ouderen en patiënten toch beter verplicht stellen in plaats van opheffen?
Afbouw van het Waarschuwingsregister gebeurt zorgvuldig. Daarnaast starten we samen met zorgorganisaties het vervolgtraject, zoals aangegeven per brief op 29 november 2021.5 In de tussentijd kunnen werkgevers gebruik maken van de verschillende instrumenten die er zijn om te voldoen aan de vergewisplicht.
Als werkgevers de afgelopen twee jaar 18.896 keer de vraag hebben gesteld of iemand die zij wilden aannemen op de lijst stond, dan is er toch behoefte aan een mogelijkheid om dit te kunnen controleren?
Dit is niet bekend. Er wordt geen registratie bijgehouden van deze gegevens.
Waarom heeft u niet besloten de werking van het Waarschuwingsregister te verbeteren in plaats van op te heffen? Hoe had u het kunnen verbeteren?
Tijdens het wetgevingstraject dat mijn ambtsvoorganger startte, bleek dat het wettelijk verplichten van deelname van werkgevers aan het Waarschuwingsregister een aantal zwaarwegende praktische en juridische bezwaren had. Op basis van deze bezwaren is besloten over te gaan op een alternatieve aanpak. Deze bezwaren en het besluit zijn per brief toegelicht op 9 februari 2021.6 Kort samengevat waren de volgende bezwaren aan de orde. De administratieve lasten voor zorgaanbieders wogen niet op tegen de voordelen van een wettelijk verplicht Waarschuwingsregister. Daarnaast is uit inventarisatie gebleken dat werkgevers het vaak een grote stap vinden om een werknemer na een incident te registreren. Verplichte deelname zou dit niet veranderen. Tot slot zou een verplichtstelling van het Waarschuwingsregister niet goed aansluiten op bestaande wettelijke VOG-plichten in de zorg en zijn er bezwaren met het oog op de privacy en rechtsbescherming van (ex)-werknemers.
De bestuurlijke verkenning daarna had als doel om na te gaan of er verbeteringen mogelijk waren aan het Waarschuwingsregister zelf, zodat na eventuele verbeteringen meer partijen zouden aansluiten. Zo is er gekeken naar een scenario waarbij er mede-eigenaarschap zou ontstaan bij verschillende zorgpartijen. Uit deze verkenning is gebleken dat het draagvlak te gering was om het instrument op zichzelf te laten bestaan en te verbeteren.
Iedereen wil minder administratieve lasten, maar die kunnen er toch niet de reden voor zijn dat we rotte appels die ouderen mishandelen dan maar voor lief gaan nemen? Hoeveel slachtoffers moeten er nog vallen?
Zie antwoord vraag 10.
Waarom verdwijnen de ex-zorgmedewerkers, die na meestal een lang traject uiteindelijk op de lijst worden geplaatst, na vijf jaar weer van de lijst? Waarom neemt u het risico met patiënten en ouderen dat deze rotte appels nieuwe slachtoffers kunnen maken?
Allereerst is het goed om onderscheid te maken tussen het Waarschuwingsregister en andere instrumenten zoals het aantekeningenregister van de IGJ. Het genoemde cijfer betreft de raadplegingen bij de IGJ naar aantekeningen in hun register en het IMI (Europees registratiesysteem). Er bestaan meerdere mogelijkheden voor zorgaanbieders om te controleren of een nieuwe medewerker geschikt is om zorg te verlenen. Zorgaanbieders die onder de reikwijdte van de Wet klachten, kwaliteit en geschillen zorg (Wkkgz) vallen zijn verplicht om te controleren of een nieuwe medewerker geschikt is om zorg te verlenen (de vergewisplicht), bijvoorbeeld door het opvragen van referenties bij vorige werkgevers, het raadplegen van het BIG-register en andere kwaliteitsregisters, het vragen van een VOG of door een vergewisverzoek bij de IGJ neer te leggen. Zorgaanbieders die niet onder de reikwijdte van de Wkkgz vallen, zoals zorgaanbieders die uitsluitend Wmo-zorg leveren, hebben geen vergewisplicht, maar kunnen wel gebruik maken van eerdergenoemde instrumenten, met uitzondering van het informeren bij de IGJ. Het afbouwen van het Waarschuwingsregister betekent daarom niet dat er geen mogelijkheden meer zijn om nieuwe medewerkers te controleren op geschiktheid. De leemte in het instrumentarium die het Waarschuwingsregister achterlaat, zal worden meegenomen in het vervolgtraject.