Problemen op het spoor na invoering van de nieuwe dienstregeling |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de problemen op het spoor op de trajecten Utrecht – Leiden, Dordrecht – Rotterdam en Gouda – Alphen aan de Rijn?1 Zo ja, wat is de oorzaak van deze problemen?
Op de door u genoemde trajecten hebben zich problemen van een zeer verschillende aard voorgedaan. Deze problemen staan los van de invoering van de nieuwe dienstregeling. Dit neemt echter niet weg dat het voor de reizigers op deze trajecten buitengewoon vervelend is. Om een goed beeld te geven zal ik per traject kort schetsen om welke problemen het ging.
Op het traject Utrecht-Leiden hebben de afgelopen maand meerdere langdurige storingen plaatsgevonden. Deze storingen hadden verschillende oorzaken, zoals defecte treinen, storingen aan de infrastructuur en storingen als gevolg van de weersomstandigheden. Onderzoek van NS wijst uit dat het totaal aantal verstoringen in januari niet significant afwijkt van andere maanden. De treinpunctualiteit op dit traject ligt ook in lijn met het landelijke gemiddelde. Wel is bekend dat storingen op dit traject helaas voor relatief veel hinder zorgen. Dit komt doordat er op de enkelsporige verbinding weinig uitwijkmogelijkheden zijn. Dit betekent dat als gevolg van een verstoring treinen al snel niet op tijd op de juiste plek kunnen zijn en de planning van materieel niet kan worden uitgevoerd zoals bedoeld. Hierdoor kan het voorkomen dat er kortere treinen rijden dan gepland.
Voor wat betreft de verstoring op 16 januari hebben NS en ProRail mij gemeld dat – in tegenstelling tot de berichtgeving – er meerdere factoren waren die deze verstoring veroorzaakten. Bij de start van de treindienst strandde een defecte trein bij Alphen aan den Rijn. Vervolgens werden er gladde sporen gemeld bij Bodegraven. Daarna ontstond er ook nog een sectiestoring op het traject Leiden-Alphen aan den Rijn, waardoor de rijrichting op dit enkelsporige baanvak geblokkeerd werd. Deze stapeling van incidenten maakte het voor NS en ProRail onmogelijk om nog een betrouwbare treindienst op te kunnen starten. In de reisinformatie is enkel het probleem «gladde sporen» vermeld, terwijl het een combinatie van verstoringen was. Er had dus beter «meerdere oorzaken» vermeld kunnen staan.
Ik herken de berichten over drukke treinen in de afgelopen periode op het traject Dordrecht – Rotterdam. De werkzaamheden aan de Willemsspoortunnel en het proefbedrijf van de IC Den Haag – Breda over de HSL hebben daar tijdelijk tot minder treinen en dus meer drukte geleid. Dit onderhoud en proefbedrijf was noodzakelijk, maar leidt op zo’n drukbereden traject helaas ook tot hinder voor de reizigers. Daarom heeft NS verschillende maatregelen genomen om de overlast voor reizigers te beperken. Zo zijn er bussen ingezet en zijn reizigers vanuit Eindhoven geadviseerd om te reizen via Utrecht Centraal. De werkzaamheden zijn inmiddels afgerond en op dit traject wordt weer conform dienstregeling gereden.
Ten aanzien van het traject Gouda – Alphen aan de Rijn was de start van de nieuwe dienstregeling in december ook het startschot van de instroom van nieuw materieel. Daar kunnen helaas soms kinderziektes bij horen. Eind vorig jaar is sprake geweest van één dag met forse uitval, te weten 17 december. Ook op 20 januari jl. was sprake van defecten aan het materieel die maakten dat meerdere uren geen treinen konden rijden. Dat vind ik heel vervelend voor de getroffen reizigers. Maar bij de ingebruikname van nieuw materieel is dit type storingen nooit helemaal te voorkomen. NS houdt de prestaties van de nieuwe treinen nauwgezet in de gaten. In algemene zin laten de flirttreinen goede eerste operationele resultaten zien. Specifiek voor het traject Gouda – Alphen aan de Rijn geldt dat de punctualiteit beter is dan landelijk gemiddeld, maar de uitval – mede als gevolg van de gesloten treinomloop – relatief hoog ligt.
Klopt het dat het spoortracé tussen Utrecht en Leiden zó verzakt is dat in de huidige NS-dienstregeling geen dubbeldekkers mogen worden ingezet, met alle capaciteitsgevolgen van dien?
Dat is niet het geval. Omdat het tracé Utrecht-Leiden op een slappe ondergrond (namelijk veengrond) ligt, is in het onderhoudsregime van ProRail en de aannemers rekening gehouden met het risico van verzakkingen. Daarnaast zijn op dit tracé geen zwaarbelaste goederentreinen toegestaan. Op deze wijze is de veilige berijdbaarheid geborgd en is het spoor dus geschikt voor uitvoering van de huidige dienstregeling, waaronder dubbeldeksmaterieel.
Klopt het dat de aanleg van extra spoor op dit tracé wordt vertraagd omdat alle betrokken partijen afwachten in de hoop dat de ander de funderingsproblematiek aanpakt en betaalt?
Er is momenteel geen sprake van aanleg van extra spoor op dit traject. ProRail en NS doen op dit moment wel onderzoek naar de mogelijkheid om de treinfrequentie op het tracé te verhogen. Dit betreft een verzoek van de decentrale overheden. Wanneer op verzoek van decentrale overheden frequentieverhoging wordt overwogen, geldt dat deze overheden ook om medefinanciering wordt gevraagd. De grondkwaliteit in het gebied kan inhouden dat frequentieverhoging maatregelen zou vergen. Of dit het geval is, en zo ja wat de eventuele bijbehorende investeringen zouden zijn, wordt nog onderzocht.
Kan het zijn dat het financiersprobleem van de provincie wordt veroorzaakt doordat zij de rijkssubsidie, die hiervoor beschikbaar was, inzet voor de aanleg van de Rijnlandroute?
Bij mij is niet bekend dat er sprake is van een financieringsprobleem bij de provincie. Voor de financiering van de aanleg van de Rijnlandroute is door het Rijk apart een beschikking afgegeven. Deze beschikking staat los van de beschikking van het Rijk aan het MIRT-project HOV-NET Zuid Holland Noord uit 2014.
Welke mogelijkheden ziet u om deze patstelling te doorbreken?
Het beeld van een patstelling herken ik niet. Op dit moment wordt er gewerkt aan een technische verkenning naar de haalbaarheid van frequentieverhoging zoals de Provincie Zuid-Holland dat wenst. Benodigde investeringen worden gedurende de voortgang van deze verkenning inzichtelijk.
Wanneer kunnen de reizigers een soepele treinreis en robuuste dienstregeling verwachten op dit traject?
NS en prorail streven naar continue verbetering van de prestaties zodat de reizigers een betrouwbare, veilige en comfortabele reis kunnen maken. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 1, heeft een verstoring op dit traject al snel een relatief grote impact. NS en ProRail hebben mij laten weten de prestaties op dit traject nauwgezet te volgen. Met NS en ProRail heb ik duidelijke afspraken gemaakt over de operationele prestaties op het gehele spoornetwerk. Wanneer die prestaties achterblijven, zal ik deze partijen hier ook op aanspreken en indien nodig op handhaven.
Vindt u ook dat deze problemen zó structureel zijn dat daardoor het maatschappelijk belang van betrouwbaar openbaar vervoer in het gedrang komt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, Welke maatregelen stelt u zich voor om deze problemen zo snel mogelijk te verhelpen? Bent u bijvoorbeeld bereid om dit soort enkelspoorverbindingen snel en met voorrang aan te pakken?
Hinder als gevolg van verstoringen is voor reizigers altijd heel vervelend. Het is om die reden goed om de oorzaak van de hinder te bezien en hieruit lering te trekken voor de toekomst. Zoals ik in de beantwoording van vraag 1 heb laten weten, betreft het op de genoemde trajecten steeds incidenten van een verschillende aard. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 6, heb ik met NS en ProRail duidelijke afspraken gemaakt over de operationele prestaties. Wanneer die prestaties achterblijven, zal ik deze partijen hier ook op aanspreken en indien nodig op handhaven. Investeringen in de spoorinfrastructuur sluit ik nooit uit, maar zijn kostbaar. Daarom wordt altijd uitgebreid bezien of dit voldoende baten biedt en of de verbeteringen ook met operationele oplossingen kunnen worden bewerkstelligd.
Welke maatregelen neemt u op trajecten waar frequent sprake is van overvolle treinen?
De problematiek van te drukke treinen herken ik. Daarom heb ik hier ook gerichte sturing op gezet. Eind 2015 heb ik NS gevraagd alles op alles te zetten om de vervoercapaciteit te verbeteren. Dit heeft geresulteerd in een uitgebreid maatregelenpakket (kamerstuk 2015–2016, 29 984, nr. 650). De uitvoering daarvan is in een onafhankelijke review onderzocht. Daaruit blijkt dat de juiste maatregelen worden genomen en dat NS doet wat is afgesproken.
Het maatregelenpakket van NS bevat een breed scala aan initiatieven, gericht op zowel het vergroten als het beter benutten van de capaciteit. Een van de belangrijkste maatregelen is de spoedbestelling van extra Flirt treinstellen die dit jaar stapsgewijs instromen. Dit neemt niet weg dat het ook in de toekomst tijdens de spits druk kan zijn in de trein. Dat is een bredere maatschappelijke opgave die wordt opgepakt vanuit brede samenwerkingsverbanden.
NS wordt vanuit de concessie met ingang van dit jaar afgerekend op de prestaties ten aanzien van de zitplaatskans (zowel op HRN als HSL) en de jaarlijks vast te stellen top 10 drukke treinen (Kamerstuk 29 984, nr. 697). NS informeert mij binnenkort via de jaarverantwoording HRN over haar prestaties over 2016. Aan de hand daarvan neem ik een handhavingsbesluit. Ik zal uw Kamer daarover te zijner tijd informeren.
Het bericht dat de UNHCR gehinderd wordt door Turkije in de monitoring van de vluchtelingendeal |
|
Sharon Gesthuizen (SP), Joël Voordewind (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «UN struggles to monitor fate of readmitted Syrians in Turkey»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat de Hoge Commissaris voor Vluchtelingen van de VN (UNHCR) geen «ongehinderde en voorspelbare toegang tot uitzendcentra in Turkije en het opvangcentrum in Duzici» heeft, ondanks de formele garanties die gemaakt zijn in het kader van de vluchtelingendeal?2
Zoals u bekend hecht het kabinet zeer aan de nauwe samenwerking met internationale organisaties als UNHCR en IOM in de uitvoering van de EU-Turkije Verklaring en heeft het zich daarvoor steeds ingezet. Toegang tot migranten die onder de Verklaring zijn teruggekeerd hoort daar wat het kabinet betreft ook bij. De toegang tot de opvanglocaties is reeds een terugkerend onderwerp in politieke en hoogambtelijke contacten van Nederland en de Europese Commissie met Turkije.
Zoals ook uit de vierde voortgangsrapportage van de Europese Commissie over de uitvoering van de EU-Turkije Verklaring blijkt, is hun ook toegang verleend tot de verschillende centra en opvangkampen. Daarnaast delen de Turkse autoriteiten ook informatie over de teruggekeerde migranten. Het kabinet merkt dan ook op dat er geen sprake is van een systematische weigering. Tegelijkertijd is het kabinet geen deelgenoot van de beweegredenen van de Turkse autoriteiten om de toegang in specifieke gevallen te ontzeggen. Nederland zal dan ook bij de Commissie blijven bepleiten dat regelmatige toegang deel uitmaakt van de gezamenlijke aanpak, en dat daarvoor bij de reguliere rapportage aandacht bestaat.
Waarom heeft Turkije de toegang tot het opvangcentrum in Duzici de UNHCR meermaals ontzegd?3
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat er begin november slechts 12 van de 82 Syriërs die vanuit Griekenland zijn teruggestuurd, een tijdelijke verblijfsstatus hebben gekregen?4 Wat zijn de actuele data?
In de vierde voortgangsrapportage over de EU-Turkije Verklaring, rapporteerde de Europese Commissie dat alle teruggekeerde Syriërs (t.t.v. voortgangsrapportage betrof dat 42 Syriërs) zijn opgevangen in een vluchtelingenkamp en weer zijn geregistreerd t.b.v. de speciale tijdelijke beschermingsmaatregel voor Syriërs. Tien personen zijn vrijwillig teruggekeerd naar Syrië.
Het kabinet herkent niet dat Syrische vluchtelingen onvoldoende worden beschermd. Op grond van de tijdelijke beschermingsmaatregel genieten zij vergelijkbare rechten als onder het VN-Vluchtelingenverdrag. Turkije biedt hun, met ondersteuning van de EU via de Faciliteit voor Vluchtelingen in Turkije, onder andere opvang, gezondheidszorg, toegang tot onderwijs en een cashcardprogramma waarmee vluchtelingen maandelijks een bedrag ter beschikking krijgen om naar eigen inzicht te besteden aan zaken als boodschappen, kleding, of woon-, onderwijs- en medische kosten.
Hoeveel teruggestuurde Syrische vluchtelingen worden op dit moment onvoldoende beschermd in Turkije? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u bevestigen dat er vorig jaar 176 vluchtelingen aan de grens met Turkije zijn doodgeschoten?5 Is dit te rijmen met de afspraken die zijn gemaakt in het kader van de vluchtelingendeal? Hoe wordt er voorkomen dat er nog meer mensen worden doodgeschoten? Hoe ziet u uw eigen rol daarin als trekker van de vluchtelingendeal?
Zoals aan uw Kamer geschreven in het schriftelijk overleg inzake migratiebeheer EU-Turkije (d.d. 17 mei 2016, Kamerstuk 21 501-20 nr. 1141), is de Turks-Syrische grens ruim 900 km lang en grenst zij direct aan een actief conflictgebied in Syrië. Met UNHCR heeft het kabinet begrip voor de complexe veiligheidsvraagstukken waarmee de Turkse autoriteiten zich geconfronteerd zien, zoals grensoverschrijdingen door «foreign fighters» en smokkel van o.a. wapens. Daarnaast wijst het kabinet op de uitdagingen die er zijn om berichten over schietincidenten bevestigd te krijgen. Het kabinet kan noch het genoemde aantal, noch de status bevestigen van personen die aan de grens zouden zijn omgekomen.
In datzelfde schriftelijk overleg schreef het kabinet dat ten aanzien van de veiligheid van vluchtelingen in Turkije en het respecteren van de materiële vereisten van het VN-Vluchtelingenverdrag, UNHCR en migratiediensten van verschillende lidstaten het Turkse Directoraat-Generaal Migratiemanagement ondersteunen in zijn ontwikkeling door technisch advies en trainingen aan te bieden.
Acht u de bovenstaande voorbeelden als een schending van de vluchtelingendeal door Turkije? Zo ja, op welke wijze gaat u deze schending aankaarten?
Zie antwoorden op vragen 2,3 en 6.
Hoeveel vluchtelingen zijn er in het kader van de vluchtelingendeal in totaal teruggestuurd vanuit Griekenland naar Turkije?
Volgens gegevens van de Europese Commissie zijn tot en met 25 januari jl. 851 migranten teruggekeerd naar Turkije.
Hoeveel van de 2,7 miljoen vluchtelingen in Turkije hebben inmiddels een werkvergunning?
Volgens cijfers van het Turkse Ministerie van Arbeid hebben ca. 18.000 Syriërs een werkvergunning aangevraagd. Daarvan zijn ca 13.000 aanvragen toegekend, waarvan ca. 5.000 aan vluchtelingen. Dat is een stijging van ca. 2.000 sinds het verschijnen van de vierde voortgangsrapportage over de uitvoering van de EU-Turkije Verklaring, waarvan uw Kamer als deel van het verslag van de JBZ-Raad van 8–9 december 2016 (Kamerstuk 32 317 nr. 453 d.d. 13 december 2016) een appreciatie ontving.
Herinnert u zich dat u tijdens het mondelinge vragenuur van 5 april jl. zei: «Het gaat ook niet om bruine ogen. Ik wijs er wel op dat het nagevraagd is en dat daar vervolgens van Turkse kant een persverklaring uit voortgekomen is. Niettemin is het van belang om juist dit soort elementen zeer precies te bekijken, omdat het ook voor de Nederlandse regering van belang is dat de afspraken die gemaakt zijn met Turkije gebaseerd zijn op internationale standaarden»? Bent u bereid om nu opnieuw de bovengenoemde elementen van de uitvoering van de deal, en de mogelijkheden van de monitoring daarop, zeer precies te bekijken?
Ja, deze elementen zijn terugkerende onderwerpen in politieke en hoogambtelijke contacten met Turkije van Nederland en de Europese Commissie, die de uitvoering van de afspraken tussen de EU en Turkije monitort.
Noord-Koreaanse dwangarbeiders |
|
Harry van Bommel (SP), Sadet Karabulut (SP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat er honderden Noord-Koreaanse dwangarbeiders werkzaam zijn op ten minste één scheepswerf van het bedrijf CRIST S.A. in Polen?1
Het kabinet is op de hoogte van berichten over vermeende dwangarbeid bij Noord-Koreaanse burgers die in Polen werken. Het Poolse Ministerie van Family, Labour and Social Planning geeft desgevraagd aan dat er enkele honderden Noord-Koreanen in Polen werkzaam zijn.
De Poolse Arbeidsinspectie geeft aan dat het inspecties uitvoert bij bedrijven waar Noord-Koreanen werken en dat het aantal inspecties is toegenomen. Er zouden geen gevallen van illegaal werk of mensenhandel zijn aangetroffen, noch overtredingen die het kenmerk hebben van dwangarbeid.
Polen is sinds begin 2016 gestopt met het verstrekken van (lange termijn) visa aan Noord-Koreanen. Het aantal Noord-Koreanen dat werkzaam is in Polen neemt hierdoor af.
Zijn er, voor zover bekend, elders in Europa Noord-Koreaanse dwangarbeiders werkzaam?
Diverse onderzoeken spreken over enkele honderden Noord-Koreaanse burgers die werkzaam zijn in de Europese Unie. Dit aantal zou naar verluidt momenteel teruglopen. In de meest recente Europese mensenhandel cijfers worden alle niet-EU landen waarvan in 2013–2014 vijftig of meer slachtoffers zijn aangetroffen in de EU genoemd. Noord-Korea staat daar niet bij.2
Sinds 2013 zijn er in Nederland geen nieuwe aanvragen voor tewerkstellingsvergunningen of notificaties gedaan voor Noord-Koreanen. In 2015 is wel een onderzoek door de Inspectie SZW met betrekking tot Noord-Koreanen afgerond en aangeleverd bij het OM.
Waren of zijn er, voor zover bekend, ook dwangarbeiders uit Noord-Korea werkzaam in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Werden en worden er, naast NAVO-schepen, ook Nederlandse civiele schepen onderhouden op deze werf? Zo ja, was u op de hoogte van de dwangarbeid verricht door Noord-Koreanen op deze werf? Welke stappen heeft u genomen om deze misstand te beëindigen?
Er vonden ook werkzaamheden voor Nederlandse schepen op de werf plaats. Ambtelijk is contact opgenomen met het betreffende Nederlandse bedrijf. Naar aanleiding van berichten over vermeende dwangarbeid door Noord-Koreaanse arbeiders, heeft het bedrijf de werf CRIST om uitleg gevraagd. De werf heeft verklaard zich volledig te houden aan de Poolse wet- en regelgeving. Dit is bevestigd door het arbeidsbureau dat bemiddeld heeft bij de tewerkstelling van Noord- Koreaanse arbeiders.
Ambtelijk is ook contact opgenomen met zowel de Poolse Arbeidsinspectie als ook het Ministerie van Sociale Zaken. De Poolse inspectie geeft desgevraagd aan dat het de rechtmatigheid van de tewerkstellingen op de werf vier keer heeft gecontroleerd en dat daarbij geen bewijs is aangetroffen van het tewerkstellen van Noord-Koreanen in condities die het kenmerk hebben van dwangarbeid.
Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven dat zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen naleven. Onderdeel daarvan is dat zij due diligence toepassen, dus risico’s in hun toeleveringsketen identificeren, voorkomen of mitigeren en daarover rekenschap afleggen.
Op 22 december 2016 heeft uw Kamer daarnaast een wetsvoorstel ontvangen ter goedkeuring van het Protocol van 2014 bij het Verdrag betreffende gedwongen arbeid. In dit protocol is onder meer opgenomen dat een bedrijf zich er door voldoende diepgaand onderzoek van moet vergewissen dat zich geen misstanden voordoen bij onderaannemers in andere landen. Indien dit wetsvoorstel wordt goedgekeurd verplicht het lidstaten om due diligence in de publieke en private sector te ondersteunen om de risico’s van gedwongen arbeid te voorkomen en aan te pakken.
Zie tevens het antwoord op de vragen 5 en 6.
Deelt u de mening dat dwangarbeid onacceptabel is en wanneer dit plaatsvindt op Europese bodem met alle mogelijke middelen bestreden moet worden? In hoeverre is dat in dit geval gebeurd?
Mensenhandel en dwangarbeid zijn in strijd met internationale mensenrechtennormen, waaronder een aantal fundamentele verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) waarvan Nederland en Polen partij zijn. In de EU zijn voorts regels inzake arbeidsvoorwaarden, gezondheid en veiligheid op het werk en de wetgeving tegen mensenhandel van toepassing, ongeacht of iemand de status van onderdaan van de EU of van een derde land heeft. Het is de verantwoordelijkheid van de nationale autoriteiten om ervoor te zorgen dat de regels worden gehandhaafd.
Het kabinet veroordeelt mensenhandel en gedwongen arbeid waar ook ter wereld en zet zich in voor fatsoenlijke arbeidsomstandigheden en tegen uitbuiting binnen en buiten de EU. Naar aanleiding van berichten over de zorgelijke positie van Noord-Koreaanse arbeidsmigranten in het buitenland heeft Nederland hiervoor in EU en VN-verband specifiek aandacht gevraagd en opgeroepen tegen misstanden op te treden.
Zo heeft Nederland de voormalig VN Speciaal Rapporteur voor de mensenrechtensituatie in Noord-Korea, Marzuki Darusman, opgeroepen aandacht te besteden aan de zorgelijke positie van Noord-Koreaanse arbeidsmigranten in het buitenland. Ook de huidige Speciaal Rapporteur Quintana heeft de problematiek op het netvlies. De Derde Commissie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties heeft afgelopen jaar – bij consensus – een door de EU en Japan ingediende resolutie aangenomen over de mensenrechtensituatie in Noord-Korea, waarin voor het eerst nadrukkelijk aandacht is geschonken aan de problematiek van dwangarbeid. Ook binnen de Mensenrechtenraad zal hier aandacht aan worden geschonken. Vanuit het Mensenrechtenfonds is onder meer een studie naar Noord-Koreaanse arbeiders in Rusland gefinancierd.
Tijdens het EU-voorzitterschap heeft Nederland zich ook ingezet om mensenhandel met het oogmerk van arbeidsuitbuiting tegen te gaan. Zo is er een handleiding opgesteld over multidisciplinaire samenwerking omtrent dit fenomeen en zijn er in dat kader raadsconclusies aangenomen.3 Van de handleiding is recent een website gemaakt met tips, adviezen en voorbeelden van de aanpak.4 De Nederlandse politie is sinds een aantal jaar de zogenaamde «co-driver» van het project om de operationele samenwerking tegen mensenhandel in de EU te versterken, EMPACT THB.5
De regering blijft zich zowel bilateraal als in internationaal verband inzetten om mensenhandel en dwangarbeid te voorkomen.
Kunt u aangeven welke internationale en Europese verdragen geschonden worden als gevolg van deze praktijk?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat de dwangarbeiders vrijwel hun gehele salaris direct moeten afdragen aan de Noord-Koreaanse staat? Is bekend om welke geldhoeveelheden het gaat?2
In 2015 werd in het rapport van de Speciaal Rapporteur geschat dat de inkomsten voor de Noord-Koreaanse autoriteiten uit arbeid in derde landen tussen USD 1,2 en 2,3 miljard zouden bedragen. In zijn rapport van 22 februari jl. spreekt de Speciaal Rapporteur over een aanzienlijk deel (60–90 procent) van salarissen dat zou worden afgestaan. Zie tevens het antwoord op vraag 4.
Erkent u dat er een risico bestaat dat dwangarbeiders gevoelige informatie omtrent de militaire schepen en technologie met de Noord-Koreaanse autoriteiten delen?
Het kabinet neemt de dreiging van spionage en het afschermen van gevoelige informatie zeer serieus en zal niet nalaten zo nodig maatregelen te treffen.
De ongevraagde voorlopige aanslag 2017 en de vermogensrendementsheffing |
|
Farshad Bashir |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Over hoeveel procent rendement wordt iemand met een grondslag sparen en beleggen van 75.000 euro aangeslagen sinds 1 januari 2017? Hoe reëel is deze veronderstelling in uw ogen, wanneer het gaat om iemand die dit geld op een spaarrekening heeft staan?
Zoals gemeld aan uw Kamer in mijn brief van 20 september 20161 bedraagt het rendementspercentage over een grondslag sparen en beleggen van € 75.000 gedurende dit kalenderjaar 2,871%. Dit rendementspercentage is opgebouwd voor 67% uit het rendementspercentage van rendementsklasse I (sparen) van 1,63% en voor 33% uit het rendementspercentage van rendementsklasse II (beleggen) van 5,39% zodat het totale percentage 2,871% bedraagt. Door het tarief in box 3 van 30% is de te betalen belasting 0,8613% van een grondslag sparen en beleggen van € 75.000.
Waarom belast u een rendement dat, zeker voor spaarders, niet haalbaar is?
De wijzigingen in de systematiek van box 3 met ingang van 1 januari 2017 zijn een eerste stap naar een heffing die beter aansluit op het werkelijke rendement. In die nieuwe systematiek is het forfaitaire rendement bepaald aan de hand van de gemiddeld in de voorgaande jaren gerealiseerde rendementen op sparen en beleggen. Deze rendementen worden jaarlijks aangepast aan de hand van de meest actuele gegevens. Daarnaast wordt op basis van de gemiddelde vermogensmix van belastingplichtigen het vermogen opgedeeld in een spaardeel en een beleggingsdeel. Deze verdeling is gebaseerd op de gemiddelde samenstelling van het box 3-vermogen van alle belastingplichtigen in het belastingjaar 2012. Voor belastingplichtigen met een box 3-vermogen van minder dan € 100.000 is het gemiddelde spaardeel in die mix met 67% substantieel. Daardoor daalt het forfaitaire rendement voor deze groep ten opzichte van 2016 met ongeveer 1,13 procentpunt (van 4% naar 2,871%). Met een combinatie van sparen en beleggen – zoals de gemiddelde vermogensmix veronderstelt – is dit rendement ook in 2015 en 2016 haalbaar. In de komende jaren daalt het forfaitaire rendement – door de herijkingssystematiek – voor deze groep verder in het geval de spaarrente laag blijft. Een forfaitaire benadering gaat wel gepaard met een zekere grofheid en het forfaitaire rendement kan hoger of lager uitkomen dan het werkelijk behaalde rendement.
De voorlopige aanslag 2017 is bedoeld om het bedrag waarop de definitieve aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld gespreid te kunnen betalen. Door de wijzigingen per 1 januari 2017 zal ook de voorlopige aanslag gemiddeld beter aansluiten bij het werkelijk behaalde rendement. Dit systeem is in de ogen van het kabinet slechts een tussenstap. Het belasten van het werkelijke rendement is het uiteindelijke doel.
Hoeveel vermogen is er in 2016 van box 3 naar een bv verhuisd? Hoeveel vermogen verhuist er normaliter jaarlijks van box 3 naar een bv?
Zie antwoord vraag 2.
Wat wordt er door de Belastingdienst gedaan aan de vele belastingadvieskantoren die sluipwegen bieden om de box 3-heffing te ontlopen?
Uit de systemen van de Belastingdienst valt niet te herleiden of in bv’s ingebracht vermogen afkomstig is uit box 3.
Wat vindt u ervan dat belastingbetalers die het geld hebben voor belastingadvies en zich tot een van deze belastingadvieskantoren kunnen wenden minder belasting betalen over hun vermogen, en dat andere belastingbetalers die de weg naar een belastingadvieskantoor financieel niet kunnen vinden meer belasting moeten betalen over hun vermogen? Vindt u dit eerlijk? Zo nee, wat gaat u eraan doen om deze ongelijkheid aan te pakken?
Zolang belastingplichtigen zich houden aan de wet- en regelgeving is er niets mis met het inwinnen van advies bij een belastingadvieskantoor. Daarnaast zijn en blijven belastingplichtigen zelf verantwoordelijk voor het doen van hun aangifte, ook als zij advies inwinnen bij een advieskantoor.
Daarom vindt bij ongeoorloofde constructies handhaving in eerste instantie plaats bij de belastingplichtige zelf. De Belastingdienst houdt overigens ook toezicht op advieskantoren. Belastingadviseurs die ongeoorloofde constructies adviseren komen bijvoorbeeld in beeld naar aanleiding van een correctie bij één van hun klanten, maar ook als een bepaalde constructie vaker voorkomt bij klanten van één adviseur. In de praktijk gaat het om een kleine groep van adviseurs. Deze adviseurs kunnen rekenen op extra aandacht en verscherpt toezicht. Na overleg met de boetefraudecoördinator kunnen deelnemingsvariantboetes worden opgelegd of vindt strafrechtelijke vervolging plaats.
De Coördinatiegroep Constructiebestrijding (CCB) van de Belastingdienst houdt zich bezig met ongeoorloofde en geoorloofde constructies. Indien er, bijvoorbeeld vanuit de CCB, signalen komen dat bepaalde sluiproutes regelmatig gebruikt worden door adviseurs, wordt er in samenwerking tussen de Belastingdienst en het Ministerie van Financiën onderzocht of er aanleiding is voor een wijziging van wet- en regelgeving.
Deelt u de mening dat, zolang de belastingdruk op vermogensrendement buitenproportioneel is, belastingplichtigen op zoek gaan naar sluipwegen om deze belasting te ontlopen? Beïnvloedt dit naar uw mening de belastingmoraal, vooral die van mensen die geen sluipweg kunnen bewandelen omdat ze het geld niet hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Kan u zich voorstellen dat belastingplichtigen zich ergeren aan het feit dat zij maandelijks via de voorlopige aanslag 2017 worden aangeslagen voor een rendement dat ze niet (kunnen) halen? Wat is hiervoor uw oplossing?
Zie antwoord vraag 5.
Het ontslag van 1500 textielwerkers in Bangladesh |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Duizenden textielwerkers Bangladesh ontslagen na staking»?1
Ja
Wat is uw reactie op het bericht dat 1.500 mensen zijn ontslagen bij textielfabrieken in Bangladesh, na een massale staking voor een hoger minimumloon en de arrestatie van twaalf vakbondsleiders en mensenrechtenactivisten?
Dit bericht baart mij grote zorgen. Na de recente loonacties heeft Nederland aandacht gevraagd voor de ontstane situatie bij vertegenwoordigers van gelijkgezinde landen en internationale organisaties om dit gezamenlijk aan de orde te kunnen stellen bij de autoriteiten van Bangladesh. De Nederlandse ambassadeur heeft gesproken met de werkgeversorganisatie en met de autoriteiten in Bangladesh. Ook heeft een gesprek plaatsgevonden met een van de grotere vakbondsorganisaties. Nederland heeft het belang van vrijheid van vereniging, de rechten van werknemers en sociale dialoog in deze gesprekken benadrukt.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de ondertekenaars van het Bangladesh-akkoord over dit recente bericht en aan te dringen op oplossingen met betrekking tot vakbondsvrijheid in Bangladesh, die overduidelijk in het geding is?
Het Bangladesh-akkoord richt zich primair op de brand- en gebouwveiligheid van de textielfabrieken. Het kabinet gaat graag in gesprek met de partijen van het Bangladesh-akkoord over hun opvatting over en ervaring met vakbondsvrijheid in Bangladesh. Er staat binnenkort een afspraak gepland met de directeur van het Bangladesh-akkoord. Daar zal vakbondsvrijheid ter sprake komen.
Bent u bereid om hierover met bedrijven in gesprek te gaan die in Nederland actief zijn en kleding laten maken in de betreffende fabrieken?
De Nederlandse overheid is partij bij het textielconvenant waarbij Nederlandse bedrijven gezamenlijk afspraken hebben gemaakt over hoe de risico’s in de keten aan te pakken. In het textielconvenant is afgesproken dat er collectieve projecten zullen komen voor vakbondsvrijheid en leefbaar loon. Er moet nog een keuze gemaakt worden voor de landen waar die collectieve projecten ontwikkeld zullen worden. Gezien de recente ontwikkelingen moet Bangladesh zeker in overweging worden genomen.
Er is nog geen inzicht in de productielocaties van Nederlandse merken. Medio dit jaar zal informatie over productielocaties beschikbaar zijn voor de merken die het textielconvenant hebben ondertekend. Indien Nederlandse merken in hun productielocaties te maken hebben gekregen met de bovengenoemde vakbondsacties, verwacht het kabinet dat zij zich nadrukkelijk uitspreken voor vakbondsvrijheid en tegen het ontslaan van werknemers vanwege vakbondsacties.
Ook via ons Strategisch Partnerschap met Fair Wear Foundation, FNV en CNV is ruime aandacht voor vakbondsvrijheid en leefbaar loon in productielanden, waaronder Bangladesh. Daarnaast heeft Fair Wear Foundation begin deze maand een brief gestuurd naar de autoriteiten van Bangladesh waarin de Nederlandse organisatie haar zorgen uit over de recente massa-ontslagen van protesterende arbeiders en de arrestaties van vakbondsleiders. Fair Wear Foundation bepleit in de brief de verhoging van het minimumloon voor de kledingarbeiders in Bangladesh. Fair Wear Foundation heeft haar leden opgeroepen na te gaan bij hun leveranciers of hun werknemers door bovengenoemde maatregelen zijn getroffen, omdat zij zich uitgesproken hebben voor hogere lonen. Van de leveranciers wordt verwacht dat zij klachtprocedures ter beschikking hebben om schendingen van arbeidsrechten te adresseren.
Ook andere EU-lidstaten, waaronder Zweden, Denemarken en Duitsland, steunen programma’s voor vakbondsvrijheid.
Op welke manier levert het textielconvenant al op korte termijn oplossingen voor problemen als de inperking van de vakbondsvrijheid, betaling onder de grens van een leefbaar loon en het massale ontslag van fabrieksarbeiders?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om bij de regering van Bangladesh aan te dringen op het aangaan van gesprekken met vakbonden over een leefbaar loon en om de vakbondsvrijheid te respecteren?
Nederland maakt via de Europese Unie deel uit van de dialoog met de autoriteiten van Bangladesh in het kader van de Sustainability Compact. Een van de voorwaarden onder de Compact is het verbeteren van de naleving van fundamentele arbeidsnormen, waaronder vakbondsvrijheid. Helaas moet worden geconstateerd dat de maatschappelijke omgeving voor vakbonden in Bangladesh ongunstig is. Er heerst onder werkgevers en werknemers een groot wantrouwen tegen vakbonden. Nederland heeft herhaaldelijk aandacht gevraagd voor de rechten van arbeiders en blijft dat doen. Tijdens mijn laatste bezoek aan Bangladesh afgelopen september heb ik mijn zorgen hierover geuit bij de Minister van Handel. Ook heeft Nederland onmiddellijk na de recente loonacties de vakbondsvrijheid aan de orde gesteld bij de autoriteiten van Bangladesh. Daarnaast zet Nederland zich in voor leefbare lonen, bijvoorbeeld door via de EU dialoog met Bangladesh een nieuwe verhoging van het wettelijk minimumloon te bepleiten. Nederland trekt zoveel mogelijk op met gelijkgezinde landen en internationale organisaties.
Uitspraken van de president van Mali over terugname uitgeprocedeerde asielzoekers en illegalen |
|
Raymond Knops (CDA), Han ten Broeke (VVD), Mona Keijzer (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Hoe beoordeelt u de berichtgeving1 dat Mali «nooit» een hervestigingsakkoord over de terugkeer van Malinese migranten uit Europa zal tekenen?
Mali is op basis van het internationaal gewoonterecht gebonden mee te werken aan de gedwongen terugkeer van eigen onderdanen, een verplichting die het Verdrag van Cotonou2 bevestigt. De EU en Mali werken samen bij terugkeer. De uitspraken van de Malinese president tonen overigens de gevoeligheden rond terugkeer. Voor landen als Mali zijn overmakingen (zgn. remittances) van migranten doorgaans een inkomstenbron die groter is dan die van internationale samenwerking of van de buitenlandse investeringen in dat land. De Malinese president is ook van mening dat slachtoffers op de Middellandse Zee moeten worden voorkomen en hij is zich bewust van de problemen die irreguliere migratie voor Europa met zich meebrengt. De president wil op technisch niveau tot een pragmatische aanpak komen. Dat is precies waar de EU met Mali aan werkt.
Klopt het dat de Malinese president Keïta in een persconferentie met de Franse president Hollande gesteld heeft dat Mali «nog nooit» een hervestigingsakkoord gesloten heeft met een ander land en dat ook «nooit zal doen»?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhouden de uitspraken van de Malinese president zich tot uw recente persbericht2, waarin u beweert een «overeenkomst» gesloten te hebben namens de EU met Mali, die de terugkeer van Malinese migranten uit Europa moet bevorderen?
Op 11 december 2016 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken namens de EU overeenstemming bereikt met Mali over een gezamenlijke migratie-aanpak. Deze aanpak is vastgelegd in een door beide partijen getekende gezamenlijke verklaring4 en gaat uit van een brede benadering die onder andere gericht is op het tegengaan van mensensmokkel, het bevorderen van veiligheid en het creëren van jeugdwerkgelegenheid. Samenwerking op terugkeer maakt onderdeel uit van deze aanpak die de EU voorstaat.
Bent u bereid te erkennen dat de uitspraken van de Malinese president nog verder gaan dan de felle reactie van de Minister van Buitenlandse Zaken, die in reactie op uw persbericht stelde dat er helemaal geen sprake was van een akkoord, en bovendien rectificatie eiste, waarna de dialoog weer kan worden hervat?3
Mali schendt de gezamenlijke verklaring niet met de uitspraken van de president. In deze verklaring staat dat de EU en Mali overeenkomen om de samenwerking te intensiveren bij het begeleiden van de terugkeer van irreguliere migranten uit Europa. De uitspraken van de Malinese president – net als de reactie van de Malinese Minister van Buitenlandse Zaken eerder – laten de gevoeligheid zien van gedwongen terugkeer van Malinezen naar Mali. Dit neemt niet weg dat op praktisch niveau Mali goede wil toont door met de EU samen te werken, bijvoorbeeld door de organisatie van identificatiemissies naar Europese landen.
Schendt Mali deze «overeenkomst» met de uitspraken van president Keïta? In hoeverre is verdere dialoog mogelijk als Mali aangeeft «nooit» een hervestigingsakkoord te zullen sluiten?
Zie antwoord vraag 4.
Blijft u van mening dat sprake is van een «semantische discussie» die we «niet groter moeten maken dan het is»?4
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre heeft uw persbericht bijdragen aan de ophef die in Mali ontstaan is en de weigering om een akkoord te willen sluiten over de terugname van migranten? Vindt u het nog steeds «heel goed» wat er gebeurd is, dat de gevoeligheid in Mali wijst op de «mogelijkheid om tot afspraken op dit terrein te komen»?5
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel medewerking verwacht u nog van Mali na de uitspraken van president Keïta, in het licht van de praktijk van de afgelopen jaren, die uitgewezen heeft dat de medewerking van Mali aan gedwongen terugkeer van uitgeprocedeerde asielzoekers «beperkt» was?6
Mali stelt mee te werken aan gedwongen terugkeer wanneer het vaststaat dat de illegaal in Nederland verblijvende vreemdeling de Malinese nationaliteit heeft. In die gevallen zou Mali een reisdocument afgeven voor terugkeer naar Mali. Sinds april 2014 zijn geen personen gedwongen teruggekeerd naar Mali. Zelfstandige terugkeer, bijvoorbeeld via IOM, vindt op beperkte schaal plaats. In de genoemde periode zijn vanuit de caseload van de Dienst Terugkeer en Vertrek circa tien vreemdelingen zelfstandig teruggekeerd naar Mali.
Hoeveel uitgeprocedeerde asielzoekers en illegalen uit Mali zijn gedwongen teruggekeerd vanuit Nederland naar Mali, dus met medewerking van de Malinese autoriteiten, sinds de aanvang van de inzet van Nederlandse militairen in de VN-missie MINUSMA, in april 2014?
Zie antwoord vraag 8.
Werkt Mali voldoende mee aan de terugname van eigen uitgeprocedeerde asielzoekers en illegalen uit Nederland, aangezien het daar politiek en juridisch op basis van de overeenkomst van Cotonou en de Valetta-afspraken toe verplicht is?
Zie antwoord vraag 8.
Wat vindt ervan dat Mali maling heeft aan Nederland en de EU, terwijl het veel ontwikkelingshulp uit Nederland ontvangt en beschermd wordt door Nederlandse militairen sinds 2014?
Al dan niet gedwongen terugkeer van mensen die illegaal in Nederland verblijven is een belangrijk onderdeel van het Nederlandse migratiebeleid en van wezenlijk belang voor het draagvlak voor en de geloofwaardigheid van het toelatingsbeleid. Het is cruciaal dat derde landen als Mali hieraan hun medewerking verlenen. Daartoe hebben deze landen zich ook verplicht. Niettemin is die medewerking niet altijd evident, vanwege de genoemde gevoeligheden.
Het kabinet is van mening dat maatregelen om deze medewerking te stimuleren het effectiefst zijn als zij onderdeel zijn van een breder pakket. Dit was ook het uitgangspunt bij de aanpak met Mali. In algemene zin sluit het kabinet negatieve prikkels – zoals het korten op ontwikkelingssamenwerking – echter niet uit. Deze maatregelen moeten bij voorkeur eerst gezocht worden binnen het migratiedomein. Het kabinetsbeleid is gestoeld op de aanbevelingen van de Adviescommissie Vreemdelingenzaken over de «Strategische Landenbenadering migratie» (zie Kamerstuk 29 344/30 573, nr. 128).
In het geval van Mali wordt naast samenwerking op terugkeer ook intensief gesproken over het belang van voortgang bij de aanpak van transitmigratie en van grondoorzaken van migratie zoals instabiliteit. Nederland en de EU kiezen hierbij voor een pragmatische aanpak. Dat vergt tijd, maar zal uiteindelijk het meest effectief zijn.
Deelt u de opvatting van de Duitse viceKanselier Gabriel dat landen die uitgewezen asielzoekers niet of onnodig traag terugnemen, niet hoeven te rekenen op Duitse ontwikkelingshulp?7
Zie antwoord vraag 11.
Zo ja, vindt u dat deze situatie van toepassing is op Mali? Bent u bereid bilateraal en in internationaal verband druk uit te oefenen op Mali om zijn verplichtingen na te komen om migranten terug te nemen?
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht “Ombudsman haalt bakzeil: Ed Nijpels en SER wél eerlijk over windenergie” |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ombudsman haalt bakzeil: Ed Nijpels en SER wél eerlijk over windenergie»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht «Ombudsman haalt bakzeil: Ed Nijpels en SER wél eerlijk over windenergie»?
Ik beschouw dit als een zaak van de Nationale ombudsman. Het is de rol van de Nationale ombudsman om op onafhankelijke wijze bestuursorganen te controleren. De SER heeft een herzieningsverzoek bij de Nationale ombudsman ingediend en de Nationale ombudsman heeft na de presentatie van nieuwe informatie zijn oordeel herzien.
Vindt u dat de Ombudsman nog geloofwaardig is, nu hij op aandringen van VVD-coryfee Ed Nijpels zijn eigen oordeel herziet over diens eenvoudig te controleren uitspraken?
Ik heb geen signalen dat de Nationale ombudsman zich onder druk heeft laten zetten. De Nationale ombudsman is een Hoog College van Staat met een onafhankelijke en onpartijdige rol. De Nationale ombudsman biedt belanghebbende partijen de mogelijkheid om een verzoek tot herziening in te dienen wanneer een rapport hen hier goede redenen toe geeft. Uit de procedure blijkt dat een uitgebracht rapport alleen wordt herzien wanneer er nieuwe feiten bekend zijn geworden die tot een ander oordeel kunnen leiden of wanneer blijkt dat de Nationale ombudsman bepaalde feiten die van invloed zijn geweest op het oordeel verkeerd heeft begrepen. Zoals in het herziene rapport is te lezen hebben de concept-bevindingen van het eerdere onderzoek de voorzitter van de SER toentertijd niet bereikt en heeft de SER daar zodoende niet op kunnen reageren. Er bleek voor de SER wel aanleiding tot het maken van opmerkingen op de concept-bevindingen. De SER heeft de Nationale ombudsman daarom op
23 november 2016 verzocht om nogmaals te kijken naar het op 25 oktober 2016 uitgebrachte rapport. Dit verzoek is door de Nationale ombudsman gehonoreerd.
De Nationale ombudsman heeft vervolgens kennis genomen van het proces van totstandkoming van de factchecker waarover een klacht was ingediend. De tekst van de factchecker is aangeleverd door externe experts en noch de SER, noch het secretariaat van de Commissie Borging Energieakkoord, is betrokken geweest bij, of heeft invloed uitgeoefend op deze tekst. De Nationale ombudsman heeft op basis van deze nieuwe informatie zijn oordeel herzien. Hij heeft daarmee invulling gegeven aan zijn wettelijke taken en ik zie dan ook geen reden voor vertrek van de Nationale ombudsman.
Deelt u de mening dat de Ombudsman zich onder druk van de heersende elite laat zetten en dus niet in staat is om te doen waar hij voor aangesteld is, namelijk op een onafhankelijke manier de belangen van de bevolking te verdedigen en dus dient te vertrekken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Nederland verspeelt kansen in veelbelovende ruimtevaartmarkt’ |
|
Agnes Mulder (CDA), Kees Verhoeven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederland verspeelt kansen in veelbelovende ruimtevaartmarkt»?1
Ja.
Deelt u de mening van het artikel dat ruimtevaart voor Nederland essentieel is voor de maatschappij en het innovatief vermogen van Nederland?
Ja. Ruimtevaarttechnologie is een belangrijke bron van innovatie. Ruimtevaarttechnologie wordt op allerlei manieren ingezet, bijvoorbeeld bij machines waarmee computerchips worden vervaardigd. Tegelijk bieden de beelden en gegevens van satellieten tal van kansen om op basis hiervan nieuwe diensten te verlenen aan overheden, kennisinstellingen en bedrijven. Dat kan variëren van de inspectie van de integriteit van zee-/rivierweringen, van (ondergrondse) pijpleidingen, bodembewegingen, precisielandbouw, de gezondheid van bosbestanden en andere natuurinspecties tot het monitoren van bodemvochtigheid voor agrarische en meteorologische doeleinden.
Met satellietdata kunnen tal van nieuwe, innovatieve toepassingen worden ontwikkeld voor het adresseren van economische en maatschappelijke kwesties. Het biedt kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven en voor hoogwaardige werkgelegenheid.
Deelt u de analyse dat de ontwikkelingen van de afgelopen jaren op het gebied van commerciële ruimtevaart, met bedrijven zoals SpaceX en Blue Origin en de groeiende ambities van zowel bedrijven als landen op het gebied van ruimtevaart, kansen bieden voor de Nederlandse ruimtevaartindustrie?
Ja.
Volgens het artikel staat Nederland op de 18e plaats wat betreft investeringen in de technologieprogramma’s van de European Space Agency (ESA); wat is de reden voor deze relatief lage inzet? Op welke overwegingen is die gebaseerd? Zou Nederland niet hoger in moeten zetten gezien de grote kansen die er liggen voor de nabije toekomst?
Voor de verplichte ESA-programma’s draagt Nederland een evenredig deel bij van 4,53%. Dat is conform het Nederlandse aandeel in het totale bnp van de ESA-lidstaten gezamenlijk.
Op basis van de Nederlandse inschrijvingen tijdens de ESA-Ministersconferentie van december 2016 bedraagt dit aandeel 1,74% voor de optionele ESA-ruimtevaartprogramma's. In vergelijking met andere Europese landen, zoals België, Zwitserland en Noorwegen heeft Nederland minder middelen begroot voor de optionele ruimtevaartprogramma’s van ESA. Dat Nederland tijdens de ESA-Ministersconferentie van 2016 relatief bescheiden heeft ingeschreven heeft te maken met de verhoudingsgewijs hogere inschrijving van Nederland tijdens de ESA-Ministersconferentie van 2014. Toen heeft Nederland extra veel ingeschreven op het ontwikkelingsprogramma voor de nieuwe Ariane-6 draagraket. Daardoor resteert voor de jaren 2017–2024 minder begrotingsruimte voor de overige optionele programma’s.
Heeft u een actueel inzicht in de economische vermenigvuldigingsfactor die ontstaat ten opzichte van de Nederlandse contributie aan ESA, door het feit dat het European Space Research and Technology Centre (ESTEC) in Nederland is gevestigd en het directe economische effect daarvan?
Uit studies blijkt dat die factor op circa 5 ligt, dat wil zeggen voor iedere door Nederland geïnvesteerde euro in ESA-ruimtevaartprogramma’s verdient Nederland circa 5 euro terug, mede door de aanwezigheid van ESTEC te Noordwijk. Meer informatie daaromtrent kunt u ontlenen aan een tweetal rapporten die ik uw Kamer op 25 november 2016 heb gestuurd als bijlagen bij Kamerstuk 24 446, nr. 60.
Vijf jaar geleden is er bij uw ambtsvoorganger al op aangedrongen dat een terugdringend ruimtevaartbudget risico’s brengt voor de positie van ESTEC in Nederland; heeft de huidige relatief lage Nederlandse ambitie binnen ESA consequenties voor de vestiging van ESA-ESTEC, het kloppend technisch hart van ESA, met 2700 internationale kenniswerkers? Wat zijn de economische gevolgen van de relatief lage inzet van Nederland op de ESA-programma’s?
In algemene zin kan gesteld worden dat hoe meer Nederland investeert in ESA-ruimtevaartprogramma’s, des te meer kunnen in Nederland gevestigde bedrijven en kennisinstelling (inclusief universiteiten en organisaties zoals het Space Research Organisation Netherlands (SRON), TNO en NLR profiteren van opdrachten van ESA voor de realisatie van die programma’s. Dat komt doordat ESA het zogenaamde «geo-return»-beginsel hanteert, waarbij de bijdragen van een lidstaat aan specifieke ruimtevaartprogramma’s terugvloeien naar de betrokken lidstaat via ESA-opdrachten aan bedrijven of kennisinstellingen.
Gevolg hiervan is dat als Nederland verhoudingsgewijs weinig middelen inschrijft voor optionele programma’s van ESA, dat er dan ook minder kansen ontstaan voor bedrijven die in Nederland zijn gevestigd. Nederlandse bedrijven kunnen overwegen hun activiteiten eerder op te zetten in een andere ESA-lidstaat die meer dan Nederland in ESA-programma’s investeert, zoals België of het VK.
Hoe heeft u het advies in de in het artikel genoemde maatschappelijke kosten-batenanalyse om onder andere veel hoger in te zetten op ruimtevaart en hoger in te schrijven op ESA geapprecieerd?
Het rapport «Verkenning naar de maatschappelijke kosten en baten van ruimtevaart en het ruimtevaartbeleid» van de bureaus Dialogic en Decisio bevat geen expliciete aanbeveling om veel hoger in te schrijven op ESA-ruimtevaartprogramma’s.
Klopt het dat onderdelen van ESTEC naar het buitenland worden verplaatst en Nederlandse ruimtevaartbedrijven uitwijken voor uitbreiding naar het buitenland omdat daar hun ambities kunnen worden geflankeerd door overheidsinvesteringen in ruimtevaarttechnologie en kennis? Zo ja, wat vindt u hiervan en wat kan er aan worden gedaan om deze ontwikkeling tegen te gaan?
Wat betreft ESA is in 2008 een deel van het ESA-«Science»-directoraat verplaatst van ESTEC naar de ESA-vestiging te Spanje. In 2009 is de ESA-Telecommunicatie en Applicatie-directie verhuisd van ESTEC naar de nieuwe ESA-vestiging te Harwell in het Verenigd Koninkrijk. Doordat de activiteiten van ESTEC in omvang toenamen is het personeelsbestand per saldo constant gebleven op circa 2.700 medewerkers.
Momenteel wordt bezien wat Nederland extra kan doen voor ESTEC om haar aanwezigheid in Noordwijk verder te bestendigen. Dit ook om verder gevolg te geven aan de voornemens uit het witboek ESTEC van de topsector HighTech Systems & Materials over de bestendiging van de relatie tussen ESTEC en het Nederlandse bedrijfsleven en onderzoeksinstellingen.
In dit verband lopen gesprekken tussen ESA-ESTEC en de Nederlandse overheid over een bijdrage aan de realisatie van een nieuw gebouw voor conferenties en vergaderingen op het terrein van ESTEC. Dit om te voorzien in de groeiende behoefte aan conferentie- en vergaderruimte bij ESTEC en als onderdeel om een «Space-campus» ontwikkeling nabij ESTEC te Noordwijk te faciliteren.
Wat betreft Nederlandse bedrijven is mij bekend dat het bedrijf Science &Technology (S&T) te Delft een vestiging heeft geopend in Oslo (Noorwegen) en het bedrijf ISIS te Delft vorig jaar een vestiging heeft opgestart in Londen (VK). Verder zijn mij geen Nederlandse bedrijven bekend die hun uitbreidingsactiviteiten hebben gesitueerd in andere ESA-lidstaten, vanwege de overheidsinvesteringen van de desbetreffende lidstaten in ruimtevaarttechnologie en -kennis. Uiteraard zullen bedrijven zich voor hun beslissingen over nieuwe activiteiten of uitbreiding van bestaande activiteiten baseren op een samenstel van overwegingen. Ruimtevaart-gerelateerde bedrijven laten zich mede leiden door de mate waarin overheden van ESA-lidstaten zich committeren aan de ruimtevaartprogramma’s van ESA. Hoe meer de overheden daarin investeren des te meer ESA-opdrachten vloeien terug naar de betreffende lidstaten door de toepassing van het geo-return-beginsel. Dit geldt in het bijzonder voor investeringsbeslissingen door de grote ruimtevaartconsortia in Europa.
De asbestproblematiek |
|
Eric Smaling (SP) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kan worden toegelicht op welke wijze het ontzorgen van particulieren die een (klein, oftewel minder dan 35 m2 groot) asbestdak moeten saneren wordt meegenomen in de Programmatische Aanpak Asbestdaken? Wordt hierbij ook aandacht besteed aan de kennisachterstand die veel particulieren hebben, zoals dat bijvoorbeeld dakleien niet zelf verwijderd mogen worden, de inventarisatieplicht die bij verbouwingen vaker niet dan wel wordt uitgevoerd en het feit dat de meeste particulieren niet weten hoe zij zichzelf en hun omgeving moeten beschermen tijdens een sanering?
In het VAO Externe Veiligheid en Asbest van 19 januari is gesproken over het informeren van burgers over het zelf verwijderen van kleine hoeveelheden asbest (minder dan 35 m2), waaronder asbestdaken, in en rondom de eigen woning. Ik heb uw Kamer toegezegd in aanvulling op communicatie over asbestdaken in het kader van de programmatische aanpak ook particulieren te informeren over het veilig en verantwoord verwijderen van asbest. Hierbij zullen particulieren – via de website van Milieu Centraal – worden geïnformeerd over onder meer de inventarisatieplicht, het beschermen van de leefomgeving en het beschermen van degene die het asbest verwijdert, en over wat wel en wat niet door particulieren verwijderd mag worden.
Bent u bekend met het feit dat in Harderwijk asbestvervuilde bodem is toegedekt met schone grond en nu een woonwijk wordt gebouwd?1 Bent u bereid tot het instellen van een onderzoek naar de mogelijke risico’s van verplaatsing van asbestdeeltjes door de grond en de gevolgen daarvan op woningbouw?2
Ja, ik ben bekend met het feit dat in Harderwijk een sanering van de door asbest vervuilde grond plaatsvindt en dat er vervolgens een woonwijk op wordt gebouwd. De sanering is onder meer uitgevoerd door twee meter vervuilde grond weg te halen en schone grond terug te leggen. Hiermee is de asbestverontreiniging grotendeels weggehaald. Daarnaast heeft de provincie Gelderland gebruiksbeperkingen opgelegd. Deze zorgen er voor dat de schone grond niet wordt vermengd met dieper gelegen, mogelijk verontreinigde, grond. Er is veel kennis beschikbaar over de risico's van asbest in de bodem. Ik zie op dit moment derhalve geen aanleiding om nader onderzoek te laten doen.
Heeft u duidelijk de risico’s in beeld die het asbestcementleidingdeel van het drinkwaterleidingnet kan vormen, bijvoorbeeld nierkanker?3 Bent u bereid tot het instellen van nieuw onafhankelijk onderzoek naar de laatste inzichten met betrekking tot deze leidingen? Zo nee, waarom niet?
In het verleden werden transport- en hoofdleidingen van met asbest versterkt cement gebruikt. In 1993 heeft de Wereldgezondheidsorganisatie richtlijnen voor drinkwaterkwaliteit opgesteld en toen geconcludeerd dat er geen overtuigende bewijslast was dat het inslikken van asbest gevaarlijk is. Ook in recentere epidemiologische studies is geen duidelijk verband tussen orale blootstelling aan asbest en een verhoogde kankerincidentie aangetoond. In de GGD-richtlijn uit 2014 is weergegeven dat uit publicaties van 2012 (IARC) en 2014 (RIVM-RIKILT) blijkt dat er geen duidelijke relatie is. In Nederland wordt het drinkwater al sinds geruime tijd geconditioneerd waardoor de afzetting van asbestvezels in het drinkwater wordt beperkt.
Er zijn op dit moment geen aanwijzingen dat aanvullend onderzoek nodig is. Door drinkwaterbedrijven worden wel op beperkte schaal analyses uitgevoerd naar de concentraties van asbest in drinkwater. In de meest recente monitoringsronde van begin 2016 blijkt er slechts sprake te zijn van zeer lage concentraties.
Is bekend wat de risico’s zijn van asbesthoudende consumentenproducten zoals talk in waskrijt en make-up, edelstenen, latex handschoenen en andere talkhoudende producten met tremoliet en actinoliet?4 Op welke wijze is de Nederlandse consument beschermd tegen asbesthoudende talk?5
Er zijn sedert een groot aantal jaren geen signalen ontvangen over talk die mogelijk asbesthoudend kan zijn. Er is ook geen recent onderzoek bekend waaruit blijkt dat momenteel asbesthoudende talk verwerkt wordt in de genoemde talkhoudende producten. Wel heeft de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) signalen ontvangen dat asbesthoudende edelstenen als tremoliet en actinoliet te koop worden aangeboden. Op korte termijn laat de ILT hiervoor een waarschuwing uitgaan gericht op de kopers van dit soort stenen. Daarnaast zal de ILT de aanbieders van edelstenen inspecteren.
Bent u bereid onderzoek in te stellen naar de risico’s van glas- en steenvezel of -wol?6 Zo nee, waarom niet?
Het RIVM heeft reeds een verkennend onderzoek uitgevoerd naar welke informatie in openbare literatuur beschikbaar is over de samenstelling van isolatiematerialen en welke stoffen eruit kunnen vrijkomen7. Hieruit is niet gebleken dat er onoverkomelijke gezondheidsrisico’s zijn bij toepassing van minerale wol. Net als bij andere isolatiematerialen dienen er voorzorgsmaatregelen te worden getroffen, zoals het gebruik van handschoenen. Dit onderzoek is in opdracht van onder meer het Ministerie van Infrastructuur en Milieu uitgevoerd en in 2016 afgerond.
Bent u bereid te onderzoeken welke consumenten- en industriële toepassingen er in Nederland zijn van keramische vezels en koolstof nanobuisjes, welke waarschijnlijk net zo gevaarlijk als asbest zijn?7 Bent u bereid onderzoek in te stellen naar de risico’s van keramische vezels en koolstof nanobuisjes? Zo nee, waarom niet?
Er bestaat geen verplichte registratie van toepassingen van nanomaterialen. Dit maakt dat een onderzoek naar toepassingen in Nederland op dit moment weinig op zou leveren, aangezien we nu afhankelijk zijn van wat bedrijven vrijwillig aan informatie hierover willen leveren. Zoals u weet, is Nederland van mening dat een registratiesysteem van toepassingen van nanomaterialen alleen op EU-niveau nuttig zou zijn in verband met de sterk internationaal georiënteerde markt van deze technologie en haar toepassingen. Eind 2016 heeft de Europese Commissie besloten om geen verplicht registratiesysteem op te zetten maar wel een zogenaamd «EU observatory» in te richten, dat op EU-niveau de beschikbare informatie over toepassing van nanomaterialen uit bestaande systemen zal verzamelen. Zo zal de beschikbare informatie over eigenschappen en toepassingen van nanomaterialen beter ontsloten worden.
Conform REACH9 zijn bedrijven verplicht zelf gegevens aan te leveren over eventuele risico’s van stoffen, met inbegrip van de eigenschappen van de nanovormen die zij op de markt brengen. Er is en wordt internationaal al veel onderzoek gedaan naar de risico’s van koolstof nanobuisjes. Het RIVM houdt mij regelmatig op de hoogte van de resultaten, en duidt deze ook vanuit de brede expertise die het RIVM heeft op het gebied van risico-onderzoek. Er zijn veel verschillende typen koolstof nanobuisjes. Tot op heden zijn er voor de meeste koolstof nanobuisjes geen overtuigende aanwijzingen van kankerverwekkende eigenschappen. Het IARC heeft één type koolstof nanobuisje (MWCNT-7) geclassificeerd als «mogelijk kankerverwekkend voor de mens».
Keramische vezels kunnen onder de definitie van nanomaterialen vallen, afhankelijk van de dimensies/maat van de vezel. Als afzonderlijke groep van materialen worden keramische vezels volgens de Nederlandse lijst met kankerverwekkende stoffen en processen als bedoeld in artikel 4.11 van het Arbeidsomstandighedenbesluit reeds als kankerverwekkend beschouwd. Dit betekent dat voor deze groep materialen voldoende informatie beschikbaar is om op basis van de Arbowet bedrijven te verplichten passende maatregelen te nemen, bijvoorbeeld om blootstelling van werknemers te voorkomen of zo veel mogelijk te beperken.
Bent u bekend met de problemen die omgevingsdiensten in veel gemeenten ervaren met de handhaving van asbestregelgeving, zoals het niet kunnen optreden tegen de montage van zonnepanelen op asbestdaken in Lelystad en het dumpen van asbest in Almere?8 Op welke wijze kunnen deze incidenten worden voorkomen? Kunt u aangeven in hoeverre deze problematiek volgens u te maken heeft met het feit dat gemeenten zelf bepalen welke handhavingstaken ze wel en niet uitbesteden aan een omgevingsdienst?
Het is op grond van het Productenbesluit Asbest niet toegestaan in een asbestdak gaten te boren, ook niet om een zonnepaneel te bevestigen. De ILT ziet toe op de naleving van het Productenbesluit Asbest. Ook de Woningwet, het Bouwbesluit en de Wet milieubeheer worden overtreden wanneer zonnepanelen op asbestdaken worden bevestigd als het asbestdak daarbij beschadigd wordt. De gemeente is verantwoordelijk voor het toezicht hierop. Het dumpen van asbest is een strafbaar feit waarop lastig preventief gehandhaafd kan worden. De verplichtstelling van het landelijke asbestvolgsysteem (LAVS) zal het toezicht ondersteunen bij het terugdringen daarvan.
In het kader van de straf- en bestuursrechtelijke handhaving speelt vooral de politie een rol. Op grond van artikel 142 van het Wetboek van Strafvordering is de politie belast met de strafrechtelijk handhaving van de milieuwetgeving. Gemeenten en provinciën mogen slechts deels zelf bepalen welke taken in relatie tot asbest door de omgevingsdienst worden uitgevoerd. In het basistakenpakket is het milieutoezicht op bedrijfsmatige asbestsanering en op het op- en overslaan van verwijderd asbest opgenomen. Aanvullend kunnen andere (asbest)taken als plustaak worden ondergebracht bij een omgevingsdienst.
Kunt u toelichten waarom er nog geen verplichte asbestinventarisatie is van openbare gebouwen zoals scholen en ziekenhuizen, ook al weten vele scholen en ziekenhuizen niet waar asbest zit?9 Bent u bereid achterblijvende gemeenten tot een asbestinventarisatie te bewegen?
In het verleden is met uw Kamer van gedachten gewisseld over een verplichte asbestinventarisatie voor scholen en ziekenhuizen. In de brief van 7 maart 201312 is gemeld dat 84% van alle ziekenhuizen geheel of gedeeltelijk is geïnventariseerd. In de brief van 4 december 201313 is gemeld dat 64% van de responderende scholen hun gebouw geïnventariseerd hadden. In mijn brief van 2 juni 201614 kon ik aangegeven dat een onderzoek van de GGD GHOR heeft uitgewezen dat het aantal scholen dat een vrijwillige asbestinventarisatie heeft uitgevoerd groter is dan werd aangenomen. Het uitvoeren van een asbestinventarisatie is wettelijk verplicht voor alle gebouwen als er sprake is van onderhoud, verbouwing of sloop.
Kunt u toelichten op welke wijze wordt gehandhaafd op verantwoorde en kundige sanering van asbest door particulieren en door gemeenten? Kunt u toelichten op welke wijze wordt gehandhaafd op de invoer van asbesthoudende producten?
Particulieren moeten eerst een sloopmelding doen bij de gemeente voordat het asbest verwijderd mag worden. De gemeente is verantwoordelijk voor het toezicht op particulieren die zelf asbest verwijderen. Gemeenten mogen zelf geen asbest verwijderen en zijn verplicht hiervoor gecertificeerde asbestinventarisatie en asbestverwijderingsbedrijven in te schakelen. Verder moeten gemeenten ook een asbestmelding (bij zichzelf) indienen en houdt de omgevingsdienst toezicht op de uitvoering van de sanering.
De ILT is verantwoordelijk voor het toezicht op het productenbesluit waarin het verbod op de invoer van asbesthoudende producten is vastgelegd. De inspectie voert controles uit en ontvangt meldingen over producten waarin mogelijk asbest is verwerkt.
Het bericht dat slechts 3% van de bijstandsgerechtigden een tegenprestatie levert |
|
Chantal Nijkerken-de Haan (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u het item in het achtuurjournaal van 18 januari 2017 gezien?1
Ja.
Constaterende dat u in het item u een verklaring geeft dat gemeenten zelf mogen weten hoe ze omgaan met mensen met een bijstandsuitkering en u heeft aangegeven dat u kunt leven met de «willekeur», kan aangenomen worden dat u bedoelt dat gemeenten de wet correct moeten uitvoeren en zich dus aan de wettelijke verplichtingen ten aanzien van de sollicitatieplicht en de tegenprestatie moeten houden?
Ja. Ik heb in mijn reactie aangegeven dat gemeenten uiteraard gehouden zijn aan de geldende wet- en regelgeving, waarbij de Participatiewet ruimte biedt aan gemeenten voor het leveren van individueel maatwerk ten aanzien van de invulling van de tegenprestatie. Gemeenten kijken bijvoorbeeld op individueel niveau of iemand al voldoende participeert, of iemand een re-integratietraject volgt, of iemand arbeidsongeschikt is, etc.
Constaterende dat wordt gesteld dat de gemeente Amsterdam de tegenprestatie helemaal niet uitvoert, dit in lijn lijkt met eerdere berichtgeving1 2 en de resultaten van het onderzoek van de inspectie SZW Verordening Tegenprestatie van november 20153 dat 20 gemeenten de tegenprestatie niet correct uitvoeren, klopt het dat de gemeente Amsterdam, met bijna 40.000 bijstandsgerechtigden, de tegenprestatie niet goed uitvoert?
Amsterdam voert de tegenprestatie niet uit conform de eisen die de Participatiewet daaraan stelt.
Zo ja, wat heeft u gedaan om deze gemeente, na eerste berichtgeving van bijna 2,5 jaar geleden, weer in het wettelijke gareel te krijgen?
Ik heb met de wethouder van de gemeente Amsterdam besproken op welke punten de verordening van de gemeente niet in lijn is met de Participatiewet en verzocht om de verordening aan te passen.
Kunt u een overzicht geven van de maatregelen die u heeft genomen om al deze twintig gemeenten die willens en wetens de wet aan hun laars lappen betreffende de tegenprestatie en waarvan u al ruim een jaar op de hoogte bent, alsnog de wet correct te laten uitvoeren?
De Inspectie SZW heeft eind 2015 geconstateerd dat het merendeel van de gemeenten een verordening tegenprestatie heeft opgesteld die in lijn is met de Participatiewet. Uit het onderzoek bleek ook dat 29 van de 390 gemeenten een verordening hadden die niet voldeed aan de eisen die de Participatiewet daaraan stelt. Van deze 29 gemeenten hebben er 9 direct aangegeven de verordening aan te zullen passen. De overige 20 gemeenten zijn vervolgens benaderd. Op basis van de gevoerde gesprekken blijkt dat op dit moment 17 gemeenten de verordening zodanig aanpassen of hebben aangepast dat deze in lijn is met de Participatiewet. Voor een deel van deze gemeenten behoeft dit nog bestuurlijke bekrachtiging. In drie gevallen vindt nog overleg plaats. Ik heb daarnaast op verschillende momenten bij gemeenten aandacht gevraagd voor een correcte uitvoering van de tegenprestatie, onder meer in de Verzamelbrieven van juni 2015 en juli 2016.
Kunt u een uitleg geven van de opmerking in het journaal dat slechts 3% van de bijstandsgerechtigden een tegenprestatie levert? Waar zijn deze cijfers op gebaseerd?
Het genoemde percentage in het NOS journaal komt uit de Divosa Benchmark Werk en Inkomen. Dit percentage is het gemiddeld aantal mensen dat een tegenprestatie uitvoert, gerekend over de deelnemende gemeenten aan de Benchmark.
Kunt u deze vragen vóór het Algemeen overleg Participatiewet op 26 januari 2017 beantwoorden?
Ja.
Onjuiste weergave van gegevens in rapport over alternatieven voor afvalwaterinjectie in Twente |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rapport zet Kamp op verkeerde been»?1
Ja.
Studeert u op dit moment op het in het artikel genoemde rapport van Royal Haskoning DHV «Herafweging verwerking productiewater Schoonebeek»?2
Ja. Het eindrapport is door Royal Haskoning DHV (RDHV) in opdracht van NAM opgesteld en op 13 december 2016 aan mij toegestuurd. Conform de huidige waterinjectievergunning is NAM verplicht om zesjaarlijks een evaluatie uit te voeren om te onderzoeken of het injecteren van injectiewater in Twente nog steeds de meest geschikte verwijderingsmethode is. Ik heb NAM in het voorjaar van 2015 verzocht deze evaluatie 1,5 jaar te vervroegen naar aanleiding van vragen en zorgen uit de regio Twente. NAM heeft in november 2015 de opzet van het onderzoek gepubliceerd. In juni 2016 is vervolgens het tussenrapport gepubliceerd.
Een begeleidingscommissie bestaande uit lokale en provinciale bestuurders heeft erop toegezien dat het tussenrapport en de onderzoeksopzet op transparante wijze tot stand zijn gekomen. Om de onafhankelijkheid te borgen heb ik de Commissie voor de m.e.r. en het kennisinstituut over water en waterzuivering Deltares gevraagd om mij te adviseren over de onderzoeksopzet, het tussenrapport en het eindrapport. Ik verwacht begin februari 2017 beide adviezen over het eindrapport te ontvangen. Aan de hand van het eindrapport van NAM, de adviezen van de Commissie voor de m.e.r. en Deltares, gesprekken met lokale en regionale bestuurders en standpunten van verschillende stakeholders verwacht ik begin deze maand een besluit te kunnen nemen over de toekomst van de waterinjectie in Twente.
Volgens de bedrijven Saltech en Nieuwe Weme zijn de door hun aangeleverde cijfers ten aanzien van de capaciteit en kosten van zuivering van productiewater zonder onderbouwing gewijzigd in het eindrapport; kunt u Royal Haskoning DHV verzoeken deze onderdelen van het rapport verder te onderbouwen of te herzien?
Op 22 november 2016 heb ik uw Kamer per brief geïnformeerd over mijn keuze voor drie alternatieven die in het eindrapport moeten worden uitgewerkt.
Naar aanleiding van het Algemeen Overleg over waterinjectie met uw Kamer op 15 september 2016 (Kamerstuk 32 849, nr. 94), het advies van de TU Delft (in opdracht van de provincie Overijssel) en reacties van regionale bestuurders en stakeholders, heb ik NAM gevraagd om in het eindrapport twee additionele zuiveringsvarianten op te nemen. Deze twee varianten betreffen een zuiveringsproces dat gebruik maakt van de technologie van Salttech en een zuiveringsproces dat gebaseerd is op de door de TU Delft genoemde membraan technologie.
De technologie van Salttech en de technologie van de TU Delft zijn geen volledige zuiveringsprocessen voor het specifieke productiewater uit Schoonebeek. In het rapport is voor iedere zuiveringsvariant een compleet zuiveringsproces ontworpen bestaande uit meerdere processtappen, zodat uiteindelijk schoon water en voor zover mogelijk bruikbaar zout wordt geproduceerd. In hoofdstuk 3 van het eindrapport (figuren 2, 4 en 5) zijn deze zuiveringsprocessen weergegeven.
NAM en RHDHV hebben tijdens workshops met technici van Salttech en de
TU Delft de verschillende zuiveringstechnologieën besproken. Men heeft vervolgens het waterzuiveringsproces met de Salttech technologie en het waterzuiveringsproces met de TU Delft technologie ontworpen. De in het eindrapport opgenomen kosten van de benodigde processtappen en de operationele kosten zijn gebaseerd op de gegevens van Salttech en de TU Delft. Waar nodig zijn deze gegevens aangevuld met marktinformatie en specifieke informatie van RHDHV of NAM. Dit staat beschreven in bijlage 2.2 «Overzicht van technologieën voor waterzuivering» van het eindrapport. RHDHV heeft de door Salttech opgegeven investeringskosten overgenomen, te weten 40 miljoen euro.
Het eindrapport geeft daarmee een goed beeld van het energieverbruik en de kosten die nodig zijn om het injectiewater volledig te zuiveren.
Naar aanleiding van berichtgeving in de media en een verzoek van de provincie Overijssel, heb ik Deltares verzocht om in haar advies in te gaan op de onderbouwing van de in het eindrapport uitgewerkte zuiveringsvarianten.
Bent u bereid om de bedrijven Saltech en Nieuwe Weme te horen over de wijze waarop zij een alternatief voor de verwerking van het productiewater uit Schoonebeek kunnen uitvoeren?
In het eindrapport is aangegeven dat er workshops hebben plaatsgevonden met technici van Salttech, RHDHV en NAM. Uitgaande van deze workshops is het zuiveringsproces waarvan de Salttech technologie een onderdeel is, ontworpen. Hetzelfde geldt voor de zuiveringsvariant van de TU Delft. In het eindrapport wordt geconcludeerd dat de zuiveringsvariant van de TU Delft beter scoort dan de variant van Salttech. Er wordt ook geconcludeerd dat de variant van de TU Delft nog wel wat verder van de markt staat. Het eindrapport laat zien dat alle zuiveringsvarianten een duidelijk negatiever milieueffect hebben dan de verschillende waterinjectie varianten.
Een nader gesprek met de bedrijven Salttech en Nieuwe Werne lijkt mij niet aan de orde vanwege het commerciële belang dat zij in dezen hebben. Het is aan Salttech en Nieuwe Werne om de claims over de desbetreffende technologie waar te maken, daarover te publiceren en andere bedrijven en partijen daarvan te overtuigen.
Waarom twijfelt Royal Haskoning DHV, gezien hun beschrijving van het alternatief van zuivering op pagina 8 van het rapport «Herafweging verwerking productiewater Schoonebeek», aan deze bewezen technieken van de bedrijven Saltech en Nieuwe Weme?
In het eindrapport wordt op pagina 5 tot 17 een samenvatting gegeven van het verloop van het onderzoek, van de opzet tot en met het eindrapport. Op pagina 8 worden de alternatieven beschreven die door NAM in het tussenrapport op hoofdlijnen zijn uitgewerkt. Deze beschrijving heeft geen betrekking op de technologie van Salttech. RHDHV twijfelt op pagina 8 dus niet aan de technologie van Salttech. De Salttech technologie wordt in het eindrapport voor het eerst besproken in de paragraaf «Maatschappelijke dialoog en de keuze van de Minister» op pagina 12.
Kunt u verklaren waarom Royal Haskoning DHV kosten voor zuivering van productiewater berekend à 500 miljoen euro in plaats van 45 miljoen euro, welk bedrag is voorgerekend en aangeleverd aan de opstellers van het rapport en Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM)?
Zoals eerder aangegeven is de technologie van Salttech geen volledig zuiveringsproces zoals NAM dat voor het specifieke productiewater uit Schoonebeek zou kunnen toepassen. In het rapport is daarom een zuiveringsproces ontworpen bestaande uit meerdere processtappen om te komen tot schoon water en voor zover mogelijk bruikbaar zout. De Salttech technologie is een van de processtappen.
In het eindrapport zijn voor de verschillende alternatieven en onderliggende varianten kostenberekeningen gemaakt voor de gehele levensduur van de oliewinning in Schoonebeek (tot 2050). Men heeft in de kostenberekeningen onderscheid gemaakt in investeringskosten van de verwerkingsmethode, noodzakelijke additionele investeringen en de operationele kosten gedurende de gehele levensduur. Deze voor de industrie gebruikelijke wijze van kostenberekening maakt het mogelijk om de verschillende verwerkingsmethoden met elkaar te vergelijken.
RHDHV heeft in het eindrapport gebruikgemaakt van de door Salttech aangeleverde kosten van 40 miljoen euro. Voor het gehele zuiveringsproces op basis van de Salttech technologie zijn de volgende kosten over de periode 2022–2050 berekend:
De kosten van de zuiveringsvariant bedragen voor de gehele levenscyclus 501 miljoen euro.
Kunt u verklaren waarom Royal Haskoning DHV uitgaat van een opbrengst van nul euro voor het zout dat gewonnen zou kunnen worden uit het productiewater?
RHDHV heeft aangegeven dat het erg onzeker is of het geproduceerde zout hergebruikt kan worden omdat het mogelijk niet aan de eisen die gesteld worden aan bijvoorbeeld strooizout kan voldoen. Indien men aanneemt dat men het zout wel zou kunnen afzetten dan zou dit conform de huidige marktprijs 1,8 miljoen euro per jaar opleveren. Uitgaande van de kostenberekening zoals gegeven in het antwoord op vraag 6 zou dit volgens de netto contante waarde methode een kostenvermindering geven van 18 miljoen euro.
Bent u bereid uw besluit te baseren op de kosten als aangeleverd door Saltech en niet als geschetst in het rapport van Royal Haskoning DHV?
RHDHV heeft in het eindrapport de kosten van verschillende alternatieven en onderliggende varianten op een gebruikelijke wijze weergegeven zodat deze ook onderling te vergelijken zijn. Ik zie geen redenen om aan te nemen dat deze berekeningen niet correct zijn uitgevoerd of dat men incorrecte aannames heeft gedaan. Zoals eerder aangegeven heb ik om de onafhankelijkheid te borgen advies gevraagd aan de Commissie voor de m.e.r. en Deltares.
Kunt u aangeven in hoeverre NAM/Shell als opdrachtgevers van het eindrapport door Royal Haskoning DHV invloed hebben gehad bij het opstellen daarvan?
De zesjaarlijkse evaluatie is een verplichting die voortkomt uit de huidige vergunning. NAM is als vergunninghouder verantwoordelijk voor de inhoud van het rapport. Het eindrapport is opgesteld door RHDHV in opdracht van NAM.
RHDHV heeft hierbij gebruikgemaakt van informatie die door NAM is aangeleverd, informatie uit literatuur en informatie uit de publiekelijke database NLOG.nl. Het eindrapport bestaat uit verschillende deelrapporten met elk een eigen literatuurlijst.
Heeft u de toetsing van Deltares, commissie milieu effectrapportage en de eindreacties van de klankbordgroep op het eindrapport mogen ontvangen?
Ik heb de adviezen van de Commissie voor de m.e.r. en Deltares op het moment van schrijven nog niet ontvangen. Ik verwacht beide adviezen begin deze maand te ontvangen. Ik heb van de provincie Overijssel, van de betrokken Twentse gemeenten en van gemeente Coevorden een schriftelijke reactie ontvangen.
Op 23 januari 2017 heb ik in Enschede gesproken met de regionale bestuurders. Vervolgens heb ik voor de derde keer gesproken met het burgerinitiatief. Ik heb van het burgerinitiatief een eindrapport ontvangen. Ik zal onder andere deze schriftelijke en mondelinge reacties betrekken in mijn besluitvorming over de toekomst van waterinjectie in Twente. Ik verwacht dat besluit deze maand te kunnen nemen.
Vraagt u het Staatstoezicht op de Mijnen om een advies over het eindrapport van Royal Haskoning DHV? Zo nee, waarom niet?
Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) houdt toezicht op de huidige waterinjectie in Twente. Ik heb SodM niet om advies gevraagd over het eindrapport. De toezichthouder heeft geen rol in deze evaluatie omdat er verschillende nog niet gerealiseerde verwerkingsalternatieven met elkaar worden vergeleken.
In hoeverre is volgens u rekening gehouden met uw verzoek dat rekening gehouden wordt met reacties van Vitens, het Burgerinitiatief en de TU Delft op het tussenrapport en op de aanvullingen van het tussenrapport?
Ik heb NAM naar aanleiding van de adviezen en reacties op het tussenrapport gevraagd om een verduidelijking en aanvulling te geven. RHDHV heeft op 30 september 2016 een notitie en een herziende samenvatting gepubliceerd en heeft hiermee voldaan aan mijn verzoek. Op 22 november 2016 heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn besluit aangaande de nadere selectie van alternatieven. (Kamerstuk 32 849, nr. 96)
Ik heb NAM verzocht deze alternatieven in het eindrapport uit te werken. In mijn brief heb ik ook aangegeven hoe ik rekening heb gehouden met de adviezen en de reacties van Deltares, de Commissie voor de m.e.r., TU Delft en het burgerinitiatief.
Vitens is evenals VEWIN van mening dat mijnbouwactiviteiten moeten worden uitgesloten in en onder drinkwatergebieden. Vitens heeft vragen gesteld aan NAM over de geologische begrenzing van de waterinjectiereservoirs in Twente en heeft ook vragen gesteld over de lange termijn risico’s van waterinjectie. NAM heeft in het eindrapport een deelrapport opgenomen getiteld «Overkoepelende analyse ondergrondse risico’s waterinjectie Twente opgenomen» waarin risico’s en beheersmaatregelen worden genoemd. Vitens heeft aangegeven dat zij zodra de adviezen van de Commissie voor de m.e.r. en Deltares zijn gepubliceerd een reactie zal geven op het eindrapport.
Het advies van TU Delft van 25 augustus 2016 ging in op ondergrondse risico’s van waterinjectie. De TU Delft stelde ook een nieuwe waterzuiveringsvariant met membraan technologie voor. NAM heeft deze nieuwe zuiveringsvariant opgenomen en uitgewerkt in het eindrapport. NAM en TU Delft zijn via workshops gekomen tot een procesbeschrijving van deze zuiveringsvariant. Deze beschrijving was de basis voor de verdere technische uitwerking en modellering.
Ik heb van het burgerinitiatief een reactie ontvangen op het tussenrapport en een reactie op de door mij gevraagde verduidelijking en aanvulling. Ik heb deze reacties doorgestuurd naar de Commissie voor de m.e.r. zodat deze in het advies over het eindrapport kunnen worden meegenomen.
Op 17 augustus 2016 heb ik met het burgerinitiatief afgesproken om een notitie van het burgerinitiatief over foutieve, onjuiste en misleidende beweringen van NAM door TNO laten onderzoeken. Uit de notitie blijkt ook welke beelden het burgerinitiatief heeft bij de huidige waterinjectie.
TNO heeft als antwoord op mijn vraag een algemene notitie opgesteld over waterinjectie en cavernevorming en bodemdaling, breukstabiliteit en hydrofractie. TNO heeft op 6 december 2016 de notitie «Waterinjectie in Twentse gasvelden» gepubliceerd. Men heeft geconcludeerd dat cavernevorming door zoutoplossing zeer onwaarschijnlijk is. TNO onderschrijft daarmee de technische rapporten op basis waarvan SodM op 23 juni 2016 heeft geconcludeerd dat er een groot aantal aanwijzingen zijn dat waterinjectie veilig kan plaatsvinden. De notitie van het burgerinitiatief en de notitie TNO zijn bijgevoegd bij deze beantwoording3.
Zou het volgens u de nadere verkenning van NAM van innovatieve zuiveringstechnieken onder alternatief 1 ook een pilot voor het toepassen van deze technieken moeten bevatten?
Het eindrapport laat zien dat de zuiveringsalternatieven een hoog energieverbruik hebben. Het hoge energieverbruik leidt in de levens cyclus analyse (LCA) in het eindrapport tot een significant negatief milieueffect. Het hoge energieverbruik van de zuiveringsprocessen is te wijten aan het (gedeeltelijk) verdampen van het injectiewater. Het koken en verdampen van water kost veel energie. De technologie van de TU Delft maakt gebruik van membranen waardoor niet de gehele waterstoom moet worden verdampt. Deze innovatieve technologie scoort in het eindrapport daarom beter dan twee andere zuiveringsvarianten (variant NAM en variant Salttech). Maar ook de technologie van de TU Delft gebruikt veel meer energie dan waterinjectie.
Er is op dit moment geen sprake van het verlenen van een vergunning. NAM beschikt over de benodigde vergunningen voor het injecteren van het injectiewater in Twente. In de vergunning is opgenomen dat NAM zesjaarlijks een evaluatie moet uitvoeren. NAM heeft op 13 december 2016 het eindrapport aan mij toegestuurd. Ik verwacht in februari 2017 hierover een besluit te nemen. Op het moment dat de wens bestaat om de bestaande capaciteit uit te breiden dan zal NAM volgens de gebruikelijke openbare procedures een vergunningsaanvraag moeten indienen. Een milieueffectrapportage zal hier een onderdeel van zijn. Uit dit rapport zal vervolgens moeten blijken welke wijze van verwerking voor het milieu de meest geschikte is. Een pilotproject is geen onderdeel van een dergelijke procedure.
Bent u bereid om, gezien het feit dat er niet eens voldoende ruimte is voor alle productiewater uit Drenthe in de lege gasvelden in Twente, de NAM de voorwaarde te stellen bij de vergunning om onmiddellijk te starten met een pilot voor de zuivering van afvalwater?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden en hierover met de Tweede Kamer te spreken voordat u een besluit neemt over het alternatieven voor de verwerking van productiewater uit Schoonebeek en vooraf aan het nog te houden debat over mijnbouw?
Ja.
Het terugsturen van kinderen naar Afghanistan |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoeveel mensen worden jaarlijks teruggestuurd in het kader van de Joint Way Forward overeenkomst? Hoeveel hiervan zijn kinderen? Hoeveel hiervan zijn alleenstaande kinderen?
Welk belang heeft de staat erbij dat Afghaanse kinderen terug naar Afghanistan worden gestuurd waar zij het risico lopen slachtoffer te worden van kinderrechtschendingen? Wanneer is het belang van het kind wel groter dan het belang van de staat?
Op welke manier doet het opvangen van Afghaanse kinderen afbreuk aan het maatschappelijk draagvlak voor het vreemdelingenbeleid? Waarom kiest u er niet voor dit maatschappelijk draagvlak op andere manieren te vergroten dan de kinderen terug te sturen?
Waarom is het delen van de ernstige zorg over de schendingen van kinderrechten in Afghanistan niet voldoende om kinderen niet terug naar Afghanistan te sturen? Welke omstandigheden zouden u er wel toe bewegen niet langer kinderen terug naar Afghanistan te sturen?
Hoe zijn het Internationaal Verdrag Inzake de Rechten van het Kind, de zorgen over kinderrechtenschendingen en het terugsturen van kinderen naar Afghanistan volgens u met elkaar verenigbaar?
Welke belangen van Afghaanse kinderen worden gediend door ze terug te sturen naar Afghanistan? Kunt u hierbij ook specifiek ingaan op het belang van alleenreizende minderjarigen?
Wat verstaat u onder adequate opvang in Afghanistan?
Onder adequate opvang in het land van herkomst wordt iedere opvang (ongeacht de vorm) verstaan waarvan de omstandigheden vergelijkbaar zijn met de omstandigheden waaronder opvang wordt geboden aan leeftijdsgenoten die zich in een gelijkwaardige positie als de terugkerende amv bevinden.
Een opvangvoorziening wordt aangemerkt als adequaat als de opvangvoorziening de minderjarige in ieder geval naar lokale maatstaven biedt:
Bij het zoeken naar adequate opvang zal er primair naar worden gestreefd om de minderjarige met de ouder(s) of andere familieleden te herenigen. Opvang bij ouders is in beginsel aan te merken als adequaat. Ook kan het zijn dat uit feiten en omstandigheden naar voren komt dat een ander familielid (of een meerderjarige, niet zijnde een familielid) adequate opvang kan bieden. Dit is maatwerk en wordt per casus onderzocht.
Mocht het niet lukken om de minderjarige met de ouder(s) of andere familieleden te herenigen, wordt onderzocht of adequate opvang in een (particuliere of van overheidswege) opvanginstelling voorhanden is.
Voor Afghanistan geldt op dit moment dat algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn en de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.
Welke andere mogelijkheden van adequate opvang worden in Afghanistan gezocht indien hereniging met ouders of andere familieleden niet lukt?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn er speciale regievoerders en tolken die getraind zijn in het voeren van terugkeergesprekken met Afghaanse kinderen? Zo ja, hoeveel en is dit toereikend? Zo nee, bent u bereid ervoor te zorgen dat zij er wel komen?
De Dienst, Terugkeer en Vertrek (DT&V) heeft speciale regievoerders die de vertrekgesprekken voeren met amv’s in het algemeen. Het aantal regievoerders is afgestemd op het aantal amv zaken dat bij de DT&V in behandeling is. De DT&V zet voor de gesprekken met amv’s tolken in die ook ingezet worden voor gesprekken met volwassen vreemdelingen. De tolk is onafhankelijk en zijn rol beperkt zich tot het vertalen van het gesprek. De insteek van het gesprek wordt bepaald door de regievoerder en de vertrekstrategie wordt vooraf besproken met de voogd. De Nidos voogd wordt voor een vertrekgesprek met een amv altijd uitgenodigd om aanwezig te zijn. Ik zie daarom geen noodzaak voor speciale tolken voor gesprekken met (Afghaanse) amv’s.
Worden er maatregelen genomen om te voorkomen dat alleenreizende Afghaanse minderjarigen slachtoffer worden van uitbuiting en misbruik in Europa? Zo ja, welke zijn dit specifiek? Zo nee, bent u bereid hiertoe initiatief te nemen binnen Europa?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op de schriftelijke vragen van de leden Gesthuizen en Kooiman (SP) over alleenstaande minderjarige vreemdelingen die slachtoffer worden van mensenhandel en uitbuiting d.d. 23 januari 2017 werken EU-lidstaten met elkaar samen om mensenhandel te voorkomen en bestrijden. Om signalen van mensenhandel bij de Europese buitengrenzen te herkennen, heeft Frontex bijvoorbeeld een handleiding ontwikkeld om grensbewakers daarin te trainen2. Deze handleiding bevat ook advies over hoe grensbewakers met minderjarige slachtoffers moeten omgaan. De lidstaten werken ook operationeel samen om mensenhandel van minderjarigen op te sporen en te vervolgen. Zo is mensenhandel van minderjarigen één van de sub-projecten van EMPACT THB3, waar Nederland ook aan deelneemt. Binnen EMPACT wordt ook aandacht besteed aan mogelijke slachtoffers van mensenhandel binnen migratiestromen en de kwetsbare positie van migrantenkinderen voor uitbuiting. Er wordt ingezet op het uitwisselen van informatie en kennis en het initiëren van operationele acties en opsporingsonderzoeken. Daarnaast wordt in 2017 binnen EMPACT ook aandacht besteed aan opleidingen voor de opsporing om de uitbuiting van kinderen beter te kunnen onderkennen en multidisciplinair aan te kunnen pakken. Het Europees opleidingsagentschap voor opsporing (CEPOL) draagt daaraan bij.
Verder hebben hulporganisaties bij de opvang van vluchtelingen altijd speciale aandacht voor de noden van alleenstaande minderjaren, vooral voor hun veiligheid.
Naast deze maatregelen, kan het realiseren van een zichtbaar effectief terugkeerbeleid voor alleenstaande minderjarigen die niet in Europa mogen blijven ook bijdragen aan het tegengaan van illegale migratie en smokkel van deze groep omdat het laat zien dat dit niet loont. Omgekeerd werkt het ontbreken van een effectief terugkeerbeleid illegale inreis in de hand.
De aanpak geluidhinder spoor |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven hoe u tot de slotsom gekomen bent dat er een investering van circa vier miljoen euro nodig is om de meest urgente locaties van booggeluid aan te pakken?1 Hoe is dit bedrag opgebouwd?
Booggeluid kan sterk worden verminderd door plaatsing van zogeheten Spoorstaafconditioneringssystemen (SSCS-sen) langs het spoor. Bij de bepaling van de hoogte van de investering heb ik mij gebaseerd op de recente ervaringen van ProRail en van mijn ministerie met aanschaf en onderhoud van deze installaties (er staan reeds meer dan 2000 SSCS-sen op spooremplacementen). Deze ervaringen betreffen zowel de benodigde aantallen, als de aanschaf- en onderhoudskosten van de SSCS-sen. Het bedrag van vier miljoen euro is inclusief beheer en onderhoud tot het einde van de MIRT-periode (2030). De gemeenten Eindhoven en Oss hebben recent op eigen kosten SSCS-systemen laten plaatsen; mijn ministerie zal deze gemeenten voor deze kosten compenseren.
Bovengenoemde aanpak geldt voor sanering van de meest urgente locaties (Hilversum, Leiden, Soest en Nijmegen).
Kunt u aangeven hoe de aanpak van deze meest urgente locaties er precies uitziet? Wat kan er gedaan worden en op welke termijn zal dit gebeuren?
Op de genoemde locaties zullen zo spoedig mogelijk SSCS-sen worden geplaatst. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Heeft ProRail al de opdracht gekregen om bij de meest urgente locaties in Hilversum, Leiden, Nijmegen en Soest aan te vangen met de plaatsing van de zogeheten SpoorStaafConditioneringsSystemen? Zo ja, welke termijn is er gesteld aan ProRail om deze plaatsing uit te voeren en af te ronden? Zo nee, wanneer zal Prorail deze opdracht krijgen?
Ik heb ProRail gevraagd de aanpak ter hand te nemen. De opdracht vereist gezien de scope een formele aanbesteding conform de aanbestedingswetgeving. Derhalve wordt momenteel bekeken op welke wijze er, conform deze wetgeving, zo snel als mogelijk invulling kan worden gegeven aan de wens van de decentrale overheden. ProRail verwacht dat de SSCS-sen in 2018 kunnen worden geplaatst.
Het extreem doorfokken van dieren in de vee-industrie voor verhoogde productie |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het rapport «Grenzeloos gesleutel aan dieren», waaruit blijkt dat fokbedrijven zichzelf de komende jaren als doel hebben gesteld om plofkippen nog harder te laten groeien, zeugen nog meer tepels te geven en koeien nog meer melk te laten produceren?1
Een dergelijke richting acht ik zeer ongewenst. Ik denk overigens dat de ontwikkelingen in markt en maatschappij bepalend zullen zijn. Gelet op de veranderende publieke opinie en de wijzigingen in de vraag van consument en retail, zou een dergelijke richting mij verbazen, omdat die contrair is aan de beweging van markt en maatschappij.
Bent u bekend met de huidige welzijnsproblemen bij kippen die veroorzaakt worden door extreem doorfokken op snelle groei en hoge eiproductie, zoals chronische pijn, excessief verenpikken, kannibalisme en broze botten?
Mij is bekend dat fokken op enkel productieverhoging nadelige effecten kan hebben. Als gevolg van wijzigingen in de vraag van consumenten en retail in Noordwest-Europa naar welzijnsvriendelijkere pluimveevleesconcepten hebben fokkerijorganisaties fokprogramma’s opgezet voor trager groeiende robuuste vleeskuikens. De fokkerijprogramma’s in de legpluimveesector zijn gericht op robuustere legkippen die langer eieren kunnen produceren.
Bent u bekend met de huidige welzijnsproblemen bij koeien die veroorzaakt worden door extreem doorfokken op hoge melkproductie, zoals verminderde vruchtbaarheid, uierontsteking en kreupelheid?
Hoge productie in relatie tot welzijn en gezondheid van de koe heeft de aandacht van mij en van de melksector. In de brief van 14 juli 2015, waarin mijn voorganger vragen beantwoordt over de gevolgen van de stijging van de Nederlandse melkproductie (Kamerstuk 33 979, nr. 99), is aangegeven dat er de laatste jaren steeds meer aandacht is voor de balans tussen de melkgift en het algehele welzijn van de koe. Via initiatieven als de Duurzame Zuivelketen wordt in onderzoeken en de praktijk gewerkt aan het verminderen en voorkomen van welzijnsproblemen. De tendens is om in fokprogramma’s, naast inzet op hoge productie, ook in te zetten op verbetering van (uier-)gezondheid en verbetering van het beenwerk. Dus mede gericht op meer duurzaamheid en langere levensduur. Het is ook in het belang van de veehouder dat productieverhoging niet leidt tot onaanvaardbare problemen zoals uierontsteking, klauwgezondheid of verminderde vruchtbaarheid. Monitoringsgegevens laten zien dat de levensduur van koeien toeneemt, het celgetal daalt terwijl antibioticagebruik in de afgelopen jaren ook fors (met meer dan 20%) is afgenomen.
Bent u bekend met de huidige welzijnsproblemen bij varkens die veroorzaakt worden door extreem doorfokken op groei, mager vlees en meer biggen per moedervarken, zoals botziekten, hartproblemen en hogere sterfte?
Ik weet dat fokken op enkel productieverhoging nadelige effecten kan hebben. Vorig jaar heeft de stuurgroep bigvitaliteit, die onder voorzitterschap van de Producenten Organisatie Varkenshouderij (POV) opereert, het plan van aanpak bigvitaliteit aangeboden. Ik heb u hierover per brief geïnformeerd (Kamerstuk 28 286, nr. 884).
Deelt u de mening dat de sector niet in staat blijkt om het dierenwelzijn te borgen door grenzen te stellen aan het fokken van dieren? Zo ja, bent u bereid uw eerdere standpunt te herzien dat de verantwoordelijkheid voor een maatschappelijk aanvaardbare fokkerij bij de sector zelf ligt (Kamerstuk 28 286, nr. 859)? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 22 april 2016 (Kamerstuk 28 286, nr. 859) heb ik mijn reactie gegeven op de zienswijze «Fokkerij en voortplantingstechnieken» van de Raad voor Dierenaangelegenheden. Voor mijn antwoord op uw vraag verwijs ik dan ook naar deze brief.
Kunt u aangeven waarom u het advies van de Raad van Dieraangelegenheden om dieren via regelgeving te beschermen tegen doorfokken naast u heeft neergelegd?2
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om alsnog in actie te komen door duidelijke grenzen te stellen aan de productie per dier? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik eerder heb aangegeven, vind ik een fokrichting die gericht is op productieverhoging, zonder aandacht voor het voorkomen van de genoemde bijwerkingen, zeer onwenselijk. Ik verwacht van betrokken partijen in de keten concrete stappen om de door u gesignaleerde problemen tegen te gaan en dierenwelzijn te verbeteren. Zij zijn daarvoor primair verantwoordelijk. Mocht dat onvoldoende resultaat opleveren of mocht sprake zijn van nieuwe ongewenste ontwikkelingen, ligt scherpere overheidsinterventie in de rede.
De mensenrechtensituatie in Marokko |
|
Michiel Servaes (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de passage over de mensenrechtensituatie in Marokko in het World Report 2017, dat recentelijk werd gepubliceerd door Human Rights Watch?1 Zo ja, wat is uw reactie hierop? Herkent u het beeld dat Marokko weliswaar qua wetgeving stappen in de goede richting zet, maar dat in de praktijk grote zorgen blijven bestaan over onder meer de onafhankelijkheid van de rechtspraak, repressie door politie en veiligheidsdiensten en tegenwerking van Niet-Gouvernementele Organisaties (NGO's)?2
Ja, het kabinet is bekend met de door u aangehaalde passage over de mensenrechtensituatie in Marokko. Er zijn inderdaad goede stappen gezet wat betreft de wetgeving en implementatie op het gebied van de rechten van de mens. Uit rapporten, zoals dat van Human Rights Watch, informatie uit de media en van het maatschappelijk middenveld in Marokko (waaronder de Association marocaine des droits humains) blijkt echter ook dat er op verschillende gebieden nog zeker ruimte voor verbetering blijft.
Klopt het dat mensenrechtenorganisaties als Amnesty International en Human Rights Watch nog steeds geen toegang krijgen tot Marokko om onderzoek te doen? Zo ja, heeft u hiertegen protest aangetekend? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit alsnog te doen?
Het klopt dat onderzoeksmissies van Amnesty International en Human Rights Watch nog steeds geen vrije toegang krijgen. Wel is een lokaal kantoor van Amnesty International actief in Marokko.
Nederland stelt de ruimte van internationale en nationale NGO’s om in Marokko te opereren regelmatig aan de orde bij de autoriteiten, zowel in bilateraal, als in EU-verband.
Wat is de laatste stand van zaken aangaande het onderzoek naar de gruwelijke dood van visverkoper Mohsin Fikri, die in oktober vorig jaar werd vermalen in een vuilniswagen nadat zijn handelswaar door de politie in beslag was genomen? Klopt het dat na onderzoek inmiddels degene die de machine van de vuilniswagen zou hebben aangezet is geïdentificeerd?3
Na de dood van Mohsin Fikri heeft de Marokkaanse regering het belang van een uitgebreid onderzoek naar de gebeurtenissen benadrukt. Het proces is op 2 maart begonnen. Er zijn 9 verdachten, waarvan er drie – allen van het bedrijf dat de vuilniswagen bediende – worden vervolgd voor doodslag. Anderen worden aangeklaagd in verband met het falsificeren van officiële documenten.
Is er sprake van een onafhankelijk onderzoek naar de betrokkenheid van aanwezige politieagenten en overheidsfunctionarissen? Deelt u de twijfel hierover, gezien de conclusies van Human Rights Watch in het eerder genoemde rapport, waarin onder meer wordt gesteld dat eerlijk onderzoek naar het optreden van de politie zeldzaam is?
Het is vooralsnog moeilijk om een goed oordeel te vellen over de kwaliteit van het onderzoek. Deze zaak is in Marokko nog onder de rechter, uiteraard zal de Nederlandse ambassade de ontwikkelingen nauwgezet blijven monitoren. Ook de Marokkaanse pers en het maatschappelijk middenveld volgen de zaak op de voet.
Bent u bereid om bij Marokko nogmaals aan te dringen op een onafhankelijk onderzoek en om via de Nederlandse ambassade de ontwikkelingen zorgvuldig te monitoren, bijvoorbeeld door eventuele rechtszaken bij te wonen?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de georganiseerde protesten naar aanleiding van de dood van Fikri nog steeds aanhouden, zowel in steden en dorpen als op internet en dat de politie eerder deze maand met harde hand een demonstratie neersloeg in de stad Al Hoceima? Bent u bereid om bij de Marokkaanse autoriteiten aan te dringen op een onafhankelijk onderzoek naar dit optreden van de politie en het recht op vrijheid van demonstratie te benadrukken?
De protesten blijven met enige regelmaat doorgaan, vooral in Al Hoceima en de regio. Er zijn berichten dat op 4 januari een demonstratie met harde hand door de politie is gestopt. Op 5 februari zouden bij een protest in Boukidaren 27 agenten gewond zijn geraakt. Het is op dit moment aan de Marokkaanse instanties om ervoor te kiezen hoe een dergelijk onderzoek wordt ingesteld. Nederland zal de ontwikkelingen nauwgezet blijven volgen en met regelmaat het belang van de eerbiediging van het recht op vrijheid van demonstratie blijven benadrukken in de bilaterale contacten, alsmede in EU-verband.
In hoeverre dragen Nederlandse projecten bij aan het bevorderen van eerlijke rechtspraak en het tegengaan van geweld door politie en veiligheidsdiensten? Kunt u aangeven welke projecten hieraan bijdragen en welke resultaten hiermee worden bereikt?
Nederland steunt een aantal projecten dat hier direct of indirect een bijdrage aan levert.
Zo steunt Nederland onder meer projecten van de American Bar Association in Marokko, waarbij advocaten en rechters worden getraind om de internationale mensenrechtenverdragen toe te passen in hun werk en hiermee de jurisprudentie meer in lijn te brengen met internationale mensenrechtenverdragen. Een van de projecten bereikte boven verwachting meer dan 600 jonge advocaten en advocaat-stagiaires door heel Marokko. Het project dat zich richt op rechters is net van start gegaan. Daarnaast steunde Nederland van 2014 tot en met 2016 een project van de NGO AGRAW, gericht op het bevorderen van het respect voor de rechten van gevangenen. Hiermee werden in een jaar tijd meer dan 300 o.a. magistraten, advocaten, journalisten en gevangenispersoneel in met name het noorden van Marokko gesensibiliseerd op het gebied van mensenrechten en in het bijzonder de rechten van gevangenen.
Ook de Europese Unie voert in het kader van het Nabuurschapsbeleid een aantal grote programma’s in Marokko uit die gericht zijn op het doorvoeren van justitiële en rechtsstatelijke hervormingen.
De werkomstandigheden van heiwerkers in Kampen |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Heiers in Kampen doodziek van giftige bouwplaatsen»?1
Ja.
Hoe vaak komt het voor dat de Inspectie SZW genoodzaakt is om werkzaamheden stil te leggen vanwege werknemers die ziek geworden zijn van het werken in een vervuilde omgeving? Welke cijfers heeft u beschikbaar over dit soort incidenten?
De Inspectie SZW heeft in 2015 negen keer de werkzaamheden stilgelegd bij werkzaamheden in verontreinigde grond. Zesmaal vanwege mogelijke blootstelling aan gevaarlijke stoffen en driemaal omdat de verkeerde persoonlijke beschermingsmiddelen zijn gebruikt. In 2016 zijn acht keer de werkzaamheden stilgelegd bij werkzaamheden in verontreinigde grond vanwege mogelijke blootstelling aan gevaarlijke stoffen.
Welke regelgeving is er momenteel van kracht om dit soort incidenten te voorkomen? In hoeverre zijn opdrachtgevers, meer in het specifiek gemeenten, en aannemers op de hoogte van deze regelgeving en houden zij zich er ook aan?
Voor de bescherming van werknemers is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing.
Een werkgever is volgens de Arbeidsomstandighedenwet verplicht te zorgen voor veilige en gezonde arbeidsomstandigheden. Van werknemers wordt verwacht dat zij hieraan meewerken en op een veilige manier hun werkzaamheden verrichten. Hoofdstuk 4 van het Arbeidsomstandighedenbesluit bevat de verplichtingen van de werkgever in gevallen waarin werknemers worden of kunnen worden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen. Werkgevers die onvoldoende zorg dragen voor de gezondheid en veiligheid van hun werknemers zijn in overtreding.
Voor opdrachtgevers van bouwwerken, waaronder gemeenten en aannemers, gelden de bepalingen 2.26 tot en met 2.35 van afdeling vijf van hoofdstuk 2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Daarbij gaat het onder andere over de verplichting dat een opdrachtgever zich ervan moet vergewissen, dat de betrokken werkgevers en zelfstandigen in staat zijn de verplichtingen voor de arbeidsomstandigheden die gelden in de uitvoeringsfase na te komen. Dit kan onder meer blijken uit het Veiligheid- en Gezondheidsplan (V&G-plan) dat bij een opdracht hoort, uit het bestek en het afgesloten contract. Het V&G-plan dient informatie te bevatten die relevant is voor een gezonde en veilige uitvoering van de werkzaamheden, waaronder informatie over de bodemgesteldheid. Een uitgevoerd bodemonderzoek dient voor aanvang van de werkzaamheden beschikbaar te zijn op de bouwplaats. Ook draagt de opdrachtgever zorg voor de coördinatie van werkzaamheden als in de uitvoeringsfase meerdere partijen werkzaam zijn.
Per 1 januari 2017 zijn de aangepaste bouwprocesbepalingen in het Arbeidsomstandighedenbesluit in werking getreden en de bijbehorende boetenormbedragen verhoogd. Met de aanpassingen worden opdrachtgevers beter in staat gesteld de bouwprocesbepalingen na te leven en kan de Inspectie SZW beter optreden tegen opdrachtgevers van bouwprojecten die deze bepalingen overtreden.
In het voorjaar van 2016 is vanuit SZW een bijeenkomst georganiseerd om verantwoord opdrachtgeverschap in de bouw te stimuleren. Om de bekendheid van de regelgeving te verbeteren is in december 2016 op het Arboportaal2 een speciale pagina over verantwoord opdrachtgeverschap gelanceerd waarin alle relevante informatie voor en over opdrachtgevers is samengebracht. Ook is een handreiking gepresenteerd voor publieke opdrachtgevers over hoe ze bij aanbesteding van bouwwerken rekening kunnen houden met gezond en veilig werken.
Ziet u in dit incident aanleiding om maatregelen te treffen om de bekendheid met en de naleving van de regelgeving op dit punt te verbeteren? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te treffen en op welke termijn? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De spoorcapaciteitsverdeling ten tijde van de problemen met de Moerdijkbrug |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «ProRail trok grote spoorvervoerders voor»?1
Ja.
Wat heeft de Autoriteit Consument en Markt (ACM) precies onderzocht naar aanleiding van het snel sluiten van de Moerdijkbrug? Op basis waarvan trekt de ACM conclusies en hoe luiden deze conclusies precies?
De ACM heeft op verzoek van RailGood onderzoek gedaan naar het proces rond het tijdelijk sluiten van de Moerdijkbrug. RailGood is een belangenvertegenwoordiger van o.a. de spoorgoederenvervoerders RFF, Locon en LTE. ProRail heeft de Moerdijkbrug tussen 13 en 15 april 2016 gesloten voor herstelwerkzaamheden nadat er gebreken aan het spoor werden geconstateerd. De ACM heeft het proces rond deze tijdelijke afsluiting getoetst aan o.a. de Spoorwegwet, het Besluit capaciteitsverdeling hoofdspoorweginfrastructuur en de Netverklaring 2016. De ACM heeft geconcludeerd dat ProRail, vergeleken met andere vervoerders, onvoldoende met RFF, Locon en LTE heeft afgestemd. ProRail heeft deze vervoerders op dit punt ongelijk en oneerlijk behandeld. Het volledige rapport is openbaar en te vinden op de website van de ACM2.
Wat is uw mening over deze conclusies?
Ik betreur dat ProRail niet voldoende met de spoorgoederenvervoerders RRF, Locon en LTE heeft afgestemd. Dit had beter moeten gebeuren. ProRail dient – onder andere op grond van de Spoorwegwet, het Besluit capaciteitsverdeling hoofdspoorweginfrastructuur en de beheerconcessie – de voor beheer- en onderhoud benodigde capaciteit non-discriminatoir af te wegen tegen de voor het vervoer van reizigers en goederen benodigde capaciteit. De ACM ziet hier op toe.
Klopt het dat bepaalde spoorvervoerders anders zijn behandeld dan andere spoorvervoerders? Hoe valt een ongelijke behandeling te rijmen met de afspraken die we hebben gemaakt in de beheerconcessie voor ProRail, waarin is afgesproken dat ProRail op non-discriminatoire wijze de beschikbare ruimte moet verdelen op het spoor? Gaat u ook actie ondernemen richting ProRail op basis van de conclusies van het rapport? Zo nee, waarom niet?
ProRail heeft erkend dat de communicatie naar de verschillende vervoerders onvoldoende is geweest. ProRail heeft mij verzekerd voortaan alle spoorgebruikers met capaciteitsrechten tijdig te betrekken bij besluitvorming over de planning van buitendienststellingen gedurende het jaar en alle spoorvervoerders zorgvuldig en tijdig te informeren over onttrekkingen. ProRail is momenteel in overleg met de goederenvervoerders over hoe deze afstemming beter vormgegeven kan worden. Ook in de planning van de buitendienststelling die noodzakelijk is voor het structurele herstel van de lassen op de Moerdijkbrug wordt overleg gevoerd met de vervoerders. ProRail heeft mij gemeld dat deze overleggen constructief van aard zijn.
De verplichting dat ProRail op een eerlijke, niet-discriminatoire en transparante wijze de capaciteit moet verdelen is ondubbelzinnig in de relevante regelgeving vastgesteld. In de beheerconcessie wordt deze verplichting nog eens benadrukt. De ACM is toezichthouder op deze verplichting. De ACM heeft een oordeel geveld en ProRail handelt daarnaar. Ik zie daarom geen aanleiding om actie te ondernemen.
Verwacht u dat de spoorvervoerders, die eventueel benadeeld zijn ten tijde van het snel sluiten van de Moerdijkbrug, in casu schadeclaims zullen indienen op basis van deze uitspraak?
Tot op heden zijn er volgens melding van ProRail geen schadeclaims ontvangen.
Hoe gaat u in de toekomst borgen dat ProRail zijn functie als non-discriminatoire verdeler van vervoerscapaciteit naar behoren uitvoert?
De ACM is toezichthouder op het non-discriminatoir handelen door ProRail. Deze verplichting is, zoals in antwoord 4 is vermeld, ondubbelzinnig in de relevante regelgeving vastgesteld. Zoals in antwoord 3 is vermeld, is ProRail met goederenvervoerders in gesprek om de afstemming en betrokkenheid bij dergelijke situaties te verbeteren.
Minima die bij de gemeentelijke kredietbank van den Haag goedkoper kunnen lenen |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Goedkoper lenen voor minima»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de verlaging van de gemeentelijke kredietbank van Den Haag van de rente voor leningen voor minima van 11,5% naar 2,3% en het onderzoek dat Rotterdam en Den Bosch hiernaar doen?
In onze samenleving is er behoefte om ook aan mensen met lage inkomens die niet bij een commerciële kredietverstrekker terecht kunnen een kredietfaciliteit te bieden. Soms moeten mensen onverwacht rekeningen betalen of moeten noodzakelijke investeringen worden gedaan. Deze sociale kredietverstrekking moet uiteraard op een verantwoorde manier gebeuren. Er moet rekening worden gehouden met de draagkracht van mensen en kredieten moeten op een redelijke termijn kunnen worden terugbetaald. Sociale kredieten zijn rentedragend. Daarvoor geldt de maximale kredietvergoeding die door het Rijk wordt vastgesteld. Het is vervolgens aan de gemeentelijke kredietbanken om binnen de gestelde grenzen een rentepercentage te bepalen. Daarbij zal ondermeer rekening gehouden worden met de financiële risico’s die aan dergelijke kredietverstrekkingen zijn verbonden en de kosten daarvan. Via het lokale armoede- en schuldenbeleid kan de gemeente hierop ook invloed uitoefenen. Het is goed dat gemeenten onderzoek doen naar de hoogte van de rente op sociale kredieten. Op deze wijze kunnen zij komen tot op de lokale situatie afgestemde voorwaarden van verantwoorde sociale kredietverstrekking. Het financiële risico van een lager rentepercentage zal door de gemeente moeten worden gedragen en zijn vertaling vinden in de gemeentelijke middelen. Ik zal het voorbeeld van de gemeente Den Haag onder de aandacht van gemeenten brengen via de site www.effectieveschuldhulp.nl en de verzamelbrief aan gemeenten.
Deelt u de mening van deskundige Roel in 't Veld die de rentedaling als een «herstel van waanzinnige onrechtvaardigheid» toejuicht? Zo nee, waarom niet?
Iedereen moet de mogelijkheid hebben om onder voorwaarden een verantwoorde lening te kunnen afsluiten. Het is aan de gemeentelijke kredietbanken om te bepalen welk rentepercentage zij in dat kader passend vinden. Zij zullen daarbij rekening houden met de met sociale kredietverstrekking gepaard gaande financiële risico’s, daaraan verbonden kosten en het lokale armoede- en schuldenbeleid.
Deelt u de mening dat er sprake is van ongelijkheid als minima in de ene gemeente tegen een veel lager tarief kunnen lenen dan in een andere? Zo ja, hoe gaat u deze ongelijkheid bestrijden? Zo nee, hoe kwalificeert u deze situatie?
Een gemeentelijke kredietbank mag binnen de wettelijke grenzen een op de lokale situatie en het gemeentelijke armoede- en schuldenbeleid afgestemd rentepercentage vaststellen. Dit past binnen de gegeven verantwoordelijkheidsverdeling. Hierdoor kunnen verschillen ontstaan tussen gemeenten. Dat is inherent aan gedecentraliseerde bevoegdheden.
Bent u bereid om de maximale jaarlijkse kredietvergoeding fors naar beneden bij te stellen? Zo ja, wanneer komt u met een voorstel naar de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangekondigd in de Kamerbrief onderzoekresultaten AFM naar kredietwaarschuwing «Let op! Geld lenen kost geld» van 6 december 20162 heeft de Minister van Financiën de AFM gevraagd om de risico’s voor consumenten op de consumptief kredietmarkt verder in kaart te brengen en daarbij ook te kijken naar verschillende soorten krediet. De AFM zal in het aangekondigde onderzoek ook de (hoogte van de) maximale jaarlijkse kredietvergoeding meenemen. Na afronding van dit onderzoek wordt uw Kamer over de uitkomsten geïnformeerd.
Gemeentelijke kredietbanken zijn van het toezicht van de AFM uitgezonderd indien het reglement met betrekking tot de bedrijfsvoering van de gemeentelijke kredietbank wordt vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders en aan bepaalde minimumvereisten voldoet (onder andere ten aanzien van consumentenbescherming en informatieverplichtingen richting de consument). Een niet onder toezicht van de AFM staande gemeentelijke kredietbank is wel gebonden aan de maximale hoogte van de jaarlijkse kredietvergoeding op grond van het Burgerlijk Wetboek.
Het bericht ‘Armsten opgelicht' |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Henk Nijboer (PvdA), Keklik Yücel (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Ard van der Steur (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Armsten opgelicht»?1
Ja.
Is het waar dat gerechtsdeurwaarders van het gerechtsdeurwaarderskantoor BSR jarenlang dubbele kosten in rekening hebben gebracht voor hun werkzaamheden?
Dat is een van de bevindingen uit het onderzoek van het Bureau Financieel Toezicht (BFT) die het BFT als onderbouwing voor de tegen de desbetreffende deurwaarders ingediende tuchtklachten bij de tuchtrechter naar voren heeft gebracht. Het oordeel hierover is aan de tuchtrechter.
Deelt u de woede over dit soort praktijken, zeker ook omdat het hier vaak kwetsbare groepen betreft die al in grote financiële problemen verkeren? Deelt u de mening dat hier dan ook hard tegen moet worden opgetreden?
Het past mij niet vooruit te lopen op een zaak die nog onder de rechter is. Het is een goede zaak dat deze kwestie aan de tuchtrechter is voorgelegd, zodat deze in staat is het handelen te beoordelen en waar nodig daaraan passende consequenties te verbinden.
Hoe houdt de deurwaarderswaakhond Bureau Financieel Toezicht (BFT) toezicht op gerechtsdeurwaarders? Hoe vaak voert de BFT bijvoorbeeld inspecties uit? Hoe wordt voorkomen dat gerechtsdeurwaarders te hoge kosten in rekening brengen? Aan welke eisen moeten gerechtsdeurwaarders in die context voldoen? Zijn er bij het BFT meer gevallen bekend van gerechtsdeurwaarders die dubbele kosten in rekening brengen en daarmee kwetsbare groepen in nog grotere problemen brengen? In hoeverre denkt u dat verdere intensivering van het toezicht op de incassobranche door onder andere het BFT noodzakelijk is? Deelt u de mening dat er structureel onderzoek nodig is naar dit soort praktijken in de deurwaardersbranche?
Het toezicht door het BFT op de gerechtsdeurwaarders bestaat uit het financieel toezicht (primair gericht op een adequaat beheer van de derdengelden) en (sinds 1 juli 2016) het toezicht op de deskundigheid, zorgvuldigheid en integriteit van het handelen of nalaten van de gerechtsdeurwaarder.
Het BFT oefent het toezicht risicogericht (op systematische wijze) en in onafhankelijkheid uit. Het uitgangspunt daarbij is: terughoudend waar het kan en doortastend waar het moet, afhankelijk van de (risico)signalen en omstandigheden van het geval.
In het kader van toezicht kan het BFT in de eerste plaats onderzoeken instellen. Een onderzoek door het BFT vindt doorgaans ten kantore van de gerechtsdeurwaarder plaats. Iedere gerechtsdeurwaarder is verplicht om medewerking aan het onderzoek te verlenen. Afhankelijk van de beoordeling van de uitkomsten van het onderzoek zet het BFT handhavingsinstrumenten in, bijvoorbeeld een klacht bij de tuchtrechter.
In de tweede plaats worden de financiële gegevens van de gerechtsdeurwaarders jaarlijks en per kwartaal door het BFT geanalyseerd. Kantoren die door het BFT gekwalificeerd zijn als kantoor met hoog risico worden vaker, meestal maandelijks, beoordeeld.
In onderhavige casus stelt het BFT door de gerechtsdeurwaarder welbewust onjuist te zijn geïnformeerd over de financiële gegevens.
In de context van het kwaliteitstoezicht zijn met name de eisen gesteld in de Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders van belang. Deze Verordening regelt onder meer dat de gerechtsdeurwaarder nauwgezet en zorgvuldig in financiële aangelegenheden handelt en dat hij geen onnodige kosten mag maken. Voorts moet de gerechtsdeurwaarder jegens de opdrachtgever vastleggen welke tarieven hij hanteert. Indien de kosten verbonden aan de uitvoering van de opdracht – gelet op alle omstandigheden – onevenredig hoog dreigen te worden, moet de gerechtsdeurwaarder zijn opdrachtgever informeren (artikelen 10 en 11 van de Verordening).
Het BFT heeft mij desgevraagd bericht dat er momenteel niet meer gevallen bekend zijn van gerechtsdeurwaarders die dubbele kosten in rekening brengen.
Het BFT houdt toezicht op de gerechtsdeurwaarders (inclusief de door hen uitgevoerde incassowerkzaamheden) en niet op de gehele incassobranche. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) houden toezicht op incassobureaus op grond van de Wet handhaving consumentenbescherming. De AFM houdt toezicht op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft) indien een incassobureau een betalingsregeling treft met een consument die niet aan zijn betalingsverplichtingen kan voldoen. Het BFT oefent sinds juli 2016 structureel, dat wil zeggen op systematische wijze, risicogericht toezicht uit op gerechtsdeurwaarders. Het in rekening brengen van onterechte kosten c.q. onnodige kosten, al dan niet in verband met bepaalde kwaliteitsaspecten als onnodige beslagen, dubbele beslagen, onterechte ontruimingen etc. valt hieronder. Voor verdere intensivering op dit vlak zie ik momenteel onvoldoende aanleiding.
Deelt u de mening dat getroffenen, ondanks het faillissement van BSR, zo veel mogelijk gecompenseerd dienen te worden? Welke stappen gaat u ondernemen om dit te bewerkstelligen?
Ik deel de mening dat gedupeerden zo veel mogelijk gecompenseerd moeten worden uit de failliete boedel. In welke mate wie benadeeld is en wat daaraan ondanks het faillissement nog te doen is, staat ter beoordeling van de waarnemer en de curator in het faillissement. De waarnemer heeft tot taak om, zodra hij benoemd is, in kaart te brengen welke dossiers in behandeling zijn bij de waargenomen gerechtsdeurwaarders. Op basis van inlichtingen die mij over deze zaak zijn verstrekt door de KBvG maak ik op dat de waarnemer daar ook al werk van maakt. Met de afwikkeling van een individueel faillissement als het onderhavige heb ik geen rechtstreekse bemoeienis.
Deelt u de mening dat er snel een einde moet komen aan de malafide praktijken bij incassobureaus en gerechtsdeurwaarders? Bent u bereid om, in navolging van de door leden van de fracties van PvdA en ChristenUnie aangekondigde initiatiefwet «uitbannen malafide incassobureaus», verdere stappen te ondernemen om dit te bewerkstelligen?2
Malafide praktijken zijn vanzelfsprekend onacceptabel. De AFM en de ACM bundelen hun krachten om incassoproblemen aan te pakken. Beide toezichthouders hebben een rol bij de aanpak van de misleidende en agressieve werkwijze van incassobureaus. Dit varieert van consumentenvoorlichting tot het beboeten van bedrijven die zich niet aan de regels houden. Zo is de publiekscampagne gestart «Incasso? Betaal, maar alleen als het klopt». De ACM is handhavingsonderzoeken gestart naar incassobureaus waarover zij (veel) negatieve signalen ontvangt (zie ook het antwoord op eerdere vragen van het lid Van Nispen (SP))3. Daarbij kijkt de ACM zowel naar de werkwijze van het incassobureau (zoals het berekenen van te hoge kosten, dreigen met bevoegdheden die zij niet hebben en het innen van onterechte vorderingen) als naar de werkwijze van opdrachtgevers. De AFM houdt toezicht op incassobureaus indien incassobureaus betalingsregelingen afspreken met consumenten bij betalingsachterstanden van kredieten. Deze incassobureaus zijn vergunningplichtig op grond van de Wft en vallen onder het doorlopend toezicht van de AFM. De AFM heeft eind vorig jaar de leidraad «Consumenten en Incassotrajecten» gepubliceerd waarin aandachtspunten zijn opgenomen voor kredietaanbieders bij het inschakelen van een incassobureau. Incassowerkzaamheden van gerechtsdeurwaarders vallen onder het in de Gerechtsdeurwaarderswet geregelde toezicht en tuchtrecht. Het kabinet kijkt met interesse uit naar het in voorbereiding zijnde initiatiefwetsvoorstel van de PvdA en CU om de incassobranche te reguleren.
Het uitroepen van regenboogprovincies |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het initiatief van de provincies Drenthe, Groningen en Gelderland voor een gezamenlijke aanpak met de regenbooggemeenten, om met partijen als het COC, het Ministerie van OCW (via Movisie), Gay Straight Alliances, een Meldpuntdiscriminatie beleid op te starten?
Ja.
Wat vindt u van de opzet van Drenthe om de provincie een regiefunctie te laten vervullen om het beleid tot sociale acceptatie en weerbaarheid van de LHBT-ers1 te bevorderen?
In Drenthe maakt de stad Assen al deel uit van de Regenboogsteden aanpak. Ik juich het toe dat aanvullend hierop de provincie Drenthe de samenwerking (regiefunctie) heeft gezocht met de andere gemeenten uit de provincie om in te zetten op sociale acceptatie, -veiligheid en zichtbaarheid van LHBT's.
Bent u bereid dit soort initiatieven te ondersteunen met professionele ondersteuning, zoals Movisie of met financiële middelen?
De samenwerking met de huidige Regenboogsteden is vastgelegd tot eind 2017. De provincie kan zeker meedoen aan landelijke activiteiten zoals de IDAHOT week (jaarlijks in mei) en Coming Out dag.
Tevens kan de provincie meedoen aan de landelijke bijeenkomsten met Regenboogsteden. Daarnaast kunnen Regenboogprovincies gebruik maken van de PinkLink nieuwsbrief en van de beschikbare kennis in het digitaal LHBT kennisdossier van Movisie met vrij beschikbare handreikingen via www.movisie.nl/lhbt.
Met inzet van eigen middelen kan de provincie bovendien een verzoek doen om advisering op maat of inhoudelijke ondersteuning door bijvoorbeeld Movisie.
Bent u bereid bij andere provincies aandacht te vragen voor dit initiatief, zodat ook zij met regenbooggemeenten tot een gezamenlijke aanpak kunnen komen?
Ja, daartoe ben ik bereid.
Hoe beoordeelt u de mogelijkheid om een regenboogconvenant, zoals die nu tussen het ministerie en de regenbooggemeenten worden afgesloten, op regionaal niveau af te sluiten?
Ik ben positief over een regenboogconvenant bij de provincies. Met het convenant verklaart de provincie dat zij zich gaat inzetten voor het vergroten van sociale acceptatie en verhogen van sociale veiligheid van LHBT’s.
Bent u bereid om het afsluiten van een regenboogconvenant ook mogelijk te maken op regionaal niveau, als gemeenten willen samenwerken zoals nu in Drenthe het geval is?
Zie het antwoord op vraag 3 en 5.