Het illegaal de grens overzetten van migranten naar Servië |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Linda Voortman (GL), Joël Voordewind (CU), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat dagelijks 30 migranten illegaal de grens worden overgezet naar Servië?1
Het kabinet veroordeelt iedere vorm van geweld tegen vluchtelingen. In Europese regelgeving, inclusief de Schengengrenscode, staan duidelijke richtlijnen hoe om te gaan met vluchtelingen en personen die om internationale bescherming verzoeken. Het EU-acquis, in het bijzonder de Procedurerichtlijn, is ook duidelijk wat betreft het bieden van de mogelijkheid om internationale bescherming aan te vragen. Het kabinet benadrukt dit ook in de verschillende Europese overleggen en in bilaterale contacten.
Het is primair aan de Europese Commissie om toe te zien op de toepassing van het EU-acquis. De Commissie doet dit ook getuige de verschillende procedures die de Commissie op dit gebied tegen Hongarije heeft gestart die ook hebben geleid tot zaken voor het Europese Hof van Justitie. Indien de Commissie naar aanleiding van dit soort berichten aanleiding ziet om deze landen daar op aan te spreken, verwacht het kabinet dat de Commissie dit dan ook zal doen. Het kabinet volgt de ontwikkelingen van deze problematiek op de voet en spreekt betrokken lidstaten daar bij gelegenheid op aan.
In het geval van een illegale grensoverschrijding bestaat veelal de mogelijkheid tot een versnelde overdrachtsprocedure naar het land waaruit een onderdaan van een derde land illegaal de EU in is gereisd. Dit gebeurt op basis van bilaterale maar ook Europese terug- en overnameovereenkomsten. Dat is ook het geval bij Servië. Onderdanen uit derde landen die door de buurlanden worden overgedragen aan Servië, worden ook door de Servische autoriteiten geaccepteerd en opvang geboden omdat de meerderheid van deze zaken nog in Servië een lopende asielaanvraag heeft. Daarnaast merkt het kabinet op dat onderdanen uit derde landen die vanuit Servië op illegale wijze de EU weer proberen in te reizen via Hongarije en Kroatië, in Servië de mogelijkheid is geboden om een verzoek tot internationale bescherming te doen.
Bent u bereid Hongarije en Kroatië over het schenden van het VN Vluchtelingenverdrag, door het illegaal de grens overzetten van vluchtelingen, aan te spreken en mogelijk in Europees verband stappen te zetten? Zo ja, waar denkt u aan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op het politiegeweld dat gebruikt wordt tegen de vluchtelingen op de Balkanroute? Welke stappen gaat u hiertegen, mogelijk in Europees verband, ondernemen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel vluchtelingen verblijven momenteel in Servië en hoeveel adequate opvangplekken zijn er? Waar schiet de opvang tekort?
Volgens schattingen van de Servische overheid verblijven 7.500 asielzoekers op Servisch grondgebied. Bijna 6.500 asielzoekers zijn opgevangen in officiële opvangcentra. Naar aanleiding van de bijeenkomst van staatshoofden en regeringsleiders van 25 oktober 2015 over vluchtelingstromen langs de Westelijke Balkanroute heeft Servië met steun van de Europese Unie en met behulp van UNHCR het aantal opvangplekken vergroot en zijn maatregelen getroffen om er voor te zorgen dat alle opvangplekken winterklaar zijn. Volgens de Servische autoriteiten zijn er voldoende plekken.
Hoewel er nog officiële opvangplekken beschikbaar en aangeboden zijn, kiest een groep van ca. 1.000 tot 1.300 asielzoekers er nog altijd voor om daar geen gebruik van te maken. Zij verblijven in onofficiële kampen in Belgrado en aan de Servisch-Hongaarse grens. De Servische autoriteiten hebben (tijdelijke) opvangplekken georganiseerd voor deze groep asielzoekers voor het geval dat zij daar alsnog gebruik van willen maken. Het onlangs geopende centrum in Obrenovac nabij Belgrado is een belangrijke stap vooruit in dezen, aangezien UNHCR en de Servische autoriteiten met succes enkele honderden asielzoekers hebben aangemoedigd om in het nieuwe opvangcentrum te verblijven. Het centrum biedt ruimte voor maximaal 550 personen en er wordt gewerkt aan vergroting van de capaciteit tot 850 personen.
Bent u voornemens stappen te zetten in Europees verband om ervoor te zorgen dat vluchtelingen in Servië de nodige zorg, opvang en middelen krijgen om de winter te doorstaan?
De Europese Commissie heeft in de aanloop naar de winter de nodige stappen gezet en volgt de situatie nauwlettend. Kortheidshalve verwijst het kabinet naar de beantwoording van vergelijkbare vragen ingezonden op 11 januari 2017.2 In aanvulling daarop, heeft de Europees Commissaris voor Humanitaire Hulp en Crisisbeheersing tijdens zijn bezoek aan Belgrado op 22 januari jl. aanvullende financiële steun toegezegd. Daarmee komt de totale Europese steun in relatie tot de migratiecrisis op € 44 miljoen.
Bent u bereid om ten aanzien van de meest kwetsbare vluchtelingen, zoals alleenstaande minderjarige vluchtelingen, in Servië extra stappen te zetten en er zo voor te zorgen dat zij niet langer in erbarmelijke omstandigheden hoeven te verblijven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, zou dit voor een aantal kinderen ook bijvoorbeeld hervestiging naar Nederland kunnen zijn?
Nederland zet het instrument van hervestiging vooral in om de meest kwetsbare vluchtelingen te hervestigen vanuit regio’s waar hen eerste opvang wordt geboden (o.a. Turkije, Libanon, Jordanië, Kenia), om zo ook de druk op de gastgemeenschappen daar te verlichten. Dit met, in de visie van het kabinet, samen met investeren in opvang in de regio en aanpakken van grondoorzaken, leiden tot een vermindering van gevaarlijke overtochten naar Europa inclusief doorreis via landen als Servië. Over de invulling van het nationale hervestigingskader en de wijze waarop het kabinet invulling geeft aan de verantwoordelijkheden onder de EU-Turkije Verklaring is uw Kamer op verschillende momenten geïnformeerd.
Het kabinet ziet, in het licht van genoemd nationaal hervestigingskader, geen reden om te beginnen met hervestiging vanuit Servië naar Nederland. Volgens de Servische overheid is er, o.a. met steun van UNHCR, voldoende adequate opvangcapaciteit beschikbaar om alle migranten onder de juiste omstandigheden op te vangen. Met MATRA-middelen steunt de ambassade de opvang van minderjarige alleenstaande migranten waarbij onder andere Save the Children en Stichting Nidos zijn betrokken. Het is van belang om door verbetering van de omstandigheden in de buurlanden van Servië te voorkomen dat mensen doorreizen naar Servië.
Acht u de behandeling van vluchtelingen door Servië verenigbaar met de mensenrechtenstandaarden van de Europese Unie? Zo ja, hoe dan? Zo nee, welke invloed heeft dit op de onderhandelingen met Servië over het lidmaatschap van de Europese Unie?
Naar oordeel van UNHCR en de Commissie heeft Servië de afgelopen maanden met steun van de Europese Unie en met behulp van UNHCR het aantal opvangplekken vergroot en heeft maatregelen getroffen om er voor te zorgen dat alle opvangplekken winterklaar zijn. Daarnaast biedt de EU Servië als kandidaat-lidstaat de nodige ondersteuning als onderdeel van het toetredingsproces. Via o.a. het instrument voor pretoetredingssteun zijn verschillende projecten gestart en uitgevoerd om de Servische asiel- en migratiewetgeving in lijn te brengen met het EU-acquis. Via een (lopend) twinningproject adviseert ook Nederland de Servische migratieautoriteiten.
Door de migratiestroom langs de Westelijke Balkanroute is Servië geconfronteerd met een groot aantal migranten dat op irreguliere wijze via Servië de EU wil bereiken. Servië probeert al geruime tijd de migranten die in informele opvanglocaties verblijven te overtuigen om zich op een rustige en gecontroleerde manier te laten overplaatsen naar bestaande officiële opvangcentra. Zoals gesteld, is er nu sprake van een groep die weigert in te gaan op de aanbiedingen van de Servische overheid omdat zij er, mogelijk met het oog op een poging om door te reizen naar de EU, de voorkeur aan geven in Belgrado te blijven boven een verblijf in een officiële opvanglocatie buiten de stad. Ook zouden onder migranten geruchten de ronde doen over uitzettingen naar Bulgarije.
Wat is uw reactie op de stelling van directeur Pim Kraan van Save the Children dat de EU-Turkije deal smokkelaars een steviger greep heeft gegeven op een enorm winstgevende business waarin steeds gevaarlijkere tactieken worden gevolgd om de autoriteiten te omzeilen?
Een van de grootste successen van de EU-Turkije Verklaring is dat het cynische verdienmodel van criminele smokkelaars juist hard is geraakt. De significante daling van het aantal aankomsten op de Griekse eilanden vanuit Turkije bevestigt dat aanzienlijk minder mensen gebruik maken van de diensten van criminele smokkelaars. Daarnaast pakt Turkije, mede naar aanleiding van de EU-Turkije Verklaring, de smokkelindustrie in Turkije veel harder aan.3
Het kabinet is zich ervan bewust dat er in landen langs de Westelijke Balkanroute inderdaad een groep migranten is die niet kan doorreizen naar de door hun gewenste bestemmingen in Noordwest Europa. Dit komt echter niet door de EU-Turkije Verklaring, maar doordat verschillende landen langs de Westelijke Balkanroute maatregelen hebben getroffen op grond van veelal bestaande nationale en Europese regelgeving met betrekking tot grensbeheer al dan niet op basis van de Schengengrenscode. Daarmee is begin 2016 een einde gekomen aan de zogenoemde «doorwuifpraktijken». Tijdens de bijeenkomst van staatshoofden en regeringsleiders van 25 oktober 2015 over vluchtelingstromen langs de Westelijke Balkanroute was daartoe ook opgeroepen.4 In dit verband wijst het kabinet er op dat het recht op asiel een recht is op bescherming, maar niet kan worden uitgelegd als een recht op verblijf in het land waaraan een asielzoeker de voorkeur geeft.
Smokkelnetwerken richten zich ook op deze groep mensen. Nieuwe smokkeltrends worden steeds sneller geïdentificeerd en smokkelnetwerken worden opgerold. Door inspanningen van de nationale diensten in deze landen, maar ook door continue samenwerking met diensten van EU-lidstaten en onder coördinatie van Europol, worden smokkelaars met gerichte acties op deze route aangepakt.
Deelt u de mening dat veilige en legale routes zoals gezinshereniging, hervestiging, het beschikbaar stellen van humanitaire visa en private sponsoring op de lange termijn het meest effectieve middel zijn tegen smokkelaars? Zo ja, wanneer gaat u hiermee beginnen en bent u bereid hier in Europees verband het voortouw te nemen? Zo nee, waarom niet? Wat is volgens u, in het licht van de averechtse gevolgen van de Turkijedeal, dan wel de oplossing tegen smokkelaars?
Zoals ook in de visie van het kabinet op de Europese migratiecrisis5 is verwoord, meent het kabinet dat de opvang en bescherming van vluchtelingen in de aanpalende regio en de gastgemeenschappen moet worden versterkt en de grondoorzaken van migratie moeten worden aangepakt. Door vluchtelingen en economische migranten dicht bij huis perspectief te bieden, zullen minder mensen de gevaarlijke, irreguliere tocht naar de EU ondernemen, al dan niet met behulp van criminele smokkelaars.
Dat betekent niet dat de EU en de lidstaten geen verantwoordelijkheid moeten nemen voor de opvang van vluchtelingen. Via hervestiging kan vluchtelingen de mogelijkheid worden geboden om op een veilige en gecontroleerde wijze naar Europa te komen. Door middel van hervestiging, herplaatsing en nareis is de afgelopen jaren een substantiële groep vluchtelingen naar Nederland gekomen. Kortheidshalve verwijs ik u naar de meest recente gegevens in de IND-Asylum Trends en de reguliere rapportages van de Europese Commissie m.b.t. de uitvoering van de herplaatsingsbesluiten, het JBZ-hervestigingskader en de EU-Turkije Verklaring.6 Uit deze gegevens blijkt ook dat Nederland hierin relatief voorop loopt. Het is van primair belang dat ook andere lidstaten in dezen hun verantwoordelijkheid nemen.
Daarnaast is het kabinet van mening dat smokkelaars hard dienen te worden aangepakt. Nederland zet zich daarom ook expliciet in voor een grotere rol van Europol in de hotspots en een intensivering van de samenwerking tussen opsporingsdiensten van Europese lidstaten, Europol en van derde landen. Dat gebeurt onder andere via het EMPACT-project van Europol.
Het bericht dat er gesjoemeld wordt bij de reclassering |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bereid het resultaat van het onderzoek naar de wanpraktijken bij de reclassering Den Haag door de Reclassering Nederland naar de Kamer te sturen?1 Zo nee, waarom niet?
In mijn reactie op eerdere Kamervragen over het bericht dat er gesjoemeld zou worden bij de reclassering ben ik ingegaan op de manier waarop de vermeende onderhandse handel is onderzocht.3 Reclassering Nederland (RN) heeft aan twee onderzoeksbureaus opdracht gegeven de recente aantijgingen te onderzoeken. RN heeft mij gemeld dat het eerste onderzoek, dat zich richtte op de financiële administratie, is gedaan door KPMG Advisory. Het tweede onderzoek, in het kader waarvan het handelen van de reclasseringsmedewerkers is onderzocht, is verricht door het bureau Integriteit van de Dienst Justitiële Inrichtingen.
Beide onderzoeken zijn recent afgerond. Het betreft onafhankelijk onderzoek. RN heeft mij laten weten dat de uitkomsten van de onderzoeken geen aanleiding geven om te veronderstellen dat er sprake is van onderhandse handel. Ook hierover heb ik uw Kamer reeds geïnformeerd. De onderzoeksrapporten zijn gebruikt voor interne evaluatie en zijn aanleiding geweest om medewerkers die werkzaam zijn op werkplaatsen opnieuw te instrueren dat betalingen enkel nog elektronisch en met betaalbewijzen mogen geschieden. RN is opdrachtgever en eigenaar van de rapporten; zodoende ben ik niet in het bezit van de onderzoeksrapporten en is het niet aan mij deze openbaar te maken.
Kunt u aangeven door wie dat onderzoek is uitgevoerd en in wiens opdracht dat onderzoek is uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
In het bericht Gesjoemel bij reclassering met steigerhouten meubels2 stelt de heer Van Gennip dat het een extern onderzoek naar de financiële administratie is, klopt dit? Zo nee, wat is dan de omvang c.q. het onderwerp van het onderzoek?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht van bestuursvoorzitter van het VU medisch centrum : Wouter Bos bepleit winstplafond voor farmabedrijven |
|
Jacques Monasch (Monasch) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Wouter Bos bepleit winstplafond voor farmabedrijven»?1
Ja.
Wat vindt u van het pleidooi van de heer Bos, bestuursvoorzitter van het VU medisch centrum in Amsterdam, om de winstmarges van farmaceutische bedrijven aan een maximum te binden? Is daarbij een winstnorm van maximaal 10 procent een reëel percentage?
De gedachte achter het voorstel van de heer Bos, bestuursvoorzitter van het VU medisch centrum in Amsterdam, deel ik. Ik vind het ook onwenselijk dat farmaceutische bedrijven fors hogere winstmarges hanteren dan andere bedrijfssectoren, terwijl zij zo’n groot maatschappelijk belang vertegenwoordigen.
Zoals aangekondigd in mijn geneesmiddelenvisie heb ik daarom een pakket van maatregelen opgenomen dat op verschillende punten en niveaus in het systeem ingrijpt om de excessieve prijzen en daarmee hoge winsten tegen te gaan. Ten aanzien van de vraag wat een reëel winstpercentage is ben ik van mening dat de winstpercentages van de farmaceutische industrie meer in lijn zouden moeten liggen met wat gangbaar is in andere innovatieve sectoren. Een winstpercentage van gemiddeld 17,44% per jaar over de afgelopen 20 jaar valt hier wat mij betreft niet onder. 2
Het instellen van een winstplafond is mijns inziens echter geen haalbare oplossing om verschillende redenen.
Ten eerste opereert de farmaceutische industrie internationaal. Nederland vertegenwoordigt in de wereldmarkt 1 a 2%. Nederland kan de hoge winstmarges dan ook nooit alleen aan banden leggen. Als alleen Nederland een winstnorm zou hanteren, zou deze gemakkelijk omzeild kunnen worden door bijvoorbeeld uitgaven en kosten van het ene naar het andere land te verplaatsen.
Ten tweede, al overtuig ik de Europese Commissie en de rechter dat een dergelijk systeem van controle op winstmarges te rechtvaardigen is binnen de EU-regelgeving, dan nog is het lastig uit te voeren. Er zijn immers veel manieren die bedrijven kunnen hanteren om hun winst te drukken of kosten te verhogen, bijvoorbeeld door de wijze waarop kosten en baten aan individuele producten worden toegerekend aan te passen. Ten derde is een dergelijke maatregel niet afdwingbaar. Farmaceutische bedrijven kunnen ervoor kiezen hun producten dan niet in Nederland op de markt te brengen. Dat gaat ten koste van de Nederlandse patiënt.
Is het niet de hoogste tijd om farmaceutische bedrijven te verplichten tot volledige openheid van zaken omtrent de kosten die zij maken voor een medicijn en om tegelijkertijd een «cap» op de winstmarges in te voeren?
Ik vind dat farmaceutische bedrijven transparant moeten zijn over hun kostenopbouw. Immers bedrijven mogen de samenleving niet vragen zomaar mee te gaan met de veelal zeer hoge prijzen voor geneesmiddelen zonder daar verantwoording over af te leggen, bijvoorbeeld via het transparant maken van ontwikkelings- en productiekosten en ook het transparant maken van de kosten van de medicijnen die niet aan de verwachtingen van therapeutische meerwaarde voldeden. Als de industrie die handschoen niet oppakt zal dit ten koste gaan van de bereidheid van de samenleving om te betalen voor nieuwe geneesmiddelen, hetgeen niet in het belang van de patiënt én de industrie is.
Farmaceutische bedrijven verplichten tot het inzichtelijk maken van de ontwikkelkosten van een medicijn is overigens niet zomaar mogelijk. Het gaat hier immers om private ondernemingen die vooral in het buitenland zijn gevestigd en dergelijke informatie wordt uit concurrentieoverwegingen vaak geheim gehouden. Ik zet overigens op EU niveau vol in op transparantie over de kosten van medicijnen door fabrikanten.
Voor mijn reactie op het invoeren van een cap op de winstmarges verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 2.
Vindt u ook dat de maatregelen die de farmaceutische industrie zelf voorstelt om aan deze onaanvaardbare praktijk een einde te maken lang niet toereikend zijn en puur «cosmetisch»?
Het in dialoog blijven met de farmaceutische industrie vind ik belangrijk.
Ik heb in mijn gesprekken met farmaceutische bedrijven aangegeven dat transparantie over de kosten en de baten cruciaal is om de betalers van hun producten te kunnen blijven vragen hiervoor te betalen. Daarnaast heb ik in gesprek met de farmaceutische industrie de noodzaak benadrukt van de ontwikkeling van nieuwe businessmodellen. Ik merk daarnaast in mijn contacten met collega-ministers binnen en buiten Europa dat de steun voor de Nederlandse inzet snel groeit. Afgelopen jaar heb ik een ronde tafelconferentie georganiseerd in Den Haag en heb ik deelgenomen aan de vervolgconferentie in Lissabon/Portugal. In deze conferenties hebben de landen en de industrie hun posities geschetst en ook hun inzet aangegeven. Ik zet in vervolg op deze conferenties in op nadere uitwerking van de concrete casus antibiotica. Daarbij zijn verschillende zaken van belang. Ten eerste, om op EU niveau (en zo mogelijk breder) te onderzoeken wat in wet- en regelgeving in de EU snellere toelating blokkeert (met andere woorden: zou toelating tot de markt kunnen worden versneld, bijvoorbeeld in plaats van 10 jaar naar 5 jaar)? Ten tweede, of er andere businessmodellen voor antibiotica te ontwikkelen zijn (bijvoorbeeld in plaats van betalen per kuur, betalen voor de beschikbaarheid). Ten derde, over de ontwikkelings- en productiekosten volstrekte transparantie te hebben.
Is uw beleid om deze excessieve winsten tegen te gaan toereikend?
Mijn beleid grijpt op verschillende punten en niveaus in het systeem in om onverantwoord hoge prijzen en winsten tegen te gaan. Het betreft:
Ik heb er vertrouwen in dat we hiermee stappen in de goede richting zetten.
Jongeren die in een psychiatrische kliniek belanden na sexting |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Ard van der Steur (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat jongeren steeds vaker in een psychiatrische kliniek belanden na sexting?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer traumatisch kan zijn voor jongeren als hun blootfoto’s of seksfilmpjes worden verspreid via social media? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat deze problematiek met kracht moet worden bestreden?
Het ongewild delen van seksueel getinte beelden via social media kan grote effecten hebben op het leven van jongeren en ouders, soms met verstrekkende gevolgen voor slachtoffers. Beelden kunnen inzet zijn bij pesten of op ongewenste plekken terecht komen, zoals pornosites die niet meer te verwijderen zijn.
De rol die social media spelen in de wereld van jongeren is onomkeerbaar en wordt steeds groter. Dat heeft veel goede kanten, maar ook risico’s zoals sexting en grooming. Om te voorkomen dat de groep slachtoffers van sexting toeneemt, is blijvende aandacht en voorlichting nodig over enerzijds de risico’s van het delen van seksueel getinte beelden en anderzijds over hoe slachtoffers en hun omgeving kunnen handelen als beelden verspreid worden. Het is belangrijk dat jongeren zich bewust zijn van de risico’s die samenhangen met het maken van seksueel getinte beelden. Daarnaast is van belang dat jongeren op de hoogte zijn van de mogelijkheden die er zijn als beelden ongewild breed verspreid worden, zoals het doen van aangifte. Ouders en scholen spelen een belangrijke rol bij bewustwording en voorlichting. Hier is al veel aandacht voor. Onlangs startte omroep BNN de campagne «Als je iets deelt, hoofd buiten beeld». Ook scholen besteden aandacht aan seksualiteit en seksuele diversiteit in relatie tot social media. Bij het onderdeel seksualiteit gaat het om seksuele weerbaarheid en het tegengaan van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Voor het onderwijs zijn (online) Verschillende programma’s beschikbaar. Een veel gebruikt programma is bijvoorbeeld de online game «Can you fix it», dat ook specifiek ingaat op sexting. Ook vanuit het bevorderen van mediawijsheid en de relatie met cyberpesten is er aandacht voor dit thema.
Uit onderzoek blijkt dat het percentage slachtoffers dat aangifte doet van zedenmisdrijven laag is. Mede daarom ben ik een onderzoek gestart om te achterhalen wat de overwegingen van slachtoffers zijn om al dan niet aangifte te doen of hulp te zoeken. Naar verwachting zijn de uitkomsten van dit onderzoek medio 2017 bekend.
Als u van mening bent dat er iets gedaan moet worden aan het bestrijden van sexting, welke werkbare actie heeft u in gedachte?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat u voornemens bent sexting in het wetboek van strafrecht op te nemen? Zo ja, wanneer kan de Kamer de voorstellen tegemoet zien?
Zoals mijn ambtsvoorganger in de brief van 29 februari 2016 aan uw Kamer heeft aangegeven is voor aanpassing van de strafwet in verband met «sexting» geen aanleiding. Seksueel materiaal van kinderen kan op basis van de huidige wetgeving worden aangemerkt als kinderpornografie. Diverse handelingen met betrekking tot kinderpornografie, waaronder het bezitten, vervaardigen en verspreiden, zijn strafbaar gesteld in artikel 240b van het Wetboek van strafrecht. Het huidige wettelijke kader met betrekking tot kinderpornografie biedt volgens de organisaties in de strafrechtketen voldoende ruimte voor maatwerk bij de vervolging. Wel wordt, zoals mijn ambtsvoorganger heeft aangegeven, in samenwerking met deze organisaties bezien in hoeverre meer maatwerk in de bestraffing van jeugdige plegers van een zedendelict mogelijk is. Er wordt onder andere bij Bureau Halt gekeken of er een passende aanpak kan worden ontwikkeld voor lichte vormen van online seksueel gedrag, zoals sexting.
Het maken en verspreiden van seksuele afbeeldingen van een meerderjarige met diens toestemming is op zichzelf niet strafbaar. Toch biedt het strafrecht mogelijkheden om hiertegen op te treden. Uitsluitend indien de beelden als aanstootgevend voor de algemene eerbaarheid zijn aan te merken en worden tentoongesteld, ongevraagd toegezonden of op een openbare plaats worden aangeboden, kan vervolging op grond van pornografie plaatsvinden (art. 240 Sr). Vaak wordt het beeldmateriaal door volwassenen vrijwillig gemaakt en afgestaan. Indien de beelden vervolgens zonder toestemming via het internet worden verspreid, bijvoorbeeld uit wraak, kunnen deze handelingen tot strafrechtelijke vervolging leiden op grond van belediging (art. 266 Sr), smaad (art. 261 Sr) en, indien er feiten worden verkondigd die in strijd zijn met de waarheid, laster (art. 262 Sr).
In het geval de beelden niet vrijwillig zijn gemaakt of afgestaan, biedt het strafrecht verschillende (aanvullende) beschermingsmogelijkheden. Indien de beelden heimelijk worden gemaakt, kan een beroep worden gedaan op de strafbaarstelling van het gebruik van een verborgen camera in een woning of een andere niet openbare plaats (art. 139f Sr). Het openbaar maken van een afbeelding die heimelijk is gemaakt, is eveneens strafbaar (art. 139g Sr). Wanneer de beelden onder druk tot stand worden gebracht, kan dit een strafbare gedraging in de sfeer van het algemeen dwangdelict opleveren (art. 284 Sr). Indien het beeldmateriaal bij de rechthebbende is weggenomen via het binnendringen van een computer kan sprake zijn van computervredebreuk (art. 138ab Sr).
Speelt deze problematiek alleen bij jongeren of zijn er ook meerderjarige slachtoffers van sexting te betreuren? Zo ja, hoeveel?
Het meeste onderzoek dat gedaan is naar sexting, is gericht op jongeren van 12 t/m 17 jaar. Het maken van seksueel getinte foto’s en video’s wordt vooral gezien als experimenteergedrag als onderdeel van de seksuele ontwikkeling van jongeren. Recente cijfers over meerderjarige slachtoffers zijn niet bekend.
In het kader van Safer Internet Day op 7 februari 2017 zijn er over dit thema recent twee onderzoeken verschenen. Uit onderzoek van de Universiteit Amsterdam in opdracht van internetprovider Kliksafe blijkt dat 2,6% van de jongeren wel eens een foto van zichzelf heeft gemaakt (naakt of in ondergoed) en die naar iemand stuurt of op internet plaatst. Uit onderzoek van ECP, Platform voor Informatie samenleving komt naar voren dat 7,1% van de meisjes tussen de 12 en 17 jaar wel eens een naaktfoto of foto in ondergoed naar iemand heeft gestuurd. Bij jongens is dit percentage 5,5%. Verder bleek dat 23% van de jongeren een naaktfoto of foto van iemand in ondergoed heeft ontvangen. 52,2% van de jongeren vindt leeftijdsgenoten die aan sexting doen dom. Dit beeld komt ook naar voren in het onderzoek van de Universiteit van Amsterdam. Het kenniscentrum seksualiteit Rutgers voert periodiek onderzoek uit naar de seksuele gezondheid en ontwikkeling van jongeren («Seks onder je 25e»). Het meest recente onderzoek uit 2012 geeft aan dat 2% van de meisjes en 6% van de jongens wel eens een naaktfilmpje of naaktfoto aan iemand heeft gestuurd.
Verder blijkt uit het recent onderzoek onder ruim 1000 jongeren dat de sleutel om iets aan dit fenomeen te doen bij ouders ligt2. De jongeren uit het onderzoek geven aan dat ouders de belangrijkste informatiebron (77,2%) zijn als het gaat om online risico’s. In Nederland bespreekt 93% van de ouders het internetgedrag van hun kind(eren) en 65,1% heeft het specifiek over sexting. Als er thuis veel over het onderwerp wordt gesproken, werkt dat risico-verlagend. Door ouders goed voor te lichten over de manieren waarop zij met hun kinderen daarover in gesprek kunnen zijn, kunnen dus de beste resultaten geboekt worden.
Moet er vanuit worden gegaan dat meisjes vaker het slachtoffer zijn dan de jongens? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zijn jongens vaker de dader dan meisjes of maakt dat niet veel verschil? Welke mogelijkheden zijn en worden ingezet om deze jongens en meisjes duidelijk te maken dat sexting absoluut niet te tolereren is?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn klinieken voorbereid op jongeren die psychiatrische problematiek ontwikkelen als gevolg sexting? Zo ja, zijn er speciale programma’s of behandelingen die gericht zijn op slachtoffers van sexting? Zo nee, waarom niet?
Bij het verwerken van de gevolgen van sexting kan soms hulp van professionals nodig zijn. Voor jongeren is informatie over deze hulp te verkrijgen bij onder andere Helpwanted.nl, Slachtofferhulp Nederland, de Kindertelefoon en seksenzo.info. Soms krijgen jongeren klachten waarvoor intensievere hulp of behandeling nodig is.
Zoals mijn ambtsvoorganger op 8 december 2016 in de antwoorden op vragen van het lid Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk) over het bericht «Meldingen kinderporno dit jaar verdubbeld» aan uw Kamer heeft gemeld, is expertise voor behandeling van trauma’s aanwezig bij de kinder- en jeugdpsychiatrie en jeugdafdelingen van GGZ-instellingen, jeugdhulpverlening, maar ook binnen het onderwijs. De jeugdafdelingen van GGZ-instellingen en traumacentra voor jeugdigen3 hebben expertise in huis om deze kinderen te screenen en te behandelen als de diagnose posttraumatisch stresssyndroom (verder: PTSS) is gesteld.
Het Landelijk Psychotraumacentrum in het UMC Utrecht diagnosticeert en behandelt jeugdige slachtoffers met PTSS als gevolg van kinderporno en sexting. Ook worden ouders begeleid en zo nodig behandeld.
Veel beschikbare expertise is gericht op behandeling om herhaling of revictimisatie te voorkomen (secundaire preventie). Er zijn meerdere factoren die daarbij een rol spelen, zoals psychische problemen als gevolg van eerder misbruik. Daarom is voorkomen of behandeling van PTSS van groot belang.
Het hiervoor genoemde psychotraumacentrum in Utrecht is onderdeel van een Centrum voor Seksueel Geweld (verder: CSG). Een CSG biedt gecoördineerde multidisciplinaire hulp4 aan slachtoffers van seksueel geweld tot één week na het incident. Een CSG is laagdrempelig en voor iedereen toegankelijk, ook minderjarigen. Er zijn nu 13 CSG’s operationeel. In de loop van 2017 zal een landelijk dekkend netwerk van 16 CSG’s beschikbaar zijn.
Het is niet bekend of alle slachtoffers van kinderporno en online seksueel misbruik ook gebruik kunnen maken van psycho-educatie, dan wel geadviseerd of onderzocht worden door een kinderarts. De wetenschappelijke literatuur geeft weinig handvatten voor de klinische praktijk bij de behandeling van trauma’s als gevolg van «hands-off activiteiten5». Uit de beperkte literatuur die beschikbaar is, blijkt dat slachtoffers vooral last hebben van het feit dat beelden van hen op het internet blijven circuleren.
Deelt u de mening van de deskundigen dat de groep slachtoffers van sexting in de toekomst zal groeien? Zo ja, welke middelen of instrumenten heeft u tot uw beschikking om te voorkomen dat de groep slachtoffers in de toekomst vergroot?
Zie antwoord vraag 2.
De Duitse tolheffing in grensregio’s |
|
Barbara Visser (VVD), Chantal Nijkerken-de Haan (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Duitse Minister maakt geen uitzondering voor grensregio's»?1
Ja.
Klopt het bericht dat de Duitse Minister geen uitzondering wil maken voor de grensregio's? Zo ja, wat vindt u hiervan? Bent u bereid om actie te ondernemen? Zo ja, welke?
Minister Dobrindt heeft met zijn uitspraken op 25 januari 2017 in de Duitse pers kennelijk gereageerd op nieuwe verzoeken van bepaalde politieke groeperingen uit een aantal Duitse deelstaten om uitzonderingen voor de grensregio’s te realiseren. Ik heb al vaker Minister Dobrindt gewezen op de ongewenste effecten in de grensregio’s die door de invoering van de PKW-Maut zouden ontstaan.
Zoals ik eerder uw Kamer heb geïnformeerd, heeft Minister Dobrindt zijn plannen naar aanleiding van mijn bezwaren gewijzigd. Het in Duitsland beoogde vignet is daardoor voor voertuigen die niet in Duitsland zijn geregistreerd, enkel op de snelwegen vereist. Bewoners van de grensregio’s kunnen via het onderliggend wegennet nog naar Duitsland zonder vignet. In Duitsland geregistreerde voertuigen behoeven het vignet op zowel de snelwegen als de federale autowegen.
Op welke wijze werkt u nu al samen met o.a. de Oostenrijkse regering om de Duitse tolplannen tegen te houden? Welke stappen zijn er gezet en worden er nog gezet?
Ik ben en blijf in overleg met mijn Oostenrijkse collega. Ik heb Minister Leichtfried en marge van de Transportraad op 1 december 2016 gesproken en ook recentelijk, op 22 december 2016 hebben wij telefonisch overleg gehad over de voorgenomen Duitse tol. We hebben in dit gesprek afgesproken beiden een brief naar Eurocommissaris Bulc te sturen. Ik heb in mijn brief gevraagd om een nadere toelichting op de voorlopige conclusie van de Europese Commissie.
Kunt u de uitkomsten van het overleg over de Duitse tol dat mede op verzoek van Oostenrijk vandaag wordt gehouden in Brussel, met de Kamer delen?
Op 25 januari 2017 is in Brussel tussen verschillende lidstaten overleg geweest over de ontwikkelingen inzake de Duitse tol. Daarbij zijn door Nederland en Oostenrijk de standpunten tegen de Duitse tol toegelicht en stand van zaken weergegeven en er is een wisseling van zienswijzen tussen de aanwezige landen geweest.
Is in het overleg gesproken over een eventuele gang naar de rechter? Bent u bereid naar de rechter te stappen samen met o.a. de Oostenrijkse regering? Zo nee, waarom niet?
Duitsland moet haar wetten aanpassen conform de met de Europese Commissie onderhandelde wijzigingen en de Europese Commissie zal daarop toezien. De inbreukprocedure tegen Duitsland loopt intussen nog. Daarbij is er ook nog geen antwoord ontvangen op de door mij aan de Europese Commissie gestelde vragen. Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven, is door Nederland en Oostenrijk in het overleg uiteengezet wat de huidige stand van zaken is. Een gang naar de rechter is nu dan ook niet aan de orde.
Kunt u nogmaals bevestigen of u bereid bent om alle mogelijke stappen te zetten om de Duitse tolplannen die de Nederlandse automobilist onnodig op kosten jagen, discrimineren en de Nederlandse grensregio's economisch duperen, tegen te houden?
Ik heb grote bezwaren tegen de Duitse tolheffing en ik heb dat meerdere keren tegen Minister Dobrindt als ook richting uw Kamer verduidelijkt. Na het nieuws op 1 december 2016 dat Minister Dobrindt eruit is met de Europese Commissie, mits aanpassingen worden doorgevoerd, heb ik in afstemming met Minister Leichtfried een brief gestuurd naar Europese Commissie. Ik heb in die brief om uitleg gevraagd, waarom het Duitse plan met de genoemde aanpassingen volgens de Europese Commissie nu wel in overeenstemming zou zijn met het EU recht.
Ik hecht zeer aan de zienswijze van de Europese Commissie, omdat zij toeziet op de correcte naleving van het EU recht. Ik zal daarom haar antwoord op mijn brief ook zwaar laten meewegen bij het nader bestuderen van mogelijke stappen. Ik heb nog geen antwoord ontvangen.
De bouw van nederzettingen in Oost-Jeruzalem na aantreden van Trump |
|
Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Nieuwbouw in Oost-Jeruzalem na vertrek Obama»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het dat de aankondiging van de bouw van 566 nieuwe huizen in Oost-Jeruzalem is aangehouden tot het vertrek van president Obama en het aantreden van zijn opvolger president Trump?
Het kabinet maakt zich ernstige zorgen over de voortdurende uitbreiding van Israëlische nederzettingen in bezet gebied. Nederzettingen zijn strijdig met internationaal recht en vormen een groot obstakel voor het bereiken van een twee-statenoplossing. Deze positie is onlangs herbevestigd in Veiligheidsraadresolutie 2334 van 23 december jl. en tijdens de conferentie over het Midden-Oosten vredesproces in Parijs op 15 januari jl.
Het kabinet neemt afstand van de uitspraken van de locoburgemeester van Jeruzalem. Ongeacht het standpunt van de Amerikaanse regering is het kabinet van mening dat het Israëlische nederzettingenbeleid niet consistent is met het door premier Netanyahu eerder uitgesproken commitment ten aanzien van de twee-statenoplossing. Het kabinet en de EU spreken de Israëlische regering consequent en nadrukkelijk aan op de illegaliteit van nederzettingen en wijzen erop dat dit beleid het perspectief op een twee-statenoplossing ondermijnt. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft deze boodschap afgelopen week wederom afgegeven in een gesprek met de Israëlische viceminister Oren.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de locoburgemeester van Jeruzalem, dat met het aantreden van president Trump de spelregels zijn veranderd en dat dit ervoor zorgt dat de Israëlische regering de handen vrij heeft om eindelijk weer nederzettingen te bouwen? Deelt u de zorgen over het feit dat alleen al het aantreden van president Trump blijkbaar concrete gevolgen heeft voor de situatie in het Midden-Oosten?2
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat bovengenoemde uitspraak en de uitspraak van de burgemeester van Jeruzalem dat de acht jaar van de regering-Obama moeilijk zijn geweest vanwege de druk om de bouw van nederzettingen te stoppen, bewijst dat internationale druk op de Israëlische regering tot concrete resultaten kan leiden?
De vorige Amerikaanse president Obama en secretary of state Kerry hebben een duidelijke positie ingenomen ten aanzien van de uitbreiding van nederzettingen. Amerikaanse politieke druk en dialoog heeft er mede toe geleid dat verschillende plannen voor uitbreiding zijn bevroren.
Wat is de laatste stand van zaken aangaande de voorgenomen verplaatsing van de Amerikaanse ambassade van Tel Aviv naar Jeruzalem? Hoe groot schat u de kans in dat een dergelijke stap daadwerkelijk wordt gezet? Deelt u de mening dat deze stap een uiterst negatieve werking zal hebben op het perspectief op een betekenisvol vredesproces?
Het kabinet heeft kennisgenomen van uitspraken die de Amerikaanse president voorafgaand aan zijn inauguratie over de verplaatsing van de Amerikaanse ambassade naar Jeruzalem heeft gedaan. Het kabinet begrijpt dat er momenteel meerdere opties worden overwogen door de Amerikaanse regering. Het kabinet is van mening dat van een verplaatsing van de Amerikaanse ambassade een negatief politiek signaal ten aanzien van het vredesproces zou uitgaan en dat een dergelijke stap tot verdere spanningen zou kunnen leiden.
Bent u bereid om er in EU-verband voor te pleiten deze nieuwe aankondiging van uitbreiding van nederzettingen met 566 huizen sterk te veroordelen en om maximale druk op de Israëlische regering aangaande het nederzettingenbeleid uit te oefenen, ook indien de nieuwe Amerikaanse regering een andere koers kiest?
De EU heeft in een verklaring namens de Hoge Vertegenwoordiger benadrukt dat de recente uitbreidingen van nederzettingen het vooruitzicht op een levensvatbare twee-statenoplossing ernstig ondermijnen. De EU betreurt in de verklaring voorts het feit dat Israël doorgaat met het nederzettingenbeleid ondanks de voortdurende op alle niveaus geuite internationale zorgen en bezwaren.
Het kabinet blijft, zowel bilateraal als via de band van de EU, een actief beleid voeren ten behoeve van het behoud en de totstandkoming van de twee-statenoplossing. In de huidige context dringen Nederland en de EU bij partijen aan op positieve stappen ter behoud van de twee-statenoplossing en ter vergroting van wederzijds vertrouwen. Tegelijk spreken Nederland en de EU partijen aan op stappen die hier haaks op staan, zoals de recente aankondigingen van uitbreiding van nederzettingen. Ook tijdens het lidmaatschap van de Veiligheidsraad zal Nederland zich actief inzetten conform het geldende kabinetsbeleid ten aanzien van het Midden-Oosten vredesproces.
Bent u bereid om bilateraal, in EU-verband en via de gedeelde zetel in de VN-Veiligheidsraad te pleiten voor consolidatie van de internationale consensus ten aanzien van het Israëlische nederzettingenbeleid, naar voorbeeld van de vorige maand aangenomen VN-resolutie 2334, die nogmaals stelt dat de bouw van nederzettingen een flagrante schending is van het internationaal recht en oproept tot een onmiddellijke en volledige stop van nederzettingenactiviteiten in bezet Palestijns gebied, inclusief Oost-Jeruzalem?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat wanneer de Israëlische regering met het aantreden van president Trump overgaat tot een versnelde uitbreiding van illegale nederzettingen en daarmee de kans op constructieve vredesbesprekingen nog verder ondermijnt, de EU zich zal moeten beraden op concrete maatregelen, bijvoorbeeld door opschorting van samenwerkingsovereenkomsten (conform de motie-Servaes c.s.)?3
Het kabinet wil niet vooruitlopen op mogelijke toekomstige ontwikkelingen. Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 6 februari a.s. zal een bespreking plaatsvinden van de EU-inzet ten aanzien van het Midden-Oosten vredesproces voor de komende tijd. Het kabinet zal hierbij het belang benadrukken van eensgezind optreden door de EU, waarbij alle mogelijke beleidsopties ten bate van het behoud van de twee-statenoplossing tegen het licht worden gehouden (zie ook de geannoteerde agenda voor de Raad Buitenlandse Zaken die op 27 januari 2017 naar uw Kamer werd gestuurd)(Kamerstuk 21 501-02, nr. 1715). Voor de inzet van het kabinet wordt voorts verwezen naar het antwoord op vragen 6 en 7.
Deelt u de mening dat dit een «strategisch moment» is om de Palestijnse staat te erkennen?
Het kabinetsstandpunt ten aanzien van erkenning is niet gewijzigd. Het kabinet wil erkenning inzetten op een strategisch moment als het effectief, reëel en opportuun is in het vredesproces. Het kabinet wil dat doen op een moment waarbij het een bijdrage levert aan het vredesproces. Daarvan is op dit moment geen sprake. Erkenning van een Palestijnse staat is een krachtig instrument dat maar één keer kan worden ingezet. Het betreft een nationaal besluit. Het kabinet zal zijn eigen afweging maken over erkenning. Daarbij zal Nederland meewegen wat andere Europese landen doen en afstemming met EU-partners zoeken.
Het bericht dat huisartsen arme patiënten gratis overgebleven medicijnen geven |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Vindt u het ook choquerend dat 1 op de 5 huisartsen genoodzaakt is om tweedehands medicijnen voor te schrijven, omdat patiënten de hoge zorgkosten niet meer kunnen betalen?1
In het door u aangehaalde onderzoek is een vragenlijst onder huisartsen en apothekers uitgezet. In totaal heeft 1 op de 5 huisartsen aangegeven wel eens overgebleven medicijnen te verstrekken aan mensen die moeite hebben met het betalen van hun zorgkosten. Hiermee is echter nog niet bekend hoe frequent (dagelijks, wekelijks, maandelijks of jaarlijks) dit daadwerkelijk gebeurt. Daarnaast zijn de exacte redenen van huisartsen om tweedehands medicijnen voor te schrijven niet duidelijk. Huisartsen kunnen dit doen om ongewenste zorgmijding tegen te gaan, maar het is bijvoorbeeld ook mogelijk dat zij op deze manier denken verspilling tegen te kunnen gaan.
Ik heb regelmatig ook richting de leden van de Tweede Kamer aangegeven dat iedere vragenlijst zo zijn tekortkomingen kent om zorgmijding te meten. Zo wordt niet nagegaan of de antwoorden van huisartsen overeenkomen met het feitelijke gedrag van mensen. Dit heeft invloed op de betrouwbaarheid van de resultaten. Daarom heeft het Nivel objectieve data – zoals declaratiedata en huisartsregistraties – gebruikt om het mijden van vervolgzorg te onderzoeken. Dit is gebeurd in opdracht van Zorgverzekeraars Nederland, Consumentenbond, de Landelijke Huisartsenvereniging en VWS (zie verder mijn antwoord op de vragen 2, 3, 5 en 6).
Hoe verhoudt het gegeven dat 9 op de 10 huisartsen zorgmijding ziet gebeuren, zich tot uw uitspraak dat de stijging van het eigen risico niet gepaard is gegaan met een stijging van het aantal zorgmijders?2 Hoe verklaart u dit verschil?
Het eerder genoemde Nivel-onderzoek, laat met betrekking tot zorgmijding het volgende beeld zien. Zo haalde in 2014 29 procent van de patiënten een geneesmiddel niet op en volgde in 2013 27 procent van de patiënten een verwijzing naar de medisch-specialist niet op. De kans is dus inderdaad groot dat een individuele apotheker of huisarts te maken krijgt met dergelijke zorgmijding.
Deze zorgmijding hoeft echter niet te ontstaan door het eigen risico. Uit het Nivel-onderzoek blijkt namelijk dat het percentage mensen dat een geneesmiddel niet ophaalt in 2008 en 2009 hoger lag dan in de jaren daarna, terwijl in de latere jaren het eigen risico is verhoogd. Daarnaast stijgt het percentage mensen dat een verwijzing voor medisch-specialistische zorg niet opvolgt sinds 2010. De sterkste toename heeft echter in 2011 en 2012 plaatsgevonden, terwijl de stijging in 2013 (het jaar van de sterke stijging van het eigen risico tot 350 euro) juist relatief beperkt is. Op basis hiervan concludeer ik dat er indicaties zijn dat ook niet-financiële redenen een rol spelen bij het niet opvolgen van verwijzingen of het niet ophalen van geneesmiddelen. Zo is het mogelijk dat mensen een vervolgrecept hebben gekregen voor het geval de klacht niet overgaat. Ook kan het zo zijn dat mensen het geneesmiddel elders hebben gehaald (bijvoorbeeld pijnstillers of verbandmiddelen bij de drogist) of dat ze niet duidelijk hebben begrepen dat de arts een recept voorschreef. Er worden in het onderzoek tal van redenen aangegeven door de patiënten zelf.
Wat vindt u ervan dat volgens de Vereniging Praktijkhoudende Huisartsen (VPH) en apothekersorganisatie KNMP (Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering van de Pharmacie) huisartsen medicijnen gratis meegeven, om te voorkomen dat mensen die niet veel geld te besteden hebben, zorg gaan mijden? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de constatering dat wanneer 8 op de 10 apothekers met medicijnen blijven zitten die niet opgehaald worden vanwege de hoge kosten, zorgmijding inherent is aan het hanteren van een eigen risico? Kunt u dit toelichten?
Er zijn mij voor de door u genoemde periode geen bruikbare cijfers bekend.
Kunt u laten weten hoe vaak apothekers met medicijnen bleven zitten, voor de invoering van het eigen risico?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe legt u het verschil uit tussen het onderzoek Inzicht in zorgmijden (Nivel), in opdracht van uw ministerie (2015), waaruit blijkt dat in 2014 in totaal 29% van de mensen hun medicijnen niet ophaalde bij de apotheker en het onderzoek gedaan onder 300 huisartsen en bijna 400 apothekers in opdracht van Omroep Max, waaruit blijkt dat 8 op de 10 apothekers met medicijnen blijven zitten, omdat ze niet worden opgehaald? Constateert u ook dat zorgmijding is toegenomen? Kunt u dit toelichten?3 4
Zie antwoord vraag 2.
Hoe legt u het verschil uit tussen het onderzoek Inzicht in zorgmijden (Nivel), in opdracht van uw ministerie (2015), waaruit blijkt dat in 2013 in totaal 27% van de mensen een verwijzing naar een medisch specialist niet opvolgden en het onderzoek gedaan onder 300 huisartsen en bijna 400 apothekers in opdracht van Omroep Max, waaruit blijkt dat zorgmijding door 9 op de10 huisartsen geconstateerd wordt? Constateert u ook dat zorgmijding is toegenomen? Kunt u dit toelichten?5 6
Nee. Ik vind het ongewenst als mensen vanwege financiële redenen noodzakelijke zorg mijden. Daarom zijn reeds verschillende maatregelen genomen om de financiële toegankelijkheid tot zorg te borgen (zie mijn antwoord op vraag 10). Daarnaast ben ik bezig met het verminderen van de oorzaak van het ontstaan van zogenaamde «tweedehands» geneesmiddelen. Zo zijn via het programma «Aanpak verspilling in de zorg» verscheidene projecten gestart om te voorkomen dat er ongebruikte medicijnen overblijven. Een voorbeeld hiervan is de zogenaamde «prescriptieregeling», waarbij apothekers geneesmiddelen voor maximaal 15 dagen meegeven aan patiënten die ze voor het eerst gebruiken.
Ziet u een tweedehands medicijnenmarkt als een wenselijke ontwikkeling voor mensen die weinig geld te besteden hebben? Kunt u dit toelichten?
Ik kan me voorstellen dat sommige zorgverleners geneigd zijn om patiënten op deze manier te helpen, wanneer patiënten zeggen de kosten van de zorg niet te kunnen dragen. Dit brengt echter risico’s met zich mee (zie ook mijn antwoord op vraag 2) en het is dus maar de vraag of de patiënt hiermee geholpen is.
Ziet u ook het gevaar van onzichtbare zorgmijding, omdat zorgverleners inspringen door bijvoorbeeld gratis medicijnen te geven, wanneer de gezondheid van patiënten serieus risico loopt? Erkent u dat het in de aard van zorgverleners ligt om te handelen ten gunste van de gezondheid van de patiënt?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat u selectief shopt in beschikbare onderzoeken die het effect van eigen risico op zorgmijding aantonen? Ziet u in dat u een dubbel signaal afgeeft door het onderzoek van Commonwealth Fund uit 2016 van harte te ondersteunen, maar het CommonwealthFund rapport uit 2013, waarin aangetoond wordt dat 22% van de mensen afziet van zorg vanwege kosten, af te keuren op basis van een verkeerde vraagstelling in de enquête die tot een onbetrouwbare uitkomst zou leiden?7 8 9
Ik vind het ongewenst als mensen vanwege financiële redenen noodzakelijke zorg mijden. Daarom zijn er reeds verschillende maatregelen genomen om dit tegen te gaan (zie Kamerstuk 29 538, nummer 231 voor een overzicht en specifieke voorbeelden). Zo ontvangen huishoudens met een laag inkomen zorgtoeslag ter compensatie van een groot deel van de zorgpremie en het eigen risico. Verder bieden zorgverzekeraars de mogelijkheid het eigen risico gespreid te betalen en bellen apothekers patiënten die een geneesmiddel niet hebben opgehaald vaak na. Ook gemeenten spelen een belangrijke rol bij het tegengaan van ongewenste zorgmijding. Veel gemeentelijke collectiviteiten bevatten regelingen ten aanzien van het eigen risico. Hier bovenop bieden veel gemeenten meerkostenregelingen en/of bijzondere bijstand aan mensen met hoge zorgkosten aan.
Ik vind het belangrijk dat mensen op de hoogte zijn van deze maatregelen. Dit jaar trekt weer een speciaal team het land in om mensen te informeren en eventuele vragen over het eigen risico te beantwoorden. Daarnaast wordt een werkconferentie voor gemeenten georganiseerd waarin aandacht wordt besteed aan de vindbaarheid van de compensatiemogelijkheden en gaat de Staatssecretaris naar aanleiding van de motie Rutte/Bouwmeester (Kamerstuk 34 550 XVI, nummer 53) met gemeenten in gesprek over een informatiepunt waar mensen terecht kunnen voor alle vormen van compensatie voor zorgkosten.
Bent u bereid het bestaan van zorgmijding, zoals geconstateerd door apothekers en huisartsen in het onderzoek in opdracht van Omroep Max, aan te pakken, zoals u dit heeft gedaan voor dak- en thuislozen naar aanleiding van eerdere vragen vanuit de Kamer? Welke maatregelen gaat u nemen om toegang tot de gezondheidszorg te verbeteren?10
Het bericht dat de veiligheid in operatiekamers onder druk staat door een tekort aan operatieassistenten en verpleegkundigen |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe oordeelt u over de berichtgeving dat de veiligheid in operatiekamers onder druk staat door een tekort aan operatieassistenten?1
Vanzelfsprekend moeten de kwaliteit en veiligheid van de zorg altijd op orde zijn. Zorgverleners moeten daarbij bevoegd en bekwaam zijn. De afweging of operaties veilig kunnen worden uitgevoerd met het beschikbare personeel valt onder de professionele verantwoordelijkheid van zorgverleners. Eindverantwoordelijk voor kwaliteit en veiligheid van de geboden zorg in een ziekenhuis zijn de bestuurders en interne toezichthouders. Zij moeten dus zorgen voor een kwalitatief goede en veilige werkomgeving.
Vindt u het acceptabel dat niet-gekwalificeerde verpleegkundigen handelingen in de operatiekamer verrichten, omdat de werkdruk zo hoog is en er tekorten aan collega’s zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het ook zorgelijk dat er door de hoge werkdruk verpleegkundigen uitvallen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik betreur het als zorgpersoneel uitvalt, om welke reden dan ook. De inzet van personeel en het bieden van een gezonde en veilige werkomgeving is allereerst een verantwoordelijkheid van de werkgever, in goed overleg met werknemers. De Staatssecretaris en ik ondersteunen de zorgsector hierbij op tal van manieren. Bijvoorbeeld door steun aan het programma Gezond & Zeker van het Werkgeversverband Regioplus. De Kamerbrief over arbeidsmarktbeleid in de zorgsector (4 november 2016) bevat verschillende voorbeelden van projecten van de A&O-fondsen gericht op duurzame inzetbaarheid.(Kamerstuk 29 282, nr. 260)
Wat heeft u in de afgelopen jaren ondernomen om met werkgevers in de zorg te spreken over inzet van hun personeel en het zorgelijke gegeven dat er in de zorg het meeste ziekteverzuim plaatsvindt?2
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel opleidingsplekken voor verpleegkundigen zijn er de afgelopen jaren in de ziekenhuizen verdwenen onder druk van bezuinigingen? Kunt u een inventarisatie (laten) maken?
Het Capaciteitsorgaan inventariseert om het jaar de opleidingsbehoefte aan gespecialiseerde verpleegkundigen en medisch ondersteuners (zoals operatieassistenten). Ziekenhuizen bepalen vervolgens zelf hoeveel zij opleiden. Voor iedere afgeronde opleiding ontvangen zij van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) een kostendekkende beschikbaarheidbijdrage. Het aantal opleidingen is hierbij niet gemaximeerd. Op deze beschikbaarheidsbijdrage heeft de afgelopen jaren geen bezuiniging plaatsgevonden.
Erkent u dat uit onderzoek onder ziekenhuisverpleegkundigen bleek dat 47% van de deelnemers aangaven dat de werkdruk in de ziekenhuizen zijn toegenomen? Waarom stelde u vraagtekens bij deze uitkomst?3
Ik vind de ervaringen van werknemers zeer belangrijk. Daarom laat ik samen met de sociale partners iedere twee jaar een enquête uitvoeren onder werknemers van de zorg. Deze enquête bevestigt overigens een toegenomen werkdruk. Daar stel ik dan ook geen vraagtekens bij. In mijn reactie aan de Kamer heb ik wel vraagtekens gesteld bij de objectiviteit van de SP enquête vanwege de gehanteerde onderzoeksmethode6.
Snapt u dat uitkomsten van een groot onderzoek onder ziekenhuisverpleegkundigen aangaande de werkdruk bagatelliseren zeer ongeïnteresseerd overkomt? Kunt u toelichten waarom u de uitkomsten van het onderzoek zo gemakkelijk terzijde schoof, terwijl de ervaringen van verpleegkundigen waardevol zijn om te horen en te doorgronden? Kunt u uw antwoord toelichten?4 5
Zie antwoord vraag 6.
Hoe komt het dat het Capaciteitsorgaan al becijferd had dat er een groot tekort zou komen en ziekenhuizen nu met grote tekorten aan operatieassistenten kampen? Waarom is hier niet tijdig ingegrepen om deze tekorten op te lossen? Kunt u uw antwoord toelichten?6
In het Capaciteitsplan (verschenen oktober 2016) concludeerde het Capaciteitsorgaan dat de landelijke capaciteit van gespecialiseerde verpleegkundigen en medisch ondersteuners op dit moment net voldoende is om aan de zorgvraag te voldoen. Het Capaciteitsorgaan adviseert, om in de toekomst aan de zorgvraag te kunnen blijven beantwoorden, de opleidingscapaciteit fors te verhogen bij de meeste opleidingen voor gespecialiseerde verpleegkundigen en medisch ondersteuners (voorbeelden hiervan zijn dialyseverpleegkundigen en anesthesiemedewerkers). Omdat de opleiding tot operatieassistent ongeveer drie jaar duurt, leidt het vergroten van de instroom met vertraging tot extra capaciteit.
De brancheorganisaties Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) zijn naar aanleiding van het Capaciteitsplan gestart met het actief aansporen van hun leden om op regionaal niveau samen te werken om de instroom in de opleidingen te verhogen. In maart moeten alle opleidingsregio’s hiertoe een plan indienen met concrete afspraken. De brancheorganisaties bieden hun leden daarbij hulpmiddelen aan. De NVZ en NFU en het College Zorgopleidingen (CZO) maken bovendien een monitor van de opleidingsinspanningen, waaruit zal blijken in hoeverre de afspraken worden gerealiseerd. Ik constateer dat werkgevers hun verantwoordelijkheid nemen, dat is ook hun taak. Ik zal hun inspanningen aandachtig volgen en zo nodig maatregelen treffen.
Bij welke andere specialistische verpleegkundige beroepen gelden ook tekorten aan personeel en een onacceptabele hoge werkdruk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Is er voldoende opleidingscapaciteit? Hoe gaat u ervoor (laten) zorgen dat er structureel voldoende operatieassistenten en verpleegkundigen worden opgeleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 5 en 8.
Hoeveel verpleegkundigen kiezen thans voor detachering in plaats van dienstverband? Wat vindt u van deze ontwikkeling in het kader van de continuïteit van de zorgverlening?
Van het personeel in ziekenhuizen heeft 86% een vast dienstverband. 3% is oproepkracht of invalkracht en ruim 4% is zelfstandige8. Hierbij is geen onderscheid te maken tussen verpleegkundigen en ander personeel. De aard van de arbeidsrelatie van zorgpersoneel moet onafhankelijk zijn van de kwaliteit van de verleende zorg.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór 16 februari a.s.?
Ja.
Het bericht 'Cel voor gijzelen importbruid' |
|
Lilian Helder (PVV), Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Ard van der Steur (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Cel voor gijzelen importbruid» en de laatste zin in dat bericht, die luidt: «Het huwelijk is inmiddels door een shariarechtbank in Nederland ontbonden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat Nederlands recht nooit vervangen of aangevuld mag worden door (delen van) het islamitisch recht? Zo nee, waarom niet?
Er kan in Nederland geen sprake zijn van een parallelle rechtstructuur.
Deelt u de mening dat Nederland moet deïslamiseren, in plaats van verder islamiseren? Zo nee, waarom niet?
Van islamisering, het organiseren van de maatschappij volgens islamitische principes, is geen sprake. Religieuze organisaties oefenen in Nederland geen overheidsmacht uit. Daarnaast gelden de wetten, regels en vrijheden van onze Nederlandse rechtsorde voor eenieder. Daartoe behoort ook de vrijheid van godsdienst. Dit houdt in dat eenieder het recht heeft zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of met anderen, vrij te belijden, behoudens ieders verantwoordelijkheid voor de wet. Alle religies worden daarbij gelijk behandeld.
Hoeveel shariarechtbanken zijn er in Nederland?
Voor zo ver bekend zijn er geen shariarechtbanken in Nederland.
Bent u bereid alle organisaties waar adviezen worden gegeven en oordelen worden geveld op basis van het islamitische recht, direct te (laten) ontbinden? Zo nee, waarom niet?
Op grond van artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek kan de rechtbank op verzoek van het Openbaar Ministerie een rechtspersoon waarvan de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde verboden verklaren en ontbinden. Het is aan het Openbaar Ministerie om te bepalen of een verzoek ex artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek opportuun is. Het Openbaar Ministerie heeft laten weten dat indien daartoe aanleiding bestaat, zij de mogelijkheid om bij de rechtbank een verzoek in te dienen zal overwegen.
De ‘bijna ramp’ en illegale oliepraktijken voor de Nederlandse kust |
|
Liesbeth van Tongeren (GL), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Ard van der Steur (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de reportage van Argos getiteld «De zaak Franz Schulte»?1 Zo nee, waarom niet?
Ja, daar ben ik bekend mee.
Deelt u de mening dat het uitvoeren van de chemische bewerkingen op het tankschip Franz Schulte voor de kust van Scheveningen in 2013 een ontzettend gevaarlijke operatie was? Zo nee, waarom niet?
Ja, om die reden is het sinds 1 januari 2014 volgens internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee (SOLAS) onder de IMO verboden om productieprocessen aan boord van schepen gedurende zeereizen uit te voeren waarbij een chemische reactie tussen de lading van een schip en een andere stof of lading plaatsvindt. Nederland heeft het voortouw genomen om tot dit internationale verbod te komen.
Heeft de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) goed in beeld hoe vaak dergelijke gevaarlijke praktijken zich voordoen? Zo ja, kunt u de Kamer een overzicht doen toekomen van vergelijkbare gevallen die bekend zijn bij de inspectiediensten? Zo nee, waarom niet?
Op basis van controles aan boord van schepen in havens heeft de ILT sinds 1 januari 2014 geen overtredingen van het verbod op chemische bewerkingen gedurende zeereizen vastgesteld. De ILT heeft het initiatief genomen om met andere inspectiediensten te bezien of nadere controles op ankerplaatsen voor de NL kust of op zee nodig zijn. Deze vraag wordt geagendeerd in het overleg Veilig Vervoer over Water, waarin de verschillende betrokken diensten vertegenwoordigd zijn – naast de inspectiediensten onder andere de Douane, het Havenbedrijf Amsterdam en Rotterdam, het OM en de KMAR.
Is er naast de milieurisico’s ook sprake van potentiële (volks)gezondheidsrisico’s die een stoomexplosie met zich mee zouden hebben gebracht? Zo ja, wat zijn deze risico’s voor de volksgezondheid? Zo nee, waarom niet?
Er kunnen bij chemische bewerkingen aan boord van schepen situaties ontstaan die potentieel risicovol zijn voor de (volks)gezondheid van zeevarenden en het milieu. Dit is een van de redenen dat chemische bewerkingen aan boord van schepen gedurende zeereizen niet meer toegestaan zijn.
Beschikt de ILT volgens u over voldoende capaciteit om de juiste risicoanalyses te maken voor dit type praktijken en kunt u voorts garanderen dat de ILT in staat is adequaat risico gestuurd toezicht toe te passen op dit type praktijken? Zo nee, waarom niet?
Wat betreft de capaciteit van de ILT heb ik u naar aanleiding van de motie (Kamerstuk 34 300 XII, nr. 54) van het lid Smaling om taken en budget van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) meer met elkaar in evenwicht te brengen, in de brief van 8 maart 2016 geïnformeerd dat ik hier onderzoek naar doe. In dat kader worden op basis van een strategisch georiënteerde analyse risico’s voor alle taken en domeinen onderling gewogen en gerelateerd aan de inzet van de ILT.
Naast de inzet door de ILT is overigens van belang dat ook andere instanties via de kustwacht toezicht houden op schepen voor de Nederlandse kust.
Bent u op de hoogte hoe onze buurlanden met dergelijke praktijken om gaan? Zo ja, kunt u de Kamer hier meer informatie over verschaffen? Zo nee, waarom niet?
Er is sprake van een internationaal verbod. Ik ga er derhalve vanuit dat buurlanden eveneens op dit verbod handhaven. Omdat de handhaving per land verschillend geregeld is en er geen internationale database is van deze overtredingen, kan ik u hier zonder nader onderzoek geen nadere informatie over verschaffen. Wel kan ik u aangeven dat er structureel overleg tussen inspectiediensten van lidstaten bestaat waarbij dergelijke misstanden aan de orde kunnen worden gesteld. Voor zover bekend is dat met dit onderwerp nog niet gebeurd.
Bent u van mening dat er beter moet worden samengewerkt met onze buurlanden als het gaat over de inspectie van chemische bewerkingen op zee? Zo ja, hoe gaat u hier zorg voor dragen? Zo nee, waarom niet?
Andere landen controleren net zoals Nederland op de naleving van SOLAS regelgeving. Op basis van de uitkomst van het initiatief zoals genoemd in de beantwoording van vraag 3, zal ik beoordelen of betere samenwerking nodig is tussen buurlanden als het gaat over de inspectie van het internationale verbod op chemische bewerkingen op zee aan boord van schepen.
Bent u bereid om deze problematiek internationaal op de agenda te zetten? Zo ja, kunt u toezeggen dat dit tijdens de eerstvolgende Milieuraad wordt besproken? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik hiervoor aangaf is er eerst meer informatie nodig. Indien daaruit blijkt dat het internationale verbod om fysieke vermengingvanvloeibare bulkladingen en productieprocessen tijdenszeereizen uit te voeren overtreden wordt, kan dit enkel in samenwerking met buurlanden gehandhaafd worden. In dat geval zal ik dit ook internationaal bespreken. Dit is nog niet aan de orde.
Zie het antwoord op vraag 7.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het Algemeen overleg Scheepvaart dat op 16 februari 2017 gepland is? Zo nee, waarom niet?
Nee dat was niet haalbaar. Het Algemeen overleg Scheepvaart heeft eerder plaatsgevonden, namelijk op 2 februari 2017. Vanwege de verzameling van informatie en de afstemming met betrokken organisaties was het niet mogelijk om alle vragen voor 2 februari 2017 te beantwoorden.
De bezinningsperiode in de Drentse Veenkoloniën |
|
Jan Vos (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht in het Dagblad van het Noorden dat u het inlassen van een bezinningsperiode als onuitvoerbaar bestempelt?1
Ja.
Deelt u de mening dat lokaal draagvlak essentieel is in de transitie naar een duurzame economie?
De energietransitie heeft een grote impact op de fysieke ruimte en de leefomgeving van mensen, zeker waar het gaat om de realisatie van grootschalige duurzame energieprojecten. In de energietransitie moet dan ook steeds een afweging worden gemaakt tussen het nationale en het lokale belang. Ik ben van mening dat het hierbij op de juiste wijze informeren en betrekken van de omgeving cruciaal is en ik span mij hiervoor in. Zoals ik ook in mijn visie op het omgevingsmanagement (Kamerstuk 31 239/30 196, nr. 211) heb aangegeven, is het wel van belang om hierbij te beseffen dat het streven naar betrokkenheid van burgers, bedrijven en organisaties er niet altijd toe leidt dat er consensus ontstaat. Het blijft mijn verantwoordelijkheid als bevoegd gezag om besluiten te nemen.
Deelt u de mening dat de motie van de leden Smaling/Vos2 niet vraagt om in lopende beroepsprocedures bij de Raad van State te interveniëren, maar wel om een bezinningsperiode in te lassen en die te gebruiken om een «zoektocht naar alternatieven te starten die dezelfde hoeveelheid duurzame energie opleveren»?
Met de genoemde motie heeft uw Kamer de regering verzocht om een periode van bezinning in te lassen. In september 2016 heb ik echter al samen met de Minister van Infrastructuur en Milieu een definitief besluit genomen, waarmee het windpark ruimtelijk is ingepast en is vergund. Zoals ik in mijn brief van 19 januari 2017 heb aangegeven ben ik niet bereid het besluit in te trekken omdat het daarmee onmogelijk wordt voor Drenthe om de in IPO verband overeengekomen provinciale doelstelling voor windenergie op land te realiseren en het grote druk zet op de andere doelstellingen en afspraken uit het Energieakkoord.
Wilt u het verzoek vanuit de regio en de Tweede Kamer serieus nemen en de beroepstermijn van de Raad van State (uiterlijk 18 mei 2017) gebruiken als «bezinningsperiode»?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u toezeggen gedurende deze beroepsprocedure: 1) geen onomkeerbare stappen te nemen in het plaatsen van de windmolens; 2) serieus te kijken naar alternatieven in samenwerking met de betrokken gemeenten en de provincie Drenthe en 3) om tafel te gaan met alle betrokkenen, en tot een mogelijk akkoord te komen met de omwonenden, de exploitanten van de windmolens en de initiatiefnemers van alternatieve vormen van duurzame energie om zo tot een breed gedragen besluit te komen?
In afwachting van de uitspraak van de Raad van State zal geen begin met de plaatsing van de windmolens worden gemaakt. Eerder heb ik de betrokken gemeenten en provincie al laten weten bereid te zijn samen met hen naar plannen voor zonne-energie te kijken. Die plannen kunnen mogelijk in aanvulling op de bestaande afspraken en plannen bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen op de langere termijn.
De hoge werkdruk en het lage salaris van leraren |
|
Jasper van Dijk |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Deelt u de conclusie van de Algemene Onderwijsbond (AOb), dat in het onderwijs structureel wordt overgewerkt? Zo ja, vindt u dat acceptabel? Zo nee, waarom niet?1
Het onderzoek van de AOb laat zien dat leraren veel uren werken en bepaalde werkzaamheden als zwaar ervaren. Samen met de AOb maak ik mij zorgen over het grote aantal leraren dat aangeeft dat de werkdruk heel hoog is en om die reden zelfs uitvalt. Er gebeurt gelukkig ook al heel veel om de werkdruk te verlagen. Maar de oplossing is niet eenvoudig. Werkdruk kent veel oorzaken. Zie ook vraag 4.
Deelt u de mening dat veel problemen uit het onderzoek voortkomen uit een tekortschietende financiering van het onderwijs? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Nee, ik deel deze mening niet. In mijn reactie op het rapport van de Algemene Rekenkamer «Kunnen basisscholen passend onderwijs aan?» heb ik al eerder mijn standpunt weergegeven dat besturen, mits zij de juiste keuzes maken en anticiperen op ontwikkelingen met financiële consequenties, uit kunnen komen met de beschikbare middelen en goed onderwijs kunnen leveren.3 De Algemene Rekenkamer constateerde een jaar later ook dat het financiële beeld van het voortgezet onderwijs ook niet ongunstig is.4 Ik heb daarbij onderkend dat alertheid geboden was. Mede met het oog daarop heeft het kabinet, ondanks de eerdere economische tegenwind, sindsdien per saldo verder geïnvesteerd in het primair en voortgezet onderwijs. Besturen hebben er mede door de investeringen van de afgelopen jaren voor gezorgd dat scholen een solide financiële basis hebben.5 Ik word door deze ontwikkelingen gesterkt in mijn overtuiging dat besturen met de huidige bekostiging tot goed onderwijs kunnen komen.
Erkent u dat er structureel wordt overgewerkt door leraren, aangezien leraren basisonderwijs gemiddeld 47 uur per week werken en leraren voortgezet onderwijs gemiddeld 45 uur? Zo nee, op welk onderzoek baseert u uw antwoord?
Het is zorgelijk dat zoveel leraren aangeven dat zij gemiddeld 47 uur per week werken. Het zijn vooral de extra (vaak administratieve) taken die volgens het onderzoek van de AOb leiden tot een hoge werkdruk en niet het lesgeven zelf. Dit blijkt ook uit eerder onderzoek van CNV Onderwijs naar werkdruk.6
Uit internationaal onderzoek, uitgevoerd in 2013, bleek dat een gemiddelde werkweek van een Nederlandse leraar in de onderbouw van het voortgezet onderwijs met een voltijdbaan (≥ 0,9 fte) toen redelijk overeenkwam met het aantal uren dat in de cao VO is afgesproken (circa 42 uur).7
Wat is er in de afgelopen kabinetsperiode gedaan om de werkdruk bij docenten te verlagen?
In deze kabinetsperiode is er veel gedaan. In het Nationaal Onderwijsakkoord heb ik met de Stichting van het Onderwijs afspraken gemaakt over het verlagen van de werk- en regeldruk. We hebben dat vertaald in een Regeldrukagenda en zijn druk bezig met het uitvoeren van de afspraken uit deze agenda, samen met de sociale partners. Over de voortgang van de Regeldrukagenda heb ik u begin december geïnformeerd.8
Begin dit jaar ben ik met enkele scholen begonnen aan de «Operatie regels ruimen». Hierin gaan scholen aan de slag om onnodige administratie en taken te schrappen en zo efficiënter met het begrip «tijd» om te gaan. Voor de zomer komt hier materiaal van beschikbaar dat via www.leraar.nl wordt gedeeld met andere scholen.
De inspectie is gestart met een groot communicatietraject. Dit heeft inmiddels al tot goede resultaten geleid. Op de website van de AOb stond eind januari 2017 een mooi voorbeeld van de Christelijke Onderwijsgroep Drenthe (COG). Op alle 18 basisscholen van dit bestuur wordt op advies van een inspecteur veel minder administratie bijgehouden en alleen het hoognodige opgeschreven over de zorg rondom leerlingen. Dit is gebeurd op initiatief van enkele leraren na een gesprek met de inspectie. Het werkt dus wanneer leraren binnen hun school vaker de «waarom» vraag stellen: waarom doe ik dit en wat levert het me op? En als die vraag niet goed beantwoord kan worden door de schoolleider of het bestuur, kan de keuze gemaakt worden iets niet of anders te doen.
Ook het Vervangingsfonds ondersteunt scholen en leraren om de stijgende tendens ten aanzien van de ervaren werkdruk (en werkstress) in het primair onderwijs te doorbreken.
Deelt u de mening dat het hoge aantal docenten met een burn-out, leidt tot extra vacatures? Zo ja, bent u bereid het probleem van het structurele overwerk niet eenzijdig op de tafel van de cao-partners te leggen, maar te erkennen dat extra investeringen noodzakelijk zijn? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Het ziekteverzuim in het primair en voortgezet onderwijs laat al een aantal jaren een stabiel beeld zien. In het primair onderwijs was dit in 2015 rond de 6 procent en in het voortgezet onderwijs circa 5 procent. Het aantal (vervangings)vacatures als gevolg van ziekte is dus niet toegenomen. Dit neemt echter niet weg dat het essentieel is dat schoolbesturen met goed HRM-beleid het ziekteverzuim verder naar beneden brengen.
Het is belangrijk dat leraren zich in voldoende mate gesteund voelen in hun werk en voldoende tijd en aandacht kunnen besteden aan hun hoofdtaken. De leraar is immers de spil van ons onderwijs en absoluut onmisbaar. De oplossing voor de ervaren hoge werkdruk is niet eenvoudig en maar beperkt te beïnvloeden door landelijk beleid. Aandacht voor de werkdruk die een leraar ervaart, is in de eerste plaats een zaak van de leraar en diens leidinggevende. Een onevenredig hoge werkdruk kan immers heel veel oorzaken hebben en in het gesprek met de leidinggevende moet gezocht worden naar oplossingen. Verder is de afgelopen jaren ook flink geïnvesteerd in het onderwijs (zie vraag 2).
Erkent u dat de resultaten van dit onderzoek het gelijk aantonen van docente Denise Hupkens, die procedeerde tegen haar werkgever omdat de taken die ze moest verrichten bij lange na niet in de uren pasten waarvoor ze betaald werd?3
Zoals in het antwoord op vraag 5 is aangegeven, is het in de eerste plaats een zaak van de leraar en diens leidinggevende om samen oplossingen te vinden voor een te hoge werkdruk. In de situatie van Denise Hupkens is dat helaas niet gelukt. Overigens heeft de rechter Denise Hupkens in het ongelijk gesteld. De rechter heeft bepaald dat het schoolbestuur correct heeft gehandeld. Het taakbeleid van de school is goedgekeurd door de medezeggenschapsraad en past binnen de contouren die de cao schetst.
Erkent u dat klassenverkleining een probaat middel is om de werkdruk te verlagen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u nemen?
Werkdruk ligt niet (alleen) aan de groepsgrootte. Sommige groepen van 16 leerlingen zijn pittiger dan sommige groepen van 30 leerlingen. Ik ben geen voorstander van een generieke maatregel om de klassen te verkleinen. Scholen en besturen delen groepen in. Er kan gekozen worden voor kleine groepen, maar er kan ook voor gekozen worden om de groepen wat groter te houden zodat er geld en/of ruimte in de formatie over is voor het inzetten van ander personeel. Er zijn schoolbesturen die vanuit hun onderwijsvisie werken met grotere klassen waar meerdere docenten of een docent met een onderwijsassistent voor de klas staan.
Erkent u dat verlaging van het aantal lesuren nodig is om de werkdruk voor leraren te verminderen? Hoe staat het met de uitvoering van de motie om het aantal lesuren te verminderen?
De brief met de uitwerking van de motie «meer tijd voor onderwijsverbetering» wordt eind februari naar uw Kamer gestuurd.
Erkent u dat verlaging van de administratieve lasten bijdraagt aan de vermindering van de werkdruk? Zo ja, wat onderneemt u hiertegen?
Zie vraag 4.
Heeft u de moed om toe te geven dat u er de afgelopen vier jaar onvoldoende in geslaagd bent om het onderwijs aantrekkelijk te maken, aangezien 1 op de 8 leraren op zoek is naar een andere baan?
Het onderwijs is geen onaantrekkelijke sector. Veel leraren gaan met plezier naar hun werk. Uit de hbo-monitor van het ROA die kort geleden is verschenen, blijkt dat 87 procent van de afgestudeerden van de lerarenopleiding achteraf weer de keuze voor de opleiding zou hebben gemaakt.10 Daarmee scoort de sector onderwijs het hoogst van alle sectoren binnen het hbo.
Maar ook het onderzoek van de AOb laat zien dat veel leraren met plezier naar hun werk gaan. Dat neemt niet weg dat ik de signalen over hoge werkdruk wel degelijk serieus neem. Ze moet echter wel in perspectief worden geplaatst. Er zijn zaken die verbeterd kunnen worden. Daar wordt ook volop aan gewerkt, zoals u onder andere kunt lezen in de antwoorden bij vraag 4.
De discussie rondom de aanleg van een bypass bij Kampen |
|
Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de recente discussie over de aanleg van een bypass bij Kampen en de daarmee samenhangende plannen voor de bouw van bypassdorp Reeve?1
Ja, ik ben bekend met deze discussie.
Wat zijn de gevolgen voor de aanleg van de bypass als de door Kampen gewenste bouwplannen geen doorgang vinden? Wat is de rol van de rijksoverheid hierin?
De bypass bij Kampen wordt aangelegd ter bevordering van de waterveiligheid en is niet afhankelijk van de door de gemeente Kampen gewenste bouwplannen. De rijksoverheid (Ministerie Infrastructuur en Milieu) speelt geen rol bij de woningbouwplannen.
Heeft het mogelijk niet doorgaan van de bouwplannen gevolgen voor de financiering van de bypass? Zo ja, welke?
Het niet doorgaan van de bouwplannen heeft geen gevolgen voor de financiering van de bypass. De bypass wordt gefinancierd uit het Deltafonds.
Welke afspraken zijn gemaakt tussen de betreffende gemeente, provincie en het Rijk over de bypass? Worden deze afspraken onverkort nagekomen door betrokken partijen?
Er is in 2013 een Realisatieovereenkomst afgesloten tussen het Rijk en de provincie Overijssel met betrekking tot de realisatie van het project Ruimte voor de Rivier IJsseldelta. Dit project bestaat uit een zomerverdieping in de IJssel en de aanleg van de hoogwatergeul (bypass). Het Rijk betaalt hiervan 66% en provincie Overijssel betaalt 34%. Het Rijk heeft geen financiële afspraken met de gemeente Kampen.
Daarnaast is er in 2013 een Samenwerkingsovereenkomst gesloten tussen 13 partijen, waaronder het Rijk, provincie Overijssel en gemeente Kampen met als doel om zorg te dragen voor;
Een goede bestuurlijke overgang van de Planvoorbereidingsfase naar de Realisatiefase van het project Ruimte voor de Rivier IJsseldelta
Het vastleggen van afspraken over de publieke samenwerking tussen Partijen ten aanzien van de afstemming van de publiekrechtelijke bevoegdheden in de Realisatiefase van het project Ruimte voor de Rivier IJsseldelta.
De Realisatieovereenkomst en de Samenwerkingsovereenkomst worden door betrokken partijen nagekomen.
Met de halfjaarlijkse voortgangsrapportage Ruimte voor de Rivier wordt uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van het Ruimte voor de Rivier project IJsseldelta Fase I (Reevediep).
Het bericht ‘Waar blijven de jodiumpillen tegen de gevolgen van een kernramp?’ |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel uit Dagblad de Limburger: «Waar blijven de jodiumpillen tegen de gevolgen van een kernramp»?1
Ja.
Klopt het dat u in maart 2016 heeft aangekondigd dat u voortaan jodiumpillen vooraf wil uitdelen aan zwangere vrouwen en jongeren tot 18 jaar die binnen een straal van 100 kilometer rond een kerncentrale wonen? Zo ja, waarom is dit nu, bijna een jaar later, nog steeds niet gebeurd?
In maart 2016 heb ik aangekondigd dat ik opdracht heb gegeven om samen met betrokken partijen een distributie- en implementatieplan op te stellen. Daarbij zijn jongeren tot 18 jaar en zwangere vrouwen de doelgroep in de 100 kilometerzone rond een kerncentrale. Aan dit distributie- en implementatieplan wordt gewerkt en ik verwacht dat ik uiterlijk in april uw Kamer hierover kan informeren. Zolang er nog geen distributie- en implementatieplan uitgewerkt is, kan ik, mocht daar aanleiding voor zijn, veiligheidsregio’s jodiumtabletten leveren vanuit een landelijke voorraad.
Waarom heeft u destijds besloten om de jodiumpillen enkel uit te delen aan zwangere vrouwen en jongeren tot 18 jaar? Waarom deelt u ze, net zoals in de gebieden rondom Doel en Borssele, niet uit aan alle omwonenden onder de 40 jaar?
Internationale afstemming van dit beleid maakt dat we het Nederlandse beleid aanpassen op dat van onze buurlanden. Inhoudelijk is de argumentatie als volgt: bij een stralingsincident zal op grotere afstand van de bron sprake zijn van een geringe blootstelling aan radioactief jodium. Daarom is er geen reden om op grotere afstand van de bron iedereen tot 40 jaar te voorzien van jodiumtabletten. De schildklier van (ongeboren) kinderen is gevoeliger voor radioactief jodium, waardoor ook op grotere afstand en bij een geringe blootstelling, jodiumtabletten voor deze kinderen wel effectief kunnen zijn.
Kunt u aangeven op welke termijn de pillen uiterlijk worden uitgedeeld aan de desbetreffende omwonenden, binnen een straal van 100 kilometer, van een kerncentrale? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is het streven om de predistributie van jodiumtabletten aan de desbetreffende doelgroep, binnen een straal van 100 kilometer, in 2017 daadwerkelijk uit te voeren.
Het bericht dat 1 op de 3 mensen ontevreden is over de zorg en ondersteuning |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u er trots op dat dankzij uw bezuinigingsbeleid 1 op de 3 mensen die in 2015 zorg of ondersteuning kregen, aangegeven hebben dat dit onvoldoende was?1 2
Allereerst hecht ik er aan te melden dat ik voor de beantwoording van deze vragen te rade ben gegaan bij het SCP.
In de vragen klinkt de veronderstelling door dat een groot aantal mensen noodzakelijke zorg en ondersteuning is onthouden. Dit blijkt niet uit het onderzoek «Zorg en ondersteuning in Nederland: kerncijfers 2015» van het SCP. Het onderzoek geeft inzicht in hoeveel mensen in Nederland zorg en ondersteuning ontvangen. Uit het onderzoek blijkt dat het deel van de volwassen bevolking dat hulp ontvangt gelijk is gebleven tussen 2014 en 2015, namelijk ongeveer 2 miljoen mensen. Hierbij is gekeken naar alle hulp; zowel hulp uit het eigen netwerk, hulp bekostigd door de overheid en hulp bekostigd uit eigen middelen. Er is gekeken naar informele hulp, hulp bij het huishouden, persoonlijke verzorging, verpleging en begeleiding. Zowel het deel van de bevolking dat informele hulp ontvangt, als het deel dat door de overheid bekostigde hulp bevat, als het deel dat particulier bekostigde hulp ontvangt is gelijk gebleven voor en na de invoering van de Wmo 2015.
Er is ook geen verband te leggen tussen de uitkomsten van dit onderzoek en bezuinigingen: de uitgaven aan de langdurige zorg bedragen in 2017 28,7 mld. In 2013 was dit 27,5 mld.
Zoals het SCP aangeeft kunnen uit dit onderzoek geen conclusies getrokken worden voor de langere termijn. De resultaten passen wel bij mijn beeld dat in de overgang van 2014 naar 2015 continuïteit van zorg en ondersteuning voorop stond.
Uit het onderzoek blijkt verder dat 8% van de zelfstandig wonende volwassenen meer hulp zou willen. Een deel hiervan (ongeveer 400.000 mensen) krijgt geen vorm van hulp en een ander deel (ongeveer 670.000 mensen) krijgt wel een vorm van hulp, maar geeft aan behoefte te hebben aan meer hulp. Deze aantallen zijn vergelijkbaar met 2014, een verband met hervormingen per 1 januari 2015 is er dus niet. Dat mensen behoefte hebben aan (meer) hulp betekent niet dat hen deze hulp is onthouden door de overheid. Het SCP geeft aan dat een behoefte aan (meer) zorg niet betekent dat mensen daar ook daadwerkelijk om gevraagd hebben. Op grond van het onderzoek is onbekend of door deze mensen binnen het eigen netwerk om hulp is gevraagd en of contact opgenomen is met een instantie zoals de gemeente. Uit eerder onderzoek is bekend dat dit vaak niet het geval is. Bijvoorbeeld uit een onderzoek naar de thuiszorg waar in het SCP onderzoek naar wordt verwezen bleek dat maar een kwart van de mensen met behoefte aan thuiszorg een aanvraag indiende. Verder is voor de duiding van deze cijfers van belang dat het gaat om een diverse groep mensen. Het gaat om mensen met meer en minder beperkingen, met een groot of klein eigen netwerk en met en zonder eigen financiële middelen om bijvoorbeeld een schoonmaakhulp in te schakelen. Het is dus niet bekend in hoeverre deze mensen zelf met hun omgeving in de behoefte aan hulp kunnen voorzien.
Het is van belang na te gaan welke hulp mogelijk is binnen het eigen netwerk en waar nodig contact op te nemen met bijvoorbeeld een Wmo-loket, wijkteam of wijkverpleegkundige. Ik hecht er veel waarde aan dat mensen passende ondersteuning krijgen. De Wmo 2015, de Zorgverzekeringswet en de Wet langdurige zorg kennen waarborgen om hierin te voorzien.
Ik kijk bij de effecten van het beleid niet alleen naar de macro cijfers. Zonder te kijken naar de effecten op micro niveau, en vooral dus de ervaringen van cliënten zelf, valt niet vast te stellen of de doelstellingen van de hervormingen worden behaald. Een waardevol instrument vind ik de cliëntervaringsonderzoeken die nu door nagenoeg alle gemeenten zijn uitgevoerd. Daaruit blijkt dat ongeveer 7 tot 8 mensen op de tien tevreden is over de passendheid van de zorg en de wijze van bejegening. De resultaten zijn per gemeente te vinden op www.waarstaajegemeente.nl.
Hoe oordeelt u erover dat 670.000 mensen meer behoefte hadden aan zorg dan ze kregen? Wat is uw analyse hierover?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het ook schokkend te horen dat 400.000 mensen geen hulp kregen, maar zeiden dit wel nodig te hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat mensen in 2015 juist minder ondersteuning kregen van hun netwerk, terwijl dit volgens uw beleid wel de bedoeling is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit het onderzoek blijkt niet dat mensen minder ondersteuning kregen vanuit hun eigen netwerk. Het SCP geeft aan dat zowel in 2015 als in 2014 negen procent van de volwassen Nederlandse bevolking informele hulp ontvangt.
Erkent u het falen van uw bezuinigingsbeleid op de langdurige zorg, nu blijkt dat ruim een miljoen mensen (meer) zorg nodig hadden, maar dit niet kregen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat er vooral behoefte is aan meer hulp bij het huishouden en begeleiding? Deelt u de mening dat u hierop veel te hard bezuinigd hebt? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Is u bekend wat de kosten zijn van uitblijvende zorg of ondersteuning in het geval dat bij iemand de verwaarlozing of vervuiling moet worden verholpen in een deplorabel stadium, of wanneer mensen door gebrek aan zorg of ondersteuning in het ziekenhuis belanden of opgenomen moeten worden in intramurale setting? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten? Zo neen, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Ik hecht samen met gemeenten en andere partijen veel waarde aan het voorkomen van situaties van verwaarlozing, vervuiling of onnodige opnames. In de eerste plaats voor mensen zelf. Preventie neemt dan ook een centrale plaats in binnen de Wmo 2015. Gemeenten hebben de taak om beleid te maken op het gebied van preventie en om mensen te voorzien in ondersteuning gericht op zelfredzaamheid en participatie, als mensen hier niet zelf in kunnen voorzien. Via verscheidene trajecten zet ik verder in op bewustwording van het belang van goede preventie. De rol van VWS is dat we lokale partijen ondersteunen om met preventie aan de slag te gaan, onder meer via subsidiëring van veiligheid.nl en via Vilans wordt de kennis over wat werkt bij bijvoorbeeld valpreventie voor lokale partijen beschikbaar gesteld. De kosten indien iemand toch opgenomen moet worden zullen per geval en situatie verschillen en kunnen niet in zijn algemeenheid vastgesteld worden. Onderzoek hier naar acht ik dan ook niet zinvol.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de ruim 1 miljoen mensen de zorg krijgen die zij nodig hebben? Kunt u uw antwoord toelichten met concrete acties die u gaat inzetten?
Zoals hierboven aangegeven zijn er in de diverse wetten voldoende waarborgen dat mensen passende zorg krijgen.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór 1 februari a.s.? Zo neen, waarom niet?
De vragen zijn bij deze beantwoord.
De onafhankelijkheid van UWV-verzekeringsartsen |
|
Grace Tanamal (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u toelichten hoe een verzekeringsarts van het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV) beoordeelt of iemand aanspraak kan maken op een WIA-uitkering (Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen)?
Als de persoon die een WIA uitkering aanvraagt een werkgever heeft, dan beoordeelt de verzekeringsarts eerst of de re-integratiekansen benut zijn. Is dit het geval, dan start de WIA claimbeoordeling.
In de claimbeoordeling onderzoekt de verzekeringsarts in hoeverre er beperkingen zijn in het functioneren die rechtstreeks het gevolg zijn van ziekte of gebrek en die maken dat de cliënt zijn werk niet kan verrichten. De verzekeringsarts stelt vast wat de resterende mogelijkheden in functioneren zijn, in de meeste gevallen door middel van een gesprek met de cliënt, eventueel gevolgd door een psychisch en lichamelijk onderzoek. Bij de beoordeling maakt de verzekeringsarts gebruik van de door de bedrijfsarts aangeleverde stukken, de actuele verzekeringsgeneeskundige standaarden, protocollen en beleidsinstructies. Eventueel vraagt de verzekeringsarts na schriftelijke toestemming van de cliënt aanvullende informatie op bij de behandelend arts.
De verzekeringsarts beargumenteert de medische beperkingen en mogelijkheden in functioneren in een medische en verzekeringsgeneeskundige rapportage en geeft deze weer in een zogenaamde Functionele Mogelijkheden Lijst (de FML). Vervolgens stelt de arbeidsdeskundige op basis hiervan en met behulp van arbeidsdeskundig onderzoek vast of er sprake is van ongeschiktheid voor de eigen functie en zo ja, wat dan het verlies aan verdienvermogen is. De arbeidskundige maakt hierbij gebruik van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) en legt de conclusie beargumenteerd vast in een arbeidsdeskundige rapportage.
Soms concludeert de verzekeringsarts dat er sprake is van «Geen Benutbare Mogelijkheden». Arbeidsdeskundig onderzoek blijft in dat geval achterwege. De verzekeringsarts onderzoekt dan in hoeverre het ontbreken van mogelijkheden duurzaam is.
Wordt tijdens een bezwaar- en/of beroepsprocedure de beoordeling van de UWV-verzekeringsarts getoetst? Zo ja, kunt u toelichten hoe deze beoordeling plaatsvindt? Zo nee, waarom niet?
In een bezwaarprocedure tegen het resultaat van de beoordeling van de arbeidsmogelijkheden, wordt de beoordeling van de verzekeringsarts in beginsel heroverwogen, tenzij het bezwaar zich richt op een onderdeel waar de arbeidsdeskundige over gaat.
De heroverweging in bezwaar beperkt zich niet tot de aangevoerde bezwaren; er vindt een integrale heroverweging door de verzekeringsarts Bezwaar en Beroep plaats. Deze heroverweging is gericht op de vraag of de verzekeringsarts de medische beperkingen en functionele mogelijkheden correct heeft vastgesteld. Als de verzekeringsarts Bezwaar en Beroep concludeert dat dit niet het geval is volgt aanvulling en/of correctie.
In een beroepsprocedure toetst de bestuursrechter of het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en of de verzekeringsgeneeskundige rapportages begrijpelijk en consistent zijn. De bestuursrechter kan in geval van twijfel aan de juistheid van de medisch-inhoudelijke beoordeling door de verzekeringsarts, die de grondslag vormt van de beslissing op bezwaar, zelf een onafhankelijk medisch deskundige inschakelen.
Deelt u de mening dat tijdens de bezwaar- en of beroepsprocedure een onafhankelijke verzekeringsarts de WIA-beoordeling dient te toetsen? Zo ja, hoe wordt deze onafhankelijkheid gegarandeerd? Zo nee, wat gaat u doen om de onafhankelijkheid te waarborgen?
In geval van een bezwaarprocedure vind ik dat een andere verzekeringsarts bij UWV het bezwaar in behandeling moet nemen dan degene die de bestreden beschikking heeft genomen. UWV borgt dit door medische aspecten van het bezwaar te laten beoordelen door een verzekeringsarts Bezwaar en Beroep. Dit betreft een andere verzekeringsarts dan degene die het primaire besluit heeft voorbereid en genomen.
Daarnaast is de afdeling waar de verzekeringsarts die de primaire beslissing neemt binnen UWV gescheiden van de afdeling waar de verzekeringsarts Bezwaar en Beroep werkt. De inhoudelijke aansturing van verzekeringsartsen bij Bezwaar en Beroep is eveneens afzonderlijk georganiseerd en vindt plaats door stafverzekeringsartsen Bezwaar en Beroep.
Tot slot hanteert UWV een kwaliteitsborgingsysteem waarmee het professionele handelen van de verzekeringsartsen wordt gecontroleerd. Ook wordt er gewerkt met het Professioneel Statuut Verzekeringsartsen, dat een waarborg vormt voor een onafhankelijke claimbeoordeling door de verzekeringsarts.
Op deze wijze wordt de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van de verzekeringsartsen, die in de bezwaar- en beroepsprocedure optreden, gewaarborgd.
Wordt een behandelend specialist (al dan niet aangedragen door de WIA-aanvrager) geraadpleegd tijdens de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling? Zo ja, in hoeverre wordt het oordeel van de behandelend specialist meegewogen tijdens de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling? Zo nee, waarom niet?
Een behandelend specialist wordt geraadpleegd als de verzekeringsarts dit medisch inhoudelijk noodzakelijk acht of als de cliënt hierop staat. Raadpleging van een behandelend specialist vindt alleen plaats nadat de betreffende cliënt hiervoor schriftelijk toestemming heeft gegeven. Deze informatie wordt altijd meegewogen in de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling.
In de bezwaar- en beroepsprocedure kunnen belanghebbenden zelf medische gegevens van behandelende artsen inbrengen. De verzekeringsarts Bezwaar en Beroep betrekt deze gegevens in alle gevallen bij de heroverweging van de medische beperkingen en functionele mogelijkheden. De verzekeringsarts Bezwaar en Beroep kan ook zelf informatie inwinnen bij behandelende artsen indien de verzekeringsarts dit noodzakelijk acht. Dat gebeurt alleen indien de cliënt hier toestemming voor geeft.
Kunt u uiteenzetten hoeveel bezwaren er op jaarbasis tegen een WIA-afwijzing worden ingediend bij het UWV? Kunt u daarbij aangeven in hoeverre deze bezwaren ongegrond, gegrond of niet-ontvankelijk verklaard worden?
Aantal ontvangen bezwaren in 2016 ten aanzien van afwijzing WIA
4.728
Aantal afgehandelde bezwaren tegen afwijzing WIA in 2016
5.646
Gegronde bezwaren tegen afwijzing WIA
1.218 (22%)
Ongegronde bezwaren tegen afwijzing WIA
3.503 (62%)
Ingetrokken bezwaren tegen afwijzing WIA
620 (11%)
Niet-ontvankelijke bezwaren tegen afwijzing WIA
305 (5%)
Aantal ontvangen beroepszaken in 2016 tav afwijzing WIA
1.293
Aantal afgehandelde beroepszaken in 2016
2.264
Gegronde beroepszaken tegen afwijzing WIA
341 (15%)
Ongegronde beroepszaken tegen afwijzing WIA
1.353 (60%)
Ingetrokken beroepszaken tegen afwijzing WIA
530 (23%)
Niet-ontvankelijke beroepszaken tegen afwijzing WIA
40 (2%)
Aantal ontvangen beroepszaken in 2016 tav afwijzing WIA
464
Aantal afgehandelde beroepszaken in 2016
478
Gegronde beroepszaken tegen afwijzing WIA
58 (12%)
Ongegronde beroepszaken tegen afwijzing WIA
310 (65%)
Ingetrokken beroepszaken tegen afwijzing WIA
105 (22%)
Niet-ontvankelijke beroepszaken tegen afwijzing WIA
5 (1%)
NB: Het aantal afgehandelde bezwaar-, beroeps- en hogerberoepszaken betreft instroom over meerdere jaren.
Kunt u uiteenzetten hoeveel beroepsprocedures (beroep of hoger beroep) er op jaarbasis tegen een WIA-afwijzing gevoerd worden? Kunt u daarbij aangeven in hoeverre deze beroepen gegrond, ongegrond of niet-ontvankelijk verklaard worden?
Zie antwoord vraag 5.
Ongevraagd opgelegde voorlopige aanslagen 2017 |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u zich het debat herinneren over de ongevraagd opgelegde voorlopige aanslagen 2016 tijdens het Algemeen overleg Belastingdienst d.d. 31 maart 2016 en het plenaire debat naar aanleiding hiervan (VAO) d.d. 12 april 2016?1
Ja.
Zijn voor het jaar 2017 opnieuw voorlopige aanslagen opgelegd aan mensen die geen voorlopige aangifte gedaan hebben (zoals dat in 2016 bij 171.000 belastingplichtigen is gebeurd en in 2015 bij 500.000 belastingplichtigen)? Zo ja, hoeveel belastingplichtigen betreft het voor het jaar 2017 en kunt u de groep nader duiden (hebben ze meer dan een baan, box 3-vermogen)?
Voor het jaar 2017 is aan 228.911 belastingplichtigen, die geen aangifte hebben gedaan, een voorlopige aanslag opgelegd. De gemiddelde aanslag bedraagt € 2.374. Het merendeel van de belastingplichtigen bestaat uit mensen met sinds 2016 meerdere dienstbetrekkingen en/of met inkomen in Box 3. Andere redenen om over 2017 een voorlopige aanslag op te leggen zonder dat een aangifte is gedaan zijn bijvoorbeeld het voor het eerst behalen van winst of een resultaat uit overige werkzaamheden of ontvangen van alimentatie.
Kunt u aangeven hoe hoog de gemiddelde aanslag is die deze mensen ontvangen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de communicatie zeer belangrijk is bij belastingplichtigen die een voorlopige aanslag ontvangen die zij niet konden voorzien?
De positieve voorlopige aanslag is bedoeld om aan te kondigen dat men gedurende het jaar moet gaan afdragen in plaats van achteraf bij de definitieve aanslag. Het beleid is er namelijk op gericht om waar mogelijk het pay as you earn principe toe te passen. Dit is met uw Kamer gedeeld in het algemeen overleg van 31 maart 20162 en het VAO op 12 april 2016. Zo wordt voorkomen dat belastingplichtigen pas het volgende jaar, bij de definitieve aanslag, geconfronteerd worden met de fiscale gevolgen. Door deze systematiek betaalt de belastingplichtige belasting op het moment dat hij de inkomsten geniet waarover deze belasting berekend wordt. Doordat de Belastingdienst steeds actuelere gegevens heeft, lukt dit in toenemende mate. Ook op de website is aangegeven dat burgers ongevraagd een voorlopige aanslag 2017 kunnen ontvangen omdat de Belastingdienst werkt met steeds actuelere gegevens.
Daarnaast wordt de tekst op de voorlopige aanslag naar aanleiding van de motie Omtzigt aangepast zodat nog duidelijker wordt dat het machtigen van de Belastingdienst tot automatische incasso en daarmee betaling in termijnen de standaard is. Zoals aangegeven in de 18e halfjaarsrapportage3 worden deze aanpassingen voor het eerst zichtbaar op de voorlopige aanslag 2018.
Kunt u zich herinneren dat u tijdens het bovengenoemde Algemeen overleg zei: «Ik ben het geheel eens met de heer Omtzigt dat er geen logica in zit om de naheffing van het jaar daarvoor en de voorheffing van het komend jaar in een keer te moeten betalen. Op dat punt zijn we het volstrekt met elkaar eens. Als de communicatie daarover beter moet, dan zeg ik: ik vond die zelf helder maar ik denk dat die helderder kan.»?
Ja.
Kunt u aangeven op welke wijze de communicatie helderder is geworden naar belastingplichtigen die een voorlopige aanslag ontvangen zonder dat zij deze hebben aangevraagd? Kunt u deze vraag beantwoorden zowel voor de voorlopige aanslag 2017 als voor de voorlopige aanslag 2018?
In het algemeen overleg van 31 maart 2016 heb ik aangegeven dat helderder aangegeven moet worden dat de standaard is dat de verschuldigde belasting gespreid over dat jaar betaald dient te worden in elf termijnen. Dit is slechts anders als de belastingplichtige zelf kiest voor een snellere betaling of een verzoek doet om de betaling over meer termijnen te spreiden. De VA2017 kon niet meer tijdig daarop worden aangepast. De genoemde aanpassingen worden voor het eerst zichtbaar bij de voorlopige aanslag over 2018, zodat nog duidelijker wordt dat het machtigen van de Belastingdienst tot automatische incasso en daarmee betaling in termijnen de standaard is.
Begrijpt u dat mensen die alleen rekenen op een definitieve aanslag 2017 voor 1 juli schrikken van een voorlopige aanslag 2017 waar zij niet om gevraagd hebben? Op welke wijze wordt daar in de gewijzigde communicatie rekening mee gehouden?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat de fosfaat-stikstof verhouding in de Noordzee uit balans is |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport dat laat zien dat de verhouding fosfaat en stikstof in de Noordzee uit balans is?1
Ja. Op verzoek van de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu met een brief van 8 maart 2016 (Kamerstuk 27 625, nr. 346) mede namens mij gereageerd op het artikel van de Universiteit van Amsterdam met de titel «Unbalanced reduction of nutrient loads has created an offshore gradient from phosphorus to nitrogen limitation in the North Sea».
Hoe weegt u de conclusie dat door het beleid ten aanzien van mest en wasmiddelen er een tekort aan fosfaat in de kustzone van de Noordzee is?
Er is geen sprake van een tekort aan fosfaat in de kustzone van de Noordzee. Zoals in de brief van 8 maart 2016 is aangegeven (Kamerstuk 27 625, nr. 346), is de verhouding tussen stikstof (N) en fosfaat (P) niet optimaal. Het fosfaatgehalte is fors gereduceerd en nadert het niveau dat voor een duurzaam en veerkrachtig systeem wordt nagestreefd (conform beoordelingscriteria die voor de Kaderrichtlijn Water (KRW) en OSPAR2 zijn vastgesteld). De reductie van stikstof en fosfaat moet in samenhang worden gezien omdat het herstel van de balans tussen deze twee nutriënten van grotere betekenis is voor de toestand van kustwateren dan alleen de reductie van fosfaat. Wanneer ook de streefcijfers van KRW en OSPAR voor stikstofreductie worden bereikt, dan zal de balans tussen deze twee stoffen zich herstellen tot een meer natuurlijke verhouding. Voor een duurzame en veerkrachtige visstand wordt de visserijdruk gereguleerd binnen het Gemeenschappelijk Visserijbeleid.
Deelt u de mening dat eenzijdige vermindering van de hoeveelheid fosfaat in zee negatieve gevolgen heeft voor de visstand, en dat voor verbetering van de visstand niet alleen naar de visserij gekeken moet worden?
Zie antwoord vraag 2.
Is de veronderstelling juist dat door aanscherpingen van het mestbeleid het fosfaattekort in de Noordzee nog verder op zal lopen met bijbehorende negatieve consequenties voor de productiviteit van de Noordzee?
Ik deel uw veronderstelling niet; zie ook het antwoord op vraag 2 en 3. Voor het Nederlandse deel van het Rijn-stroomgebied geldt dat de totale belasting voor fosfaat en stikstof voor respectievelijk 65% en 81% bij Lobith ons land binnenkomt (gegevens 2013, Stroomgebiedbeheerplan Rijn 2016–20213). Het Nederlandse beleid is vooral relevant voor het oplossen van problemen in het regionale watersysteem. Fosfaat en stikstof dat wordt aangevoerd met de grote rivieren uit het buitenland bepaalt in belangrijke mate de toestand op de Noordzee. Omdat het fosfaatgehalte in de kustwateren het niveau nadert dat voor een duurzaam en veerkrachtig systeem wordt nagestreefd, zijn er geen aanvullende reductiedoelstellingen voor fosfaat op het niveau van het internationale stroomgebied. Er is op het niveau van het internationale stroomgebied nog wel een reductiedoelstelling voor stikstof.
Is de veronderstelling juist dat invoering van het fosfaatrechtensysteem geen positieve bijdrage levert aan het terugbrengen van het fosfaattekort in de Noordzeekustzone en dus geen positief effect heeft op de waterkwaliteit van de Noordzeekustzone?
Ik deel de veronderstelling niet omdat het fosfaatrechtensysteem de productie van zowel fosfaat als ook stikstof in mest van rundvee limiteert en daarmee bijdraagt aan het herstel van de waarden die voor deze nutriënten in een onderlinge balans in de Noordzeekustzone worden nagestreefd. Omdat het fosfaatgehalte het niveau van een duurzaam en veerkrachtig systeem nadert, moet voor het herstel van de onbalans tussen fosfaat en stikstof allereerst de reductie van stikstofemissies overwogen worden. Dit betreft echter niet alleen Nederlandse bronnen, waaronder rioolwaterzuiveringsinstallaties en de land- en tuinbouw, maar ook de buitenlandse, die via Rijn, Maas, Schelde en Eems bijdragen aan de belasting van de Noordzee met fosfaat en stikstof. Een reductie van stikstofemissies uit de Nederlandse land- en tuinbouw is daarnaast nodig voor het realiseren van nitraatdoelen in grondwater (waaronder die voor water voor menselijke consumptie).
In hoeverre acht u het noodzakelijk om in het mestbeleid een pas op de plaats te maken ten aanzien van de reductie van fosfaatemissie?
Het mestbeleid geeft inhoud aan goede landbouwpraktijk voor fosfaatbemesting en is daarmee van betekenis voor een efficiënte en doelmatige landbouwkundige benutting van dit nutriënt, waarvan de beschikbaarheid als grondstof op wereldschaal schaarser wordt. Dit beleid is van belang voor de optimalisatie van de aanwending van meststoffen en het tegengaan van ongewenste effecten, zoals verontreiniging van drinkwaterwinningen, ophoping van fosfaat in de Nederlandse landbouwbodem, af- en uitspoeling naar het oppervlaktewater en daarmee eutrofiering in zoete oppervlaktewateren. Er is geen reden om in het mestbeleid een pas op de plaats te maken ten aanzien van reductie van fosfaatemissies.
Bent u voornemens de resultaten van het onderzoek mee te wegen bij het opstellen van het zesde actieprogramma voor de Nitraatrichtlijn?
Ja, met dien verstande dat het zesde actieprogramma er op is gericht waar nodig de stikstofemissie terug te dringen en daarmee bij te dragen aan het herstel van de balans tussen fosfaat- en stikstofconcentraties in de Noordzee.
Bent u voornemens de resultaten van het onderzoek te delen met de Europese Commissie?
Met de Europese Commissie wordt alle informatie gedeeld die relevant en gewenst is voor het bereiken van overeenstemming over het zesde Actieprogramma Nitraatrichtlijn en het behoud van de derogatie.
Daarnaast wordt in 2018 de initiële beoordeling van het Noordzeemilieu geactualiseerd in het kader van de implementatie van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie. Daartoe wordt in 2016–2017 door de Noordzeelanden ook gezamenlijk een beoordeling van het Noordzeebekken uitgevoerd, onder andere voor eutrofiëring (als onderdeel van het OSPAR Intermediate Assessment 2017). De conclusies van het onderzoek dat ten grondslag ligt aan het verschenen wetenschappelijke artikel van de Universiteit van Amsterdam en uit de eerder genoemde evaluatie van de Meststoffenwet verkregen geactualiseerde kennis van emissies uit Nederland naar kust- en overgangswateren, zullen bij het opstellen van deze toestandbeoordeling van de Noordzee worden betrokken.
Welke maatregelen zouden mogelijk een bijdrage kunnen leveren aan het herstel van de fosfaat-stikstof balans in de Noordzeekustzone?
Zoals aangegeven, nadert het fosfaatgehalte in de Noordzeekustzone het niveau dat voor een duurzaam en veerkrachtig systeem wordt nagestreefd. Voor het bereiken van een meer natuurlijke verhouding tussen fosfaat en stikstof, wordt in de Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) vooral ingezet op een verdere reductie van stikstofemissies uit binnen- en buitenlandse bronnen. Voor de nationale opgave zijn maatregelen opgenomen in de stroomgebiedbeheerplannen 2016–2021. Over verdere maatregelen beraad ik mij in het kader van het opstellen van het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn.
Het bericht dat het voertuig van een rijschool onverzekerd is wanneer er een medische testrit bij het CBR wordt afgenomen |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Rijscholen vrezen onverzekerd te zijn bij medische rijtesten»?1
Van het Verbond van Verzekeraars heb ik begrepen dat hun leden gewoon schade vergoeden die ontstaat bij het afnemen van medische rijtesten met een lesauto. Ook het CBR kent geen concrete gevallen waarbij het probleem dat wordt beschreven in het artikel zich heeft voorgedaan. Het is belangrijk dat er geen onduidelijkheden zijn bij rijschoolhouders. Daarom zullen het CBR en het Verbond van Verzekeraars op mijn verzoek ervoor zorgen dat de onduidelijkheden worden weggenomen.
Klopt het dat wanneer iemand een medische testrit bij het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) moet ondergaan en diegene op dat moment een verlopen rijbewijs heeft of nog helemaal geen rijbewijs heeft, er geen dekking is voor het voertuig van de rijschool vanuit de verzekeringmaatschappij omdat er geen sprake is van rijden onder toezicht?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vaak komt het voor dat het CBR testritten afneemt waarbij geen sprake is van dekking vanuit de verzekeringsmaatschappij?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het CBR in zo’n geval de test altijd moet laten afnemen door iemand met een geldige Wet rijonderricht motorrijtuigen-pas (Wrm-pas), zodat er wel sprake is van rijden onder toezicht?
Nee, die mening deel ik niet. Zoals hiervoor toegelicht keren verzekeraars schade gewoon uit. Bij een medische rijtest is wettelijk gezien geen sprake van rijonderricht en daarmee niet van rijden onder toezicht in de zin van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993. Het betreft het beoordelen van de medische geschiktheid van een bestuurder door een door het CBR aangewezen deskundige, zoals bedoeld in artikel 4aa van de Wegenverkeerswet 1994.
Is dit probleem te ondervangen door een wijziging van de wet?
Gezien mijn antwoord op vragen 1, 2 en 3 zie ik geen aanleiding voor wijziging van regelgeving.
Problemen op het spoor na invoering van de nieuwe dienstregeling |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de problemen op het spoor op de trajecten Utrecht – Leiden, Dordrecht – Rotterdam en Gouda – Alphen aan de Rijn?1 Zo ja, wat is de oorzaak van deze problemen?
Op de door u genoemde trajecten hebben zich problemen van een zeer verschillende aard voorgedaan. Deze problemen staan los van de invoering van de nieuwe dienstregeling. Dit neemt echter niet weg dat het voor de reizigers op deze trajecten buitengewoon vervelend is. Om een goed beeld te geven zal ik per traject kort schetsen om welke problemen het ging.
Op het traject Utrecht-Leiden hebben de afgelopen maand meerdere langdurige storingen plaatsgevonden. Deze storingen hadden verschillende oorzaken, zoals defecte treinen, storingen aan de infrastructuur en storingen als gevolg van de weersomstandigheden. Onderzoek van NS wijst uit dat het totaal aantal verstoringen in januari niet significant afwijkt van andere maanden. De treinpunctualiteit op dit traject ligt ook in lijn met het landelijke gemiddelde. Wel is bekend dat storingen op dit traject helaas voor relatief veel hinder zorgen. Dit komt doordat er op de enkelsporige verbinding weinig uitwijkmogelijkheden zijn. Dit betekent dat als gevolg van een verstoring treinen al snel niet op tijd op de juiste plek kunnen zijn en de planning van materieel niet kan worden uitgevoerd zoals bedoeld. Hierdoor kan het voorkomen dat er kortere treinen rijden dan gepland.
Voor wat betreft de verstoring op 16 januari hebben NS en ProRail mij gemeld dat – in tegenstelling tot de berichtgeving – er meerdere factoren waren die deze verstoring veroorzaakten. Bij de start van de treindienst strandde een defecte trein bij Alphen aan den Rijn. Vervolgens werden er gladde sporen gemeld bij Bodegraven. Daarna ontstond er ook nog een sectiestoring op het traject Leiden-Alphen aan den Rijn, waardoor de rijrichting op dit enkelsporige baanvak geblokkeerd werd. Deze stapeling van incidenten maakte het voor NS en ProRail onmogelijk om nog een betrouwbare treindienst op te kunnen starten. In de reisinformatie is enkel het probleem «gladde sporen» vermeld, terwijl het een combinatie van verstoringen was. Er had dus beter «meerdere oorzaken» vermeld kunnen staan.
Ik herken de berichten over drukke treinen in de afgelopen periode op het traject Dordrecht – Rotterdam. De werkzaamheden aan de Willemsspoortunnel en het proefbedrijf van de IC Den Haag – Breda over de HSL hebben daar tijdelijk tot minder treinen en dus meer drukte geleid. Dit onderhoud en proefbedrijf was noodzakelijk, maar leidt op zo’n drukbereden traject helaas ook tot hinder voor de reizigers. Daarom heeft NS verschillende maatregelen genomen om de overlast voor reizigers te beperken. Zo zijn er bussen ingezet en zijn reizigers vanuit Eindhoven geadviseerd om te reizen via Utrecht Centraal. De werkzaamheden zijn inmiddels afgerond en op dit traject wordt weer conform dienstregeling gereden.
Ten aanzien van het traject Gouda – Alphen aan de Rijn was de start van de nieuwe dienstregeling in december ook het startschot van de instroom van nieuw materieel. Daar kunnen helaas soms kinderziektes bij horen. Eind vorig jaar is sprake geweest van één dag met forse uitval, te weten 17 december. Ook op 20 januari jl. was sprake van defecten aan het materieel die maakten dat meerdere uren geen treinen konden rijden. Dat vind ik heel vervelend voor de getroffen reizigers. Maar bij de ingebruikname van nieuw materieel is dit type storingen nooit helemaal te voorkomen. NS houdt de prestaties van de nieuwe treinen nauwgezet in de gaten. In algemene zin laten de flirttreinen goede eerste operationele resultaten zien. Specifiek voor het traject Gouda – Alphen aan de Rijn geldt dat de punctualiteit beter is dan landelijk gemiddeld, maar de uitval – mede als gevolg van de gesloten treinomloop – relatief hoog ligt.
Klopt het dat het spoortracé tussen Utrecht en Leiden zó verzakt is dat in de huidige NS-dienstregeling geen dubbeldekkers mogen worden ingezet, met alle capaciteitsgevolgen van dien?
Dat is niet het geval. Omdat het tracé Utrecht-Leiden op een slappe ondergrond (namelijk veengrond) ligt, is in het onderhoudsregime van ProRail en de aannemers rekening gehouden met het risico van verzakkingen. Daarnaast zijn op dit tracé geen zwaarbelaste goederentreinen toegestaan. Op deze wijze is de veilige berijdbaarheid geborgd en is het spoor dus geschikt voor uitvoering van de huidige dienstregeling, waaronder dubbeldeksmaterieel.
Klopt het dat de aanleg van extra spoor op dit tracé wordt vertraagd omdat alle betrokken partijen afwachten in de hoop dat de ander de funderingsproblematiek aanpakt en betaalt?
Er is momenteel geen sprake van aanleg van extra spoor op dit traject. ProRail en NS doen op dit moment wel onderzoek naar de mogelijkheid om de treinfrequentie op het tracé te verhogen. Dit betreft een verzoek van de decentrale overheden. Wanneer op verzoek van decentrale overheden frequentieverhoging wordt overwogen, geldt dat deze overheden ook om medefinanciering wordt gevraagd. De grondkwaliteit in het gebied kan inhouden dat frequentieverhoging maatregelen zou vergen. Of dit het geval is, en zo ja wat de eventuele bijbehorende investeringen zouden zijn, wordt nog onderzocht.
Kan het zijn dat het financiersprobleem van de provincie wordt veroorzaakt doordat zij de rijkssubsidie, die hiervoor beschikbaar was, inzet voor de aanleg van de Rijnlandroute?
Bij mij is niet bekend dat er sprake is van een financieringsprobleem bij de provincie. Voor de financiering van de aanleg van de Rijnlandroute is door het Rijk apart een beschikking afgegeven. Deze beschikking staat los van de beschikking van het Rijk aan het MIRT-project HOV-NET Zuid Holland Noord uit 2014.
Welke mogelijkheden ziet u om deze patstelling te doorbreken?
Het beeld van een patstelling herken ik niet. Op dit moment wordt er gewerkt aan een technische verkenning naar de haalbaarheid van frequentieverhoging zoals de Provincie Zuid-Holland dat wenst. Benodigde investeringen worden gedurende de voortgang van deze verkenning inzichtelijk.
Wanneer kunnen de reizigers een soepele treinreis en robuuste dienstregeling verwachten op dit traject?
NS en prorail streven naar continue verbetering van de prestaties zodat de reizigers een betrouwbare, veilige en comfortabele reis kunnen maken. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 1, heeft een verstoring op dit traject al snel een relatief grote impact. NS en ProRail hebben mij laten weten de prestaties op dit traject nauwgezet te volgen. Met NS en ProRail heb ik duidelijke afspraken gemaakt over de operationele prestaties op het gehele spoornetwerk. Wanneer die prestaties achterblijven, zal ik deze partijen hier ook op aanspreken en indien nodig op handhaven.
Vindt u ook dat deze problemen zó structureel zijn dat daardoor het maatschappelijk belang van betrouwbaar openbaar vervoer in het gedrang komt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, Welke maatregelen stelt u zich voor om deze problemen zo snel mogelijk te verhelpen? Bent u bijvoorbeeld bereid om dit soort enkelspoorverbindingen snel en met voorrang aan te pakken?
Hinder als gevolg van verstoringen is voor reizigers altijd heel vervelend. Het is om die reden goed om de oorzaak van de hinder te bezien en hieruit lering te trekken voor de toekomst. Zoals ik in de beantwoording van vraag 1 heb laten weten, betreft het op de genoemde trajecten steeds incidenten van een verschillende aard. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 6, heb ik met NS en ProRail duidelijke afspraken gemaakt over de operationele prestaties. Wanneer die prestaties achterblijven, zal ik deze partijen hier ook op aanspreken en indien nodig op handhaven. Investeringen in de spoorinfrastructuur sluit ik nooit uit, maar zijn kostbaar. Daarom wordt altijd uitgebreid bezien of dit voldoende baten biedt en of de verbeteringen ook met operationele oplossingen kunnen worden bewerkstelligd.
Welke maatregelen neemt u op trajecten waar frequent sprake is van overvolle treinen?
De problematiek van te drukke treinen herken ik. Daarom heb ik hier ook gerichte sturing op gezet. Eind 2015 heb ik NS gevraagd alles op alles te zetten om de vervoercapaciteit te verbeteren. Dit heeft geresulteerd in een uitgebreid maatregelenpakket (kamerstuk 2015–2016, 29 984, nr. 650). De uitvoering daarvan is in een onafhankelijke review onderzocht. Daaruit blijkt dat de juiste maatregelen worden genomen en dat NS doet wat is afgesproken.
Het maatregelenpakket van NS bevat een breed scala aan initiatieven, gericht op zowel het vergroten als het beter benutten van de capaciteit. Een van de belangrijkste maatregelen is de spoedbestelling van extra Flirt treinstellen die dit jaar stapsgewijs instromen. Dit neemt niet weg dat het ook in de toekomst tijdens de spits druk kan zijn in de trein. Dat is een bredere maatschappelijke opgave die wordt opgepakt vanuit brede samenwerkingsverbanden.
NS wordt vanuit de concessie met ingang van dit jaar afgerekend op de prestaties ten aanzien van de zitplaatskans (zowel op HRN als HSL) en de jaarlijks vast te stellen top 10 drukke treinen (Kamerstuk 29 984, nr. 697). NS informeert mij binnenkort via de jaarverantwoording HRN over haar prestaties over 2016. Aan de hand daarvan neem ik een handhavingsbesluit. Ik zal uw Kamer daarover te zijner tijd informeren.