Schoonmakers die werken bij het ministerie van Buitenlandse Zaken |
|
John Kerstens (PvdA), Linda Voortman (GL), Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de actie van schoonmakers bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor duidelijkheid, zekerheid en een echte baan?1
Ja
Wilt u ingaan op de onderstaande vragen van de schoonmakers die zij naar voren hebben gebracht?
Ik wil benadrukken dat er veel waardering is voor het schoonmaakvak. De schoonmakers werkzaam op de departementen van I&M en Buitenlandse Zaken zorgen dat gewerkt kan worden op schone en prettige werkplekken. Zo leveren ze iedere dag een belangrijke bijdrage aan het werk van de rijksoverheid.
Bij brief van 23 juni 2014 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de nadere uitwerking van de inbesteding van schoonmaakwerkzaamheden (Kamerstuk 31 490, nr. 149). Ik heb aangegeven dat de bestaande integrale contracten voor Rijksgebouwen, waarbij een marktpartij verantwoordelijk is voor zowel de ontwikkeling en inrichting als het beheer van gebouwen (zogenoemde DBFMO-constructies) gebruik zullen blijven maken van schoonmaakbedrijven in de markt. In 2017 verhuizen de departementen van I&M en Buitenlandse Zaken naar Rijnstraat 8. Hier is sprake van een integraal DBFMO-contract dat in juni 2014 werd afgesloten. Dit was het slotstuk van een gestart (aanbestedings)proces uit 2012. In februari 2015 is de overeenkomst met de bonden over de arbeidsvoorwaarden en de instroom van schoonmakers afgesloten. Bij geheel nieuwe aanbestedingen van DBFMO-constructies is nauwlettend bekeken welke rol de Rijkschoonmaakorganisatie (RSO) kan spelen, met als uitgangspunt dat de RSO de dienstverlening verzorgt met schoonmaakmedewerkers in ambtelijke dienst. De bonden zijn hierover destijds geïnformeerd.
Na de verhuizing stopt het werk van de zittende schoonmaakmedewerkers op het departement van Buitenlandse Zaken. Op de dienstverlener (ISS) van Rijnstraat 8 rust geen juridische verplichting tot overname van het personeel. De overheid heeft bij de gunning van het contract geen specifieke eisen gesteld aan de schoonmaakdienstverlening. Hierbij teken ik wel aan dat de besparing op vierkante meters leidt tot een vermindering van het aantal benodigde schoonmaakmedewerkers.
De verantwoordelijkheid voor de onderhandelingen over de overgang van schoonmaakmedewerkers en hun takenpakket ligt bij de betrokken marktpartijen. Passend bij mijn beleid het sociaal opdrachtgeverschap te versterken en in de geest van de Code Verantwoordelijk Marktgedrag is wel contractueel vastgelegd dat het huidige schoonmaakbedrijf een sociaal plan opstelt. Dit plan voorziet onder meer in overleg tussen het huidige schoonmaakbedrijf en de nieuwe dienstverlener over een mogelijke overgang van medewerkers naar de Rijnstraat. Vooralsnog zou de nieuwe dienstverlener 9 van de 21 schoonmaakmedewerkers, die werkzaam zijn bij het departement van Buitenlandse Zaken, hebben overgenomen. Ik zal toezicht laten houden op de uitvoering van dit plan.
Deelt u de mening dat de schoonmakers in kwestie op korte termijn een vast dienstverband bij de Rijksschoonmaakdienst aangeboden moeten krijgen? Zo ja, wanneer bent u bereid om dit te regelen? Zo niet, waarom niet?
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bekijkt thans welke mogelijkheden er zijn om schoonmaakmedewerkers op het departement van Buitenlandse Zaken met voorrang te plaatsen op vrijvallende plekken voor werkzaamheden op andere Rijkspanden in Den Haag en omstreken. In een eerder stadium zijn al twee schoonmakers van het huidige schoonmaakbedrijf op soortgelijk wijze ingestroomd bij de RSO. Hiermee tracht de Minister van SZW bij te dragen aan een deel van de oplossing. De RSO heeft echter geen betrokkenheid bij de – schoonmaakwerkzaamheden voor Rijnstraat die in het integraal DBFMO-contract geregeld zijn.
De Wet Normering topinkomens voor de zorgsector |
|
John Kerstens (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de brief «WNT-verplichting vaststellen»1 en de berichten «Vragenlijst Wet normering topinkomens: wacht met invullen»2 en «Toetsing topinkomens valt slecht bij LHV»?3
Ja.
Acht u de WNT van toepassing op vrije beroepsoefenaren in de zorgsector? Zo ja, waarom? Welke beroepsoefenaren betreft dit? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 4.
Kunnen huisartsen, tandartsen en apothekers afhankelijk van de wijze waarop zij onder een specifieke rechtspersoon zijn georganiseerd toch onder de werking van de WNT vallen, en op grond daarvan een gemaximeerd inkomen hebben? Zo ja, waarom? Wat is het maximum inkomen dat deze beroepsbeoefenaren mogen verdienen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar mijn antwoorden op vraag 4 en 7.
Heeft het CIBG (oorspronkelijk «Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg») onder de bovengenoemde beroepsbeoefenaren al instellingen volgens de letter van de WNT aangewezen? Zo ja, hoeveel instellingen betreft dit? Hebben deze beroepsbeoefenaren, annex instellingen, de mogelijkheid van bezwaar en beroep? Zo nee, waarom zijn er nog geen instellingen aangewezen?
Het CIBG wijst geen instellingen aan. Uit de WNT volgt van rechtswege of de WNT van toepassing is op een organisatie. Het zijn van een vrije beroepsoefenaar is daarbij op zichzelf geen criterium. Hierop is geen bezwaar of beroep mogelijk. Het CIBG registreert voor haar toezichtstaak op de WNT niet welke soort zorg organisaties leveren.
Zijn de beroepsbeoefenaren die het genoemde formulier gekregen hebben gehouden die binnen een gestelde termijn in te vullen? Zo ja, wat is die termijn en welke gevolgen kan het niet of tijdig invullen hebben? Zo nee, waarom niet?
Er heeft overleg plaatsgevonden tussen de betrokken beroepsorganisaties, VWS en CIBG om de brief en het formulier te bespreken. Ook uit dit gesprek maak ik op dat er nog veel vragen zijn over de toepassing van de WNT op de aangeschreven zorgverleners. Ik streef ernaar deze vragen samen met de betrokken koepels te beantwoorden. Ik heb om die reden het CIBG gevraagd de uitvraag van 11 november stop te zetten en dit jaar geen vervolg te geven aan de verzamelde informatie.
Wat is het gemiddeld inkomen van een huisarts, en hoe verhoudt zich dat tot het maximum inkomen van topfunctionarissen in de (semi-)publieke sector, zoals vastgelegd in de WNT?
Ik heb geen gegevens over het gemiddeld inkomen van huisartsen. Wel heeft het Centraal Bureau voor de Statistiek de beschikking over winstgegevens van huisartsenpraktijken. De winst van de praktijk moet echter niet verward worden met het inkomen van een huisarts. Daarom verhoudt het zich ook moeilijk tot de WNT-norm.
Deelt u de mening dat het niet afhankelijk van de organisatievorm zou moeten zijn of een huisarts onder de WNT valt, maar dat de WNT voor alle artsen die de publieke zaak dienen, en worden betaald uit premiegeld, zou moeten gaan gelden? Zo ja, op welke termijn gaat u dit in de wet verankeren? Zo nee, waarom niet?
WNT-normering is van toepassing op topfunctionarissen van rechtspersonen en instellingen die door rechtspersonen in stand worden gehouden in de publieke en semipublieke sector. De bezoldiging van niet-topfunctionarissen is onder de WNT niet genormeerd. In het regeerakkoord is afgesproken dat de WNT-norm ook voor niet-topfunctionarissen die binnen deze instellingen werken, zal gelden. Met het zogenoemde Zorgakkoord zijn afspraken gemaakt dat medisch specialisten niet onder de normering van de WNT worden gebracht. De Minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties heeft hiertoe een wetsvoorstel in voorbereiding.
Het bericht “Omstreden wondersap Xango werft student-verkopers” |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Omstreden wondersap Xango werft student-verkopers»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de verkoopmethode multilevelmarketing (MLM), waarbij bedrijven deelnemers stimuleren om maandelijks een bepaald bedrag aan producten af te nemen, zodat deze deelnemers een deel van de opbrengst ontvangen van andere verkopers die zij lid maken? Zo ja, vindt u deze verkooptechniek legitiem?
In mijn eerdere antwoorden op de Kamervragen over Multi Level Marketing (MLM) ben ik reeds in gegaan op deze verkoopmethode. MLM is op zichzelf een toegestane verkoopmethode. Bedrijven die dergelijke verkoopmethoden hanteren dienen zich te houden aan de geldende wet- en regelgeving, waaronder de regels in afdeling 3a van titel 3 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek betreffende oneerlijke handelspraktijken.
Deelt u de mening van onderzoeker Gross van de Radboud Universiteit dat bij de toepassing van multilevelmarketing de term «verkoper» misleidend is, omdat er mensen worden geworven die intern producten afnemen? Zo ja, hoe kan het gebruik van deze verkoopmethode beperkt of verhinderd worden? Zo nee, waarom niet?
Bij MLM verwerft de koper van een product het recht om zelf ook bepaalde producten te verkopen waarmee hij een bonus, een provisie of een percentage van de omzet kan verwerven. Voor zover MLM gebruikt wordt als methode om producten te verkopen, is dat toegestaan. Of het gebruik van de term «verkoper» misleidend kan zijn, zal mede afhangen van de wijze waarop een individueel bedrijf de verkoopmethode van MLM toepast. Het is bedrijven op grond van de regels betreffende oneerlijke handelspraktijken niet toegestaan om onduidelijke, onvolledige of misleidende informatie te geven over de belangrijkste kenmerken van een product of dienst. Ook is het opzetten, beheren of aanbevelen van een piramidesysteem waarbij de consument tegen betaling kans maakt op een vergoeding die eerder voortkomt uit het aanbrengen van nieuwe consumenten in het systeem dan uit de verkoop of het verbruik van goederen, een misleidende handelspraktijk. De Autoriteit Consument & Markt (ACM) houdt toezicht op de naleving van deze regels. Ook is denkbaar dat een MLM-systeem kenmerken vertoont van een piramidespel, dat in Nederland sinds 1998 volgens de Wet op de kansspelen verboden is. De Kansspelautoriteit houdt toezicht op de naleving van laatstgenoemde wet.
Bent u ervan op de hoogte dat distributeurs van de omstreden Amerikaanse fabrikant van Xango deelnemers zoeken onder Nederlandse jongeren? Zo ja, hoe oordeelt u over het feit dat dit bedrijf zich richt op jongeren, gezien de waarschuwing voor de risico’s van MLM met name voor jongeren?
Ik ben bekend met dit signaal. Het past mij niet een oordeel te geven over de handelwijze van individuele bedrijven. De eerdergenoemde regels betreffende oneerlijke handelspraktijken bieden overigens de mogelijkheid om bij het beoordelen van oneerlijke handelspraktijken rekening te houden met de specifieke doelgroep die mogelijk in het bijzonder vatbaar is voor de handelspraktijk of het onderliggende product.
Bent u op de hoogte van het feit dat 50 tot 80 procent van de jongeren binnen zes maanden stopt met het verkoop van Xango, nadat ze vaak honderden euro’s in de onderneming hebben gestoken en hun omgeving erbij hebben betrokken? Zo ja, hoe oordeelt u over het feit dat distributeurs deelnemers adviseren om iedereen die ze kennen op de klantenlijst te zetten, wat bij problemen leidt tot ruzie met vrienden en familie?
Ik ben bekend met de informatie in het bericht. Zoals hierboven aangegeven past het mij niet een oordeel te geven over de handelwijze van individuele bedrijven.
Bent u ervan op de hoogte dat de Italiaanse toezichthouder Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato (AGCM) Xango als een piramidespel heeft aangemerkt, omdat de toepassing door Xango kenmerken heeft van een piramidespel?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat de Amerikaanse Federal Trade Commission (FTC) tegen het bedrijf Vemma, dat net als Xango vruchtensap via MLM verkoopt, procedeert omdat dit een piramidespel zou zijn, waardoor Nederlandse deelnemers Vemma ingeruild hebben voor Xango? Zo ja, hoe oordeelt u over deze ontwikkeling?
Ik heb uit de media vernomen dat er op 6 september 2016 een schikking is bereikt tussen de Federal Trade Commission en het bedrijf Vemma. Ik heb dit bericht voor kennisgeving aangenomen. Het past mij niet een oordeel te geven over de motieven van particuliere personen om al dan niet met bepaalde bedrijven in zee te gaan, om op zichzelf toegestane activiteiten te ontplooien. Waar het om gaat is dat bedrijven zich in Nederland aan de wet houden. De ACM en de Kansspelautoriteit zien, ieder vanuit hun eigen rol, toe op de naleving van de wetgeving.
Deelt u de mening dat de toezichthouder Autoriteit Consument en Markt (ACM) op basis van de bevindingen van andere toezichthouders in het buitenland dit bedrijf kan onderzoeken of het gebruik van MLM door bedrijven kan laten beperken? Zo ja, gaat u in overleg met ACM voor het aanpakken van MLM-piramidespelen? Zo nee, waarom niet?
Een piramidespel is sinds 1998 volgens de Wet op de kansspelen verboden. MLM is daarentegen geen kansspel. Bij MLM wordt een product gekocht met als doel het door te verkopen aan een ander of om een andere verkoper te werven. Het is aan de ACM en de Kansspelautoriteit en uiteindelijk aan de rechter om te bepalen of er in een specifiek geval sprake is van een piramidespel, dan wel MLM.
ACM en de Kansspelautoriteit bepalen zelf of er aanleiding is om nader onderzoek te doen naar een bedrijf of een verkoopmethode. Over lopende onderzoeken worden geen mededelingen gedaan.
Bent u van plan harder op te treden tegen MLM-bedrijven die in feite piramidespelen aanbieden? Zo ja, wanneer en hoe? Zo nee, waarom niet?
MLM-bedrijven dienen zich, net als andere bedrijven, aan de geldende wet- en regelgeving te houden. De huidige wetgeving, waaronder afdeling 3a van titel 3 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (betreffende oneerlijke handelspraktijken) en artikel 1a van de Wet op de kansspelen, biedt voldoende aanknopingspunten om op te treden tegen respectievelijk misleidende praktijken en piramidespelen. De beoordeling van een concrete casus is aan ACM en/of de Kansspelautoriteit en uiteindelijk aan de rechter.
Wat is de voortgang van het onderzoek dat de douane en Belastingdienst zijn gestart in 2013 naar het bedrijf Xango? Zijn de resultaten van het onderzoek bekend? Zo ja, wat zijn de resultaten? Zo nee, wanneer worden deze resultaten bekend gemaakt?
Gelet op hun respectievelijke geheimhoudingsplicht worden over individuele zaken door de Belastingdienst en de Douane geen gegevens verstrekt.
Deelt u de zorgen dat met de overwinning van Donald Trump het Amerikaanse Congres hoogstwaarschijnlijk wetsvoorstel H.R. 5230 zal aannemen dat MLM-bedrijven, die in feite piramidespelen aanboden, vrijwaren van elke vervolging, omdat Donald Trump lange tijd zelf als promotor stond op de loonlijst van het bedrijf ACN Inc.? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?2
Het is niet aan mij om een oordeel te geven over de wijze waarop in een ander land wordt opgetreden tegen bedrijven die de wetgeving in het desbetreffende land overtreden.
Waar het om gaat is dat in Nederland opererende bedrijven zich aan de geldende wet- en regelgeving houden.
De protestactie van ouders met autistische kinderen die geen dubbele kinderbijslag kunnen krijgen |
|
Carola Schouten (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de protestactie van ouders met autistische kinderen via de facebookgroep «Klachten dubbele kinderbijslag»?
Ja.
Alvorens in te gaan op de overige vragen licht ik de integratie van de Tegemoetkoming voor Ouders van Gehandicapte kinderen (TOG) in de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) hieronder toe.
Per 1 januari 2015 is met de Wet hervorming kindregelingen de TOG opgenomen in de AKW. In plaats van de TOG komen ouders met een thuiswonend ernstig gehandicapt kind in aanmerking voor dubbele kinderbijslag voor (een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen1 mate van) intensieve zorg. Dit is verder uitgewerkt in een ministeriële regeling2. Voorheen had een ouder recht op TOG indien er een Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) indicatie was voor 10 uur of meer AWBZ-zorg per week. In verband met de beëindiging van de AWBZ is er per 1 januari 2015 een nieuw beoordelingskader geïntroduceerd. Daarbij geldt dat voorheen TOG-gerechtigden met een indicatie voor 10 uur of meer AWBZ-zorg per week het recht houden op dubbele kinderbijslag tot het verloop van de geldigheidsdatum van de afgegeven indicatie. Indien de AWBZ-indicatie in 2015 verliep gold een overgangsrecht van een half jaar.
Om te bepalen of er sprake is van intensieve zorg wint de Sociale Verzekeringsbank (SVB) advies in bij het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ), zowel bij oude gevallen als bij nieuwe gevallen. Als het kind geen indicatie heeft in de zin van 24 uur per dag zorg in de nabijheid van het kind of permanent toezicht op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz), waarvoor zondermeer dubbele kinderbijslag voor het thuiswonende kind kan worden toegekend, beoordeelt het CIZ de zorgbehoefte van het kind op twee voorwaarden.
Ten eerste dient het kind ernstig beperkt te zijn in het dagelijks functioneren als gevolg van een ziekte of stoornis van lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of geestelijke aard. Deze voorwaarde vergt een objectief medische diagnose.
Ten tweede dient de verzorging en oppassing van de ouders in ernstige mate te worden verzwaard ten opzichte van gezonde kinderen. De beoordeling vindt plaats op de items lichaamshygiëne, zindelijkheid, eten en drinken, mobiliteit, medische verzorging, gedrag, communicatie, alleen thuis zijn, begeleiding buitenshuis en bezighouden, en handreikingen. Op ieder item kan één punt door het CIZ worden toegekend. Er wordt een punt toegekend indien er sprake is van een zware zorgbehoefte op het gebied van dat item. Zo wordt een punt toegekend op het item «eten en drinken» wanneer het kind bijvoorbeeld sondevoeding krijgt. De aanvrager dient hiervoor een medisch vragenformulier in te vullen, zodat de zorgbehoefte zorgvuldig onderzocht kan worden. Ouders hebben de ruimte om in dit formulier de situatie toe te lichten.
De leeftijd van het kind speelt ook een rol bij de beoordeling op de items en bij het benodigde minimaal aantal punten voor een positief advies. Omdat jonge kinderen in het algemeen meer verzorging nodig hebben dan oudere kinderen, is het minimum aantal punten dat vereist is, wil er sprake zijn van intensieve zorg, afhankelijk van de leeftijd.
Bent u ermee bekend dat ouders van autistische kinderen, die wel in aanmerking kwamen voor de Tegemoetkoming voor Ouders van Gehandicapte kinderen (TOG), soms geen recht blijken te hebben op dubbele kinderbijslag?
Via de twee brieven die ik door tussenkomst van Kamerleden heb ontvangen ben ik er mee bekend dat ouders van autistische kinderen, die voorheen wel in aanmerking kwamen voor de Tegemoetkoming voor Ouders van Gehandicapte kinderen (TOG), soms geen recht hebben op dubbele kinderbijslag. Ik zal op deze brieven reageren.
Kunt u aangeven hoeveel ouders wel aanspraak hadden op de TOG, maar niet op dubbele kinderbijslag? Kunt u aangeven welke oorzaken dit verschil heeft?
In het vierde kwartaal van 2014 waren er 23.5353 huishoudens waarvoor recht op TOG bestond. Over het tweede kwartaal van 2016 werd voor 23.678 thuiswonende kinderen dubbele kinderbijslag wegens intensieve zorg uitbetaald. Tussenliggende perioden laten ongeveer vergelijkbare aantallen zien. Het totale aantal kinderen waarvoor dubbele kinderbijslag vanwege intensieve zorg wordt uitbetaald is dus nagenoeg gelijk gebleven. Ik kan niet één op één aangeven of ouders die voorheen aanspraak hadden op de TOG ook na het overgangsrecht recht hebben op dubbele kinderbijslag wegens intensieve zorg. Het bereiken van de leeftijd van 18 jaar, een veranderde zorgbehoefte, het uit huis gaan wonen van het kind maar ook het nieuwe beoordelingskader kunnen redenen zijn waardoor geen aanspraak gemaakt kan worden op (dubbele) kinderbijslag.
Kunt u bevestigen dat met het omzetten van de Tegemoetkoming voor Ouders van Gehandicapte kinderen naar dubbele kinderbijslag geen bezuiniging was beoogd? Klopt het dat ontvangers van de TOG in beginsel ook aanspraak zouden moeten kunnen maken op de dubbele kinderbijslag? Hoe kan het dat dat bij ouders van autistische kinderen misgaat?
Het klopt dat ontvangers van de TOG in beginsel aanspraak maakten op dubbele kinderbijslag vanwege intensieve zorg, zie verder ook de toelichting bij vraag 1.
Bij zowel de TOG als de Regeling dubbele kinderbijslag vanwege intensieve zorg is het uitgangspunt dat het gaat om kinderen met een ziekte van lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of geestelijke aard die intensieve zorg behoeven. De verzorging en oppassing door de ouders is daardoor in ernstige mate zwaarder dan bij andere kinderen. Bij de totstandkoming van de Regeling is aangegeven dat de omvang van de TOG-groep gelijk blijft. Er was geen bezuiniging beoogd. Hierbij is ook aangegeven dat het niet uit te sluiten is dat er kinderen zijn die niet aan het nieuwe criterium zullen voldoen terwijl zij wel een AWBZ-indicatie hadden van minstens 10 uur zorg per week en daardoor recht op TOG hadden. Daar staat tegenover dat er ouders zijn van wie de kinderen geen AWBZ-indicatie hadden (bijvoorbeeld omdat de ouders zoveel mantelzorg leverden dat de netto-zorgbehoefte vanuit de AWBZ beoordeeld onder het niveau van 10 uur per week lag) die recht gaf op TOG, nu wel in aanmerking komen voor dubbele kinderbijslag. In het vierde kwartaal van 2014 waren er 23.5354 huishoudens waarvoor recht op TOG bestond. Over het tweede kwartaal van 2016 werd voor 23.6785 thuiswonende kinderen dubbele kinderbijslag wegens intensieve zorg uitbetaald. Het totale aantal kinderen waarvoor dubbele kinderbijslag vanwege intensieve zorg wordt uitbetaald is dus nagenoeg gelijk gebleven.
Om te bepalen of er sprake is van intensieve zorg wint de SVB advies in bij het CIZ. Op basis van een analyse van het CIZ over de eerste drie kwartalen van 2016 blijkt dat adviesaanvragen voor kinderen met autisme (70–75% kinderen met autisme krijgt een positieve indicatie) vergeleken met de totale omvang van de groep kinderen waarvoor dubbele kinderbijslag vanwege intensieve zorg door het CIZ een advies wordt afgegeven (69% van de nieuwe aanvragen en her-indicaties krijgt een positief advies), niet vaker worden afgewezen voor dubbele kinderbijslag. Wel kan het zijn dat voor een kind waarvoor voorheen recht op TOG bestond geen recht op dubbele kinderbijslag bestaat, omdat de zorgbehoefte bijvoorbeeld door de jaren heen is veranderd. Daarom geeft het CIZ indicaties af met een bepaalde duur, die zijn afgestemd op de verwachte periode waarin de zorgbehoefte hetzelfde blijft. Na afloop van de geldigheidsdatum is een her-indicatie nodig, omdat de zorgbehoefte mogelijk kan veranderen.
Zijn er meer groepen waarvan u weet of vermoedt dat de omslag van TOG naar dubbele kinderbijslag mis is gegaan of gedeeltelijk problematisch verloopt? Zo ja, welke?
Zoals eerder aangegeven (vraag 4) is een mogelijke verschuiving van doelgroep niet uitgesloten. Het totale aantal kinderen waarvoor dubbele kinderbijslag vanwege intensieve zorg wordt uitbetaald is echter nagenoeg gelijk gebleven.
Wat heeft u gedaan om ouders te informeren over de wijzigingen bij invoering van de dubbele kinderbijslag en de mogelijkheden om die aan te vragen?
De SVB heeft alle klanten geïnformeerd door middel van het toezenden van een eindbeschikking van de TOG. Indien van toepassing werd dit gecombineerd met een startbeschikking van de dubbele kinderbijslag. Daarnaast zijn specifiek ouders van kinderen jonger dan 6 jaar tijdig geïnformeerd over de integratie van de TOG in de AKW omdat het bedrag dat zij tot dan toe ontvingen zou veranderen.
Wat vindt u ervan dat ouders klagen over de onduidelijkheid van de criteria die het Centrium indicatiestelling zorg (CIZ) hanteert? Erkent u dat het CIZ criteria hanteert waardoor kinderen met zwaar autisme lang niet altijd een positief CIZ-advies krijgen?
Ik kan mij voorstellen dat het invullen van het medisch vragenformulier lastig kan zijn. Indien er hulp nodig is bij het invullen van dit formulier kan de ouder telefonisch contact opnemen met het CIZ.
Het beoordelingskader is opvraagbaar bij het CIZ. Zo kunnen ouders meer inzicht krijgen in de criteria voor de beoordeling of sprake is van intensieve zorg.
Zoals aangegeven (zie vraag 4) ziet het er niet naar uit dat kinderen met autisme in grotere mate afgewezen worden voor dubbele kinderbijslag vanwege intensieve zorg in vergelijking met andere kinderen met een aandoening.
Wat vindt u ervan dat ouders aangeven tussen de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en CIZ heen en weer geslingerd te worden als ze zich beklagen over de gang van zaken? Kunt u duidelijk maken bij welke instantie ouders terecht kunnen met klachten?
De SVB voert de Algemene Kinderbijslagwet uit en bepaalt of ouders in aanmerking komen voor dubbele kinderbijslag vanwege intensieve zorg. Om te bepalen of er sprake is van intensieve zorg wint de SVB advies in bij het CIZ. Het CIZ stuurt een medisch vragenformulier naar de aanvragers, beoordeelt dit na ontvangst en geeft vervolgens aan de SVB door of er sprake is van een positief of negatief advies. Bij een positief advies stelt de SVB het recht op dubbele kinderbijslag vast, bij een negatief advies wijst de SVB de aanvraag af. Indien een ouder het niet eens is met deze beslissing kan de ouder in bezwaar gaan bij de SVB. In alle gevallen waarbij sprake is van bezwaar tegen een niet positief advies wordt door de SVB een nieuwe adviesaanvraag bij het CIZ ingediend. Indien uit het onderzoek niet duidelijk blijkt dat er een positief advies kan worden gegeven, wordt een hoorzitting georganiseerd door de SVB. Het CIZ is bij de hoorzitting aanwezig om een toelichting te geven op de medische afweging die heeft geleid tot het advies.
Wanneer een ouder een klacht meldt bij de SVB en dit over de (medische) advisering gaat, dan neemt de SVB contact op met het CIZ. Afhankelijk van de aard van de klacht wordt er door het CIZ contact opgenomen met de klant.
Wat gaat u doen om de problemen van ouders met autistische kinderen bij het aanvragen van dubbele kinderbijslag op te lossen?
Het beoordelingskader dat het CIZ hanteert is eind 2015 door middel van een interne expertmeeting door het CIZ geëvalueerd. Daarbij is ook gekeken naar de verschillende doelgroepen. Ik acht het beoordelingskader dan ook houdbaar.
De beoordeling door het CIZ heeft betrekking op de actuele situatie. Omdat de zorgbehoefte gedurende de tijd kan veranderen, kan het zijn dat er in de loop van de tijd wel recht kan ontstaan op dubbele kinderbijslag vanwege intensieve zorg.
Ik vind het echter ongewenst dat ouders zich «heen en weer geslingerd» voelen. Ik overleg daarom met CIZ en SVB om te bezien of de voorlichting aan ouders over de procedure voldoende adequaat is.
Het topinkomen van een ambtenaar |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nieuwe opwinding over GIEL-salaris»?1
Ja.
Is het waar dat de genoemde radiomaker bij de publieke omroep en dus grotendeels uit publieke middelen gefinancierd, 5,6 ton per jaar verdient? Zo nee, wat is het inkomen dan wel? Zo nee, kunt u dan wel bevestigen dat het inkomen boven het maximum van de Wet Normering Topinkomens, per 2017 is dat 181.000 euro, ligt?
Het salaris van een aantal presentatoren bij de landelijke publieke omroep ligt boven de openbaarmakingsnorm van de Wet Normering Topinkomens (WNT). Dat is ook de reden dat dit in het jaarverslag van de betreffende instellingen is opgenomen. Of het in het artikel genoemde salaris klopt is niet af te leiden uit informatie die op grond van de WNT openbaar moet worden gemaakt. De WNT legt aan WNT-instellingen de verplichting op de bezoldiging (of ontslagvergoeding) van niet-topfunctionarissen openbaar te maken in het jaarverslag, indien het bedrag boven de algemene WNT-norm ligt. Hierbij moet alleen de functienaam worden gebruikt en dus niet de persoonsnaam. De instellingsaccountant controleert de bedragen in de WNT-opgave van het jaarverslag.
Uit het persbericht van de NPO van 16 december jongstleden blijkt voorts dat een presentator, naast diens werkzaamheden voor één van de omroeporganisaties, ook tegen betaling andere werkzaamheden voor de NPO verrichtte. De NPO kondigde hierbij aan haar inhuur- en beloningsbeleid aan te passen. Uit de informatie van de NPO die mij is verstrekt, blijkt dat het gaat om externe inhuur.
Los van de vraag of dit alles binnen de geldende wettelijke kaders past, vind ik een salaris boven de openbaarmakingsnorm van de WNT (in 2015: € 178.000) hoogst onwenselijk. Dat past niet bij een publieke organisatie die met publieke middelen wordt gefinancierd. Ik heb de publieke omroep gesommeerd mij op korte termijn te laten weten welke concrete vervolgstappen zij voornemens is te zetten op het terrein van een meer verantwoord inhuur- en beloningsbeleid.
Hoeveel uur per week is deze radiomaker in dienst bij de publieke omroep?
De in de WNT-opgave van het jaarverslag van BNN-VARA opgenomen niet-topfunctionarissen hebben een dienstverband met een omvang van 1,0 fte.
Zoals in het persbericht van de NPO (d.d. 16 december 2016) is aangegeven, blijkt dat één presentator, naast werkzaamheden als presentator voor een van de omroeporganisaties, extern is ingehuurd door de NPO. Uit de aan mij verstrekte informatie kan ik niet opmaken welke specifieke taken zouden moeten worden verricht of hoeveel uren met de inhuur zijn gemoeid.
In algemene zin vind ik het stapelen van salarissen en functies betaald uit publieke middelen, voor in totaal meer dan 1 fte, hoogst ongewenst. De NPO heeft aangekondigd zelf maatregelen te nemen om onwenselijke stapeling van salarissen en functies in de toekomst te voorkomen.
Deelt u de mening dat een inkomen van 5,6 ton, betaald uit belastinggeld, te hoog is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Een salaris van € 560.000 vind ik niet redelijk voor een medewerker van de publieke omroep. Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, vind ik een salaris boven de openbaarmakingsnorm van de WNT hoogst onwenselijk. Het kabinet voert een helder topinkomensbeleid. De essentie daarvan is het tegengaan van bovenmatige bezoldigingen en het realiseren van een evenwichtig, verantwoord en maatschappelijk aanvaardbaar bezoldigingsniveau in de (semi)publieke sector. Om ook niet-topfunctionarissen, zoals presentatoren, onder de normering van de WNT te brengen (nu geldt alleen openbaarmaking), is de WNT-3 in voorbereiding.
Hoeveel werknemers in dienst bij de publieke omroep verdienen meer dan 181.000 euro per jaar en hoe hoog zijn hun inkomens?
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties stuurt – conform het bepaalde in de WNT – jaarlijks de WNT-jaarrapportage naar uw Kamer. Daarin is onder andere een overzicht opgenomen van niet-topfunctionarissen met een bezoldiging boven het WNT-maximum. In 2015 zijn er in de sector «Media» 22 niet-topfunctionarissen met een bezoldiging boven de openbaarmakingsnorm van de WNT opgegeven. Voor de specifieke gegevens verwijs ik u naar de WNT-jaarrapportage over het jaar 2015 die deze week aan uw Kamer is aangeboden.
Deelt u de mening dat ook werknemers van publieke omroepen onder de werking van de Wet Normering Topinkomens zouden moeten komen te vallen en derhalve een maximaal inkomen van 181.000 euro zouden moeten gaan verdienen? Zo ja, op welke termijn gaat u de wet aanpassen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
De WNT is reeds van toepassing op niet-topfunctionarissen, voor zover het de verplichting betreft om de bezoldiging (of ontslagvergoeding) in het jaarverslag openbaar te maken, als die boven het algemene WNT-maximum uitkomt. Het kabinet wil daarnaast dat de wettelijke bezoldigingsnorm ook op niet-topfunctionarissen in de (semi)publieke sector van toepassing wordt, dus ook op presentatoren, programmakers, radiodj’s en dergelijke bij de publieke omroep. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft eerder dit jaar een wetsontwerp met deze strekking, de zogenaamde «WNT-3», ter consultatie op internet gepubliceerd. Nu de resultaten van de internetconsultatie zijn verwerkt wordt de WNT-3 naar verwachting binnenkort voor advies aan de Afdeling advisering van de Raad van State voorgelegd.
Geweld tegen activisten in Colombia |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Spike in violence against activists»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er recent een toename van dodelijk geweld is tegen activisten in Colombia, waaronder tegen leden van de politieke partij Marcha Patriótica? Hoe verklaart u deze toename van geweld?
Kunt u bevestigen dat sinds de oprichting van de partij in 2012 123 leden van Marcha Patriótica zijn gedood?
Diverse Colombiaanse en internationale organisaties houden statistieken bij over mensenrechtenschendingen. De cijfers die deze organisaties bekend maken kunnen onderling verschillen. Het aantal van 123 dat de Marcha Patriótica zelf noemt, is een realistische schatting.
Bent u bereid om contact op te nemen met uw Colombiaanse collega’s om uw zorgen over dit geweld uit te spreken en erop aan te dringen dat de schuldigen worden vervolgd?
De zorgelijke mensenrechtensituatie in Colombia is onderdeel van de politieke dialoog tussen Nederland en Colombia en de dialoog tussen Colombia en de EU. Nederland heeft op 22 november jl. samen met de EU, de EU-lidstaten, Zwitserland en Noorwegen een verklaring uitgegeven waarin de zorg wordt uitgesproken over de recente moorden op gemeenschapsleiders en mensenrechtenverdedigers. De Nederlandse Ambassadeur in Colombia is met zijn Canadese evenknie het initiatief Embajadores con Defensores gestart. In dit kader worden geregeld veldbezoeken afgelegd om mensenrechtenverdedigers en gemeenschapsleiders te ontmoeten, aandacht te vragen voor de belangrijke rol die zij spelen bij de implementatie van het vredesakkoord met de FARC, en om de Colombiaanse autoriteiten op te roepen hun veiligheid te garanderen, mensenrechtenschendingen te onderzoeken en de daders te vervolgen en te berechten.
Kinderarbeid en uitbuiting op gecertificeerde palmolieplantages in Indonesië |
|
Jan Vos (PvdA), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport van Amnesty International waaruit blijkt dat onder andere Nestlé en Unilever palmolie inkopen bij gecertificeerde Indonesische palmolieplantages waar kinderarbeid en uitbuiting plaatsvinden?1 Bent u van mening dat palmolie met gebruikmaking van kinderarbeid niet duurzaam is en het deelnemen aan de Round Table on Sustainable Palmoil (RSPO) of inkopen op RSPO-gecertificeerde plantages niet voldoende is om palmolie duurzaam te noemen?
Ja, het kabinet is bekend met het rapport. Het kabinet is van mening dat producten die met kinderarbeid tot stand zijn gekomen niet duurzaam zijn.
In de mondiale markt verwelkomt Nederland de RSPO als vrijwillige en transparante standaard voor duurzaamheid. Maatschappelijke organisaties stellen deze standaard mede vast en monitoren de naleving ervan. De RSPO kent een klachtenmechanisme waar schending van de afspraken gemeld kan worden. Een onafhankelijk panel beoogt klachten op een transparante en eerlijke manier op te lossen. Dit kan leiden – en heeft ook al geleid – tot schorsing van een bedrijf uit de RSPO. Het kabinet constateert dat er ruimte is voor verbetering van de standaard, maar beschouwt de RSPO nog steeds als één van de hoogste standaarden voor duurzame palmolie.
Het kopen van gecertificeerde producten is echter geen vervanging van de verplichting voor multinationals om hun due diligence te doen. Als er aanwijzingen zijn dat bedrijven de OESO-richtlijnen niet naleven, kan een klacht worden ingediend bij het Nationaal Contactpunt (NCP).
Bent u verrast door de bevindingen bij palmolieproducent Wilmar, een bedrijf dat al meermaals de fout inging onder meer bij het illegaal afbranden van veengronden in Indonesië?
De bevindingen in het rapport op het gebied van de mensen- en arbeidsrechten in de palmolie industrie zijn zorgwekkend. Hoewel er vooruitgang is geboekt bij het aanpakken van de milieuproblematiek rondom palmolieteelt, dient er meer aandacht te worden besteed aan de rechten van de mens en arbeid te algemeen. De verschillende betrokken partijen in de industrie, controlerende instanties en overheden dienen een leidende rol te spelen om dit proces te versnellen.
Het kabinet is daarom ook tevreden met de reacties van onder meer Wilmar, Nestlé en Unilever op het rapport van Amnesty International, die volle medewerking hebben toegezegd om bij te dragen aan het realiseren van structurele oplossingen voor de geconstateerde problemen.
Welke verantwoordelijkheid kent u de RSPO toe in relatie tot de geconstateerde mensenrechtenschendingen? Wat betekent dit voor de geloofwaardigheid en uw mening ten aanzien van dit initiatief? Waar zitten volgens u de «blinde vlekken», op grond waarvan dergelijke schendingen niet op de radar stonden?
De RSPO is een mondiaal multi-stakeholderinitiatief waarin bedrijfsleven en NGOs samenwerken aan hogere standaarden in de transitie naar duurzame palmolie en het certificeren van palmolieplantages om structurele verbeteringen te realiseren in de gehele industrie. Dankzij de RSPO zijn er de afgelopen tien jaar veel verbeteringen doorgevoerd op palmolieplantages, maar er is nog werk te verzetten, zowel op milieu als sociaal vlak. Dit wordt door alle betrokkenen erkend.
Niet alle onderzochte plantages in het Amnesty International rapport zijn RSPO-gecertificeerd. Voor zover ze dit wel zijn, ziet het kabinet twee punten voor verbetering. Allereerst heeft de RSPO een rol in de verbetering van haar eigen standaard; arbeidsomstandigheden zouden hier sterker in moeten worden opgenomen. Het kabinet ziet op dit vlak gelukkig positieve bewegingen. Zo stonden mensenrechten en arbeidsomstandigheden vorige maand op de agenda van de afgelopen RSPO Rondetafelconferentie in Bangkok. Daarnaast toont het rapport aan dat er ruimte is voor verbetering van de RSPO-accreditatie van plantages en monitoring. Het kabinet steunt daarom de versterking van de ruimte die certificeringsorganisaties vanaf 2017 krijgen om de bekwaamheid van auditors te verbeteren en hun toezicht te versterken.
Tegelijkertijd is er meer nodig dan alleen (RSPO-) certificeringen om alle milieu en sociale kwesties in de palmolie industrie aan te pakken. De omvang van de uitdagingen vraagt inzet van alle betrokken partijen. Zo spelen bijvoorbeeld ook de overheden van producerende landen een grote rol in het vaststellen en handhaven van wetgeving over arbeidsomstandigheden en landrechten. De International Labour Organization (ILO) heeft het opstellen van een «National plan of action on the promotion of decent work on palm oil palm plantations» door de Indonesische overheid, werknemers- en werkgeversorganisaties gefaciliteerd. Dit zal de komende jaren geïmplementeerd worden.
Wat betekenen de uitkomsten van dit rapport voor de ambitie om Europa in 2020 100% duurzame palmolie te laten gebruiken?2
Eventuele schendingen van de afspraken moeten worden aangepakt, maar ondermijnen niet de ambities en concrete acties op dit terrein. De ambitie om te komen tot een 100% duurzame palmolie keten in 2020 is met de verklaring van 7 december 2015 breder in Europa overgenomen. De verklaring is inmiddels ondertekend door verschillende sectororganisaties die actief zijn in elf Europese landen en wordt ondersteund door vijf Europese regeringen (Denemarken, Duitsland, Noorwegen, het Verenigd Koninkrijk en Nederland). Vorige week heeft ook Frankrijk laten weten in de komende maand tot ondertekening van de Amsterdam Verklaringen over te willen gaan.
Bent u bereid met Unilever in gesprek te gaan over de stelling in het rapport dat het bedrijf de misstanden niet ontkende noch desgevraagd is ingegaan op hun beleid ten aanzien van kinderarbeid? Zo ja, welke stappen moet Unilever volgens u nemen om de betrokken kinderen van een toekomst te voorzien en schendingen in de toekomst te voorkomen?
Het kabinet kent Unilever als een bedrijf dat vooroploopt in de verduurzaming van palmolie en dat oog heeft voor de diverse problematiek in de sector. Het is dan ook niet voor niets dat Unilever in mei 2016 haar «Sustainable Palm Oil Sourcing Policy»heeft aangepast met specifieke nadruk op rechten van werknemers en bescherming van de werknemers. Het kabinet heeft regelmatig contact met Unilever in het kader van verschillende duurzaamheidsinitiatieven waarop dit bedrijf een leidende rol speelt. Het kabinet zal het gesprek aangaan over kinderarbeid en verkennen wat de mogelijkheden van Unilever zijn om dit in multi-stakeholderverbanden – zoals de RSPO, het Consumer Goods Forum, de Tropical Forest Alliance en de Leadership Group for Responsible Recruitment,waar Unilever aan deelneemt – aan de orde te stellen.
Wat is uw reactie op de oproep van Amnesty International om Unilever en de andere genoemde bedrijven transparant te laten zijn over in welke van hun producten palmolie zit die afkomstig is van de plantages waar misstanden zijn aangetroffen?
Unilever en andere bedrijven hebben contact met palmolieleverancier Wilmar over de door Amnesty International beschreven misstanden; er loopt al enkele maanden onderzoek naar de misstanden en de eerste stappen zijn gezet om deze te adresseren.
Door de complexiteit van de palmolieketen is het nu nog niet mogelijk om alle palmolie voldoende te traceren. De koplopers op gebied van transparantie, waaronder Wilmar, kunnen op dit moment de palmolie herleiden tot de oliemolen waar de palmolievruchten worden geperst. Soms is tracering tot de palmolieplantage mogelijk. De European Sustainable Palm oil Organisation (ESPO) heeft als streven om in 2020 alle Europese palmolie te kunnen herleiden naar de plantage. De eerste tussenstap hierin is het herleiden van alle palmolie tot de oliemolen.
Hoe kijkt u aan tegen het door bedrijven foutief informeren en inlichten van consumenten over de duurzaamheid van hun producten? Bent u van mening dat hier tegen opgetreden zou moeten worden? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Uiteraard is het kabinet voorstander van het eerlijk informeren van consumenten. Het kabinet constateert dat het merendeel van de bedrijven dit basisprincipe volledig onderschrijft. Tegelijkertijd dient te worden opgemerkt dat die bedrijven zelf ten gevolge van ingewikkelde toeleveringsketens niet altijd alle informatie kunnen verschaffen voor wat betreft elke stap in de keten. Grip krijgen op de gehele keten is in onze ogen dan ook de volgende fase en uitdaging op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen.
Welke stappen gaat u ondernemen in uw contacten met de Indonesische overheid en de overheden van omringende palmolie producerende landen, inzake deze zoveelste zorgwekkende schendingen in de palmoliesector?
De verduurzaming van palmolie is een vast onderwerp in de dialoog tussen de Nederlandse en Indonesische regering. Tijdens de handelsmissie naar Indonesië eind november heeft het kabinet hier ook aandacht aan geschonken, zowel in bilaterale gesprekken met de betrokken ministers, als tijdens de rondetafelbijeenkomst over duurzame palmolie. Aan deze rondetafel namen, naast de Nederlandse Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de Indonesische Minister van Handel, ook Nederlandse banken en palmoliegebruikers, Chinese palmoliebedrijven (producenten en gebruikers), NGOs en VN-organisaties deel. Tijdens de rondetafel is, volgend op het recent getekende bankenconvenant, gesproken over de financiering van kleine palmolieboeren ten behoeve van de verduurzaming van hun productie. Ook werd gesproken over de rol van diverse partijen om de achterblijvende vraag naar duurzame palmolie te stimuleren. De Chinese Julong Group kwam tijdens deze bijeenkomst met een voorstel om, samen met de Nederlandse bancaire sector en de Indonesische overheid, een modelplantage voor duurzame palmolieproductie te realiseren op 20.000 hectare van hun eigen concessie als voorbeeld voor andere bedrijven. Het kabinet financiert daarnaast via het Initiatief Duurzame Handel en Solidaridad projecten in Indonesië gericht op de verduurzaming van palmolie. Dit doen ze bijvoorbeeld door boeren te trainen in duurzame productie en met lokale overheden samen te werken aan het verduurzamen van hele landschappen.
De uitzending van De Monitor van 27 november 2016 betreffende zorgverlener Monte Christo |
|
Sjoerd Potters (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van De Monitor van 27 november 2016?
Ja.
Deelt u de mening dat Monte Christo als zorgverlener nooit jongeren mag aanzetten tot fraude om tot een hogere indicatie te komen, om op die wijze meer budget te ontvangen?
Ik vind dat een zorgaanbieder cliënten nooit mag aanzetten tot fraude. De zorg die Wlz-cliënten nodig hebben is zwaar en complex, omdat sprake is van permanent toezicht en/of 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Daarom is er een onafhankelijke en objectieve beoordeling van de zorgbehoefte door het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ), met persoonlijk contact. Op basis van verkregen informatie van de cliënt en beroepsbeoefenaren (zoals de huisarts) voert het CIZ de indicatiestelling uit. Dit gebeurt op basis van uniforme en objectieve criteria. Hiertoe gebruikt het CIZ een afwegingskader dat is gebaseerd op de wettelijke toegangscriteria.
Bij cliënten met een behoefte aan maatschappelijk ondersteuning vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is het de wettelijke taak van de gemeente om zorgvuldig onderzoek te doen naar de persoonlijke omstandigheden en de ondersteuningsvraag. De gemeente beoordeelt daarbij ook of de cliënt zelf, op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of met behulp van een algemene voorziening in de ondersteuning kan voorzien. Een cliënt heeft daarbij de mogelijkheid om zelf een ondersteuningsplan op te stellen. Uiteindelijk is het echter aan de gemeente om te bepalen of een cliënt aanspraak heeft op een maatwerkvoorziening. Deze voorziening kan de cliënt, mits hij voldoet aan de in de wet gestelde voorwaarden, in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) krijgen.
Zijn er bij u, de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), dan wel het zorgkantoor meer klachten over Monte Christo binnengekomen?
De zorgkantoren en de IGZ hebben op dit moment geen extra klachten of meldingen ontvangen. De zorgkantoren voeren momenteel onderzoek uit. Vanuit de IGZ loopt een toezichttraject bij Monte Christo, omdat de instelling tijdens een eerder inspectiebezoek niet voldeed aan de gestelde kwaliteitscriteria.
Hoe voorkomt u dat kwetsbare jongeren door het handelen van zorgverleners als Monte Christo de zorg wordt onthouden die ze nodig hebben?
Voorop staat dat een cliënt de zorg moet ontvangen die hij nodig heeft, ongeacht of het gaat om zorg in natura of via een pgb. Het pgb is een instrument waarmee mensen hun eigen zorg kunnen inkopen. Dit geeft mensen meer vrijheid om de zorg naar eigen inzicht in hun leven in te passen, maar brengt ook verantwoordelijkheden met zich mee. Om kwalitatief goede zorg in te kunnen kopen en de gedeclareerde zorg te kunnen verantwoorden, is dan ook van groot belang dat de budgethouder de regie kan voeren over de zorg.
In de Wet langdurige zorg (Wlz) toetst het zorgkantoor de eigen regie van een budgethouder tijdens het verplichte bewustekeuzegesprek. Daar wordt ook het budgetplan besproken en voorlichting over het pgb-beheer gegeven. Hiernaast is de gewaarborgde hulp geïntroduceerd, die voor sommige zorgprofielen zelfs verplicht is gesteld. Ook gemeenten toetsen vooraf tijdens het keukentafelgesprek of een cliënt regie kan voeren over het pgb en of de kwaliteit van de ondersteuning naar het oordeel van het college voldoende is geborgd.
Vervolgens kunnen zorgkantoren en gemeenten controleren of het pgb rechtmatig wordt besteed, bijvoorbeeld via huisbezoeken. Bij vermoedens van onrechtmatigheden of fraude kunnen zorgkantoren en gemeenten desgewenst extra controles uitvoeren of een fraudeonderzoek starten. Als er fraude wordt geconstateerd, kunnen zij maatregelen treffen (bijvoorbeeld het beëindigen van het pgb, waarbij het pgb wordt omgezet in natura zorg).
Herkent u het beeld dat zorgverzekeraar Menzis naar aanleiding van deze casus schetst dat het nu te makkelijk zou zijn om PGB-zorgverlener te worden, en er niet hard genoeg opgetreden kan worden tegen instellingen die onvoldoende functioneren?1
Er kan opgetreden worden tegen pgb-zorgverleners. Een pgb-zorgaanbieder dient net als andere zorgaanbieders te voldoen aan de eisen in de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). De IGZ bezoekt nieuwe zorginstellingen, ook instellingen van pgb-gefinancierde zorg, binnen vier weken tot zes maanden na de aanvang van de zorgverlening om te toetsen of de kwaliteit van de zorg op orde is. Als een zorgaanbieder van pgb-gefinancierde zorg niet voldoet aan de eisen in de Wkkgz, kan de IGZ haar handhavinginstrumentarium inzetten, inclusief het bevel tot sluiting.
Voor de mogelijkheden van zorgkantoren en gemeenten om rechtmatigheidscontroles en (fraude)onderzoeken uit te voeren verwijs ik naar het antwoord op 4.
Voor snelle en effectieve afhandeling van signalen van fraude is bij de NZa op 1 november 2016 het Informatie Knooppunt Zorgfaude (IKZ) van start gegaan. Het IKZ is een nieuw samenwerkingsverband van de toezichthouders en opsporingsdiensten in de zorg. Hierdoor hopen we zorgfraude eerder op te sporen, zodat de partijen hier gezamenlijk effectief, en ieder vanuit zijn eigen rol, tegen kunnen optreden. Zie ook mijn antwoord op vraag 6.
Bent u bereid de IGZ te vragen een diepgravend onderzoek te doen naar zowel de zorgkwaliteit van Monte Christo, als naar misbruik dan wel fraude van PGB-middelen? Zo ja, op welke termijn kunt u de Kamer rapporteren over de uitkomsten van dit onderzoek? Zo nee, waarom niet? Welke extra signalen heeft u nodig om dit onderzoek wel te laten verrichten door de IGZ?
Er loopt vanuit de IGZ een toezichttraject bij Monte Christo, omdat de instelling tijdens een eerder inspectiebezoek niet voldeed aan de gestelde kwaliteitscriteria. Aangezien dit onderzoek nog loopt kan ik daarover op dit moment geen verdere mededelingen doen.
De IGZ doet zelf geen onderzoek naar fraude. Wanneer de IGZ tijdens haar toezicht vermoedens van fraude tegenkomt, legt zij deze signalen in eerste instantie voor in het IKZ (zie mijn antwoord op vraag 5). Daarnaast kan de IGZ, afhankelijk van de ernst van de signalen, besluiten om direct aangifte te doen bij de politie of direct contact op te nemen met het Openbaar ministerie (OM).
Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 3 zijn zorgkantoren inmiddels een onderzoek gestart naar de vermoedens van fraude door Monte Christo. Afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek kunnen de zorgkantoren besluiten om maatregelen te treffen tegen deze zorgaanbieder. Zorgverzekeraars en zorgkantoren maken de resultaten van (fraude)onderzoeken nooit openbaar, zowel vanwege de privacy van de betrokkenen als om te voorkomen dat gevoelige informatie over de werkwijze van fraudeurs naar buiten komt.
Het anti-Zwarte Pietenberaad |
|
Martin Bosma (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «burgemeester Maassluis met AH bij Anti-Zwarte Pietenberaad»?1
Ja.
Wie waren aanwezig op dit anti-Zwarte Pietenberaad? Hoe vond de selectie plaats?
Ik ken geen anti-Zwarte Pietenberaad. Ik neem aan dat u doelt op de ronde tafel die ik een aantal maal heb belegd. De volgende organisaties waren oktober jl. aanwezig bij de vijfde ronde tafel over de figuur Piet: RTL, Stichting Sinterklaasintocht Amsterdam, Stichting Stadsontspanning Utrecht, Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed, Sint Nicolaas Genootschap Nederland, Surinaams Inspraak Orgaan, Overlegorgaan Caribisch Nederland, Stichting Nederland wordt beter, Stichting Sint en Pietengilde, Civitas Christiana, Detailhandel Nederland, gemeente Maassluis en de Stichting Intocht Sint Nicolaas Dordrecht.
De verschillende uitgenodigde partijen vertolken diverse geluiden die ook in het nationale debat hoorbaar zijn.
Klopt het dat er dit jaar, en de afgelopen jaren, reeds vier van deze bijeenkomsten zijn geweest? Zo nee, hoeveel dan wel?
De ronde tafel van oktober jl. was de vijfde ronde tafel in deze vorm.
Kunt u een overzicht geven van deze bijeenkomsten, in het bijzonder de data en de aanwezigen?
De ronde tafels zijn georganiseerd in september 2014, januari 2015, september 2015, februari 2016 en oktober 2016.
De intochtgemeente nam deel aan de ronde tafels. De eerste twee ronde tafels was dit gemeente Gouda, bij de twee daaropvolgende tafels gemeente Meppel en aan de laatste tafel gemeente Maassluis. NTR heeft alleen aan de eerste ronde tafel deelgenomen. Detailhandel Nederland nam deel aan de laatste drie tafels. Civitas Christina nam deel aan de laatste twee tafels en Stichting Intocht Sint Nicolaas Dordrecht nam aan de laatste tafel deel.
Op welke manier heeft u de Kamer hierover geïnformeerd?
De Tweede Kamer is naar aanleiding van Kamervragen in 2014 geïnformeerd over de eerste ronde tafel en de deelnemende partijen. Beantwoording van de Kamervragen in 2014 via: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20142015–329.html.
Waarom laat u de aanwezigen een verklaring ondertekenen die overduidelijk bedoeld is hen afstand te laten nemen van onze dierbare Zwarte Piet? Acht u dit opzetje slinks?
De verklaring is opgesteld op initiatief van de groep deelnemers aan de ronde tafel.
Commerciële winkels zoals brillen en gehoorapparaten verkopers die inzage hebben in gegevens van verzekerden |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat, als een hulpmiddel zoals bril of gehoorapparaat nodig is, de medische vraag van een patiënt centraal dient te staan, en niet de maximalisering van de omzet van een zorgverlener?1
Ja.
Bent u ook van mening dat leveranciers van medische hulpmiddelen, zoals opticiëns en hoorwinkels een publiek doel nastreven (goede zorg, passende hulpmiddelen en bewaking van de betaalbaarheid van de zorg)? Hoe ziet u de nastreving hiervan in verhouding met hun gelijktijdige private doel (het maximaliseren van eigen omzet en winst)?
In een privaatrechtelijk vormgegeven Zorgverzekeringswet met sterke publieke waarborgen, kan de verzekering en de bijbehorende zorgverlening door private partijen worden uitgevoerd. Ik voeg daar aan toe dat vrijwel alle ziekenhuizen, zorginstellingen en zorgaanbieders in Nederland private organisaties zijn.
Bent u op de hoogte van het feit dat vanuit een opticiën of audiciën die gelijktijdig een publieke als commerciële rol vervulen, informatie kan worden gezocht over de verzekeringspolis van mensen, met behulp van het landelijk communicatiepunt VECOZO (het internetportaal voor veilige communicatie in de zorg tussen zorgverzekeraars, zorgverleners en zorgkantoren)?
Ja, ik ben ervan op de hoogte dat zorgverzekeraars aan opticiens en audiciens beperkte informatie geven over verzekerden. Via het VECOZO-portaal hebben zij toegang tot de dienst Controle op Verzekeringsrecht (COV) en uitsluitend inzicht bij welke zorgverzekeraar een basisverzekering met eventueel aanvullende pakketten zijn afgesloten. Bij het aangaan van een verzekering heeft de verzekerde daarvoor toestemming gegeven.
Toegang tot COV is alleen mogelijk als er een behandel- en/of declaratierelatie aanwezig is tussen zorgaanbieder en verzekerde en wordt gebruikt voor het informeren van de verzekerde over de hoogte van de vergoeding van zijn zorgverzekeraar. Het COV wordt ook gebruikt om de declaratie bij de juiste zorgverzekeraar te kunnen indienen als er sprake is van directe afwikkeling van de nota met de zorgverzekeraar. De zorgverzekeraar betaalt de vergoeding dan rechtstreeks aan de zorgverlener. Het gebruik van het portaal verlaagt de administratieve lasten en daardoor ook de kosten voor zowel verzekerde, zorgaanbieder als zorgverzekeraar.
De privacy is geborgd omdat er geen toegang is tot het historische zorggebruik of medische gegevens van de verzekerde. COV is nadrukkelijk niet bedoeld voor identificatie-, exploitatie- en/of commerciële doeleinden en een zorgaanbieder krijgt uitsluitend toegang tot COV indien deze een VECOZO-overeenkomst aangaat waarin afspraken over geheimhouding en vertrouwelijkheid zijn opgenomen.
Kunnen opticiëns en audiciëns via dataminin-verkoop en verzekeringsgegevens van klanten gebruiken voor commerciële doeleinden? Hoe kan dit worden voorkomen, en wie ziet daarop toe?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het ermee eens dat informatie over de verzekeringspolis van mensen slechts vanuit het publieke doel mag worden opgezocht, om bijvoorbeeld te kunnen controleren welke vergoeding personen kunnen krijgen van de zorgverzekeraar op basis van de verzekeringspolis?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe kan worden geborgd dat controle van deze gegevens door een winkel slechts vanuit deze zorgtaak gebeurt? Hoe kan erop worden vertrouwd op juiste omgang met persoonsgegevens door dit soort partijen? Wie controleert dit, en welke sanctie staat op overtreding?
Zie antwoord vraag 3.
Bestaat er bijvoorbeeld een bepaalde richtlijn voor mensen die beroepsmatig bij de informatie over verzekeringspolissen kunnen? Bestaan er regels, zodat zij hier op een vertrouwelijke wijze mee om moeten gaan?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ervan op de hoogte dat de zorgverzekeraar, de opticiën of hoorwinkel ook gegevens via deze database mogen uitwisselen om declaraties efficiënt te kunnen afhandelen? Met welke andere partijen worden deze data uitgewisseld, en onder welke voorwaarden mag dit?
Zie antwoord vraag 3.
Valt deze uitwisseling volgens u nog binnen het beoogde (publieke) doel, of zijn hier ook andere (commerciële) belangen mee gemoeid, waardoor het bijvoorbeeld voor reclame kan worden ingezet? Mag dit?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u ook de mogelijkheid tot datamining, en daarmee de vergaring van voor commerciële partijen waardevolle data, door de toegang die hulpmiddelenleveranciers hebben tot zowel verzekeringsgegevens als tegelijkertijd tot klantgegevens?
Zie antwoord vraag 3.
Wordt hier door bepaalde partijen binnen dit speelveld aan verdiend? Zo ja, hoeveel precies? Kan winst door datamining via gegevens van verzekerden worden voorkomen, of kan dit ten goede komen aan de premiebetaler?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u ook signalen ontvangen van zorgverzekeraars over ongewenste uitwisseling, oneigenlijke inzage van data of datamining met commercieel oogmerk? Zo nee, wilt u met hen hierover er in gesprek gaan? Vindt u deze signalen zorgelijk? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Ik heb hierover geen signalen ontvangen. Wanneer er concrete aanwijzingen zijn zal ik dit uiteraard met zorgverzekeraars bespreken.
Wat vindt u van de praktijken van bepaalde bedrijven die deze omgang met persoonlijke data gebruiken als verdienmodel?
In Nederland is de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) van toepassing op de verwerking van (medische) persoonsgegevens. Voor het gebruik van de medische gegevens is uitdrukkelijke toestemming van de betrokkene nodig. Zonder die toestemming mogen gegevens niet voor een ander doel gebruikt worden. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) is in Nederland belast met toezicht op de naleving van de privacywetgeving.
Vindt u het gewenst dat zorgaanbieders door bepaalde software (zoals Pien Support) snel kunnen inzien wat de eigen bijdrage zal zijn van de cliënt, of dat zorgaanbieders verschillende aspecten van de behandeling kunnen berekenen, en zelfs kunnen checken of de verzekering van de patiënt bijvoorbeeld nog ruimte biedt om een meer uitgebreide behandeling te doen, om zo het verzekerd budget «vol te maken»? Service is mooi, maar betaalt de premiebetaler hier uiteindelijk ook voor?
Ik vind het de taak van zorgverzekeraars om zo nodig afspraken te maken met zorgaanbieders over het gebruik van dergelijke softwareprogramma’s.
Zowel zorgverzekeraars als zorgaanbieders hebben een verantwoordelijkheid om bij te dragen aan de kwaliteit en doelmatigheid van ons zorgstelsel. Bij het bepalen van gepaste zorg dienen zorgaanbieders zich te laten leiden door de zorgbehoefte van de patiënt. Het aanzetten tot onnodig gebruik van (onnodig dure) zorg is ongewenst. Dit leidt tot hogere zorguitgaven en tot een stijging van de premie voor de basisverzekering of een aanvullende verzekering. Zorgverzekeraars kunnen in hun contracten aandacht besteden aan de wijze waarop zij omgaan met zorgaanbieders die aansporen tot het gebruik van onnodige of onnodig dure zorg. Het is de taak van de zorgverzekeraar, zorgverlener en patiënt om onnodig zorggebruik tegen te gaan.
Acht u dit een vorm van aansporing tot maximaal consumeren van zorg en gebruik van hulpmiddelen? Draagt dit volgens u bij aan de betaalbaarheid van zorg?
Zie antwoord vraag 14.
Acht u het noodzakelijk op te treden tegen het gebruik van berekeningen van dergelijke software, die op maat uitrekent wat de resterende bestedingsruimte is binnen het pakket van een verzekerde?
Zie antwoord vraag 14.
Bij welke verschillende vormen van zorg worden deze softwareprogramma’s gebruikt? Wordt dit, net als bij opticiëns of hoorwinkels, ook in de mondzorg en fysiotherapie gebruikt?
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u een inschatting geven van de mate van gebruik van deze softwareprogramma’s in de verschillende vormen van zorg? Zo nee, kunt u hier een onderzoek naar laten uitvoeren? Kunt u hierbij betrekken of door deze software daadwerkelijk meer zorg gebruikt wordt dan nodig en passend is?
Zie antwoord vraag 14.
Acht u deze signalen dusdanig zorgelijk dat er aanleiding bestaat dit te laten onderzoeken?
Zie antwoord vraag 14.
De inmenging in kerkelijke vieringen door de gemeente Eindhoven |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat de gemeente Eindhoven een langjarige bruikleenovereenkomst voor de Catharinakerk zodanig uitlegt dat onderhoud van het orgel alleen plaatsvindt als de kerkelijke gemeente kerkelijke vieringen op een andere manier vorm gaat geven?1
Ja, ik heb kennis genomen van dit bericht.
Vindt u het verantwoord wanneer een college zich bij het in bruikleen geven van een gebouw de gebruiker onder druk zet en zich gaat bemoeien met de invulling van de kerkelijke vieringen?
De gemeente Eindhoven is in 1974 eigenaar geworden van de Catharinakerk door de kerk te kopen van de parochie. De parochie mag de kerk om niet blijven gebruiken zo is toen afgesproken, waartoe een bruikleenovereenkomst is opgesteld. In die bruikleenovereenkomst zijn tevens afspraken opgenomen over het gebruik van de kerk door de gemeente. Deze overeenkomst is aangegaan voor de duur van vijftig jaren, met de mogelijkheid tot verlenging ervan.
Ik heb begrip voor de wens van de gemeente, als eigenaar van de kerk, dat de kerk ingezet wordt voor maatschappelijke doeleinden. In een tijd waarin het steeds moeilijker is om religieus erfgoed in gebruik te houden kan het vinden van een neven- of herbestemming van belang zijn voor het behoud ervan. Over onder meer het gebruik van de kerk voor die doeleinden zijn echter afspraken gemaakt in de bruikleenovereenkomst. Onder meer is afgesproken dat het gebruik van de kerk door de gemeente voor bijvoorbeeld concerten en herdenkingen is toegestaan, mits het niet in strijd is met het karakter van de Rooms-Katholieke eredienst.
Dat de in 1974 gemaakte afspraken door het college thans als een beperking van de gebruiksmogelijkheden worden ervaren doet niet af aan het gegeven dat deze wel leidend zijn. Indien aanpassing van de afspraken gewenst wordt, dan kunnen partijen hiertoe overgaan bij wederzijds goedvinden. Zolang de afspraken niet na wederzijds goedvinden wijzigen, dienen partijen uitvoering te geven aan de rechten en plichten die uit de bruikleenovereenkomst voortvloeien. Het uitoefenen van druk daarbij is door geen van de partijen passend.
Wat is uw opvatting over de visie van de gemeente Eindhoven dat geld, dat beschikbaar is voor een noodzakelijke restauratie van een pand of bijvoorbeeld historisch orgel, niet gebruikt wordt vanwege de visie van de gebruiker op de invulling van kerkelijke vieringen? Hoe verhoudt deze opstelling van de gemeente zich tot de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor het cultuurgoed op basis van de Erfgoedwet, mede in het licht van de gesloten bruikleenovereenkomst?
De kerk is een rijksmonument. Iedere eigenaar van een rijksmonument is in het kader van de Erfgoedwet verplicht het voor de instandhouding noodzakelijke onderhoud te plegen (artikel 10.18 in samenhang met artikel 11, eerste lid, Monumentenwet 1988). Die plicht staat geheel los van de wijze waarop de afspraken uit de bruikleenovereenkomst door partijen ervaren worden, en mag dan ook niet daaraan worden verbonden.
Deelt u de mening dat een gemeentebestuur zich – mede in het licht van de verschillende taken van kerk en staat – verre moet houden van inmenging in kerkelijke aangelegenheden?
Overheidsbemoeienis met religieuze aangelegenheden mag zich niet uitstrekken tot het geloof zelf, de wijze waarop het geloof wordt beleden of tot interne kerkelijke aangelegenheden.
Deelt u de mening dat een gemeentebestuur van een kerkelijke gemeenschap niet mag eisen om bijvoorbeeld het kerkgebouw te laten gebruiken door moslims, die het gebouw als gebedsruimte willen gebruiken, of door andere (geloofs)groepen?
In antwoord op de vragen 5 en 6 verwijs ik allereerst naar het antwoord op vraag 4. In een situatie (zoals de onderhavige) dat de gemeente eigenaar is van een kerkgebouw, maar deze aan een kerkbestuur ter beschikking heeft gesteld, kunnen er (in een bruikleenovereenkomst) bijvoorbeeld afspraken worden gemaakt over het gebruik van het gebouw door derden voor de momenten dat het gebouw niet door de bruikleennemer (voor religieuze vieringen) wordt gebruikt.
Wanneer bij dergelijke afspraken een grote mate van zeggenschap over (de aard van) het gebruik wordt gelaten aan de bruikleennemer en dergelijke afspraken na verloop van tijd door de bruikleengever als knellend wordt ervaren, kan – al dan niet met behulp van een mediator – overleg daarover plaatsvinden en bezien worden of het mogelijk is tot aanpassing van de bruikleenovereenkomst te komen. Indien aanpassing niet mogelijk blijkt, zijn partijen gebonden aan de bruikleenovereenkomst totdat die overeenkomst ophoudt te bestaan. Zoals ook in het antwoord op vraag 3 is aangegeven laat een verschil van mening over de wenselijkheid van het voortbestaan van gemaakte afspraken onverlet dat de eigenaar van een monument verantwoordelijk is voor het noodzakelijke onderhoud van het gebouw in kwestie.
Tot slot zij opgemerkt dat blijkens de bruikleenovereenkomst – anders dan het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven in antwoord op schriftelijke vragen van een lid van de gemeenteraad heeft geantwoord op 29 november 2016, waar de in vraag 6 aangehaalde zinsnede in voorkomt – voor het houden van interkerkelijke of oecumenische activiteiten of bijeenkomsten als zodanig geen toestemming van de Bisschop van Den Bosch vereist is. De toestemming ziet op de deelname van Rooms-Katholieke zijde aan die bijeenkomsten of activiteiten.
Maakt het hierbij nog verschil dat in de bruikleenovereenkomst uitdrukkelijk is bepaald: «...waarbij dit niet in strijd mag zijn met het karakter van de Rooms-Katholieke eredienst. Voor interkerkelijke of oecumenische bijeenkomsten of activiteiten is hierbij toestemming van de bisschop van Den Bosch vereist.»?2
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de gemeente Eindhoven erop te wijzen dat de overheid zich moet onthouden van een dergelijke inmenging?
Zoals in antwoord op de voorgaande vragen is gebleken hebben de gemeente en de parochie afspraken gemaakt over het gebruik van de kerk. Ik meng mij niet in die afspraken. Ik vertrouw erop dat partijen hun verantwoordelijkheid nemen in het behoud van het rijksmonument.
De mogelijkheden voor ontwikkelingswerkers om zich vrijwillig te verzekeren voor AOW en Anw tegen een minimumpremie |
|
Carola Schouten (CU) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat veel ontwikkelingswerkers, hulpverleners, welzijnsopbouwwerkers en missionair werkers, die langdurig in het buitenland verblijven om daar ontwikkelingswerk te doen, gebruik maken van de regeling voor vrijwillige verzekering in de AOW en de Algemene nabestaandenwet (Anw)? Weet u voorts dat zij uitgezonderd zijn van de maximumperiode daarvoor van 10 jaar?
Ja.
Bent u ermee bekend dat ontwikkelingswerkers, hulpverleners, welzijnsopbouwwerkers en missionaire werkers vaak gebruik maken van deze vrijwillige verzekering tegen afdracht van de minimum premie, omdat zij geen inkomen ontvangen, maar een vergoeding van de kosten die zij als vrijwilliger maken, opgebracht via giften?
Ja.
Kunt u aangeven waarom u het van belang vindt dat ontwikkelingswerkers zich voor AOW en Anw kunnen verzekeren tegen de minimumpremie, als zij geen inkomen ontvangen, maar alleen een vergoeding van kosten?
Het gaat erom dat iedereen rekening moet houden met de zorg voor een oudedagsvoorziening of het overlijdensrisico en met de kosten die daaraan verbonden zijn. Daar hoort ook een premie voor de verzekering voor AOW en Anw bij. Als een normale premie gebaseerd op een percentage van het inkomen, gegeven de financiële positie van betrokkene, niet haalbaar is, dan is verzekering tegen minimale premie alsnog mogelijk.
Deelt u de opvatting dat ontwikkelingswerkers, hulpverleners, welzijnsopbouwwerker en missionair werkers belangrijk werk doen, dat via bovengenoemde regelingen mede mogelijk gemaakt wordt?
Ja. Het is feitelijk zo dat wanneer de minimale premie voor de vrijwillige verzekering in rekening wordt gebracht en/of een uitzondering wordt gemaakt voor de bovengenoemde maximale 10-jaars-termijn, de Nederlandse overheid indirect een bijdrage in de kosten van dit werk op zich neemt voor vrijwillig verzekerden met onvoldoende inkomsten om de normale premie te betalen. De minimale premie is namelijk niet kostendekkend.
Onderschrijft u het standpunt van uw ambtsvoorganger Donner, die in 2010 aangaf dat het hebben van geen inkomen geen belemmering mag zijn voor ontwikkelingswerkers om zich vrijwillig te verzekeren, omdat in dat geval de minimumpremie geldt?
Ja.
Kunt u aangeven of er voor ontwikkelingswerkers nu nog belemmeringen bestaan om zich vrijwillig te verzekeren voor AOW en Anw tegen de minimumpremie? Zo ja, welke? Wat gaat u daaraan doen?
De vormen waarin ontwikkelingswerk in de praktijk kan worden georganiseerd, zijn divers. Daarbij kunnen in individuele situaties ook vragen en mogelijke belemmeringen ontstaan. Dan gaat het bijvoorbeeld om vraagstukken als «Moet er sprake zijn van een arbeidsrelatie om aanspraak te kunnen maken op de uitzonderingsbepaling op de maximale verzekeringsperiode van 10 jaar?» of «In hoeverre moeten giften, donaties of andere inkomsten worden meegenomen bij het inkomen waarover de vrijwillige verzekeringspremie wordt berekend?». Het is daarbij verstandig om eventuele vragen aan de SVB voor te leggen. Mocht er een verschil van inzicht bestaan, dan kan dat aan de rechter worden voorgelegd.
Ik heb op dit moment geen voornemen om verandering in het systeem voor vrijwillige verzekering aan te brengen.
Het oppakken van een politicus die gebruik maakt van zijn vrijheid van meningsuiting |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Waarom is op de dag van het referendum in Rotterdam SP-voorzitter Theo Coskun opgepakt tijdens het flyeren?1
Het Openbaar Ministerie heeft mij bericht dat de aanhouding is verricht op grond van artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht, het niet opvolgen van een ambtelijk bevel. Daaraan voorafgaand hebben buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s) van de RET aan de heer Coşkun een zogeheten «mini» (mini proces-verbaal) uitgereikt op grond van de Wet Personenvervoer, omdat de plaats waar hij stond RET-gebied was, waar niet mag worden geflyerd (artikel 72 van de Wet Personenvervoer juncto artikel 52 lid 1 onder g van het Besluit Personenvervoer). Vervolgens hebben de boa’s hem gevorderd weg te gaan op grond van artikel 73 van de Wet Personenvervoer. Hij heeft ook daarvoor een zogeheten mini ontvangen. Toen hij alsnog weigerde te vertrekken, is hij aangehouden op grond van artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht en naar het politiebureau gebracht.
De boa’s van de RET zijn op basis van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar RET N.V., afdeling Veiligheid 2015 bevoegd tot het opsporen van de strafbare feiten behorend tot het zogeheten domein IV, Openbaar vervoer van de Beleidsregels Buitengewoon Opsporingsambtenaar. Hiertoe behoren ook de hierboven genoemde artikelen.
Is het waar dat een politicus altijd gebruik mag maken van zijn of haar vrijheid van meningsuiting en geen vergunning nodig heeft om die mening tot uitdrukking te brengen?
De vrijheid van meningsuiting is verankerd in artikel 7 van de Grondwet, internationale verdragen en EU-regelgeving. Onbeperkt is deze vrijheid echter niet. Er kunnen beperkingen aan worden gesteld op grond van genoemde regelgeving. Een vergunningvereiste voor het openbaar maken van een mening kan echter niet worden gesteld.
Hebben beveiligers van de RET het recht om in de publieke ruimte politici op te pakken? Welke maatregelen gaat u nemen om dit in de toekomst te voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Een bericht dat Nederlandse profvoetbalspelers niet mee hebben gedaan naar een onderzoek naar matchfixing en arbeidsomstandigheden |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Duizenden voetballers tijdens loopbaan benaderd door matchfixers»1, het rapport «2016 FIFPRO global employment report. Working Conditions in Professional Football»2 en het bericht «Spelersvakbond: status profvoetballers erger dan verwacht»3?
Ja.
Bent ook u bezorgd over de uitkomst van het in het bericht genoemde onderzoek dat naar schatting zeven procent van de profvoetballers in de wereld wel eens is benaderd om de uitslag van een wedstrijd te manipuleren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Aan het onderzoek van de FIFPro hebben zowel Nederlandse profvoetballers als bijvoorbeeld de Engelse en de Spaanse profvoetballers afgezien van deelname. De Vereniging van Contractspelers (VVCS), heeft het onderzoeksvoorstel, inclusief de vragenlijst, bestudeerd en op basis daarvan geconcludeerd dat het onderzoek onvoldoende relevant was voor de Nederlandse situatie. Het betrof vooral vragen over arbeidsomstandigheden die in ons land goed geregeld zijn zoals tijdige salarisbetalingen, grootte van de betalingsachterstanden en schriftelijke contracten. Aangezien de vragen niet konden worden aangepast, heeft de VVCS besloten om niet mee te doen aan het onderzoek.
De VVCS heeft aangegeven de problematiek rondom de arbeidsvoorwaarden waaronder betalingen en contracten niet te herkennen. Wel is de VVCS zich bewust van de risico’s op matchfixing. Dat volgens het FIFPro onderzoek naar schatting zeven procent van de profvoetballers wel eens is benaderd geeft aan dat matchfixing een mondiaal probleem is.
Matchfixing komt ook in Nederland voor zoals is gebleken uit eerder onderzoek van Spapens en Olfers. Daarom werken wij in Nederland aan een gezamenlijke aanpak van dit probleem. In Nederland is de samenwerking rondom het thema matchfixing via een drietal platforms ingericht: het Strategisch beraad matchfixing, het Nationaal platform matchfixing en het Signalenoverleg. De VVCS is vertegenwoordigd in het Nationaal platform matchfixing. De oprichting van dit platform was een aanbeveling uit het rapport matchfixing.
Waarom hebben Nederlandse profvoetballers niet aan het eerste grootschalige wereldwijde onderzoek naar onder andere matchfixing meegedaan?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de overweging van de Vereniging van Contractspelers (VVCS) «dat de problematiek niet zo speelt in Nederland» onvoldoende blijk geeft van de ernst van de problematiek?4 Zo ja, waarom»? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het feit dat de VVCS meende niet aan het onderzoek mee te moeten werken miskent dat er ook in het Nederlandse betaald voetbal signalen, waaronder onderzoek van professor Olfers, bekend zijn over matchfixing? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat door buiten het onderzoek te blijven de VVCS daarmee een kans gemist heeft om de mening van haar leden in een relevant wereldwijd onderzoek te laten doorklinken? Zo ja, wat is uw mening daarover? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid met de VVCS in overleg te treden om de spelersbond ervan te overtuigen dat transparantie over matchfixing, zelfs al zou daar naar verwachting van de bond geen sprake van zijn in Nederland, alleen maar kan bijdragen aan een eerlijker sport? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen en wilt u de Kamer van de uitkomst van dit overleg op de hoogte brengen? Zo nee, waarom niet?
Er is frequent overleg met de VVCS, aangezien deze organisatie ook vertegenwoordigd is in het Nationaal platform matchfixing.
Het bericht dat jongeren op basis van huidskleur of afkomst veelvuldig worden geweerd aan de deur in het uitgaansleven |
|
Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het de uitzending van Undercover in Nederland van 27 november waarin duidelijk wordt dat jongeren op basis van huidskleur of afkomst veelvuldig worden geweerd aan de deur in het uitgaansleven?1
Het komt helaas nog steeds voor dat een club of discotheek mensen weigert vanwege hun etnische afkomst of huidskleur. Dit is volstrekt onacceptabel en hier mogen we ons niet bij neerleggen. Discriminatie is strafbaar en daders moeten worden aangepakt.
Deelt u de conclusie dat in gang gezette maatregelen om horecadiscriminatie te voorkomen nog niet het beoogde doel hebben bereikt? Zo ja, wat is hier de oorzaak van? Zo nee, waarom niet?
Bent bereid om de uitkomsten van het onderzoek van Undercover in Nederland te bespreken en te evalueren met lokale burgemeesters en wethouders?
Hoe vaak is sinds het lanceren van de brochure «Aanpak horecadiscriminatie door de gemeente, een handreiking voor de aanpak van discriminatie in de horeca met gebruik van bestuursrechtelijke middelen» bij aantoonbare discriminatie gebruik gemaakt van de voorgestelde maatregelen ten aanzien van de horecagelegenheden: stap 1: een gesprek, stap 2: een officiële waarschuwing, stap 3: het opstellen van een dossier, stap 4: een tijdelijke ontheffing, stap 5: tijdelijke intrekking van vergunningen of sluiting en stap 6: definitieve intrekking van de vergunning dan wel sluiting?
Is er sinds de start van de campagne «Zet een streep door discriminatie» in september 2015 een stijging van het aantal meldingen van discriminatie in het uitgaansleven merkbaar? Zo ja, wat doet u met deze gegevens?
Daarvoor zijn nog onvoldoende cijfers. De meest recente landelijke cijfers zijn over 2015. 3 De campagne «Zet een streep door discriminatie» is van start gegaan in september 2015.
Welke acties heeft u sinds het van start gaan van deze campagne ondernomen om discriminatie in het uitgaansleven te bespreken met brancheorganisaties en welke afspraken zijn hieruit voortgekomen?
Is u bekend in hoeveel gemeentes het deurbeleid wordt onderzocht door middel van mystery guests?
Bent u bereid een tussenmeting te maken over de omvang van discriminatie in het uitgaansleven op basis van gegevens van politie, Antidiscriminatiebureaus (ADB's), Panels deurbeleid en gemeenten?
Een bericht dat de KNWU een onderzoek instelt naar misstanden in de wielersport |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Keklik Yücel (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Onderzoek naar intimidatie in wielersport»1 en «KNWU begint onderzoek naar misstanden in wielersport»?2
Ja
Deelt u de zorgen van de Koninklijke Nederlandsche Wielren Unie (KNWU) over misstanden en intimidatie in de wielersport? Zo ja, kunt u deze zorgen toelichten? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat iedereen met plezier en in een zorgeloze en veilige omgeving moet kunnen sporten. Dat geldt uiteraard ook voor mensen die de wielersport beoefenen. Al sinds 2011 werk ik samen met NOC*NSF, het Ministerie van Veiligheid en Justitie, politie, gemeenten en verschillende sportbonden aan het actieplan «Naar een Veiliger Sportklimaat» om ongewenst gedrag in de sport tegen te gaan. Het is goed dat er nu specifiek onderzoek wordt gedaan naar de frequentie van misstanden en intimidatie in de wielersport.
Was u op de hoogte van de uitkomsten van het zogenoemde CIRC-rapport waarin staat dat er binnen het vrouwenwielrennen op grote schaal sprake is van misstanden en intimidatie, waaronder seksuele intimidatie? Zo ja, heeft u ook signalen gekregen dat er sprake is van misstanden en intimidatie in de Nederlandse vrouwenwielersport? Heeft u zicht op de aard van de misstanden en intimidatie, en op de omvang van dit probleem? Speelt dit zowel in het professionele als in het amateur wielrennen? Zo nee, waarom niet?
De uitkomsten van het CIRC-rapport waren mij bekend. Buiten dat rapport heb ik geen signalen ontvangen waaruit ik op zou moeten maken dat de misstanden en intimidatie zich ook op grote schaal in het Nederlandse vrouwenwielrennen voordeden. Om een volledig beeld te krijgen van wat er speelt binnen het Nederlandse vrouwenwielrennen laat de KNWU nu het nieuwe onderzoek uitvoeren. Ik ondersteun dit dan ook.
Is bij u bekend of er aangifte is gedaan van misstanden of intimidatie in de wielersport? Zo ja, wat is de status van deze aangifte(n)? Zo nee, bent u voornemens sporters er op te wijzen dat zij aangifte moeten doen van misstanden en intimidatie?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat misstanden en intimidatie binnen de wielersport hard moeten worden aangepakt? Zo ja, wat heeft u de afgelopen jaren gedaan om misstanden en intimidatie in de wielersport tegen te gaan?
Ik ben van mening dat iedereen met plezier en in een zorgeloze en veilige omgeving moet kunnen sporten. Wanneer grensoverschrijdend gedrag de veilige sportomgeving bedreigt, moet hard worden ingegrepen. Hiervoor kunnen via het tuchtrecht en het strafrecht straffen worden opgelegd.
Bent u bereid de KNWU te ondersteunen bij het onderzoek en met de KNWU in gesprek te gaan over hoe intimidatie en misstanden in de wielersport kunnen worden aangepakt? Zo ja, bent u ook bereid de KNWU aan te sporen tot een duidelijke houding en hardere sancties tegen (seksuele) intimidatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u hier vorm aan geven en op toezien?
Het onderzoek is in opdracht van de KNWU ingesteld en wordt deels gefinancierd vanuit de middelen die ik aan de sport ter beschikking heb gesteld op het thema integriteit.
Heeft u signalen dat de problemen in de wielersport ook in andere sporten voorkomen? Zo ja, om welke sporten gaat het? Zo nee, bent u bereid een breed onderzoek te doen naar misstanden en intimidatie in de sportwereld?
NOC*NSF verzamelt sinds enkele jaren van verschillende takken van sport de signalen van misbruik en grensoverschrijdend gedrag. De meldingen die NOC*NSF binnen krijgt beslaan jaarlijks zo’n dertig takken van sport. Wat daarbij opvalt is dat er meer meldingen binnenkomen van de sporten waar meer aandacht aan het onderwerp wordt besteed, waardoor het onderwerp beter bespreekbaar is. Een breed onderzoek naar misstanden en intimidatie in de sport lijkt mij niet nodig. Wel is het goed om het onderwerp bespreekbaar te maken en te houden bij zoveel mogelijk sportbonden en -verenigingen.
Wat heeft u de afgelopen jaren gedaan om misstanden en intimidatie in de sportwereld aan te pakken? Welke mogelijkheden ziet u om dit probleem verder aan te pakken?
Zoals reeds aangegeven loopt sinds 2011 het actieplan «Naar een Veiliger Sportklimaat» waarin wordt gewerkt aan een veilige en zorgeloze omgeving om te sporten. Binnen dit actieplan zijn tal van maatregelen ontwikkeld en beschikbaar gesteld om misstanden in de sportwereld te voorkomen of aan te pakken. Het actieplan zal nog tot en met 2018 doorlopen, waarbij in de komende periode ingezet zal worden op borging van de behaalde resultaten. Verder zie ik nog mogelijkheden in het versterken van de samenwerking tussen politie en OM enerzijds en de sport anderzijds. Momenteel lopen gesprekken om deze samenwerking beter vorm te geven.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat sporters over misstanden en intimidatie zwijgen? Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat sporters op een laagdrempelige wijze misstanden in de sportwereld kunnen melden?
Ik ben van mening dat elk geval van misbruik in de sport er één te veel is, ongeacht of er melding van wordt gedaan of niet. Wel zou ik slachtoffers of getuigen willen aanmoedigen om toch een melding te maken van misbruik of ongewenst gedrag. Dit kan nu al via het Vertrouwenspunt Sport van NOC*NSF, bij vertrouwenspersonen van verschillende sportbonden en sportverenigingen en bij de politie. Ook kan indien gewenst anoniem worden gemeld bij stichting M.
Het mogelijke einde van de toelating van een actieve stof die onmisbaar is voor de bewaring en export van uien |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Uiensector schrikt van mogelijk verlies van maleïne hydrazide (MH)»?1
Ja.
Bent u zich ervan bewust dat het intrekken van de toelating van maleïne hydrazide (MH) grote economische gevolgen heeft voor de Nederlandse uien- en aardappelsector?
Ja. Het is mij bekend dat de sector zeer afhankelijk is van middelen op basis van de werkzame stof maleïne hydrazide.
Bent u ermee bekend dat de Europese Commissie overweegt de toelating van MH niet te verlengen? Zo ja, kunt u aangeven waarom de Europese Commissie dit overweegt?
Elke werkzame stof – dus ook maleïne hydrazide – wordt op Europees niveau periodiek (ongeveer elke tien jaar) herbeoordeeld conform het nieuwste Europese toetsingskader. Een herbeoordeling kan leiden tot het verlengen van de goedkeuring als aan alle voorwaarden (géén schadelijke effecten op mens en dier en géén onaanvaardbare effecten op het milieu) wordt voldaan of tot het niet verlengen van de goedkeuring als niet aan alle voorwaarden wordt voldaan. Aangezien het proces van de Europese herbeoordeling nog loopt, wil ik niet vooruitlopen op de uitkomst daarvan.
Kunt u bevestigen dat over de toelating van MH wordt gesproken bij de vergadering op 6 en 7 december 2016 tussen de Europese Commissie en de nationale autoriteiten in het Permanent Comité voor planten, dieren, Voedsel en Diervoeders (PCVD), onderdeel «Phytopharmaceuticals legislation»?
Er is tijdens de vergadering op 6 en 7 december 2016 van het «Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed» gesproken over de fase in het proces, waarin de werkzame stof maleïne hydrazide zich bevindt.
Gaat u zich er bij bovengenoemd overleg en daarna voor inspannen om ervoor te zorgen dat de tijd wordt gegeven om de vragen gesteld door de European Food Safety Authority (EFSA) over de toelating te beantwoorden, door een tijdelijke verlenging van MH van minimaal een jaar? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 3.
Welke mogelijkheden ziet u om MH voor de Nederlandse uien- en aardappelsector de komende jaren beschikbaar te houden?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht “Ook vrijgevestigde Zorgaanbieders aan WNT gehouden” |
|
Arno Rutte (VVD), Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ook vrijgevestigde Zorgaanbieders aan WNT gehouden»?1
Ja.
Kunnen solistische zorgverleners onder de Wet Normering Topinkomens (WNT) vallen? Deelt u de mening dat de WNT niet van toepassing is op vrije beroepsbeoefenaren?
Is het CIBG (een uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van VWS; de letters CIBG stonden oorspronkelijk voor Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg, maar die betekenis is niet meer ladingdekkend) opgedragen een toelating tot de Wet Toelating Zorginstellingen (WTZi) als criterium te gebruiken, om te bepalen wie van de vrije beroepsbeoefenaren onder de WNT valt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom hebben ze het dan gedaan?
Deelt u de mening dat de WTZi ooit is bedoeld om te bepalen welke instelling wel of niet zorg mocht verlenen en dat het gebruik van deze toelating om te bepalen welke vrije beroepsbeoefenaar onder de WNT valt, buiten de reikwijdte van de WTZi valt? Zo nee, wat is uw reactie op het commentaar van de advocaten in het SKIPR artikel? Zo ja, wilt u met het CIBG in gesprek gaan over het ten onrechte gebruiken van de WTZi als selectiecriterium?
Wat zijn de consequenties voor de zorgaanbieders die niet op het verzoek van het CIBG zijn ingegaan om de online-vragen te beantwoorden?
Ik heb het CIBG gevraagd de uitvraag van 11 november stop te zetten en dit jaar geen vervolg te geven aan de verzamelde informatie.
Wat zijn de gevolgen voor de 1.250 zorgaanbieders die naar aanleiding van het invullen van de vragenlijst onder de WNT blijken te vallen?
Zie antwoord vraag 5.
Nieuwe voorrangsregels bij een Amsterdamse woningcorporatie die leiden tot verzet bij huurders |
|
Farshad Bashir |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht over de statuutverandering bij woningcorporatie De Key die leidt tot verzet bij hun huurders?1
Zowel de gemeente Amsterdam (bij brief van het college van burgemeester en wethouders) als huurderskoepel Arcade hebben hun standpunt over de statutenwijziging van De Key reeds eerder per brief aan mij toegelicht. Vervolgens heb ik eveneens per brief gereageerd richting zowel de gemeente als de huurderskoepel. Beide brieven zijn op 18 november jl. verzonden. Kortheidshalve verwijs ik voor mijn reactie op het krantenbericht naar deze brieven, die bij de beantwoording van deze vragen zijn gevoegd2.
Op basis van welke wet- en regelgeving is het mogelijk dat woningcorporatie De Key haar doelstelling en statuten ingrijpend wijzigt om zo voorrang te geven aan studerende jongeren, zonder dat de huurdersorganisatie hierbij is betrokken?
Vooropgesteld moet worden dat een huurdersorganisatie betrokken moet zijn op grond van de Wet op het overleg huurders verhuurder (Wohv). Deze wet schrijft voor dat een huurdersorganisatie door de verhuurder in staat gesteld moet worden om overleg te voeren en advies uit te brengen over voorgenomen beleidswijzigingen van de corporatie. Vooruitlopend op de feitelijke statutenwijziging door De Key is vorig jaar huurderskoepel Arcade door De Key in staat gesteld hierover overleg te voeren en advies uit te brengen op de voorgestelde beleidswijziging van De Key om zich te gaan focussen op de huisvesting van woonstarters in Amsterdam. De huurderskoepel heeft positief geadviseerd over het voorstel van De Key, waarna de Raad van Commissarissen van De Key op 23 september 2015 akkoord is gegaan met het koersdocument «Ruimte voor beweging». In het koersdocument is het voornemen opgenomen om de beleidswijziging te verankeren in de statuten van De Key. Vervolgens is het voorstel vertaald naar nieuwe statuten, die 18 juli jl. aan de Autoriteit woningcorporaties (Aw) zijn voorgelegd en door haar zijn goedgekeurd.
Tevens heeft de huurderskoepel vervolgens op 1 september 2016 positief geadviseerd over de portefeuillestrategie van De Key, die op de beleidswijziging is gebaseerd.
Inmiddels is bekend geworden dat het bestuur van huurderskoepel Arcade d.d. 15 december jl. zijn zetel ter beschikking heeft gesteld en een interim--bestuur is aangesteld. Deze situatie heeft m.i. echter geen gevolgen voor de geldigheid van het positieve advies dat Arcade eerder heeft gegeven op het genoemde koersdocument en de portefeuillestrategie van De Key. Het bestuur van Arcade was op het moment dat deze adviezen zijn gegeven bevoegd om De Key te adviseren.
Een corporatie kan op grond van artikel 23 Woningwet de statuten wijzigen nadat deze door de Minister, voor deze de Autoriteit woningcorporaties, zijn goedgekeurd conform het derde lid van deze bepaling. In de te wijzigen statuten moet zijn opgenomen dat de corporatie uitsluitend werkzaam is op het gebied van de volkshuisvesting, zoals opgenomen in artikel 45 van de Woningwet. De Woningwet staat daarbij toe dat corporaties zoals De Key zich binnen het gebied van de volkshuisvesting primair richten op de huisvesting van bijvoorbeeld studenten en woonstarters of ouderen en mensen met een beperking. Dit sluit de huisvesting van andere mensen uit de doelgroep overigens niet uit, omdat ook andere woningzoekenden uit de doelgroep gehuisvest kunnen blijven worden in een corporatiewoning. De gewijzigde statuten van De Key voldoen aan de voorschriften uit artikel 23 en 45 van de Woningwet.
Waarom heeft u goedkeuring verleend aan het wijzigingen van de statuten, aangezien de huurders onvoldoende mogelijkheid hadden tot bezwaar bij de woningcorporatie en de gemeente Amsterdam bezwaar heeft aangetekend bij u tegen de wijziging in beleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Afgifte van zienswijze door de gemeente is geen vereiste voor het in behandeling nemen van een aanvraag statutenwijziging door de Aw. Voor de aanvraag dienen de verplichte bepalingen uit het beoordelingskader statutenwijziging in de statuten opgenomen te worden. In de statuten moet onder andere opgenomen worden dat de woningcorporatie uitsluitend werkzaam is op het gebied van de volkshuisvesting. Daarnaast mag in de statuten zijn opgenomen dat de woningcorporatie zich in het bijzonder richt op een bepaalde doelgroep, bijvoorbeeld op woonstarters of ouderen. De Aw heeft vastgesteld dat de statuten niet in strijd zijn met het beoordelingskader.
De huurderskoepel Arcade is op grond van de Wohv door De Key in staat gesteld overleg te voeren en advies uit te brengen op de voorgestelde beleidswijziging van De Key om zich te gaan focussen op de huisvesting van woonstarters in Amsterdam, waaronder studenten. Tevens geldt dat de huurdersorganisatie een voordracht kan doen voor huurderscommissarissen, voor minimaal eenderde en maximaal de helft van het totale aantal commissarissen in de Raad van Commissarissen (RvC). Dit is relevant aangezien een voorstel tot statutenwijziging dient te worden voorgelegd aan de RvC van de corporatie.
Gemeenten kunnen geen zienswijzen geven op een statutenwijziging door een corporatie, maar hebben op grond van de Woningwet wel de mogelijkheid om jaarlijks prestatieafspraken te maken met corporaties over de bijdrage aan het gemeentelijke woningbeleid die redelijkerwijs van de corporaties kan worden verwacht. Indien nodig kunnen dus tussen De Key, de gemeente Amsterdam en huurderskoepel Arcade afspraken worden gemaakt over de huisvesting van andere mensen dan woonstarters door De Key. Tevens kan de gemeente met een huisvestingsverordening zorgen voor het passend huisvesten van individuele woningzoekenden.
Wat betekent de statutenwijziging voor de zittende huurders van De Key (80% behoort na de statutenwijziging niet langer tot de doelgroep) en wat betekent het voor de samenwerkingsafspraken tussen Amsterdamse woningcorporaties, huurdersorganisaties en de gemeente?
De statutenwijziging van De Key heeft geen invloed op de (rechts)positie van zittende huurders. In de portefeuillestrategie «Ruimte voor beweging» en ook desgevraagd bevestigt door De Key, zal de koerswijziging niet ten koste gaan van de zittende huurders. De statutenwijziging van De Key kan ook geen verandering betekenen voor reeds door De Key toegezegde bijdrage aan de bestaande Samenwerkingsafspraken 2015–2019, die de gemeente Amsterdam heeft gemaakt met de Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties en de Huurdersvereniging Amsterdam d.d. juni 2015.
Wat zijn de uitkomsten van het spoedberaad tussen de woningcorporatie en de huurders? Wat kunt u doen om de impasse te doorbreken?2
28 november jl. heeft op uitnodiging van De Key een informatiebijeenkomst plaatsgevonden tussen De Key en de diverse bewonerscommissies over de koers «Ruimte voor beweging» van de De Key en de vertaling ervan naar de portefeuillestrategie Amsterdam en de statutenwijziging. De Key kent ruim vijftig actieve bewonerscommissies, waarvan het merendeel lid is van huurderskoepel. Arcade. Op de site van De Key (https://actueel.dekey.nl/2016/11/29/1936/) wordt verslag gedaan van deze bijeenkomst. Van de 52 actieve bewonerscommissies waren er 25 aanwezig. Navraag bij de corporatie leert dat drie bewonerscommissies de bijeenkomst voortijdig hebben verlaten omdat zij zich op het standpunt stelden dat eerst de (goedgekeurde) statuten van tafel moesten alvorens van een zinvol overleg sprake kon zijn. Volgens de corporatie is de informatiebijeenkomst met de overige tweeëntwintig bewonerscommissies constructief verlopen. Het bestuur De Key heeft tijdens de bijeenkomst de koerswijziging toegelicht en daarbij benadrukt dat De Key de samenwerkingsafspraken met de gemeente Amsterdam zal nakomen en dat de rechten van de zittende huurders -ook bij doorstroming- worden gerespecteerd. De Key gaat komende periode in de uitwerking van de portefeuillestrategie zogenaamde complexbeheerplannen opstellen en deze plannen met de afzonderlijke bewonerscommissies bespreken.
Bent u van mening dat op zijn minst een zienswijze van de gemeente gevraagd zoud moeten worden bij dergelijke ingrijpende statutenwijzigingen? Kunt u uw antwoord toelichten en daarbij aangeven of u bereid bent het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting conform aan te passen?
De gemeente is betrokken bij de totstandkoming van prestatieafspraken op grond van de Woningwet en kan door het opstellen van een huisvestingsverordening invloed uitoefenen op het passend huisvesten van individuele woningzoekenden. Een wettelijke mogelijkheid voor de gemeente om een zienswijze te geven op een voorgenomen statutenwijziging door een corporatie is gelet op de reeds bestaande gemeentelijke bevoegdheden niet noodzakelijk.
Gewaarborgd is immers, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2, dat in de statuten van een corporatie altijd is opgenomen dat de corporatie zich richt op alle werkzaamheden zoals opgenomen in artikel 45 van de Woningwet. In deze wet is vastgelegd dat corporaties naar redelijkheid moeten bijdragen aan het volkshuisvestingsbeleid van de gemeente waarin zij werkzaam zijn. Op voorwaarde dat de gemeente beschikt over een actueel volkshuisvestingsbeleid (woonvisie), dienen corporaties jaarlijks in gesprek te gaan met huurdersorganisaties en gemeenten, aan de hand van het bod van de corporatie op het volkshuisvestingsbeleid van de gemeente. De gemeente kan de corporatie in de prestatieafspraken verzoeken zich te (blijven) richten op de huisvesting van alle personen die vallen binnen de doelgroep gelet op het maatschappelijk belang en voor zover dit in redelijkheid van de corporatie kan worden verwacht. Ontstaat er een geschil dat de totstandkoming van prestatieafspraken in de weg staat, dan kan dit aan mij worden voorgelegd en volgt er een bindende uitspraak, na advies van de onafhankelijke commissie die daartoe is ingesteld.
Los van de Woningwet biedt de Huisvestingswet het wettelijk kader voor woningtoewijzing aan individuele woningzoekenden. Aan de hand van een gemeentelijke huisvestingsverordening kunnen voorschriften worden opgenomen als het gaat om het financieel en ruimtelijk passend huisvesten van mensen. Woningen die worden verhuurd en die binnen het bereik van de huisvestingsverordening vallen moeten conform deze voorschriften worden verhuurd. Statutaire bepalingen van een corporatie doen daar niets aan af.
Bent u van mening dat de huurdersorganisatie instemmingsrecht zou moeten hebben bij dergelijke ingrijpende statutenwijzigingen? Kunt u uw antwoord toelichten en daarbij aangeven of u bereid bent het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting conform aan te passen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 2. In geval van ingrijpende voorgenomen wijzigingen in het beleid van de corporatie biedt de Wohv het kader waarbinnen een huurdersorganisatie de mogelijkheid wordt geboden voor overleg en het geven van advies op de voorgestelde wijziging van het beleid, zodat een huurdersorganisatie op deze wijze reeds vroegtijdig wordt betrokken bij voorgenomen beleidswijzigingen van de corporatie.
Tevens geldt dat een huurdersorganisatie op grond van de Woningwet de voordracht kan doen voor huurderscommissarissen, minimaal eenderde en maximaal de helft van het totale aantal commissarissen van de Raad van Commissarissen. Het opnemen in de Woningwet en/of het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting (BTIV), van een instemmingsrecht voor een huurdersorganisatie voor een voorgenomen statutenwijziging door een corporatie acht ik dan ook niet noodzakelijk.
Vindt u het in het algemeen een goed idee wanneer een woningcorporatie de doelgroep zoals omschreven in de Woningwet, namelijk mensen met een laag inkomen, nog verder beperkt?
De doelgroep van beleid wordt bepaald door de inkomensgrenzen zoals deze zijn opgenomen in de Woningwet. Corporaties bieden passende woonruimte aan mensen die op grond van hun inkomen in aanmerking komen voor een sociale huurwoning. Op grond van de Woningwet zijn corporaties werkzaam op het gebied van de volkshuisvesting en omvat hun werkgebied alle activiteiten die zijn opgenomen in artikel 45 van de wet. Jaarlijks kan de gemeente bij de gesprekken over de prestatieafspraken de corporatie verzoeken zich te (blijven) richten op de huisvesting van alle personen die vallen binnen de doelgroep, gelet op het maatschappelijk belang en voor zover dit in redelijkheid van de corporatie kan worden verwacht. Daarnaast kunnen andere corporaties die werkzaam zijn binnen de gemeente een bijdrage leveren aan de huisvesting van mensen uit de doelgroep. Het is aan de gemeente om te oordelen of een focus van een van de binnen de gemeente werkzame corporaties op een deel van de doelgroep de slaagkans voor andere woningzoekenden dusdanig aantast dat de gemeente de betreffende corporatie in het kader van de prestatieafspraken toch zal houden aan het bedienen van de brede doelgroep. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 kan ook een gemeentelijke huisvestingsverordening eraan bijdragen dat mensen uit de doelgroep passend worden gehuisvest.
Hoe verhoudt het verder beperken van de doelgroep door een woningcorporatie, en daarmee het uitsluiten van bepaalde groepen, zich tot het streven om tweedeling in de samenleving te voorkomen en gemengde wijken te stimuleren? Kunt u uw antwoord toelichten?
De keuze van een corporatie om een focus aan te brengen ten aanzien van een bepaald deel van de doelgroep, betekent niet per definitie dat zij andere woningzoekenden uit de doelgroep uitsluit. Binnen een gemeente zijn er bovendien vaak meerdere corporaties werkzaam die een bijdrage leveren aan de huisvesting van de doelgroep. Het is primair aan de gemeente om te sturen op de samenstelling van wijken aan de hand van haar woonvisie, prestatieafspraken en een huisvestingsverordening.
Het bericht dat er gesjoemeld wordt bij de reclassering |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gesjoemel bij de reclassering»1?
Ja.
Klopt het dat een aantal reclasseringsmedewerkers de regels overtreedt door meubels, die door taakgestraften zijn gemaakt, contant, voor een te lage prijs en zonder bon te verkopen en dat een veroordeelde tijdens zijn taakstraf aan een eigen project mocht klussen? Zo nee, waarom niet?
In opdracht van RN zijn de vermeende misstanden onderzocht door twee externe onderzoeksbureaus. RN heeft mij laten weten dat uit het onderzoek naar de financiële administratie is gebleken dat door taakgestraften gemaakte meubels, tegen de afspraken in, contant zijn afgerekend. Bij RN bestaat het beeld dat de contante verkopen zijn gedaan, omdat medewerkers onvoldoende weet hadden van de geldende afspraken. Daarom heeft RN zijn medewerkers van deze werkplaats en ook andere werkplaatsen, waar producten worden verkocht, nogmaals geïnstrueerd om verkopen niet contant te laten verlopen.
Deelt u de mening dat de belastingbetaler opdraait voor deze taakstraffen, dat geld dus zoveel mogelijk terugverdiend moet worden en dat de meubels om die reden gewoon zonder gesjoemel voor de juiste prijs aan de kringloopwinkel verkocht hadden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat door taakgestraften gemaakte meubels conform de hiervoor gestelde regels, dus voor de juiste prijs, moeten worden verkocht.
Wordt er aangifte tegen de reclasseringsmedewerkers gedaan? Zo nee, waarom niet?
Volgens de Algemeen Directeur van RN geven de externe onderzoeken geen aanleiding te veronderstellen dat werkmeesters strafbare feiten hebben begaan.
In hoeverre staat u achter het management van Reclassering Nederland nu wordt aangegeven dat zij van de corruptie op de hoogte was, de zaak bewust heeft geneutraliseerd en heeft nagelaten verantwoordelijkheid te nemen?
De aantijgingen uit 2011 zijn extern onderzocht. De onderzoekers hebben geen bewijzen voor de aantijgingen gevonden. RN heeft, zo oordeelt de kantonrechter in 2012, de melding van mogelijke misstanden toentertijd serieus genomen en hier actie op ondernomen door zelf onderzoek te doen en externe bureaus in te schakelen. RN heeft toen volgens de kantonrechter gehandeld zoals het een goed werkgever betaamt. Ook ten aanzien van de recente aantijgingen van deze ex-medewerkers heeft RN mij laten weten dat extern onderzoek is verricht. Ik heb geen aanleiding te twijfelen aan het handelen van de directeur van RN in dezen.
Ik vind, evenals de Algemeen Directeur van RN, dat ieder signaal van niet-integer gedrag binnen de reclassering moet worden onderzocht, uit oogpunt van zowel het betekenisvol uitvoeren van een straf als zorgvuldigheid naar medewerkers.
In hoeverre staat u achter de directeur van Reclassering Nederland die de klokkenluiders in 2013 niet wilde geloven, de klokkenluiders wegens verstoorde arbeidsverhoudingen op straat zette en nu, na het zien van de verborgen camerabeelden een extern onderzoek instelt naar de financiële administratie?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer gaat u nou eens serieus met deze corruptie bij de reclassering om, zeker nu recent ook al iemand is veroordeeld wegens fraude met werkstrafformulieren omdat hij deze ondertekende tegen betaling van 150 euro, terwijl de gestrafte niet had gewerkt2?
Zoals ik ook in de beantwoording van de vragen van het lid Kooiman (SP) heb opgemerkt dienen reclasseringsmedewerkers integer en conform de geldende gedragscode te handelen. Vermeende misstanden kunnen door het personeel onder andere anoniem worden gemeld via de klokkenluidersregeling van RN. Ook kunnen medewerkers die zich benadeeld voelen door hun werkgever naar het huis van Klokkenluiders stappen voor advies dan wel onderzoek. Met deze codes, regelingen en interventies wordt enerzijds geprobeerd te voorkomen dat niet-integer wordt gehandeld en wordt anderzijds geprobeerd, als het toch voorkomt, dit gedrag te signaleren en aan te pakken door onderzoek en/of aangifte te doen.