De berichten ‘Scenario kernramp grote onzin’ en ‘Vals rampscenario Tihange’ |
|
Remco Dijkstra (VVD), Chantal Nijkerken-de Haan (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Scenario kernramp grote onzin»1 en «Vals rampscenario Tihange»?2
Ja.
Onderschrijft u de vernietigende kritiek die vanuit de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) geuit wordt op het rapport van het Weense Institut für Sicherheits- und Risikowissenschaften (IRS)?
De ANVS is verzocht door de commissaris van de Koning in Limburg en de voorzitter van de Veiligheidsregio Zuid-Limburg de vraag te beantwoorden of naar aanleiding van het ISR rapport de voorbereiding op een nucleair ongeval aangepast zou moeten worden.
De ANVS geeft in haar reactie aan dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de beoordeling van het FANC over de structurele integriteit van het reactorvat van Tihange 2 en dat het door ISR geschetste scenario en de effecten daarvan erg onrealistisch zijn. De conclusie van de ANVS is dat het ISR rapport geen toegevoegde waarde vormt bij de voorbereiding in Nederland op een stralingsongeval. Er is derhalve geen aanleiding op basis van het ISR rapport om de voorbereiding door de Veiligheidsregio Zuid-Limburg op een ongeval bij Tihange 2 aan te passen.
Op basis van de argumentatie van de ANVS onderschrijf ik de door de ANVS getrokken conclusie.
Wie was opdrachtgever van het in oktober gepresenteerde rapport van het IRS over een eventuele ramp in Tihange2? Klopt het dat de gemeente Aken daar een rol in speelde? Zo ja, wat was haar onderzoeksverzoek en kunt u uitsluiten dat politieke motieven hierbij een rol hebben gespeeld?
Uit het ISR rapport blijkt dat de gemeente Aken opdracht heeft gegeven tot de opstelling van dit rapport. Gevraagd is om een ruwe schatting te geven van de mogelijke radiologische gevolgen voor de stad Aken, als gevolg van het falen van het reactorvat in Tihange 2. Het is mij niet bekend of politieke motieven bij het geven van de opdracht een rol gespeeld hebben.
Kunt u bevestigen dat de Duitse Bundesregering zelf ook vraagtekens zet bij dit rapport en kunt u aangeven welke conclusie zij hieraan verbindt?
In het Duitse parlement, de Bundestag, zijn aan de Duitse regering vragen gesteld over het ISR rapport. De Duitse regering komt tot de conclusie dat het ISR rapport ongeschikt is voor de evaluatie van de te nemen maatregelen en zoneringen in het kader van de voorbereiding op kernongevallen in de regio Aken. Daarnaast heeft de Bondsregering aan de Belgische autoriteiten gevraagd om een representatieve bronterm (beschrijving van hoeveelheid en samenstelling radioactieve stoffen die in een bepaald scenario vrijkomen naar de omgeving) voor de kerncentrale in Tihange ter beschikking te stellen. De Duitse regering wil hiermee zelf verspreidingsberekeningen laten uitvoeren. De uitkomsten van deze berekeningen worden besproken met België.3
In hoeverre zijn de reactoren in België uit de jaren zeventig nu verbeterd en veiliger dan bij de bouw, zoals de directeur van de ANVS stelt?
In de nucleaire sector wordt continu gewerkt aan het verhogen van de veiligheid. Zo is er in West-Europa veel aandacht voor het installeren van extra veiligheidssystemen die het vroegtijdig en grootschalig vrijzetten van radioactiviteit bij een kernongeval moeten tegen gaan. Het gevolg van deze grote investeringen in de veiligheid door de jaren heen leidt er toe dat een kerncentrale gedurende zijn levensduur meer veiliger wordt in plaats van minder veilig, zoals vaak gesuggereerd wordt. Tijdens de inspectie op 20 januari 2016 in Doel waar ik zelf ook bij aanwezig was, was juist de aanleg van dergelijke veiligheidsverhogende systemen (in dit geval de post-Fukushima stresstestmaatregelen) het onderwerp van de inspectie. Ook bij Tihange zijn inspecteurs van de ANVS aanwezig geweest bij een inspectie naar de installatie van dergelijke veiligheidsverhogende maatregelen.
Kunt u aangeven of er eigenlijk sprake is van nepnieuws dat voorkomt uit het Weense rapport? Zo ja, hoe schadelijk is dit? Zo nee, wat is er dan niet nep aan?
Het is goed dat over een zo belangrijk onderwerp als nucleaire veiligheid een maatschappelijk debat wordt gevoerd. Het is helaas onvermijdelijk dat daarbij enige onrust ontstaat. Over de vraag of daarbij sprake is van nepnieuws laat ik mij niet uit omdat dat moeilijk te beoordelen is. Ik laat de inhoud en de conclusies van het ISR-rapport voor rekening van de onderzoekers en beoordeel beide op hun merites. Wat ik belangrijk vind, is dat er een transparante uitwisseling van informatie en standpunten plaatsvindt, op basis waarvan het bestuur en de bevolking, ook in Limburg, kan bepalen of er aanleiding is voor ongerustheid of niet. In dit verband herinner ik u ook aan mijn brief aan uw Kamer van 17 oktober jl. Daarin ben ik ingegaan op de door uw Kamer eerder aangenomen moties over versterking van de rol veiligheidsregio in de onafhankelijke informatievoorziening en over het verbeteren van de communicatie over nucleaire veiligheid richting bewoners van de grensprovincies. Daarbij zijn ook met de Belgische autoriteiten afspraken gemaakt over de rol van de veiligheidsregio in de informatievoorziening, zowel voor het geval dat sprake is van een nucleair ongeval als wanneer sprake is van ongewone gebeurtenissen. Het gaat dan om een gebeurtenis, waarbij er geen sprake is van een nucleaire crisis, maar die mogelijk wel tot onrust in de regio kan leiden.
Onderschrijft u dat met dergelijke rapporten juist onrust onder de bevolking in Zuid-Limburg wordt aangewakkerd? Wat gaat u eraan doen om die begrijpelijke onrust onder de bevolking weg te nemen?
Zie antwoord vraag 6.
De online verkoop van medicijnen |
|
Joyce Vermue (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de website www.deapotheker.com/shop en het geneesmiddel dormicum wat daar te verkrijgen is?
Ja.
Hoe waardeert u deze website en het feit dat dergelijk heftige geneesmiddelen online te verkrijgen zijn? Wordt hier de wet mee overtreden? Zo nee, hoezo niet? Zo ja, wat gaat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) doen om hier tegen op te treden?
Het aanbieden van dergelijke geneesmiddelen via deze website is illegaal en bij de IGZ bekend. Het onbevoegd te koop aanbieden van geneesmiddelen die uitsluitend op doktersrecept te verkrijgen zijn (UR-geneesmiddelen) is niet toegestaan. Bij het te koop aanbieden van geneesmiddelen is het tevens verplicht om het EU-logo te voeren op de website. Het ter hand stellen van UR-geneesmiddelen zonder dat een recept wordt overgelegd, is eveneens verboden.
De inspectie heeft onderzoek gedaan naar deze website, maar de houder van deze website is niet te achterhalen. De inspectie heeft geïntervenieerd zodat via de internet service provider de website offline is gehaald. Vervolgens heeft de houder van de website, de website verhuisd naar een andere, buitenlandse registrar. Hierdoor kan de inspectie geen directe invloed meer uitoefenen.
De inspectie brengt informatie over illegale websites onder de aandacht van collega inspectiediensten in het buitenland. Zij worden er daarbij op geattendeerd dat de website mogelijk op hun grondgebied wordt beheerd.
Herinnert u zich de eerdere vragen over de website www.dokteronline.nl?1 Hoe waardeert u het feit dat er in korte tijd via verschillende websites dergelijke geneesmiddelen worden aangeboden? Is er bekend hoeveel websites in Nederland online medicijnen aan patiënten verkopen?
Ja, ik herinner me uw eerdere vragen over de website www.dokteronline.com en heb deze op 14 december beantwoord2.
Op het internet staan diverse websites die geneesmiddelen te koop aanbieden. Het is een wereldwijde business. Helaas bevinden zich hiertussen ook malafide aanbieders. Dit is geen nieuw probleem en blijft een punt van zorg en aandacht.
De IGZ kan handhaven op het moment dat de Nederlandse wet wordt overtreden. Als de verantwoordelijke achter een illegale website niet rechtstreeks kan worden aangepakt (bijvoorbeeld omdat deze niet te achterhalen valt of zich in het buitenland bevindt) dan probeert de IGZ de website aan te pakken via service providers.
Een website kan uit de lucht worden gehaald als daar aanleiding toe is. Helaas is dat in de wetenschap dat de illegale activiteit de volgende dag onder dezelfde exploitant via een andere provider weer van start kan gaan. Dit maakt de handhaafbaarheid complex en lastig.
Er zijn veel websites die (ook) in Nederland online geneesmiddelen verkopen en/of te koop aanbieden, maar het precieze aantal en wat zij precies verkopen is niet bekend.
Nederlandse online aanbieders van geneesmiddelen moeten aangemeld zijn bij het CIBG en vermeld staan op een overzicht van online-aanbieders van geneesmiddelen. Dit is te raadplegen op www.aanbiedersmedicijnen.nl. Ook moet het daarbij horende Europese logo op hun website zijn geplaatst.
Welke rol speelt de IGZ in beide gevallen? Kunt u aangeven of het onderzoek wat u heeft toegezegd in de Kamervragen van de Interpol Liasons Team (ILT) naar dokteronline is afgerond? Welke resultaten heeft dit onderzoek opgeleverd?
Het onderzoek van de IGZ naar Dokteronline.com loopt nog. Ik kan hierover dus nog geen resultaten mededelen. Zie het antwoord op vraag twee voor de resultaten van het toezicht op DeApotheker.com.
Kunt u aangeven hoe het contact met het Verenigd Koninkrijk en Duitsland, dat u heeft aangekondigd in de beantwoording op genoemde eerdere vragen, verlopen is en hoe u, samen met uw Europese collega’s, de online verkoop van dergelijke geneesmiddelen denkt tegen te gaan?
De IGZ heeft de informatie over deze casus gedeeld met haar collega toezichthouders in het Verenigd Koninkrijk en Duitsland. In het kader van het lopende onderzoek kan ik daar niet nader op ingaan.
In 2011 is de Europese richtlijn 2011/62/EU van kracht geworden. Doel van deze richtlijn is te verhinderen dat vervalste geneesmiddelen in de legale distributieketen van geneesmiddelen terechtkomen. Hier is ook de verplichting uit voortgekomen voor online aanbieders om zich aan te melden bij de overheid en het EU logo op de website aan te brengen. VWS heeft de bij u bekende beleidsagenda vervalste geneesmiddelen opgesteld, waar vanuit onder andere wordt ingezet op bewustwording bij het publiek. Het is en blijft echter onmogelijk om het gehele internet onder controle te hebben of alle mensen die hier gebruik van maken.
Hoe verloopt de campagne «echt of nep»? Zijn daar inmiddels al resultaten van bekend? Hoe worden de resultaten van deze campagne meetbaar gemaakt?
Het doel van de publiekscampagne vervalste geneesmiddelen is om bewustwording te creëren van de risico’s die het online bestellen van geneesmiddelen met zich mee kan brengen. De campagne biedt daarnaast handvatten om de betrouwbaarheid van de aanbieder te controleren. Zoals ik in de beantwoording van eerder genoemde Kamervragen heb aangegeven, heeft de campagne in 2016 nog te kort gelopen om nu het effect op de bewustwording goed te kunnen beoordelen. Wel is eind 2016 op basis van een campagne-effectonderzoek en webstatistieken bekeken wat het bereik van de campagne tot nog toe is geweest en of de boodschap helder is overgebracht. Hieruit is duidelijk geworden dat de campagne een goede communicatieve werking heeft gerealiseerd, waarbij het bereik van de banners conform benchmark is en via inzet van search in de periode mei – oktober gemiddeld 8.512 bezoekers per week op de website zijn gekomen. De boodschapoverdracht en de waardering voor de campagne zijn hoog. De uitdaging van de vervolginspanningen in 2017 ligt bij het nog sterker uitdragen van handelingsperspectieven. Daar wordt door VWS op dit moment aan gewerkt.
Een mogelijk tekort aan accountants die gemeentelijke jaarrekeningen controleren |
|
Eric Smaling , Arnold Merkies |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Gemeenten vrezen zonder accountant te komen zitten» en «Accountants zijn als de dood voor de AFM»?1
Ja
Wat is uw reactie op de genoemde uitkomsten van de enquête, waaruit zou blijken dat de drie grootste accountantskantoren op grote schaal contracten met gemeenten schrappen, niet meer inschrijven op aanbestedingen en/of tussentijds onder lopende contracten proberen uit te komen? Is het waar dat het voor gemeenten steeds lastiger is om een accountant te vinden?
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, dhr. Plasterk, heeft mede namens de Minister van Financiën op 6 februari jl. een brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer geschreven over de controle van de jaarrekening van gemeenten (Tweede Kamer vergaderjaar 2016–2017, 34 550 B, nr. 12). Voor de controle van de jaarrekening 2016 was er een knelpunt bij de gemeenten Eemsmond, Winsum, Bedum en De Marne. Bij een aanbesteding voor onder meer de controle van de jaarrekening 2016, heeft geen enkel accountantskantoor ingeschreven. Deze gemeenten hebben de Minister van BZK verzocht om uitstel. Dat uitstel is verleend. De eerder genoemde Groningse gemeenten zijn er overigens begin januari 2017 in geslaagd om alsnog een accountant te contracteren, voor de controle van de jaarrekening 2016. Er hebben zich geen andere gemeenten bij het Rijk gemeld, die een aanbesteding hebben georganiseerd voor de controle van de jaarrekening 2016, waarop geen enkel accountantskantoor heeft ingeschreven. Te verwachten is dat ook in 2017 en de jaren daarna er wisselingen van accountantskantoren bij gemeenten zullen zijn. Hoe de markt zich exact zal ontwikkelen, valt nu niet te zeggen.
Herkent u zich in de verklaring van de «Big Four» dat mogelijke terughoudendheid naar hun mening veroorzaakt wordt door capaciteitsproblemen als gevolg van de krapte op de arbeidsmarkt, verzwaarde kwaliteitseisen, verscherpt toezicht en de verplichte accountantswissel bij beursgenoteerde bedrijven? Zo ja, onderschrijft u dit? Zo nee, wat is dan naar uw mening de oorzaak? Welke oplossingen ziet u?
Een werkgroep van het Ministerie van Financiën, het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) heeft enkele achtergronden in kaart gebracht. Er is op dit moment door de gunstige economische ontwikkeling een toegenomen vraag naar accountancydiensten. Dit speelt zowel in Nederland als wereldwijd, zowel in de gemeentelijke sector als in andere markten. De vraag is groter dan de op dit moment beschikbare capaciteit, mede omdat accountantskantoren (mede met oog op de toegenomen publieke aandacht voor auditkwaliteit) hun controlewerkzaamheden hebben geïntensiveerd. Ten slotte maken accountantskantoren afwegingen tussen de beschikbare schaarse capaciteit, de sectorkenmerken en de verdienmogelijkheden in verschillende markten.
Gegeven het feit dat het hier een vrije markt betreft en gegeven de constatering dat wijzigingen in de markt tot nog toe in vrijwel alle gevallen door de markt worden opgevangen, wordt primair ingezet op het verlagen van de toetredingsdrempels voor nieuwe toetreders en het wegnemen van mogelijke knelpunten bij aanbestedingsprocedures en de borging van de kwaliteit van de dienstverlening van nieuwe toetreders.
Zijn er naar uw mening voldoende middelgrote accountsorganisaties om de verschuiving, veroorzaakt door het terugtreden van de «Big Four», op te vangen en om alle gemeenten op tijd te voorzien van een goedkeurende accountantsverklaring?
In de gemeentesector zijn bij de controle op de jaarrekening 2015 ten opzichte van de controle op de jaarrekening 2014, 54 gemeenten van accountant gewisseld. Er zijn drie grote kantoren actief in de gemeentemarkt, namelijk Deloitte, E&Y en PWC. Het aandeel van deze drie grote kantoren is gedaald. Er zijn ook drie (kleinere) accountantskantoren toegetreden. Naar verwachting zal de trend van de terugtred van grote kantoren doorzetten, waarbij deze kantoren zich waarschijnlijk vooral zullen concentreren op de grotere gemeenten. Middelgrote kantoren zullen hun marktaandeel kunnen vergroten en er is ook ruimte voor nieuwe toetreders. Ook voor de controle over het verslagjaar 2016 lijken wisselingen op deze manier ingevuld te worden. Of er knelpunten op gaan treden bij de aanbesteding van accountancydiensten door gemeenten in het kalenderjaar 2017, is ongewis en afhankelijk van de wijze waarop de markt reageert op de verwachte terugtred van de grotere accountantskantoren en de capaciteit van andere kantoren om deze gemeentelijke cliënten te kunnen overnemen.
Hebben de veranderingen in de zorg in 2015, waarbij veel zorgtaken overgedragen zijn aan gemeenten, naar uw mening geleid tot een verantwoordingscircus waardoor accountants en gemeenten tegenover elkaar zijn komen te staan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Naar mijn mening is er geen sprake van verantwoordingscircus. Door de decentralisaties in het sociaal domein is de verantwoording door gemeenten wel complexer geworden en zijn zij onder meer afhankelijk van de verantwoording door samenwerkingsverbanden, zorgaanbieders en de SVB. De beroepsorganisatie van accountants (NBA) en de VNG zijn in goed overleg over de veranderingen die zich voltrekken in de financiële verantwoording.
Staat naar uw mening de tijdsinvestering om te komen tot een goedkeurende gemeentelijke accountantsverklaring – gezien het controleren vanwege kwaliteitseisen steeds meer tijd kost – nog in verhouding tot de vergoeding?
Het is hierbij van belang om op te merken dat de accountantsmarkt in beginsel een vrije markt is met vraag en aanbod. De omstandigheid dat het een vrije markt betreft, heeft tevens tot gevolg dat marktpartijen (gemeenten en accountants) zelf verantwoordelijk zijn voor het contracteren van accountancydiensten tegen marktconforme condities. Prijsvorming vindt ook op deze markt plaats.
Is naar uw mening het ambtenarenapparaat bij middelgrote en kleine gemeenten voldoende toegerust om gedegen werk te kunnen blijven leveren, nu zij na overheveling van rijkstaken als zorg, jeugdzorg, maatschappelijke ondersteuning, re-integratie van werkzoekenden en bezuinigingen, ook te maken gaan krijgen met ingewikkelde grondboekhoudingen en de (digitale) voorbereiding van de overgang naar de Omgevingswet? Zo ja, waar blijkt dat naar uw mening uit? Zo nee, op welke wijze gaat u gemeenten ondersteunen?
Wat betreft de voorbereiding op de Omgevingswet worden gemeenten ondersteund via het implementatieprogramma Aan de slag met de Omgevingswet. Via dit programma worden bevoegd gezagen, burgers en bedrijven voorbereid op de nieuwe wet-en regelgeving die gaat gelden in het fysieke domein, de daarbij gewenste gedragsverandering en het Digitaal Stelsel Omgevingsrecht. Daarnaast vindt via het implementatieprogramma afstemming plaats over collectieve ondersteuning die door de koepelorganisaties wordt aangeboden.
De werking van het implementatieprogramma, de ontwikkelingen bij het bevoegd gezag en de realisatie van de vier verbeterdoelen van de Omgevingswet worden gemonitord. De voortgang wordt aan de Kamer gerapporteerd, zoals aangegeven per brief op 7 oktober 2016 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, 33 118 nr. 35).
Het toegerust zijn van het ambtenarenapparaat is binnen de bestuurlijke verhoudingen de verantwoordelijkheid van gemeenten als zelfstandige bestuurslaag.
Gemeenten kunnen daarbij bij voorbeeld gebruik maken van gemeenschappelijke regelingen en (ondersteunende) producten vanuit het programma i-sociaal domein van de VNG. In de Kamerbrief van 14 november 2016 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, 34 477, nr. 9) heeft de Minister van BZK ook gewezen op de mogelijkheid van ondersteuning van gemeenten vanuit het programma «Gemeenten van de Toekomst».
Het aantal alcoholcontroles in het verkeer |
|
Duco Hoogland (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de cijfers over het aantal alcoholcontroles in het verkeer in 2016?1
Ja.
Hoe verklaart u de teruggang van 17,5 procent (van 3.752 naar 3.097) in het aantal alcoholcontroles in het verkeer? Is deze teruggang het gevolg van ingezet beleid?
In de beantwoording van eerdere Kamervragen op dit onderwerp d.d. 1 februari 2017 is aangegeven dat het aantal geregistreerde alcoholcontroles over de laatste jaren een dalende trend laat zien2. De politie zet minder in op de grote alcoholcontroles omdat deze door het gebruik van sociale media minder effectief zijn geworden; mede daarom wordt er meer nadruk gelegd op individuele controles. Het registreren van individuele controles, waarbij ook getest wordt op het gebruik van alcohol, is niet verplicht, waardoor uit het aantal geregistreerde alcoholcontroles geen volledig beeld van de inzet van politie kan worden afgeleid.
Heeft de situatie rondom het alcoholslot invloed gehad op het aantal alcoholcontroles? Zo ja, welke?
Voor zover mij bekend, niet.
Is het waar dat politieagenten niet verplicht zijn alcoholcontroles te registreren? Acht u dit wenselijk? Wat zegt dit over de betrouwbaarheid van de vrijgegeven cijfers?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat het afgelopen jaar meer de nadruk is gelegd op individuele alcoholcontroles (dan op fuikcontroles)? Zo ja, hoe verklaart u dan de afname van het aantal individuele controles in de ochtend, middag en nacht?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat bij controles niet geregistreerd wordt of er sprake is van een overtreding of misdrijf? Zo ja, waarom niet en op basis waarvan kan dan de effectiviteit van alcoholcontroles worden vastgesteld? In hoeverre kan in de cijfers ondersteuning worden gevonden voor de stelling dat gerichte, individuele controles effectiever zijn?
Overschrijding van de alcohollimiet is altijd een misdrijf. Hier wordt proces verbaal van opgemaakt en er vindt dus registratie plaats.
In de politieregistratie wordt niet apart bijgehouden hoeveel overschrijdingen van de alcohollimiet per controle worden geconstateerd; dat geldt zowel voor fuikcontroles als voor individuele controles. De politie werkt informatie-gestuurd en zet op basis daarvan op locaties en tijden gericht verkeerscontroles in. Op deze wijze wordt gepoogd het alcoholgebruik in het verkeer terug te dringen. In de beantwoording van de vragen 2, 4 en 5 is aangegeven waarom individuele controles effectiever worden geacht dan grootschalige verkeerscontroles. Grootschalige verkeerscontroles vergen ook meer voorbereiding en capaciteitsinzet van de politie en leiden doorgaans tot veel no-hits.
Het bericht dat in Turkije geen televisieberichtgeving over aanslagen is toegestaan |
|
Emre Ünver (PvdA), Marit Maij (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Turkse TV geen verslag meer mag doen van terroristische aanslagen?1
Ja.
Klopt het dat deze maatregel van overheidswege is opgelegd? Wat is uw reactie op deze nieuwe inperking van de persvrijheid in Turkije?
Met het van overheidswege uitvaardigen van deze instructie wordt het Turkse media in de periode direct volgend op een aanslag uitsluitend nog toegestaan om officiële regeringsmededelingen door te geven aan het publiek. De instructie zou gelden zolang de noodtoestand van kracht is in Turkije.
Op dit moment verblijven ten minste 154 journalisten in detentie. 160 mediabedrijven zijn gesloten. Ten minste 3.000 journalisten zijn sinds januari 2016 ontslagen. Van honderden journalisten is de persaccreditatie ingetrokken. De meeste journalisten zijn nog in afwachting van hun proces.
Pers- en internetvrijheid zijn fundamentele Europese waarden. Nederland brengt het belang van deze waarden in deze context frequent aan de orde, zowel in bilaterale contacten met Turkije als in EU-verband.
Deelt u de mening dat deze maatregelen van de Turkse regering van president Erdogan een inbreuk vormen op onafhankelijke berichtgeving in Turkije en die indruisen tegen het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens? Zo ja, op welke wijze kan dat effectief in Europees verband richting Turkije aan de orde gesteld worden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid erop aan te dringen dat de Nederlandse vertegenwoordiging in de Raad van Europa pleit voor het aanspreken van Turkije op deze inbreuk op mensenrechten en de persvrijheid? Zo ja, wanneer en op welke wijze?
De Raad van Europa volgt de ontwikkelingen in Turkije sinds de mislukte couppoging op diverse manieren. Verschillende commissies hebben bezoeken gebracht aan Turkije en kritische rapporten gepubliceerd over de staat van de mensenrechten en de rechtsstaat in Turkije. Op 15 februari jl. publiceerde de Mensenrechtencommissaris van de Raad van Europa een kritisch memorandum over vrijheid van meningsuiting en mediavrijheid in Turkije. In maart zal ook de Venetiëcommissie een opinie over dit onderwerp uitbrengen.
Het kabinet hecht zeer aan de rol van de Raad van Europa in deze en blijft en zal zich inzetten en ook oproepen tot naleving van de adviezen en actieve en concrete samenwerking tussen de Raad van Europa en Turkije.
Hoeveel klachten zijn er bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens inmiddels ingediend tegen Turkije vanwege inbreuken op de persvrijheid? Wat is het resultaat van deze rechtszaken?
Het kabinet is niet bekend met de hoeveelheid klachten die op dit onderwerp zijn ingediend tegen Turkije. Het kabinet tekent daarbij aan dat het EHRM ingediende klachten niet altijd aan de direct betrokken staat – in casu Turkije – communiceert. Er zijn uitspraken van het EHRM in eerdere zaken tegen Turkije waarbij een schending is geconstateerd van artikel 10 van het EVRM, waar persvrijheid onder valt.
Wat zijn de overige ontwikkelingen in Turkije met betrekking tot de persvrijheid de laatste maanden?
Zie antwoord vraag 2.
In welke mate is in Turkije onafhankelijke berichtgeving over aanslagen, maar ook over overige zaken, regeringsbeleid etc. momenteel nog mogelijk? Welke laatste actuele gegevens heeft u over het sluiten van media en/of het oppakken en veroordelen van journalisten in Turkije?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze ondersteunt Nederland of ondersteunen Nederlandse organisaties onafhankelijke Turkse media om hen te helpen in hun strijd voor onafhankelijke, vrije pers?
Via het MATRA en Mensenrechtenprogramma van de Nederlandse ambassade in Ankara worden op dit moment drie verschillende projecten gesteund die Turkse media helpen op onafhankelijke wijze hun werk te doen. Daarnaast zijn extra middelen vrijgemaakt voor projecten in Turkije die vrijheid van meningsuiting beschermen en onafhankelijke media ondersteunen.
Wapenhandel met Turkije |
|
Harry van Bommel , Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het rapport «Power Projection, Turkey’s Military Build-Up: Arms Transfers and an Emerging Military Industry» en het bericht «Theresa May signs £ 100m fighter jet deal with Turkey's Erdoğan»?1
Ja.
Kunt u aangeven welke restricties er op dit moment gelden voor export van militair materieel naar Turkije?
Voor export van militair materieel naar Turkije is een uitvoervergunning vereist. Vergunningaanvragen voor uitvoer naar Turkije worden getoetst aan de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake Wapenexport.
Nederland en Turkije zijn beide partners in een omvangrijk, multinationaal project om de F-35 Joint Strike Fighter te produceren. Turkije speelt een cruciale rol in het productieproces. F-35-gerelateerde goederen die vanuit Nederland naar Turkije geëxporteerd worden, zijn dus geen reguliere, directe transacties van Nederlandse partijen aan de Turkse strijdkrachten, maar betreffen goederen bestemd voor het multinationale productieproces van de F-35. De F-35 wordt geassembleerd op locaties in de VS, Turkije en Italië, en zal de komende jaren in gebruik genomen worden door de luchtmachten van diverse landen.
Hoe beoordeelt u, tegen de achtergrond van Turkse luchtbombardementen in het zuidoosten van het land en over de grens in Syrië en Irak, de levering vanuit Nederland aan Turkije van onderdelen voor de JSF?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de conclusie van het bij vraag 1 genoemde rapport dat veel staten militaire techniek en materieel aan Turkije leveren die duidelijk bedoeld zijn om ingezet te worden in de gewapende conflicten die het land op dit moment uitvecht? Zo nee, waarom niet?
Staten hebben het recht én de plicht om hun burgers te beschermen. Het aanschaffen van conventionele wapens is een middel voor deze legitieme veiligheidsbehoefte. Het kabinet is dan ook niet a prioritegen de levering van militair materieel aan NAVO-bondgenoot Turkije. Wel blijven alle EU-lidstaten bij besluiten over de uitvoer van militair materieel gebonden aan het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport (2008/944/GBVB) en dienen zij op case by case-basis een afweging te maken hoe een exportaanvraag zich tot het Standpunt verhoudt. Daarbij dient te worden aangetekend dat de beslissing om uitvoer van militaire goederen goed te keuren een nationale bevoegdheid is, zoals is vastgelegd in artikel 4, lid 2 van het Gemeenschappelijk Standpunt. Overwegingen van (inter)nationale veiligheidspolitiek kunnen dus meespelen in de afwegingen van EU-lidstaten in het al dan niet afgeven van vergunningen. Nederland is zeer strikt in de toepassing van het Gemeenschappelijk Standpunt en zal een vergunningaanvraag afwijzen wanneer het de voorgenomen uitvoer niet in overeenstemming acht met de criteria van het Gemeenschappelijk Standpunt. Zoals ook gemeld tijdens in de beantwoording van de feitelijke vragen voor het AO wapenexportbeleid van 25 oktober 2016, heeft Nederland ook vergunningaanvragen voor Turkije afgewezen. In totaal zijn vorig jaar vier aanvragen voor Turkije afgewezen.
Deelt u de opvatting dat dit haaks staat op geldende exportcriteria? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om in EU-verband hierover uw zorgen uit te spreken en te bepleiten dat de export van militair materieel aan Turkije wordt opgeschort? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nederland heeft in 2016 in EU Raadskader (COARM) tegenover de andere EU-lidstaten aangegeven extra zorgvuldig te toetsen op de criteria voor mensenrechten en intern conflict. Daarmee heeft Nederland de andere EU-lidstaten opgeroepen dat ook te doen.
Het kabinet is geen voorstander van een unilateraal wapenembargo t.a.v. NAVO-bondgenoot Turkije. Uit de eerdergenoemde EU-besprekingen is daarnaast duidelijk gebleken dat er geen draagvlak is voor EU-brede wijzigingen in het wapenexportbeleid t.a.v. Turkije.
Subsidieverlening aan organisaties voor slachtoffers van seksueel misbruik in de kerk |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het opstappen van alle leden van de Raad van Toezicht van de stichting Koepel Landelijk Overleg Kerkelijk Misbruik (KLOKK)?1 Wat zijn de redenen geweest voor deze leden om op te stappen?
De leden van de raad van Toezicht van de stichting KLOKK hebben een eigen keuze gemaakt om op te stappen. Zij hebben VWS daarna schriftelijk geïnformeerd over deze stap en aangegeven dat de verstoorde relatie tussen de Raad van Toezicht en het Bestuur de reden is geweest dat de Raad van Toezicht is opgestapt.
In hoeverre werd de Raad van Toezicht door KLOKK in staat gesteld de taken zorgvuldig en volledig uit te voeren?2 Klopt het dat zij geen informatie kregen over de manier waarop het subsidiegeld werd uitgegeven?
In de toelichting die de leden van de Raad van Toezicht hebben gegeven op hun keuze om op te stappen hebben zij aangegeven dat de wijze van optreden van de voorzitter de reden is geweest voor het opstappen. De besteding van de subsidiemiddelen was bij de Raad van Toezicht bekend.
Klopt het dat het salaris van de directeur van KLOKK in overleg met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) is vastgesteld?3 4 Hoe verhoudt zich dit tot een vermeende brief van het Ministerie van VWS aan KLOKK uit 2013, waarin staat dat de Raad van Toezicht de hoogte van het salaris bepaalt?5 Hoe beoordeelt u deze discrepantie en welke gevolgen heeft deze?
VWS heeft voor de jaren 2014 tot en met 2017 aan de stichting KLOKK een projectsubsidie toegekend voor de activiteiten lotgenotenbegeleiding, voorlichting/ondersteuning en externe contacten. Daarbinnen is ruimte geboden voor een bedrag van maximaal € 57,00 bruto per uur voor de salariskosten van de directeur. Dit bedrag is gezien de uit te voeren werkzaamheden van de stichting niet ongebruikelijk.
Het is evenwel aan de Raad van Toezicht, in de rol van werkgever van de directeur, om de arbeidsvoorwaarden van de directeur vast te stellen. VWS speelt daarbij geen rol.
Het is aan de directeur van de stichting om kwalitatief goede werknemers aan te nemen en het salarisniveau daarvan vast te stellen, binnen de ruimte die de subsidietoekenning daartoe biedt.
Indien de genoemde activiteiten waarvoor de stichting subsidie ontvangt grotendeels uitgevoerd worden door bedoelde personen, lijkt het begrijpelijk dat de salariskosten van hen een substantieel deel van begroting vormen. De beoordeling daarvan is evenwel aan de Raad van Toezicht.
In hoeverre acht u het te verantwoorden dat de directeur en zijn vrouw bijna de helft van de subsidie als salariskosten declareren?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre is duidelijk waar de subsidie van de stichting KLOKK precies naartoe gaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
De subsidie wordt, conform de meerjarenbegroting van de stichting KLOKK op basis waarvan subsidie is verleend, besteed aan de activiteiten lotgenotenbegeleiding, voorlichting/ondersteuning en externe contacten. De financiële en inhoudelijke verslagen over de jaren 2014 en 2015 zijn naar VWS gestuurd. Op basis van de begroting en het activiteitenplan voor 2017 zal VWS de bevoorschotting voor het jaar 2017 verstrekken. De subsidieperiode stopt na 2017.
Wat is er van de extra eisen terechtgekomen die het Ministerie van VWS heeft gesteld aan KLOKK naar aanleiding van de «Tussenevaluatie Subsidietoekenning SKIP, KLOKK en SHN» d.d. april 2016? Welke eisen zijn door KLOKK goed uitgevoerd en welke niet?6 Kunt u uw antwoord toelichten?
In de «Tussenevaluatie Subsidietoekenning SKIP, KLOKK en SHN», opgesteld door de Rebelgroep, zijn voor de stichting KLOKK specifieke aanbevelingen opgenomen. Deze aanbevelingen hadden onder andere betrekking op de kwetsbaarheid en de continuïteit van de organisatie, de legitimiteit van het Bestuur door het niet betrekken van vrijwilligers bij de activiteiten en de vermenging van functies van de portefeuillehouder Financiën binnen de Raad van Toezicht die tevens eigenaar is van het bedrijf dat de administratie van KLOKK verzorgde.
Op nadrukkelijk verzoek van VWS is deze vermenging van functies per 1 juli 2016 opgeheven. Tevens heeft de stichting KLOKK op verzoek van VWS op 24 juni 2016 schriftelijk aangegeven welke verbeterpunten de stichting zal doorvoeren naar aanleiding van de aanbevelingen van Rebel. Op 31 januari 2017 heeft KLOKK op verzoek van VWS schriftelijk gerapporteerd over de voortgang hiervan. Uit deze update blijkt dat nog niet alle toegezegde verbeterpunten zijn uitgevoerd. Daarmee zijn de zorgen over de legitimiteit, kwetsbaarheid en transparantie van de stichting KLOKK nog niet weggenomen. Om die reden heeft VWS aangegeven hierover met de nieuwe Raad van Toezicht, zodra deze is aangetreden, en het Bestuur van KLOKK in gesprek te gaan.
Het meest recente gesprek dat VWS met het bestuur van de stichting KLOKK heeft gevoerd, heeft op 18 januari 2017 plaatsgehad. In dit gesprek is onder meer gesproken over de sturingsopgaven van KLOKK gelet op de ontstane situatie na het aftreden van de voltallige Raad van Toezicht en de zwakke gezondheid van enkele leden van het bestuur. Tevens zijn reeds gemaakte afspraken over de financiële verantwoording door KLOKK, herbevestigd.
KLOKK heeft inmiddels laten weten dat er een nieuwe Raad van Toezicht, bestaande uit drie personen, is aangetreden.
Wat zijn de uitkomsten geweest van de gesprekken tussen het Ministerie van VWS en de stichting KLOKK? Welke afspraken zijn daarbij gemaakt en op welke manier wordt de nakoming hiervan gecontroleerd?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw reactie op de conclusie van KLOKK dat zij geen verantwoordelijkheid meer kunnen nemen voor het uitvoeren van de kostenplaats MCU, omdat deze uitgaven niet te verantwoorden zijn?7 Wat bedoelt KLOKK daar volgens u precies mee?
In 2013 is met de stichting KLOKK afgesproken dat zij een centrale rol zouden spelen voor de slachtofferorganisaties van in het verleden gepleegd seksueel misbruik in de Rooms-Katholieke Kerk. De te verwachten kosten van de lotgenotengroepen Nederland Heelt en Mea Culpa United (MCU) zijn als aparte activiteit zichtbaar gemaakt in de begroting van KLOKK. Daarmee kan KLOKK facturen van deze organisaties, zoals voor zaalhuur voor lotgenotenbijeenkomsten betalen. Van doorsubsidiëring is dan ook geen sprake.
De kostenposten voor de lotgenotengroepen Nederland Heelt en MCU zijn geoormerkt en kunnen niet door KLOKK voor andere doeleinden worden ingezet.
Het bestuur van KLOKK heeft aangegeven dat de door MCU aangeleverde gegevens ten behoeve van de controle van de jaarrekening door de accountant van KLOKK als onvoldoende zijn beoordeeld. Op grond hiervan zou KLOKK, als verantwoordelijke partij voor de subsidie, niet in staat zijn om de rechtmatigheid en doelmatigheid van de uitgaven van MCU te kunnen verantwoorden.
Tussen KLOKK en MCU dienen derhalve goede afspraken gemaakt te worden over de wijze waarop de uitgaven die ten laste komen van de MCU-kostenpost door KLOKK kunnen en moeten worden verantwoord.
In de contacten met de beide organisaties is hier door VWS ook meermaals op aangedrongen.
De genoemde reactie van MCU onderstreept de noodzaak tot het maken van goede onderlinge afspraken. Bij goede afspraken over de verantwoording van de subsidie kunnen activiteiten van MCU worden uitgevoerd.
Klopt het dat ervoor gekozen is om KLOKK vrijheid te geven in de doorsubsidiëring aan andere slachtofferorganisaties? Wat was daar de reden van? Waarom hield u de subsidieverlening niet in eigen hand?
Zie antwoord vraag 8.
Indien doorsubsidiëring door KLOKK mogelijk was, in hoeverre is het dan gerechtvaardigd om te zeggen dat gezien de eisen van het Ministerie van VWS geen verantwoordelijkheid meer kan worden genomen voor het uitvoeren van de kostenplaats Mea Culpa United (MCU)?8
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat de uitgaven door MCU niet verantwoord kunnen worden qua rechtmatigheid en doelmatigheid en dus niet aan de eisen van het Ministerie van VWS voldoen? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?9
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u reageren op de gang van zaken tussen MCU en stichting KLOKK, zoals beschreven door MCU zelf?10
Zie antwoord vraag 8.
Hoe wordt ervoor gezorgd dat slachtofferorganisatie MCU alsnog de werkzaamheden voor slachtoffers kan voortzetten?
Zie antwoord vraag 8.
Wanneer bent u bereid de subsidie aan stichting KLOKK stop te zetten en deze in te zetten voor ondersteuning van andere slachtofferorganisaties die zich wel structureel houden aan de eisen van doelmatigheid en rechtmatigheid?
KLOKK ontvangt een projectsubsidie voor de periode 2014 tot en met 2017, de subsidie zal niet worden verlengd.
Een subsidie kan tussentijds pas worden stopgezet op basis van de bepalingen van artikel 4:48 e.v. van de Algemene Wet Bestuursrecht. Daarvan is momenteel geen sprake. Daarbij is in de «Tussenevaluatie Subsidietoekenning SKIP, KLOKK en SHN» door de Rebelgroep geconstateerd dat de subsidiemiddelen, binnen de ruimte die de subsidiebeschikking biedt, rechtmatig en doelmatig zijn besteed.
Met KLOKK zijn afspraken gemaakt over de jaarlijkse verantwoording en over het realiseren van verbeterpunten die op basis van het Rebel-rapport zijn opgesteld. Omdat KLOKK nog niet alle gevraagde verantwoordingsgegevens heeft aangeleverd is de bevoorschotting van de subsidie per 1 januari 2017 tijdelijk stopgezet.
Hoeveel meldingen zijn er sinds de sluiting van de Klachten Commissie nog bij het Meldpunt Seksueel Misbruik Rooms-Katholieke kerk (RKK) binnengekomen? Waar is dat aantal op gebaseerd?
Met ingang van 1 mei 2015 is de klachtenregeling ten aanzien van verjaard seksueel misbruik en/of misbruik door een overleden aangeklaagde beëindigd en is het Meldpunt Grensoverschrijdend gedrag ingesteld. De vertegenwoordigers van de Rooms-Katholieke Kerk hebben laten weten dat vanaf 1 mei 2015 tot begin dit jaar nog 50 nagekomen meldingen zijn binnengekomen. Deze meldingen worden behandeld volgens de Afspraak voor schrijnende gevallen waarover de Minister van Veiligheid en Justitie u in de brief van 7 december 2016 heeft geïnformeerd.
In hoeverre ontvangen deze nieuwe melders alsnog de benodigde psychische hulp?
Voor een ieder die zich vanaf 1 mei 2015 meldt als slachtoffer van verjaard seksueel misbruik en/of misbruik door een overleden aangeklaagde, blijft hulp beschikbaar. Dit betekent dat de melders desgewenst in contact worden gebracht met de reeds in dit dossier betrokken professionele hulpverleners (psychologen). Zij kunnen op basis van gesprekken de melders doorverwijzen naar gespecialiseerde hulpverleners en vertrouwenspersonen. De RKK heeft aangegeven dat dit hulpaanbod periodiek zal worden geëvalueerd aan de hand van de behoefte.
Deelt u de mening dat er een onafhankelijke cliëntondersteuning danwel vertrouwenspersoon dient te komen voor melders van kindermishandeling en seksueel misbruik binnen de Rooms-Katholieke Kerk, die in samenwerking met de hulplijn seksueel misbruik van Slachtofferhulp Nederland en Meldpunt Misbruik RKK voor ondersteuning en begeleiding naar zorg, erkenning en maatschappelijke ondersteuning kan zorgen? Zo nee, waarom niet?
De bedoelde cliëntondersteuning wordt verzorgd door Slachtofferhulp Nederland. Via de Hulplijn Seksueel Misbruik wordt samen met melders gewerkt aan de vraagverduidelijking, het doorgeleiden naar professionele hulp en de verdere begeleiding in het zoekproces naar hulp. Desgewenst kunnen melders ook in contact worden gebracht met een slachtofferorganisatie waar bijvoorbeeld middels lotgenotenbijeenkomsten ondersteuning geboden wordt.
Het bericht dat er grote verontwaardiging heerst over de aanhouding van een 12-jarige jongen |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Kent u het bericht «Woede in Zuidoost om arrestatie 12-jarige jongen»?1
Ja.
Bent u bereid deze zaak tot op de bodem uit te zoeken en de resultaten van dit onderzoek met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Het betreft hier een individuele lokale aangelegenheid waarover ook Raadsvragen zijn gesteld. Het is aan het lokale bevoegd gezag om hierop te reageren c.q. te acteren.
Kunt u uitsluiten dat racisme een rol heeft gespeeld bij de aanhouding van de jongen? Zo ja, waarop baseert u dit? Zo nee, wat voor actie gaat u ondernemen jegens de dienstdoende handhavers en politieagenten?
Zie antwoord vraag 2.
Begrijpt u de verontwaardiging die mensen voelen inzake de arrestatie van de jongen? Zo ja, wat gaat u doen om de spanningen, die zijn ontstaan na deze gebeurtenis, te verminderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u eraan doen om de politie in de toekomst de-escalerend in plaats van escalerend op te laten treden?
Zie antwoord vraag 2.
Begrijpt u dat mensen, door het grote aantal gewelddadige (buitenproportionele) aanhoudingen die in de afgelopen jaren zijn verricht (sommige zelfs met de dood tot gevolg), zich niet meer veilig voelen ten opzichte van de ordehandhaving en dat hun vertrouwen in de mensen die veiligheid zouden moeten bieden is beschaamd? Zo ja, wat voor actie gaat u ondernemen om geweld bij de ordehandhaving uit te bannen en dit vertrouwen te herstellen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar mijn brief aan uw Kamer van 4 oktober 2016.3
Wat voor keiharde maatregelen gaat u nemen om etnisch profileren bij de politie en de handhaving uit te bannen en de ordehandhaving te zuiveren van racistische cowboys?
Zie antwoord vraag 6.
Erkent u dat etnisch profileren en racistisch gedrag van de ordehandhaving het structurele gevolg zijn van een cultuur waarin mensen van kleur en met een migrantenachtergrond worden achtergesteld? Zo ja, wat gaat u doen om die cultuur uit te bannen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat de betreffende jongen is gevraagd zijn identiteitsbewijs te tonen, terwijl de jongen nog niet valt onder de identificatieplicht? Zo ja, welke gevolgen heeft dit voor de dienstdoende handhaver? Zo nee, waarop baseert u dit?
Zie antwoord vraag 2.
Onderschrijft u dat de buitengewoon opsporingsambtenaar (boa) de wet niet kende?2 Zo ja, wat gaat u doen om te bewerkstelligen dat het nooit meer voorkomt dat een boa de wet niet kent? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u zich indenken dat een arrestatie met omstanders een enorme impact heeft op een 12-jarige jongen? Zo ja, wat gaat u ondernemen om te bewerkstelligen dat er voldoende nazorg is voor de desbetreffende jongen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is er beleid omtrent de aanhouding van kinderen en biedt dit beleid voldoende handvaten voor politieagenten en ordehandhavers om op een zorgvuldige manier om te gaan? Zo ja, waarop baseert u dit? Zo nee, wat gaat u doen om beterschap te bewerkstelligen?
Jeugdigen van 12 t/m 17 jaar vallen onder het jeugdstrafrecht. De rol van de politie wordt uitgevoerd conform het werkproces Jeugdige Verdachte, waarin staat beschreven op welke wijze met minderjarige verdachten wordt omgegaan. Dit is onderdeel van het basispolitieonderwijs, waarbij veel aandacht is voor de bejegening van jongeren en hun ouders, en het verhoren van minderjarige verdachten. Bejegening is ook geregeld in het onderdeel van de IBT trainingen.
Bent u bereid de opgelegde boete kwijt te schelden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid excuses aan de jongen en zijn ouders aan te bieden met betrekking tot het buitenproportionele optreden van de politie?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de jongen (psychologische) hulp aanbieden, temeer omdat de impact van de aanhouding groot is? Zo ja, hoe gaat u dit aanpakken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om in geval van aanhoudingen van minderjarigen en/of aanhoudingen waarbij veel (disproportioneel) geweld gebruikt wordt voortvarender te zijn met het bieden van (psychologische) hulp? Zo ja, hoe gaat u dit aanpakken? Zo nee, waarom niet?
De noodzaak tot het aanbieden van psychologische hulp wordt per zaak beoordeeld.
Onderbezetting van verkeersposten langs de Westerschelde |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat door onderbezetting van verkeersposten het scheepvaartverkeer over de Westerschelde niet goed begeleid kan worden, waardoor economische schade ontstaat?1
Ja, ik heb kennis genomen van het artikel in de PZC. Ik ben me ervan bewust dat er druk is op de bezetting van de verkeerspost Terneuzen. Dit heeft echter geen economische schade tot gevolg gehad.
Kunt u een dwarsdoorsnede geven van de personeelsbezetting van de verkeersposten en sluisbediening langs de Westerschelde in de afgelopen tien jaar?
Er zijn langs de Westerschelde drie verkeersposten. Deze staan bij Terneuzen, Vlissingen en Hansweert. Hieronder is de huidige bezetting van de genoemde verkeersposten weergegeven.
Vanwege pensionering en de taakstelling heeft Rijkswaterstaat de afgelopen periode inhuurkrachten ingezet om het team op sterkte te houden. In onvoorziene situaties (bijvoorbeeld door plotselinge uitval door ziekte) kan het echter voorkomen dat de bezetting beperkt is. In dat geval wordt het takenpakket op de verkeerspost tijdelijk beperkt aangepast. Al het noodzakelijke werk voor de vlotte en veilige afwikkeling van het scheepvaartverkeer vindt plaats. De scheepvaart wordt hierover wanneer nodig geïnformeerd.
Inmiddels worden nieuwe verkeersleiders opgeleid om deze situatie te verbeteren. De opleiding voor verkeersleider duurt 1 jaar. De eerste nieuwe verkeersleider is 1 februari 2017 gestart. Eind 2017 zijn er in totaal weer 21 RWS-verkeersleiders inzetbaar op de verkeerspost Terneuzen.
Op de verkeerspost Vlissingen is in enkele gevallen bij onverwachte uitval sprake geweest van een beperkte onderbezetting. Net als in Terneuzen worden in dat geval taken herverdeeld, waarbij de veiligheid en vlotte doorstroming gegarandeerd blijven.
Op de verkeerspost Hansweert is geen onderbezetting geweest.
Ik ben van mening dat met het aannemen en opleiden van nieuwe RWS-verkeersleiders de druk op de bezetting structureel weggenomen wordt.
Is de constatering juist dat het regelmatig voorkomt dat er geen begeleiding is voor scheepvaart via het Oostgat en dat schepen dan uren moeten omvaren?
In mei 2016 is door beperkte bezetting eenmalig het Oostgat afgesloten. De bezetting en taakverdeling op de Verkeerspost Vlissingen zijn zodanig aangepast dat deze situatie daarna niet meer is voorgekomen.
Is de constatering juist dat verkeersposten niet alle diensten kunnen verlenen die nodig zijn voor efficiënte afhandeling van het scheepvaartverkeer vanwege tekort aan personeel?
De efficiënte afhandeling van het scheepvaartverkeer is niet in het geding. Al het noodzakelijke werk voor de vlotte en veilige doorvaart vindt plaats.
Hoe waardeert u de waarschuwing van de havenbedrijven en de verkeersposten?
Rijkswaterstaat is verantwoordelijk voor een vlotte en veilige doorvaart. Waarschuwingen vanuit direct betrokken partijen en belanghebbenden, zoals havenbedrijven en verkeersposten, neem ik uiteraard ter harte. De havenbedrijven worden in voorkomende gevallen tijdig geïnformeerd over de verminderde dienstverlening.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat het scheepvaartverkeer efficiënt afgehandeld kan worden, zodat economische schade voorkomen wordt?
Zie vraag 2.
Hoe zorgt u ervoor dat de nautische expertise voldoende op peil blijft?
Het nieuwe personeel wordt gedegen opgeleid. Alle huidige regioverkeersleiders en verkeersleiders hebben een jaarlijkse herhaling en toetsing op hun kennis en vaardigheden. Ook de operators van de sluizen krijgen periodiek bijscholing.
Rijkswaterstaat heeft daarnaast op tactisch en strategisch niveau de juiste inhoudelijke kennis in huis om het huidige werk goed uit te voeren en te anticiperen op nieuwe ontwikkelingen.
Het artikel ‘Pensioenfederatie: ‘Nettopensioen is vaak loos product’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Pensioenfederatie: «Nettopensioen is vaak loos product»»1 en de brief van de Pensioenfederatie over dit onderwerp?2
Ja.
Wat vindt u van het bericht dat nettopensioendeelnemers door de huidige vormgeving van de regeling het risico lopen dat zij 25 tot 30% van hun pensioen kunnen verliezen bij de inkoop in de basisregeling van een pensioenfonds?
De eis dat deelnemers aan een nettopensioenregeling bij een pensioenfonds een deel van hun opgebouwde pensioenkapitaal moeten gebruiken voor een bijdrage aan de collectieve buffer van het pensioenfonds is geregeld in het Besluit van 11 december 2014 tot wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling in verband met uitvoering van het nettopensioen en de waarborg voor fiscale hygiëne van het nettopensioen (Stb. 2014, 529). De in dit besluit opgenomen voorwaarden zijn nodig voor het voldoende scheiden van de middelen voor het nettopensioen, van waaruit onbelaste uitkeringen worden gedaan, van de middelen voor de basispensioenregeling waarover nog belasting moet worden geheven (fiscale hygiëne). Deze voorwaarden zijn nodig omdat de regeling van het nettopensioen onder het verbod op ringfencing van artikel 123 van de Pensioenwet valt en dus één financieel geheel vormt met de andere regelingen die een pensioenfonds uitvoert. Fiscale hygiëne heeft tot doel om te voorkomen dat deelnemers aan de basispensioenregeling, met verplichte deelname, op enigerlei wijze financieel moeten bijdragen aan de nettopensioenregeling. De huidige regelgeving rond nettopensioen is na overleg met het pensioenveld tot stand gekomen.
Ik ben momenteel – samen met het Ministerie van Financiën -in overleg met de Stichting van de Arbeid om te kijken of aanpassingen in de huidige wet- en regelgeving noodzakelijk en wenselijk zijn. Uitgangspunt daarbij is dat de destijds door het kabinet gestelde randvoorwaarden van fiscale hygiëne en vrijwilligheid onverminderd blijven gelden.
Deelt u de mening dat de nettopensioenregeling voor deelnemers een realistische oplossing moet zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Constaterende dat volgens de pensioenfederatie deelnemers bij de huidige nettopensioenregelingen bij pensioenfondsen ruim een kwart van hun inleg kunnen kwijt raken bij omzetting naar een uitkering en pensioenfondsen door de wettelijk voorgeschreven vormgeving van nettopensioenregeling niet in staat worden gesteld om een nettopensioenregeling uit te voeren die aantrekkelijk en in het belang van deelnemers is, klopt het dat de inkoopmethodiek is geregeld in een besluit en u de bevoegdheid heeft om deze te wijzigen? Zo nee, welke route is nodig om wijzigingen door te voeren? Bent u bereid om de regels voor de aankoop van het nettopensioen te herzien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de fiscale hygiëne onvoldoende geborgd is in de huidige regeling? Zo nee, waar blijkt dat uit? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Met de huidige voorwaarde dat een nettopensioen op basis van een zuiver kostendekkend tarief in de basispensioenregeling moet worden ingekocht, is fiscale hygiëne geborgd. Deze kostendekkende inkoop van rechten met opslag voor het vereist eigen vermogen is noodzakelijk om subsidiestromen van de basispensioenregeling naar de nettopensioenregeling tegen te gaan. Daarbij moet eveneens rekening worden gehouden met eventueel verschillen in levensverwachting tussen de deelnemers in de verscheidene regelingen.
Bent u bereid op korte termijn tot een oplossing te komen om te voorkomen dat deelnemers die de pensioengerechtigde leeftijd bereiken tegen ongunstige voorwaarden moeten inkopen? Zo ja, welke?
Ik streef ernaar om – na afloop van het overleg met de Stichting van de Arbeid – zo snel mogelijk mijn conclusies met uw Kamer te delen.
Bent u bereid deze schriftelijke vragen en het presenteren van een oplossing voor het verkiezingsreces te beantwoorden?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht 'Vliegers Air France KLM op ramkoers' |
|
Eric Smaling |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Vliegers Air France KLM op ramkoers», waaruit blijkt dat er een conflict is tussen piloten van Air France en KLM over de zogenaamde productiebalans?1
De Vereniging Nederlandse Verkeersvliegers (VNV) heeft mij in reactie op het bericht in de Telegraaf gemeld dat er geen sprake is van een «ramkoers» tussen de piloten van Air France en die van KLM. Air France is in onderhandeling met de pilotenvakbonden in Frankrijk. De VNV is daarbij geen partij.
Zijn de afspraken tussen de top van Air France-KLM en de Nederlandse overheid nog steeds van kracht?
Ja.
Deelt u de mening dat een mogelijke deal met de Air France-piloten die ten koste gaat van groei en werkgelegenheid bij KLM, niet past bij deze eerder gemaakte afspraken? Kunt u dit toelichten?
Ik heb geen enkele indicatie dat er een overeenkomst met de Air France piloten op komst is die mogelijk in strijd zou zijn met de afspraken die de Nederlandse overheid met Air France KLM heeft gemaakt.
Klopt het dat productieverbetering in ruil voor groei nog steeds de strategie is van Air France-KLM, of ziet u hier een koersverandering?
Een belangrijk uitgangspunt van het strategisch plan van Air France KLM, «Perform 2020», is dat groei moet worden verdiend door verbetering van de productiviteit en kostenreductie. Dat geldt voor zowel Air France als KLM. Ik heb geen aanwijzingen dat dit uitgangspunt wordt verlaten. De CEO van Air France KLM, de heer Janaillac, heeft aangegeven dat ook het project «Trust Together» geen wijziging van de strategische koers betekent.
Uitwisseling van personeel tussen ministeries en overige, bij de gaswinning betrokken instanties |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat tussen uw ministerie en bij de gaswinning betrokken bedrijven en instanties zoals Gasterra, Gasunie, Energie Beheer Nederland (EBN), de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) (Shell / Exxon), Staatstoezicht op de Mijnen (SodM), de staf van de Nationale Coördinator Groningen (NCG), Centrum Veilig Wonen en Technische commissie bodembeweging (Tcbb) onderling personeel wordt uitgewisseld, gedetacheerd of anderszins (tijdelijk) in dienst genomen? Zo ja, waarom? Kunt u aangeven wat in de afgelopen vijf jaar grofweg de omvang was van het onderling uitwisselen van personeel? Wordt op dit moment nog steeds personeel onderling uitgewisseld?
Werknemers zijn mobiel in een arbeidsmarkt waarbij het mogelijk is dat hun specifieke kennis of vaardigheden voor meerdere werkgevers inzetbaar zijn. Dat betekent dat mensen in het domein van olie- en gaswinning voor verschillende organisaties werkzaam kunnen zijn geweest. Er zijn verschillende, bijvoorbeeld aan loopbaanontwikkeling gerelateerde, motieven voor mobiliteit. Het past mij niet om deze individuele overwegingen te duiden.
Bij het Ministerie van Economische Zaken (EZ), de Nationaal Coördinator Groningen (NCG), het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) en de Technische Commissie Bodembeweging (Tcbb) is op beperkte schaal sprake van werknemers die in eerdere dienstverbanden werkzaam zijn geweest voor een van de genoemde organisaties. Bij sollicitatieprocedures is er geen sprake van uitsluiting van sollicitanten op basis van eerdere werkgevers of opdrachtgevers, maar is onafhankelijkheid vanzelfsprekend wel een vereiste.
Private partijen kunnen zelf eisen aan hun potentiële werknemers stellen. Daar heb ik geen bemoeienis mee.
Overigens hebben er binnen het energiedomein geen detacheringen tussen EZ enerzijds en NAM, Shell en ExxonMobil anderzijds plaatsgevonden. In de afgelopen vijf jaar zijn er wel zulke detacheringen tussen EZ en Gasunie en EZ en EBN geweest.
De NCG is een interbestuurlijke organisatie die is ingesteld voor een specifieke opgave in Groningen. De NCG is een tijdelijke organisatie, waarbij met name personen werkzaam zijn van het Rijk, provincie(s) en gemeenten. Er zijn daarom in veel gevallen afspraken gemaakt over de terugkeer van deze personen naar hun vorige organisaties, zodra hun werkzaamheden voor de NCG zijn voltooid. In antwoorden op eerdere Kamervragen (Handelingen II, 2015–2016, Aanhangsel 2497) ben ik al ingegaan op het feit dat er bij de NCG ook medewerkers zijn die eerder in opdracht van NAM en CVW hebben gewerkt.
Hoe worden na het rapport «Aardbevingsrisico's in Groningen» van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid (OVV) de afzonderlijke rollen van vergunningverlener, toezichthouder en exploitant uit elkaar gehouden? Zijn steeds de afzonderlijke belangen onderkend en benoemd in de besluitvorming over het gaswinningsplafond? Zo ja, hoe is dat in de uiteindelijke besluitvorming over het gaswinningsplafond tot uitdrukking gekomen en is dat publiekelijk toegankelijke informatie?
In mijn brief van 2 april 2015 (Kamerstuk 33 529, nr. 143) heb ik toegelicht hoe het kabinet omgaat met de conclusies en aanbevelingen van de OVV. Voor het instemmingsbesluit over het winningsplan 2016 van het Groningen-gasveld is de gangbare vergunningsprocedure gevolgd. Hoe ik tot mijn besluit ben gekomen over het jaarlijkse productieniveau heb ik uiteengezet in mijn brief van 23 september 2016 (Kamerstuk 33 529, nr. 309) en meer in detail in mijn instemmingsbesluit van 30 september 2016 (Staatscourant, nr.51 389).
Kunt u inzicht geven in het huidige bonusbeleid en dat van de afgelopen vijf jaar van Gasunie, Gasterra, SodM, EBN en NAM? Heeft of hebben bijvoorbeeld één of meerdere betrokken instanties of bedrijven op enig moment een bonusbeleid gekend en werd daarover in de afzonderlijke jaarverslagen gerapporteerd? Was de eventuele bonusstructuur afhankelijk gesteld van het te winnen of gewonnen dan wel verkochte hoeveelheid gas?
SodM volgt, net als andere diensten bij de rijksoverheid, het «Beleidskader extra belonen Rijk». Daarbij gaat het om eenmalige toelagen om een individuele medewerker incidenteel te belonen. Dit is bedoeld voor medewerkers die zich in de uitoefening van hun functie nadrukkelijk hebben onderscheiden van andere medewerkers op gedrag en resultaat. De toelagen zijn niet afhankelijk gesteld van te winnen of gewonnen hoeveelheden aardgas. Dit beloningskader en het totaal van de toelagen die het Rijk jaarlijks toekent is openbare informatie (zie Kamerstuk 31 490, nr. 205).
Gasunie gaat in haar jaarverslag in op het remuneratiebeleid van de Raad van Bestuur en de collectieve operationele doelstellingen die gelden voor het gehele personeel van Gasunie (zie pagina 54 t/m 57 van het jaarverslag 2015). Aangezien Gasunie geen rol speelt in de winning en verkoop van gas zijn de variabele beloningen daar ook niet afhankelijk van.
In februari 2016 is het beloningsbeleid voor de statutair bestuurder van EBN vastgesteld. In het jaarverslag 2015 wordt het vóór die tijd geldende beleid toegelicht (zie pagina 64 en 65 van het jaarverslag 2015). In het komende jaarverslag over het boekjaar 2016, dat in april 2017 verschijnt, zal EBN meer in detail rapporteren over de doelstellingen van de variabele beloning en het behaalde resultaat. Er is in 2016 geen doelstelling gehanteerd die direct betrekking heeft op de te winnen of verkochte hoeveel gas. Eén van de doelstellingen in 2016 was de winst. In eerdere jaren was – in lijn met EBN’s rol in het kleineveldenbeleid – één van de doelstellingen de productie uit de kleine gasvelden (alle Nederlandse gasvelden, uitgezonderd de productie uit Groningen). Nu is er geen doelstelling meer die direct betrekking heeft op de te winnen, gewonnen of verkochte hoeveelheid gas.
GasTerra kent voor 10–15% van de medewerkers een variabele beloning. Het totaal aan variabele beloningen bij GasTerra hangt af van een rapportcijfer dat het College van Gedelegeerd Commissarissen (het CvG, dat bestaat uit vertegenwoordigers van de vier aandeelhouders EZ, EBN, Shell en ExxonMobil) jaarlijks geeft op grond van de behaalde prestaties. Prestaties worden beoordeeld aan de hand van de gestelde doelstellingen die elk even zwaar wegen. Vanuit de missie van waardemaximalisatie zag één van deze doelstellingen op de verkochte hoeveelheid Groningengas, binnen het wettelijke productieplafond. Op mijn initiatief hebben de betrokken partijen in het CvG gezamenlijk besloten om vanaf 2016 dit criterium te schrappen als onderdeel van de variabele beloning. Dat betekent dat bij de vaststelling van de variabele beloning over 2016 niet langer meer sprake is van het meewegen van de score op dit criterium bij het vaststellen van de hoogte van de variabele beloning. De variabele beloning voor de statutair directeur wordt jaarlijks toegelicht in het jaarverslag van GasTerra.
Voor zowel Gasunie, GasTerra als EBN geldt dat een maximale hoogte van de variabele beloning 20% is. Dit is conform het beleid voor staatsdeelnemingen. In het beloningsbeleid van NAM, een bedrijf met private aandeelhouders, heb ik geen inzicht.
Kunt u deze vragen nog vóór het komende plenaire debat in de Kamer over de mijnbouw beantwoorden of in elk geval de op dat moment bekende informatie hierover naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Het langer openhouden van de Belgische kerncentrales Tihange en Doel |
|
Jan Vos (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over het langer openhouden van de Belgische kerncentrales Tihange en Doel?1
Ja.
Klopt het dat de Belgische Minister van Binnenlandse Zaken Jambon en de regeringspartij N-VA gezegd hebben dat de kerncentrales in Doel en Tihange niet in 2025, maar pas in 2030 of 2035 zouden moeten sluiten, dus 30 jaar later dan oorspronkelijk gepland?
De Belgische regeringspartij N-VA heeft aangegeven dat indien de leveringszekerheid in gevaar komt het langer openhouden van enkele reactoren tot 2030 of 2035 voor hun een optie is2. Dit is een verlenging van 5 tot 10 jaar ten opzichte van de huidige sluitingsdata.
Kunt u bevestigen dat u het hier niet mee eens bent? Wat gaat u er aan doen om dit te voorkomen?
Hoewel het in eerste instantie begrijpelijkerwijs vragen oproept om de levensduur van de kerncentrales wederom te verlengen, betreft dit een nationale afweging. Het FANC moet vast stellen of het veilig is om de oudere reactoren langer open te houden en of er veiligheidsverhogende maatregelen getroffen moeten worden. Deze afweging vindt in België onafhankelijk plaats van de politieke besluitvorming. Internationaal zijn er kernreactoren tot leeftijden van 50 of 60 jaar waarvan is aangetoond dat veilig bedrijf mogelijk is. Een verlenging in België tot 50 jarige leeftijd loopt dan ook internationaal gezien niet uit de pas. Ik zal dit proces nauwlettend volgen en waardeer het dat België voor dergelijke processen actief gebruik maakt van internationale audits zoals de audit in februari 2017 over de bedrijfsduurverlenging van Doel 1 en Doel 23.
In hoeverre heeft u op een overtuigende wijze de wens van de Kamer, zoals verwoord in de motie-Fokke/Jan Vos (Kamerstuk 32 645, nr. 82) en de motie-Smaling c.s. (Kamerstuk 25 422, nr. 182) overgebracht dat deze onveilige centrales reeds op korte termijn uit bedrijf genomen moeten worden?
Ik heb uw Kamer op 7 juli 2016 per brief geïnformeerd over de wijze waarop ik aan de motie Fokke/Jan Vos invulling heb gegeven.4 Wat betreft de door u genoemde motie Smaling beraad ik mij op dit moment hoe Nederland in internationaal verband kan optrekken in het dossier nucleaire veiligheid, ik zal uw Kamer hier in de zomer over informeren.
Waarom luistert de Belgische Minister niet naar u? Heeft u de wens van de Kamer wel met voldoende urgentie overgebracht? Ook dat het niet om een tijdelijke stillegging zou moeten gaan, maar om een definitieve sluiting van deze centrales?
Minister Jambon is door mij meermaals gewezen op de zorgen die er in Nederland zijn ten aanzien van de berichtgeving over diverse Belgische centrales. Ik heb de wens van de Kamer om de centrales te sluiten en de overwegingen van de Kamer daarbij expliciet aan Minister Jambon overgebracht en daarover uw Kamer meerdere keren geïnformeerd waaronder tijdens het AO nucleaire veiligheid van 7 december 2016.
Klopt het dat ook Duitsland en Luxemburg de mening zijn toegedaan dat de centrales dicht moeten?
De Duitse en Luxemburgse overheden hebben aan België het verzoek gedaan tot een tijdelijke sluiting van twee van de zeven reactoren (Doel 3 en Tihange 2) en aanvullend onderzoek te doen naar deze twee reactoren. Voor zover mij bekend is van een officieel verzoek van de Duitse of Luxemburgse regering tot definitieve sluiting van alle kernreactoren in België geen sprake.
Klopt het dat de helft van de Belgische energieproductie uit kernenergie zou bestaan? Waarom is er kennelijk in België nooit een gezonde energiemix ontstaan? Hoe kunnen u en de Minister van Economische Zaken hier alsnog een bijdrage aan leveren?
België produceert tot circa 60% van zijn elektriciteit met kernenergie. De keuze van de energiemix is een nationale afweging. Als Minister van IenM heb ik geen rol in het vaststellen van wat de energiemix in buurlanden is. Ik heb uw Kamer bij het Algemeen Overleg nucleaire veiligheid en stralingsbescherming van 7 december 2016 geïnformeerd over het Memorandum of Understanding van de Minister van Economische Zaken met zijn Belgische collega over de verdere uitbreiding van interconnecties tussen de Nederlandse en Belgische stroomnetten. Hiermee wordt de mogelijkheid vergroot voor België om in periodes van schaarste stroom uit Nederland te importeren.
Klopt het dat de directeur veiligheid van Engie is ontslagen in verband met de slechte veiligheidscultuur bij Tihange? Waarom stelt energieleverancier ENGIE dan nu dat de centrale «hartstikke veilig» is? Is dit juist ook weer te zien als een nieuwe bevestiging van de gebrekkige veiligheidscultuur bij ENGIE?2
Op 29 november 2016 heb ik uw Kamer per brief geïnformeerd over toenmalige berichtgeving over de veiligheidcultuur bij Electrabel en de maatregelen die het FANC en Electrabel hierin genomen hebben.6 In mijn brief geef ik aan dat Electrabel ook personele stappen heeft gezet om de veiligheidscultuur te verbeteren. De aanstelling van een nieuwe directeur veiligheid bij ENGIE (het moederbedrijf van Electrabel) is één van de maatregelen waarmee Electrabel laat zien te acteren op het toezichtsignaal van het FANC. Minister Jambon heeft aan mij telefonisch en per brief bevestigd dat er geen sprake is van een feitelijk onveilige situatie. Het toezichtsignaal van het FANC over, en de stappen die Electrabel nu zet in de veiligheidscultuur dienen om ook in de toekomst onveilige situaties uit te sluiten.
Klopt het dat de Belgische toezichthouder FANC ook heeft gesproken van een schandalig slechte veiligheidscultuur? Klopt het dat er alleen al in 2016 vijftien veiligheidsincidenten hebben plaatsgevonden?
Ik heb u in mijn brief van 29 november 20165 geïnformeerd over het toezichtsignaal van het FANC met betrekking tot de veiligheidcultuur, zie hiervoor ook het antwoord op vraag 5. In 2016 hebben er zich bij de kerncentrales in België zeven INES-incidenten voorgedaan. Deze zeven incidenten zijn gekwalificeerd als INES-1 incident: een afwijking waarbij voldoende veiligheidsmarge blijft bestaan.
Kunt u nogmaals bij de Belgische Minister van Binnenlandse Zaken Jambon aandringen op spoedige en definitieve sluiting van deze centrales? Kunt u hierover zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen een week, rapporteren aan de Kamer? Kunt u een afschrift van een te sturen brief, dan wel een gespreksverslag van uw gesprek met de Belgische Minister toevoegen bij deze rapportage aan de Kamer?
Ik heb de wens van uw Kamer overgebracht aan Minister Jambon en uw Kamer hierover geïnformeerd. Zie antwoord vraag 4. Ik zal Minister Jambon bij de volgende gelegenheid nogmaals wijzen op het verzoek van uw Kamer.
De hulpverlening op het Schelde-Rijnkanaal |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Albert de Vries (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Twijfels over reddingswerk op drukke Schelde-Rijnkanaal»?1
Ja. Ten behoeve van de beantwoording van uw vragen heb ik informatie ingewonnen bij de veiligheidsregio’s Zeeland (VRZ) en Midden- en West-Brabant (VRMWB). De besturen van de veiligheidsregio’s zijn immers verantwoordelijk voor de uitvoering van de taken van de veiligheidsregio. Deze taken betreffen brandweerzorg, geneeskundige hulpverlening, rampenbestrijding en crisisbeheersing. Het bestuursmodel van de veiligheidsregio’s is vormgegeven op basis van verlengd lokaal bestuur. Het bestuur wordt gevormd door de burgemeesters van de inliggende gemeenten. De leden van het bestuur van de veiligheidsregio leggen aan hun eigen gemeenteraad verantwoording af over hun eigen bijdrage aan het regiobestuur en verstrekken de door de raadsleden gevraagde informatie. In deze verantwoordingsrelatie wil ik niet treden.
Welke overwegingen liggen ten grondslag aan het niet langer in één hand houden van de hulpverlening op het kanaal bij de veiligheidsregio Midden- en West-Brabant? Waarom neemt de Veiligheidsregio Zeeland nu een deel van de taken over? Hoe is de samenwerking en afstemming geregeld tussen de beide betrokken veiligheidsregio’s?
De VRZ en VRMWB melden ten aanzien van deze vragen het volgende:
«De effectiviteit van de uitvoering van de Search and Rescue (SAR)-taak op het Schelde-Rijnkanaal was voor verbetering vatbaar. Dit is gebleken uit een uitgevoerde risicoanalyse en capaciteitenanalyse welke door VRZ en VRMWB, i.c. de directies van de brandweer Zeeland en brandweer Midden- en West-Brabant, is uitgevoerd en vastgesteld. Er is besloten dat VRMWB zorg draagt voor de uitvoering van de brandweertaak en dat VRZ zorg draagt voor de uitvoering van de SAR-taak op het Schelde-Rijnkanaal.»
Is het waar dat aan het nieuwe eigen reddingsvaartuig andere kwaliteitseisen worden gesteld dan voorheen aan de calamiteitenboot Hellegat (Van der Zee)? Zo ja, op welke punten en onderdelen wijken deze eisen af en hoe denkt u hierover? Heeft de alternatieve invulling van de hulpverlening gevolgen voor de veiligheid? Zo ja, welke?
De VRZ en VRMWB melden ten aanzien van deze vragen het volgende:
«Aan het nieuwe (aan te schaffen) reddingsvaartuig worden minimaal de kwaliteitseisen gesteld welke daarvoor golden. Het huidige (tijdelijke) reddingsvaartuig (Jan1) voldoet ook aan deze minimale kwaliteitseisen. Uit onderzoek is gebleken dat de SAR-dekking niet op het gehele Schelde Rijnkanaal conform de landelijke zorgnorm voor SAR is. Daarom zal binnen twee jaar een nieuwe voorziening in Tholen gestationeerd worden vanuit waar de SAR-taak op het kanaal wordt uitgevoerd. Om de SAR-dekking per direct te verbeteren op het Schelde-Rijnkanaal is besloten om de Jan1 per direct in Tholen te stationeren.
Vanuit VRZ wordt de landelijke richtlijn voor brandweerhulpvaartuigen gehanteerd en wordt geconformeerd aan de bepalingen uit het landelijke handboek incidentbestrijding op het water (Waterrand).»
Zijn andere belanghebbenden voorafgaand aan de keuze voor het eigen reddingsvaartuig geraadpleegd over deze voorgenomen keuze? Zo ja, wat is hiermee gedaan? Zo nee, waarom niet?
De VRZ en VRMWB melden ten aanzien van deze vragen het volgende:
«Ja. Voordat het besluit is geëffectueerd heeft consultatie plaatsgevonden in een gevormde Werkgroep Schelde-Rijnkanaal (SRK) met vertegenwoordiging van de brandweer vanuit beide regio’s en andere partijen. Daarnaast heeft consultatie plaatsgevonden binnen de projectgroep Maritieme Veiligheid in Zeeland waar onder andere de Koninklijke Nederlandse Redding Maatschappij (KNRM), Rijkswaterstaat (RWS), de politie en gemeenten ambtelijk in zijn vertegenwoordigd.» De VRZ en MRMWB melden voorts dat er in deze werkgroep en projectgroep draagvlak is voor de gekozen oplossing.
Heeft de nieuwe inrichting van de hulpverlening gevolgen voor de scheepvaart? In hoeverre worden meer of langdurig vertragingen verwacht als gevolg van de nieuwe inrichting?
De VRZ en VRMWB melden ten aanzien van deze vragen het volgende:
«Nee. Doel is om de SAR taak vanuit Tholen effectiever (lees sneller) uit de voeren dan in de «oude» situatie.»
Rijkswaterstaat is verantwoordelijk voor de nautische veiligheid, zijnde de zorg voor een vlotte en veilige doorvaart. Het bergen van obstakels die de scheepvaart belemmeren is hier onderdeel van. De taken en afspraken hieromtrent zijn onveranderd.
Een knokpartij tussen hooligans van Feyenoord en AZ (Herdruk) |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Heftige beelden: hooligans Feyenoord en AZ met elkaar op de vuist?1 en herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over vechtende voetbalhooligans?2
Ja.
Kreeg de politie al eerder signalen van het in het bericht genoemde gevecht? Zo ja, waar bestonden die signalen uit en wat heeft de politie daarmee gedaan? Weet u waar en wanneer dit gevecht plaatsvond? Zijn er gewonden bij gevallen?
Het OM Alkmaar en het OM Rotterdam zijn een onderzoek gestart. Over de inhoud van het onderzoek, zoals informatiepositie, locaties en gewonden kunnen we in het belang van het onderzoek geen uitspraken doen.
Worden er in het filmpje strafbare feiten in beeld gebracht? Zo ja, welke en is er aangifte gedaan of vindt er ambtshalve vervolging plaats? Zo nee, waarom niet?
Bij de politie zijn geen aangiften van strafbare feiten gedaan. Het OM kan ambtshalve tot vervolging overgaan op grond van openlijk geweldpleging (art. 141 Wetboek van Strafrecht), deelnemen aan een vechterij (art. 306 Wetboek van Strafrecht).
Deelt u de mening dat de in het genoemde bericht vertoonde beelden aantonen dat er nog steeds zogenaamde «hooliganfights» plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Heeft u inmiddels enig inzicht in de aard en de omvang van het verderfelijke fenomeen van hooligans die afspreken om met elkaar te gaan vechten? Zo ja, waar bestaat dat inzicht uit? Zo nee, waarom niet?
Kent u de uitzending van het tv-programma Jinek met daarin een item over de hooliganfight tussen hooligans van AZ en Feyenoord?3
Ja.
Aan welke strafbare feiten kan worden gedacht bij het zien van de beelden van deze hooliganfight?
Zie het antwoord op vraag 3.
Waaruit blijkt dat zoals de in de uitzending genoemde hoogleraar stelt dat het gevecht «niet langer dan een kleine minuut» duurde?
Het gevecht duurt op de beelden langer dan een minuut.
Deelt u de mening van de hoogleraar die in de genoemde uitzending stelt dat deze hooligans door dit gevecht «leren [...] omgaan met agressie in onze affectfobische samenleving»? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe kwalificeert u deze uitspraak van de genoemde hoogleraar?
Ik vind dit onacceptabel gedrag. Dergelijke vormen van agressie en geweld zijn strafbaar en kunnen we niet tolereren.
Deelt u de mening dat om te leren omgaan met agressie het zeer ongewenst is dat daarbij strafbare feiten moeten worden begaan? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat ook al zou de genoemde hoogleraar met de stelling «het is een mythe om te denken dat je die agressie kunt leren beheersen of onderdrukken. De geschiedenis van de mensheid is immers een geschiedenis van oorlog voeren» waar zijn, dat dat nooit een reden mag zijn om agressie, waaronder hooliganfights, of oorlogen toe te staan? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat agressie en oorlog wel moeten worden tegengegaan? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Ja, die meningen deel ik.
Deelt u de mening dat ook al zou het juist kunnen zijn dat het gevecht – in de woorden van de hoogleraar – «klinisch gesproken een expressie van opgekropte woede van mannen die een dosis testosteron» is, dat dat wat «klinisch gesproken» verklaard kan worden nog niet in de praktijk hoeft te worden gebracht? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zoals ik in het antwoord op vraag 9, 10 en 16 heb aangegeven kunnen we dergelijke vormen van agressie en geweld niet tolereren.
Herinnert u zich uw antwoorden op de vragen 7 en 8 van de eerdere vragen?4
Ja.
Bent u nog steeds van mening dat «er voldoende legale vechtsporten [zijn] waar volgens vastgestelde regels, onder deskundige begeleiding en in accommodaties die zich hier voor lenen, kan worden gestreden»?
Ja.
Bestaat er empirisch wetenschappelijk onderzoek waaruit blijkt dat mannen die elkaar in groepsverband te lijf gaan en trachten elkaar verrot te slaan en te schoppen, daarna in het dagelijks leven minder agressief zijn? Of bestaat er onderzoek waaruit het tegendeel blijkt namelijk dat ongeremd agressief gedrag juist tot meer agressie leidt? Zo ja, om welk onderzoek gaat dat? Zo nee, wat zegt dat over de stelling van de genoemde hoogleraar dat dergelijke knokpartijen helend zouden werken?
Dergelijke wetenschappelijke onderzoeken zijn bij mij niet bekend. Wellicht dat de hoogleraar, gelet op zijn uitspraken, over dergelijke onderzoeken beschikt.
Deelt u de mening van de in de uitzending aan het woord komende ADO-supporter en voormalig eigenaar van Swansea City die vindt dat hooliganfights «niet alleen een zeer slechte reclame voor kinderen [zijn]. Ook kunnen er doden vallen. Bij zo’n soort gevecht van Feyenoord tegen Beverwijk is dat namelijk al gebeurd. Stoppen hiermee dus»? Zo ja, hoe komt het dat deze ADO-supporter zonder academische kennis over het gedrag van hooligans toch een juistere opvatting heeft over hoe met dit probleem moet worden omgegaan dan de genoemde hoogleraar? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht ‘Vrouwen werken al op jonge leeftijd vaak in deeltijd’ |
|
Keklik Yücel (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vrouwen werken al op jonge leeftijd vaak in deeltijd»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het nieuws dat jonge vrouwen minder vaak fulltime werken dan mannen en daarmee vele malen minder economisch zelfstandig zijn dan mannen? Hoe kan naar uw idee worden verklaard dat jonge vrouwen, ook zonder jonge kinderen, minder vaak fulltime werken?
Deze trend dat jonge vrouwen al vóór de komst van kinderen minder fulltime werken dan jonge mannen is eerder geconstateerd door het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) in de Emancipatiemonitor (2014, 2016) uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW). Dit was mede de aanleiding voor de Minister van OCW om samen met het SCP een Europees project te starten naar de economische zelfstandigheid bij jong volwassenen bij hun overgang van onderwijs naar arbeidsmarkt. Economische zelfstandigheid is een belangrijke doelstelling van het emancipatiebeleid. Het is daarom belangrijk om te weten hoe en waarom deze aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt verschillend verloopt voor vrouwen en mannen en welke aanknopingspunten er zijn voor beleid om dit te veranderen.
Het bericht dat u aanhaalt, heeft betrekking op de eerste resultaten van dit project: een gedetailleerde kwantitatieve beschrijving van de situatie en een vergelijking met andere Europese landen. Deze zullen binnenkort worden besproken op een Europese expertmeeting van onderzoekers en beleidsmakers. In de tweede fase van het project ligt de nadruk op het verklaren van de geconstateerde verschillen via kwalitatief onderzoek (onder meer focusgroepen met jongeren en werkgevers en een tweede Europese expertmeeting).
Hoe beoordeelt u de berichtgeving dat vrouwen gemiddeld minder positief zijn over hun loopbaanperspectief dan mannen?
Dat vind ik zorgelijk. De perceptie van het loopbaanperspectief van jonge vrouwen en -mannen is een van de onderwerpen die zeker aan bod zullen komen in het tweede deel van het onderzoek, waarbij het SCP op zoek zal gaan naar mogelijke verklaringen voor dit verschil in economische zelfstandigheid.
Welke instrumenten heeft het kabinet om de financiële onafhankelijkheid van vrouwen te stimuleren?
Dit kabinet heeft de economische zelfstandigheid van vrouwen weer hoog op de agenda gezet, zowel via beleid gericht op werkgevers (verlofregelingen, campagne ter bestrijding van arbeidsmarktdiscriminatie, gelijk loon, charter talent naar de top) als op vrouwen zelf. Op het gebied van de belastingwetgeving wijs ik op de inkomensafhankelijke combinatiekorting, die 300 miljoen is verhoogd (2016).
Als Minister voor Emancipatie bevorder ik de economische zelfstandigheid voor een groot deel door het (mede)financieren van projecten op lokaal en regionaal niveau. Voor economische zelfstandigheid is het van belang dat vrouwen zich bewust worden van de waarde hiervan, dat zij toegerust worden om stappen richting arbeidsmarkt te zetten, dat er daadwerkelijke kansen voor nieuwkomers op de arbeidsmarkt zijn, en dat zij (voldoende uren) kunnen blijven werken als zij kinderen krijgen en/of mantelzorg verlenen.
De afgelopen jaren zijn in dit kader succesvolle projecten en methodieken gefinancierd zoals Eigen Kracht (gericht op vrouwen met een afstand tot de arbeidsmarkt), Kracht on Tour (gericht op bewustwording en op het sluiten van deals met lokale organisaties en bedrijven), EVA (gericht op het aanleren van basisvaardigheden zoals lezen en schrijven), How 2 Spend It (gericht op het vergroten van het financiële bewustzijn en financiële vaardigheden van vrouwen) en Single SuperMom (gericht op het activeren van alleenstaande moeders, onder meer door het vormen van een onderling netwerk).
Eind 2016 liep de financiering van een aantal van deze projecten af. Voor het jaar 2017 konden de centrumgemeenten van de arbeidsmarktregio’s cofinanciering aanvragen voor projecten gericht op het vergroten van de economische zelfstandigheid van vrouwen. Op die manier kunnen ze hun aanpak beter aansluiten bij de lokale situatie. 25 van de centrumgemeenten nemen aan deze regeling deel.
Het Europese project, waaronder het voornoemde onderzoek, is gestart om concrete handvatten te ontwikkelen voor beleidsinterventies specifiek gericht op het vergroten van economische zelfstandigheid van zowel jonge mannen als vrouwen.
Deelt u de mening dat economische zelfstandigheid een essentieel onderdeel is voor de emancipatie van vrouwen? Zo ja, welke concrete stappen bent u voornemens te zetten om die economische zelfstandigheid onder vrouwen te versterken? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Economische zelfstandigheid is van groot belang omdat het vrouwen minder afhankelijk maakt van een partner of van een uitkering. Het is een van de speerpunten in het emancipatiebeleid van dit kabinet.
In de recente kabinetsbrief over arbeid en zorg2, en in mijn brief van 20 januari jl. over het emancipatiebeleid3, staat hoe wij de economische zelfstandigheid van vrouwen verder bevorderen en de combinatie van werk met (mantel) zorgtaken ondersteunen.
De A73 |
|
Hayke Veldman (VVD), Barbara Visser (VVD), Sjoerd Potters (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Weer ongeval op «accident alley» A73: lange file tussen Cuijk en Boxmeer»?1
Ja, van dat bericht heb ik kennis van genomen.
Bent u bekend met de term «accident alley»? Met andere woorden hoe is het gesteld met de verkeersveiligheid op de A73 in Brabant en Limburg? Kunt u hierbij een overzicht geven van de ongevallencijfers van de afgelopen vijf jaar voor de verschillende deeltrajecten in Brabant en Limburg?
De omschrijving voor de A73 die in het artikel gebruikt is, was niet eerder bij mij bekend, en sluit ook niet aan bij mijn beeld van deze snelweg. Uit de ongevallenregistratie over de jaren 2011–2015 (ongevalsgegevens voor 2016 zijn op dit moment nog niet beschikbaar) blijkt dat het risico op een ongeval op het grootste gedeelte van de A73 in Brabant en Limburg kleiner is dan het gemiddeld risico op een ongeval op een vergelijkbare weg elders in Nederland. Op het stuk Cuijk – Boxmeer is het risico op een ongeval echter groter dan gemiddeld. Daarom heb ik Rijkswaterstaat gevraagd op korte termijn een analyse uit te voeren op dit weggedeelte, om na te gaan wat de oorzaken zijn van de ongevallen en te bezien of er aanvullende maatregelen nodig en mogelijk zijn die de veiligheid en doorstroming bevorderen.
In onderstaande tabel staat het totaal aantal ongevallen weergegeven voor de deeltrajecten van de A73 in Brabant en Limburg2. In Brabant hebben in de afgelopen 5 jaar over een traject van 25 kilometer 492 ongevallen plaatsgevonden. 96% hiervan betrof ongevallen met Uitsluitend Materiele Schade (UMS). In deze periode heeft er op de A73 in Brabant 1 ongeval plaatsgevonden met dodelijke afloop. In Limburg hebben in de afgelopen 5 jaar over een traject van 63,9 kilometer 1129 ongevallen plaatsgevonden. 96% hiervan betreft ongevallen met Uitsluitend Materiele Schade. In deze periode hebben er op de A73 in Limburg 8 ongevallen plaatsgevonden met dodelijke afloop.
Jaar
Aantal Ongevallen
Waarvan UMS
Dodelijke Ongevallen
2011
80
78
0
2012
62
59
0
2013
110
108
0
2014
107
104
0
2015
133
125
1
Jaar
Aantal Ongevallen
Waarvan UMS
Dodelijke Ongevallen
2011
155
148
2
2012
144
139
0
2013
298
288
3
2014
230
222
1
2015
302
291
2
Welke maatregelen zijn en worden er genomen om de doorstroming en verkeersveiligheid op de A73 te verbeteren (in de afgelopen vijf jaar en in de komende jaren)?
Het risico op een ongeval op het grootste gedeelte van de A73 in Brabant en Limburg is niet groter dan het gemiddeld risico op een ongeval op een vergelijkbare weg elders in Nederland. De A73 voldoet aan de ontwerpeisen voor autosnelwegen met inachtneming van genomen veiligheids- en andere maatregelen. Zoals op alle snelwegen voert Rijkswaterstaat op de A73 reguliere onderhoudswerkzaamheden uit, zoals bijvoorbeeld het aanbrengen van markering, de instandhouding van asfalt en het aanpassen van de geleiderail.
De afgelopen 5 jaar zijn er in het kader van programma «Meer Veilig» op de A73 o.a. de volgende maatregelen uitgevoerd:
Om het Knooppunt Zaarderheiken beter te laten functioneren is er in 2018 een uitbreiding van de parallelbaan op de A73 in noordelijke richting voorzien. Er staan geen andere grote infrastructurele aanpassingen op de A73 gepland. Zoals gezegd heb ik Rijkswaterstaat gevraagd op korte termijn een analyse uit te voeren op het weggedeelte Cuijk – Boxmeer, om te bezien of hier aanvullende maatregelen nodig en mogelijk zijn om de veiligheid en doorstroming bevorderen.
In hoeverre is er sprake van toename van files op de A73? Kunt u dit nader onderbouwen met de nieuwe Nationale Markt- en Capaciteitsanalyse en ook inzicht geven in de huidige en toekomstige filedruk op het onderliggende wegennet?
De filedruk op de A73 is de afgelopen jaren voor beide weggedeelten toegenomen, op het Brabantse gedeelte in sterkere mate dan op het Limburgse deel. In de Nationale Markt- en Capaciteitsanalyse (NMCA) wordt voor het hoofdwegennet een top 50 met economische verlieskosten door files in beeld gebracht. Indien de A73 in deze top 50 valt wordt dit zichtbaar in de rapportage. Over de filedruk op het onderliggend wegennet doet de NMCA generieke uitspraken. De nieuwe NMCA wordt in april gepubliceerd. Op basis hiervan wordt landelijk bekeken waar prioritaire knelpunten zijn.
In hoeverre heeft de tolheffing in Duitsland invloed op de drukte op de A73? Wordt hierop gemonitord?
In 2005 is de LKW Maut (toltarief voor zwaarder vrachtverkeer) ingevoerd. Onderzoek (NEA) wijst uit dat voor de A73 in de periode 2005–2008 geen duidelijk aanwijsbaar effect als gevolg van de invoering kan worden aangetoond.
De drukte op de snelwegen wordt als onderdeel van het dagelijkse beheer en onderhoud gemonitord aan de hand van de ontwikkeling van de verkeersintensiteiten en filezwaarte. Op landelijk niveau wordt hier frequent over gerapporteerd in bijvoorbeeld de Publieksrapportage Rijkswegennet.
In hoeverre zou de doortrekking van de A77 een oplossing kunnen zijn om de doorstroming op de A73 in de toekomst te verbeteren? Welke andere maatregelen zijn of worden er onderzocht door het Rijk, provincie en gemeenten om de doorstroming en verkeersveiligheid te verbeteren?
In de laatste update van de NMCA (2013) kwamen zowel de A73 als A77 niet naar voren als knelpunt, ook niet in een hoog groeiscenario. Deze maatregel is dus niet voorzien. Provincie Noord-Brabant is wel voornemens een integrale regionale studie uit te voeren naar het functioneren van de N264. Doortrekking van de A77 wordt door de regio en de provincie niet als reële oplossing gezien voor de mobiliteitsaanpak in dit gebied.
De berichten ‘Datalekken bij gemeenten; het is een beetje een zooitje’ en ‘Organisaties worstelen met nieuwe privacy wetgeving’ |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Datalekken bij gemeenten; «het is een beetje een zooitje»» en «Organisaties worstelen met nieuwe privacy wetgeving»?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat het schokkend is dat het beleid rond datalekken bij gemeenten nog steeds een zooitje is, dat gemeenten geen eenduidig beleid voeren rond datalekken, en dat datalekken niet altijd gemeld worden bij de Autoriteit Persoonsgegevens, terwijl dit wel verplicht is sinds januari 2016? Zo ja, hoe is het dan mogelijk dat gemeenten zich nog steeds in heel verschillende mate bewust zijn van de datalekken in hun organisatie en dat nog steeds niet binnen alle gemeenten bekend is dat bijvoorbeeld een verloren usb-stick met gevoelige gegevens ook een datalek is? Zo nee, waarom niet?
Ik deel het geschetste beeld niet. Niet ieder beveiligingsincident is een datalek en niet ieder datalek is meldplichtig. Gemeenten zijn gehouden aan de meldplicht datalekken en de beleidsregels die de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) heeft opgesteld, die organisaties helpen bij het bepalen of er sprake is van een datalek. Het is aan AP om te bepalen of organisaties daarin in gebreke zijn.
Gemeenten worden bij hun informatiebeveiliging ondersteund door de Informatiebeveiligingsdienst (IBD). De IBD heeft ondersteuningsproducten ontwikkeld en beschikbaar gesteld aan gemeenten. Daarnaast biedt de helpdesk van de IBD hulp bij de beoordeling van de vraag of een beveiligingsincident een datalek is en of gemeld moet worden bij de AP en/of betrokkenen.
De AP heeft aangekondigd om de gemeenten via de VNG nogmaals te wijzen op welke lekken wel en welke lekken niet gemeld dienen te worden.
Het college van burgemeester en wethouders is verantwoordelijk voor informatiebeveiliging in de eigen organisatie. Ik wijs erop dat gemeenten ook collectief hun verantwoordelijkheid nemen. De gemeenten hebben zich tijdens de bijzondere ALV van de VNG van 2013 via de resolutie «Informatieveiligheid, randvoorwaarde voor de professionele gemeente» gecommitteerd aan de baseline informatiebeveiliging gemeenten (BIG). Dat gezamenlijk normenkader biedt voldoende handvatten om een solide informatieveiligheidsbeleid te voeren. Het is aan de gemeenteraad om het college hierop te controleren. Los van het beleid zijn gemeenten natuurlijk gehouden aan de wettelijke kaders en verplicht om zorgvuldig om te gaan met gegevens.
Deelt u de mening dat het tevens zeer schokkend is dat slechts bij 18% van de datalekken bij gemeenten dit aan de betrokkenen gemeld is? Deelt u de mening dat betrokkenen altijd op de hoogte moeten worden gesteld van een datalek aangezien hun gegevens kunnen worden misbruikt? Zo ja, hoe gaat u gemeenten hierop aanspreken? Zo nee, waarom niet?
Als een lek aan de Autoriteit Persoonsgegevens moet worden gemeld, betekent dat niet automatisch dat dit ook aan de betrokkene dient te worden gemeld. De gemeente waar het lek zich voordoet moet daarvoor een aparte afweging maken. De Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) geeft aan dat een melding gedaan moet worden aan de betrokkene als het datalek waarschijnlijk ongunstige gevolgen zal hebben voor diens persoonlijke levenssfeer. Het is niet aan mij om de genoemde gevallen te beoordelen of het melden of niet melden aan betrokkenen rechtmatig is; dat is aan de toezichthouder, de AP.
Hoe is het mogelijk dat de Autoriteit Persoonsgegevens op dit moment nog geen boetes heeft uitgedeeld aan gemeenten die hun informatiebeveiliging niet op orde hebben? Deelt u de mening dat het huidige beleid rond informatiebeveiliging te vrijblijvend is en gemeenten harder aangepakt moeten worden om hen te motiveren aan hun verplichtingen met betrekking tot het beschermen van privacy en persoonsgegevens te voldoen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo, nee waarom niet?
Informatiebeveiliging bij gemeenten is niet vrijblijvend. Informatiebeveiliging is krachtens de Wbp verplicht. De wetgever heeft de Autoriteit Persoonsgegevens ingesteld om toezicht op de naleving van de wet uit te oefenen. De AP is onafhankelijk. Het is daarom aan de AP en niet aan mij om te besluiten of een boete of een andere interventie op zijn plaats is.
Informatiebeveiliging is een verantwoordelijkheid van de gemeente zelf, waarbij de gemeenteraad een controlerende taak heeft. Ik moet die positie van de gemeenten respecteren en onthoud mij daarom van een oordeel ter zake. De AP heeft, zoals ik aangeef in het antwoord op vraag 2, aangekondigd om de gemeenten nogmaals te wijzen op welke lekken wel en welke lekken niet gemeld dienen te worden.
Hoe beoordeelt u de onderzoeken van Reporter-radio (KRO-NCRV) en PwC waaruit blijkt dat gemeenten blijkbaar toch niet zelf in staat zijn om de door hun gebruikte informatiesystemen te beveiligen? Hoe beziet u dit in het licht van uw antwoorden op eerdere vragen over datalekken bij gemeenten3 waarin u stelt dat dit een verantwoordelijkheid van gemeenten zelf is?
Zoals ik in de beantwoording van vraag 4 aangeef, is de beveiliging van informatie een verantwoordelijkheid van de gemeente zelf. Dat er zich incidenten voordoen, betekent mijns inziens niet dat gemeenten niet in staat zijn zelf hun informatiesystemen te beveiligen. Gemeenten worden daarbij actief door de VNG, in het bijzonder de IBD, ondersteund. Daarnaast is het belangrijk dat AP haar werk doet.
Deelt u de zorgen van de indiener over de uitkomst van het PwC Privacy Governance onderzoek dat slechts een op de tien organisaties klaar is voor de gewijzigde privacywetgeving die in mei 2018 van kracht wordt?
In het Privacy governance onderzoek onder 210 organisaties in onder meer de publieke sector geeft 9% van de organisaties aan nu al te voldoen aan de verplichting uit de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) om alle verwerkingen van persoonsgegevens inzichtelijk te hebben en te documenteren. Dat is voor deze organisaties een belangrijke stap in de goede richting, maar – zonder de specifieke situatie per organisatie te kennen – zullen ook deze organisaties waarschijnlijk nog verdere stappen moeten ondernemen om aan de AVG te voldoen. Ook hiervoor geldt dat elke organisatie, publiek en privaat, zelf verantwoordelijk is voor naleving van de regels in de AVG en de daarop gebaseerde wetgeving. Dit is inherent aan het juridische systeem van de AVG die elke verantwoordelijke voor gegevensverwerking zelf de verantwoordelijkheid oplegt voor naleving ervan. Vanuit de departementen en koepelorganisaties worden wel enkele faciliterende activiteiten ondernomen om organisaties te ondersteunen bij de implementatie.
Hoe beoordeelt u het resultaat van het onderzoek van PwC dat het erop lijkt dat nog weinig organisaties de voorbereiding op de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) in gang hebben gezet en dat slechts 22 procent van de organisaties met regelmaat risicoanalyses zoals het privacy impact assessment uitvoert?
Uit het onderzoek blijkt dat 55% van de onderzochte organisaties standaard of ad-hoc privacy impact assessments uitvoert. 39% doet dit niet en 6% van de respondenten geeft aan het niet te weten.
Sinds 1 september 2013 wordt de PIA standaard toegepast bij ontwikkeling van nieuwe wetgeving en beleid waarmee de bouw van nieuwe ICT-systemen of de aanleg van grote databestanden wordt voorzien (Kamerstuk 26 643 nr. 282).
De beroepsorganisatie van IT-auditors (NOREA) heeft een handreiking voor de uitvoering van een PIA ontwikkeld die breed wordt gebruikt. Ook diverse sectoren, bijvoorbeeld de onderwijssector die werkt met een model PIA van de ICT-samenwerkingsorganisatie van het onderwijs en onderzoek in Nederland (SURF), zijn hier voortvarend mee aan de slag. Het is een goed teken dat organisaties, zowel bij overheid als bedrijfsleven, nu al aan de slag zijn zonder dat er een wettelijke verplichting geldt.
Hoe beoordeelt u dit resultaat in het licht van uw antwoorden op mijn eerdere vragen4 waarin u stelt dat organisaties zelf verantwoordelijk zijn voor het beveiligen van de door hen gebruikte informatiesystemen? Deelt u de mening dat uit de onderzoeken blijkt dat gemeenten op dit punt onvoldoende hun verantwoordelijkheid nemen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, wat is volgens u de reden dat gemeenten de voorbereidingen op de AVG nog niet in gang hebben gezet en wat gaat u doen om dit probleem aan te pakken?
Ik kan op basis van de onderzoeken geen conclusies trekken over hoe ver de gemeenten zijn met het zich voorbereiden op de AVG. Ook voor de implementatie zijn de gemeenten zelf verantwoordelijk. De IBD helpt de gemeenten bij de implementatie en heeft daarvoor een aantal specifieke middelen ontwikkeld.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat slechts 31% van de deelnemers aan het PwC Privacy Governance onderzoek bij de ontwikkeling en implementatie van nieuwe systemen rekening houdt met de verplichting om aandacht te hebben voor privacy van betrokkenen en de bescherming van persoonsgegevens?
Gevraagd naar de stelling «Bij implementatie van nieuwe systemen houden wij altijd in een vroeg stadium rekening met privacy aspecten en de bescherming van persoonsgegevens (Privacy by Design principe)» gaf 31% van de respondenten aan daar nu al rekening mee te houden en 69% niet. In het huidige wettelijke kader van de Wbp is er nog geen wettelijke verplichting om het Privacy by Design principe toe te passen, hoewel dit wel wenselijk is.
Onder de AVG wordt de verwerkingsverantwoordelijke verplicht zowel bij de bepaling van de verwerkingsmiddelen als bij de verwerking zelf gegevensbeschermingsbeginselen, zoals minimale gegevensverwerking, op een doeltreffende manier uit te voeren en de nodige waarborgen in de verwerking in te bouwen (privacy by design en privacy by default). In dat licht beoordeel ik dat 31% van de respondenten nu al voldoet, zonder dat er een wettelijke plicht is, als positief.
Bent u het ermee eens dat dit zeer zorgelijk is en ertoe leidt dat het probleem met datalekken in stand blijft en datalekken aan de orde van de dag blijven?
Net als de Autoriteit Persoonsgegevens ben ik van mening dat PIA’s en de principes van Privacy by Design, waaronder dataminimalisatie, een positieve bijdrage kunnen leveren aan het voorkomen van datalekken en daarmee aan de bescherming van persoonsgegevens. Dat is ook precies de reden dat deze principes, die bijvoorbeeld door het Rijk zijn omarmd, een plaats hebben gekregen in de AVG. Dat neemt niet weg dat de zorg voor een afdoende niveau van beveiliging van persoonsgegevens een blijvende verplichting is.
Gaat u alle gemeenten verplichten zich te verantwoorden over de kwaliteit van hun informatieveiligheid met ENSIA per 1 juli 2017? Verwacht u dat datalekken hierdoor sterk zullen verminderen? Zo ja, waarom?
Het project ENSIA heef tot doel het ontwikkelen en implementeren van een zo effectief en efficiënt mogelijk ingericht verantwoordingsstelsel voor informatieveiligheid gebaseerd op de BIG.
ENSIA gaat gemeenten helpen om meer inzicht te krijgen in de stand van zaken van de informatieveiligheid zodat ze er beter op kunnen sturen. ENSIA betreft een methodiek die een aantal reeds bestaande assessments/audits op het zelfde moment uitvraagt, waarbij door middel van een collegeverklaring informatiebeveiliging, een assurancerapport door een IT-auditor en een paragraaf informatiebeveiliging in het jaarverslag verantwoording wordt afgelegd aan de raad en aan de betrokken departementen.
Als ENSIA per 1 juli 2017 wordt ingevoerd dan gaan de gemeenten zich in 2018 over 2017 verantwoorden – in eerste instantie aan hun eigen gemeenteraad en in tweede instantie aan de desbetreffende departementen (BZK,SZW en I&M).
Datalekken zijn overigens niet alleen afhankelijk van de beveiliging van ICT-systemen, maar kunnen ook te maken hebben met het menselijk handelen, denk bijvoorbeeld aan het verliezen van een USB-stick met privacygevoelige informatie. Door invoering van ENSIA wordt wel verwacht dat in ieder geval het bewustzijn rondom informatieveiligheid bij gemeenten zal toenemen.
Deelt u de mening dat 1 juli 2017 te laat is om dit probleem aan te pakken aangezien datalekken aan de orde van de dag zijn en er een risico bestaat dat er veel gevoelige informatie op straat komt te liggen of misbruikt kan worden?
De datum van 1 juli is gekozen als realistische datum waarop alle betrokken organisaties verwachten klaar te zijn voor de invoering van deze nieuwe wijze van verantwoorden. Versnelde invoering is niet mogelijk doordat de gemeenten hiervoor klaar moeten zijn, het instrument ook ontwikkeld dient te zijn en de afspraken met de IT-auditors gemaakt moeten zijn.
Kunt u garanderen dat na de implementatie van ENSIA informatieveiligheid niet onderworpen wordt aan een eenmalige of ad hoc kwaliteitsmeting maar dat gemeenten vaker verantwoording dienen af te leggen waardoor de informatie continue beveiligd blijft?
ENSIA is niet eenmalig of ad hoc. De ENSIA-verantwoording sluit aan op de jaarlijkse planning- en controlecyclus van de gemeenten. Bovendien hebben de gemeenten met elkaar afgesproken dat zij zich jaarlijks willen verantwoorden via een aparte paragraaf over informatiebeveiliging over de volle breedte van de BIG in het gemeentelijk jaarverslag. Voorts dient via ENSIA jaarlijks verantwoording te worden afgelegd aan de departementen (aan BZK over DigiD, BRP en PUN, aan SZW over SUWInet en I&M over BAG/BGT).
Bent u het ermee eens dat, om dit probleem aan te pakken en de informatiebeveiliging bij gemeenten structureel te verbeteren, gemeenten een autonoom budget moeten krijgen om informatieveiligheid op peil te houden en dat dit budget niet gekoppeld moet worden aan individuele systemen?
Ik ben van mening dat besluitvorming over het gewenste niveau van informatieveiligheid bij gemeenten en over de eventuele noodzaak tot prioritering daarin het beste op lokaal niveau kan plaatsvinden. Ik acht het op voorhand niet noodzakelijk om budgetten voor gemeenten af te zonderen of te oormerken. Een dergelijke maatregel verplicht gemeenten om een ontvangen budget voor informatieveiligheid aan dat doel te besteden. Informatieveiligheid behoeft een integrale inbedding in de organisatie – een benadering die verder strekt dan ICT. Het gaat om organisatie, processen, fysieke maatregelen en ICT.
Hoe garandeert u dat binnen gemeenten aanbestede informatiesystemen ook na oplevering worden bijgewerkt? Is dit ook onderdeel van de Gemeentelijke inkoopvoorwaarden bij IT? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat dit een minimale eis bij het aanbestedingsproces zou moeten zijn?
De Gemeentelijke Inkoopvoorwaarden bij IT (GIBIT) zijn donderdag 8 december 2016 vastgesteld door het Verenigingsbestuur van de VNG. De totstandkoming van de GIBIT is onderdeel van het programma Digitale Agenda 2020 die als één van de speerpunten heeft om het ICT-opdrachtgeverschap bij gemeenten te professionaliseren.
Voor de kwaliteit van hun dienstverlening en uitvoering zijn gemeenten steeds meer afhankelijk van ingekochte ICT-producten en -diensten. Deze producten en diensten worden geleverd door bijna tweehonderd verschillende leveranciers. Gemeentelijke Inkoopvoorwaarden helpen gemeenten om te waarborgen dat ze een product krijgen dat ze echt willen, waarvoor duidelijke afspraken zijn gemaakt en dat aansluit bij hun behoefte en doelstellingen. Gemeenten en gemeentelijke samenwerkingsverbanden wordt aanbevolen de GIBIT op te nemen in het inkoopbeleid en te gebruiken bij de inkoop van IT.
In de GIBIT zijn specifieke artikelen opgenomen over privacy, beveiliging en archivering. Het hoofdstuk is van toepassing zodra er (persoons)gegevens met de ICT Prestatie worden verwerkt. Dat zal heel vaak het geval zijn, maar zeker niet altijd (bijv. niet bij hardware).
De GIBIT stelt gemeenten nadrukkelijk in staat om met informatiesystemen te kunnen voldoen aan de Baseline Informatie Beveiliging (BIG). Dit wordt onder meer gedaan via de Gemeentelijke ICT-kwaliteitsnormen waarin de BIG is verankerd. In de GIBIT zijn voorzieningen opgenomen dat leveranciers blijvend moeten voldoen aan deze Gemeentelijke ICT-kwaliteitsnormen, ook indien die normen aangepast worden. Hiermee wordt beoogd dat ook na oplevering bestaande informatiesystemen worden bijgewerkt. Gezien dat deze normen via de GIBIT worden geborgd wordt gemeenten aangeraden om de GIBIT inclusief deze bepalingen van toepassing te verklaren.
In de BIG is het de norm dat tijdig informatie dient te worden verkregen over technische kwetsbaarheden van de gebruikte informatiesystemen. De mate waarin de organisatie bloot staat aan dergelijke kwetsbaarheden behoort te worden geëvalueerd en er behoren geschikte maatregelen te worden genomen (lees: updates en patches) voor behandeling van daarmee samenhangende risico's.
Het onterechte gijzelen van wanbetalers van boetes |
|
Michiel van Nispen , Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de column «Hoe je van een rechter hulpverlener maakt»?1
Ja.
Bent ook u van mening dat gijzeling van burgers die hun boete niet betalen alleen maar geëist zou moeten worden voor burgers die wel kunnen, maar niet willen betalen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het uitgangspunt is altijd dat een boete moet worden voldaan. Tegelijkertijd moet de inning van een boete op een maatschappelijk verantwoorde manier verlopen. Oog hebben voor de betalingsmacht van iemand is hier een onderdeel van.
Op personen die een boete wel willen, maar niet kunnen betalen moet geen gijzeling worden toegepast. Het is echter in de eerste plaats aan de betrokkene om die mogelijke betalingsonmacht kenbaar te maken. Daar ligt de bewijslast. Het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) en het openbaar ministerie (OM) spannen zich in om zicht te krijgen op iemands situatie.
Blijkt naar uw mening uit het feit dat de in de column genoemde rechter geen van de eisen tot gijzeling van het openbaar ministerie (OM) die dag toewijst, kan worden opgemaakt dat het OM niet heeft kunnen onderbouwen dat er sprake was van onwil tot betaling? Zo ja, leidt ook u hieruit af dat het OM nog steeds onvoldoende doordrongen is van het feit dat gijzeling slechts bij uitzondering geëist zou moeten worden en niet standaard zou moeten worden ingezet? Zo nee, waarom niet?
Het in het artikel genoemde voorbeeld is niet symptomatisch voor de wijze waarop zittingen doorgaans verlopen. Door de nieuwe werkwijze van het OM worden vorderingen gijzeling gerichter ingediend dan voorheen.
De aantallen vorderingen gijzeling (exclusief dwang pro forma) laten dit ook zien. In 2014 volgens de oude werkwijze 139.905 vorderingen gijzeling bij de rechter ingediend. Rechters hebben in 2014 in 83.320 zaken verzoeken tot gijzeling toegewezen. In 2015 zijn 35.354 vorderingen volgens de oude werkwijze bij de rechter ingediend. Deze heeft in 2015 20.855 verzoeken toegewezen. De voornoemde cijfers betreffen zaken die volgens de oude werkwijze zijn behandeld. In 2016 zijn alle vorderingen volgens de nieuwe werkwijze ingediend. In totaal zijn er in 2016 1318 vorderingen ingediend, waarvan er over 565 nog geen uitspraak bekend is, 345 zijn toegewezen en 324 zijn afgewezen. Daarnaast zijn er 84 vorderingen niet behandeld ter zitting, omdat alsnog betaald is, of om andere redenen.
Het OM en CJIB baseren de vordering op basis van verschillende gegevens. Zo neemt het OM indien mogelijk eerder betaalgedrag bij een boete mee in haar motivering van de vordering. Dit is echter niet het belangrijkste bewijs. Daarnaast worden andere bewijzen van betalingsonmacht meegenomen, zoals onder curatele of bewind staan. Ook wordt gekeken of de betrokkene in het verleden gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om in termijnen te betalen, of een andere betalingsregeling heeft getroffen. Tevens wordt bij personen met een geldig en actueel adres nog een waarschuwingsbrief verzonden waarop betrokkene kan reageren. Uiteindelijk is het ook aan betrokkene om in contact te treden met het CJIB en inzicht te geven in zijn financiële situatie.
De vordering wordt vervolgens zo volledig mogelijk gemotiveerd om te laten zien dat niet is gebleken dat er sprake is van betalingsonmacht.
Het komt voor dat op de zitting nog additionele informatie boven komt. Als bij de rechter meer gegevens beschikbaar zijn, kan deze op basis van het totaaloverzicht over de vordering beslissen. Dat de rechter niet tot toewijzing is overgegaan, kan verschillende oorzaken hebben. Soms gaat de betrokkene vóór de zitting alsnog over tot betaling. In andere gevallen, zoals in het artikel, doet de betrokkene ter plaatse alsnog zijn verhaal, waardoor de rechter kan concluderen dat er sprake is van betalingsonmacht. Het komt ook voor dat de rechter op basis van de beschikbare informatie tot een ander oordeel komt dan de Officier van Justitie en de vordering tot gijzeling afwijst.
Het OM en het CJIB werken aan het verder verbeteren van het proces en zullen mij over de nieuwe werkwijze en de uitkomsten nader informeren.
Is het in de column genoemde voorbeeld van de kantonrechter die geen enkele eis tot gijzeling honoreert symptomatisch voor de wijze waarop zittingen over gijzelingen doorgaans verlopen? Zo ja, wat leidt u hier uit af? Zo nee, waaruit blijkt het tegendeel?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe vaak eiste het OM het afgelopen jaar de gijzeling van een burger wegens het niet betalen van een boete en hoe vaak legde de rechter daadwerkelijk een gijzeling op?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat voor het OM het belangrijkste bewijs van betalingsonwil is dat betrokkene in het verleden (wel) heeft betaald en dat de redenering daarbij is dat als je eerder kon betalen, je dat nu ook kan? Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat het OM gijzeling vooral als schrikmiddel hanteert om alsnog betaling af te dwingen, terwijl niet duidelijk is of de burger met betalingsachterstand wel in staat is om te betalen? Zo ja, deelt u dan de mening dat dit een oneigenlijk gebruik van dit instrument is? Welk onnodig leed brengt dit met zich mee? Zo nee, waarom is dat niet waar?
Nee, het OM hanteert gijzeling niet als schrikmiddel maar als dwangmiddel voor mensen die wel kunnen, maar niet willen betalen. Wanneer het OM indicaties heeft dat er sprake is van betalingsonmacht, wordt er geen vordering ingediend. Een burger met betalingsachterstand kan op ieder moment kenbaar maken dat hij niet in staat is om (in een keer) te betalen. De zaak wordt dan nader beoordeeld en de betrokkene wordt de mogelijkheid gegeven een betalingsregeling te treffen.
Zou niet de rechter maar juist het OM of het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) de burger die de boete niet betaalt naar het Team Betalingsachterstanden van Justitie of hulpverlenende instanties moeten verwijzen om op die manier onnodige rechtszaken te voorkomen? Zo ja, waarom en hoe gaat u dit bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk te voorkomen dat mensen die hun boete niet kunnen betalen onnodig geconfronteerd worden met aanvullende kosten of dwangmiddelen. Daarom wijst het CJIB een betrokkene er gedurende het inningstraject verschillende keren op om in het geval van betalingsonmacht contact op te nemen.
Bij contact neemt het CJIB met betrokkenen die aangeven hun boete niet (in een keer) te kunnen betalen de mogelijkheden van betalen in termijnen door. De medewerkers die telefonische of schriftelijke vragen beantwoorden zijn op de hoogte van het huidige betalingsregelingenbeleid en zullen waar nodig in gesprek gaan over het treffen van een betalingsregeling. Indien nodig verwijst het CJIB ook naar hulpverlenende instanties. Op de website van het CJIB worden betrokkenen gewezen op de mogelijkheden van een betalingsregeling of schuldhulpverlening. Het CJIB heeft geen team betalingsachterstanden; er is een team schrijnende gevallen dat in bijzondere gevallen maatwerkregelingen kan treffen. Dit laat onverlet dat ook ter zitting nog situaties aan het licht kunnen komen op grond waarvan gijzeling achterwege blijft.
Hoe verhoudt de wijze waarop het OM met het instrument gijzeling omgaat zich tot de aanbevelingen uit het rapport «Gegijzeld door het systeem. Onderzoek Nationale ombudsman over het gijzelen van mensen die boetes wel willen, maar niet kunnen betalen»?
In het rapport beveelt de ombudsman aan dat gijzeling alleen gericht moet worden toegepast, op personen die wel kunnen, maar niet willen betalen. Dat is ook de zienswijze van het OM. Het OM handelt conform de aanbeveling van de ombudsman om eerst op basis van beschikbare gegevens onderzoek te verrichten om te kunnen beoordelen of er sprake is van betalingsonwil of betalingsonmacht. De vordering wordt ook voorzien van een motivering. Uiteindelijk biedt de zitting bij de rechter nog een mogelijkheid voor de betrokkene om zijn actuele situatie toe te lichten en mogelijke betalingsonmacht aan te tonen.
Daarnaast zijn er conform de aanbevelingen van de ombudsman maatregelen genomen aan de voorkant van het inningstraject. Zo is het sinds 1 juli 2015 mogelijk om verkeersboetes vanaf 225 euro in termijnen te betalen en is er een team schrijnende gevallen bij het CJIB ingericht, dat in specifieke gevallen maatwerk kan verrichten. Door middel van de City Deal Inclusieve stad bekijk ik de mogelijkheden tot samenwerking met gemeenten op het gebied van vroegsignalering van betalings- of multiproblematiek. Momenteel wordt ook onderzocht hoe de motie van de leden Recourt (PvdA) en Kooiman (SP) om ook betalingsregelingen te treffen voor verkeersboetes onder € 225,– op het moment dat iemand onder bijstandsniveau zit uitgevoerd kan worden.
Door maatregelen te nemen aan de voorkant van het inningsproces komen er naar verwachting minder personen in de dwangfase terecht. Door vervolgens de vorderingen gemotiveerd in te dienen wordt gijzeling gericht ingezet.
Zorgverzekeraars die nog altijd de restitutietarieven voor niet-gecontracteerde geestelijke gezondheidszorg (ggz) niet bekend hebben gemaakt |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat ondanks dat we al weer een maand in het nieuwe jaar zitten, de restitutietarieven van sommige zorgverzekeraars voor niet-gecontracteerde ggz nog altijd niet bekend zijn?1
Mijn reactie wordt in onderstaande vragen toegelicht.
Wat is de reden dat zorgverzekeraars Menzis, VGZ en De Friesland (Achmea) niet alle tarieven voor niet-gecontracteerde ggz bekend hebben gemaakt?
De zorgverzekeraars hebben mij laten weten dat zij door de late bekendmaking van de NZa-tarieven hun lijst met maximale vergoedingen voor niet-gecontracteerde zorg later dan gepland hebben kunnen publiceren.
Normaliter worden de tarieven door de NZa voor 1 juli bekend gemaakt. De tarieven in de gespecialiseerde ggz zijn echter aangepast naar aanleiding van de beroepsprocedure die zorgverzekeraars hebben aangespannen bij het CBb. Deze procedure heeft ertoe geleid dat de NZa op 11 oktober 2016 aangepaste tarieven heeft vastgesteld voor de gespecialiseerde ggz 2017 (tariefbeschikking TB/REG-17600–03). De tarieven waren daardoor later beschikbaar dan normaal. Overigens hebben de zorgverzekeraars mij laten weten dat de tarieven inmiddels wel bekend zijn gemaakt.
Erkent u dat dit voor zowel cliënten als zorgverleners een zeer ongewenste ontwikkeling is die de nodige onzekerheid in onder andere de continuïteit van zorg met zich meebrengt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorgverzekeraars moeten tijdig hun polisvoorwaarden bekend maken. Dit hebben zij voor 2017 gedaan. In deze polisvoorwaarden staat ook vermeld wat de consequenties zijn indien een verzekerde naar een niet-gecontracteerde zorgaanbieder gaat. Zorgverzekeraars zijn niet verplicht de tarieven voor niet gecontracteerde zorg op hun website te publiceren. Wel moet een zorgverzekeraar
op haar website vermelden of het contracteerbeleid mogelijke consequenties heeft voor haar verzekerden (zie art 13 van de regeling Informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten, TH/NR-007). Wanneer een consument vraagt om informatie over de financiële gevolgen van zijn (toekomstige) keuze voor een specifieke behandeling of dienst bij een specifieke zorgaanbieder moet de zorgverzekeraar tevens alle informatie geven die de consument nodig heeft om de financiële gevolgen van zijn keuze te kunnen overzien (zie artikel 16 lid 1 van de regeling Informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten, TH/NR-007). Indien de zorgverzekeraar deze informatie niet exact kan geven, zal hij een schatting aan de consument moeten geven. Deze verplichting gaat niet zo ver dat de zorgverzekeraar alle tarieven voor niet-gecontracteerde zorg op zijn website dient te publiceren.
Voor mijn beleid met betrekking tot prijstransparantie verwijs ik u naar mijn brief van 3 november 20162.
De continuïteit van zorg is niet in het geding. Er zijn afspraken gemaakt tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars dat een behandelrelatie niet wordt verbroken door het tijdens de behandeling aflopen of openbreken van een contract. Ook de (hoogte van de) vergoeding verandert niet als gedurende de behandeling de zorgaanbieder het contract met de zorgverzekeraar openbreekt of beëindigt.
Geldt voor het bekend maken van de restitutietarieven door de zorgverzekeraars dezelfde deadline als voor de zorgcontractering, te weten 19 november? Zo nee, wat is de deadline dan wel?
Zie antwoord vraag 3.
Is de kritiek van de Nederlands Vereniging van Vrijgevestigde Psychologen en Psychotherapeuten (LVVP) en de site Eiswijzer dat de zorgverzekeraars hierdoor onrechtmatig handelen, gerechtvaardigd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er naar aanleiding van het uitblijven van duidelijkheid met betrekking tot restitutietarieven, verzoeken tot handhaving binnengekomen bij de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) of klachten bij de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ)?
De NZa geeft desgevraagd aan dat er geen klachten of handhavingverzoeken zijn ontvangen over dat zorgverzekeraars restitutietarieven voor 2017 niet bekend hebben gemaakt. Ook de SKGZ heeft tot op heden geen klachten ontvangen.
Is de bewering van Eiswijzer juist dat de wetgeving op dit punt niet specifiek genoeg is waardoor handhavingsverzoeken niet in behandeling worden genomen door de NZa? Kunt u uw antwoord toelichten?
Naar mijn oordeel is de regelgeving van de NZa adequaat.
Zijn er zorgbreed nog meer restitutietarieven niet bekend? Zo ja, kunt u de Kamer hiervan een overzicht doen toekomen?
Voor zover ik begrepen heb van de zorgverzekeraars zijn verder alle tarieven bekend gemaakt.
Erkent u dat deze handelwijze van verzekeraars eens te meer als een vorm van ontmoediging van het verlenen dan wel ontvangen van niet-gecontracteerde zorg gezien kan worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Mochten verzekerden het gevoel hebben dat ze niet voldoende geïnformeerd worden of klachten hebben dan kunnen ze zich eerst bij hun verzekeraar melden en vervolgens, indien nodig, bij de SKGZ. Voor het overige verwijs ik u naar mijn antwoord op vragen 3, 4 en 5.
Kunnen verzekerden vanwege het nog niet bekend zijn van de restitutietarieven alsnog tussentijds overstappen wanneer uiteindelijk de tarieven bekend worden gemaakt en nadelig uitpakken? Zo nee, hoe gaat u verzekerden en/of zorgverlener dan schadeloos stellen?
Zie antwoord vraag 9.
Op wat voor termijn verwacht u dat wel alle tarieven bekend zijn? Wat gaat u er aan doen om deze ongewenste situatie zo snel mogelijk te verhelpen?
De zorgverzekeraars hebben mij laten weten dat de tarieven inmiddels bekend zijn gemaakt.
Hoe gaat u voorkomen dat ook in de komende contracteringsperiode pas ver na de sluiting van het overstapseizoen, de tarieven voor niet-gecontracteerde zorg bekend worden gemaakt door zorgverzekeraars?
De NZa streeft er naar haar tarieven tijdig bekend te maken. In geval van beroepszaken tegen de tarieven zoals door NZa zijn vastgesteld is het onvermijdelijk dat er vertraging ontstaat. Dat laat onverlet dat alle partijen zo snel als mogelijk de correcte en (minimaal) volgens regelgeving vereiste informatie beschikbaar moeten stellen aan de verzekerden en patiënten.