Het aanzetten tot geweld en bedreigingen geuit door Sharia4Holland |
|
Joram van Klaveren (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Moslimbedreiging tegen Wilders»1? Wat is uw oordeel hierover?
Ja. Voor mijn oordeel over de inhoud van het artikel verwijs ik u naar de antwoorden 2 t/m 4.
Deelt u de visie dat Sharia4Holland een gevaarlijke, extremistische groepering is die oproept en aanzet tot geweld? Zo neen, waarom niet?
Momenteel kan niet gesproken worden van een groepering of organisatie. Shariah4Holland leidt vooralsnog slechts een virtueel bestaan zonder leden of publieke manifestatie. Er is niettemin reden voor alertheid en ik kan u verzekeren dat de ontwikkelingen rond Shariah4Holland onze aandacht hebben. Op de website wordt een radicale boodschap uitgedragen. Er is echter niet geconstateerd dat er daadwerkelijk opgeroepen of aangezet wordt tot geweld. Wanneer dat wel het geval zou zijn dan wordt de wet overtreden en wordt hier tegen opgetreden.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen teneinde de persoon die in de betreffende filmpjes voorkomt en de betreffende organisatie – namens wie wordt opgeroepen en aangezet tot geweld en bedreigingen worden geuit – te laten vervolgen en de organisatie te laten verbieden?
Het Openbaar Ministerie heeft de betreffende filmpjes beoordeeld en geconcludeerd dat er in de filmpjes geen uitlatingen worden gedaan die vallen onder artikel 131 en/of 285 van het Wetboek van Strafrecht. Om die reden zal er geen vervolging worden ingesteld tegen de persoon en de betreffende organisatie die in de filmpjes voorkomen.
Zie ook het antwoord op vraag 2.
Deelt u de opvatting dat de leden van deze organisatie zoveel mogelijk ons land dienen te verlaten en dat in Nederland geen plaats is voor het abjecte barbaarse rechtssysteem genaamd sharia? Zo nee, waarom niet?
Van vreemdelingen kan, met toepassing van de zogeheten glijdende schaal, de verblijfsvergunning worden ingetrokken als gevolg van een veroordeling voor een strafbaar feit.
Het kabinet wil er, zoals eerder gesteld in de antwoorden op Kamervragen van de leden Van Klaveren en Wilders over de organisatie Shariah4Holland2, geen enkel misverstand over laten bestaan dat het invoering van de sharia volstrekt ondenkbaar acht en in strijd met alle fundamentele waarden en normen die wij in Nederland kennen.
Het verbieden van een rechtspersoon die zich bezighoudt met pedoseksualiteit en waarvan een bestuurder schuldig is aan kinderporno |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de eerdere schriftelijke Kamervragen over het verbieden van de stichting Martijn?1 Kent u het bericht op de site van de Vereniging Martijn, opgesteld door de voorzitter van die vereniging?2
Ja.
Herinnert u zich de eerst vraag over de voorwaarden waaronder iemand bij wie kinderporno wordt aangetroffen zich effectief kan verweren met het argument dat dit materiaal wetenschappelijke doeleinden dient? Zo ja, deelt u de mening dat het voorhanden hebben van kinderporno op geen enkele manier gerechtvaardigd kan worden door een doelstelling zoals wetenschappelijk onderzoek of het nodig hebben voor het verweer tegen een beschuldiging van kinderporno?
Bij wet van 13 juli 2002 is de bijzondere strafuitsluitingsgrond ter zake het bezit van kinderpornografie wegens educatieve, wetenschappelijke of therapeutische doeleinden in artikel 240b Wetboek van Strafrecht vervallen.3 Met deze wijziging heeft de wetgever willen voorkomen dat personen het bezit van kinderpornografie onder het mom van één van die doeleinden zouden kunnen rechtvaardigen. Een verweer dat met het bezit van kinderpornografie een wetenschappelijk doel werd gediend – afgezien van het geval waarin de ongeschreven strafuitsluitingsgrond ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid van toepassing is – zal dan ook geen kans van slagen hebben.4
Kan een eventuele veroordeling van een bestuurslid van een vereniging of een rechtspersoon bijdragen tot het doen verbieden van die vereniging? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Een vereniging bezit rechtspersoonlijkheid op grond van artikel 3 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Een rechtspersoon waarvan de werkzaamheid of het doel in strijd is met de openbare orde kan op vordering van het openbaar ministerie door de rechter verboden worden verklaard en worden ontbonden. Artikel 2:20 BW biedt daarvoor de grondslag. De omstandigheid dat een bestuurder van een rechtspersoon is veroordeeld, kan relevant zijn in het kader van de beoordeling van een verzoek van het openbaar ministerie tot verbodenverklaring van een rechtspersoon. Dit voor zover de desbetreffende veroordeling bijdraagt aan de vaststelling dat de werkzaamheid van de rechtspersoon in strijd is met de openbare orde. Er zal dan ook sprake moeten zijn van een verband tussen het strafbare feit waarvoor de veroordeling heeft plaatsgevonden en de rechtspersoon.
Kunnen strafbare feiten begaan door een bestuurder van een vereniging worden toegedicht aan die vereniging zelf? Maakt het daarbij uit dat de feiten waarvoor een bestuurder wordt veroordeeld direct te maken hebben met de doelstelling van de vereniging waarvan hij bestuurder is? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet? Maakt het daarbij uit of de bestuurder de website van de vereniging gebruikt om zich te uiten over de zaak waarvoor hij werd verdacht of eventueel veroordeeld? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De Hoge Raad heeft in een arrest uit 2003 de jurisprudentie over het daderschap van de rechtspersoon samengevat en aangevuld.5 De Hoge Raad heeft hierin overwogen dat een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening aan een rechtspersoon is of de gedraging in de sfeer van de rechtspersoon heeft plaatsgevonden. Daarvan kan volgens de Hoge Raad sprake zijn als zich één of meer van de volgende omstandigheden voordoen (waarbij de zogenoemde IJzerdraadcriteria onder het laatste gedachtestreepje worden vermeld):
Daarnaast blijkt uit voormeld arrest dat indien opzet of schuld als bestanddeel van het delict is vereist, dat bestanddeel ook moet kunnen worden toegerekend aan de rechtspersoon.
De vraag of een gedraging aan een rechtspersoon kan worden toegerekend is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. De doelstelling van de rechtspersoon is in zoverre relevant dat de vraag of de gedraging in de sfeer van de rechtspersoon heeft plaatsgevonden een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is. Dat kan ook een gedraging zijn van een natuurlijke persoon die binnen de rechtspersoon een rol vervult.
Voor strafrechtelijke aansprakelijkheid op grond van feitelijk leidinggeven aan een verboden gedraging van een rechtspersoon, dient het daderschap van de rechtspersoon te zijn vastgesteld. De voorwaarden voor strafbaarheid van feitelijk leidinggeven zijn eveneens in de jurisprudentie ontwikkeld. Uit de zogenoemde Slavenburg-rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat van feitelijk leidinggeven aan een verboden gedraging sprake is indien de verdachte maatregelen ter voorkoming van de gedraging achterwege laat, hoewel hij daartoe bevoegd en redelijkerwijs gehouden is, en hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat de verboden gedraging zich zal voordoen, zodat hij die gedraging opzettelijk bevordert.6
In hoeverre kan een bestuurder van een vereniging feitelijk leidinggeven aan een strafbaar feit begaan door de rechtspersoon?
Zie antwoord vraag 4.
Sluit het vervolgen van een bestuurder van een vereniging de vervolging van die vereniging zelf uit? Zo nee, kan een veroordeling van de vereniging bijdragen aan het verbieden van die vereniging?
Wanneer bij een strafbaar feit een rechtspersoon en een natuurlijke persoon zijn betrokken, is het op grond van artikel 51, tweede lid, Wetboek van Strafrecht mogelijk om de rechtspersoon, de feitelijk leidinggever of beide tezamen te vervolgen. Zowel de natuurlijke persoon als de rechtspersoon kunnen strafrechtelijk aansprakelijk worden gesteld voor hun eigen betrokkenheid bij het strafbare feit.
Ook in het geval van een veroordeling van een rechtspersoon voor een strafbaar feit kan dit relevant zijn voor een vordering tot verboden verklaring en ontbinding op grond van artikel 2:20 BW. De desbetreffende veroordeling kan bijdragen aan de vaststelling dat de werkzaamheid van de rechtspersoon in strijd is met de openbare orde.
In hoeverre zijn de zogenaamde «IJzerdraadcriteria» over de toerekenbaarheid van strafbare gedragingen aan een rechtspersoon nog maatgevend in de jurisprudentie? Welke andere relevante jurisprudentie is er omtrent het toerekenen van strafbare feiten aan rechtspersonen?
Zie antwoord vraag 4.
Het zwartboek met kritiek van jeugdreclasseerders op het VOG-systeem |
|
Nine Kooiman (SP), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Wat is uw reactie op de massale kritiek van de jeugdreclasseringswerkers op het VOG-systeem in het zwartboek van het tv-programma de Ombudsman?1
Voorafgaand aan het tv-programma de Ombudsman en naar aanleiding van het rapport ben ik in contact getreden met Jeugdzorg Nederland, de werkgeversorganisatie van jeugdreclassering. Jeugdzorg Nederland heeft in een eerste reactie te kennen gegeven dat zij zich in de massale kritiek niet herkent
In Nederland zijn ongeveer 800 jeugdreclasseerders werkzaam. Hiervan hebben 54 individuele jeugdreclasseerders in het rapport van de Vara-Ombudsman (hierna het rapport) verklaringen afgelegd over de nadelige effecten van het VOG-systeem. Het signaal vanuit de jeugdreclassering heeft mij niet eerder bereikt. Ik neem dit signaal overigens wel serieus.
Hoe beoordeelt u het feit dat zoveel jeugdreclasseerders van mening zijn dat jongeren onevenredig zwaar getroffen worden door hen geen Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) te verstrekken?
De (54) jeugdreclasseerders die van mening zijn dat jongeren onevenredig zwaar worden getroffen door het weigeren van de VOG, geven aan dat het beoordelingskader voor VOG-aanvragen voor hen in onvoldoende mate kenbaar is. Uit het rapport blijkt dat het «onevenredig zwaar treffen» ook betrekking heeft op het niet kunnen werken bij sectoren die populair zijn bij de doelgroep, zoals defensie, politie of de beveiliging. Het betreft hier – naar ik aanneem – de weigering van een verklaring van geen bezwaar en niet van een VOG.
De Dienst Justis is niet verantwoordelijk voor de afgifte van een verklaring van geen bezwaar. Ik zal met Jeugdzorg Nederland bezien waar de behoeften liggen met betrekking tot voorlichting over de systematiek van de VOG.
Overigens deel ik niet de mening dat jongeren door het weigeren van de VOG onevenredig zwaar worden getroffen. In elk individueel geval wordt zorgvuldig het belang afgewogen dat een jongere heeft bij afgifte van de VOG tegen het belang dat de samenleving heeft bij bescherming tegen de risico’s die zijn verbonden aan het vervullen van een functie door die jongere. Bij deze afweging kan de conclusie zijn dat het risico voor de samenleving het niet toelaat dat een VOG wordt verstrekt. Dit komt echter in minder dan 1% van de gevallen voor.
In 2010 betreft het maar 63 gevallen waarbij de VOG aan jeugdigen onder de 18 jaar is geweigerd, op een aantal van rond de 15 500 VOG-aanvragen. Bij jeugdigen tot 25 jaar betreft het aantal weigeringen ongeveer 1 200 van de ruim 150 000 VOG-aanvragen. Ik verwijs u overigens naar mijn antwoorden op eerdere vragen van de leden Marcouch en Recourt (beiden PvdA) (2011Z00612) en het lid Gesthuizen (SP) (2011Z01316).
Deelt u de mening dat het hebben van een baan kan voorkomen dat mensen weer strafbare feiten plegen en dat dit zeker geldt voor jongeren die geen uitzicht op opleiding of werk hebben?
Jongeren die ooit een strafbaar feit hebben begaan, dienen de kans te krijgen om hun leven te beteren. Het hebben van een baan draagt hier aanzienlijk aan bij.
In geval van weigering van de VOG is de ernst van de gepleegde strafbare feiten zodanig dat het belang van de samenleving zwaarder weegt dan het belang van een jongere bij het verkrijgen van de beoogde baan.
Het weigeren van de VOG voor een bepaalde functie betekent niet dat deze jongeren geheel zijn uitgesloten van de arbeidsmarkt of geen uitzicht meer hebben op werk. Deze jongeren kunnen werkzaam zijn in vele andere functies waarvoor de geconstateerde strafbare feiten geen belemmering vormen, ofwel waarvoor een werkgever geen VOG verlangt.
Vindt u ook dat jongeren de kans moeten krijgen hun leven te beteren en dat het niet verstrekken van de VOG hierbij belemmerend kan werken?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe komt het dat jeugdreclasseringswerkers het VOG-systeem als niet transparant ervaren, waardoor niet goed te voorspellen is of een jongere wel of niet een VOG zal worden verstrekt?
Uit het rapport van de Vara-Ombudsman maak ik op dat bij deze jeugdreclasseerders onduidelijkheid bestaat over de VOG-systematiek. In beleidsregels (Beleidsregels VOG NP, RP & IVB 2010) zijn richtlijnen opgesteld voor de beoordeling van VOG-aanvragen. Aan de hand hiervan kan de reclasseringswerker en een ieder die het betreft een eerste inschatting maken of de aanvrager een VOG zal krijgen.
Voor een nadere toelichting op het beleid kan de reclasseringswerker altijd contact opnemen met de Dienst Justis, afdeling COVOG. Ook is een factsheet beschikbaar die algemene informatie geeft over het beoordelingskader van de VOG, en specifiek inzicht geeft in hoe het COVOG dit beoordelingskader gebruikt bij de VOG-aanvragen door jongeren. De factsheet is beschikbaar op www.rijksoverheid.nl/vog.
Bent u bereid er voor te zorgen dat het Centraal Orgaan Verklaring Omtrent het Gedrag (COVOG) beter gaat kijken naar de omstandigheden van het strafbare feit, zodat bijvoorbeeld de jongere die een plastic balletjespistool op zijn kamer had niet uitgesloten hoeft te worden van het beroep van taxichauffeur wegens «verboden wapenbezit»?1
De Dienst Justis afdeling COVOG maakt bij iedere aanvraag een zorgvuldige belangenafweging. Een veroordeling wegens verboden wapenbezit vormt in beginsel een belemmering voor het verkrijgen van de VOG ten behoeve van een publieke functie als taxichauffeur. Dit verdraagt zich, gezien de aard van het delict en de risico’s voor de samenleving, niet met deze functie waarin de zorg voor de veiligheid en het welzijn van personen centraal staat. Echter, afhankelijk van de omstandigheden van het geval kan – ondanks dat er sprake is van een relevant strafbaar feit – worden geoordeeld dat het belang van de aanvrager zwaarder dient te wegen dan het belang van het beperken van de risico’s voor de samenleving. Dit is afhankelijk van onder andere de hoeveelheid antecedenten, welke straf hiervoor is opgelegd, het tijdsverloop en de jeugdige leeftijd van de aanvrager.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat het COVOG beter onderscheid gaat maken tussen jongeren die een goede en jongeren die een slechte ontwikkeling doormaken? Zo nee, waarom niet?
De aard en de ernst van het strafbare feit, de hoeveelheid strafbare feiten en het tijdsverloop spelen een bepalende rol bij de belangenafweging.
Aan de hand van deze omstandigheden van het geval beoordeelt het COVOG of de betreffende jongere inmiddels gedurende een voldoende lange periode heeft aangetoond op de goede weg te zijn. Indien het COVOG dit ten behoeve van een goede oordeelsvorming noodzakelijk acht, maakt zij hierbij gebruik van de ervaringen van de jeugdreclassering.
Het COVOG gaat in de beoordeling van VOG-aanvragen serieus om met opgestelde reclasseringsrapporten. De jeugdreclassering is goed op de hoogte van de persoonlijke omstandigheden van de jongere, zoals het doormaken van een goede of slechte ontwikkeling. De omstandigheid dat de jeugdreclassering op basis van zijn ervaringen met een jongere een (positief) reclasseringsrapport opstelt ontslaat mij niet van mijn eigen verantwoordelijkheid om in samenhang met de overige omstandigheden van het geval te beoordelen of de afgifte van de VOG op dit moment verantwoord is. Dan kan de conclusie zijn dat het risico voor de samenleving het – ondanks een positief reclasseringsrapport – gelet op alle omstandigheden in samenhang bezien niet toelaat dat een VOG wordt verstrekt.
Waarom neemt het COVOG nooit contact op met de jeugdreclasseringswerker die de betreffende jongere begeleidt of heeft begeleid?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat het COVOG meer gebruik gaat maken van de ervaringen van de jeugdreclasseerders en hen om advies gaat vragen bij het voornemen een VOG te weigeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om met een uitgebreide reactie te komen op het zwartboek, met de jeugdreclasseerders in gesprek te gaan over deze problematiek en nader onderzoek in te stellen naar noodzakelijke versoepelingen van het VOG-systeem? Zo nee, waarom niet?
Onder verwijzing naar mijn antwoord op vraag 1 merk ik op dat het zwartboek allereerst aanleiding geeft om met Jeugdzorg Nederland in gesprek te gaan over de kritiek van de jeugdreclasseerders. Het is van belang om vanuit Jeugdzorg Nederland te weten of de gesignaleerde problematiek zich beperkt tot de 54 jeugdreclasseerders of dat deze breder gedragen wordt. Naar aanleiding van de bevindingen van Jeugdzorg Nederland zal ik bezien welke gerichte vervolgstappen noodzakelijk zijn.
Tevens merk ik op dat ik geen noodzaak zie om het VOG-systeem te versoepelen.
Het beoordelingskader voor VOG-aanvragen biedt voldoende ruimte om rekening te houden met de belangen die een jongere met een strafrechtelijk verleden heeft bij afgifte van de VOG. Daarbij komt dat ik in de pilot «VOG onder voorwaarden» in Rotterdam reeds heb onderzocht of door een versoepeling van de VOG-systematiek een betere balans gevonden kan worden tussen het belang van de jongere enerzijds en het belang van beperking van de risico’s voor de samenleving anderzijds. De pilot heeft uitgewezen dat het huidige beoordelingskader afdoende is en slechts in een zeer beperkt aantal gevallen leidt tot weigerig van de VOG. Ik verwijs u overigens naar mijn antwoorden op eerdere vragen ter zake het lid Gesthuizen (SP) (2011Z01316) en de leden Marcouch en Recourt (beiden PvdA) (2011Z00612).
Op welke wijze kan een betere balans worden bewerkstelligd tussen bescherming en het bieden van perspectief bij het afgeven van een VOG, in het bijzonder bij jongeren?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht 'Wapendieven vrijgesproken' |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Wapendieven vrijgesproken»?1
Ja.
Klopt het dat de vervolging van de verdachten van de wapenroof uit Schietsportcentrum Westpoint Amsterdam door een gebrek in de tenlastelegging zou zijn geëindigd met een vrijspraak? Zo ja, acht de minister dat wenselijk? Zo nee, wat is dan de feitelijke gang van zaken?
De rechtbank heeft de verdachten vrijgesproken van diefstal van de wapens. De rechtbank was van oordeel dat genoegzaam was gebleken dat de verdachten de wapens hebben weggenomen. Volgens de rechtbank viel echter niet uit te sluiten dat de verdachten de wapens hebben weggenomen op verzoek van de eigenaar en/of zijn vriendin, zodat het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening niet kon worden bewezen. Heling van de wapens door de verdachte bij wie de wapens zijn aangetroffen, kon naar het oordeel van de rechtbank evenmin worden bewezen, omdat de verdachte zelf betrokken was bij het wegnemen van de wapens. Ook van het voorhanden hebben van de wapens werd de verdachte vrijgesproken, omdat een wapenrapport ontbrak en de rechtbank daardoor niet kon vaststellen in welke categorie de wapens en toebehoren vallen.
Het College van procureurs-generaal heeft mij bericht, dat naar de mening van het OM geen sprake is van een gebrek in de tenlastelegging. In eerste aanleg heeft het OM op basis van de aanwezige bewijsmiddelen besloten dit feitencomplex te kwalificeren als diefstal. Er is hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. In hoger beroep bestaat de mogelijkheid om de tenlastelegging te wijzigen. Gezien de uitspraak van de rechtbank zal de advocaat-generaal bij het ressortsparket bezien of de tenlastelegging dient te worden aangepast en/of aangevuld.
Het ontbreken van het wapenrapport vormt wel een omissie. De wapenrapporten zijn inmiddels aan het dossier toegevoegd, zodat het verzuim ten aanzien van dit feit is hersteld.
Wordt de vervolging van de betrokken verdachten voortgezet en/of opnieuw opgestart? Zo ja, vanwege welke strafbare feiten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn de betreffende verdachten ook in vrijheid gesteld?
Door de vrijspraak was er geen grond om de verdachten nog langer in voorlopige hechtenis te houden.
Hoeveel van de geroofde wapens zijn nog niet terug gevonden?
Van de 180 weggenomen wapens zijn er tot nu toe drie teruggevonden.
Levensgevaarlijke XTC |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Levensgevaarlijke xtc duikt steeds vaker op»?1
Ja.
Wist u dat er gevaarlijke xtc-pillen op de markt waren? Zo ja, wanneer wist u dat en wat heeft u hiertegen gedaan?
Ja, het gebruik van XTC tabletten is nooit zonder risico. De werkzame stof in deze tabletten is MDMA, dat op lijst I van de Opiumwet staat. Het Drugs Informatie en Monitoring Systeem (DIMS) onderzoekt en registreert de samenstelling en schadelijkheid van drugs zoals XTC en amfetamine.
De laatste maanden zijn er binnen het DIMS tabletten aangetroffen met een hoge dosering MDMA.
Voor de risico’s die gepaard gaan met het overmatig gebruik van deze tabletten is door de individuele deelnemers van het DIMS gewaarschuwd via de eigen (regionale) kanalen en webpagina’s. Het coördinerend bureau van het DIMS op het Trimbos Instituut heeft in januari 2011 een landelijk persbericht uitgebracht.
Daarnaast is het DIMS op 10 november 2010 door het Nederlands Forensisch Instituut op de hoogte gesteld van het feit dat er tabletten waren aangetroffen die in plaats van MDMA, of in combinatie daarmee, de stof PMMA bevatten. Op 11 november heeft het DIMS via persberichten, websites, Twitter en via de aan het DIMS gelieerde instellingen voor verslavingszorg gewaarschuwd voor het in omloop zijn van deze tabletten. In maart 2011 hebben de Limburgse zorginstelling Mondriaan en het Trimbos-instituut het uitgaanspubliek in de omgeving Sittard-Geleen nogmaals gewaarschuwd voor het feit dat er tabletten in omloop zijn die deze stof bevatten.
Klopt het dat een jongen de dood heeft gevonden na gebruik van deze xtc-pillen? Deelt u de mening dat deze jongen waarschijnlijk niet aan het gebruik van deze xtc-pillen had hoeven te sterven als deze waren gecontroleerd? Zo nee, waarom niet?
Het is inderdaad zo dat het overlijden van een jongeman in verband is gebracht met het gebruik van meerdere tabletten die de stof PMMA bevatten. In het bloed van deze jongeman zijn behalve PMMA ook andere stoffen aangetroffen. Het is daarom niet met zekerheid vast te stellen of deze jongeman alleen ten gevolge van het gebruik van tabletten met PMMA is overleden.
In Limburg kunnen gebruikers van XTC-tabletten bij de op het DIMS aangesloten zorginstelling Mondriaan XTC-tabletten op hun samenstelling laten controleren. Het initiatief daarvoor dient uit te gaan van de gebruiker.
Bent u bereid om controle van xtc-pillen en andere partydrugs in het uitgaansleven landelijk in te voeren om herhaling van wat in Zuid-Limburg is gebeurd te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals in de beantwoording van vraag 2 is aangegeven voorziet het DIMS al in de mogelijkheid de samenstelling en schadelijkheid van tabletten en poeders te laten controleren. Er zijn indicaties dat de recente overlijdensgevallen ten gevolge van het gebruik van XTC tabletten met elkaar gemeen hebben dat er sprake is geweest van het gebruik van een grote hoeveelheid tabletten, in combinatie met andere middelen.
Heeft u beleid ontwikkeld ten aanzien van de controle van partydrugs? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 2. Het DIMS geeft ook informatie over de samenstelling en schadelijkheid van XTC-tabletten en andere drugs. Wanneer middelen worden aangetroffen die een extra risico voor de gezondheid van de gebruiker met zich meebrengen wordt daarvoor gewaarschuwd via het Red Alert protocol. Incidenten die een relatie hebben met het gebruik van partydrugs worden gemonitord via een bij het DIMS ondergebrachte incidentenmonitor.
Onderzoek naar de bedreiging van medewerkers van jongerencentrum Asri |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht op de website van jongerencentrum Asri over de bedreiging van medewerkers naar aanleiding van een campagne rond de verkiezingen voor de Provinciale Staten?1
Ja.
Is er sprake van aantasting van de vrijheid van meningsuiting, nu de aanleiding van de bedreigingen ligt in een poster van het jongerencentrum? Zo nee, waarom niet?
Aantasting van de vrijheid van meningsuiting is hier niet aan orde. Bij vrijheid van meningsuiting gaat het immers om de vrijheid van burgers om –met inachtneming van hun wettelijke verantwoordelijkheid- overtuigingen kenbaar te maken, zonder censuur door de Staat. Hier is sprake van bedreiging jegens de betrokken medewerkers van jongerencentrum Asri vanwege het uiten van een mening. Die bedreiging levert een strafbaar feit op.
Deelt u de mening dat de situatie dat mensen uit angst voor bedreigingen hun werk neerleggen en geen aangifte durven te doen niet getolereerd kan worden? Zo ja, welke instrumenten zijn er om bedreigde medewerkers te beschermen tijdens en na hun aangifte?
Ik deel de mening dat de situatie dat mensen uit angst voor bedreigingen hun werk neerleggen en geen aangifte durven te doen onaanvaardbaar is. Het belangrijkste instrument om bedreigde medewerkers te beschermen is het doen van anonieme aangifte. Slachtoffers van bedreigingen kunnen dan als adres een politiebureau, een slachtofferloket of een werkgever opgeven. Domiciliekeuze kan in alle gevallen worden aangeboden door de politie. Ook kan een werkgever aangifte doen namens een werknemer.
Heeft u inzicht in het aantal mensen dat bedreigd wordt en dat uit angst voor de gevolgen afziet van het doen van aangifte? Wat doet u om deze angst te verminderen?
Uit onderzoek van het CBS en het WODC blijkt dat in 2009 in 0.9% van de gevallen waarin geen aangifte wordt gedaan dit wordt nagelaten uit angst voor represailles. Dit is weliswaar een laag percentage, maar elk slachtoffer en elke getuige die uit angst voor represailles geen aangifte doet is er een te veel. Vandaar dat deze groep bescherming verdient. Zoals toegelicht in antwoord op vraag 3, kan anonimiteit in het strafproces een instrument zijn om slachtoffers en getuigen met een reële angst voor represailles (verder) te beschermen.
Kan het jongerencentrum namens zijn medewerkers aangifte doen? Zo ja, wat zijn daarvoor de mogelijkheden en beperkinge?
Ja, zie verder het antwoord op vraag 3.
Herkent u het beeld dat steeds vaker serieuze bedreigingen geuit worden via sociale media zoals Twitter, Hyves en Facebook? Zo ja, heeft u inzicht in het aantal bedreigingen dat op die manier geuit wordt en worden deze digitale bedreigingen actief door de politie onderzocht?
Dreigementen via sociale media worden even actief door de politie onderzocht als andere dreigementen. Zij worden echter niet afzonderlijk geregistreerd. Daarom kan ik niet bevestigen dat er sprake is van een toename van dergelijke dreigementen.
Bent u ook van mening dat het belangrijk is dat ernstige vormen van bedreiging altijd door de politie onderzocht worden? Wilt u de betrokkenen persoonlijk oproepen om alsnog aangifte te doen? Bent u bereid het Openbaar Ministerie (OM) ambtshalve een onderzoek te laten doen, als aangiftes uitblijven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u met het OM afspreken dat ambtshalve onderzoek bij ernstige bedreigingen in de toekomst standaardbeleid wordt?
Een aangifte – en medewerking door het slachtoffer in het algemeen – is van groot belang voor ieder onderzoek naar een geval van bedreiging. Over de onderhavige casus heeft het Openbaar Ministerie mij laten weten dat er een politie-onderzoek loopt. Indien vastgesteld kan worden dat er sprake is van ernstige bedreigingen aan het adres van medewerkers van Asri, dan zal de officier van justitie de politie opdracht geven om een opsporingsonderzoek te verrichten naar de mogelijke daders, ook zonder dat aangifte is gedaan. Over de vraag of het verrichten van ambtshalve onderzoek bij ernstige bedreigingen standaardbeleid moet worden zal ik met het Openbaar Ministerie in overleg treden. Ik zal uw Kamer te zijner tijd nader berichten.
Seks met de leraar |
|
Khadija Arib (PvdA), Metin Çelik (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de uitzending over seks met de leraar?1
Ja.
Is het waar dat bijna de helft van alle middelbare scholen de afgelopen tien jaar te maken heeft gehad met een docent die een seksuele relatie had met een leerling, zoals uit een enquête van het programma Brandpunt blijkt? Zo ja, welke middelen staan u ter beschikking om hier wat aan te doen? Zo nee, waaruit blijkt dat?
De cijfers van de Onderwijsinspectie en van de enquête van Brandpunt zijn onvergelijkbaar. De bevindingen van de Onderwijsinspectie geven per jaar het aantal meldingen weer in de categorie seksueel misbruik en seksuele intimidatie. Uit het meest recente Onderwijsverslag 2008–2009 blijkt dat de vertrouwensinspecteurs 350 meldingen verwerkten waarvan 94 meldingen over seksueel misbruik. Van deze meldingen is niet te zeggen hoeveel daarvan een relatie tussen leraar en leerling betreffen.
In het onderzoek van Brandpunt is docenten gevraagd of zij ooit seksueel contact met een leerling hebben gehad. 1% Van de 611 docenten heeft hier bevestigend op geantwoord.
Gezien de onvergelijkbaarheid van beide rapportages is niet te beoordelen of er sprake is van onverklaarbare verschillen.
Hoe verklaart u dat de cijfers uit deze enquête veel hoger liggen dan uit eerdere onderzoeken is gebleken?
Blijkens het onderzoek van Brandpunt is er geen sprake van dat slechts 8% van de docenten melding zou doen van een seksuele relatie. Uit de resultaten van de enquête blijkt juist dat de meeste leraren het noodzakelijk vinden actie te ondernemen bij (een vermoeden van) een relatie tussen leraren en leerlingen. Er is maar een klein percentage (4%) dat aangeeft dat geheim houden de beste oplossing is. De 8% waar in de vraag naar verwezen wordt, gaat over het percentage leraren dat aangeeft de afgelopen jaren daadwerkelijk melding te hebben gedaan van een (vermoedelijke) relatie.
Bent u bereid te onderzoeken hoe vaak het in Nederland voorkomt in Nederland dat docenten een relatie aanknopen met minderjarige leerlingen? Zo nee, waarom niet?
Nader onderzoek lijkt mij niet nodig. Wel ben ik van mening dat er (bij een vermoeden van) een seksuele relatie tussen leraar en leerling altijd actie moet worden ondernomen. Ik vind het daarom van belang dat scholen en docenten zich bewust zijn van de wettelijke meldplicht. Uit de berichtgeving rond dit onderwerp komt het beeld naar voren dat juist als het gaat om een vrijwillige relatie tussen leraar en leerling scholen en leraren niet altijd op de hoogte zijn van deze meldplicht. In samenwerking met de sectororganisaties zal ik deze wettelijke verplichting daarom opnieuw onder de aandacht brengen.
Klopt het dat docenten dergelijke incidenten nauwelijks melden bij het schoolbestuur en het schoolbestuur op zijn beurt nauwelijks bij de politie en de Inspectie van het Onderwijs, ondanks de wettelijke meldplicht? Zo ja, hoe gaat u bewerkstelligen dat het toezicht op de naleving van de wettelijke regels deugdelijk gaat plaatsvinden?
Is het mogelijk dat een docent die een seksuele relatie heeft met een leerling van 16 jaar of ouder niet strafbaar is? Zo ja, onder welke voorwaarden?
In hoeveel gevallen is in dit verband bij de politie aangifte gedaan tegen een docent en hoe vaak is men overgegaan tot vervolging? Zo ja, welke redenen lagen hieraan ten grondslag?
Het artikel 'KNVB gaat vechtende speler harder straffen' |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «KNVB gaat vechtende speler harder straffen»?1
Ja, hiervan heb ik kennis genomen.
Is het waar dat er elk weekend 20 tot 25 meldingen zijn van excessen als vechtpartijen of het molesteren van scheidsrechters? Heeft u inzicht in het aantal meldingen van geweld op het veld dat jaarlijks ingediend wordt bij de KNVB? Zo ja om welke aantallen gaat het en is er sprake van een toename van dit geweld?
In een volledig speelweekend worden ongeveer 32 500 wedstrijden gespeeld
in het voetbal. Bij 25 tot 30 van deze wedstrijden is er sprake van een exces.
De KNVB spreekt van een exces wanneer er sprake is van molestatie van de scheidsrechter, een collectieve vechtpartij of individuele mishandeling van spelers onderling.
De KNVB houdt al jaren cijfers bij van het aantal molestaties van arbiters en het aantal gestaakte wedstrijden wegens wanordelijkheden. Bij het staken van wedstrijden wegens wanordelijkheden kan er sprake zijn van geweld, maar dit is niet altijd het geval. Het aantal molestaties schommelt de afgelopen jaren tussen de 200 en 250 per jaar. Het aantal gestaakte wedstrijden wegens wanordelijkheden varieert tussen de 2700 en 3100 per jaar, en neemt de laatste jaren iets af.
Gelet op een jaarlijks aantal wedstrijden van 600 000 zijn de verschuivingen op het gebied van molestaties en gestaakte wedstrijden niet groot.
Deelt u de mening dat naast afdoening door de KNVB ook justitieel ingrijpen gewenst is? Zo ja, op welke schaal gebeurt dit al? Zo nee, waarom niet?
Bij het beantwoorden van deze vragen moet onderscheid worden gemaakt tussen gedragingen in en buiten een spelsituatie. Deelnemers aan een sport, waaronder ook voetbal, hebben tot op zekere hoogte gevaarlijke gedragingen (waartoe het spel uitlokt) over en weer van elkaar te verwachten. Het gebruik van geweld, gaat vanzelfsprekend te ver. Primair beoordeelt de tuchtcommissie van de betreffende sportbond of in spelsituaties sprake was van overtredingen van de door de sport zelf vastgestelde spelregels. Indien een slachtoffer aangifte doet, kan dat ertoe leiden dat het Openbaar Ministerie tot vervolging besluit. Ook in de context van strafrechtelijk ingrijpen zijn de spelregels volgens de Hoge Raad (uitspraak van 22 april 2008, LJN: BB7087) mede van belang voor het bepalen van de grenzen van de wederrechtelijkheid van gedragingen.
Dit betekent dat de omstandigheid dat de gedraging is verricht in een sport- of spelsituatie van belang zou kunnen zijn voor de vraag of het bewezenverklaarde kan worden gekwalificeerd als mishandeling (vergelijk Hoge Raad 10 september 1996, DD 97.004).
Het belang van spelregels voor het bepalen van de grenzen van de weder-rechtelijkheid geldt volgens de Hoge Raad in de regel niet voor het toebrengen van letsel buiten een spelsituatie. Hierbij moet worden gedacht aan geweld tussen spelers op het moment dat het spel stilligt, of aan geweld van een speler tegen een scheidsrechter of toeschouwer. Dergelijke gevallen worden door politie en Openbaar Ministerie dan ook niet anders behandeld dan vergelijkbaar geweld dat buiten een sportveld is gepleegd.
Op welke schaal vervolging plaatsvindt na het doen van een aangifte van een (gewelds)incident binnen of buiten een spelsituatie op een voetbalveld, is niet bekend. Deze incidenten worden niet apart geregistreerd als voetbalincident of geweld tijdens sportbeoefening. Ze worden als regulier geweldsincident geregistreerd en behandeld.
Bent u van mening dat het doen van aangifte na ernstig geweld op het veld gestimuleerd moet worden? Zo ja, ziet u hierin een rol voor zichzelf? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Recent heb ik u het Actieplan «Naar een veiliger sportklimaat» gestuurd.
Dit actieplan is erop gericht om ongewenst gedrag in de sport tegen te gaan en ervoor te zorgen dat een ieder veilig kan sporten bij de sportvereniging. Dit geldt niet alleen voor het voetbal, maar geldt ook voor alle overige sporten. Met dit actieplan wordt onder meer ingezet op de handhaving en het sportbreed invoeren van verbeterde (kennis van) spel- en gedragsregels en het versterken en
aanscherpen van het tuchtrecht. Daarnaast wordt stevig ingezet op de aanpak
van excessen in en bij de sport. Het doen van aangifte van strafbare feiten maakt daarvan een belangrijk onderdeel uit. Ik weet dat de KNVB voor zijn leden de lijn hanteert dat in geval van excessen altijd aangifte wordt gedaan bij de politie.
Wordt geweld op het veld door politie en justitie anders behandeld dan vergelijkbaar geweld buiten het sportveld? Zo ja, kunt u aangegeven waarom dat zo is en op welke wijze er door politie en justitie anders omgegaan wordt met deze vormen van geweld? Op welke wijze wordt er in de jurisprudentie rekening gehouden met de omstandigheid dat het geweld in het kader van een sportwedstrijd is gepleegd?
Zie het antwoord op vraag 3.
Maakt het tegengaan van geweld op het veld onderdeel uit van uw missie om van voetbal weer een schone sport te maken? Bent u bereid in uw sportnota die dit voorjaar naar de Kamer komt in te gaan op geweld in het veld? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid wel aandacht aan deze problematiek te gaan schenken?
Zie het antwoord op vraag 4.
Het onbestraft blijven van het downloaden van kinderporno |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat het downloaden van kinderporno waarschijnlijk onbestraft blijft?1
Ja.
Herkent u zich in het standpunt dat gebrek aan bewijs een struikelblok zou zijn om in het geval van gebruikers van Boylovers.net huiszoeking te doen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee. In de berichtgeving over dit onderwerp is ten onterechte de suggestie gewekt dat het grote Europol-onderzoek naar de website Boylovers.net strafbare feiten aan het licht heeft gebracht die op dit forum zouden hebben plaatsgevonden. Er is echter niet gebleken dat bezoekers de website gebruikten om kinderpornografisch materiaal uit te wisselen. De website wordt gebruikt als discussieforum. Het enkele feit dat mensen genoemde website hebben bezocht levert geen verdenking op van het plegen van strafbare feiten. Er is dan ook geen aanleiding om een strafvorderlijk dwangmiddel zoals doorzoeking tegen deze personen in te zetten. Wel is gebleken dat sommige bezoekers van de website Boylovers.net buiten het forum om contact met elkaar opnamen en via andere kanalen strafbaar materiaal uitwisselden. Hiernaar wordt in Nederland, maar ook in andere landen, momenteel onderzoek gedaan. In enkele landen heeft dit al geleid tot aanhoudingen op grond van de verdenking van kinderpornografie en kindermisbruik.
Deelt u de mening van de geïnterviewde politieman dat artikel 67 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). (Bedoeld zal zijn artikel 97 jo 67 Sv) aan huiszoeking ter opsporing van kinderporno in de weg zou staan omdat er kennelijk bij gebleken gebruik van de site geen bevoegdheid zou bestaan tot het doen van huiszoeking? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Wat zijn de alternatieven? Bent u voornemens om – indien zich op dit punt een probleem zou voordoen dat probleem te repareren? Zo ja hoe?
Zoals vermeld in mijn antwoord op vraag 2 levert het bezoek van een website voor pedofielen op zichzelf geen concrete verdenking op dat men zich schuldig heeft gemaakt aan misdrijven die met kinderporno of kindermisbruik samenhangen. Als uit ander strafrechtelijk onderzoek deze verdenking wel ontstaat, dan staat artikel 67 van het Wetboek van Strafvordering op geen enkele manier eraan in de weg om de woningen van deze verdachten te doorzoeken. De in artikel 67 genoemde categorie misdrijven waarvoor bij een verdenking een doorzoeking van de woning kan plaatsvinden is erg breed. Ook de verdenking van kinderporno of kindermisbruik valt hieronder.
Loopt het Openbaar Ministerie bij de opsporing en de vervolging van downloaders van kinderporno tegen andere (wettelijke) beperkingen aan? Zo ja, op welke wijze zult u die beperkingen wegnemen?
De College van procureurs-generaal heeft mij laten weten van mening te zijn dat het Wetboek van Strafvordering voldoende bevoegdheden biedt om downloaders van kinderporno strafrechtelijk aan te pakken. Strafvorderlijk en bewijsrechtelijk worden geen knelpunten ervaren. De beperkingen die wel worden ervaren zijn vooral organisatorisch en capacitair van aard. Om aan deze beperkingen het hoofd te kunnen bieden ontwikkelen Openbaar Ministerie en politie momenteel onder mijn verantwoordelijkheid een nieuwe aanpak van kinderporno. Ik verwijs hiervoor verder naar het voortgangsbericht over de aanpak van kinderpornografie (Kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 32 500 VI, nr. 86).
Het detentieregime van een moeder die vervangende hechtenis ondergaat |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere Kamervragen over het niet op tijd terug betalen van de schadevergoedingsmaatregel door mevrouw L.?1
Ja (de antwoorden op de eerdere Kamervragen zijn mij bekend).
Wat schieten volgens u de slachtoffers die recht hebben op schadevergoeding op met de vervangende hechtenis van mevrouw L.? Wat zijn de kosten van de vervangende hechtenis van een jaar?
Ik verwijs u hieromtrent naar het antwoord op de vragen 2 en 3 van het lid Karabulut, ingezonden op 8 juli 2010, nummer 2010Z10654) en het antwoord op de vragen 2 en 3 van het lid Karabulut (ingezonden op 6 augustus 2010, nummer 2010Z11482). Ook als in dit geval de vervangende hechtenis niet zal leiden tot betaling van de openstaande schuld, dan nog is het om de redenen als uiteengezet in de aangehaalde antwoorden wenselijk dat het oordeel van de rechter wordt gevolgd en de hechtenis ten uitvoer wordt gelegd.
De kosten van een jaar hechtenis van één persoon bedragen voor het Ministerie van Veiligheid en Justitie ongeveer € 85 000 per jaar. Overigens speelt het feit dat hechtenis voor de samenleving aanzienlijke kosten met zich meebrengt, geen doorslaggevende rol in de afweging of een rechterlijk oordeel ten uitvoer moet worden gelegd.
Nu er volgens het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) en het ministerie van Veiligheid en Justitie geen enkele mogelijkheid is een betalingsregeling te treffen en gijzeling onvermijdelijk is geworden, welke mogelijkheden zijn er om een geschikt detentieregime te kiezen voor iemand die de zorg heeft voor een 6-jarig kind?
Bij de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis wordt iemand op grond van de Penitentiaire Beginselenwet (PBw)2 in een regulier detentieregime geplaatst. Er wordt in de PBw geen uitzondering gemaakt voor iemand die vervangende hechtenis moet ondergaan en die de zorg heeft voor een minderjarig kind. Tijdens de reguliere bezoektijden kunnen kinderen op bezoek komen bij de ouder die de vervangende hechtenis ondergaat. Ook is er minimaal vier keer per jaar gelegenheid tot een speciaal ouder-kind bezoek. Daarvoor worden binnen de inrichtingen speciale activiteiten georganiseerd. Begin 2011 is bovendien gestart met de invoering van het avond- en weekendprogramma in de penitentiaire inrichtingen. Hiermee worden de bezoekmogelijkheden voor gedetineerden verruimd en kan door een gedetineerde eens per drie weken in het weekend bezoek worden ontvangen. Overigens heeft betrokkene de gelegenheid gehad om voor de ingangsdatum van de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis maatregelen te treffen voor de zorg of opvang van het minderjarige kind. Daarnaast wil ik, zoals ook al in eerdere antwoorden aangegeven, benadrukken dat de maatregel vervangende hechtenis een uiterste middel is om aan te zetten tot betaling en om ervoor te zorgen dat zij zich er in de toekomst van zal weerhouden zich schuldig te maken aan dit soort misdrijven.
Is het waar dat de betreffende moeder van een 6-jarig kind zich op de afgesproken datum moet melden, dan eerst enkele dagen in een politiecel zal verblijven en vervolgens een jaar lang in een Huis van Bewaring-regime zal verblijven? Waarom geldt dit strikte regime voor de volledige periode van de vervangende hechtenis?
De betreffende moeder zal zo spoedig mogelijk nadat zij zich heeft gemeld en in een politiecel is geplaatst, overgeplaatst worden naar een Huis van Bewaring waar zij, zolang zij de schadevergoedingsmaatregel niet kan of wil voldoen, 365 dagen in vervangende hechtenis zal verblijven. Vervangende hechtenis is geen vrijheidsstraf maar een maatregel, die pas wordt opgelegd als de betrokkene niet voldoet aan de door de rechtbank opgelegde schadevergoedingsmaatregel. Iemand die een vrijheidsstraf ondergaat, komt in beginsel in aanmerking voor detentiefasering en kan mitsdien na verloop van tijd in een beperkt of zeer beperkt beveiligde inrichting worden geplaatst. Anders dan bij een vrijheidsstraf staat bij vervangende hechtenis de einddatum in beginsel niet vast. Betrokkene zou immers op ieder moment de benadeelden financieel tegemoet kunnen komen en de schuld kunnen voldoen. Gelet op het doel en het karakter van de maatregel zie ik geen aanleiding om ook detentiefasering aan te bieden aan iemand die een vervangende hechtenis ondergaat.
Waarom kan iemand die strafbare feiten heeft gepleegd op enig moment in een open of half-open inrichting worden geplaatst, maar iemand die een schadevergoedingsmaatregel moet uitzitten niet? Bent u bereid dit te veranderen, zodat ook iemand die gegijzeld wordt of vervangende hechtenis ondergaat in een regime kan worden geplaatst dat rekening houdt met de omgang met (jonge) kinderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het experiment in de gemeente Utrecht een legale cannabisclub op te richten |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
![]() |
Is het waar dat u op het voorstel van de gemeente Utrecht een legale cannabisclub op te richten1 reeds heeft gereageerd door dit experiment af te wijzen en te zeggen dat «deze vorm van getolereerde teelt niet zal worden getolereerd»2 en dat «dit niet gaat gebeuren»?3
Van de berichten over de plannen van de gemeente Utrecht om te experimenteren met gereguleerde, gecontroleerde teelt voor eigen gebruik, heb ik kennisgenomen. Ik sta afwijzend tegenover deze plannen.
Staat het belang van de volksgezondheid voor u voorop in het drugsbeleid? Zo ja, waarom wijst u dit experiment, waarbij de kwaliteit tenminste in de gaten gehouden kan worden en het THC-gehalte binnen de perken blijft af?
Het Nederlandse drugsbeleid steunt op twee pijlers, die van de bescherming van de volksgezondheid en die van de veiligheid en rechtshandhaving.
De plannen van de gemeente Utrecht, zoals deze in de media zijn beschreven, zijn in strijd met de wet. De teelt van cannabis is verboden, ook van vijf planten of minder. Zoals ik uw Kamer op 15 maart jl. in het vragenuur heb gemeld, heeft overleg met de gemeente Utrecht over dit voorstel daarom weinig zin. Dit heb ik inmiddels ook aan de burgemeester van Utrecht laten weten.
Met welke argumenten heeft u precies dit voorstel voor een experiment, dat nader uitgewerkt moet worden, zo rigoureus afgewezen? Waarom wacht u de nadere uitwerking niet eerst af en gaat u niet in gesprek met de gemeente Utrecht om tot overeenstemming te komen over een experiment waarbij de effecten op volksgezondheid, overlast en criminaliteit kunnen worden beoordeeld?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid dit experiment een kans te bieden en de effecten op de volksgezondheid, overlast en criminaliteit in de gaten te houden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wietteelt in woningen |
|
Coşkun Çörüz (CDA), Ger Koopmans (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de rechter inzake het niet sluiten van een woonhuis waar hennepplanten zijn aangetroffen1 en van het artikel «Venlo mag «hasjpand» niet sluiten»?2
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen de vraag of artikel 13b van de Opiumwet gebruikt kan worden voor het aanpakken van illegale wietteelt in woningen?
Het telen van hennep is een strafbaar feit. Voor de bestrijding van deze vorm van criminaliteit biedt de Opiumwet een ruim strafrechtelijk instrumentarium. Artikel 13b van de Opiumwet is als bestuursrechtelijk instrument in de wet opgenomen om te kunnen optreden tegen ongewenste situaties die met inzet van het strafrecht niet duurzaam konden worden beëindigd. Dit betreft situaties waarbij het strafrechtelijk optreden, dat per definitie is gericht tegen de dader, niet kan verhinderen dat zijn plaats onmiddellijk wordt ingenomen door een derde die de criminele activiteiten voortzet. Dat is ook de reden dat artikel 13b is beperkt tot het verkopen, afleveren en verstrekken van drugs.
Het telen van hennep in woningen kan adequaat worden beëindigd met behulp van artikelen 3 jo 11 van de Opiumwet. Daarbij wordt de hele kweekinstallatie ontmanteld en worden de planten en al het materiaal dat voor het telen is gebruikt in beslag genomen. Daarmee wordt tevens voorkomen dat de verboden activiteit wordt voortgezet door een derde.
Voor de goede orde wijs ik overigens op een ontwikkeling in de jurisprudentie (zie bijvoorbeeld LJN: BN8193 en LJN: BO4798) waarin wordt geoordeeld dat artikel 13b van de Opiumwet kan worden toegepast ten aanzien van een woning in geval van hennepteelt, als aannemelijk is dat de in die woning aangetroffen hennepplanten een handelshoeveelheid betreffen. Tenslotte vermeld ik nog dat de burgemeester met toepassing van bestuursdwang kan overgaan tot het sluiten van een woning op grond van artikel 17 van de Woningwet (artikel 97 van de Woningwet oud), als bij het telen van hennep in die woning sprake is van gevaarzetting en een klaarblijkelijk gevaar op herhaling van de overtreding bestaat.
Tegen deze achtergrond zie ik geen aanleiding de reikwijdte van artikel 13b van de Opiumwet te wijzigen.
Deelt u de opvatting dat, als het kunnen gebruiken van artikel 13b van de Opiumwet niet aan de orde is, het noodzakelijk is om met een wetswijziging te komen die het mogelijk maakt om in het geval van (bedrijfsmatige) teelt van verdovende middelen in een woning het pand door de gemeente (tijdelijk) te laten sluiten?
Zie antwoord vraag 2.
De partydrug GHB |
|
Sabine Uitslag (CDA), Coşkun Çörüz (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hulp GHB schiet tekort»?1
Ja.
Deelt u de mening dat GHB «het bewustzijn van de mens kan beïnvloeden en bij gebruik door de mens kan leiden tot schade aan de gezondheid en schade voor de samenleving» (artikel 3a, lid 2 Opiumwet)? Deelt u daarnaast de mening dat door drugsverslaving vaak niet alleen de verslaafde zelf, maar ook de gezinnen eromheen onder de verslaving lijden?
GHB werd vroeger als narcosemiddel gebruikt. In kleinere hoeveelheden werkt GHB ontremmend en geeft het een euforisch gevoel met een effect dat vaak wordt beschreven als een alcoholroes. GHB is moeilijk te doseren. Een gebruiker neemt al snel te veel, waardoor een toestand van bewusteloosheid («out gaan») kan optreden. Dit levert gezondheidsrisico’s op voor de individuele gezondheid van de gebruiker (ademhalingsmoeilijkheden, kans op stikken) en bij deelname aan het verkeer risico’s op schade en letsel voor zowel de gebruiker als voor andere verkeersdeelnemers. Op grond van deze overwegingen is GHB sinds 2002 op lijst II van de Opiumwet geplaatst. Ik ben van mening dat iedere verslaving niet alleen negatieve gevolgen heeft voor de verslaafde zelf, maar ook voor diens sociale omgeving.
Is er een causaal verband tussen schooluitval en het gebruik van GHB en andere vormen van softdrugs? Zo ja, kunt u deze gegevens aan de Kamer overleggen?
Uit de beschikbare gegevens (Nationale Drugs Monitor, Monitor drugsincidenten) is af te leiden dat GHB relatief weinig door middelbare scholieren wordt gebruikt. Uit het in 2009 gepubliceerde onderzoek2 naar middelengebruik (alcohol en cannabis) en voortijdig schoolverlaten is af te leiden dat middelengebruik onderdeel is van een breder leefpatroon met ook andere risicofactoren die in relatie staan tot problemen op school. Hoewel er geen stevig bewijs is voor een causale relatie tussen middelengebruik en schoolproblemen komt uit dit onderzoek wel het beeld naar voren dat vroeg en zwaar gebruik van alcohol en cannabis indicatoren zijn voor problemen op school. Het gaat echter te ver om schooluitval alleen toe te schrijven aan het gebruik van GHB of andere softdrugs.
Is er een causaal verband tussen de instroom in de jeugdzorg en het gebruik van GHB en andere vormen van softdrugs? Zo ja, kunt u deze gegevens aan de Kamer overleggen?
Een dergelijk verband is mij niet bekend. Uit het visiedocument «Jeugd-ggz: Investeren in de toekomst3», waarin in kader 9 de meest voorkomende diagnoses in de Jeugd-ggz in 2009 – uitgesplitst naar leeftijd – zijn weergegeven, is af te leiden dat aan middelen gebonden stoornissen van jongeren tot 18 jaar niet en van jongvolwassenen van 18 tot 22 jaar in zeer geringe mate (2%) in de Jeugd-ggz worden gediagnosticeerd.
Vindt u dat er een integrale aanpak moet komen voor zowel preventie als behandeling van GHB-verslaafden? Zo ja, hoe wilt u dit vorm gaan geven?
In deze verwijs ik naar de beantwoording van de door Kamerlid Bouwmeester gestelde vragen 5 en 7 over GHB (2011Z01628).
Bent u het met uw ambtsvoorganger eens dat verslaving valt onder de definitie van chronisch ziek zijn en dus ook als zodanig behandeld moet worden?
Wetenschappelijke onderzoeksresultaten leiden steeds sterker tot de conclusie dat verslaving een zodanige verandering in de hersenen tot gevolg heeft, dat gesteld kan worden dat verslaving een hersenziekte is. Verslaving tast het beloningssysteem aan en het systeem waarmee controle wordt uitgeoefend over de keuzes die iemand maakt. Verslaafden beschikken niet meer over een adequate zelfcontrole. Afhankelijk van frequentie en duur van het gebruik en de aard van het middel of van de middelen kan dit tot onherstelbare schade leiden, terwijl ook na behandeling vanwege het defect van het belonings- en zelfcontrolesysteem het risico op terugval blijft bestaan, hetgeen een verklaring vormt voor het chronische karakter van verslaving.
Bent u bekend met het feit dat er wachtlijsten bestaan bij de verslavingscentra, waardoor verslaafden maandenlang moeten wachten op hulp? Hoe kunt u ervoor zorgen dat deze wachtlijsten worden teruggedrongen?
Uit een inventarisatie van de hulpvraag bij verslavingszorginstellingen voor behandeling van GHB-verslaving is gebleken dat dergelijke behandelingen vooral voorkomen in West-Brabant, Friesland, omgeving Zutphen, de kop van Noord-Holland, de stad Groningen en Zuid-Oost Drenthe. De wachtlijstproblematiek doet zich lang niet bij alle verslavingszorginstellingen voor, maar met name in Brabant en Noord-Nederland. Deze problematiek geldt alleen voor de klinische detoxificatiefase.
Mede gelet op de gezondheidsrisico’s die kunnen optreden bij het detoxificatieproces als onderdeel van de behandeling van GHB-verslaving stimuleer ik een project waarbij de verslavingszorginstellingen participeren in het onder wetenschappelijke begeleiding ontwikkelen van een nieuw detoxificatieprotocol voor GHB-verslaving. Doel daarvan is het realiseren van een adequaat protocol waarmee elke verslavingszorginstelling dit onderdeel van de behandeling van GHB-verslaving succesvol kan hanteren. Daardoor kan de behandelcapaciteit worden uitgebreid.
Ziet u aanleiding GHB te verplaatsen van lijst II naar lijst I van de Opiumwet door middel van een algemene maatregel van bestuur (artikel 3a, lid 2 Opiumwet), dan wel met spoed via een ministeriële regeling (artikel 3a, lid 5 Opiumwet)?
Ik heb onlangs het Coördinatiepunt Assessment en Monitoring nieuwe drugs (CAM) opdracht gegeven een nieuwe risicobeoordeling van GHB op te stellen. Het resultaat van deze beoordeling kan aanleiding zijn GHB van lijst II naar lijst I te verplaatsen. Ik heb het CAM gevraagd deze risicobeoordeling voor 1 juli 2011 af te ronden.
De belangenafweging bij ontruiming van een kraakpand |
|
Bas Jan van Bochove (CDA), Arie Slob (CU), Betty de Boer (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het arrest van het Gerechtshof in Amsterdam, waarin ontruiming van het kraakpand aan de Passeerdersgracht in Amsterdam wordt afgewezen?
Ja.
Is een gevolg van dat arrest dat er voortaan bij ontruiming van een kraakpand een belangenafweging moet worden gemaakt? Hoe moet de belangenafweging worden gemaakt? Wie wordt geacht die belangenafweging te maken?
Naar de opvatting van de regering bevat de Wet kraken en leegstand voldoende mogelijkheden om het eigendomsrecht te beschermen en strafrechtelijk te ontruimen. Recent zijn vorderingen tot het verbieden van strafrechtelijke ontruimingen afgewezen door de rechter (ik verwijs naar uitspraken van rechtbank Assen (2 maart 2011, LJN: BP6603) en rechtbank Amsterdam (18 maart 2011, LJN: BP8115). Andere juridische procedures lopen nog. Zo heeft de Staat cassatie ingesteld tegen het arrest van het gerechtshof Den Haag van 8 november 2010. In deze cassatieprocedure is de ruimte voor een belangenafweging aan de orde gesteld. In afwachting van de uitkomsten van deze cassatieprocedure bestaat er voor mij geen aanleiding aanvullende maatregelen te nemen ter bescherming van het eigendomsrecht.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat het huisrecht van de kraker zwaarder kan wegen dan het belang van de eigenaar van het gekraakte pand en het belang van de openbare orde, terwijl het de bedoeling van de wet is om het eigendomsrecht van de eigenaar te beschermen? Wat bent u voornemens te doen om er voor te zorgen dat het eigendomsrecht van de eigenaar beter wordt beschermd dan nu het geval lijkt?
Zie antwoord vraag 2.
Alzheimer patiënten |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de tv-uitzending «Alzheimer patiënten makkelijke financiële prooi»?1
Ja.
Wat vindt u van het voorstel van Alzheimer Nederland om een openbaar register op te zetten waarin bewindvoerders staan geregistreerd?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar de beantwoording van vraag 4 van de leden Van der Steur en Venrooy-Van Ark (beide VVD) over de uitzending «Alzheimerpatiënten steeds vaker opgelicht» (2011Z04865).
Wat vindt u van het voorstel van Alzheimer Nederland om de termijn in de Colportagewet voor personen die een bewindvoerder hebben te verlengen van zeven tot veertien dagen om zo de bewindvoerder een ruimere termijn te geven een overeenkomst op grond van deze wet te ontbinden?
In beginsel is het uitgangspunt bij consumentenwet- en regelgeving de gemiddelde consument. Het kabinet is geen voorstander van het creëren van afzonderlijke regels voor bepaalde doelgroepen. Wel maakt het kabinet zich hard voor goede consumentenbescherming. Zo wordt in Europees verband bezien wat mogelijk is met betrekking tot het extra beschermen van consumenten bij verkoop buiten verkoopruimten. Op dit moment wordt in EU-verband onderhandeld over een richtlijnvoorstel consumentenrechten. Dit voorstel bevat, om de positie van de consument bij colportage te versterken, onder meer een verlenging van de bedenktijd van 7 naar 14 dagen voor colportage-overeenkomsten. Het Kabinet heeft zich hier al eerder positief over uitgelaten (Kamerstukken II, 2009/10, 22 112, nr. 992, p. 11). Tegelijkertijd wil het kabinetniet op de uitkomsten van dit richtlijnvoorstel vooruitlopen.
Zijn patiënten met de ziekte van Alzheimer voldoende beschermd tegen malversaties door hun bewindvoerder dit in het licht van de zeer beperkte controle door de kantonrechter?
Ik meen dat de mensen met Alzheimer voldoende wettelijke bescherming wordt geboden tegen misbruik. Een nieuw wetsvoorstel over curatele, beschermingsbewind en mentorschap zal binnen enkele weken aan de Ministerraad en de Raad van State verzonden worden. Dit wetsvoorstel voorziet onder andere in een uitbreiding van het curateleregister. Ook personen over wiens goederen beschermingsbewind is uitgesproken, kunnen in aanmerking komen voor publicatie in het register. Hiermee kunnen potentiële schuldeisers kennis nemen van onderbewindstelling en worden hun verhaalsmogelijkheden op de rechthebbende beperkt. Daarmee kan het aangaan van nieuwe schulden worden afgeremd. Het wetsvoorstel voorziet niet in een register van bewindvoerders. Een register als zodanig biedt geen waarborg tegen misbruik. Het wetsvoorstel voorziet verder in kwaliteitseisen voor bewindvoerders. Bewindvoerders kunnen zich bovendien aansluiten bij een branchevereniging, zoals de Branchevereniging voor Professionele Bewindvoerders BPBI, die nu reeds kwaliteiteisen aan haar leden stelt.
Zijn patiënten met de ziekte van Alzheimer voor wie een bewindvoerder is aangesteld, gezien hun zeer kwetsbare positie, in zijn algemeenheid voldoende beschermd tegen misbruik?
Zie antwoord vraag 4.
Het sluiten van de Doggershoek |
|
Nine Kooiman (SP), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Is het waar dat de Rijksinrichting voor Jongeren De Doggershoek in Den Helder per 1 maart 2011 wordt gesloten en dat het niet is gelukt alternatieven te vinden voor deze inrichting?
Conform het capaciteitsplan justitiële jeugdinrichtingen (JJI) dat ik uw Kamer op 16 november 2010 heb toegezonden (TK 2010–2011, 24 587 nr. 403) en waarover ik met u tijdens het Algemeen Overleg over de JJI’s op 9 december 2010 heb gesproken, is justitiële jeugdinrichting (JJI) De Doggershoek per 1 maart 2011 buiten gebruik gesteld.
Zoals ik tijdens genoemd Algemeen Overleg van 9 december 2010 heb meegedeeld, onderzoek ik de mogelijkheid om (een deel van) De Doggershoek in te zetten voor het huisvesten van jongeren met een licht verstandelijke beperking (LVB) die onder de verantwoordelijkheid van zorginstelling Lijn 5 vallen. Dit onderzoek is op dit moment nog gaande. Het betreft een gecompliceerd traject waarin (onder meer) personele, financiële en gebouwelijke aspecten moeten worden afgewogen door de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) en Lijn 5. Conform mijn toezegging in genoemd Algemeen Overleg zal ik uw Kamer uiterlijk in juni 2011 informeren over de uitkomsten.
Bent u nog steeds van mening «dat het doodzonde is dat een goed werkende jji als De Doggershoek in Den Helder zou moeten sluiten» en «dat je dit eigenlijk niet zou moeten doen»?1
In het Algemeen Overleg van 9 december 2010 heb ik gezegd dat ik absoluut niet blij ben dat ik de beslissing heb moeten nemen om De Doggershoek en enkele andere JJI-locaties buiten gebruik te stellen. Gezien de enorme leegstand en gezien de financiële middelen die mij ter beschikking staan, was dit besluit echter onvermijdelijk.
Kunt u uiteenzetten welke alternatieven zijn onderzocht, hoe die verkenningen zijn verlopen en waarom deze toch zijn mislukt?
Het onderzoek naar de haalbaarheid van een samenwerking met Lijn 5 is nog gaande. Deze zorginstelling zoekt plaatsen voor de opvang en behandeling van LVB-jongeren. In het lopende onderzoek wordt door Lijn 5 en DJI de haalbaarheid van een samenwerking in kaart gebracht inzake het gebruik van het gebouw, de inzet van de medewerkers van De Doggershoek en de financiële voorwaarden.
Eerder is onderzocht of De Doggershoek zou kunnen worden ingezet voor forensisch-klinische zorg. Er is echter onvoldoende behoefte aan een uitbreiding van klinische plaatsen in strafrechtelijk kader.
Welke mogelijke alternatieven voor De Doggershoek zijn nog wel aan de orde? Wat zijn uw verwachtingen op dit punt? Om hoeveel plekken gaat het? Op welke termijn verwacht u hierover duidelijkheid te kunnen geven?
Zie het antwoord op vraag 3.
Waarom betrekt u het personeel van De Doggershoek niet of nauwelijks bij uw plannen, ondanks toezeggingen om beter te communiceren met de medezeggenschapsorganen?
Ik deel uw opvatting niet dat het personeel van De Doggershoek niet of nauwelijks bij de plannen wordt betrokken. De medewerkers worden via een wekelijks nieuwsbericht op de hoogte gehouden over alle zaken met betrekking tot hun mobiliteit, vacatures en ontwikkelingen. Medewerkers ontvangen ook thuis via e-mail een attendering op het nieuwsbericht. Teams komen zoveel mogelijk wekelijks bij elkaar. Daarnaast vindt met enige regelmaat een informatiebijeenkomst plaats voor alle medewerkers.
Verder wordt er vanuit De Doggershoek en de sectordirectie JJI van DJI actief gecommuniceerd met de betrokken medezeggenschapsorganen. Zodra meer zicht is op de haalbaarheid van de in onderzoek zijnde alternatieven wordt hierover breder gecommuniceerd.
Hoeveel medewerkers uit de Doggershoek zijn al naar ander werk toegeleid?
Inmiddels zijn ruim 50 medewerkers van de Doggershoek naar ander werk toegeleid. Daarnaast zijn circa 70 medewerkers elders binnen of buiten DJI gedetacheerd.
Per wanneer treedt fase 3 van «gedwongen mobiliteit» in werking? Is er nog steeds sprake van een vertragingstermijn voor het personeel van twaalf tot achttien maanden voordat de eindfase is bereikt? Zijn gedwongen ontslagen nog steeds voorlopig niet aan de orde?2
De medewerkers van De Doggershoek krijgen vanaf 1 mei 2011 de Herplaatsingstatus (HPK). Sinds 1 april 2011 kunnen medewerkers al een beroep doen op het ruimere pakket voorzieningen behorende bij fase 3. Conform het Rijksbrede Beleid kunnen de medewerkers 18 maanden een beroep doen op de Herplaatsingstatus. Deze termijn kan in enkele specifieke situaties verlengd worden met 12 maanden tot maximaal 30 maanden.
Mijn inzet is om gedwongen ontslagen zo veel mogelijk te voorkomen. De tot nu toe bereikte «mobiliteitsresultaten» (zie het antwoord op vraag 6) van De Doggershoek bevestigen mij in mijn overtuiging dat de medewerkers, ondersteund door DJI, er alles aan doen hun loopbaan op een actieve wijze ter hand te nemen.
Is het waar dat de justitiële jeugdinrichting in dezelfde regio, Amsterbaken, momenteel behoorlijk vol zit en dat hiervoor zoveel aanmeldingen zijn dat de jongeren nauwelijks op tijd geplaatst kunnen worden? Zo ja, is er dan op dit moment nog wel een goede reden om De Doggershoek volledig buiten gebruik te stellen?
JJI Amsterbaken heeft inderdaad een vrij hoge bezetting. Dat heeft onder andere te maken met de verbouwing van een deel van JJI Amsterbaken. De laatste drie units worden eind oktober 2011 opgeleverd. Er is echter geen sprake van het niet op tijd kunnen plaatsen van jongeren.
Bent u bereid om intensief te zoeken naar mogelijke alternatieven voor personeel en gebouw, met name vanuit het oogpunt van behoud van werkgelegenheid in deze regio, gelet op de toezeggingen die hierover zijn gedaan in het verleden? Bent u bereid de Kamer hierover eerder dan juni dit jaar te informeren? Zo nee, waarom niet?
Uit mijn antwoorden kunt u opmaken dat ik momenteel mogelijke alternatieven voor personeel en gebouw intensief onderzoek. Zoals toegezegd zal ik u in juni 2011, of zoveel eerder als mogelijk, informeren over de uitkomsten van dat onderzoek.
Het aantrekken van foute ondernemers naar aanleiding van het bericht "Britse BV-vorm snel misbruikt" |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in het Financieele Dagblad van 24 februari «Britse BV-vorm snel misbruikt»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over de het feit dat door middel van de buitenlandse rechtsvormen als Britse «limited companies» (Ltd’s) en euro-BV’s de strenge Nederlandse eisen aan het starten van een onderneming ontweken kunnen worden?
Vennootschappen die zijn opgericht in een lidstaat van de Europese Unie beschikken op grond van artikel 49 en 54 Verdrag betreffende werking van de EU (voorheen: artikel 43 en 48 EG-Verdrag) over het recht van vrijheid van vestiging. In het kader van de vrijheid van vestiging heeft het Europese Hof van Justitie in een aantal arresten (van 9 maart 1999, JOR 1999, 117 (Centros); 5 november 2002, JOR 2003/4 (Überseering) en 30 september 2003, JOR 2003 (Inspire Art)) bepaald dat lidstaten van de Europese Unie rechtspersonen die in andere lidstaten zijn opgericht, moeten erkennen en accepteren dat die rechtspersonen worden beheerst door het recht van dat land. Aldus kunnen in het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland opgerichte limiteds in Nederland ondernemingsactiviteiten ontplooien zonder dat zij aan de Nederlandse vereisten voor de oprichting van een vennootschap behoeven te voldoen. Dit betekent niet dat in het geval van faillissement van een limited de schuldeisers onbeschermd zijn. Het recht van het Verenigd Koninkrijk voorziet in een streng aansprakelijkheidsregime voor bestuurders indien komt vast te staan dat zij op enige wijze onbehoorlijk hebben gehandeld en de vennootschap of de crediteuren daardoor zijn gedupeerd. Dit regime geldt ook voor limiteds die hun activiteiten geheel of nagenoeg geheel in Nederland uitoefenen en strekt dus mede ter bescherming van Nederlandse schuldeisers, naast de mogelijkheden tot het verkrijgen van schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW). Overigens hechten wij er belang aan op te merken dat van de vrijheid van vestiging voor in de Europese Unie opgerichte vennootschappen niet alleen gebruik wordt gemaakt door buitenlandse ondernemingen die in Nederland zakelijke activiteiten willen verrichten. Ook Nederlandse ondernemingen profiteren van de vrijheid van vestiging. Zij kunnen daardoor immers gemakkelijker grensoverschrijdend zaken doen nu Nederlandse vennootschappen in de hele Europese Unie erkend moeten worden en door andere lidstaten niet telkens aan nieuwe of aanvullende voorschriften mogen worden onderworpen.
Kunt u een inschatting geven hoeveel schade deze Britse Ltd’s veroorzaken voor de Nederlandse economie door faillissementsfraude en wanbetaling aan bedrijven en aan hun eigen werknemers? Zo ja, bent u bereid deze met de Kamer te delen? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar in te stellen?
Uit gegevens van de Kamers van Koophandel blijkt dat limiteds in ongeveer 65% van de gevallen binnen 5 jaar na inschrijving weer van de markt verdwijnen. Bij Nederlandse ondernemingen is dat gemiddeld 50%. Daarmee is niet gezegd dat in het geval van limiteds in hogere mate sprake is van faillissementsfraude dan het geval is met BV’s. Over de omvang van faillissementsfraude waarbij de limited als rechtsvorm gebruikt wordt en de eventueel daaruit voortvloeiende schade, is geen specifieke informatie bekend. Deze informatie kan alleen worden verkregen door (een voldoende grote steekproef van) individuele dossiers te analyseren. Dit is uitermate arbeidsintensief en dus kostbaar. Gezien het zeer beperkte aandeel van limiteds op de Nederlandse markt, het betreft ongeveer 700 limiteds tegenover ruim 780 000 BV’s, en in het licht van de aanstaande invoering van een nieuw toezichtmodel dat wél vat heeft op buitenlandse rechtspersonen, achten wij een onderzoek op dit moment niet aangewezen.
Is Nederland het enige land dat de dupe is van deze Britse BV-vorm, waarbij de screening door Justitie wordt omzeild? Hoe gaan andere landen hiermee om? Hoe verhoudt de Nederlandse faillissementsfraude zich tot de faillissementsfraude in andere landen?
Wij zetten hierboven in het antwoord op vraag 2 reeds uiteen dat op grond van de vestigingsvrijheid van artikel 43 en 48 EU-Verdrag en de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie lidstaten van de Europese Unie gehouden zijn om rechtspersonen die in andere lidstaten zijn opgericht, te erkennen. Dit geldt niet alleen voor Nederland, maar voor alle lidstaten van de Europese Unie. De oprichtingsvereisten voor vennootschappen zijn in de Europese Unie niet geharmoniseerd. Zij verschillen daarom per lidstaat. Niet alle lidstaten kennen een voorafgaande screening, een minimumkapitaal of een uitkeringstoets. De lidstaten die dergelijke voorschiften niet kennen, leggen ter bescherming van diegenen die met de vennootschap zaken doen veeleer de nadruk op de persoonlijke aansprakelijkheid van bestuurders of feitelijk leidinggevenden, die intreedt indien de vennootschap binnen afzienbare tijd na oprichting failliet gaat. Ons is geen specifieke informatie bekend waaruit volgt dat limiteds in Nederland of in andere landen van de Europese Unie in hogere mate bij faillissementsfraude zijn betrokken dan nationale rechtsvormen.
Wat kunt u doen om deze internationale witteboordencriminaliteit aan te pakken? Is hiervoor aanpassing van Europese regelgeving nodig? Zo ja, bent u bereid uw Europese collega’s hierop aan te spreken? Zo nee, bent u bereid nationale wetgeving te ontwikkelen waardoor dit voorkomen kan worden?
Wij gaven in het antwoord op vraag 6 al aan dat uit cijfers van de Kamers van Koophandel niet blijkt van een groeiend aantal limiteds. Nu daarnaast geen specifieke kwantitatieve informatie bekend is waaruit volgt dat limiteds in Nederland of in andere landen van de Europese Unie in hogere mate bij faillissementsfraude zijn betrokken dan nationale rechtsvormen, zien wij vooralsnog geen reden om dit punt specifiek aan de orde te stellen. In voorkomende gevallen van fraude bestaan bovendien zowel op nationaal als op Europees en internationaal niveau al samenhangende beleidsprogramma’s om financieel economische fraude te bestrijden. Ook vindt ten aanzien van het probleem van de faillissementsfraude thans al onderzoek plaats. Het Ministerie van Veiligheid en Justitie draagt bij aan de financiering van de leerstoel «Faillissementsfraude» die onlangs door de Radboud Universiteit Nijmegen is ingesteld. De leeropdracht van de betreffende leerstoelhouder is te onderzoeken wat de oorzaken van faillissementsfraude zijn en wat de indicatoren van faillissementsfraude zijn alsmede hoe faillissementsfraude zo efficiënt mogelijk kan worden bestreden. Bij het onderzoek zal worden samengewerkt met deskundigen uit de praktijk, de overheid en verschillende wetenschappelijke disciplines, waaronder de juridische en de accountancy.
Verwacht u dat aanpassing van de Nederlandse kapitaaleisen voor BV’s ertoe leidt dat het aantal Britse Ltd’s zal afnemen? Welke andere mogelijkheden ziet u om de wildgroei aan Ltd’s een halt toe te roepen?
Wij zouden willen benadrukken dat naar onze mening niet kan worden gesteld dat sprake is van een wildgroei aan limiteds. Het aantal bij de Kamer van Koophandel geregistreerde limiteds was in het afgelopen jaar immers het laagste in de laatste 7 jaren. Een van de belangrijkste redenen waarom startende ondernemers er nu in voorkomende gevallen voor kiezen om een limited op te richten in plaats van een BV, is dat voor de oprichting van een limited geen minimumkapitaal nodig is. Thans is voor de oprichting van een besloten vennootschap nog wel een minimumkapitaal vereist. Op grond van artikel 2:178 lid 2 BW bedraagt dat minimumkapitaal € 18 000. Het wetsvoorstel vereenvoudiging en flexibilisering van het BV-recht (Kamerstuknummer 31 058) voorziet in de afschaffing van het verplichte minimumkapitaal. Daartegenover stelt het wetsvoorstel een belangrijke waarborg voor schuldeisers. Deze waarborg is de codificatie van bestaande rechtspraak en betreft de zogenaamde uitkeringstest (vergelijk het voorgestelde artikel 2:216 lid 2). De uitkeringstest voorziet erin dat telkens wanneer bestuurders en aandeelhouders besluiten geld aan de vennootschap te onttrekken, zij moeten bezien of de vennootschap daarna nog in staat zal zijn om door te gaan met het betalen van haar opeisbare schulden. Wanneer nadien blijkt dat de BV niet langer kan voortgaan met betalen, zijn de bestuurders en de aandeelhouders aansprakelijk voor daaruit voortvloeiende schade.
Het wetsvoorstel behelst verder de aanpassing van bepaalde regels die door de praktijk als te gecompliceerd worden ervaren. Daardoor zullen aandeelhouders meer dan thans het geval is in staat worden gesteld de vennootschap zoveel mogelijk volgens de eigen behoeften in te richten zonder dat aan de waarborgen voor schuldeisers en andere bij de vennootschap betrokkenen wordt afgedaan. Wij verwachten dat de in het wetsvoorstel voorgestelde aanpassingen tot gevolg zullen hebben dat minder vaak zal worden gekozen voor een limited.
Ziet u aanleiding om onderzoek in te stellen naar het groeiende aantal Ltd’s en de gevolgen voor faillissementsfraude en witwaspraktijken?
Zie antwoord vraag 5.
De mogelijkheid om de wietpas te weigeren |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Stad mag de wietpas negeren»?1
Ja.
Klopt de analyse van de hoogleraar dat gemeenten zelf kunnen bepalen of zij de wietpas willen invoeren of niet? Zo nee, welke rechtsregel heeft de hoogleraar gemist waaruit blijkt dat de gemeenten wel moeten voldoen aan de door het kabinet opgelegde eis om de wietpas in te voeren?
Zodra de maatregelen uit het Regeerakkoord zijn vormgegeven, zullen deze gaan gelden voor alle gemeenten. Het kabinet zal uw Kamer dit voorjaar over de vormgeving informeren.
Bent u bereid om het invoeren van de wietpas als een advies aan de gemeenten voor te leggen in plaats van proberen de gemeenten te verplichten om de wietpas in te voeren?
Nee. Conform het Regeerakkoord wordt landelijk het principe van een besloten club ingevoerd. Een dergelijke invoering voorkomt dat zich een waterbed-effect voordoet en er regionaal coffeeshoptoerisme op gang komt. Uiteraard is er wel overleg met gemeenten en (grens-)regio’s over hoe dit het beste kan gebeuren.
Deelt u de mening van de hoogleraar die beweert dat er een reële kans is dat de handel dan ondergronds gaat? Zo nee, waarom denkt u dat juist bij de introductie van de wietpas de handel niet ondergronds gaat? Zo ja, bent u bereid af te zien van het invoeren van de wietpas?
Het is niet uitgesloten dat een deel van de gebruikers zonder pasje zijn toevlucht zal proberen te nemen tot illegale verkooppunten. Illegale verkooppunten worden conform de wettelijke mogelijkheden aangepakt door het lokale bestuur, het Openbaar Ministerie en de politie. Zij vormen geen beletsel voor de introductie van de maatregelen uit het Regeerakkoord.
Deelt u de mening van de hoogleraar dat de met de handel in softdrugs een groot economisch belang is gemoeid in Amsterdam dat verder strekt dan de softdrugs zelf? Zo nee, waarom niet?
Het Nederlandse drugsbeleid steunt op twee pijlers. Die van de bescherming van de volksgezondheid enerzijds en van de bestrijding van overlast en criminaliteit anderzijds. Het drugsbeleid heeft niet tot doel de bescherming van economische belangen.
Wat is uw oordeel over de «wietknip»?
Voor zover ik uit de krant heb begrepen, maakt de wietknip het voor buitenlanders mogelijk om cannabis te kopen in een coffeeshop. Dit gaat in tegen het beleid, verwoord in het Regeerakkoord. Coffeeshops worden besloten clubs die alleen toegankelijk zijn voor meerderjarige ingezetenen van Nederland.
Extra rechercheurs voor opsporing van kinderporno |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kinderporno overstelpt politie; Expertisecentrum pleit voor extra rechercheurs»?1
Ja.
Is het waar dat de capaciteit van de in de opsporing van kinderporno gespecialiseerde rechercheurs volledig gebruikt wordt? Zo ja, wat betekent dit voor nieuwe zaken van kinderporno en zaken die nog op de plank liggen? Zo nee, hoeveel capaciteit is er dan nog wel beschikbaar?
De capaciteit van de in de opsporing van kinderporno gespecialiseerde rechercheurs wordt volledig gebruikt. Ik verwijs naar mijn recente voorgangsbericht betreffende de aanpak van kinderporno aan de Tweede Kamer van 4 maart 2011 (Kamerstukken II, 2010–2011, 32 500 VI, nr. 86). Het terugdringen van de werkvoorraad heeft in de afgelopen twee jaar de hoogste prioriteit gekregen en er zijn diverse (tijdelijke) maatregelen in gang gezet om dat te bereiken. Desondanks blijft de werkvoorraad, mede door de niet te beïnvloeden instroom van zaken uit internationaal onderzoek, op een te hoog niveau. De politie en het OM zijn daarom momenteel een voorstel aan het uitwerken voor een nationale aanpak van kinderpornografie, met het doel om meer dan nu Nederlandse kindermisbruikers, vervaardigers en verspreiders van kinderporno aan te pakken. Dit voorstel zal tevens een raming van de totaal benodigde recherchecapaciteit voor de aanpak van kinderpornografie bevatten. In de eerstvolgende voortgangsbrief over de aanpak van kinderpornografie zal ik u nader informeren over de (in)richting van een nationale aanpak.
Deelt u de verwachting van de in het artikel aangehaalde persofficier van het Openbaar Ministerie dat op basis van cijfers uit voorgaande jaren er nog veel meer zaken aan het licht komen? Zo ja, deelt u dan ook de mening van deze persofficier dat de capaciteit voor recherche op het terrein van kinderporno moet worden uitgebreid? Zo nee, waarom niet?
In het voortgangsbericht over de aanpak van kinderporno van 16 juli 2010 (Kamerstukken II, 2009–2010, 32 123 VI, nr. 120) heb ik uw kamer al bericht dat het OM in het jaarbericht over 2009 constateert dat als gevolg van de toegenomen inspanningen bij de politie bij het OM ten opzichte van 2007 ongeveer 10% meer zaken zijn ingediend (landelijk bezien gaat het om 443 zaken in 2009 tegen 387 in 2007). Het OM verwacht een verdere toename van de instroom. Voor wat betreft de vraag over capacitaire inzet verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat hoewel het landelijk expertisecentrum kinderpornografie en de technologie helpen bij het opsporen van kinderporno, dat «meer handen en voeten» ook nodig zijn? Zo ja, hoe gaat u hier gevolg aan geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe is de situatie ten aanzien van de capaciteit voor de opsporing van kinderporno in andere politieregio’s dan de regio Rotterdam-Rijnmond? Hebt u meer signalen over een tekort aan capaciteit ontvangen? Zo ja, welke signalen zijn dat en tot welke conclusies heeft dit bij u geleid?
Landelijk bestaat het beeld dat recherchecapaciteit volledig wordt ingezet. Dat is mede de aanleiding voor de veranderde aanpak zoals verwoord in mijn voortgangsbericht.
Deelt u de urgentie die de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op 2 december 2010 in een algemeen overleg uitsprak? Zo nee, waarom deelt u die urgentie niet? Bent u op de hoogte van zijn toezegging om met u te gaan spreken over de uitbreiding van de capaciteit voor de aanpak van kinderporno met 75 fte’s? Zo ja, wat is de actuele stand van zaken ten aanzien van de uitbreiding van het aantal fte’s?
Ik deel het gevoel van urgentie met de Staatssecretaris. Dat moge blijken uit mijn voortgangsbericht waarin ik extra inspanningen aankondig voor de komende periode. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Welke criteria worden er gehanteerd ten aanzien van de urgentie en wenselijkheid van politiecapaciteit die gericht wordt op het tegen gaan van dierenleed, te weten de zogenoemde «animal cops», en hoe zich dit verhoudt tot de urgentie en wenselijkheid van de uitbreiding van de capaciteit ten aanzien van de bestrijding van kinderporno?
De politietaak is veelomvattend. Onder strafrechtelijke handhaving, handhaving van de openbare orde en het verlenen van noodhulp valt naast tal van andere aandachtsgebieden ook het bestrijden van dierenmishandeling. Zoals u kunt lezen in mijn brief over de politieprioriteiten van 19 februari 2011 hebben zowel dierenpolitie als de aanpak van kinderporno prioriteit.
De verviervoudiging van het aantal overvallen in Zuid-Limburg |
|
Frans Timmermans (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Fors meer gewapende overvallen Zuid-Limburg» op de website van Dagblad de Limburger op 21 februari 2011?1
Ja.
Hoeveel van de overvallen die de laatste drie jaren zijn gepleegd, zijn opgelost? Welke dadergroepen waren verantwoordelijk voor deze criminaliteit?
De oplossingspercentages van overvallen in Limburg-Zuid zijn volgens het korps tot op heden: 17% in 2008, 25% in 2009 en 30% in 2010.
Op 9 februari 2011 heb ik het Actieprogramma Ketenaanpak Overvalcriminaliteit naar uw Kamer gestuurd. Als bijlage heb ik het onderzoek «Overvallen in Nederland» meegestuurd, waarin vele aspecten van de overvalproblematiek en de aanpak ervan de revue passeren (Kamerstukken II, 2010–2011, 28 684, nr. 305, bijlage 99524). Professor Fijnaut c.s. beschrijven in dit onderzoek ook de dadergroep en concluderen dat deze voor het overgrote deel bestaat uit mannen. De leeftijd van de helft van de overvallers wordt geschat tussen de 20 en 30 jaar, een kwart op 20 jaar of jonger, en circa 15% ouder dan 30 jaar. Verdachten van overvallen zijn doorgaans goede bekenden van de politie, het gaat vaak niet om een instapdelict. Ruim 80% heeft criminele antecedenten; in de meeste gevallen gaat het daarbij om vermogensdelicten.
Spelen de grensligging van het gebied en de grensoverschrijdende drugshandel mee in de snelle toename van deze overvallen? Zo ja, wat betekent dit voor de politiesterkte die in deze regio nodig is? Zo nee, waarop baseert u die conclusie?
Het korps Limburg-Zuid heeft mij meegedeeld dat uit de onderzoeken naar de recente overvallen niet is gebleken dat de grensligging of grensoverschrijdende drugshandel daarin een rol speelden.
Wat zijn de gevolgen van de beoogde herverdeling van het politiebudget op de politiesterkte in Zuid-Limburg?
Ik neem binnenkort een besluit over het te herijken budgetverdeelsysteem, waarna verdere uitwerking zal plaatsvinden. Ik zal uw Kamer daarover informeren.
Bent u bereid om Zuid-Limburg extra ondersteuning te bieden bij het bestrijden van deze ernstige criminaliteit, zoals u ook de autoriteiten in Brabant ondersteunt? Zo ja, op welke wijze wilt u helpen? Zo nee, waarom niet?
De Task Force Brabant waar in de vraag op wordt gedoeld is opgericht omdat sprake bleek van een structurele en hardnekkige problematiek in de Brabantse regio op het gebied van de drugsgerelateerde georganiseerde criminaliteit. Het lokale bestuur heeft mij daarom verzocht de aanpak hiervan te ondersteunen.
De situatie ten aanzien van de overvallen in Limburg-Zuid is hiermee niet vergelijkbaar. De overvallenproblematiek laat fluctuaties zien, die niet altijd zijn toe te schrijven aan duidelijke oorzaken. Een toename die zich gedurende een aantal maanden voordoet, kan een paar maanden later weer ingezakt zijn. Dat neemt niet weg dat er ook ten aanzien van overvallen enkele regio’s te onderscheiden zijn waar de problematiek over een langere periode bezien ernstiger is. Deze krijgen dan ook extra aandacht in het kader van het eerdergenoemde Actieprogramma Ketenaanpak Overvalcriminaliteit. Limburg-Zuid behoort niet tot deze regio’s. Mocht de problematiek in Limburg-Zuid echter toch bestendig blijken, dan kan extra aandacht voor deze regio gerechtvaardigd zijn.
Zoals in het Actieprogramma is beschreven, komt er in ieder geval in elke regio een vast politieteam voor de aanpak van overvallen en ook het Openbaar Ministerie richt op de regioparketten speciale «high impact crime» teams in voor de aanpak van dit type delicten.
Welke overvalmethoden worden gebruikt? Speelt vervoer een belangrijke rol bij deze overvallen?
Uit het eerdergenoemde onderzoek van Fijnaut c.s. blijkt dat zo’n vier op de tien overvallen wordt gepleegd in de detailhandel, een kwart op particulieren, circa 14% in de horeca en 12% tijdens transport. In de afgelopen tien jaar is sprake van een stijging van overvallen op woningen.
Analyse van de beschikbare bronnen wijst uit dat het aandeel hit-and-run (impulsieve, weinig voorbereide) overvallen in de afgelopen tien jaar niet substantieel is veranderd.
Bij overvallen is per definitie sprake van het gebruik van geweld. In zo’n 55% van de gevallen gaat het om enige vorm van fysiek geweld. In 35% tot 45% betreft het verbale bedreiging van het slachtoffer. Vooral overvallen op woningen zijn erg gewelddadig: in 80% tot 85% van de gevallen wordt fysiek geweld gebruikt.
In bijna de helft van de overvallen wordt ten minste één (hand)vuurwapen gebruikt. In 20% tot 25% van de gevallen is er sprake van een slag- of steekwapen. Bij zo’n 15% – meestal bij overvallen op straat, gericht op taxichauffeurs, particuliere waardetransport en maaltijdbezorgers – wordt geen wapen gebruikt. Sinds 2006 is het aantal overvallen gepleegd met een vuurwapen sterk toegenomen (met 77%).
Volgens de «routine-activiteit-theorie» plegen mensen vooral delicten in de omgeving waar ze regelmatig verblijven, zoals in de eigen woonbuurt of in de buurt waar vrienden of kennissen wonen. Dat geldt ook voor veel overvallers: gemiddeld wordt 70% van de overvallen in de eigen regio gepleegd. Mobiliteit blijkt ook samen te hangen met de criminele carrière. Naarmate het aantal antecedenten toeneemt, groeit ook de kans dat een overval buiten de eigen regio wordt gepleegd. Grosso modo geldt dat overvallen die verder van huis zijn gepleegd, vaker professioneel van karakter zijn. Mobiliteit impliceert dat overvallers zich verplaatsen naar de plaats van de overval en na afloop vluchten, al dan niet gebruik makend van een vervoermiddel.
Deelt u de mening dat de daders van deze overvallen op een slimme, effectieve manier gestraft moeten worden? Zo ja, kan aan deze daders als aanvullende straf de rijbevoegdheid voor langere tijd, vijf of tien jaar, ontnomen worden waarna opnieuw rijexamen gedaan moet doen? Zo nee, wilt u dit mogelijk maken? Zo ja, wilt u het Openbaar Ministerie vragen een dergelijke aanvullende straf te eisen?
Overvalcriminaliteit moet stevig aangepakt worden. De pakkans moet omhoog en het aantal overvallen dat wordt gepleegd moet omlaag. Daarom heb ik de uitvoering van het Actieprogramma Ketenaanpak Overvalcriminaliteit tot een van mijn prioriteiten benoemd. Om grip te houden op recidiverende daders is verder in het Actieprogramma aangekondigd dat wordt bezien of andere vormen van toezicht en het vorderen van voorwaarden door het Openbaar Ministerie, zoals een locatieverbod in combinatie met elektronisch toezicht, nuttig kunnen zijn om herhaling te voorkomen.
De rechter kan een ontzegging van de rijbevoegdheid nu al opleggen bij delicten op basis van de Wegenverkeerswet. Voor het opleggen van een dergelijke bijkomende straf in andere gevallen is een afzonderlijke wettelijke basis nodig. Ik ben vooralsnog niet van plan om wetgeving te initiëren die dit mogelijk zou maken omdat ik twijfel aan de effectiviteit van een dergelijke maatregel. Bovendien moet een (bijkomende) straf relatie hebben met het delict. In dit geval zie ik die relatie niet.
Overigens is het zo dat voertuigen die overvallers of straatrovers (bij de voorbereiding) gebruiken in beslag kunnen worden genomen en door de rechter verbeurd kunnen worden verklaard.