Het bericht 'Brusselse eis zet Rotterdamse haven in financiële klem” |
|
Roald van der Linde (VVD), Mark Harbers (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Brusselse eis zet Rotterdamse haven in financiële klem»?1 Wat vindt u van dit bericht?
Ja. De appreciatie van dit bericht is verwerkt in de beantwoording van de overige door uw Kamer gestelde vragen over dit bericht.
Welke investeringen bij de Rotterdamse haven komen onder druk te staan en welke gevolgen heeft dit?
Voor de Staat als aandeelhouder staan de belangen van het Havenbedrijf Rotterdam (HbR) en de concurrentiepositie voorop. Voldoende investeringsruimte is belangrijk voor het HbR. Op dit moment staat de investeringsruimte van HbR niet onder druk en is het Havenbedrijf in staat de geplande investeringen uit te voeren. Mocht dit in de toekomst anders zijn, dan wordt dit een onderwerp van gesprek tussen HbR en de aandeelhouders, Staat en gemeente. Als mogelijke oplossing zullen dan ook de door uw Kamer genoemde opties de revue passeren om tot een weloverwogen besluit te komen.
Nu de vrijstelling van vennootschapsbelasting (Vpb) onder druk van Brussel voor de Nederlandse havens is gestopt, aan welke andere knoppen kan het Havenbedrijf nog draaien om meer investeringsruimte te krijgen? Het Havenbedrijf zelf noemt de haventarieven verhogen, de dividendbetaling verlagen, de financieringslasten omlaag brengen en interne kosten besparen; welke mogelijkheden ziet de aandeelhouder?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de stand van zaken van de acties van de Europese Commissie in België en Frankrijk om ook daar de Vpb-vrijstellingen af te schaffen, omdat een gelijk speelveld in Europa van belang is? Wat is de stand van zaken met betrekking tot de actie richting Duitsland, dat geen Vpb-vrijstelling kent, maar wel publieke middelen besteedt in de Duitse havens? Wanneer kunnen die acties afgerond worden? Wanneer is er een echt gelijk speelveld in Europa voor havens?
Op 21 januari 2016 heeft de Europese Commissie zowel aan Frankrijk als aan België een voorstel tot het nemen van dienstige maatregelen gedaan teneinde ook in die landen de particuliere en publieke havens vennootschapsbelastingplichtig te maken. Omdat deze landen dit voorstel niet geaccepteerd hebben, heeft de Europese Commissie op 8 juli 2016 tegen beide landen de formele onderzoekprocedure geopend. Tegen dit besluit hebben diverse Franse havens beroep aangetekend bij het Gerecht van het Hof van Justitie van de EU (hierna: het Gerecht). Dit beroep is nog in behandeling bij het Gerecht. Zolang dit beroep loopt, kan de Europese Commissie de formele onderzoekprocedure niet afronden met een besluit.
Tegen het besluit van de Europese Commissie hebben ook diverse Belgische havens beroep aangetekend bij het Gerecht. Op 27 oktober 2016 heeft het Gerecht dit beroep niet ontvankelijk verklaard. De Europese Commissie kan daarmee de formele onderzoekprocedure tegen België wel afronden met een besluit. De Europese Commissie streeft er gewoonlijk naar om een formele onderzoekprocedure binnen 18 maanden af te ronden. Van belang is dat als de Europese Commissie een besluit neemt en de staatssteun afkeurt, de Belgische havens per 1 januari 2017 vennootschapsbelastingplichtig zijn. Dit geldt ook voor de Franse havens.
De Europese Commissie heeft in het kader van staatssteun aan zeehavens (nog) geen formele stappen tegen Duitsland genomen. Wel heeft de Europese Commissie in een persbericht van 21 januari 2016 aangegeven dat zij Duitsland om nadere informatie heeft verzocht.
De Europese Commissie heeft uitgebreide bevoegdheden om eerlijke concurrentie tussen zeehavens in de EU te waarborgen. Het is aan de Europese Commissie om hierop toe te zien en invulling aan te geven. Het is derhalve moeilijk concrete uitspraken te doen wanneer er sprake zal zijn van een gelijk speelveld voor de havens in Europa. Nederland pleit al jaren bij de Europese Commissie voor eerlijke concurrentie tussen de Europese zeehavens, bij elke gelegenheid die zich voordoet.
In hoeverre ligt de invoering van de havenverordening, die moet zorgen voor meer transparantie en een meer gelijk speelveld, nog steeds op schema, zodat deze eind 2017 ingevoerd kan worden? Welke effecten verwacht de Minister daarvan en hoe snel?
De Havenverordening is op 3 maart 2017 gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie. De verordening treedt 20 dagen na de publicatie in werking, op 23 maart 2017. De bepalingen in de verordening zullen twee jaar na de inwerkingtreding van kracht worden. Dit zal op 23 maart 2019 het geval zijn. De verordening zet in op vrijheid van dienstverlening in zeehavens en financiële transparantie van (publieke) investeringen in zeehavens. Op welke termijn de effecten daarvan te zien zullen zijn is moeilijk te voorspellen omdat deze effecten mede gebaseerd zullen zijn op de marktontwikkelingen.
Welk overleg vindt er plaats tussen het Havenbedrijf, de gemeente Rotterdam en het Rijk over de onderhavige problematiek en welk overleg vindt plaats met de andere Nederlandse havens?
Er vindt zeer regelmatig overleg plaats tussen het Rijk en het HbR. Zo heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu in december 2016 nog uitgebreid met de CEO van HbR gesproken en zijn er op ambtelijk niveau verschillende overlegstructuren, zowel op medewerker als op (top)managementniveau. In het kader van het nieuwe werkprogramma zeehavens vindt regelmatig overleg plaats met de andere Nederlandse zeehavens en de Brancheorganisatie Zeehavens (BOZ). Daarnaast is er enkele malen per jaar havenoverleg Europa, waar onder voorzitterschap van HbR de andere Nederlandse zeehavens zijn vertegenwoordigd en namens de overheid het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.
Het Ministerie van Financiën heeft als medeaandeelhouder van HbR periodiek overleg met de gemeente Rotterdam en met HbR. Een formeel moment is de jaarlijkse Algemene Vergadering van Aandeelhouders. Daarnaast zijn er vier keer per jaar aandeelhouderscommissies. Daarbij komt ook de concurrentiepositie van HbR en het gelijke speelveld ter sprake.
Wat kan het kabinet nog meer doen om ervoor te zorgen dat de concurrentiepositie van de Nederlandse havens niet verslechtert? Hoe ver is de Minister van Infrastructuur en Milieu met het onderzoek om de actuele relevante ontwikkeling voor de zeehavens in kaart te brengen ten behoeve van het werkprogramma zeehavens, dat begin 2017 wordt geactualiseerd?
Het kabinet doet veel om vanuit haar publieke taak bij te dragen aan de juiste randvoorwaarden voor het borgen van de concurrentiepositie van de Nederlandse zeehavens, zowel ten aanzien van een goede maritieme bereikbaarheid als ook optimale achterlandverbindingen en efficiënte nautische dienstverlening. De overheid werkt samen met de sector aan het nieuwe werkprogramma zeehavens, waarin acties kunnen worden afgesproken die nodig zijn om de concurrentiekracht niet te laten verslechteren. Het onderzoek van Ecorys naar het handelingsperspectief van de Nederlandse zeehavens zal op korte termijn gereed zijn en hierin betrokken worden; dit levert naar verwachting inzichten ten aanzien van het gelijke speelveld en brengt mogelijke acties in beeld.
Er wordt nu gefocust op Rotterdam, maar hoe zit het met de andere Nederlandse zeehavens?
Met de verzelfstandiging per 1 januari 2017 van Havenschap Moerdijk naar Havenbedrijf Moerdijk N.V. zijn nu de belangrijkste Nederlandse zeehavens verzelfstandigd. Per 1 januari 2017 zijn deze havenbedrijven verplicht om aangifte vennootschapsbelasting te doen.
Welke mogelijkheden biedt de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (AGVV) voor de Nederlandse havens? Wat is de stand van zaken met betrekking tot het opnemen van de havens en luchthavens in de AGVV? Welke mogelijkheden ontstaan er dan om de Vpb weer terug te investeren in de havens?
De Europese Commissie is voornemens om de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (AGVV) uit te breiden met bepaalde investeringssteun voor zeehavens. Uitbreiding van de AGVV met de categorie zeehavens zorgt ervoor dat EU-lidstaten makkelijker staatssteun kunnen verlenen doordat zij de in de verordening opgenomen categorieën van staatssteun indien deze aan bepaalde criteria voldoen, niet van te voren ter goedkeuring bij de Europese Commissie hoeven aan te melden, maar deze direct kunnen verlenen. Een kennisgeving achteraf aan de Europese Commissie is voldoende. Het kabinet heeft er bij de consultatie van de Europese Commissie voor gepleit dat de zeehavens vrijstelling alleen geldt voor overheidssteun met een beperkt effect op de concurrentieverhoudingen. Voor de gevallen waarin staatssteun zorgt voor aanmerkelijke marktverstoring moet een beoordeling door de Europese Commissie plaatsvinden, bij voorkeur op basis van richtsnoeren voor staatssteun aan zeehavens. De verwachting is dat de Europese Commissie de uitbreiding van de AGVV in het eerste kwartaal van 2017 zal publiceren. Het is aan de Europese Commissie om de reikwijdte van de zeehavens vrijstelling vast te stellen, daarbij rekening houdend met de inbreng van lidstaten en stakeholders. Na uitbreiding van de AGVV kan ook Nederland ervoor kiezen om gebruik te maken van de zeehavens vrijstelling.
De veiligheid en leefbaarheid langs het goederenspoor in de gemeenten Moerdijk, Halderberge en Roosendaal |
|
Bas van 't Wout (VVD), Betty de Boer (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Geen versnelde verbetering spoor Lage Zwaluwe-Roosendaal: Dijksma komt gemeenten niet tegemoet»?1
Ja.
Wat is de reden dat u niet kiest voor het aanbrengen van betonnen dwarsliggers en het aanbrengen van raildempers op korte termijn in de gemeenten Moerdijk, Halderberge en Roosendaal, om zo de overlast van goederentreinen te beperken en het draagvlak voor dit vervoer onder omwonenden te vergroten?
Er worden in de gemeenten Moerdijk, Halderberge en Roosendaal extra investeringen gedaan in veiligheid en leefbaarheid. Onderdeel daarvan is de vervanging van houten dwarsliggers door betonnen dwarsliggers. De voorbereiding van de werkzaamheden start nog dit jaar en de uitvoering loopt door tot in 2019. Ik heb ProRail gevraagd de vervanging te versnellen. Dat bleek niet mogelijk binnen de beschikbare treinvrije periodes. Werkzaamheden worden daarbinnen zoveel mogelijk gebundeld uitgevoerd, om zodoende de dienstregeling voor reizigers zo weinig mogelijk te verstoren.
Voor wat betreft de aanleg van geluiddempers verwijs ik u naar mijn brieven van 1 september 20162 en van 28 november 20163. Hierin heb ik aangegeven dat in 2018 eerst alle mogelijke saneringsmaatregelen in het kader van het MJPG worden geprioriteerd. Hierna zullen deze worden uitgewerkt tot saneringsplannen waarover een besluit moet worden genomen. Tot die tijd kan niet met zekerheid worden aangegeven waar welke saneringsmaatregelen tegen geluidhinder worden getroffen.
Welke kosten zijn gemoeid met het aanbrengen van betonnen dwarsliggers en raildempers in de genoemde gemeenten? Voor welke gemeenten langs het spoor in Brabant en Limburg geldt nog meer dat de overlast van goederentreinen beperkt kan worden met betonnen dwarsliggers en raildempers?
De kosten van de vervanging van houten door betonnen dwarsliggers op het tracé Lage Zwaluwe-Roosendaal bedragen indicatief rond de € 5 mln. Op dit tracé worden geen raildempers aangelegd. In gemeenten langs de Brabantroute wordt in het kader van het MJPG onderzocht in hoeverre (versneld) raildempers kunnen worden aangelegd, vanwege de tijdelijke extra druk als gevolg van de omleidingen van de Betuweroute. Om die reden wordt nu ook gekeken naar versnelde aanleg van raildempers in Oost-Nederland (op de Bentheimroute). Op andere trajecten en locaties die niet langs één van deze routes liggen biedt het MJPG geen ruimte voor versnelde aanleg. Hierbij is het in iedere situatie opnieuw de vraag in hoeverre betonnen dwarsliggers en/of raildempers de juiste oplossing zijn voor de bestrijding van geluidsoverlast. Conform het MJPG-beleid wordt voor iedere locatie apart onderzoek gedaan naar de op die plaats meest geschikte oplossing.
Deelt u de mening dat versneld moet worden gekeken naar het aanbrengen van betonnen dwarsliggers en raildempers in deze gemeenten om de overlast te beperken, en dekking te zoeken in de vrije beleidsruimte tot 2030? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor mijn antwoorden op vragen 2 en 3.
Wanneer verwacht u het onderzoek naar langzamer rijden van goederentreinen en een antwoord op de vraag of dit minder overlast oplevert?
In het kader van de verkenning van mogelijkheden om trillingsoverlast te verminderen door goederenverkeer in de nacht op specifieke plaatsen langzamer te laten rijden, zijn door ProRail in opdracht van het ministerie in de periode augustus-november 2016 op verschillende locaties in het land metingen uitgevoerd. Momenteel vindt de analyse van de resultaten plaats. Gekeken wordt naar de effecten van langzamer rijden op trillingen en naar de consequenties voor het materieel en de dienstregeling, alsmede naar juridische gevolgen. Dit vraagt om een zorgvuldige afweging. Ik verwacht komend najaar resultaten van deze verkenning te kunnen delen.
Het bericht dat er fouten bij het Agentschap Telecom zijn gemaakt bij de handhaving van de regiogerichtheidseis |
|
Remco Bosma (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «RadioNL: Veel fouten Agentschap Telecom bij controle regiogerichtheid?»1
Ja.
Herkent u de bewering van RadioNL dat er onjuist is gehandhaafd? Welke fouten zijn er volgens u wel of niet gemaakt?
Nee, de bewering herken ik niet. Naar mijn oordeel is er op goede en zorgvuldige wijze onderzoek verricht naar de naleving van de regiogerichtheidseis bij de programma’s van RadioNL. Ik heb RadioNL in de gelegenheid gesteld haar zienswijze te geven op de geconstateerde overtredingen en de voorgenomen sanctie. Op 23 februari jl. heeft RadioNL een zienswijze ingediend. Deze zienswijze gaat voornamelijk in op het verschil van inzicht ten aanzien van de regiogerichtheidseis. Het is een herhaling van de reeds bij mij bekende kritiek op genoemde eis. De zienswijze wordt zorgvuldig bestudeerd en zal vervolgens worden meegewogen in de besluitvorming omtrent de op te leggen sanctie.
Hoe wordt de regiogerichtheidseis gehandhaafd? Wat zijn de wettelijke verplichtingen? Waar is dit op gebaseerd?
De regiogerichtheidseis is opgenomen in de vergunningvoorschriften. Het daarin opgenomen percentage regiogerichte programmering hebben vergunninghouders destijds zelf geboden in het kader van de verdeling van de vergunningen door middel van een vergelijkende toets. Dat percentage ligt in veel vergunningen ruim boven het wettelijk minimum van tien procent. Dit minimum percentage volgt uit de Regeling aanwijzing en gebruik frequentieruimte commerciële radioomroep 2003. Het Agentschap Telecom houdt toezicht op de naleving van deze regels. De wijze waarop de regiogerichtheid gehandhaafd wordt, is omschreven in de brieven van Agentschap Telecom van 20 mei en 8 juli 20162 aan de marktpartijen. Aanleiding om de uitgangspunten en de invulling van het begrip regiogerichtheid nog eens overzichtelijk op papier te zetten, vormden de uitspraken van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: CBb) van 29 maart 20163 en de Rechtbank Rotterdam van 4 juni 20154. Deze uitspraken zijn mede bepalend voor de wijze van naleving en eventuele handhaving van de regiogerichtheidseis.
Over welke criteria van de regiogerichtheidseis is er discussie bij de radiozenders?
Naar aanleiding van de hierboven genoemde uitspraak van het CBb heeft Agentschap Telecom de niet landelijke commerciële radiopartijen in de gelegenheid gesteld vragen te stellen en heeft er een bijeenkomst plaatsgevonden waarin Agentschap Telecom heeft aangegeven welke gevolgen deze uitspraak heeft voor het toezicht op de naleving en de eventueel daaropvolgende handhaving van de regiogerichtheidseis. De radiopartijen zijn daarna ruimschoots in de gelegenheid gesteld om hun programmering aan te passen aan het geldend kader. Als reactie daarop heeft een aantal marktpartijen aangegeven zich niet te kunnen vinden in de gegeven uitleg van het agentschap. Het gaat dan met name om het criterium van het uitzendgebied (het zogenaamde groene gebied) en het criterium van het verzoekplatenprogramma. Hoewel de verschilpunten derhalve divers zijn, kan daaruit wel de algemene lijn worden gedestilleerd dat de radiopartijen zich niet kunnen vinden in criteria die eraan in de weg staan dat, al dan niet via een aaneenschakeling van niet-landelijke vergunningen, een semi-landelijk programma kan worden uitgezonden.
Overigens heeft een aantal marktpartijen aangegeven dat zij de programmering inmiddels aangepast heeft aan de geldende eisen.
Welke ontwikkeling in de frequentieverdeling is er als gevolg van toenemende handhaving te zien? Wat heeft dit voor effect op de regiogerichtheidseis?2
Zoals ook bij het vorige antwoord is benoemd, is door een aantal radiopartijen aangegeven dat zij de programmering hebben aangepast na de uitspraak van het CBb en de gegeven uitleg daarvan door Agentschap Telecom. Eén niet-landelijke commerciële vergunninghouder heeft drie FM-vergunningen teruggegeven. Deze vergunningen zijn inmiddels ingetrokken en zullen opnieuw worden verdeeld (veiling). Bij een verdeling van teruggegeven vergunningen kan het regiogerichtheidspercentage worden verlaagd tot het minimum van tien procent uit de Regeling aanwijzing en gebruik frequentieruimte commerciële radioomroep 2003. Ik streef ernaar deze verdeling aan het eind van dit jaar te laten plaatsvinden. Ook de radiopartij die deze vergunningen heeft ingeleverd kan aan deze verdeling meedoen.
De naturalisatie van kinderen van RANOV vergunninghouders |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de «Ad-Hoc Query on the establishment of identity in connection with naturalization» van het European Migration Network?1
Ja.
Wat zijn de laatste cijfers met betrekking tot naturalisatie van de kinderen van pardonners, zowel voor hen die hier als kind zijn gekomen als die na 2007 zijn geboren?
Op 1 februari 2017 zijn er 1.650 minderjarigen die op grond van de Ranov in het bezit zijn van een verblijfsvergunning bepaalde tijd dan wel onbepaalde tijd en die dus in beginsel nog kunnen meenaturaliseren met de vader of de moeder als deze zelf naturaliseert2.
Hoe beoordeelt u de regelgeving in Nederland, waarbij identificatie voor naturalisatie moet bestaan uit overleggen van zowel een paspoort áls een geboorteakte, terwijl in de meeste andere Europese landen een van deze documenten of een alternatieve mogelijkheid voor identiteitsvaststelling voldoende is?
Afhankelijk van het herkomstland neemt ook Nederland genoegen met een alternatief vervangend buitenlands document voor hetzij de geboorteakte hetzij het geldig buitenlands paspoort3. Met een geboorteakte of het vervangende bewijs van de registratie van de geboorte toont betrokkene zijn persoonsgegevens (identiteit) aan. Met een geldig buitenlands paspoort met daarin de vermelding dat de houder de nationaliteit heeft van de staat die het paspoort heeft afgegeven, toont iemand zijn nationaliteit aan. Ik beoordeel de Nederlandse regelgeving als voldoende afgewogen tussen het belang van de vreemdeling op het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit en het zo veel mogelijk voorkomen dat naturalisatie tot Nederlander plaats vindt op onjuiste persoonsgegevens en/of onjuiste nationaliteit.
Volgens de Rijkswet op het Nederlanderschap vraagt een minderjarige niet zelfstandig om naturalisatie. Het wettelijke stelsel houdt in dat als een vader of moeder een naturalisatieverzoek indient, dit verzoek eventuele in Nederland wonende minderjarige kinderen mede kan omvatten. Het wettelijk stelsel leidt ertoe dat als het (hoofd)naturalisatieverzoek van de ouder wordt afgewezen ook automatisch het verzoek om medenaturalisatie van het kind wordt afgewezen. Indien de ouder(s) verwijtbaar geen documenten hebben zullen zowel ouder(s) als kind(eren) dan niet kunnen naturaliseren. Bij medenaturalisatie is staand beleid dat van minderjarigen die zijn geboren in Nederland dan wel elders binnen het Koninkrijk of in een land waarop het Apostilleverdrag van toepassing is, geen nationaliteitsbewijs wordt verlangd.
Overlegt de ouder met betrekking tot zichzelf wel identiteits- en nationaliteitsdocumenten, maar niet ten behoeve van een niet in Nederland, of elders binnen het Koninkrijk dan wel in een Apostilleland geboren minderjarige, dan kan dit leiden tot afwijzing van het verzoek om medenaturalisatie omdat de afstamming en de persoonsgegevens van de minderjarige onvoldoende vaststaan. Voor deze gevallen bevat het beleid echter ook de mogelijkheid om per individuele situatie van een reguliere vreemdeling te beoordelen of de documenten kunnen worden getoond of dat daarvan wordt afgezien. Bijvoorbeeld als de minderjarige het enige kind is in een groter gezin waarvan de overige leden wel aan de vereisten voldoen om Nederlander te worden.
Als de minderjarige wel identiteits- en nationaliteitsdocumenten heeft, terwijl de ouder(s) deze niet hebben, kan de minderjarige niet naturaliseren. Het uitgangspunt is immers dat minderjarigen niet zelfstandig naturaliseren terwijl hun ouders vreemdeling blijven. Op het moment dat de minderjarige meerderjarig wordt, kan een zelfstandig naturalisatieverzoek worden ingediend.
Deelt u de mening dat de belemmeringen die deze kinderen ervaren, zoals het verkrijgen van een geldig paspoort van hun oorspronkelijke nationaliteit, hen onevenredig nadelig beoordeelt?
Neen, deze mening deel ik niet.
Hoe beoordeelt u de praktische problemen met onder meer studie en carrièrekansen, omdat de kinderen van pardonners maar beperkt kunnen reizen? Deelt u de mening dat naturalisatie wenselijk is om optimaal deel te kunnen nemen aan de Nederlandse samenleving?
Op grond van de Paspoortwet kunnen betrokkenen in het bezit worden gesteld van een Nederlands reisdocument. Zij komen in beginsel in aanmerking voor een op grond van die wet uit te geven Nederlands vreemdelingenpaspoort, dat geldig wordt verklaard voor alle landen, behalve het land waarvan de houder van het reisdocument de nationaliteit bezit. Door betrokkene kan voor een reis naar het land van de eigen nationaliteit bij de autoriteiten daarvan een laissez passer worden aangevraagd.
Ik onderschrijf in zijn algemeenheid het standpunt dat langdurig in Nederland verblijvende personen bij voorkeur de Nederlandse nationaliteit hebben. Het bezit van de Nederlandse nationaliteit is echter geen noodzakelijkheid voor het in ruime mate kunnen deelnemen aan de Nederlandse samenleving.
Op welke manier wordt gewaarborgd dat bovenstaande problematiek niet ook voor de kinderen zal gelden die nu onder het Kinderpardon vallen?
De houder van een reguliere verblijfsvergunning is op grond van artikel 7
van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) en de lagere regelgeving, als hoofdregel verplicht om bij het indienen van een naturalisatieverzoek zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen. Het beleid bevat mogelijkheden om per individuele situatie van een reguliere vreemdeling te wegen of de documenten kunnen worden getoond of dat daarvan moet worden afgezien. Hierom is er geen aanleiding om houders van een Kinderpardonvergunning, een reguliere verblijfsvergunning, als groep te ontlasten van voor alle reguliere vreemdelingen geldende voorwaarde voor naturalisatie. Houders van een verblijfsvergunning op grond van het Kinderpardon zullen volgens de huidige wetgeving na 1 februari 2018 voldoen aan de naturalisatievoorwaarden van vijf jaar toelating en vijf jaar hoofdverblijf in Nederland voordat het naturalisatieverzoek mag worden ingediend. Ook voor hen geldt het wettelijke stelsel dat alleen meerderjarigen een naturalisatieverzoek zelfstandig kunnen indienen. Voor een minderjarig kind van de meerderjarige verzoeker wordt dan medeverlening gevraagd.
Een beroep op bewijsnood of andere redenen waarom een document niet zou kunnen worden getoond, wordt volgens de daarvoor opgestelde naturalisatierichtlijnen beoordeeld.
Kent u het Zweedse model, waarbij iemand zonder documenten na acht jaar de geclaimde identiteit voor echt kan worden aangenomen mits hij ook geloofwaardige verklaringen heeft waarom hij niet aan documenten kan komen? Deelt u de mening dat dit een wenselijke oplossing zou zijn voor de problemen die kinderen van pardonners ervaren op het moment dat zij willen naturaliseren?
Het in Zweden gevoerde beleid is mij bekend en ik hecht eraan te wijzen op de ook daar geldende voorwaarde dat sprake moet zijn van geloofwaardige verklaringen waarom er geen buitenlandse documenten worden getoond. Ook het Nederlandse beleid kent uitzonderingen op de voorwaarde om buitenlandse identiteits- en nationaliteitsbewijsstukken te tonen. Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 3.
Ongevallen op A73 |
|
Erik Ronnes (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u het bericht gelezen in De Gelderlander dat ongevallen het verkeer op de A73 steeds meer dwarszitten?1
Ja, dat bericht heb ik gelezen.
Deelt u de conclusie dat het aantal ongelukken op de A73 hand over hand toeneemt? Zo nee, hoe verklaart u dan de cijfers die in genoemd artikel worden gebruikt? Zo ja, hoe verklaart u de significante toename van het aantal ongelukken en bent u bereid specifiek onderzoek te doen naar de aard en omvang van de ongelukken zodat gerichte maatregelen getroffen kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat in het aantal door de politie geregistreerde ongevallen de laatste jaren een duidelijke stijging te zien is. Deze stijging is zowel op de A73 als elders te zien: zowel op het hoofdwegennet als daarbuiten. De stijging is in elk geval niet los te zien van de ontwikkeling van de registratiegraad van ongevallen, die hierbij een belangrijke rol speelt. Daardoor kan niet worden gezegd dat het werkelijke aantal ongevallen dezelfde ontwikkeling kent als het geregistreerde aantal ongevallen. Voor zover het daadwerkelijke aantal ongevallen stijgt is niet zo maar aan te geven wat daarvan precies de oorzaak is; er zijn vaak meerdere factoren van invloed (zie ook antwoord 4 en 5) en hoewel de politie meer ongevallen registreert is er per ongeval steeds minder informatie over de toedracht beschikbaar.
Overigens laat een vergelijking met cijfers over het aantal geborgen voertuigen2 zien dat de stijging van het aantal geborgen voertuigen sinds 2012 op de A73 viermaal zo klein is als de stijging van het aantal door de politie geregistreerde ongevallen op die weg. Dit bevestigt het beeld dat de registratie is verbeterd. De stijging van het aantal bergingen sinds 2012 komt qua ordegrootte overeen met de algemene stijging van de filedruk.
Voor een meer gedetailleerd overzicht van het aandeel ongevallen met uitsluitend materiële schade, verwijs ik u naar de beantwoording van de vragen van uw collega Kamerleden van de VVD, die ik 22 februari naar uw Kamer heb gestuurd3.
In deze beantwoording is tevens aangegeven dat uit de ongevallenregistratie over de jaren 2011–2015 blijkt dat het risico op een ongeval op het grootste gedeelte van de A73 in Brabant en Limburg kleiner is dan het gemiddeld risico op een ongeval op een vergelijkbare weg elders in Nederland. Op het stuk Cuijk – Boxmeer is het risico op een ongeval echter groter dan gemiddeld. Daarom heb ik Rijkswaterstaat gevraagd op korte termijn een analyse uit te voeren op dit
weggedeelte, om na te gaan wat de oorzaken zijn van de ongevallen en te bezien of er aanvullende maatregelen nodig en mogelijk zijn die de veiligheid en doorstroming bevorderen (zie de eerder genoemde beantwoording van de vragen van de VVD).
Daarnaast rapporteer ik jaarlijks in de monitor Veilig over Rijkswegen over het veiligheidsniveau van het gehele rijkswegennet, zodat ik waar nodig detailonderzoek kan doen en locatiespecifieke maatregelen kan voorbereiden.
Herinnert u zich eerdere vragen over het bericht «Opnieuw ongeval met vrachtwagens op A73» (ingezonden 20 januari 2015)? Is de beantwoording op vraag 2 van de toen gestelde vragen nog steeds actueel? Zo nee, waarom niet?2
Ja, deze vragen herinner ik mij. Voor de beantwoording is het risico op een ongeval bekeken voor het specifieke traject tussen de Roertunnel en knooppunt Het Vonderen op de A73. Hiervoor is gebruik gemaakt van de toen meest actuele cijfers, namelijk die over de periode 2011–2013.
Uit de monitoring van de cijfers van 2012–2014 en 2013–2015 blijkt dat voor knooppunt Het Vonderen dit antwoord nog steeds actueel is; het risico op een ongeval is hier niet groter dan gemiddeld in Nederland. Voor het weggedeelte Roermond-Swalmen blijkt dat het risico op een ongeval hier gestegen is en nu boven het landelijk gemiddelde ligt.
Het is nog te vroeg om te beoordelen of hier sprake is van een structurele stijging of een incidentele stijging. Aan de hand van de gegevens over 2016, die dit najaar beschikbaar komen, kan dit beter beoordeeld worden. Mocht deze stijging wederom te zien zijn dan zal ik dit weggedeelte nader bekijken.
Deelt u de conclusie van de woordvoerder van Rijkswaterstaat dat de toename van het aantal ongelukken alleen verklaard kan worden door het aantrekken van de economie? Zo ja, waarom is er op andere weggedeelten dan niet een vergelijkbare stijging zichtbaar? Zo nee, wilt u dan uiteenzetten wat wel alle oorzaken zijn van de toename?
De woordvoerder van Rijkswaterstaat heeft aangegeven dat een drukkere weg een logisch gevolg is van de aantrekkende economie. Die conclusie deel ik. Een onderzoek door de SWOV naar de stijging van het aantal verkeersdoden op rijkswegen leert dat stijgende mobiliteit, samen met andere factoren een rol speelt bij het toegenomen aantal ongevallen5. Als mogelijke verklaringen noemt de SWOV naast stijgende mobiliteit economisch herstel en een mogelijke toename van jonge verkeersdeelnemers. Dat eerste wordt gekoppeld aan een daling van het aantal werklozen. Daarnaast noemt de SWOV nog als verklaring een mogelijke verslechtering van het verkeersgedrag als gevolg van een afname van het aantal staandehoudingen.
Zoals ik bij antwoord 2 al aangeef, is ook de registratiegraad van ongevallen door de politie verbeterd. Het werkelijk aantal ongevallen kent niet dezelfde stijgende lijn als het aantal geregistreerde ongevallen. Eveneens bij antwoord 2 heb ik al aangegeven dat deze stijging op alle wegen te zien is.
Deelt u de conclusie van de politie dat de weg volstrekt overzichtelijk is dat de menselijke factor dus als de belangrijkste oorzaak gezien moet worden? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid nader onderzoek te doen naar de aard en omvang daarvan?
De A73 voldoet aan de ontwerpeisen voor autosnelwegen en het risicocijfer voor het grootste deel van de A73 ligt onder het landelijk gemiddelde. Voor het weggedeelte Roermond – Swalmen ligt het risicocijfer hoger. Voor dit gedeelte is reeds eerder onderzoek gedaan en er zijn maatregelen vanuit Meer Veilig getroffen. Er is voorzien in een uitbreiding van de filedetectie en filewaarschuwing en de hoogtebeperking is aangepast waardoor er minder files ontstaan als gevolg van te hoge vrachtwagens.
Naast de menselijke factor en de bij antwoord 4 genoemde oorzaken, kunnen ook het weer en technische mankementen aan het voertuig een rol spelen bij het ontstaan van ongevallen. De politie registreert per ongeval kenmerken zoals locatie, wegtype/inrichting van de weg en verkeersdeelnemers die er bij zijn betrokken (bv. leeftijdsgroepen). Het is echter niet zo dat met deze informatie per ongeval kan worden achterhaald wat de oorzaak is, ook omdat er vaak meerdere oorzaken zijn. Het is daarom niet te achterhalen in hoeverre menselijke factoren bij de ongevallen op de A73 de belangrijkste oorzaak zijn geweest.
Openstaande vragen met betrekking tot de Teevendeal |
|
Emile Roemer , Jesse Klaver (GL), Alexander Pechtold (D66), Gert-Jan Segers (CU), Sybrand van Haersma Buma (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Wat is uw reactie op het bericht omtrent het open einde met betrekking tot de onthullingen over de zogenaamde Teevendeal?1
Er is op zondagavond 8 maart 2015 door Veiligheid en Justitie (VenJ) een mail met als bijlage concept-antwoorden op Kamervragen, verstuurd aan een raadadviseur van Algemene Zaken. Deze heeft de mail met de bijlage doorgestuurd aan vier collega’s van wie er een deze doorzond aan een privémailadres van zichzelf, zonder op enig moment kennis te nemen van de inhoud van de bijlage of er anderszins iets mee te doen.
De mail waarmee de raadadviseur zondagavond de mail van VenJ met de bijlage aan zijn collega’s zond, bevatte zijn voornemen om voor maandagochtend 09.00 te reageren. Dit is niet gebeurd. De mail van VenJ met de bijlage is namelijk niet behandeld door de raadadviseur of andere medewerkers van Algemene Zaken, noch is deze onderling besproken of is er enige reactie naar Veiligheid en Justitie gegaan, niet op zondag 8 maart of daarna. Geen van hen herinnert zich de bijlage gelezen te hebben. Op de zondagavond hebben de AZ-ambtenaren zich simpelweg niet bezig gehouden met de mail en de bijlage. Ook maandagochtend of daarna is dat niet gebeurd. Daarom is noch de mail van VenJ noch de bijlage op enig moment gedeeld of besproken met de Minister-President. Toen de melding op maandagochtend kwam dat het bonnetje gevonden was, heeft niemand bij AZ meer omgezien naar inmiddels verouderde concepten.
Pas nadat de heer Haan op 23 januari van dit jaar vroeg of de mail van VenJ van 8 maart 2015 bij AZ was binnengekomen, is in het mailarchief teruggevonden dat dit inderdaad het geval is geweest.
Het onderwerp van de vragen 1, 2 en 3 is ook aan de orde gekomen in het debat met de Tweede Kamer op 26 januari jl. Hierover heb ik in het debat het volgende opgemerkt: «Die mail is ook ter beschikking gesteld aan de commissie-Oosting. De conceptantwoorden heb ik niet gezien, noch is de inhoud daarvan met mij besproken. Ik kende die dus niet. De mail is zondagavond intern door de raadsadviseur gedeeld met vier collega's. Van bespreking binnen Algemene Zaken of inhoudelijk commentaar op de mail is het niet gekomen. Er is dus ook geen reactie vanuit Algemene Zaken naar Veiligheid en Justitie gegaan. Ik heb dat nog even dubbel gecheckt en heb gevraagd: hoe zit het nu precies, weten we dat helemaal zeker? Ik maak nog één verdiepingsslag: er is inderdaad geen reactie gekomen vanuit Algemene Zaken. Dat is bijna 100% zeker. Er is namelijk geen reactie per mail gestuurd naar VenJ. Er is ook geen telefonisch contact geweest, voor zover we kunnen vaststellen. Ook binnen AZ zijn de conceptantwoorden niet besproken en is er geen commentaar op de mail gekomen. Dat klopt, want op maandagochtend is Algemene Zaken volledig in de modus gegaan van de afwikkeling van de vondst van het bonnetje, die uiteindelijk vergaande politieke consequenties heeft voor twee bewindslieden.».
Bij herhaald onderzoek en navraag is andermaal niets gebleken van enig contact tussen AZ en VJ over de mail van VenJ met bijlage.
Kunt u ingaan op de passage dat niet alleen uw raadadviseur, maar ook uw persoonlijk medewerker, de plaatsvervangend secretaris-generaal, uw persoonlijk politiek assistent en de directeur-generaal van de Rijksvoorlichtingsdienst de e-mail met de herinneringen van de heer Teeven in hun bezit hadden op het moment dat de Tweede Kamer om precies die informatie vroeg en bovendien het bonnetje nog niet gevonden was?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan het, dat ondanks dat er vijf ambtenaren op uw ministerie, waaronder uw raadsadviseur, op de hoogte waren van deze belangrijke informatie, u hier persoonlijk niet van op de hoogte bent gesteld? Had u hiervan niet op de hoogte kunnen en moeten zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid, mede gelet op het feit dat deze slepende kwestie nu al zo lang loopt en er steeds vragen onbeantwoord blijven, de Kamer zo snel mogelijk inzage te geven in de precieze inhoud en de begeleidende tekst van deze e-mails en het relevante berichtenverkeer hierover in deze periode? Zo nee, waarom niet?
Het antwoord op de vorige vragen bevat het antwoord op de gevraagde inlichtingen door verstrekking van de zakelijke inhoud van de informatie en toelichting op de omgang daarmee. Verlening van inzage in onderliggende ambtelijke mails is niet verenigbaar met het wezenlijke belang dat is gemoeid met een goede voorbereiding van besluitvorming die wordt gediend door de vertrouwelijkheid van een vrije en open gedachtenwisseling. Voorts is verlening van inzage niet verenigbaar met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van medewerkers.
Kunt u de antwoorden op deze vragen en de hierbij opgevraagde informatie uiterlijk donderdag 16 februari 12.00 uur aan de Kamer doen toekomen in verband met het belang van snelle openheid in een belangrijke zaak? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Het bericht ‘Veel grote gemeenten weten niet waar asbestdaken liggen’ |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Veel grote gemeenten weten niet waar asbestdaken liggen»1 en de daarbij horende aflevering van Kassa waarin wordt vermeld dat een groot aantal gemeenten niet weten waar in hun regio asbestdaken liggen en of deze asbestdaken gevaarlijk zijn voor de omwonenden?
Ja.
Klopt het dat het niet bekend is bij alle gemeenten hoeveel woonhuizen in hun gemeente bedekt zijn met asbest en waar deze huizen staan? Zo nee, waarom niet?
De meeste gemeenten zullen inderdaad niet exact weten hoeveel en welke woonhuizen asbestdaken hebben. Het tijdig saneren van het asbestdak is namelijk primair de verantwoordelijkheid van de eigenaar van het asbestdak. De decentrale overheid is vanaf 2024 verantwoordelijk voor het handhaven van het asbestdakenverbod. Ten behoeve van toezicht en handhaving van het asbestdakenverbod kunnen decentrale overheden het wenselijk vinden om te lokaliseren waar dan nog de asbestdaken zijn gelegen. Voor het op gang brengen van de sanering van asbestdaken is niet zozeer een gemeentelijke inventarisatie van belang als wel bewustwording bij en ondersteuning van eigenaren. Het besluit om al dan niet tot lokaliseren over te gaan, is de verantwoordelijkheid van die decentrale overheid, waardoor een eventuele inventarisatie ook zal gebeuren met inachtneming van de lokale omstandigheden en wensen.
Hoeveel gemeenten weten niet exact hoeveel asbestdaken in hun gemeente gelegen zijn?
Daarover zijn geen exacte cijfers bekend. Een aantal gemeenten en provincies inventariseert nu hoeveel asbestdaken er in de gemeente of provincie zijn. Voor het landelijk geaggregeerde beeld verwijs ik naar het antwoord op vraag 6.
Hoeveel gemeenten weten niet exact waar de asbestdaken liggen?
Daarover zijn geen exacte cijfers bekend. Een aantal gemeenten en provincies inventariseert nu waar de asbestdaken in de gemeente of provincie zijn. Voor het landelijk geaggregeerde beeld verwijs ik naar het antwoord op vraag 6.
Waar wijdt u de huidige situatie aan?
In mijn brief van 6 juni 20162 gaf ik aan dat ik samen met betrokken partijen gestart ben met een programmatische aanpak. Binnen dit samenwerkingsverband wordt gewerkt aan bijvoorbeeld een «communicatie toolkit» voor zowel decentrale overheid als asbestdakeigenaar en, in samenwerking met verschillende instanties, financiële arrangementen. In de huidige situatie gaat de volle aandacht uit naar het tijdig saneren van alle asbestdaken. Het asbestdakenverbod zal vanaf 2024 gelden. De eigenaar van het asbestdak is verantwoordelijk voor het saneren van het dak. Vanaf 2024 is de gemeente of provincie verantwoordelijk voor de handhaving van het verbod. De verantwoordelijke decentrale overheden zullen tegen die tijd kunnen bepalen of het vanuit handhavingsoogpunt zinvol is te inventariseren waar nog asbestdaken zijn. Op dit moment is de inzet van het ministerie en de partners van de programmatische aanpak er op gericht om geen asbestdaken meer te hebben in 2024.
Hoe ziet u uw rol inzake het creëren van de huidige situatie?
Asbestdaken zijn destijds zonder registratie geplaatst. In 2012 is er ten behoeve van het asbestdakenverbod een MKBA uitgevoerd. Daaruit bleek dat er toen in Nederland nog 120 mln m2 asbestdak aanwezig was. Ik monitor de landelijke voortgang van de sanering van asbestdaken zorgvuldig en informeer uw Kamer hierover. De landelijke gegevens wijzen uit dat de sanering goed op gang komt. In het VAO Externe Veiligheid en Asbest van 19 januari heb ik aangegeven uw Kamer te zullen informeren over de voortgang van de sanering van de asbestdaken. Daarnaast wordt het asbestdakenverbod ondersteund door de programmatische aanpak3. Decentrale overheden worden via deze aanpak ondersteund onder andere met een «communicatie toolkit».
Hoe gaat u de gemeenten ondersteunen om alle asbestdaken te lokaliseren?
Het asbestdakenverbod wordt ondersteund door de programmatische aanpak asbestdaken, waarbij ook de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) aansluiting heeft. Het programmabureau zal de verschillende methoden inventariseren van het in kaart brengen waar de asbestdaken zich bevinden. Vervolgens zal voor de decentrale overheden inzichtelijk worden gemaakt welke methode voor welke situatie geschikt is. Op basis hiervan kunnen gemeenten elk voor zich een afweging maken en een beslissing nemen of een inventarisatie van waar de asbestdaken gelegen zijn wenselijk is en welke methode dan geschikt is.
Op welke termijn verwacht u alle asbestdaken te hebben gelokaliseerd?
In 2012 is er ten behoeve van het asbestdakenverbod een MKBA uitgevoerd. Daaruit bleek dat er in Nederland nog 120 mln m2 asbestdak aanwezig was. Er is op dit moment geen aanleiding om een gedetailleerder landelijk overzicht te maken waar de asbestdaken zich bevinden. In het kader van de programmatische aanpak worden verschillende acties uitgewerkt om decentrale overheden en asbestdakeigenaren te ontzorgen, onder meer met hulp bij het vormen van collectieven om asbestdaken snel en efficiënt te kunnen saneren4. Ten behoeve van toezicht en handhaving vanaf 2024 van het asbestdakenverbod kunnen decentrale overheden het wenselijk vinden om te lokaliseren waar de asbestdaken zijn gelegen. Voor het op gang brengen van de sanering van asbestdaken is niet zozeer een gemeentelijke inventarisatie van belang als wel bewustwording bij en ondersteuning van eigenaren. De afweging hoe daarbij inzichtelijk te maken waar de asbestdaken zich bevinden, is de verantwoordelijkheid van de decentrale overheid, waardoor een eventuele inventarisatie ook zal gebeuren met inachtneming van de lokale omstandigheden en wensen.
Klopt het dat er burgers zijn die de sanering van hun asbestdaken (groter dan 35 m2) niet kunnen betalen voor 2023 zelfs als zij de wettelijke subsidie ontvangen die hierop van toepassing is? Zo nee, waarom niet?
Het saneren van een asbestdak is, afhankelijk van situatie, niet goedkoop. Het zal in individuele gevallen voor kunnen komen dat asbestdakeigenaren het saneren van het dak niet direct zullen kunnen betalen.
Gegeven het feit dat niet alle burgers de sanering van hun asbestdak (groter dan 35 m2) kunnen betalen, heeft u verdere plannen om het voor alle burgers mogelijk te maken om hun daken te saneren voor 2023? Zo ja, wat zijn deze plannen? Zo nee, wanneer verwacht u een toereikend plan te hebben?
Op 6 december heb ik uw Kamer geïnformeerd over de programmatische aanpak asbestdaken5. Hierin staat opgenomen dat er financiële arrangementen ontwikkeld zullen worden. Deze actie wordt momenteel uitgevoerd in samenwerking met fondsen, banken en verzekeraars. In het VAO Externe Veiligheid en Asbest van 19 januari heb ik toegezegd uw Kamer voor de zomer te informeren over de voortgang van de asbestdakensanering en de acties uit de programmatische aanpak.
Klopt het dat een meer leidende rol door één van de bestuurslagen in Nederland de coördinatieproblemen kan ondervangen die ontstaan doordat meerdere burgers één gedeeld dak moeten saneren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kan deze leidende rol het beste worden ingevuld?
Eigenaren van woningen met een gedeeld asbestdak zullen de sanering van het dak inderdaad gezamenlijk ter hand moeten nemen. In het kader van de programmatische aanpak wordt bezien hoe particulieren zo’n collectieve aanpak vorm kunnen geven. Gemeenten en provincies kunnen hiertoe desgewenst een eigen aanpak ontwikkelen in overeenstemming met regionale behoeften.
Waarom heeft geen van de bestuurslagen een leidende rol genomen bij het coördineren van de asbestsanering in de wijk het Tjalk in Lelystad?
De gemeente Lelystad is actief betrokken bij het saneren van de asbestdaken zowel in de eigen gemeente als bij de programmatische aanpak asbestdaken. Dit heeft er toe geleid dat de gemeente bewonerscollectieven ondersteunt en een lening beschikbaar heeft gesteld. De bewonerscollectieven kunnen zelf de coördinatie ter hand nemen of inhuren. Buren moeten ook bij andere renovaties samenwerken zonder dat een overheid een leidende rol vervult.
Spelen coördinatieproblemen een rol in andere wijken waar op grote schaal asbest moet worden verwijderd? Zo nee, waarom niet?
Buren met een gezamenlijk asbestdak zullen dit altijd gezamenlijk moeten laten saneren. Het is bijvoorbeeld niet toegestaan om een nieuw dak te bevestigen op een asbestdak. Er is inmiddels veel ervaring opgedaan met het saneren van asbestdaken op buurtniveau, bijvoorbeeld in het kader van «AgroAsbestveilig»6. Het programmabureau zal de «best practices» hieruit analyseren en beschikbaar stellen.
Wat gaat u doen om de gemeenten en/of provincies te ondersteunen in hun taak om alle asbestdaken vóór 2023 gesaneerd te krijgen?
In mijn brieven van 6 juni7 en 6 december8 heb ik aangegeven welke acties er ondernomen worden door verschillende partijen om het asbestdakenverbod te faciliteren. Met diverse partijen waaronder brancheorganisaties, verschillende decentrale overheden en LTO wordt gewerkt aan het ondersteunen van asbestdakeigenaren onder meer met communicatie en ook met het vormen van collectieven om snel en efficiënt te kunnen saneren. In het VAO Externe Veiligheid en Asbest van 19 januari heb ik toegezegd uw Kamer voor de zomer te informeren over de voortgang van de asbestdakensanering en de programmatische aanpak.
Op welke termijn verwacht u deze ondersteuning te kunnen leveren?
De programmatische aanpak saneren asbestdaken is reeds van start gegaan. In mijn brief van 6 juni 20169 heb ik een eerste voortgang van de werkzaamheden in het kader van de programmatische aanpak asbestdaken aan uw Kamer gestuurd. Op 6 december heb ik u een plan van aanpak toegestuurd. In het VAO Externe Veiligheid en Asbest van 19 januari heb ik toegezegd uw Kamer voor de zomer te informeren over de voortgang van de asbestdakensanering en de programmatische aanpak.
Zou u de bovenstaande vragen elk afzonderlijk willen beantwoorden?
Ja.
De viersporigheid van het treinverkeer tussen Rotterdam en Schiedam n.a.v. een werkbezoek op 23 januari jl. |
|
Roald van der Linde (VVD), Betty de Boer (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u van mening dat station Schiedam Centrum als regionaal knooppunt met bijna 20.000 in- en uitstappers cruciaal is voor forenzen van Schiedam, Vlaardingen, Maassluis, Nissewaard, enzovoort? Zo nee, waarom niet?
Ja. Schiedam Centrum is een van de regionale knooppunten, vergelijkbaar met stations als Rotterdam Blaak en Rotterdam Alexander.
Bent u er inmiddels mee bekend dat NS, de provincie Zuid-Holland én de metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) graag de intercitystatus van station Schiedam Centrum willen behouden? Welke stappen hebben zij in dit verband gezet sinds de beantwoording van eerdere vragen (d.d. 7-12-2015)?
Dat de Provincie Zuid-Holland en de MRDH deze wens hebben, is mij bekend. NS maakt haar keuzes in het algemeen pas bekend bij de daadwerkelijke opzet van de dienstregeling. Voor de dienstregeling 2018 handhaaft NS de bestaande stop van de Intercity Amsterdam – Dordrecht/Vlissingen in Schiedam Centrum.
In mijn antwoord op eerdere vragen over dit onderwerp (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 798) heb ik uw Kamer gemeld dat de mogelijkheid van een Intercity-stop in Schiedam Centrum (in 2023/2024) vervalt als gevolg van de invoering van hoger frequent spoorvervoer. Het is een keuze die gezamenlijk met de betrokken overheden in de Zuidvleugel en met NS in het kader van het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer (PHS) in 2010/2011 is gemaakt. Het is evenwel bekend dat de regionale overheden om meerdere redenen toch graag ook op de langere termijn een Intercity-stop in Schiedam Centrum willen behouden, naast de hoogfrequente treindienst van de Sprinters in het kader van PHS.
De MRDH heeft begin 2016, conform de afspraken in het BO MIRT van eind 2015 (Kamerstuk 34 300 A, nr. 17) in samenspraak met en cofinanciering door de Provincie Zuid-Holland en het ministerie aan ProRail opdracht gegeven die mogelijkheid te onderzoeken.
Welke inspanningen verricht u om de bereikbaarheid van deze regio te behouden? In hoeverre past daar een station met intercitystatus bij? Klopt het dat «viersporigheid» dan cruciaal is? Wordt dit mogelijk door het ombouwen van de treinverbinding tussen Schiedam en Hoek van Holland tot metrolijn? Kunt u daarbij toelichten of en hoe de onderhandelingen met de betrokken partijen zoals de MRDH verlopen?
In 2010 heeft het Kabinet een Voorkeursbeslissing voor PHS genomen, om hoger frequent spoorvervoer in de brede Randstad mogelijk te maken met als doel de reizigersgroei op te kunnen vangen en de Randstad beter bereikbaar te maken. Hiervoor worden in de Zuidvleugel grote investeringen gedaan, waaronder de ombouw van emplacement Den Haag Centraal, spoorverdubbeling tussen Rijswijk en Delft Zuid (aansluitend op de bouw van de spoortunnel in Delft) en aanpassing van het spoor tussen Schiedam en Rotterdam. Dankzij deze investeringen kan de frequentie van het treinverkeer tussen Den Haag en Rotterdam op termijn worden verhoogd van nu 7 naar straks 8 Intercity’s en van nu 4 naar straks 6 Sprinters per uur per richting. Het wegvallen van de Intercity-stop in Schiedam Centrum wordt bij hoogfrequent spoorvervoer gecompenseerd door het toevoegen van twee extra Sprinters. Daarnaast heb ik een financiële bijdrage van € 0,2 mln. toegezegd in het hierboven genoemde onderzoek van de regio naar de mogelijkheid van een Intercity-stop in Schiedam Centrum en naar de extra investeringskosten om de PHS-lijnvoering tussen Schiedam en Delfshavense Schiebrug (DHS) af te wikkelen over vier in plaats van twee sporen. Om invulling te geven aan de implementatie van PHS is tweesporigheid op dit traject in principe voldoende.
De inpassing van viersporigheid tussen Schiedam en DHS draagt bij aan de robuustheid van de dienstregeling en maakt bovendien stoppen met Intercity’s mogelijk. Deze inpassing wordt mogelijk doordat dit jaar ter hoogte van Schiedam de Hoekse Lijn-sporen worden aangetakt op het Rotterdamse metronet. Echter, zonder extra maatregelen kunnen de perronsporen 1 en 2 te Schiedam Centrum na de verbouwing niet of nauwelijks worden gebruikt door ander treinverkeer en blijft het treinverkeer Delft – Rotterdam grotendeels via de twee noordelijke sporen rijden.
Het onderzoek dat in opdracht van de MRDH is uitgevoerd, is door ProRail opgeleverd. De uitkomsten van dat onderzoek zijn op 7 maart jl. besproken tussen de MRDH, Provincie Zuid-Holland, gemeenten Schiedam, Delft en Rotterdam, het ministerie, ProRail en NS. Op basis van de uitkomsten is het aantal oplossingsvarianten teruggebracht. Het onderzoek krijgt de komende maanden nog een verdiepingsslag. De oplossingsrichtingen, die na het trechteren zijn overgebleven, worden in deze verdiepingsslag nader uitgewerkt. Er zijn nog geen onderhandelingen gestart.
Kunt u aangeven wat de uitkomsten zijn van de studies die uitgevoerd zouden worden in het Bestuurlijk Overleg Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport Zuidvleugel, met name wat betreft station Schiedam Centrum?
Uit het onderzoek, dat in opdracht van de MRDH door ProRail is uitgevoerd, blijkt dat met PHS de bestaande Intercity-stop door de Intercitydienst Amsterdam-Den Haag-Rotterdam-Dordrecht/Vlissingen niet kan worden gehandhaafd. Alleen als viersporigheid tussen Rijswijk en DHS wordt gerealiseerd en – daarnaast – ook de Intercitydienst Den Haag – Rotterdam – Breda in Schiedam Centrum halteert, kan de bestaande IC-stop worden gehandhaafd, maar er wordt nog uitgezocht of dat strijdig is met de uitgangspunten van de uitvoeringsovereenkomst Stedenbaan. In de uitvoeringsovereenkomst Stedenbaan hebben NS en de regionale overheden afspraken gemaakt over de uitbreiding van de Sprinterdienst naar 6x per uur.
De uitkomsten van het onderzoek zijn op 7 maart jl. besproken tussen de MRDH, Provincie Zuid-Holland, gemeenten Schiedam, Delft en Rotterdam, het ministerie, ProRail en NS. Voor het resultaat van dat overleg zie antwoord 3.
Klopt het dat als de viersporigheid gerealiseerd kan worden de zogenoemde intercitystatus van station Schiedam Centrum gehandhaafd kan worden? Heeft u daar gesprekken over met NS, ProRail en de MRDH?
Zie antwoord 4.
Heeft u in de eerdergenoemde onderzoeken meegenomen dat station Schiedam Kethel mogelijk kan bijdragen aan de goede bereikbaarheid van de regio? Heeft de regio hiertoe een onderzoeksopdracht ingediend? Zo ja, wat zijn de uitkomsten? Zo nee, waarom niet?
Nee. De regio heeft hiertoe geen onderzoeksopdracht ingediend, dan wel de onderzoeksopdracht met deze vraagstelling vergroot. Naar een station Schiedam Kethel is eerder onderzoek gedaan (Kamerbrieven 31 801, nr. 20, 31 801 nr. 21, 32 404, nr. 4, 34 300 A, nr. 17). Gezien eerder uitgevoerde studies en de daaruit getrokken conclusies, zie ik geen aanleiding het station opnieuw te onderzoeken.
De nieuwe Partijwijzer voor jongeren van de NPO |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
Heeft u kennisgenomen van de nieuwe «Partijwijzer voor jongeren» van de NPO?1
Ja.
Bent u zich ervan bewust dat niet alle partijen die meedoen aan de verkiezingen zijn opgenomen in deze Partijwijzer, zoals de Vrijzinnige Partij?
Op grond van de Mediawet heeft de publieke omroep de taak om onder meer media-aanbod te verzorgen op het terrein van informatie. Het is aan de publieke omroep zelf om te bepalen op welke wijze aan zijn wettelijke taak invulling wordt gegeven. Dit laat onverlet dat ik het met u eens ben dat om adequaat bij te kunnen dragen aan het publieke debat en meningsvorming, het noodzakelijk is om een zo volledig mogelijk beeld te verschaffen. Ik heb daarom navraag gedaan hierover bij de NPO.
De NPO heeft mij laten weten dat vanzelfsprekend naar een zo volledig mogelijke Partijwijzer is gestreefd. Om praktische redenen was het echter nog niet haalbaar om ten tijde van de start van de Partijwijzer, op 1 februari, al een goed overzicht te hebben van welke partijen in alle kiesdistricten meedoen aan de verkiezingen, en van het aantal zetels waarop deze partijen in de peilingen konden rekenen. De Kiesraad maakte namelijk pas op 3 februari jongstleden – na de lancering van de Partijwijzer – bekend welke 28 partijen deelnemen aan de verkiezingen. Om de Partijwijzer op tijd te kunnen lanceren, kon men dus niet wachten met de voorbereidingen tot na deze bekendmaking op 3 februari jongstleden. Op basis van de nieuwe informatie zijn inmiddels partijen toegevoegd aan de Partijwijzer.
De criteria die zijn gehanteerd om te bepalen welke partijen onderdeel uitmaken van de Partijwijzer, zijn dezelfde als de criteria die de NOS hanteert voor de verkiezingsdebatten (gebaseerd op het huidige aantal zetels in de Tweede Kamer en het verwachte aantal zetels op basis van de Peilingwijzer). Daarnaast zijn in de Partijwijzer nog enkele partijen toegevoegd die in alle kiesdistricten in Nederland meedoen aan de Tweede Kamerverkiezingen. Dit heeft ertoe geleid dat de Vrijzinnige Partij, Forum voor Democratie en NieuweWegen aan de Partijwijzer zijn toegevoegd.
De nieuwe versie van de Partijwijzer is op 23 februari 2017 online gegaan.
In hoeverre bent u van mening dat de NPO, wiens taak het is om bij te dragen aan publiek debat en meningsvorming, met de onvolledige Partijwijzer zijn publieke taak volledig uitvoert?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre wordt, door het weglaten van partijen in de Partijwijzer, de diversiteit aan overtuigingen, meningen en interesses voldoende weerspiegeld?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat alle partijen die meedoen aan de Tweede Kamerverkiezing opgenomen zouden moeten worden in deze Partijwijzer, zoals zij ook zendtijd krijgen bij de NPO voor politieke partijen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de NPO er op aan te spreken dat zij alle partijen die meedoen aan de Tweede Kamerverkiezing ook opnemen in de Partijwijzer?
Op basis van de programmatische autonomie van media past inmenging vanuit de overheid hierin niet.
Het bericht dat een tv-programma over kindontvoering kinderbelangen zou opofferen aan kijkcijfers |
|
Keklik Yücel (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hoe RTL-hit «Ontvoerd» kinderbelangen opoffert aan kijkcijfers»?1
Ja.
Deelt u de mening dat er, bij het terugontvoeren van een kind dat in het buitenland aan het wettig gezag van een van de ouders is onttrokken, een toets moet plaatsvinden door een onafhankelijke en objectieve instantie of de terugkeer in het belang van het kind is? Deelt u voorts de mening dat er goed moet worden ingeschat wat de gevolgen zijn van de terugontvoering voor het kind? Zo ja, is dat in het kader van het tv-programma altijd gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Nederland is partij bij het Haags Kinderontvoeringsverdrag 1980 (HKOV). Het HKOV beoogt de onmiddellijke terugkeer van kinderen die ongeoorloofd (in strijd met het gezagsrecht van bijvoorbeeld de andere ouder) zijn overgebracht naar of worden achtergehouden in een verdragsluitende staat.
Uitgangspunt van het HKOV is dat kinderen zo spoedig mogelijk terugkeren naar het land van hun gewone verblijf. Dat kan op vrijwillige basis door medewerking van de ontvoerende ouder dan wel na een rechterlijke beslissing in het land waar het kind op dat moment verblijft, waarin wordt vastgesteld dat het kind moet worden teruggeleid. De rechter weegt daarbij altijd het belang van het kind.
Het is voor een achtergebleven ouder geen verplichting om een teruggeleidingsverzoek op grond van het HKOV via de Nederlandse Centrale autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden (Centrale autoriteit) in te dienen.
Er staan ook andere juridische wegen open die door de achtergebleven ouder kunnen worden benut en die tot terugkeer van het kind kunnen leiden.
RTL-Ontvoerd heeft mij laten weten dat zij handelt op verzoek van en in samenwerking met de achtergebleven ouder. De ouder bepaalt samen met het programma onder welke omstandigheden de hereniging met het meegenomen kind plaatsvindt en daarmee ook de gevolgen die dit heeft voor het kind. In dit besluit heeft de Nederlandse overheid geen rol behalve dan die hieronder beschreven.
Welke medewerking verleent c.q. verleende uw ministerie, het Ministerie van Buitenlandse Zaken of andere ministeries aan het genoemde tv-programma? Waarom wordt in de aftiteling van het tv-programma geen melding van deze medewerking gedaan?
Vanuit de Centrale autoriteit is algemene informatie verstrekt aan de programmamakers. In mijn ogen is het te zwaar om dit te kwalificeren als «medewerking» aan het programma. Om die reden is het ook niet vreemd dat in de aftiteling van het programma de Centrale autoriteit niet wordt genoemd. In 2012 en 2013 hebben drie gesprekken plaatsgevonden tussen ambtenaren van de Centrale autoriteit en de redactie. In de eerste twee gesprekken is de redactie geïnformeerd over het feit dat de rol van de Centrale autoriteit niet meer kan zijn dan het geven van algemene informatie en is ingegaan op de rol en verantwoordelijkheden van de Centrale autoriteit en op de bepalingen uit het Haags Kinderontvoeringsverdrag. Het laatste gesprek in 2013 betrof een algemene terugblik op de twee seizoenen van RTL-Ontvoerd. Bij dit gesprek was de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aanwezig.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft evenmin meegewerkt aan de totstandkoming van het programma RTL-Ontvoerd, maar wordt wel op de hoogte gehouden van de plannen van het programma. Internationale kinderontvoeringszaken zijn altijd kwetsbaar en gevoelig. Het is daarom van belang dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken kan waarschuwen voor mogelijke nadelige gevolgen van bepaalde acties in het buitenland. Daarnaast is het de verantwoordelijkheid van het ministerie om Nederlandse burgers consulaire bijstand en advies te bieden en waar nodig, reisdocumenten te verstrekken. Daarom heeft het ministerie ook RTL hierover geadviseerd en staat het ministerie in seizoen 1 en 2 genoemd op de aftiteling. Vanaf seizoen 3 heeft RTL besloten om geen aftiteling meer te gebruiken.
Kunt u de in het bericht genoemde ambtelijke nota, waarin gerapporteerd wordt over het genoemde tv-programma, aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet? Welke problemen ten aanzien van de praktijken van dit tv-programma worden er in die nota genoemd?
Ja. De nota treft u bijgevoegd aan1.
Is het waar dat de tv-makers hebben ingegrepen «bij zaken die nog onder de rechter waren» en dat zij ook «dringende adviezen van hulpinstanties als Bureau Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming» negeerden en daarbij «het belang van de betrokken kinderen uit het oog» verloren? Zo ja, waarom en waaruit blijkt dat? Zo nee, waarom is dat niet waar?
RTL-Ontvoerd heeft ondanks nog hangende juridische procedures actie ondernomen om kinderen terug te geleiden naar de achtergebleven ouders. Kinderontvoeringen zijn veelal complexe juridische dossiers waarin – naast een verzoek tot teruggeleiding op grond van het HKOV – nog andere juridische procedures kunnen lopen in Nederland en/of het buitenland. Vanuit de Centrale autoriteit en het Ministerie van Buitenlandse Zaken is destijds vanuit hun eigen verantwoordelijkheid RTL-Ontvoerd gewezen op de mogelijke risico’s en gevolgen van een dergelijke actie. Tijdens het gesprek in 2013 met RTL-Ontvoerd is er vanuit de Centrale autoriteit aangegeven dat er bezwaren waren die zien op de inmenging van RTL-Ontvoerd in zaken waarin nog een juridische procedure hangende was. Er is in voorkomende gevallen contact geweest tussen Bureau Jeugdzorg en RTL-Ontvoerd. Het is aan RTL-Ontvoerd om te bepalen welke consequenties zij aan de inhoud van dat contact verbindt.
Deelt u de bezwaren van de Kinderombudsvrouw ten aanzien van de werkwijze van het genoemde programma? Zo ja, waarom en welke conclusies trekt u daar uit? Zo nee, waarom niet?
De bezwaren van de Kinderombudsvrouw ten aanzien van de werkwijze van RTL-Ontvoerd zien op het feit dat internationale kinderontvoering een ernstige zaak is. De Kinderombudsvrouw vraagt zich in dit kader af of het belang van het kind met de werkwijze van RTL-Ontvoerd voldoende wordt gerespecteerd.
In het algemeen kan worden gesteld dat wanneer een ouder met gezag over het kind besluit medewerking te verlenen aan het tv-programma om te pogen zijn/haar kind terug te halen uit een ander land, het aan deze ouder is om het belang van het kind af te wegen.
Op het moment dat ouders kinderen terughaalden, lag er een beslissing van een Nederlandse of buitenlandse rechter op grond waarvan in beginsel terugkeer van het kind naar Nederland door de achtergebleven ouder mogelijk werd gemaakt. De rechter weegt in zijn beslissing het belang van het kind. Zoals in antwoord op vraag 5 is aangegeven, hebben de Centrale autoriteit en het Ministerie van Buitenlandse Zaken vanuit hun eigen verantwoordelijkheid RTL-Ontvoerd gewezen op de mogelijke risico’s en gevolgen van de ondernomen acties om hangende juridische procedures het kind terug te geleiden naar de ouder.
Hoe verhoudt het recht op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de kinderen in het tv-programma zich tot de beelden die er van hen worden uitgezonden?
In het algemeen kan gesteld worden dat wanneer een ouder met gezag over het kind besluit medewerking te verlenen aan het tv-programma om te pogen zijn/haar kind terug te halen uit een ander land, het aan deze ouder is om dit belang af te wegen.
Hoe verhoudt de medewerking van uw ministerie aan dit tv-programma zich, tot de taken en verantwoordelijkheid van de Centrale Autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden om namens de Nederlandse regering op grond van het Haags Kinderontvoeringsverdrag kinderen naar Nederland terug te laten brengen?
Zie antwoord vraag 3.
Werken de Centrale Autoriteit en de tv-makers op enigerlei wijze samen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Is het u bekend of er onder de kinderen die door het tv-programma naar Nederland zijn teruggebracht kinderen zijn die vanwege de wijze waarop zij zijn teruggebracht nu psychische problemen ondervinden? Zo ja, wat is de aard en omvang van die problemen? Worden deze kinderen op enigerlei wijze begeleid of gevolgd door bijvoorbeeld de Raad voor de Kinderbescherming, Bureau Jeugdzorg of een andere instantie?
Een internationale kinderontvoering is voor een kind een veelal ingrijpende en emotionele gebeurtenis, ook zonder de betrokkenheid van een televisieprogramma of overheidsinstanties. De Centrale autoriteit heeft destijds signalen ontvangen dat in een aantal zaken waarin RTL-Ontvoerd de terugkeer heeft bewerkstelligd, kinderen met problemen zouden kampen. Of deze eventuele problemen in causaal verband staan met de betrokkenheid van RTL-Ontvoerd is door mij niet vast te stellen.
Is het genoemde bericht voor u aanleiding de samenwerking met het tv-programma te wijzigen? Zo ja, waarom en op welke manier gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De situatie bij luchtvaartmaatschappij Insel Air |
|
Salima Belhaj (D66), Alexander Pechtold (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ambtenaren mogen niet meer met Insel Air vliegen»1, het bericht «Rhuggenaath naar Nederland voor Insel»2 en het bericht «KLM onder vuur door noodlijdend Insel Air»?3
Ja.
Bent u eerder op de hoogte gesteld van de zorgen over de veiligheidssituatie bij Insel Air? Zo nee, in welke mate wordt informatie uitgewisseld tussen Nederland en de landen binnen het Koninkrijk der Nederlanden? Zo ja, waarom zijn er niet eerder maatregelen getroffen om de veiligheid van mensen die met Insel Air vliegen te waarborgen?
De departementen van IenM en BZK ontvingen eind 2016 signalen over de luchtvaartveiligheid van Insel Air. Het ging hierbij vooral om concrete informatie van KLM. Gezien deze informatie, heb ik begin januari 2017 in een brief aan mijn ambtsgenoot van Curaçao aandacht gevraagd voor de veiligheid van Insel Air International BV. Ook heb ik concrete informatie opgevraagd om de veiligheidssituatie beter te kunnen beoordelen. Half januari ontving ik een bericht van mijn ambtscollega. De zorgen werden hierdoor echter niet weggenomen.
Tegelijkertijd voerde de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) inspecties uit van vliegtuigen van Insel Air International BV op Bonaire in het kader van Safety Assessment of Foreign Aircraft (SAFA) programma. Ook in eerdere jaren heeft de ILT dergelijke controles gehouden, waarbij weliswaar tekortkomingen zijn geconstateerd, maar niet in die mate dat de vliegveiligheid acuut in gevaar zou zijn. Dit was ook de uitkomst van de SAFA-inspectie in januari 2017 bij vliegtuigen van Insel Air International BV. Dergelijke inspecties geven echter geen volledig beeld van de totale veiligheidsituatie. In dezelfde periode legt op Aruba de Arubaanse toezichtsautoriteit, Department of Civil Aviation (DCA) alle vliegtuigen van Insel Air Aruba NV een vliegverbod op.
Het Consulaat-generaal van de Verenigde Staten op Curaçao gaf voorts begin februari hun personeel opdracht geen dienstreizen met Insel Air meer te maken. De zorgen over de veiligheid waren derhalve begin februari geenszins weggenomen. Dit was dan ook de aanleiding tot de door het kabinet genomen voorzorgsmaatregel, gericht op dienstreizen door rijksambtenaren en het actief bekendmaken daarvan ten behoeve van alle reizigers.
Zoals uw Kamer gemeld in de brief van 3 februari jl.(Kamerstuk 24 804, nr. 93), is met mijn ambtscollega’s van Aruba en Curaçao afgesproken dat de ILT zich, samen met de lokale luchtvaartautoriteiten, een completer beeld vormt van de veiligheidssituatie om op basis daarvan een beter onderbouwd besluit te nemen. In de brief die heden aan uw Kamer is gezonden, bericht ik u over de resultaten van de ILT-inspecties en de op basis daarvan gemaakte afspraken met de regeringen van Curaçao en Aruba.
Van belang is dat binnen het Koninkrijk der Nederlanden de luchtvaartautoriteit van elk land verantwoordelijk is voor het toezicht op de veiligheid bij de aldaar geregistreerde luchtvaartmaatschappijen. In het geval van Insel Air International BV is dit de Curaçao Civil Aviation Authority (CCAA) en voor Insel Air Aruba NV is dit de Arubaanse toezichthouder Department of Civil Aviation (DCA). De Nederlandse overheid heeft op grond van luchtvaartverdragen en nationale regelgeving, een verantwoordelijkheid voor de luchtvaartveiligheid op Bonaire, Saba en Sint Eustatius. Insel Air International BV vliegt ook naar/vanaf Bonaire.
Wanneer hebt u de brief ontvangen van Minister Rhuggenaath van Economische Ontwikkeling van Curaçao, waarin een briefing is gegeven over de situatie bij Insel Air?4
Eind december is deze brief ontvangen door de Minister van BZK. Vervolgens is de brief door BZK per mail ook aan IenM doorgezonden. Deze brief van Minister Rhuggenaath gaat overigens enkel in op de economische zorgen bij Insel Air.
Waarom zijn signalen bij KLM over de veiligheid niet eerder opgepakt, toen zij twee maanden geleden het gedeelde vluchtnummer («codeshare») heeft opgeschort, omdat Insel Air verdergaande afspraken over onder andere veiligheid niet meer volledig kon waarmaken door de bedrijfscrisis? Waarom heeft dit niet geleid tot ingrijpen? Waarom moest het zover komen dat piloten toestellen aan de grond hielden voordat actie werd ondernomen?
Medio november 2016 heeft KLM tot nader order besloten de codeshare op vluchten uitgevoerd door Insel Air op te schorten vanwege operationele problemen van Insel Air. Concrete informatie over de veiligheid van Inselair International BV kwam medio december tot ons en zijn voor mij aanleiding geweest mijn ambtsgenoot van Curaçao als verantwoordelijk toezichthouder, om nadere informatie te vragen en voor de ILT tot het houden van SAFA-inspecties op Bonaire (zie het antwoord op vraag 2).
Klopt het dat u met de regering van Curaçao heeft afgesproken dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) op zeer korte termijn assistentie gaat verlenen bij inspecties? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is de ILT niet eerder betrokken geweest bij de inspectie van Insel Air?
Ja, in samenspraak met de lokale luchtvaartautoriteiten heeft een team van ILT inspecteurs februari jl. op Curaçao en Aruba samen met de locale primair verantwoordelijke luchtvaartautoriteiten inspecties uitgevoerd. In de separate brief, die ik heden aan uw Kamer doe toekomen, informeer ik u over de uitkomsten van deze inspectie en de vervolgstappen. Zoals aangegeven bij vraag 2, heeft ILT medio januari 2017 ook SAFA inspecties van vliegtuigen van Insel Air uitgevoerd op Bonaire.
In acht genomen dat rijksambtenaren in dienstverband niet meer met Insel Air mogen vliegen, waarom heeft u ervoor gekozen de overige reizigers enkel van de huidige situatie op de hoogte te stellen en niet de reizigers uit de landen van het Koninkrijk en Caribisch Nederland actief te ontraden met Insel Air te vliegen?
Wij hebben gekozen voor een voorzorgsmaatregel ten aanzien van het vliegen met Insel Air International BV die passend is gezien onze bevoegdheden en de bij ons beperkt beschikbare informatie. De Kamerbrief van 3 februari jl. hebben wij breed bekend gemaakt door persberichten en op websites van de rijksoverheid. Op die manier is een duidelijk signaal afgegeven aan de overige reizigers over de veiligheidssituatie van Insel Air International BV.
Kunt u aangeven wat de concrete consequenties zijn van het wegvallen van de luchtverbindingen van Insel Air voor de mensen die tussen de landen van het Koninkrijk en Caraïbische Nederlanden vliegen en voor de mensen die vliegen tussen de eilanden van het Koninkrijk en Caraïbische Nederlanden? Op welke termijn verwacht u voor deze mensen een oplossing te hebben gecreëerd voor het ontstane gebrek aan bereikbaarheid van de landen van het Koninkrijk en Caraïbische Nederlanden?
De beperking die door de Nederlandse overheid is ingesteld heeft betrekking op ambtenaren voor wie het werkgeverschap bij het Rijk berust. De verschillende overheden in de autonome landen en in Caribisch Nederland hebben ieder een eigen verantwoordelijkheid bij het beoordelen van de veiligheidssituatie en het verbinden van eventuele consequenties daaraan. De overheid van Curaçao heeft actie ondernomen gericht op de levensvatbaarheid van Insel Air International BV. Momenteel vinden er reguliere vluchten plaats, die ook door andere luchtvaartmaatschappijen worden uitgevoerd. Daarnaast is Insel Air druk doende om de continuïteit van de verbindingen in de regio te herstellen. Ook is een expertgroep ingesteld om zich met de connectiviteit bezighouden (zie het antwoord op vraag 9).
Waarom heeft u besloten rijksambtenaren voor dienstreizen voorlopig niet meer te laten vliegen met vluchten van Insel Air International, maar wél met vluchten van Insel Air Aruba? Hoe verhoudt dit zich tot het feit dat Aruba wél heeft besloten de vliegtuigen aan de grond te houden voor nadere inspectie?
Dit heeft te maken met het feit dat de concrete informatie waarover wij beschikten de veiligheidssituatie bij Insel Air International BV betrof. Ook van belang was dat, zoals u aangeeft, de luchtvaartautoriteiten van Aruba zelf heeft besloten de vliegtuigen van Insel Air Aruba tot hernieuwde certificering aan de grond te houden.
Welke maatregelen bent u van plan te treffen, wanneer Insel Air mocht omvallen, in acht genomen dat dit grote consequenties heeft voor de bereikbaarheid van de landen van het Koninkrijk en Caribisch Nederland?
De regering van Curaçao heeft, als primair verantwoordelijke voor Insel Air International BV, actie ondernomen om de levensvatbaarheid van Insel Air International BV te vergroten. Op 9 februari jl. is dit ons nader toegelicht en hebben de betrokken regeringen tevens besloten tot de oprichting van de eerder genoemde expertgroep die de connectiviteit tussen de eilanden nader zal bezien. Alle landen van het Koninkrijk nemen hieraan deel. Tevens zal Nederlandse expertise worden ingebracht ter ondersteuning van de autoriteiten op Curaçao en Aruba met hun toezicht op Insel Air.
Wat was uw inzet voor het gesprek met Minister Rhuggenaath van Economische Ontwikkeling van Curaçao en wat is er uit dit gesprek gekomen?5
Naast Minister Rhuggenaath was ook Minister Camelia-Römer, de Minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijk Planning bij het gesprek aanwezig. De belangrijkste inzet van het overleg was kennis te nemen van de acties van de regering van Curaçao om de problemen met de levensvatbaarheid van Insel Air International BV te vergroten. Verder is gesproken over het gezamenlijk belang van het waarborgen van de onderlinge verbindingen binnen het Caribisch deel van het Koninkrijk en zijn afspraken gemaakt om de samenwerking op het gebied van luchtvaart tussen de vier landen binnen het Koninkrijk te intensiveren. Een op te richten expertgroep zal de borging van de connectiviteit binnen de eilanden nader bezien.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk te beantwoorden?
Ja.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het Algemeen overleg Luchtvaart voorzien op 23 februari?
Ja.
De slechte bereikbaarheid van de politie |
|
Ronald van Raak |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat de politie nog steeds niet goed bereikbaar is en veel bellers voortijdig ophangen?1
De politie streeft ernaar 80 procent van de telefoontjes naar 0900–8844 binnen 20 seconden te beantwoorden. Vier eenheden voldoen aan die doelstelling. In januari 2017 kreeg 73 procent van de bellende burgers binnen 20 seconden het Regionale Servicecentrum (RSC) aan de lijn (landelijk gemiddelde). In september 2016 was dat nog de helft. De eenheden die nog niet aan de doelstelling voldoen, laten sinds september een stijgende lijn zien. In deze eenheden wordt continue gewerkt aan het verbeteren van de prestaties.
Wat gaat u doen om de bereikbaarheid op korte termijn te verbeteren?
Er is een Taskforce RSC ingericht om eenheden te ondersteunen. Hierbij is ingezet op het verlagen van het ziekteverzuim, het verhogen van de bezetting en het optimaliseren van de ICT. Daarnaast werkt de politie aan de structurele verbetering en borging van de kwaliteit van de RSC’s. De uitvoering van die maatregelen kost tijd. De effecten zullen op middellange termijn zichtbaar worden. 2
Deelt u de mening dat het schadelijk is voor zowel de opsporing als voor het vertrouwen in de politie wanneer de politie slecht bereikbaar is? Zo nee, waarom niet?
De dienstverlening is cruciaal voor het vertrouwen in de politie. Onderdeel daarvan is de telefonische bereikbaarheid van 112 voor spoed en van 0900 8844 voor niet spoedeisende zaken. De bereikbaarheid van de politie is ook voor niet spoedeisende gevallen essentieel. Daarom heb ik u schriftelijk geïnformeerd over de inzet en voortgang van het programma dienstverlening en de extra maatregelen die genomen zijn ten aanzien van de RSC’s3.
Bent u bereid om te onderzoeken of het mogelijk is om te regelen dat contact gelegd kan worden met de politie via bijvoorbeeld Whatsapp om zo meer contact te krijgen met jongeren? Zo nee, waarom niet?
Vanuit de dienstverlening wordt in den brede gekeken naar de inzet en het gebruik van nieuwe (sociale) media. Juist om een op maat gesneden aanpak te kunnen bieden, waarbij voor de burger de meest geschikte manier van contact met de politie wordt georganiseerd. Onderzoek naar het werken met whatsapp is hier onderdeel van. Nieuwe media zoals whatsapp lijken veel kansen te bieden. Tegelijkertijd is zorgvuldigheid van belang. Aspecten als functionaliteit, eigendom, privacy en bereikbaarheid/reactietijd moeten afdoende geborgd kunnen worden.
De indirecte bijdrage aan Bridge International Academies |
|
Harry van Bommel , Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kunt u een uitgebreide reactie geven op de indirecte steun met Nederlands ontwikkelingsgeld via het Dutch Good Growth Fund (DGGF) en het MASSIF-fonds aan Bridge International Academies?1
Bridge International Academies (hierna «Bridge») is een private sociale onderneming die kleuter- en primair onderwijs verzorgt voor meer dan 100.000 leerlingen in India, Kenia, Liberia, Nigeria, en Uganda.
Een van de intermediaire fondsen waarin het Dutch Good Growth Fund (DGGF) en het MASSIF-fonds hebben geïnvesteerd, het Novastar East Africa Fund, verstrekt risicokapitaal aan Bridge. Novastar is met 3% een minderheidsaandeelhouder in Bridge. De investering sluit aan bij doelstelling van DGGF en MASSIF om te investeren in (innovatieve) lokale ondernemingen die ontwikkelingsimpact creëren. In dit geval gaat het om de creatie van duizenden banen (docenten) en het beschikbaar stellen van goed en betaalbaar onderwijs voor gezinnen uit de lage- en middeninkomensgroepen De filosofie achter het model van Bridge is dat er een betaalbaar alternatief wordt geboden voor slechte publieke scholen, waar ouders vaak alsnog moeten betalen aan corrupte leraren en officials om hun kinderen goed onderwijs te kunnen bieden.
Bridge maakt gebruik van een innovatief en kostenefficiënt onderwijsmodel, waardoor het lesgeld per kind beperkt kan blijven. Bridge richt zich daarbij op lage-inkomensgezinnen in gemarginaliseerde gemeenschappen die rond moeten komen van 2 US dollar per persoon per dag. Verschillende internationale filantropen en internationale investeerders met sociale doelstellingen hebben ook in Bridge geïnvesteerd.
Hoeveel middelen zijn er indirect door het Ministerie van Buitenlandse Zaken in Bridge International Academies geïnvesteerd? Bent u bereid om de indirecte steun terug te vorderen? Zo nee, waarom niet?
Het indirecte aandeel van het DGGF en MASSIF in Bridge bedraagt tezamen circa USD 1.510.000. De indirecte steun wordt verstrekt via een investering in het intermediaire fonds Novastar. Het kabinet ziet geen aanleiding om deze indirecte steun terug te vorderen omdat de investering een goede aanvulling vormt op het gebrekkige publieke onderwijs in deze landen. Het gevolg van terugvordering zou bovendien zijn dat veel kinderen die momenteel onderwijs volgen via Bridge International Schools hun schoolactiviteiten moeten beëindigen.
Hoe kijkt u tegen commerciële scholen aan zoals Bridge International Academies die vorig jaar november zijn gesloten vanwege ongekwalificeerde leraren en slechte sanitaire voorzieningen?2
Het is essentieel dat ondernemingen die particulier onderwijs aanbieden zich houden aan de nationale kwaliteitsstandaarden en curricula van de landen waarin zij actief zijn. Wanneer dit niet het geval is dan moeten deze ondernemingen er alles aan doen om de noodzakelijke verbeteringen door te voeren.
Andersom is het essentieel dat de overheden van deze landen ook de ruimte geven aan innovatieve particuliere oplossingen om de kwaliteit en het aanbod van onderwijs te verbeteren. Dit vooral in gebieden waar het aanbod en de kwaliteit van onderwijs ernstig te kort schieten.
Het Kabinet is bekend met de discussies en ontwikkelingen met betrekking tot Bridge Academies en volgt deze nauwgezet.
Volgens de laatste informatie waarover het kabinet beschikt zijn alle scholen van Bridge op dit moment nog open en wordt door betrokken partijen getracht om tot een gezamenlijke oplossing te komen. In Uganda heeft het Ugandese Ministerie van Onderwijs in november 2016 aangekondigd tot sluiting van de scholen over te willen gaan. Op dit moment heeft Bridge toestemming van de Ugandese autoriteiten om haar onderwijsactiviteiten te vervolgen, en is er (nog) niet tot formele sluiting overgegaan. Ook in Kenia is naar aanleiding van een rapport van Education International discussie ontstaan over Bridge. Bridge op haar beurt heeft kritiek geuit op de bevindingen in het rapport, reden voor de Keniaanse autoriteiten om een onafhankelijk onderzoek uit te laten voeren. Het Kabinet hecht er in deze gevallen waarde aan dat Bridge in goed overleg met de lokale autoriteiten tot een oplossing komt voor de ontstane situatie en verwacht hierbij dat Bridge eventuele noodzakelijke verbeteringen doorvoert, zodat sluiting van de scholen voorkomen kan worden.
In bredere zin is het Kabinet van mening dat particulier onderwijs positief kan bijdragen aan het streven om wereldwijd alle kinderen toegang te geven tot kwalitatief goed en gratis onderwijs in 2030, zoals geformuleerd binnen de Duurzame Ontwikkelingsagenda. Uitgangspunt voor het Kabinet is en blijft te streven naar gratis en goed openbaar onderwijs voor iedereen. Particulier onderwijs speelt echter in op de realiteit in veel ontwikkelingslanden, waar de beschikbaarheid en de kwaliteit van publiek onderwijs te wensen overlaat. Docenten in de publieke sector zijn in veel lage- en middeninkomenslanden onvoldoende gekwalificeerd, regelmatig afwezig en slagingscijfers van leerlingen zijn laag. Het kabinet is er een voorstander van dat lokale overheden, net als in Nederland, ervoor kunnen kiezen particuliere scholen te betalen voor het geleverde onderwijs zodat het voor de leerlingen gratis is. De kosten per leerling waarvoor Bridge onderwijs aanbiedt zijn meestal lager dan die bij publieke scholen, terwijl de kwaliteit hoger is.
Private scholen dienen daarbij altijd te voldoen aan de nationale standaarden van de landen waarin zij actief zijn, bijvoorbeeld op het gebied van het curriculum, certificeringen en sanitaire voorzieningen.
Acht u het ten principale gerechtvaardigd om met publiek geld direct of indirect commercieel onderwijs te financieren?
Ja, het kabinet vindt het gerechtvaardigd om te investeren in ondernemingen die goed onderwijs bieden aan kinderen uit lage- en middeninkomensgezinnen in lage- en middeninkomenslanden waar dit een wenselijke aanvulling vormt op het publieke onderwijs. Het met ODA middelen financieren van particulier basisonderwijs voor hoge-inkomensgroepen acht het Kabinet uiteraard niet wenselijk, aangezien dit de ongelijke toegang tot het onderwijs in stand houdt of versterkt. Door te investeren in innovatief particulier onderwijs draagt het kabinet bij aan verbeterde toegang tot goed onderwijs voor duizenden kinderen. De slechte kwaliteit van het openbaar onderwijs in veel ontwikkelingslanden geeft voldoende aanleiding om private partijen die positief bijdragen aan het oplossen van deze problemen te ondersteunen. Dit ter aanvulling op de primaire rol en verantwoordelijkheid die de overheid heeft om wereldwijd alle kinderen toegang tot goed onderwijs te bieden in 2030.
Deelt u de mening dat de manier waarop Bridge International Academies onderwijs aanbiedt in strijd is met Sustainable Development Goal 4, namelijk gratis en kwalitatief onderwijs in 2030 (4.1)? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deelt het kabinet niet. Het kabinet is groot pleitbezorger van de Duurzame Ontwikkelingsdoelen, waaronder ook doel 4.1., dat stelt dat ieder kind recht heeft op gratis onderwijs in 2030. De kwaliteit van publiek onderwijs in veel ontwikkelingslanden is vaak nog onvoldoende en de uitdagingen zijn enorm. Bridge biedt, aanvullend aan wat overheden doen, kansen voor kinderen uit lagere en middeninkomensgroepen om betere toegang te krijgen tot betaalbaar kwaliteitsonderwijs. Via goede samenwerking tussen publieke en private partijen met innovatieve onderwijsmethodes zoals Bridge is er ruimte voor verbetering in het onderwijs.
Door uitbreiding van het aantal kwalitatief goede, particulier bestuurde scholen krijgen lokale overheden ook de mogelijkheid ervoor te kiezen, net als in Nederland, particuliere scholen te betalen voor het geleverde onderwijs zodat het voor de leerlingen gratis is. De kosten per leerling waarvoor Bridge onderwijs aanbiedt zijn meestal lager dan die bij publieke scholen, terwijl de kwaliteit hoger is.
Hoe bent u van plan om bij te dragen aan Sustainable Development Goal 4?
Het kabinet draagt naast investeringen particulier bestuurde scholen met een sociale doelstelling op verschillende manieren bij aan Duurzaam Ontwikkelingsdoel 4. Via generieke bijdragen aan bijvoorbeeld UNICEF, de Wereldbank en de EU om de toegang tot kwalitatief goed primair, voortgezet en hoger onderwijs te verbeteren.
Het kabinet zet in op beroepsonderwijs (binnen de speerpunten van het Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsbeleid)zoals onderwijs in fragiele staten en humanitaire situaties. Voorbeelden hiervan zijn:
Arbeidsmigranten die wel of geen MRB betalen en het plotseling ontbreken van cijfers daarover |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u in 2013 aan de Kamer schreef: «Van de 350.000 arbeidsmigranten in Nederland hebben 113.000 een in Nederland geregistreerde auto en betalen daarmee MRB.»?1
Mijn ambtsvoorganger heeft in september 2013 in een brief aan uw Kamer beschreven hoe de aanpak van het ten onrechte niet betalen van MRB op uit het buitenland meegenomen voertuigen zal worden aangepakt. Dit heeft vorm gekregen in het project Buitenlandse kentekens dat binnen de Belastingdienst inclusief voorbereidingsfase heeft gelopen van eind 2013 tot medio 2016. De aanpak en de resultaten van dat project heb ik in de 17e halfjaarsrapportage Belastingdienst omschreven.
Klopt het dat u sindsdien acties ondernomen heeft om ervoor te zorgen dat arbeidsmigranten ook MRB betalen wanneer zij een voertuig bezitten en dat u die acties uitgebreid omschreven heeft, mede onder druk van de Tweede Kamer?2
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat u in 2016 precies kon omschrijven hoeveel Poolse migranten die hier ingeschreven staan MRB betalen, uitgesplitst in afzonderlijke jaren tussen 2011 en 2016 waarin zij zijn aangekomen?3
In de 17e halfjaarsrapportage Belastingdienst is een benadering gegeven van de gevraagde groep. De Belastingdienst heeft daarbij enkele aannames gedaan. Van deze Poolse migranten is alleen de in de BRP ingeschreven groep geselecteerd die in 2015 loon ontvingen of als ondernemer stonden ingeschreven. Het komt namelijk regelmatig voor dat migranten na verloop van tijd Nederland verlaten en zich niet uitschrijven uit het BRP. Deze migranten meetellen zou een vertekend beeld geven.
Naast deze groep zijn er ook Poolse in de BRP ingeschreven migranten die een voertuig hebben op buitenlands (Pools) kenteken en daarover MRB in Nederland betalen. Deze groep belastingplichtigen is dus niet meegeteld in de cijfers met betrekking tot Poolse migranten zoals opgenomen in de 17e halfjaarsrapportage Belastingdienst. Het precieze aantal in de BRP ingeschreven Poolse migranten dat MRB betaalt, heb ik dus niet omschreven.
Klopt het dat u in 2013 wel precies wist hoeveel arbeidsmigranten in Nederland MRB betalen en dat u dit in 2016 niet meer kunt aangeven?4
Ook in 2013 is een benadering gegeven van de groep migranten die in Nederland in de BRP staat ingeschreven en een voertuig op Nederlands kenteken heeft. Ook toen zijn er enkele aannames gedaan. Ten eerste zijn alleen inwoners meegeteld van vrijwel alle landen die zijn aangesloten bij de EU of EVA.
Ten tweede is getracht een benadering te geven van het aantal arbeidsmigranten. Om te proberen alleen arbeidsmigranten mee te nemen zijn personen jonger dan 22 en ouder dan 62 destijds niet meegenomen. Groepen waarvoor een vrijstelling geldt, zijn overigens niet specifiek uitgesloten, omdat die niet eenduidig waren vast te stellen. Alle mensen die zich in deze groep bevonden zijn meegenomen, waarbij geen inzicht bestaat in hoe lang zij al in Nederland wonen en wat de reden voor hun komst naar Nederland is geweest.
Kunt u aangeven op welke wijze u in 2013 heeft vastgesteld dat van de 350.000 arbeidsmigranten in Nederland 113.000 een in Nederland geregistreerde auto hebben en daarmee MRB betalen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven waarom u niet langer op dezelfde wijze zou kunnen aangeven hoeveel arbeidsmigranten in 2016 MRB betalen omdat zij een in Nederland geregistreerde auto hebben?
Uiteraard is het mogelijk om op dezelfde wijze het inzicht te geven in het aantal (arbeids)migranten dat momenteel MRB betaalt op Nederlands kenteken. Daarbij zijn ook dezelfde aannames gedaan zoals omschreven in het antwoord op vraag 4 en 5. Dit levert per 1 februari 2017 (afgerond) 362.000 in de BRP ingeschreven inwoners op waarvan er (afgerond) 105.000 een voertuig op Nederlands kenteken hebben. Een vergelijking met de cijfers uit 2013 ter onderbouwing van de mate van naleving van de MRB verplichtingen door migranten is met deze cijfers echter niet mogelijk, omdat daarvoor bekend moet zijn welk deel van de in de BRP ingeschreven migranten in Nederland een auto heeft en hoe het autobezit binnen die groep zich ontwikkelt. Daar bestaat geen goed inzicht in. De genoemde cijfers zijn dan ook van beperkte waarde.
Een mogelijke verklaring dat er nu minder migranten een auto hebben met Nederlands kenteken is dat het autobezit onder migranten die sinds 2013 naar Nederland is gekomen lijkt te dalen. Een belangrijke aanwijzing hiervoor is dat het aantal migranten dat op basis van de preventieve aanpak in het project Buitenlandse kentekens aangaf bij de Belastingdienst een auto mee naar Nederland te hebben genomen in 2014 ongeveer 10% bedroeg, terwijl dit in 2015 en 2016 is gedaald naar ongeveer 6%.5 Dat kan er mogelijk mee samenhangen dat de samenstelling van de groep migranten is gewijzigd sinds 2013, bijvoorbeeld door uitbreiding van het recht op vrij verkeer van werknemers voor bepaalde landen.
Kunt u aangeven hoeveel arbeidsmigranten er in 2016 in Nederland waren en hoeveel daarvan een in Nederland geregistreerde auto hebben en daarmee MRB betalen en dit dus doen op dezelfde wijze waarop het in 2013 gedaan is?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe komt het dat u wel beleid gemaakt heeft om buitenlandse arbeidsmigranten MRB te laten betalen maar niet in staat bent een tijdreeks op te leveren van het aantal buitenlandse arbeidsmigranten dat ook daadwerkelijk MRB betaalt?
Ik verwijs naar de antwoorden op vraag 3 en op vraag 6 en 7. In de 17e halfjaarsrapportage heb ik gewezen op de beperkingen die bestaan in de aanpak van (arbeids)migranten die een voertuig meenemen uit het buitenland. Deze beperkingen zijn grotendeels ook opgenomen in de hiervoor genoemde brief uit 2013.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg over het rapport van de Algemene Rekenkamer over het handhavingsbeleid van de Belastingdienst dat is gepland op 22 februari 2017?
Ja.
Het bericht dat 1 op de 5 gemeenten geen informatie op de website heeft over de locatie van stembureaus |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Is het waar dat 1 op de 5 gemeenten geen informatie op de website heeft staan over de locatie van de stembureaus in de desbetreffende gemeente?1
Behalve de informatie op de door de vragensteller aangehaalde website, zijn mij daarover geen gegevens bekend.
Vindt u het van belang dat kiezers zo goed mogelijk geïnformeerd worden over hoe en waar ze kunnen stemmen en dat de gemeentelijke website hier een bijdrage aan zou moeten leveren? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ingevolge artikel J 1 van het Kiesbesluit moet de burgemeester de kandidatenlijsten, de adressen en de openingstijden van de stemlokalen en de adressen en de zittingstijden van de mobiele stembureaus uiterlijk op de vierde dag vóór de stemming bezorgen aan het adres van de kiezers. Hij moet daarbij tevens vermelden welke stemlokalen toegankelijk zijn voor kiezers met een lichamelijke beperking.
Ik ben het ermee eens dat publicatie van de adressen van de stemlokalen op de gemeentelijke website een goede aanvullende manier is om kiezers te informeren over waar en hoe zij kunnen stemmen.
Bent u bereid deze gemeenten erop te wijzen dat het van belang is dat informatie over stemlocaties ook online komt te staan? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik zal gemeenten binnenkort (nog ruim vóór de verkiezing) vragen om, voor zover zij dat nog niet gedaan hebben, informatie op hun website op te nemen over de locaties van de stembureaus.
Het bericht ‘Subsidie tram in gevaar’ |
|
Duco Hoogland (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Subsidie tram in gevaar»?1
Ja.
Heeft u gedreigd met het intrekken van de subsidie voor de tramlijn? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe verklaart u de berichtgeving?
Nee. Ik heb de provincie Limburg met mijn brief van 26 januari 2017 aangesproken op het niet nakomen van afspraken over de BDU-uitkering die zijn vastgelegd in de overeenkomst in het kader van het Actieprogramma Regionaal Openbaar Vervoer (AROV). De oorspronkelijke overeenkomst uit 2010 is op verzoek van de provincie twee keer gewijzigd. Bij de tweede wijziging in september 2015 is afgesproken dat de provincie Limburg vóór 1 januari 2016 gestart zou zijn met de bouw van de tram. Dat is in mijn optiek niet het geval.
Bent u bereid met de provincie in overleg te treden om gezamenlijk tot een oplossing te komen, met als doel de reizigers tussen Nederlands en Belgisch Limburg zo snel mogelijk een nieuwe openbaar vervoerverbinding te bieden? Zo ja, wanneer vangt dit overleg aan? Zo nee, waarom niet?
Ja, daar ben ik toe bereid en daartoe heb ik de provincie Limburg uitgenodigd. In de regeling die is opgenomen in artikel 4 van deze overeenkomst is vastgelegd hoe partijen in dit geval zullen handelen. Eerste stap daarin is om in een gezamenlijk overleg mogelijke oplossingen te inventariseren en deze verder uit te werken. Het initiatief voor zo’n overleg ligt bij de in gebreke gestelde partij. In dit geval is dat de provincie Limburg.
Is het project tramlijn Hasselt-Maastricht daadwerkelijk in de uitvoeringsfase? Denkt u hierover hetzelfde als de provincie? Zo nee, waar zit het verschil van inzicht?
Over de daadwerkelijke start van de uitvoeringsfase verschillen provincie Limburg en mijn Ministerie van inzicht. De provincie Limburg heeft mij eind december 2016 per brief een aantal werkzaamheden gemeld. Op het moment van deze werkzaamheden bestond er nog geen onherroepelijk vastgesteld bestemmingsplan. Dat is één van de belangrijkste voorwaarden om met de daadwerkelijke realisatie van een infrastructureel project te kunnen en mogen beginnen. Daarnaast is pas in het najaar van 2016 (financiële) overeenstemming bereikt tussen het gewest Vlaanderen en de provincie Limburg over de aanleg van de Tram Vlaanderen Maastricht. Gezien de nieuwe ontwikkelingen rond de aanleg van de tram is het nodig om de afspraken over de BDU-uitkering ook in dat licht te bekijken. Hierover wil ik met de provincie Limburg het gesprek aan gaan.
Het mogelijk 'cadeau doen' van klokkenluider Edward Snowden door president Poetin aan president Trump |
|
Ronald van Raak |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Deelt u de zorgen over de verklaring van de Amerikaanse geheime diensten over een mogelijk «cadeau doen» van klokkenluider Edward Snowden door de Russische president Poetin aan de Amerikaanse president Trump?1
Het kabinet beschikt niet over informatie waaruit blijkt dat uitlevering van de heer Snowden door Rusland aan de Verenigde Staten aanstaande is.
Deelt u de zorgen over de uitspraken van president Trump dat klokkenluider Snowden een «verrader» is die «geëxecuteerd» moet worden?
Nederland spreekt zich consequent uit tegen de meest grove en ernstige mensenrechtenschendingen, waaronder de doodstraf. Het kabinet is principieel tegen de doodstraf en zet zich via de EU in voor de wereldwijde afschaffing daarvan, met als tussendoel een wereldwijd moratorium op de uitvoering. De EU zet zich daarnaast in op de toepassing van minimumstandaarden en ondersteunt de VN-resoluties over de doodstraf. Ook in de Verenigde Staten spreekt Nederland zich uit tegen de doodstraf, zowel bilateraal als in EU-verband.
Deelt u de zorgen van klokkenluider Snowden dat hij op dit moment in de VS geen eerlijk proces zal krijgen?
Er is geen indicatie dat de heer Snowden geen eerlijk proces zou krijgen in de Verenigde Staten. Het kabinet heeft vertrouwen in de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in de VS en het functioneren van het Amerikaanse rechtssysteem.
Erkent u het belang voor ons land van de onthullingen van klokkenluider Snowden over de spionageactiviteiten van het National Security Agency (NSA)?
Voor de reactie van het kabinet op de uitspraken van de heer Snowden verwijs ik u naar de brieven aan uw Kamer van 13 september 2013 (Kamerstuk 30 977, nr. 61) en 6 februari 2015 (Kamerstuk 30 977, nr. 109).
Bent u bereid een politiek spel met Edward Snowden te voorkomen door hem zo snel mogelijk politiek asiel te verlenen in Nederland?
Het bericht ‘Gevangene heeft wapen met munitie in zijn cel’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van dit bericht en kunt u bevestigen dat deze gedetineerde nu is aangehouden op verdenking van het plegen van drie gewapende overvallen in Geleen, Someren en Overloon?1
Gelet op het lopende onderzoek en de levenssfeer van de betrokkene doe ik hierover geen uitspraken.
Deelt u de mening dat het voor de slachtoffers van de betreffende overvallen, alsmede voor de nabestaanden van de eerdere moord waarvoor de gedetineerde is veroordeeld en voor de samenleving als geheel onverteerbaar is dat een gedetineerde tijdens de duur van zijn detentie klaarblijkelijk de ruimte heeft gekregen aan wapens te komen en mogelijk misdrijven te plegen?
Zie mijn antwoord op de vragen drie en vier van het lid Helder (PVV) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1499). Ik betreur ten zeerste dat dit heeft kunnen gebeuren, ook voor de nabestaanden en andere betrokkenen.
Wat is uw verklaring voor de mogelijkheid dat deze gedetineerde mogelijk drie overvallen heeft kunnen plegen terwijl hij onder elektronisch toezicht stond? Kunt u meer inzage geven in de precieze reikwijdte van het toezicht in dit specifieke geval, gelet op de strafbare feiten waarvan de gedetineerde nu verdacht wordt?
Zoals ik ook in de beantwoording van de vragen van het lid Helder (PVV) heb opgemerkt ging betrokkene met weekendverlof onder de voorwaarden van een locatiegebod en een locatieverbod. De naleving van deze voorwaarden werd gecontroleerd door middel van een enkelband met een GPS-systeem. Aangezien de betrokkene zijn locatieverbod en locatiegebod niet heeft overtreden, heeft de enkelband geen melding afgegeven.
Wat is uw verklaring voor het feit dat in de cel van de gedetineerde een vuurwapen en munitie is gevonden? Kunt u uitleggen hoe de controle van gevangenen die terugkeren van verlof in de inrichting Ter Peel is geregeld alsmede het beleid omtrent cel-inspecties in deze inrichting? Worden deze procedures herzien of aangescherpt naar aanleiding van deze zorgwekkende vondst?
Zie ook mijn antwoord op de vragen drie en vier van Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1499).
Momenteel voert DJI een veiligheidsonderzoek uit in de ZBBI Ter Peel. Afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek wordt bezien of er procedures herzien of aangescherpt moeten worden.
Wat is uw verklaring voor het feit dat in de auto van de gedetineerde een kalasjnikov is gevonden? Kunt u inzicht geven hoe het mogelijk is geweest dat gedetineerde deze in zijn bezit heeft kunnen krijgen?
Het OM doet in het belang van opsporing en vervolging geen inhoudelijke mededelingen over een lopend strafrechtelijk onderzoek.
Deelt u de mening dat ook dit voorval laat zien dat de regeling van de voorwaardelijke invrijheidsstelling aangescherpt dient te worden? Welke stappen onderneemt u daartoe concreet?
Ik deel deze mening niet. De gedetineerde in kwestie was niet voorwaardelijk in vrijheid gesteld. Hij verbleef in een ZBBI en was in het kader van diens detentiefasering met verlof.
Dreigende anti-dumping maatregelen van Brazilië |
|
Helma Lodders (VVD), Han ten Broeke (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het anti-dumping onderzoek van DECOM (Departement of Trade Remedies) en de dreigende anti-dumping maatregelen van Brazilië tegen de import van patates frites uit onder andere Nederland?
Ja
Bent u op de hoogte van het standpunt van de Europese Commissie dat de Braziliaanse overheid oneigenlijke argumenten aandraagt voor de anti-dumping maatregelen? Zo ja, wat zijn deze oneigenlijke argumenten en kunt u deze weerleggen door de juiste exportcijfers en productprijzen te delen met de Braziliaanse overheid? Zo nee, waarom niet?
Ja. De Europese Commissie heeft verschillende keren bij de Braziliaanse overheid gepleit tegen de maatregelen. De Europese Commissie heeft daarbij betoogd dat de maatregelen onvoldoende zijn onderbouwd. Het kabinet deelt deze inschatting. De Nederlandse producenten hebben zelf medewerking verleend aan het onderzoek door exportcijfers en productprijzen te delen met de Braziliaanse overheid. De Braziliaanse overheid heeft er echter van afgezien deze cijfers te gebruiken bij de berekening van de dumpingmarges. In plaats daarvan heeft zij gebruik gemaakt van alternatieve beschikbare cijfers. Dit is onder de WTO-regels onder voorwaarden toegestaan.
Passen de maatregelen uit het DECOM-advies binnen de afspraken die in het kader van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) zijn gemaakt? Zo nee, welke acties gaat u op korte termijn nemen, al dan niet met de Europese Commissie, om de beschuldigingen van DECOM te weerleggen en de Braziliaanse overheid te overtuigen op basis van feiten?
De WTO-afspraken geven individuele lidstaten relatief veel ruimte om de regels voor het nemen van antidumpingmaatregelen te interpreteren en toe te passen. Het kabinet deelt de lezing van de Europese Commissie dat de maatregelen onvoldoende zijn onderbouwd en gemotiveerd. Zowel de Nederlandse overheid als de Europese Commissie hebben de zaak nauwlettend gevolgd en reeds diverse keren tegen de maatregelen gepleit. De Europese Commissie kan de maatregelen aanvechten bij het WTO-geschillenbeslechtingsmechanisme.
Bent u ervan op de hoogte dat Nederlandse producenten van friet jaarlijks voor ruim 50 miljoen euro aan friet exporteren naar Brazilië? Klopt het dat, als de mogelijke anti-dumpingmatregelen van kracht worden, de export van Nederlandse friet naar Brazilië onmogelijk wordt en dit een kostprijsverhogend effect zal hebben op de prijs van producten die door Nederland geïmporteerd worden uit Brazilië?
Voor de Nederlandse aardappelverwerkende industrie is Brazilië inderdaad een belangrijke markt. De antidumpingmaatregelen zullen de export vanuit Nederland inderdaad ernstig beperken. Er zijn op dit moment geen aanwijzingen dat er door de maatregel ook een significant kostprijsverhogend effect op de export van Braziliaanse landbouwproducten naar Nederland zal optreden.
Kunt u aangeven op welke wijze de afgelopen periode is opgekomen voor de Nederlandse belangen en welke stappen er de komende dagen nog gezet gaan worden?
Bent u bereid deze vragen voor het verkiezingsreces, dat op 24 februari a.s begint, te beantwoorden gezien de urgentie?
Ja
Het niet afnemen van files na de opening van de Velsertunnel |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Na opening tunnel niet minder files»?1
Ja.
Deelt u de conclusie dat «de Velsertunnel dan wel iets verhoogd is, maar er is geen verkeersknelpunt opgelost»? Zo nee, waarom niet?
Het doel van het project Renovatie Velsertunnel was een volledige renovatie van de 60 jaar oude tunnel. Zo zijn bijna alle tunnelinstallaties, zoals de ventilatie en het camerasysteem gemoderniseerd of compleet vervangen. Tussen de twee tunnelbuizen zijn vijf nieuwe veilige ruimtes gebouwd. Daarnaast is de doorrijhoogte van de Velsertunnel met 12 centimeter vergroot.
De Velsertunnel is geen structureel knelpunt in het netwerk. Het toevoegen van extra capaciteit is in het geval van de Velsertunnel ook niet nodig. Er zijn geen structurele files op de A22, die worden veroorzaakt door een tekort aan capaciteit van de Velsertunnel (in combinatie met de parallel gelegen Wijkertunnel). Daarnaast is de verwachting dat met de verhoging van de Velsertunnel met 12 cm het aantal stremmingen, veroorzaakt door te hoge vrachtwagens, zal afnemen. Ook zal het aantal sluitingen vanwege schadereparaties afnemen. Dit zal een positief effect op de doorstroming van het verkeer op de A22 hebben, het aantal incidentele files neemt af.
Kunt u zich voorstellen dat veel automobilisten de hoop hadden dat met het openstellen van de Velsertunnel het verkeer richting Haarlem-Alkmaar in de avondspits beter zou doorstromen of is er sprake van een misverstand (zoals de Verkeersinformatiedienst stelt)? Indien u ook meent dat er sprake is van een misverstand, kunt u dan uiteenzetten waarom automobilisten niet mochten verwachten dat de files op de A9 zouden afnemen ná de opening van de Velsertunnel?
Tijdens de afsluiting van de Velsertunnel, een periode van 9 maanden, werd het verkeer van de A22 omgeleid via de Wijkertunnel en A9, die daarmee dagelijks 120.000 voertuigen te verwerken kreeg. Weggebruikers op de A9 hebben hierdoor veel overlast gehad, omdat het leidde tot een extra reistijd van een half uur. Hierover is door Rijkswaterstaat gecommuniceerd naar de weggebruiker. Deze vertragingen zijn er niet meer sinds de openstelling van de Velsertunnel in januari. Het verkeer stroomt beter door op de A9, omdat het verkeer zich weer verdeelt over de A9 en de A22.
Mogelijk is er een misverstand ontstaan in het idee dat het onderhoud aan de Velsertunnel zou zorgen voor extra capaciteit in de Velsertunnel. Daar is echter geen sprake van. Zowel op de A22 bij de Velsertunnel als op de A9 bij de Wijkertunnel is geen extra capaciteit toegevoegd aan het netwerk. Reden is dat er voldoende capaciteit is op dit deel van het netwerk.
Deelt u de mening van Rijkswaterstaat dat er een merkbaar effect op het verkeer door het aantrekken van de economie en dat daardoor de openstelling van de Velsertunnel niet het verwachte effect heeft? Moet uit de woorden van Rijkswaterstaat worden opgemaakt dat de capaciteit van de Velsertunnel door het aantrekken van de economie nu reeds te beperkt is? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel de mening dat er een merkbaar effect is op het verkeer (een toename) door het aantrekken van de economie. De toename is ook merkbaar op de A22 bij de Velsertunnel, maar leidt niet tot een structureel knelpunt. Samen met de Wijkertunnel is er voldoende capaciteit om de groei op te vangen.
Het effect blijkt ook uit de publieksrapportages die Rijkswaterstaat drie keer per jaar uitbrengt. Hierin staan informatie over openstellingen, locaties met het meeste reistijdverlies en veranderingen in reistijdverlies in kaart- en tabelvorm. De meest recente rapportage heb ik u toegezonden op 14 februari 2017.
Deelt u de gedachte dat de huidige files bij de Velsertunnel vooral veroorzaakt worden door de werkzaamheden op de A9 bij Badhoevedorp of zullen aanpassingen aldaar nog steeds geen oplossing zijn voor het fileprobleem tussen het Rottepolderplein en de Wijkertunnel, omdat, zoals Rijkswaterstaat stelt, het eigenlijke knelpunt verder op de A9 ligt, ter hoogte van Zijkanaal C? Indien u de visie van Rijkswaterstaat deelt, moet dan de onvermijdelijke conclusie zijn dat de renovatie van de Velsertunnel voor de fileproblemen geen soelaas biedt?
Nee, die gedachte deel ik niet omdat er geen structurele files bij de Velsertunnel op de A22 zijn. De verhoging van de Velsertunnel moet er toe leiden dat het verkeer minder vaak stil staat ten gevolge van een hoogtemelding bij de tunnel. De vergroting van de doorrijhoogte zal naar verwachting leiden tot een vermindering van het aantal stremmingen door te hoge vrachtwagens en hiermee tot een minder incidentele files.
De gedachte dat de werkzaamheden op de A9 bij Badhoevedorp files veroorzaken bij de Velsertunnel op de A22 deel ik niet. De werkzaamheden veroorzaken zelf nauwelijks files op de A9 omdat de omlegging gebouwd wordt buiten het bestaande tracé. De omlegging A9 bij Badhoevedorp heeft wel degelijk effect op het verbeteren van de doorstroming in zowel de ochtend- als avondspits tussen Knooppunt Badhoevedorp en knooppunt Raasdorp. Met de openstelling van de omlegging richting Amsterdam op 16 december 2016 is het fileprobleem tussen knooppunt Raasdorp en knooppunt Badhoevedorp opgelost. Wanneer in april ook het gedeelte van de omlegging richting Haarlem in gebruik wordt genomen, verbetert ook in deze richting de doorstroming in de avondspits.
Op het traject Rottepolderplein – Alkmaar staan dagelijks files, met name in de avondspits. De brug over zijkanaal C en het knooppunt Velsen veroorzaken deze vertraging op de A9. In het MIRT-onderzoek Noordwestkant Amsterdam laat ik op dit moment mogelijke oplossingsrichtingen onderzoeken om deze knelpunten op te lossen.
Uw conclusie «dat de renovatie van de Velsertunnel voor de fileproblemen geen soelaas biedt» onderschrijf ik niet. Gelet op bovenstaande was de renovatie immers niet bedoeld om via capaciteitsuitbreiding een knelpunt op te lossen maar om een 60 jaar oude tunnel in stand te houden.
Bent u bereid de effecten van de openstelling van de Velsertunnel en de aanpassingen bij Badhoevedorp nauwlettend te monitoren zodat helder in beeld komt of de beoogde effecten ook daadwerkelijk optreden? Wilt u de Kamer daarover informeren?
Rijkswaterstaat monitort standaard de verkeersintensiteiten op het netwerk. Voor de afsluiting van de Velsertunnel reden er ruim 125000 voertuigen onder het Noordzeekanaal door (Velser- en Wijkertunnel samen). Tijdens de renovatie reden er 120.000 voertuigen door alleen de Wijkertunnel. Die had daartoe een tijdelijke extra rijstrook in beide richtingen. Na heropening van de Velsertunnel rijden er dagelijks weer ruim 125.000 voertuigen onder het Noordzeekanaal door (Velsertunnel en Wijkertunnel). De situatie is nu dus weer vergelijkbaar met die van voor de renovatie. De effecten van de aanpassingen van de A9 bij Badhoevedorp worden eveneens gemonitord. In het kader van monitoring van effecten verwijs ik u graag naar de eerdergenoemde publieksrapportages.