Het bericht “Veel minder Oekraïense miljoenen bevroren dan gedacht” |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het Nieuwsuur-item waarin bekend werd gemaakt dat er veel minder Oekraïense miljoenen zijn bevroren dan gedacht?1
Ja.
Kunt u het feitenrelaas bevestigen, en wat is uw reactie hierop?
De EU-sanctieregelgeving (Verordening (EU) Nr. 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne, van 5 maart 2014) tegen Oekraïense oud-politici die verdacht worden van corruptie en fraude is op 6 maart 2014 van kracht geworden. Alle tegoeden en economische middelen die toebehoren aan of eigendom zijn van de in de bijlage bij de verordening genoemde personen zijn daarop per direct in de hele EU bevroren. Daarnaast is ook de reguliere witwaswetgeving van toepassing. Het doel van de EU Sanctieverordening overlapt ook deels met het doel van de witwaswetgeving. Voordat de sanctiemaatregelen van kracht werden heeft De Nederlandsche Bank (DNB), bij brief van 21 februari 2014, financiële instellingen en trustkantoren omtrent de aangekondigde sanctiemaatregelen geïnformeerd zodat zij zich konden voorbereiden op onmiddellijke uitvoering van deze sanctiemaatregelen. DNB heeft in contacten met deze instellingen verder gewezen op de verplichtingen op grond van de anti-witwasregelgeving, mede om het belang te benadrukken van het voorkomen dat Oekraïense corruptiegelden zouden worden weggesluisd.
In de praktijk hebben vooral banken en trustkantoren te maken met de implementatie van de onderhavige maatregelen. Zij moeten ongebruikelijke transacties melden aan de Financial Intelligence Unit Nederland (FIU-NL) en elke betrokkenheid bij hun dienstverlening en van bevriezingen van tegoeden en economische middelen van personen op de sanctielijst melden aan de toezichthouder, DNB. Dat is ook gebeurd. DNB werkt nauw samen en deelt deze informatie met, kort gezegd, Nederlandse en buitenlandse overheidsinstanties die belast zijn met toezicht op of de uitvoering van sanctiemaatregelen. Zo heeft DNB, evenals de FIU-NL, ten aanzien van mogelijke relevante witwastransacties, informatie verstrekt aan het Openbaar Ministerie (OM). Op basis van deze informatie heeft het OM administraties (met daarbij betrokken transacties van enkele honderden miljoenen euro) in beslag genomen, nadere opsporingsonderzoeken ingesteld en contact gelegd met de Oekraïense justitiële autoriteiten «om wederrechtelijk verkregen tegoeden te helpen terugvorderen». Het waren deze «honderden miljoenen» waar ik naar verwees in de uitzending van Pauw en Witteman begin maart 2014.
Aan Nederlandse zijde is alles gereed om bevroren, wederrechtelijk verkregen tegoeden te recupereren. Daarvoor is een gerechtelijk vonnis uit Oekraïne noodzakelijk, waarin van (één van) de personen op de sanctielijst wordt vastgesteld dat zij de op hen betrekking hebbende, hier bevroren tegoeden en economische middelen middels corruptie en/of fraude hebben verworven.
Hoe verklaart u dat er veel minder gelden van Oekraïense oud-politici die verdacht worden van corruptie en fraude zijn bevroren dan de «honderden miljoenen» waar u in het verleden naar verwees?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om het precieze totaalbedrag van de bevroren gelden bekend te maken? Zo nee, waarom niet?
Financiële instellingen die tegoeden en economische middelen bevriezen op grond van de sanctiemaatregelen, doen melding van deze bevriezingen aan DNB. Dergelijke informatie mag ingevolge de geheimhoudingsbepalingen van de Sanctiewet 1977 niet openbaar gemaakt worden indien die herleidbaar is tot individuele personen of entiteiten. Daarom moet ook met het vermelden van geaggregeerde gemelde bedragen terughoudend worden omgegaan.
Overzichten van totaalbedragen van gemelde bevroren tegoeden per sanctiemaatregel worden echter niet gemaakt, omdat daartoe binnen de rijksoverheid noodzaak noch behoefte bestaat. In 2016 is een eenmalig overzicht gemaakt van het totaal aan gemelde bevroren tegoeden en economische middelen dat voortvloeit uit de sanctiemaatregelen tegen Rusland en Oekraïne, waaronder Verordening (EU) Nr. 208/2014. Onder Verordening (EU) Nr. 208/2014 is het totaal bedrag van bevroren tegoeden en economische middelen tezamen, zoals destijds gemeld aan DNB, afgerond € 380 miljoen. Dit bedrag is onder te verdelen in middelen en tegoeden. Verreweg het grootste deel van de gemelde middelen zijn bevroren balansen van ondernemingen gehouden door een Nederlandse rechtspersoon in bezit van de onder Verordening (EU) Nr. 208/2014 gesanctioneerde personen. Het totaal bedrag aan tegoeden die in Nederland op basis van Verordening (EU) Nr. 208/2014 zijn bevroren, zoals gemeld aan DNB, is afgerond € 5 miljoen.
Voor de volledigheid wijs ik er op dat genoemde bedragen het totaal zijn van alle destijds gemelde bevriezingen op basis van genoemde verordening aan DNB. Tussen destijds gemelde en momenteel bevroren tegoeden en economische middelen kan een verschil bestaan. Dit kan meerdere redenen hebben. De (markt)waarde van gemelde bevroren middelen kan fluctueren of zelfs, ten opzichte van het moment van melden, tot nul gereduceerd zijn. Ook kunnen lidstaten op basis van o.a. artikel 4 van Verordening (EU) Nr. 208/2014 toestemming verlenen voor de vrijgave van bepaalde bevroren tegoeden of economische middelen, bijvoorbeeld voor de betaling van juridische diensten of het aanhouden of beheren van de bevroren tegoeden. Na het instellen van de sancties kan bij nader onderzoek door de meldende instelling of door DNB ook blijken dat een initiële melding onjuist was; dan wordt de bevriezing opgeheven.
Klopt het dat er een gerechtelijk vonnis vereist is vanuit Oekraïne om de gelden terug te sluizen naar Oekraïne? Bent u bereid om met uw collega’s in Oekraïne in gesprek te gaan om hen aan te sporen de onderzoeken naar corruptie en fraude zo snel mogelijk af te ronden?
Eerst bij een onherroepelijk gerechtelijk vonnis kunnen bevroren gelden worden geretourneerd aan de Oekraïense staat. Hiervoor is een rechtshulpverzoek van Oekraïne nodig aan de betreffende EU-landen waar deze tegoeden op grond van de EU-sancties zijn bevroren. Nederland staat in EU-verband in het kader van dit sanctieregime regelmatig in contact met Oekraïne over de noodzaak van voortgang op de nationale strafvervolgingen, die de juridische basis vormen voor plaatsing en handhaving van personen op de EU-sanctielijst.
Klopt het dat de lijst van de Europese Unie (EU) van personen die verdacht worden van corruptie en fraude minder volledig en informatief is dan die van de Verenigde Staten? Bent u bereid u in te spannen om deze lijst completer te maken, opdat het voor banken gemakkelijker wordt tegoeden van de personen in kwestie te bevriezen?
De EU-lijst is vastgelegd in Raadsbesluit 2014/119/GBVB van 5 maart 2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne zoals laatstelijk gewijzigd door Raadsbesluit 2017/381/GBVB van 3 maart 2017. In de bijlage bij Raadsbesluit 2014/119/GBVB worden voor alle personen de namen inclusief alternatieve spellingen (Russisch, Oekraïens) weergegeven, evenals de volledige geboortedata. Deze gegevens zijn voor banken afdoende om de personen in kwestie te identificeren. Eveneens wordt aangegeven in de lijst welke functie de betreffende oud-politici bekleedden. De VS-lijst (de zogeheten SDN list) geeft voor enkele personen alternatieve spellingen in het Engels weer, maar mist de spellingen in het Russisch en/of Oekraïens. De EU-lijst kan daarmee niet minder volledig of informatief worden genoemd. Nederland spant zich er in EU-verband voor in dat de identificatiegegevens in EU-sanctieregimes zo volledig mogelijk zijn.
Kunt u aangeven of een deel, en zo ja hoeveel, van de in totaal € 9,8 miljard die door Nederland «geïnvesteerd» is in Oekraïne, toebehoort aan personen die op deze sanctielijst staan? Is dit bedrag nog actueel? Zo nee, kunt u het actuele bedrag noemen?
Gegevens van DNB geven aan dat in 2015 in totaal € 9,8 miljard is geïnvesteerd in Oekraïne. Het bedrag is dus nog steeds actueel. Daarbij heeft in 2015 een lichte verschuiving plaatsgevonden richting de dienstensector ten opzichte van 2014. In 2015 werd € 4,2 miljard in de industriesector en € 5,6 miljard in de dienstensector geïnvesteerd. In 2014 bedroegen de investeringen € 5,1 miljard euro in de industriesector en € 4,7 miljard in de dienstensector. Artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) verhindert verdere uitsplitsing op basis van gegevens van de Belastingdienst over individuele belastingplichtigen.
Hoe verklaart u het feit dat deze cijfers niet overeenkomen met de bedragen die genoemd worden door het Oekraïens Bureau voor de Statistiek?2
De Nederlandse overheid hanteert cijfers van DNB die een overzicht geven van alle transacties van Nederland met het buitenland. DNB krijgt actuele cijfers binnen van de banken, pensioenfondsen en verzekeraars en beleggingsinstellingen in Nederland. Het is niet ongebruikelijk dat deze gegevens en die van buitenlandse bureaus voor de statistiek uiteen lopen.
Klopt het dat er belastingontwijking plaatsvindt vanuit Oekraïne via de Cyprus-route?3 Kunt u een indicatie geven van de omvang van de geldstromen die hiermee gemoeid zijn?
Het kabinet is bekend met recente mediaberichten waarin president Porosjenko beschuldigd werd van het onttrekken van € 4 miljoen aan de rekening van een bedrijf in Cyprus (Gordonua) waaraan hij zou zijn gelieerd. Het bedrijf ontkende deze beschuldiging. Nadere informatie is op dit moment niet beschikbaar.
Het is aan Oekraïne om te bepalen of (rechts)personen Oekraïense belastingregelgeving ontwijken, en om te bepalen welke Oekraïense wet- en regelgeving op deze personen van toepassing is. Het is voor mij niet mogelijk om aan te geven of bepaalde personen of bedrijven Oekraïense belastingregelgeving ontwijken of om de omvang van de geldstromen die hiermee gemoeid zijn aan te geven.
Klopt het tevens dat ook de president van Oekraïne gebruik maakt of heeft gemaakt van deze route? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Heeft de president van Oekraïne inmiddels afstand gedaan van al zijn bedrijven, en alle vennootschappen die, al dan niet via een joint venture, gevestigd zijn of waren in Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op 14 januari 2016 heeft President Porosjenko een «blind trust» ingesteld voor zijn bedrijven. De gegevens van de trust zijn niet openbaar. Het is dus niet bekend welke van de 104 bedrijven die de president heeft opgegeven in zijn elektronische declaratie over 2015, hierin zijn opgenomen.
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over de vermeende besteding van een deel van een miljardenlening aan Oekraïne?4 Zijn deze antwoorden nog actueel? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u de Kamer informeren over de besteding van een nieuwe lening van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) van € 1 miljard en het toezicht daarop?5 Kunt u dezelfde vraag beantwoorden over de lening van de EU van € 600 miljoen die recent is afgegeven?
De recente uitkering van tranches van zowel het IMF als het Europese MFA programma zijn onderdeel van een pakket dat reeds in 2015 is afgesproken. Deze programma’s bestaan uit verschillende delen die gefaseerd worden uitgekeerd wanneer Oekraïne voldoet aan tussentijdse beoordelingen. Het IMF en de EU zien toe op de voortgang op de voorwaarden van iedere tussentijdse beoordeling.
De financiële middelen van het IMF zijn primair bedoeld als aanvulling op de reserves om de betalingsbalansproblemen het hoofd te bieden. De middelen van de meest recente IMF-tranche aan de centrale bank zijn daarom niet geoormerkt. Hierdoor kan de economie op een duurzaam groeipad worden gebracht, de overheidsfinanciën worden versterkt en structurele hervormingen worden ondersteund.
De financiële middelen van het MFA-programma zijn een aanvulling op de financiële steun van, onder andere, het IMF en andere multilaterale instituties. Net als financiële middelen van het IMF zijn de MFA-middelen bedoeld voor het herstel van betalingsbalansproblemen en het ondersteunen van economische hervormingen.
Hoe duidt u het vertrek van de directeur van de Oekraïense Centrale Bank voor de stabiliteit van Oekraïne, de corruptiebestrijding in het land en de besteding van de IMF- en EU-steun en de controle hierop door de centrale bank?6
De directeur van de Oekraïense Centrale Bank, Gontareva, heeft haar ontslag ingediend op 10 april 2017. Zij was aangesteld door president Porosjenko in juni 2014. Zij had reeds bij aanvang aangegeven niet lang aan te zullen blijven; haar vertrek komt dan ook niet onverwacht. Gontareva heeft een aantal belangrijke taken volbracht, laatstelijk de nationalisering van de Privatbank in december 2016.
Het IMF heeft het programma afgesloten met Oekraïne onder bepaalde voorwaarden, evenals de EU haar MFA-programma heeft afgesloten onder bepaalde voorwaarden. Oekraïne heeft zich gecommitteerd aan deze afspraken. Oekraïne heeft de afgelopen tijd aanzienlijke hervormingen doorgevoerd. Hierdoor zijn er goede resultaten gehaald die door zowel IMF als EU worden onderkend: de groei herstelt, inflatie neemt af, de bankensector is versterkt en zijn er stappen gezet om corruptiebestrijding aan te pakken. Oekraïne zal in de toekomst verdere stappen moeten zetten om in aanmerking te komen voor de uitkering van de volgende tranches. Ik ga er vanuit dat Oekraïne verder zal gaan op het ingezette pad van hervormingen, ook met een nieuwe directeur van de Oekraïense Centrale Bank.
Deelt u de zorg over het feit dat de directeur slachtoffer is geworden van bedreigingen, smeercampagnes en zelfs een fysieke bedreiging van haar persoon door een oligarch? Tot welke stappen noopt dit u op Europees niveau?7
Ik betreur de berichten over bedreigingen richting haar persoon. Bij het uitvoeren van haar taken heeft directeur Gontareva ondanks negatieve publiciteit en laster haar rug recht gehouden. Het is van groot belang dat ook haar opvolger onafhankelijk zal opereren, en daarbij kan rekenen op bescherming door de overheid en internationale steun. Nederland zal daar o.a. in EU kader ook op wijzen.
Deelt u de mening dat deze ontwikkelingen op geen enkele wijze tegengehouden zijn of hadden kunnen worden door het associatieakkoord met Oekraïne en de aanvullende verklaring? Wat zegt dit volgens u over de effectiviteit van corruptiebestrijding middels het verdrag en de verklaring?
Het aanpakken van corruptie is een belangrijk thema, waar zowel het IMF als de EU op hameren. Dit is ook terug te zien in het Associatieakkoord en het besluit van Staatshoofden en Regeringsleiders zoals overeengekomen tijdens de Europese Raad in december 2016. Het Associatieakkoord biedt handvatten om met Oekraïne te werken aan corruptiebestrijding. Corruptie kan niet van de ene op de andere dag worden opgelost, maar Oekraïne heeft sinds de ingang van de voorlopige toepassing vooruitgang geboekt op verschillende fronten. Zo is er een anti-corruptiebureau opgericht. Daarnaast is een e-declaratie systeem opgezet en is de bestuurlijke top van het land verplicht hierin opgave te doen van zijn bezittingen. In 2016 hebben ruim 100.000 personen aangifte gedaan van hun bezittingen. Hierdoor kunnen personen die zich schuldig maken aan corruptie ter verantwoording worden geroepen. Voor de komende tijd is het belangrijk dat deze personen ook echt worden berecht. Het blijft belangrijk, ook in het licht van het Associatieakkoord, dat de EU het belang van corruptiebestrijding blijft benadrukken.
Klopt het dat Sergey Chemezov nog steeds op de EU-sanctielijst staat? Klopt het dat zijn bedrijf Rostec, evenals de joint venture Alliance Rostec Auto BV gevestigd aan de Jachthavenweg 130 te Amsterdam, derhalve niet aan de substance-eisen voldoet? Kunt u bevestigen dat Sergey Chemezov wel degelijk in het handelsregister staat? Hoe verklaart u deze schijnbaar tegenstrijdige feiten? Welk signaal geeft Nederland hiermee af aan de internationale gemeenschap?
Chemezov staat sinds 12 september 2014 op de EU-sanctielijst. Nederland ziet streng toe op de naleving van deze sancties. Dit betekent onder andere dat hij is onderworpen aan reisbeperkingen naar en door het grondgebied van de EU-lidstaten, dat eventuele bezittingen van Chemezov worden bevroren en dat geen middelen of tegoeden aan hem ter beschikking mogen worden gesteld.
Zoals ook gemeld in de beantwoording van schriftelijke vragen over «fiscaal onderdak Rostec» d.d. 17 maart 2016 (kenmerk 2016Z03436) is het bedrijf Rostec in Rusland gevestigd. In de media wordt melding gemaakt van een minderheidsbelang van Rostec in een in Nederland gevestigde joint venture genaamd Alliance Rostec Auto BV. Dit minderheidsbelang staat ook vermeld op de openbaar toegankelijke website van Rostec. Uit het handelsregister valt af te leiden dat Chemezov geregistreerd staat als bestuurder van Alliance Rostec Auto BV. Op grond van de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de AWR kan het kabinet geen openheid geven over de fiscale positie van individueel belastingplichtige (rechts)personen.
In het algemeen kan worden bevestigd dat onderdeel van de substance-vereisten is dat de bestuursbesluiten in Nederland worden genomen. Hiervoor dienen de bestuursvergaderingen regelmatig fysiek in Nederland te worden gehouden. Er zijn consequenties aan het niet voldoen aan de substance-vereisten. Zo kan er geen zekerheid vooraf worden verkregen in de vorm van een APA (Advance Pricing Agreement) of ATR (Advance Tax Ruling) en kan er, in het geval van een dienstverleningslichaam, informatie over dit lichaam worden uitgewisseld met het buitenland.
Hoe verklaart u dat Rostec, al dan niet via een minderheidsbelang in een joint venture, een ruling heeft afgesloten met de Belastingdienst?8 Wanneer is deze gesloten en wanneer loopt deze ruling af?
Zie antwoord vraag 17.
Klopt het dat Rostec aandelen bezit van het bedrijf KTRV, een bedrijf dat onder meer clusterwapens produceert die zijn ingezet in Syrië? Erkent u dat dit een extra reden is om bedrijven als Rostec te weren van Nederlandse bodem?
Een vestigingsplaats van een bedrijf wordt vastgesteld op basis van nationaal recht en verdragen met andere landen. De vestigingsplaats in Nederland is niet afhankelijk van de soort werkzaamheden die het bedrijf, dan wel een verbonden bedrijf in het buitenland, uitvoert.
Bent u bereid om de mogelijkheden te verkennen om tijdelijk kapitaalrestricties in te voeren indien er sprake lijkt van geldstromen gelieerd aan corruptie en fraude? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Beperkingen van het vrij verkeer in kapitaal zijn slechts bij uitzondering mogelijk. Aan de mogelijkheid van grensoverschrijdende investeringen en beleggingen, alsmede grensoverschrijdend betalingsverkeer, wordt groot belang gehecht. Het invoeren van restricties leidt er toe dat ook partijen met legitieme claims in problemen kunnen komen. Desalniettemin is het op basis van bestaande (Europese) wet- en regelgeving reeds mogelijk om te voorzien in maatregelen als confiscatie en beslaglegging, wanneer er sprake is van corruptie of witwassen.
Het bericht ‘Aantal ZZP’ers dat opdrachten misloopt verdrievoudigd, ondanks uitstel handhaving DBA’ |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Aantal ZZP’ers dat opdrachten misloopt verdrievoudigd, ondanks uitstel handhaving DBA»?1
Er bestaan inderdaad nog steeds zorgen bij sommige opdrachtgevers. Zoals ik in de derde rapportage over de Wet DBA die ik op 20 april 2017 aan uw Kamer heb gezonden2 heb aangegeven laten de verschillende onderzoeken op dit gebied uiteenlopende beelden zien als het gaat om aantallen zzp’ers en de opdrachten die de zzp’er zou mislopen. Mede om die reden heb ik de Belastingdienst verzocht te onderzoeken of op basis van de btw-aangiften over 2016 en eerdere jaren over dit onderwerp conclusies zijn te trekken. Zoals ik in de genoemde rapportage heb aangegeven, tonen de cijfers (kort samengevat) een toename aan van de omzet van de geselecteerde groep zzp’ers in de jaren 2011 tot en met 2016, waarbij uiteraard de kanttekening geldt dat het gaat om totaalcijfers en dat voor individuele zzp’ers wel sprake kan zijn van een omzetdaling.
Waarom beperkt het Ministerie van Financiën zich in de reactie aan media tot de stelling dat de modelovereenkomsten geen verplichting zijn voor zelfstandigen, terwijl het probleem juist is dat opdrachtgévers geen niet-goedgekeurde overeenkomst durven af te sluiten omdat zij niet het risico willen lopen om niet in overeenstemming met de wet te handelen?2
Het gebruik van modelovereenkomsten is voor zowel opdrachtgevers als voor opdrachtnemers geen verplichting, net zoals het voorheen ook geen verplichting was om gebruik te maken van de VAR. De meeste opdrachten worden dan ook juist verstrekt zonder dat gebruik wordt gemaakt van een beoordeelde modelovereenkomst. Het gebruik van een modelovereenkomst of een vooraf door de Belastingdienst beoordeelde overeenkomst biedt echter – voor die opdrachtgevers die daaraan behoefte hebben – vooraf zekerheid dat er geen loonheffingen hoeven te worden afgedragen of voldaan als uiteindelijk feitelijk ook wordt gewerkt zoals in de overeenkomst staat beschreven. Opdrachtgevers en opdrachtnemers die twijfelen over de aard van hun arbeidsrelatie hoeven niet bevreesd te zijn om een «eigen» niet door de Belastingdienst beoordeelde overeenkomst te gebruiken als zij hun overeenkomst baseren op een reeds beoordeelde overeenkomst. Op de site van de Belastingdienst4 staat aangegeven op welke wijze een dergelijke beoordeelde modelovereenkomst kan worden aangepast aan een eigen situatie. Ook een op deze wijze aangepaste overeenkomst heeft dezelfde gevolgen als een door de Belastingdienst beoordeelde overeenkomst.
Welk onderzoek wordt bedoeld met het onderzoek naar de oorzaken van de ontstane onrust onder zelfstandigen en opdrachtgevers?
Het onderzoek waarnaar in het artikel van RTLZ wordt verwezen is het onderzoek naar de herijking van de begrippen «vrije vervanging» en «gezagsverhouding». De resultaten van dit onderzoek zullen op korte termijn aan de informateur worden aangeboden opdat het – zoals reeds tijdens het debat over de uitwerking van de Wet DBA op 8 december 2016 is gemeld – in de onderhandelingen ten behoeve van de formatie kan worden gebruikt. Zoals toegezegd door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in hetzelfde debat zal het rapport dan ook naar uw Kamer worden gezonden.
Wat zijn de onderzoeksvragen van dit onderzoek?
Zie antwoord vraag 3.
Worden in dit onderzoek ook de effecten van het opschorten van de handhaving meegenomen?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer wordt dit onderzoek afgerond? Stuurt u de resultaten naar de Kamer?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u het oordeel dat het opschorten van de handhaving van de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (DBA) tot 1 januari 2018 onvoldoende zorgen heeft weggenomen bij opdrachtgevers om weer opdrachten te geven aan zzp'ers? Zo niet, welke ontwikkelingen geven u reden om aan te nemen dat het opschorten van de handhaving wel heeft geholpen om de zorgen van opdrachtgevers weg te nemen?
Zie antwoord vraag 1.
Ziet u redenen om de opschorting van de handhaving te verlengen tot een definitieve
Zoals ik ook heb aangegeven in de derde rapportage over de Wet DBA, streef ik ernaar om voor het zomerreces helderheid te geven over het verdere traject en de gevolgen hiervan voor de opschorting van de handhaving. In ieder geval moeten opdrachtgevers en opdrachtnemers voldoende tijd krijgen om zich aan te kunnen passen.
Wanneer rondt de ambtelijke werkgroep die onderzoek doet naar de herijking van de criteria «vrije vervanging» en «gezagsverhouding» zijn rapport af?
Zie antwoord vraag 3.
De onafhankelijkheid van deurwaarders en de verwevenheid met incassobureaus |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat deurwaarders ruziën over concurrentieregels?1
Het geldend recht is duidelijk. Dat is de «Verordening Onafhankelijkheid van de Gerechtsdeurwaarder», d.d. 31 mei 2010, stcr. 8276. Daarover kan geen discussie bestaan. Deze verordening dient daarom ook te worden gehandhaafd. Voor zover gerechtsdeurwaarderskantoren ten tijde van de inwerkingtreding niet voldeden aan de daar gegeven vereisten, dienden zij via herstelplannen daaraan binnen een door het bestuur van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) te bepalen redelijke termijn alsnog te voldoen. Sinds 1 juli vorig jaar kan ook door het Bureau Financieel Toezicht (BFT) worden toegezien op de naleving van de verordening.
Wat is er uit het interne debat gekomen tussen de beroepsgroep en de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) over de ontstane situatie aangaande het niet goedkeuren van de gewijzigde verordening onafhankelijkheid deurwaarders?2
Ik heb van het bestuur van de KBvG vernomen dat de KBvG een nieuwe verordening zal voorbereiden.
Is daarbij ook bekend welke partijen stappen dienen te ondernemen om (geheel) te voldoen aan de huidige verordening?3
Ja, het bestuur heeft mij bericht dat dit bij de KBvG bekend is.
Deelt u de mening van Deurwaarders Belangen Nu dat door het Bureau Financieel Toezicht (BFT) en de KBvG actie moet worden ondernomen tegen deurwaarderskantoren die deels in eigendom zijn van incassobureaus en die tevens opdrachten krijgen van diezelfde bureaus? Zo nee, waarom niet?
De verordening onafhankelijkheid geldt voor alle deurwaarders. Ik ben van mening dat de verordening dient te worden gehandhaafd. Vanzelfsprekend dient een ongelijk speelveld door onvolkomen handhaving te worden voorkomen. In dit verband merk ik op dat het BFT de handhaving van de onafhankelijkheidsregels ook in zijn jaarplan voor dit jaar noemt.
Is er inderdaad sprake van oneerlijke concurrentie tussen deurwaarderskantoren die deels in eigendom zijn van incassobureaus en deurwaarderskantoren die zich aan de eisen van de verordening houden? Hoe wordt hiermee omgegaan door toezichthouders en de beroepsgroep?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw reactie op de uitspraak dat de KBvG niet controleert of incassobureaus tevens eigenaar en opdrachtgever zijn, omdat men vindt dat dat moet kunnen? Is dit volgens u wel of niet in strijd met de huidige verordening onafhankelijkheid deurwaarders? Kunt u uw antwoord toelichten?
Verordeningen dienen te worden gehandhaafd. Dat geldt uiteraard ook voor de huidige verordening onafhankelijkheid. Daarin heeft de KBvG blijkens diezelfde verordening ook een duidelijke rol. Ik zal het bestuur van de KBvG melden er vanuit te gaan dat zij die rol ook serieus nemen en uitvoeren.
De aandacht die corruptie krijgt in de convenantenaanpak |
|
Sadet Karabulut , Maarten Hijink (SP) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u een reactie geven op de recente zaak waarbij ook de bestuurlijke top van Shell op de hoogte zou zijn geweest van een omkoopaffaire in Nigeria?1
Instellingen uit diverse landen, waaronder de FIOD, doen onderzoek naar deze zaak. Lopende het onderzoek van het Openbaar Ministerie kan niet inhoudelijk worden gereageerd.
Zijn u andere gevallen bekend van multinationals die bij corruptieaffaires in Nigeria betrokken zijn geweest? Zo ja, welke en wat is de afloop van die affaires geweest?
Er zijn gevallen bekend van multinationals (niet Nederlands) die bij corruptieaffaires in Nigeria betrokken zijn geweest en veroordeeld zijn tot het betalen van een geldsom. Er zijn geen meldingen geweest over Nederlandse bedrijven in Nigeria.
Op welke wijze krijgt omgang met corruptie door Nederlandse bedrijven aandacht in het convenantenbeleid en in het bijzonder in het convenant over de energiesector?
Corruptie, waaronder omkoping van ambtenaren in binnen- en buitenland, is strafbaar voor de Nederlandse wet. Het tegengaan van corruptie is onderdeel van de agenda voor hulp, handel en investeringen. Nederland draagt in lage- en middeninkomenslanden bij aan het transparanter opereren van de overheid door publieke instituties en het maatschappelijke middenveld te helpen versterken. Goed bestuur en het bestrijden van corruptie is essentieel voor politieke en economische stabiliteit, een duurzame sociaaleconomische ontwikkeling en een aantrekkelijk ondernemingsklimaat. Tegelijkertijd is het bedrijfsleven gebaat bij transparante regelgeving die geldt voor alle betrokkenen. Corruptie ondermijnt dit en zorgt voor een ongelijker speelveld. Maatschappelijk verantwoord en integer ondernemen is dan ook een basisvoorwaarde binnen de hulp en handel agenda.
Het kabinet stimuleert het Nederlandse bedrijfsleven op een verantwoorde manier zaken te doen, met respect voor mens en milieu. De OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen vormen hiervoor het kader (Kamerstuk 26 485, nr. 164), en omvatten diverse thema’s zoals mensenrechten, arbeidsomstandigheden, milieu en corruptie. De bestrijding van corruptie is onderdeel van de OESO-richtlijnen.
Voor de IMVO-convenanten vormen de OESO-richtlijnen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights de basis. Voor de IMVO-convenanten wordt het SER-advies gevolgd en hebben een tweeledig doel. Te weten, op specifieke risico's binnen een ambitieuze en realistische termijn van 3–5 jaar substantiële stappen van verbetering te bereiken voor groepen die negatieve effecten ervaren, en om een gezamenlijke oplossing te bieden voor problemen die bedrijven zelf niet geheel op kunnen lossen. De partijen die betrokken zijn bij (de totstandkoming van) een convenant bepalen gezamenlijk op welke specifieke risico’s zij zich willen richten.
Binnen de energiesector heeft de Nederlandse Vereniging Duurzame Energie (NVDE) aangegeven de stap te willen zetten richting een IMVO-convenant. De convenantbesprekingen zijn nog niet van start gegaan en de focus van het convenant is nog niet bepaald. De olie- en gassector overweegt geen initiatief richting een IMVO-convenant. Het kabinet heeft het Nationaal Contactpunt voor de OESO-richtlijnen verzocht onderzoek te doen naar de mate waarin de energiesector de OESO-richtlijnen implementeert. De uitkomsten van dit onderzoek worden in het najaar van 2017 verwacht.
Wat is uw beleid ten aanzien van corruptiebestrijding in relatie tot ontwikkelingshulp en handel?
Zie antwoord vraag 3.
Welke non-gouvernementele organisaties die corruptie bestrijden in Nigeria steunt u en met welk bedrag?
Via het zogenoemde Accountability Fonds van Buitenlandse Zaken wordt de NGO Niger Delta Stakeholders Initiative for Community Development Empowerment (NDSICDE) gesteund, onder andere op het gebied van goed bestuur en anticorruptie. De Nederlandse bijdrage aan dit project betreft € 1,7 miljoen voor de periode 2016–2020. Daarnaast draagt Nederland bij aan een programma van Oxfam Nigeria om in samenwerking met enkele lokale NGO’s het beheer, controle en management van overheidsinkomsten en -uitgaven te helpen verbeteren. Het budget voor Oxfam Nigeria bedraagt € 1.2 miljoen voor de periode 2016–2018, waarvan onder andere dit programma wordt gefinancierd.
Op welke wijze werkt u samen met de Nigeriaanse overheid om corruptie te bestrijden? Vindt deze corruptiebestrijding plaats in het kader van een hulpprogramma? Welk bedrag besteedt Nederland hieraan?
In de dialoog die Nederland heeft met de Nigeriaanse overheid komt bestrijding van corruptie op alle niveaus ter sprake. De Nigeriaanse overheid geeft toe dat corruptie een groot probleem is en onderneemt anticorruptiemaatregelen. Nederland heeft geen bilaterale hulprelatie met Nigeria, maar via de multilaterale organisaties en internationale financiële instellingen waaraan Nederland bijdraagt, en die projecten in Nigeria financieren, wordt aandacht besteed aan de strijd tegen corruptie.
Binnen de VN is de United Nations Office on Drugs and Crime (UNODC) hoeder van de UN Convention against Corruption (UNCAC) en verantwoordelijk voor het stimuleren van ratificatie en implementatie, onder andere via het verlenen van technische assistentie. UNODC heeft sinds 2001 een kantoor in Nigeria. Nederland is actief in het UNCAC-evaluatieproces en de plenaire vergaderingen waaruit aanbevelingen komen die lidstaten beter in staat moeten stellen anticorruptiemaatregelen te implementeren.
Vanuit het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF), waar Nederland aan bijdraagt, is voor de periode 2012–2017 88 miljoen euro vrijgemaakt voor 3 projecten van UNODC op dit gebied in Nigeria. De projecten hebben tot doel:2 het bevorderen van anticorruptie coördinatie en het ontwikkelen van beleid en wetgeving;3 capaciteitsopbouw van de belangrijkste instituties die zich in Nigeria met corruptiebestrijding bezighouden, waaronder de politie, rechtbanken en anti corruptie commissies;4 het vergroten van capaciteit van non-gouvernementele organisaties.
Nederland en Nigeria zijn lid van het Extractives Industries Transparency Initiative (EITI), waar beide landen dit jaar een zetel in het internationaal bestuur hebben. Voor de periode 2017–2020 draagt Nederland totaal 1 miljoen US-dollar bij aan het Internationaal Secretariaat van het EITI. Het EITI is de wereldwijde vrijwillige standaard voor het goed bestuur van de exploitatie van olie, gas en minerale hulpbronnen. In 51 landen, waaronder Nigeria, wordt de standaard toegepast. Toepassing van de standaard draagt onder meer bij aan vermindering van corruptie en verbeterd financieel beheer in de geldstromen afkomstig uit de grondstofwinning en aan het publiek debat over deze geldstromen. Bovendien ondersteunt het de ontwikkeling van overheidssystemen gericht op verbetering van fiscale transparantie.
Wordt corruptie in Nigeria ook via andere wegen, zoals de Europese Unie of de Verenigde Naties, met Nederlands geld aangepakt? Op welke manier gebeurt dit en welk bedrag besteedt Nederland hieraan?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u van mening dat het op corrupte wijze zaken doen in Nigeria door Nederlandse multinationals contraproductief werkt voor corruptiebestrijdingsprogramma’s?
Ja. Corruptie ondermijnt de economische ontwikkeling van een land, de effectiviteit van ontwikkelingsprogramma’s en de mogelijkheden voor duurzame handels- en investeringsrelaties met Nederland.
Welk beleid hanteert u ten aanzien van Nederlandse bedrijven die profiteren van corruptie in door Nederland via ontwikkelingshulp gesteunde landen?
Nederland kent een integrale aanpak van corruptie, van preventie tot repressie. Dit beleid is uiteengezet in de Kamerbrief van 10 maart 2015 (Kamerstuk5. Het kabinet wil corruptie zoveel mogelijk voorkomen en waar corruptie ondanks alle preventieve maatregelen toch nog heeft plaatsgevonden, zo effectief mogelijk met alle beschikbare middelen en instrumenten bestrijden.
Passieve en actieve omkoping van ambtenaren in binnen- en buitenland zijn strafbaar gesteld voor de Nederlandse wet. Het Nederlandse Openbaar Ministerie, de rijksrecherche en de FIOD zijn belast met de detectie, opsporing en vervolging van omkoping.
Naast opsporing en vervolging, is het bevorderen van integriteit en bewustzijn bij het internationaal opererende bedrijfsleven van groot belang als preventieve maatregel om buitenlandse corruptie te bestrijden. In de communicatie tussen de Nederlandse overheid en bedrijven, zoals in de aanloop naar economische missies en rondetafelgesprekken, wordt het bevorderen van maatschappelijk verantwoord ondernemen aan de orde gesteld.
Zoals vermeld in de beantwoording op vraag 3 en 4 wordt het Nederlands internationaal opererende bedrijfsleven geacht conform de OESO-richtlijnen te opereren, waar ook ter wereld.
Het is de verantwoordelijkheid van bedrijven zelf om risico’s, zoals op het gebied van corruptie, te identificeren, voorkomen of mitigeren en rekenschap af te leggen over de wijze waarop zij met de geïdentificeerde risico’s omgaan. Deze due diligence (gepaste zorgvuldigheid) is een kernelement van de OESO-richtlijnen. De overheid helpt bedrijven om deze mogelijke risico’s te identificeren, bijvoorbeeld door middel van de MVO Risicochecker (http://www.mvorisicochecker.nl/en), de KPMG Sector Risico Analyse en via informatieverstrekking door de Nederlandse ambassades. Verder hebben ICC-Nederland, VNO-NCW, MKB Nederland onlangs samen met de ministeries van Buitenlandse Zaken, Economische Zaken en Veiligheid en Justitie de brochure «Eerlijk zakendoen zonder corruptie» gepubliceerd, die erop is gericht om corruptie in het buitenland tegen te gaan.
In Nederland is het toetsen, verbeteren en monitoren van de naleving van de IMVO-voorwaarden – inclusief het tegengaan van corruptie – standaard onderdeel van het verstrekken van overheidssteun voor bedrijfsactiviteiten in het buitenland. Indien een bedrijf dat aanspraak maakt op overheidssteun niet voldoet aan de gestelde IMVO-voorwaarden, maar er wel uitzicht is op verbetering, zal een verbetertraject gestart worden waarbij het bedrijf gedurende de uitvoering dient toe te werken naar conformiteit met de OESO-richtlijnen. Indien er geen uitzicht is op verbetering, zal het project en bedrijf worden uitgesloten van overheidssteun.
Uitvoerders monitoren de afspraken die met het bedrijf zijn gemaakt. Daarnaast kunnen personen, maatschappelijke organisaties en bedrijven een melding doen van een (vermeende) schending van de OESO-richtlijnen door een bedrijf bij het Nationaal Contactpunt voor de OESO-richtlijnen (NCP). Als een onderneming zich tijdens een lopend project (structureel) niet houdt aan de voorwaarden, kan dit beëindiging van de steun tot gevolg hebben.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is geen meldpunt voor dergelijke situaties. Indien er binnen het postennetwerk signalen worden opgevangen, worden deze via het Ministerie van Buitenlandse Zaken doorgeleid naar het Openbaar Ministerie. Deze combineert dit met andere signalen en bepaalt of er gegronde redenen zijn voor onderzoek.
Hoeveel meldingen zijn de afgelopen jaren van dergelijke situaties bij u gedaan?
Zie antwoord vraag 9.
Welke mogelijkheden heeft u om Nederlandse bedrijven die gebruik maken van en/of profiteren van corruptie in deze landen te bewegen hiermee te stoppen en hoe vaak en op welke manier heeft u hiervan gebruik gemaakt?
Zie antwoord vraag 9.
Welke ondersteuning heeft u Shell sinds 2010 geboden bij de uitoefening van bedrijfsactiviteiten in Nigeria? Kunt u hierbij duidelijk aangeven om wat voor soort hulp het gaat?
Shell is verantwoordelijk voor haar eigen bedrijfsactiviteiten. Ondersteuning vindt plaats langs de reguliere kanalen, bijv. informatievoorziening door de Nederlandse vertegenwoordiging in Nigeria en betrokkenheid van Shell bij activiteiten georganiseerd door het Ministerie van Buitenlandse Zaken (zoals economische missies). Met Shell in Nigeria wordt daarnaast samengewerkt bij het vinden van oplossingen voor de problematiek van olievervuiling in de Niger Delta, onder meer in een dialoogproces tussen SPDC («Shell Nigeria») en de lokale gemeenschap en het schoonmaken van olievervuiling rondom Bodo.
Deelt u de mening dat Nederland een extra verantwoordelijkheid heeft ten aanzien van het handelen van Shell gezien de vele Nederlandse aandeelhouders van het bedrijf?
Shell dient zich als Nederlands bedrijf te houden aan de Nederlandse wet en de OESO-richtlijnen. De staat is geen direct aandeelhouder, daarom is de aandeelhoudersstructuur hierbij niet van belang. Aangezien het een lopend onderzoek betreft, kan hier niet inhoudelijk op worden ingegaan.
Wat bent u van plan specifiek ten aanzien van Shell te ondernemen naar aanleiding van deze nieuwste omkoopaffaire? Op welke wijze gebruikt u het Nederlandse aandeelhouderschap van Shell in dezen?
Zie antwoord vraag 13.
Het bericht dat melkgeitenhouders in opmars zijn |
|
Frank Futselaar , Lilian Marijnissen (SP) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichten «Alsof er nooit Q-koorts is geweest» en «Geitensector groeit fors, ondanks vrees Q-koorts»?1 2
Wij hebben beide artikelen in dagblad Trouw gelezen en betreuren het dat de angst voor een nieuwe Q-koorts-epidemie, ondanks de maatregelen die zijn genomen, nog immer aanwezig is. Zoals in eerdere brieven aan uw Kamer is aangegeven, zijn wij ons er zeer van bewust dat Q-koorts grote gevolgen heeft gehad: mensen zijn ernstig ziek geworden, er zijn sterfgevallen te betreuren. De impact op de naasten is daarom enorm.
Naar aanleiding van de Q-koortsuitbraak in Nederland zijn specifieke maatregelen getroffen om ervoor te zorgen dat er zo min mogelijk Q-koortsbesmettingen optreden. Deze maatregelen staan bij het antwoord op vraag 4.
Is het waar dat de veestapel binnen de professionele melkgeitensector in de afgelopen tien jaar is gegroeid van 350.000 naar 499.530 dieren eind vorig jaar? Zo ja, acht u deze schaalvergroting in de melkgeitensector van de afgelopen jaren wenselijk? Kunt u zich voorstellen dat uitbereidingsplannen van veehouders voor slachtoffers van Q-koorts voelen als een klap in het gezicht?
Het aantal melkgeiten in Nederland is inderdaad fors toegenomen, het aantal bedrijven is afgenomen. Hoewel toename van de bedrijfsgrootte een algemeen voorkomende ontwikkeling is in de veehouderij, kunnen wij ons voorstellen dat dit voor mensen die te maken hebben met de gevolgen van Q-koorts confronterend is. Zoals bij het antwoord op vraag 4 is uitgelegd, zijn er verschillende maatregelen opgelegd aan melkgeiten- en melkschapenhouders om het risico op nieuwe Q-koortsbesmettingen te beperken.
Kunt u een overzicht geven van de maatregelen die zijn genomen om het draagvlak voor de geitenhouderijsector te borgen bij omwonenden en consumenten?
Zie vraag 4 en 8.
Aan welke eisen moeten geitenhouderijen – naast de vaccinatieplicht en de melkcontroles – voldoen om te voorkomen dat nieuwe epidemieën als Q-koorts uitbreken? Welke maatregelen zijn er sinds het uitbreken van de Q-koorts door de overheid genomen om de gezondheidsrisico’s van zowel mens als dier te beperken?
De Q-koortsmaatregelen, opgenomen in de Regeling tijdelijke maatregelen dierziekten, die de overheid heeft genomen om de Q-koortsepidemie te stoppen en herhaling te voorkomen, zijn gericht op het beperken van het risico bij de bron, zijnde de melkgeiten- en melkschapenhouderijen.
Het recente Deskundigenberaad Zoönosen, waarover u op 2 december 2016 (Kamerstuk 25 295, nr. 33) bent geïnformeerd, ziet adequate vaccinatie van melkschapen en -geiten als de meest effectieve interventie om het risico op Q-koorts in Nederland te beperken; het beraad blijft continuering daarvan nodig achten.
Q-koorts is sinds 12 juni 2008 een meldingsplichtige dierziekte. Dit houdt in dat veehouders de verplichting hebben (verschijnselen van) Q-koorts te melden bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). Per 1 oktober 2009 werd de verplichte tankmelkmonitoring voor Q-koorts ingevoerd. Deze tankmelkmonitoring geeft de NVWA de mogelijkheid eventuele nieuwe besmettingen snel op te sporen.
Hetzelfde Deskundigenberaad Zoönosen benadrukt het belang om bij uitbreidingsplannen van melkschapen- en melkgeitenbedrijven met omwonenden te communiceren en om te benadrukken welke effectief gebleken maatregelen van kracht zijn.
Neemt de kans op nieuwe Q-koortsbesmettingen toe door nieuwe uitbreidingen in de geitensector? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zoals aangegeven ziet het Deskundigenberaad Zoönosen adequate vaccinatie van melkschapen en -geiten als de meest effectieve interventie om het risico op Q-koorts in Nederland te beperken. Deze maatregel blijft onverminderd van kracht, waardoor de kans op nieuwe Q-koortsbesmettingen gering is. De genoemde tankmelkmonitoring borgt dat eventuele nieuwe besmettingen snel worden opgespoord.
Op dit moment zijn er geen met Q-koorts besmette bedrijven in Nederland en is het aantal nieuwe patiënten per jaar terug op het niveau van vóór de Q-koortsepidemie.
Welk advies heeft de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) in Gemert-Bakel en/of Helmond afgegeven aangaande de voorgenomen uitbereiding van de genoemde geitenhouderij? Welk oordeel kent de Brabantse Zorgvuldigheidsscore toe aan de aanvraag tot uitbereiding?
Gemeenten winnen voorafgaand aan een indiening van een wijziging van een bestemmingsplan advies in bij verschillende organisaties. De inhoudelijke afweging over het verlenen van de benodigde omgevingsvergunning is een gemeentelijke verantwoordelijkheid. Dit geldt ook voor de handhaving van meldingsplichtige bedrijven, dus de bedrijven die geen vergunning nodig hebben bij uitbreiding.
Ook een Milieu Effect Rapportage (MER) wordt daarbij betrokken, voor zover het gaat om activiteiten die MER-plichtig zijn. Als er een MER wordt gemaakt, worden hierin ook gezondheidsaspecten meegenomen.
De gemeente is daarnaast op basis van de wet Publieke Gezondheid gehouden om gezondheidsaspecten in bestuurlijke beslissingen te bewaken, bijvoorbeeld door de GGD om advies te vragen bij zaken die de gezondheid van inwoners kunnen raken.
De GGD adviseert de gemeente Gemert-Bakel gezien de specifieke situatie op dit moment deze vergunning nu niet te verlenen en het besluit uit te stellen over de vergunningaanvraag gezien de psychosociale problematiek die speelt, de risico’s van de cumulatieve geurbelasting, de zorgen over de controle en beheersbaarheid van hygiënemaatregelen en de nieuwe op korte termijn te verwachten onderzoeksuitkomsten VGO. Het gehele GGD-advies is te vinden op: https://www.gemert-bakel.nl/sites/default/files/UIT-17038421%20-%20gezondheidkundige%20beoordeling%20vergunningaanvraag%20geitenho....pdf). De Brabantse Zorgvuldigheidsscore is niet openbaar tot toekenning van de vergunning tot uitbreiding.
Kunt u in kaart brengen op welke locaties professionele geitenhouders plannen voor uitbereiding van stalruimte en veestapel hebben ingediend?
De gemeente is het bevoegde gezag ten aanzien van het beoordelen van vergunningaanvragen en (bij vergunningvrije bedrijven) meldingen voor uitbreiding. De rijksoverheid wordt hierover niet actief geïnformeerd en houdt daarover dus geen gegevens bij.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de sector, omwonenden en patiëntenorganisaties om te komen tot een gezonde en toekomstbestendige sector met draagvlak bij zowel ondernemers en omwonenden alvorens nieuwe uitbereidingen toe te staan?
Wij onderschrijven het belang van een duurzame veehouderij, waarbij het belang van de volksgezondheid voorop staat. Hierbij verwijzen wij naar de geïntegreerde humaan-veterinaire risicoanalysestructuur voor de aanpak van zoönosen en de projecten aangaande de verduurzaming van de veehouderij. Wij zijn te allen tijde bereid om hierover in gesprek te gaan.
Zoals hiervoor reeds aangegeven is het Rijk echter niet het bevoegde gezag ten aanzien van het beoordelen van vergunningaanvragen voor uitbreiding, deze bevoegdheid ligt bij de gemeente. Het ruimtelijke beleid op dat terrein is eveneens een decentrale bevoegdheid van provincies en gemeenten. Gemeenten hebben daarnaast het instrument van de maatschappelijke dialoog tot hun beschikking (zie www.kennisplatformveehouderij.nl). Ondernemers hebben hierin ook een verantwoordelijkheid.
Is het kabinet bereid zijn standpunt inzake de compensatie van Q-koortsslachtoffers te heroverwegen gezien de recente uitspraken van de Minister-President en een schadefonds voor Q-koorts patiënten in te stellen? Is compensatie van de slachtoffers niet alleen wenselijk vanuit het oogpunt van rechtvaardigheid maar ook om draagvlak te creëren voor een gezonde (geiten)veehouderij? Zo nee, waarom niet?3 4 5 6
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de kabinetsreactie op de adviezen over Q-koorts, die heden aan uw Kamer is verstuurd.
Twijfels bij het overlijden van een jongen in een instelling |
|
Fleur Agema (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van RTL Late Night van 18 april 2017?1
Ja.
Is het in de uitzending besproken overlijden van een jongen in een instelling niet typisch een overlijden dat middels de NODO (Nader Onderzoek Doodsoorzaak)-procedure opgehelderd had kunnen worden, in plaats van dat men nu in het duister tast over de oorzaak van het overlijden van deze jongen? Zo nee, waarom niet?
We onderschrijven het belang voor nabestaanden/ouders om te weten waaraan een kind is overleden.
De NODO-procedure had tot doel gevallen van kindermishandeling op te sporen. In 2013 is de procedure geëvalueerd. Van de 40 onderzoeken die hebben plaatsgevonden via de NODO-procedure was er bij 38 sprake van natuurlijk overlijden. Bij de overige 2 gevallen was er geen sprake van kindermishandeling. Uit de evaluatie bleek dat de doelstelling van het opsporen van kindermishandeling tijdens de startfase van 1 oktober 2012 tot 1 oktober 2013 niet is behaald.
In de Voortgangsrapportage geweld in afhankelijkheidsrelaties van 16 december 20132 is medegedeeld dat per 1 januari 2014 gestopt zou worden met NODO-procedure.
Na het beëindigen van de NODO-procedure is samen met een groot aantal betrokkenen gekeken naar het ontstaan van mogelijke witte vlekken (oftewel of er gaten zouden ontstaan na de beëindiging van de NODO-procedure). Geconcludeerd is dat dat niet het geval was, behalve ten aanzien van de rouwverwerking van ouders.3 Met het oog hierop heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de subsidieregeling Nader onderzoek doodsoorzaken bij kinderen (NODOK) ingesteld. U bent hierover geïnformeerd bij brief van 30 juni 2016. De NODOK-regeling maakt nader onderzoek naar de doodsoorzaak bij overleden minderjarigen mogelijk op nadrukkelijk verzoek van de betrokken ouders in die gevallen waarin er in eerste instantie geen overtuigende verklaring voor het overlijden kan worden gevonden én er geen aanwijzingen zijn voor een niet-natuurlijk overlijden. De regeling is volledig gericht op de rouwverwerking van de ouders en heeft geen justitiële doelstelling. De regeling maakt onderzoek mogelijk van 1 augustus 2016 t/m eind 2018.
In deze zaak was geen sprake van onverklaard overlijden en is een niet-natuurlijk overlijden vastgesteld. Als er aanwijzingen zijn van een mogelijk strafbaar feit kan onderzoek plaatsvinden op justitiële gronden volgens de daarvoor gangbare procedures. Over nader onderzoek in deze specifieke situatie kunnen wij, in het kader van de privacy van de nabestaanden, geen mededelingen doen.
Deelt u de mening dat het onverteerbaar is dat de nabestaanden van deze jongen niet weten wat de precieze toedracht van het overlijden van deze jongen is?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe staat het met de financiering van de NODO-procedure? Welk ministerie is nu verantwoordelijk en neemt de verantwoordelijkheid ook? Hoe groot is het budget voor de NODO-procedure? Is dat toereikend?
Zie antwoord vraag 2.
Is in voornoemde casus de NODO-procedure overwogen danwel aangeboden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat in één dag 20 gevallen van een vermoedelijk niet natuurlijk overlijden door nabestaanden aangemeld zijn? Hoe gaat u deze onderzoeken begeleiden en mogelijk maken?
In de uitzending is aangegeven dat er op één dag 20 aanmeldingen zijn gedaan via de website doodsoorzaak onbekend. Dit betreft een particulier initiatief waarbij de ministeries niet zijn betrokken. Afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het geval kan bekeken worden of ze in aanmerking komen voor nader onderzoek via de reguliere procedures in het strafrecht of via de NODOK-procedure.
Te hoge huurprijzen in de vrije sector |
|
Sandra Beckerman |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat mensen met een middeninkomen niet of nauwelijks aan een betaalbaar huurhuis kunnen komen, met name in de Randstad?1
Het middenhuursegment is essentieel voor het functioneren van de woningmarkt en huishoudens met een middeninkomen. Het gaat dan onder andere om huishoudens die behoefte hebben aan flexibiliteit, niet willen of kunnen kopen, starter zijn op de woningmarkt, of om ouderen, die bijvoorbeeld kleiner en comfortabeler willen worden, of mensen die nu in een corporatiewoning wonen, maar willen verhuizen. Deze groepen worden steeds groter. De komende jaren is het van belang om nieuwe manieren te vinden om aan de stijgende vraag naar woningen in het middenhuursegment te voldoen.
De opgave om te zorgen voor voldoende betaalbare middenhuur kan het beste op lokaal niveau ingevuld worden; daar bestaat immers het beste zicht op de behoefte. Om genoeg betaalbare middenhuur op korte termijn te realiseren, zullen de betrokken partijen gezamenlijk naar oplossingen moeten zoeken.
Om lokale partijen te ondersteunen bij het vergroten van het middenhuursegment, heeft het kabinet een samenwerkingstafel onder voorzitterschap van de heer Rob van Gijzel ingesteld. Met de lokale samenwerkingstafels wordt verkend waar middenhuur zou kunnen worden gerealiseerd, welke partijen daarvoor nodig zijn en welke afspraken moeten worden gemaakt om het te laten slagen. Het doel is daarom om op lokaal niveau te zorgen dat het aantal middenhuurwoningen kan worden vergroot. Op nationaal niveau wordt gezocht naar manieren om lokale partijen hierbij te helpen en eventuele ervaren knelpunten in de bestaande regelgeving te toetsen. Voor de zomer zal ik uw Kamer, zoals reeds toegezegd, informeren over de stand van zaken rondom de samenwerkingstafels.
Dit kabinet heeft daarnaast de afgelopen periode verschillende maatregelen genomen die lokale partijen ondersteunen en stimuleren om woningen in het middensegment te realiseren en behouden.
Ten eerste wordt het Besluit ruimtelijke ordening per 1 juli 2017 aangepast, waarmee het mogelijk wordt om geliberaliseerde woningen voor middenhuur in het bestemmingsplan op te nemen met een maximum aanvangshuur. De woningen in deze categorie worden voor minimaal 10 jaar vastgelegd, waardoor voortijdig uitponden van de woningen wordt voorkomen.
Ook is het per 1 april 2017 voor corporaties gemakkelijker geworden hun duurdere woningen te verkopen aan beleggers ten behoeve van het middenhuursegment. Bij verkoop van grote corporatiewoningen uit de kernvoorraad hoeft geen zienswijze van de gemeente meer te worden geleverd als de woningen ten minste 7 jaar worden verhuurd met een huurprijs van ten hoogste 850 euro. De corporatie bouwt, ter compensatie voor de verkoop, een goedkope woning in de kernvoorraad terug. Zo wordt zowel voor de laagste inkomens als middeninkomens het woningaanbod vergroot.
Hoeveel huishoudens met een middeninkomen die (net aan) te veel verdienen voor de sociale huursector, maar niet of moeilijk in aanmerking komen voor een koophuis, zijn er, en hoe is de ontwikkeling van deze groep geweest in de afgelopen zes jaar? Hoe definieert u een middeninkomen?
Het onderzoek «Potentiële reikwijdte van het middensegment huur»2 van RIGO laat zien dat ongeveer 295.000 huishoudens bij verhuizing zijn aangewezen op de vrije huursector.
Dit zijn huishoudens die geen woning kunnen kopen en niet in aanmerking komen voor een corporatiewoning in het gereguleerde segment. Gesteld is dat iemand kan kopen, indien hij voor minimaal de goedkoopste 15% van het aanbod binnen een straal van twintig kilometer een hypotheek kan krijgen. De doelgroep van de corporaties bestaat tot 2021 uit huishoudens met een inkomen van ten hoogste
€ 40.349 of uit zorgbehoevenden, studenten of statushouders. Vanaf 2021 is het inkomen ten hoogste € 36.165 (beide prijspeil 2017).
Van deze 295.000 huishoudens huren er op dit moment naar schatting 82.000 huishoudens reeds in de vrije sector. De overige 213.000 huishoudens huren nu (nog) in de gereguleerde sector.
Bent u van mening dat het onwenselijk is dat mensen met een inkomen tot bijvoorbeeld anderhalf keer modaal noodgedwongen aangewezen zijn op de vrije huursector? Zo ja, op welke manieren beschermt u deze huurders tegen te hoge huurprijzen? Zo nee, waarom niet?
Het invullen van de woningbehoefte kan het beste op lokaal niveau plaatsvinden. Vanwege grote verschillen in prijs en woningvoorraad wisselen de mogelijkheden op de woningmarkt regionaal sterk voor huishoudens met een middeninkomen. Bovendien verschillen preferenties en kiest een deel van de mensen bewust voor een middenhuurwoning, omdat zij graag flexibel wil blijven of zich nog niet permanent wil vestigen.
Gemeenten kunnen vanaf 1 juli 2017 in het bestemmingsplan de categorie «geliberaliseerde woningen voor middenhuur» opnemen. Zij kunnen een maximale aanvangshuurprijs vaststellen; zo kan, afhankelijk van de beschikbaarheid en de interesse van aanbieders van (midden)huurwoningen, op lokaal niveau worden bepaald waaraan behoefte is.
Daarnaast blijkt dat op lokaal niveau private afspraken worden gemaakt tussen gemeenten, ontwikkelaars, corporaties en investeerders om te zorgen dat de woningen nu en in de toekomst bereikbaar zijn voor middeninkomens. De gemeente heeft hierbij een belangrijke rol.
Waarom vindt u het gerechtvaardigd om een verschil te maken tussen huurders van geliberaliseerde woningen in de corporatiesector en huurders in de vrije huursector met betrekking tot een gang naar de Huurcommissie en dus de huurprijsbescherming?2
In mijn brief van 16 januari 2017 ben ik ingegaan op de uitvoering van enkele moties die betrekking hebben op de Huurcommissie.4 Eén van deze moties betrof de motie van het Kamerlid Ronnes (CDA) waarin de regering wordt gevraagd een onderscheid te maken tussen de rol van de Huurcommissie bij geliberaliseerd bezit van corporaties en van andere verhuurders. In de brief heb ik aangegeven dit onderscheid bij de uitwerking van de motie te willen volgen.
Op dit moment is de Huurcommissie bij het geliberaliseerde segment alleen bevoegd advies uit te brengen, met uitzondering van de toetsing van aanvangshuren. Ik zie geen rechtvaardiging om bij geliberaliseerde woningen van private verhuurders iets aanvullends te regelen. Bij corporaties ligt dat genuanceerder. Van corporaties mag worden verwacht dat zij zich opstellen als een goede verhuurder die een zekere zorgplicht voelt ten aanzien van zijn huurders van woningen die een huur rechtvaardigen onder de liberalisatiegrens.
Op dit moment worden de mogelijkheden voor de uitwerking van de motie verder onderzocht. Hierbij wordt onder meer gekeken naar de juridische houdbaarheid. Ik ben voornemens bij de behandeling van het wetsvoorstel over de Huurcommissie5 hierop terug te komen.
Bent u bereid om de liberalisatiegrens van huurwoningen te verhogen naar 1.000 euro, zodat huurders van deze woningen ook huurprijsbescherming kunnen krijgen en de huurprijzen kunnen temperen in samenspraak met gemeenten en huurders? Zo nee, hoe gaat u dan zorgen voor een matiging van huurprijzen boven de huidige liberalisatiegrens van 710,68 euro?
De liberalisatiegrens is sinds 1 januari 2016 voor drie jaar bevroren € 710,68. Zoals aangegeven, kunnen op lokaal niveau afspraken worden gemaakt over het middenhuursegment.
Bent u bereid om de investeringsmogelijkheden voor woningcorporaties te vergroten, waardoor er meer betaalbare huurwoningen kunnen worden gebouwd en de huurprijzen kunnen worden gematigd? Zo ja, betrekt u het afschaffen van de verhuurderheffing hierbij? Zo nee, kunt u uw oplossingen toelichten?
Met ingang van 1 april jongstleden is de nieuwe heffingsvermindering van kracht voor de bouw van huurwoningen met een huur onder de eerste aftoppingsgrens van de huurtoeslag. In schaarstegebieden is de vermindering op de verhuurderheffing € 20.000 per gebouwde huurwoning, in de andere gebieden € 10.000. Deze maatregel geeft een algemene prikkel aan de bouw van betaalbare huurwoningen.
Het bericht 'Nieuw schadeprotocol gaswinning vanaf 1 juli' |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nieuw schadeprotocol gaswinning vanaf 1 juli» waaruit blijkt dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) zich volledig terugtrekt uit het systeem van schade-afhandeling en de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) het overneemt?1 Zo ja, wat is uw oordeel over dit bericht?
Ik ken dit bericht. In mijn brief aan uw Kamer van 13 april 20172 en in het plenaire debat met uw Kamer over de gaswinning in Groningen van 20 april 2017 heb ik hiervan mijn appreciatie gegeven.
Zijn er aanvullende private of publiekrechtelijke overeenkomsten gesloten tussen de Nationaal Coördinator Groningen en de NAM, Shell, Exxon, Centrum Veilig Wonen (CVW) of andere betrokken organisaties? Zo ja, kan de Kamer inzicht krijgen in deze aanvullende overeenkomsten?
Er zijn geen aanvullende overeenkomsten gesloten.
Deelt u de mening dat, als er concurrentiegevoelige contracten zouden zijn die niet met de Kamer of de bevolking gedeeld zouden mogen worden, dat op zeer gespannen voet staat met de aanbeveling van de Onderzoeksraad voor Veiligheid voor herstel van vertrouwen?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer publiceert de NCG het handboek waarmee de schades worden afgehandeld die per juli in gebruik wordt genomen? Hoe worden schades afgehandeld die tot 1 juli worden gemeld?
De NCG zal uiterlijk 1 juli 2017 een nieuw schadeprotocol en bijbehorende documenten, waaronder een nieuw handboek schade, vaststellen. Schadegevallen die worden gemeld in de periode tussen 31 maart 12.00 uur en 30 juni zullen worden geregistreerd en vanaf 1 juli 2017 via de nieuwe procedure worden afgehandeld.
Hoe worden de betalingen door de NAM als aansprakelijke partij in het nieuwe systeem voor de afhandeling van de schade geregeld?
De praktische invulling van de afspraak dat NAM zich terugtrekt uit de schadeafhandeling, wordt nog nader uitgewerkt.
Deelt u de mening dat in het nieuwe systeem van de schade-afhandeling de omgekeerde bewijslast het uitgangspunt is? Zo nee, waarom niet?
In het plenaire debat met uw Kamer op 20 april 2017 heb ik reeds gemeld dat het nieuwe systeem uiteraard volledig in lijn zal moeten zijn met relevante wetgeving. Dit geldt dus ook voor artikel 6:177a BW, waarin het bewijsvermoeden is opgenomen.
Deelt u de mening dat het nieuwe stelsel van schadeafhandeling moet worden voorzien van een prejustitiële toets om een eerlijke en rechtsmatige afdoening te garanderen?
In het plenaire debat met uw Kamer op 20 april 2017 heb ik reeds gemeld dat ik dit niet nodig acht.
Er zijn 1.650 Groningers die net buiten het aardbevingsgebied wonen waarvan is vastgesteld dat de schade aan hun huis niet is veroorzaakt door aardbevingen als gevolg van gaswinningen; hoe hebben de onderzoekers van CVW dit vastgesteld?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de technische rapportage Schadeonderzoek Groningen Buitengebied, die ik uw Kamer als bijlage bij mijn brief van 13 april 2017 heb toegestuurd.
Blijven de rollen van de arbiters als adviseurs van de NCG gehandhaafd in het nieuwe systeem voor de afhandeling? Zo nee, wat zal er veranderen voor de arbiters?
Over dit onderwerp heb ik uitgebreid met uw Kamer van gedachten gewisseld in het plenaire debat van 20 april 2017. De vormgeving van de nieuwe procedure is op dit moment nog onderwerp van gesprek tussen de NCG en betrokken bestuurders en maatschappelijke partijen.
Waarom heten de arbiters nu arbiters «bodembeweging» in plaats van arbiters mijnbouwschade, op welke juridische grond is het begrip «bodembeweging» gebaseerd?
De aansprakelijkheid van NAM voor schade als gevolg van gaswinning is vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek (art. 6:177 BW). Hierin wordt gesproken over schade die ontstaat door beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk. Dit omvat zowel schade door aardbevingen als gevolg van gaswinning alsook schade door bodemdaling als gevolg van gaswinning.
Deelt u de mening dat het gewenst is een strikte scheiding te maken tussen Economische Zaken, het KNMI en Staatstoezicht op de Mijnen enerzijds en Shell, Exxon-Mobil en NAM anderzijds? Zo nee, waarom niet?
Deze vraag suggereert ten onrechte het bestaan van ongewenste verbanden tussen publieke organisaties en private bedrijven die betrokkenheid hebben bij de gaswinning. Waar nodig vindt overleg plaats tussen deze partijen, waarbij ieder opereert vanuit zijn eigen rol en verantwoordelijkheid.
Deelt u de mening dat de Technische Commissie Bodembeweging dient te worden vervangen door een Onafhankelijk Groninger Kennisplatform? Zo nee, waarom niet?
De Technische Commissie Bodembeweging (Tcbb) is een commissie die op grond van de Mijnbouwwet een aantal wettelijke adviestaken heeft die zijn gerelateerd aan bodembeweging door mijnbouwbouwactiviteiten. Ik zie geen aanleiding om deze taken elders te beleggen.
Deelt u de mening dat Centrum Veilig Wonen BV dient te worden omgezet in een stichting die wordt ondergebracht onder een Onafhankelijk Coördinator, die onafhankelijke schade-expertise uitvoert door het Nederlands Instituut Van Register Experts (NIVRE) en de gedupeerden ook sociaal en bouwkundig ondersteunt? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 13 april 2017 heb ik enkele belangrijke elementen geschetst van het nieuwe schadeprotocol, dat door de NCG zal worden vastgesteld. Dit betreft onder meer de inrichting van een Onafhankelijke Commissie Schadeafhandeling (OCS) die, in plaats van NAM, beslist over schadeoorzaken en schadebedragen. Daarnaast zullen de kwaliteitseisen voor de opnemers en beoordelaars van schade worden ontwikkeld door een externe partij en door de NCG worden vastgesteld.
Worden de NEN- en ISO-normen voor maximale trillingen waartegen een bouwwerk in Nederland bestand moeten zijn consequent door vertaalt in de nieuwe praktijkrichtlijn in Groningen? Zo ja, waaruit blijkt dat en zo nee, op welke rechtsgrond?
De Nederlandse Praktijk Richtlijn (NPR 9998) wordt opgesteld door het Nederlandse normalisatie-instituut (NEN). NEN is verbonden aan het Europese normalisatie-instituut CEN en het mondiale instituut ISO. Bij de actualisatie van de NPR wordt nationale en internationale kennis benut. Dit blijkt onder meer uit de referentielijst in de NPR. Niet altijd is kennis uit andere normen relevant of toepasbaar binnen de NPR. Diverse normen of richtlijnen hebben bijvoorbeeld betrekking op geluid, bouwwerkzaamheden of het gebruik van machines. Dit type trilling kan anders van aard zijn dan een trilling waartegen gebouwen bij een aardbeving bestand moeten zijn.
Deelt u de mening dat de gaswinning in Groningen snel substantieel moet worden afgebouwd, zodat de schade tot een aanvaardbaar minimum beperkt wordt en er een veilige situatie ontstaat?
Vorig jaar heeft het kabinet de gaswinning uit het Groningenveld gemaximeerd op 24 miljard m3 per jaar, met ruimte voor meer winning wanneer het kouder is dan gemiddeld. Het beperken van veiligheidsrisico’s en het zoveel mogelijk voorkomen van schade waren belangrijke overwegingen bij dit besluit. Jaarlijks wordt op 1 oktober bekeken of er nieuwe inzichten zijn die leiden tot heroverweging van dit besluit (het ijkmoment). Zoals ik uw Kamer heb bericht bij brief van 18 april 20173 heb ik, naar aanleiding van een advies van het Staatstoezicht op de Mijnen over de ontwikkeling van de seismiciteit, de voorbereidingen in gang gezet om vanaf het gasjaar 2017–2018 het productieplafond nog eens met 10% te verlagen.
Het bericht dat Siemens eigenaar is geworden van de operatiekamers van het Admiraal de Ruyter Ziekenhuis in Goes |
|
Lilian Marijnissen (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ook geschokt door het bericht dat Siemens eigenaar is geworden van de operatiekamers van het in noodlijdende Admiraal de Ruyter Ziekenhuis (ADRZ) in Goes?1 2
Ziekenhuizen zijn private instellingen en zelf verantwoordelijk voor hun bedrijfsvoering. Het is aan de Raad van Bestuur om, met inbreng van de relevante betrokkenen, besluiten te nemen over wat nodig is om de kwaliteit, continuïteit en toegankelijkheid van zorg te borgen. De Raad van Toezicht van het ziekenhuis dient daar op toe te zien.
Het ziekenhuis blijft op grond van de Wet Kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) te allen tijde eindverantwoordelijk voor de kwaliteit van zorg. De Inspectie voor de Gezondheidszorg ziet daarop toe.
Overigens heeft ADRZ mij laten weten dat er een onderscheid is tussen de eigenaar van het vastgoed en de apparatuur (Siemens) en de «eigenaar» van het klinische zorgproces (het ziekenhuis). ADRZ is en blijft verantwoordelijk voor de zorg en de kwaliteitsbewaking hiervan.
Wat zijn volgens u de risico’s van het feit dat het ADRZ niet langer eigenaar is van de kern van het ziekenhuis, de operatiekamer? Acht u dit een wenselijke ontwikkeling? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat wanneer een ander bedrijf dan het ziekenhuis de eigenaar is van de operatiekamer, de kans aanwezig is dat winst boven kwaliteit van zorg gaat? Hoe kijkt u hier tegen aan?
Nee, ik zie dat niet zo. Zoals ik in het bovenstaande antwoord reeds heb aangegeven, blijft het ziekenhuis te allen tijde eindverantwoordelijk voor de kwaliteit van zorg. De Inspectie voor de Gezondheidszorg ziet daarop toe en spreekt hen daar op aan.
Verzekeraars zijn op basis van hun zorgplicht verantwoordelijk voor het inkopen van goede en betaalbare zorg.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, heeft ADRZ mij laten weten dat Siemens geen invloed heeft op de zorgverlening door ADRZ; Siemens is de eigenaar van het pand en de apparatuur die hiervoor door ADRZ worden gehuurd maar ADRZ is volledig verantwoordelijk voor (en heeft volledige zeggenschap over) het zorgproces.
Deelt u de mening dat ziekenhuizen een publieke functie hebben en commerciële belangen geen rol zouden mogen spelen?
Ziekenhuizen zijn als private instellingen zelf verantwoordelijk voor hun eigen bedrijfsvoering. Dat houdt ook in dat zij zelf verantwoordelijk zijn voor de afspraken met toeleveranciers die de continuïteit, kwaliteit en betaalbaarheid van de dienstverlening aan patiënten kunnen waarborgen. Ik zie niet in waarom een dergelijke afspraak tot slechte zorg zou moeten leiden. Dat is immers niet in het belang van het ziekenhuis of de eigenaar van de operatiekamers. Daarnaast ziet de IGZ toe op de kwaliteit van de zorgverlening en grijpt in als deze in het geding is. Ook zijn verzekeraars op grond van hun zorgplicht verantwoordelijk voor de continuïteit en kwaliteit van zorg.
Overigens heeft het ADRZ mij laten weten dat er door de gekozen constructie (waarin Siemens borg staat voor het tot stand brengen en in stand houden van infrastructuur, die voldoet aan door ADRZ opgestelde specificaties en wordt geleased door het ziekenhuis) een modern en technisch hoogwaardig OK-complex is gerealiseerd waarin de zorg wordt verleend door de zorgprofessionals van ADRZ. Dit was volgens ADRZ anders niet mogelijk geweest.
Acht u de verwevenheid die tussen Siemens en het noodlijdende ADRZ ontstaan is, wenselijk? Op welke manier is dit in het voordeel van de patiënt? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Wat zijn volgens u de gevolgen van de overname van de nieuwbouw van het ADRZ door Siemens voor de kwaliteit en continuïteit van zorg die het ziekenhuis biedt?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kan het ADRZ tegelijkertijd afhankelijk zijn van Siemens en ook met hen onderhandelen over de prijs van medische apparatuur? Komt dit volgens u ten goede aan de patiënt? Kunt u dit toelichten?
Het is aan partijen zelf om de afspraken die zij sluiten zo vorm te geven dat zij de continuïteit, kwaliteit en betaalbaarheid van de zorg aan patiënten kunnen waarborgen. Dat geldt zowel in de situatie dat een ziekenhuis apparatuur of gebouwen koopt of «huurt».
Is er volgens u sprake van een trend dat nieuwbouw van ziekenhuizen gefinancierd wordt door het bedrijfsleven? Zo ja, wat vindt u van deze ontwikkeling? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Ik heb hier geen overzicht van. Zorgaanbieders zijn zelf verantwoordelijk voor hun bedrijfsvoering.
Ziekenhuizen moeten zich houden aan het convenant veilige toepassing van medische technologie in de medisch specialistische zorg (augustus 2016 tweede druk). De IGZ ziet hier op toe. Ik kan mij wel voorstellen dat leasecontracten voor medische apparatuur in meerdere ziekenhuizen voorkomen en wenselijk kunnen zijn. Het onderhoud van de apparatuur en training van professionals om de apparatuur veilig toe te passen kan onderdeel uitmaken van deze contracten en uitgevoerd worden door de betreffende leverancier. Na afschrijving van de apparatuur kan deze worden vervangen door een exemplaar dat voldoet aan de huidige stand van de wetenschap. Het is echter aan het ziekenhuis zelf om hier keuzes in te maken.
Bij hoeveel ziekenhuizen in Nederland wordt het vastgoed gefinancierd door het bedrijfsleven, zoals het geval is bij het ADRZ? Kunt u een overzicht geven?
Zie antwoord vraag 8.
Hoeveel ziekenhuizen hebben op dit moment verregaande samenwerkingsovereenkomsten, waarbij medische apparatuur voor meerdere jaren door een fabrikant wordt geleverd, zoals tussen het ADRZ en Siemens?
Zie antwoord vraag 8.
Erkent u dat ziekenhuizen in financiële problemen in het huidige stelsel worden gedwongen tot fusies of gedeeltelijke overname door het bedrijfsleven? Kunt u dit toelichten?
Het is aan ziekenhuizen zelf om in te spelen op de vele veranderingen die in de zorg gaande zijn. Dat kan door middel van fusies of overnames maar kan ook op andere manieren worden vormgegeven, bijvoorbeeld door een wijziging in de activiteiten waar een ziekenhuis zich primair op richt en/of via andere vormen van samenwerking.
Hoe is het mogelijk dat de financiële positie van het ADRZ nog steeds zo slecht is, dat het ziekenhuis dit soort maatregelen nodig acht?
Zoals ook in het FD-artikel wordt toegelicht, kan deze constructie een alternatief bieden voor financiering van investeringen door banken. Het ADRZ stelt dat zonder een dergelijke constructie zij een dergelijk OK-complex niet had kunnen realiseren op deze termijn.
Ziet u overname door het bedrijfsleven als structurele oplossing voor andere ziekenhuizen, die in financiële problemen verkeren? Kunt u dit toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 11.
Vindt u het wenselijk dat grote bedrijven profiteren van de financiële moeilijkheden van ziekenhuizen? Kunt u dit toelichten?
Ik vind het goed dat ziekenhuizen kijken naar de verschillende alternatieven die voor hen beschikbaar zijn voor de financiering van investeringen om de continuïteit en kwaliteit van zorg te kunnen waarborgen. Ziekenhuizen hebben daarbij een eigen verantwoordelijkheid om de voordelen en de risico’s af te wegen.
Acht u de afspraak dat Siemens de komende tien jaar de medische apparatuur levert voor het ADRZ in overeenstemming met de mededingingsregels? Kunt u dit toelichten?
Het is niet aan mij maar aan de Autoriteit Consument en Markt (ACM) om in concrete gevallen te beoordelen of afspraken verenigbaar zijn met de Mededingingswet. Ten algemene kan niet worden gesteld dat een dergelijke afspraak tussen twee partijen, die bovendien geen concurrenten van elkaar zijn, in strijd is met de Mededingingswet.
Hoe interpreteert u de clausule die in het contact tussen ADRZ en Siemens is opgenomen, waarin staat dat het ziekenhuis vrij is om apparaten van concurrenten te gebruiken? Zou dit niet te allen tijde de basis moeten zijn?
Het is aan partijen zelf om de afspraken die zij sluiten zo vorm te geven dat zij de continuïteit, kwaliteit en betaalbaarheid van de dienstverlening aan patiënten kunnen waarborgen. Een clausule om gebruik te kunnen maken van apparaten van concurrenten kan waarborgen dat de afhankelijkheid van één leverancier wordt beperkt.
Het bericht ‘Zuid-Holland wil lozingen Chemours in Merwede verminderen’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zuid-Holland wil lozingen Chemours in Merwede verminderen» van de NOS van 14 april?1
Ja.
Wat zijn de tot nog toe behaalde resultaten van de acties die u in uw brief d.d. 14 december 2016 (Kamerstuk 28 089 nr.2 heeft toegezegd omtrent de GenX-technologie, waaronder het rapport van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) op basis waarvan de richtwaarde van lozingen wordt afgeleid?
Tegelijk met deze brief stuur ik uw Kamer een brief met de voortgang van de acties waaraan wordt gerefereerd.
Hoe oordeelt u over de zienswijze van de Vereniging van Waterbedrijven in Nederland (VEWIN) als het gaat om risico’s voor de drinkwatervoorziening rondom de installatie van Chemours?
Oppervlaktewater wordt gebruikt voor de productie van drinkwater, en drinkwater is een primaire levensbehoefte en moet van goede kwaliteit zijn. De
drinkwaterbedrijven hebben een belangrijke rol in het monitoren van deze kwaliteit.
Ik waardeer het dat Vewin zich uitspreekt indien de bescherming van de drinkwatervoorziening hierom vraagt. Op basis van informatie over de richtwaarde, de ingediende zienswijze van het drinkwaterbedrijf en de adviezen van de waterbeheerders, waaronder Rijkswaterstaat, is de lozing van GenX-stoffen verder ingeperkt door de provincie (zie ook het antwoord bij vraag 7). Het is een goede zaak dat overheden en drinkwaterbedrijven samenwerken om de kwaliteit van ons oppervlaktewater en drinkwater te beschermen. Dit volgt ook uit de wetgeving en Europese verplichtingen. Op basis van het verdere onderzoek van het RIVM wordt bepaald of nadere aanscherping nodig is om toekomstige risico’s voor de drinkwaterkwaliteit te voorkomen.
Hoe oordeelt u over GenX als alternatief voor perfluoroctaanzuur (PFOA)? In hoeverre is er duidelijkheid over de risico’s van GenX voor de volksgezondheid? Waarom heeft het RIVM in Nederland extra onderzoek nodig en is er al wel een Amerikaans onderzoek dat concludeert dat GenX gevaarlijk is? Kunt u het Amerikaanse onderzoek duiden?
Een bedrijf is primair zelf verantwoordelijk voor de veiligheid van zijn producten en technieken. De overheid kan wel beperkingen opleggen indien vaststaat dat een stof intrinsiek gevaarlijk is («zeer zorgwekkende stof», hierna: zzs) of als bepaalde toepassingen van een stof onveilig zijn.
Voor de introductie van de GenX-techniek in de Verenigde Staten zijn door het bedrijf, in opdracht van de Amerikaanse milieudienst EPA, diverse onderzoeken gedaan naar de effecten die de GenX-stoffen veroorzaken. Deze onderzoeken zijn door het bedrijf ook gebruikt voor de registratie bij het Europees Agentschap voor Chemische stoffen (ECHA) en daardoor toegankelijk voor de Nederlandse overheid. In december heb ik de Kamer een RIVM-rapport toegestuurd waarin geconcludeerd werd dat de huidige emissie van GenX-stoffen naar de lucht naar verwachting geen risico voor omwonenden vormt3. Het RIVM heeft voor haar rapport – naast andere bronnen – gebruik gemaakt van de Amerikaanse studies die beschikbaar zijn in het registratiedossier bij ECHA.
Het RIVM stelt in haar rapport dat de GenX-stoffen, in tegenstelling tot PFOA, niet voldoen aan de criteria om als reprotoxisch (gevaarlijk voor de voortplanting) te worden aangemerkt. Onder meer vanwege dit effect was PFOA aangemerkt als zzs. Daarnaast stelt het RIVM dat niet uitgesloten kan worden dat de GenX-stoffen toch als zeer zorgwekkend moeten worden beschouwd omdat zij in het milieu niet afbreken en mogelijk ophopen in mens of dier (bioaccumulatie). Dit laatste aspect dient verder onderzocht te worden. Hiertoe is in de nieuwe vergunning van het bedrijf een onderzoeksverplichting opgenomen (zie ook het antwoord bij vragen 6 en 7).
Is er vanwege het feit dat GenX geen stof maar een technologie is, waarbij meerdere stoffen gebruikt worden, wel een realistische kans dat GenX als technologie op de Europese lijst van Zeer Zorgwekkende Stoffen komt te staan? Zo ja, wanneer? Zo nee, hoe wilt u hier dan mee omgaan en wat impliceert dat voor de werkwijze van het bedrijf?
Nee, de opzet van de REACH-verordening gaat uit van een beoordeling per stof of groep van stoffen en laat daarom geen ruimte voor het plaatsen van technieken op de zzs-lijst. Aan de andere kant is er ook geen limiet voor het aantal stoffen dat geplaatst wordt, zolang deze stoffen voldoen aan de criteria die voor zzs gelden. Stoffen die in de GenX-technologie worden gebruikt, en die blijken te kwalificeren als zzs, zullen dus onder REACH ook die kwalificatie krijgen.
Het is mijn streven dat bedrijven bij het vervangen van een zzs overstappen naar een stof die niet dan wel duidelijk minder gevaarlijk is. Zo wordt blootstelling aan schadelijke stoffen voorkomen in plaats van dat per geval achteraf oplossingen moeten worden gerealiseerd.
Ziet u (indien nodig) nog andere mogelijkheden voor de provincie Zuid-Holland of ander bevoegd gezag om beperkende maatregelen op te leggen zo lang de situatie over de GenX-technologie onduidelijk is?
De mogelijkheden voor de provincie om maatregelen op te leggen via de vergunning zijn afdoende. Zo kunnen in de vergunning naast lozingseisen ook onderzoeksverplichtingen worden opgenomen. In de definitieve beschikking4 die op 21 april jl. door de provincie is bekendgemaakt, is dat ook gebeurd.
Als systeemverantwoordelijke voor oppervlaktewaterkwaliteit en de openbare drinkwatervoorziening zal de Minister van Infrastructuur en Milieu in lijn met het eerdere advies van Rijkswaterstaat het bevoegd gezag ondersteunen.
Wat vindt u ervan dat de provincie Zuid-Holland, zo lang er nog onduidelijkheid is over de effecten van de GenX, de vergunning van chemiebedrijf Chemours wil aanpassen om de lozing van de hoeveelheid afvalwater met de stof GenX op de Merwede te verminderen? Bent u het eens met deze aanpassing?
Ik ondersteun die aanpassing. In algemene zin is het goed als bedrijven niet meer lozen dan strikt noodzakelijk is en dat steeds beoordeeld wordt of, naar de meest actuele kennis, er geen risico is voor de omgeving en voor de openbare drinkwatervoorziening. In dit geval heeft de provincie geoordeeld, na kennis genomen te hebben van het bij vraag 4 aangehaalde RIVM-rapport, dat het verstandig was om de vergunde emissie te beperken.
Ten behoeve van een nadere risicoduiding is aan het RIVM gevraagd een richtwaarde voor GenX-stoffen in drinkwater af te leiden. Deze is op 16 februari verschenen. Op basis van deze informatie heeft Rijkswaterstaat een advies gegeven aan de provincie om de jaarvracht van GenX-stoffen verder terug te brengen dan de provincie voornemens was te doen. Op 21 april jl. heeft de provincie bekendgemaakt dat zij dit advies overgenomen heeft. Daarnaast heeft Rijkswaterstaat geadviseerd aanvullende gegevens bij het bedrijf op te vragen over de GenX-stoffen, zodat deze gegevens meegenomen kunnen worden in verder wetenschappelijk onderzoek om tot een waterkwaliteitsnorm te komen. Ook dit advies heeft de provincie overgenomen.
In hoeverre is het mogelijk om op een alternatieve wijze, bijvoorbeeld door het opslaan van het afvalwater in tanks, risico’s te beperken in plaats van het wijzigen van de vergunning? Is het verlagen van de hoeveelheid volgens u genoeg om de zorgen van de omwonenden en belanghebbenden weg te nemen? Wat is hiervoor verder nodig?
De jaarvracht van enkele duizenden kilo’s zit in zeer lage concentraties opgelost in het afvalwater. Het gaat dus niet om enkele duizenden liters, maar om vele tienduizenden kubieke meters water. Opslag daarvan is in praktische zin niet uitvoerbaar.
Chemours heeft in de media gemeld te willen investeren in een proefinstallatie om de hoeveelheid GenX-stoffen in het afvalwater verder terug te brengen. Ik kijk uit naar de resultaten daarvan.
De situatie rond de bedrijven DuPont en Chemours blijft mijn volle aandacht houden. Ik heb waardering voor de inspanningen van alle betrokken instanties om de veiligheid van omwonenden te waarborgen en ik hoop dat dit ook de zorgen van omwonenden doet verminderen.
Vindt u het noodzakelijk om zelf verdere acties te ondernemen? Zo ja, welke acties en op welke termijn?
Zoals bij vraag 2 gemeld stuur ik Uw Kamer tegelijk met deze antwoorden een brief met de voortgang van de acties die lopen rond DuPont en Chemours.
In mijn brief van 31 oktober5 heb ik diverse acties aangekondigd omtrent het verder aanpakken van risico’s van chemische stoffen. Voor het AO Externe Veiligheid (geagendeerd voor 28 juni) stuur ik uw Kamer een overzicht van de voortgang daarvan.
Duurzaamheidscriteria voor biomassa |
|
Suzanne Kröger (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat exploitanten van kolencentrales en andere partijen in het Energieakkoord sinds de ondertekening van het akkoord nog geen overeenstemming hebben bereikt over de duurzaamheidscriteria voor biomassa (gelijkwaardig aan het houtkeurmerk FSC zoals afgesproken in het akkoord)?
Nee. Zoals ik heb gemeld in mijn brief van 18 maart 2015 (Kamerstuk 30 196, nr. 300) is er een akkoord bereikt tussen de partijen bij het Energieakkoord over de duurzaamheidscriteria voor vaste biomassa voor energietoepassingen. Er vindt alleen nog overleg plaats met de partijen bij het Energieakkoord over de implementatie van de duurzaamheidscriteria.
Klopt het dat energiebedrijf RWE spoedig zal beginnen met het bijstoken van biomassa in de AMER9-centrale? Zo ja, op welke termijn verwacht u dat RWE hiermee begint?
Ik verwacht dat deze centrale nog dit jaar hernieuwbare energie zal gaan produceren.
Klopt het dat energiebedrijven toestemming hebben gekregen om Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE)+ subsidie te gebruiken voor bijstook middels gebruik van de certificeringsschema’s Sustainable Biomass Partnership SBP en ket keurmerk voor duurzaam bosbeheer PEFC, waarvan bekend is dat ze niet gelijkwaardig zijn aan FSC?
Nee. In mijn brief van 18 maart 2016 (Kamerstuk 31 239, nr. 212) gaf ik aan dat tot de inwerkingtreding van het wettelijke systeem een overgangsregime van kracht is waarin voor de bedrijven een rapportageplicht geldt over de duurzaamheid van de gesubsidieerde biomassa. Bedrijven kunnen daarbij gebruik maken van de aanwezigheid van bepaalde certificaten en/of verificatie voor de criteria duurzaam bosbeheer en broeikasgasemissiereductie.
Een onafhankelijke adviescommissie zal mij gaan adviseren in hoeverre certificaten na het overgangsregime voldoen aan de Nederlandse duurzaamheidscriteria.
Acht u subsidie voor bijstook, zonder dat er overeenstemming tussen SER/Energieakkoord-partijen is over de afgesproken criteria, in lijn met het Energieakkoord?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 is er een akkoord bereikt over de afgesproken criteria.
Kunt u aangeven wanneer de commissie voor certificeringsschema’s, die u in aankondigde, wordt ingesteld en hoe de onafhankelijkheid van deze adviescommissie wordt gegarandeerd?
Op dit moment vinden gesprekken plaats met de beoogde leden. Ik zal uw Kamer binnenkort informeren over de samenstelling.
Deelt u de mening dat de kans op overeenstemming tussen exploitanten van kolencentrales en andere partijen in het Energieakkoord minimaal wordt, indien exploitanten van kolencentrales gesubsidieerd biomassa bij mogen stoken zonder dat overeenstemming is bereikt met de andere partijen uit het Energieakkoord?
Zoals aangegeven in de voorgaande antwoorden is er een akkoord bereikt.
Het bericht dat de boete voor NS en ProRail niet ten koste mag gaan van de reiziger |
|
Rob Jetten (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat de boete voor NS en ProRail vanwege het onderpresteren niet ten koste mag gaan van de reiziger?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten hoe u bewerkstelligt dat de treinreiziger uiteindelijk niet een dubbele rekening betaalt voor het onderpresteren?
De boetes die NS en ProRail betalen worden in samenspraak met de consumentenorganisaties ingezet in het belang van de reizigers. Op 7 april 2016 heeft IenM in het Landelijk Overleg Consumentenbelangen Openbaar Vervoer (Locov) met de consumentenorganisaties afgesproken dat het beschikbare bedrag niet per se meteen besteed hoeft te worden. Het zou ook opgenomen kunnen worden in een «spaarpot», een reizigersfonds. Boetes kunnen daarin opgespaard worden, zodat er mogelijkheden ontstaan om – in overleg met consumentenorganisaties – op enig moment grotere bedragen uit te geven aan nuttige zaken voor de reizigers. In de ontwerpbegroting 2018 is de boete van 2016 toegevoegd. In totaal zit nu € 2,8 miljoen in het reizigersfonds.
Om te waarborgen dat de reiziger niet de dupe wordt van de boete blijft het kwaliteitsniveau op alle prestatiegebieden gelijk. Bovendien zijn over de tariefswijziging voor tweede klas vervoersbewijzen en abonnementen strakke afspraken gemaakt, zodat de rekening van de boete niet bij de reizigers terecht komt.
Deelt u de mening dat de meerprijs voor een rit met de IC-direct niet op zijn plaats is zolang de reiziger geen waar voor zijn geld krijgt? Zo ja, bent u bereid de toeslag voor de IC-direct te schrappen zolang de onderprestatie voortduurt? Zo nee, waarom niet en hoe waarborgt u dan dat de rekening van het onderpresteren niet bij de reiziger terecht komt?
Ik deel deze mening. Om de reizigers op de IC direct tegemoet te komen ben ik voornemens om de toeslag op de IC direct in de daluren op werkdagen en het weekend dit najaar tijdelijk af te schaffen. Ook ben ik voornemens om de mensen die een abonnement «Altijd Toeslag-vrij» hebben, tegemoet te komen door een deel van hun abonnementskosten terug te geven.
De reden om de toeslag in de spits ongemoeid te laten is omdat dit naar verwachting tot grotere drukte in de spits leidt, met extra overlast voor de reizigers tot gevolg. Verder is het van belang om op te passen dat door het afschaffen van de toeslag de treinen in de randen van de spits niet te druk worden. In de overgang tussen spits en dal zou daarom een korting gelden op de toeslag. Het streven is om de maatregel in het najaar uit te voeren. Het is daarbij interessant om te zien of hiermee de spits kan worden ontlast. Het voorstel wordt deze zomer, in overleg met de consumentenorganisaties, verder uitgewerkt.
Omdat de maatregel betaald wordt uit het reizigersfonds is deze tijdelijk. Als het geld op is, houdt de maatregel op. De maatregel is geen oplossing voor de ondermaatse prestaties op de HSL-Zuid. Daarom blijf ik sturen op betere prestaties via de prestatieafspraken met NS en ProRail en door te investeren in de infrastructuur van de HSL-Zuid. Indien een trein uitvalt of significante vertraging oploopt kan de reiziger zijn geld terugvragen bij NS.
De toekomstige functie van toegepast onderzoek |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het pleidooi van de collegevoorzitter van de Technische Universiteit (TU) Eindhoven in onder meer Link Magazine over het verdelen van de toegepaste onderzoeksorganisaties TO2 over de (technische) universiteiten?1
Ja.
Hoe waardeert u dit voorstel en kunt u dit toelichten?
Ik waardeer het dat de heer Mengelers een bijdrage levert aan de discussie over de wijze waarop het kennisveld het best georganiseerd kan worden. Een optimale samenwerking van de belangrijke partners in het kennisveld (universiteiten, organisaties voor toegepast onderzoek (TO2), andere kennisinstituten en hogescholen) is immers van groot belang om tot nieuwe kennis en innovatie te komen.
Hoe verhoudt zich dit voorstel met het rapport evaluatie toegepaste onderzoeksorganisaties TO2 (Kamerstuk 32 637, nr. 274) dat u op 8 maart 2017 naar de Kamer stuurde? Op welke termijn verwacht u een reactie te geven op de evaluatie en op de nieuwe strategische plannen en het strategisch kader?
Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer op 8 maart jl. (Kamerstuk 32 637, nr. 274) zal ik, namens het kabinet, in een later stadium een reactie geven op de evaluatie, de nieuwe strategische plannen van de organisaties voor toegepast onderzoek (TO2) en het TO2 strategisch kader. Dit geldt ook voor het nog te ontvangen AWTI-advies over toepassingsgericht onderzoek.
Hoe verhoudt zich dit voorstel met het binnenkort te verschijnen rapport van de Adviesraad voor wetenschap, technologie en innovatie (AWTI) over de toekomstige functie van toegepast onderzoek en de rol van de overheid daarin? Op welke termijn verwacht u een reactie te geven op dit rapport?
Zie het antwoord bij vraag 3.
Is er volgens u een reden om te veronderstellen dat de universiteiten naar uw oordeel beter (effectiever en/of efficiënter) zijn dan de toegepaste kennisinstellingen in valorisatie en het overbruggen van de kloof tussen wetenschap en praktijk?
Zowel voor universiteiten als voor de organisaties voor toegepaste onderzoek (TO2), en ook voor de andere kennisinstituten en hogescholen is valorisatie een belangrijke opgave. De verschillende partijen zullen hier in samenhang met elkaar invulling aan geven. Een goede samenwerking tussen TO2 en de universiteiten heeft daarbij al langer de aandacht. Er zijn inmiddels ook mooie voorbeelden van grootschalige samenwerking tussen universiteiten, organisaties voor toegepast onderzoek en bedrijven zoals bij QuTech en Solliance.
Kunt u schetsen hoe het pleidooi van de collegevoorzitter van de TU Eindhoven zich verhoudt tot de governance van toegepast onderzoek in de landen om ons heen (met name het Verenigd Koninkrijk, België, Duitsland, Frankrijk en de Scandinavische landen)? Wat is daar de positie van de toegepaste onderzoeksinstellingen en hoe ontwikkelt die positie zich structureel en financieel?
De AWTI heeft in de voorbereiding van haar advies over het toepassingsgericht onderzoek door Technopolis een verkenning laten doen naar de situatie in de omliggende landen. Ik zal hier in de kabinetsreactie op het AWTI-advies op ingaan.
Welke effecten zou u verwachten op het topsectorenbeleid indien de toegepaste onderzoeksinfrastructuur bij de universiteiten zou worden belegd? Kunt u dat toelichten?
Het topsectorenbeleid streeft naar een integrale benadering over de kennisketen en meer samenwerking tussen partijen. Een goed gebruik van de bestaande netwerken is daarbij belangrijk.
De organisaties voor toegepast onderzoek spelen hierbij een belangrijke rol. De beste vormgeving van de samenwerking is daarbij nog nader te bezien. In de kabinetsreactie op de evaluatie, de nieuwe strategische plannen van de organisaties voor toegepast onderzoek en het TO2 strategisch kader kom ik hier, zoals aangegeven bij antwoord 3, op terug.
Signalen omtrent het stalsysteem ‘koeientuin’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het stalsysteem «koeientuin»?
Ja.
Is het waar dat in deze stal geen strooisel gebruikt wordt en dat dit stalsysteem daardoor niet gebruikt kan worden op een biologisch melkveebedrijf? Zo ja, waarom niet en kunt u een toelichting geven op de inhoudelijke argumenten waarom dit systeem niet geschikt zou zijn voor een biologisch melkveebedrijf? Zo nee, hoe komt het dat dit misverstand in de praktijk aan de orde is?
Ja, de koeientuin is een melkveestal zonder strooisel maar met een zachte kunststofvloer.
Gebleken is dat de koeientuin niet voldoet aan de huidige Europese biologische productieregels voor wat betreft de verplichte aanwezigheid van strooisel bestaande uit stro of andere geschikte natuurlijke materialen.
Wat vindt u van de situatie dat nieuwe stalconcepten, ontwikkeld vanuit de koe om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te hebben, tegengewerkt worden door bestaande regels? Wat wilt u hieraan doen? Is er mogelijkheid tot een proefstalstatus? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft aan de Europese Commissie verzocht om een individuele ontheffing van de verplichte aanwezigheid van strooisel. Daarbij heeft Nederland gewezen op de innovatieve aspecten van de koeientuin waarbij de ethologische behoeften van de dieren centraal staat en op het feit dat de Universiteit van Wageningen in de koeientuin onder meer onderzoek doet naar het gedrag van de dieren.
De Europese Commissie heeft dit verzoek echter afgewezen. Ze ziet in de huidige Europese verordening geen juridische grondslag om in dit geval een uitzondering op de biologische regels (tijdelijk) toe te staan, ook niet als proefstal. Ook vindt de Europese Commissie dat een kunststofvloer zonder strooisel van stro of andere geschikte natuurlijke materialen niet in overeenstemming is met de biologische principes.
In de voorstellen voor een herziening van de verordening voor de biologische landbouw waarover door de Raad, het Europees parlement en de Europese Commissie in triloog wordt onderhandeld, wordt voorzien in de mogelijkheid dat de Europese Commissie biologische productieregels kan wijzigen vanwege de aanpassing aan technische ontwikkelingen. Indien de triloog-onderhandelingen succesvol worden afgerond, zou deze bepaling voor de toekomst (na 2019) een mogelijke oplossing kunnen bieden. Ik betreur het dat een dergelijke innovatieve ontwikkeling in de biologische sector hierdoor wordt belemmerd.
Komt deze situatie alleen in de biologische sector voor of ook bij de gangbare bedrijven?
De Europese eis inzake verplichte aanwezigheid van strooisel bestaande uit stro of andere natuurlijke materialen heeft alleen betrekking op de biologische sector.
De geplande sluiting van Den Bongerd in Oss |
|
Peter Kwint (SP), Lilian Marijnissen (SP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over de sluiting van Den Bongerd?1
Mijn beeld van de voorgenomen sluiting is dat het een weloverwogen besluit is, in lijn met de doelen van passend onderwijs. De inzet van de centrale directie van Het Hooghuis, waar Den Bongerd onder valt, en het samenwerkingsverband in de regio, is om meer leerlingen onderwijs te bieden op een reguliere school. Hiertoe wordt de expertise van Den Bongerd naar de scholen toegebracht, in plaats van dat de leerlingen naar de expertise gaan, zoals nu het geval is. Het voornemen is om Den Bongerd per augustus 2019 te sluiten. Dit tijdpad biedt ruimte voor een zorgvuldige overgang van de expertise van Den Bongerd naar de reguliere scholen. Bovendien heeft de sluiting met dit tijdpad geen gevolgen voor leerlingen die nu onderwijs volgen op Den Bongerd. Het gaat namelijk om een locatie waar leerlingen tijdelijk, maximaal twee jaar, naartoe gaan. Het zijn leerlingen die zijn ingeschreven bij een reguliere school en die in principe ook teruggaan naar die school.
Deelt u de mening dat sluiting onverantwoord is als er geen draagvlak is vanuit leerlingen, personeel en ouders? Wat vindt u ervan dat geen van de betrokken leerkrachten van deze school om hun mening is gevraagd? Wat vindt u ervan dat geen van de betrokken ouders en leerlingen om hun mening is gevraagd?
Met u ben ik van mening dat het belangrijk is om ouders, leerlingen en personeel in een vroeg stadium te betrekken bij het voornemen en de besluitvorming over de sluiting van een voorziening. In formele zin is dat ook gebeurd. Ouders, leerlingen en personeel van Het Hooghuis geven via de medezeggenschap advies bij de totstandkoming van het besluit. Een aantal gespecialiseerde docenten is daarnaast ook betrokken geweest bij de uitwerking. De MR-geledingen van de verschillende locaties van Hooghuis werden gedurende het proces geïnformeerd, net als de gemeente. De centrale directie van het Hooghuis heeft aangegeven deze communicatie met alle betrokken serieus te nemen.
Deelt u de mening dat de medezeggenschap instemmingsrecht moet hebben over een dergelijk ingrijpend besluit? Zo ja, deelt u de mening dat sluiting geen doorgang kan vinden indien de medezeggenschap niet instemt? Bent u bereid om na te gaan hoe dat, in het geval van Den Bongerd, al dan niet gebeurd is?
Zoals ik eerder heb toegelicht in de Kamerbrief over de voortgang van de uitvoering van de maatregelen leerlingendaling van 28 oktober 2016, zie ik geen aanleiding voor het gelijktrekken van het instemmingsrecht bij sluiting van een school. Op basis van de Wet medezeggenschap op scholen, heeft de medezeggenschap adviesrecht bij het sluiten van een school (artikel 11c, WMS), geen instemmingsrecht. Dat neemt niet weg dat ik het belangrijk vind dat leerlingen, ouders en personeel in een vroeg stadium worden betrokken bij dit type besluiten. Zoals in het antwoord op vraag 2 staat, zijn het bestuur en de medezeggenschapsraad in gesprek over het voorgenomen besluit.
Hoe verhoudt de aangekondigde sluiting van deze school zich tot het streven dat er voor elk kind passend onderwijs moet zijn?
Het samenwerkingsverband passend onderwijs dient een samenhangend geheel aan ondersteuningsvoorzieningen te bieden voor alle leerlingen in de regio. De invulling van deze voorzieningen kan verschillen en hierover wordt overleg gevoerd met de betrokken scholen, de ondersteuningsplanraad en de gemeente. De inzet is om de expertise van Den Bongerd te koppelen aan de reguliere scholen binnen het samenwerkingsverband. Dat biedt kansen om meer leerlingen en leerkrachten te laten profiteren van de expertise die beschikbaar is bij het personeel van Den Bongerd. Zoals de centrale directie en het samenwerkingsverband aangeven, gaat het om een herschikking van expertise en voorzieningen, niet om het schrappen daarvan. Dat neemt niet weg dat met het oog op het belang van individuele leerlingen een zorgvuldig traject nodig is. Het gekozen tijdpad, met het voornemen om in augustus 2019 te sluiten, biedt daar ruimte voor.
Deelt u de mening dat juist ook de kleinschaligheid van een gebouw veiligheid biedt voor kinderen die extra hulp en begeleiding nodig hebben, gezien in het licht dat Den Bongerd een kleinschalige school is, een locatie die het Hooghuis wil opheffen om op reguliere onderwijslocaties met zogenaamde «koersklassen» te gaan werken?
Ik ben van mening dat sommige leerlingen baat kunnen hebben bij een kleinschalige onderwijsomgeving. Dat betekent niet automatisch een apart en/of klein gebouw. Ook binnen grote scholen zijn mogelijkheden om een kleinschalige onderwijsomgeving te creëren voor leerlingen die daar baat bij hebben. Dat kan bijvoorbeeld door middel van het inrichten van speciale klassen in reguliere scholen. We zien dat op meer plekken gebeuren als een manier om meer leerlingen een passende plek te bieden op een reguliere school. Ook binnen het samenwerkingsverband in Oss en omgeving zijn al meer van deze speciale klassen, ook voor leerlingen met een auditieve- en communicatieve beperking. De ervaringen hiermee zijn positief.
Hoe oordeelt u over het feit dat het aangekondigde besluit tot sluiting tot zoveel commotie leidt, zoals de oprichting van een actiecomité, een aantal acties en duizenden handtekeningen via de website www.bongerdmoetblijven.nl?
De centrale directie van Het Hooghuis heeft aangegeven de communicatie met het personeel, ouders en leerling serieus te nemen. Een aantal personeelsleden van Den Bongerd is betrokken bij de uitwerking en voorbereiding van de inrichting van de koersklassen op reguliere scholen. Daarnaast is en wordt voorzien in informatie aan andere personeelsleden, ouders en leerlingen en worden medezeggenschap van de school en het samenwerkingsverband (ondersteuningsplanraad) betrokken. Ik ga ervan uit dat de onrust door deze gerichte communicatie zal afnemen en er begrip en draagvlak voor dit besluit zal ontstaan.
Bent u bereid om met het bestuur in gesprek te gaan, teneinde sluiting van Den Bongerd te voorkomen?
Daartoe zie ik, met het oog op wat ik u in voorgaande beantwoording heb toegelicht, geen aanleiding.
EU watertaxi's die 8500 migranten redden |
|
Geert Wilders (PVV), Sietse Fritsma (PVV), Vicky Maeijer (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «In drie dagen 8.500 migranten bij Libië gered»?1
Ja.
Hoeveel migranten zijn er de afgelopen drie dagen opgepikt door boten van respectievelijk Frontex, de Italiaanse kustwacht, particuliere hulporganisaties en vrachtschepen?
Uit gegevens die de Italiaanse overheid en Frontex openbaar hebben gemaakt, blijkt dat rond het paasweekend meer dan 8000 migranten zijn gered op de Middellandse Zee. Het aantal migranten dat is gered door schepen die zijn ingezet in Frontex operaties, bedraagt meer dan 1400. De rest van de migranten is gered door schepen van de Italiaanse autoriteiten, ngo’s en overige schepen in de buurt.
Hoe ver van de Libische kust werden de verschillende reddingsoperaties uitgevoerd?
Het kabinet beschikt niet over gedetailleerde informatie over alle reddingsoperaties die in het paasweekend door verschillende schepen zijn uitgevoerd. Het beeld van het afgelopen jaar is dat de meeste reddingsoperaties in de centraal Middellandse Zee uitgevoerd worden in het zoek- en reddingsgebied van Libië. Dit gebied beperkt zich niet tot de Libische territoriale wateren maar omvat voor een belangrijk deel ook internationale wateren. De Libische (reddings)autoriteiten hebben onvoldoende capaciteit om de migratieproblematiek het hoofd te bieden. De Libische kustwacht wordt daarom door de EU en individuele lidstaten ondersteund door middel van trainingen en capaciteitsopbouw.
Waar zijn de migranten aan land gebracht?
De migranten zijn aan wal gebracht in Italië.
Verblijven zij nu in besloten opvangcentra?
Migranten die aan land worden gebracht, worden volgens de hotspot-procedures geregistreerd, geïdentificeerd en opgevangen. In beginsel dient de identificatie, de registratie en een check op veiligheidsaspecten in nationale en internationale politiedatabases te hebben plaatsgevonden alvorens een migrant de hotspot verlaat. Na deze screening wordt dan bezien welk spoor de migrant moet volgen: instromen in de nationale asielprocedure, herplaatsingskandidaat naar een andere lidstaat of terugkeer, eventueel gepaard gaande met vreemdelingendetentie.
Kunt u uitsluiten dat er zich terroristen tussen deze migranten bevinden?
Er kan niet uitgesloten worden dat terroristen misbruik maken van illegale migratiestromen om de EU binnen te komen. Lidstaten nemen echter maatregelen om eventuele terroristen te identificeren. Migranten die de EU buitengrenzen illegaal oversteken en aan land komen, worden volgens de procedures in de hotspots geïdentificeerd en geregistreerd. Ook vinden er veiligheidschecks plaats. Lidstaten worden hierbij ondersteund door de Europese agentschappen. Zo heeft Europol medewerkers in de hotspots gestationeerd. Deze experts verzamelen in de uitvoering van hun werkzaamheden ook mogelijke signalen op terrein van terrorisme. In aanvulling op het werk van Frontex voeren de experts van Europol een tweede check uit op die migranten waarbij daar aanleiding toe bestaat. Tevens wordt geverifieerd of deze personen in de eigen database voorkomen.
Deelt u de mening dat dit EU-beleid een aanzuigende werking heeft omdat de migranten naar de EU worden gebracht in plaats van linea recta terug naar Libië te worden gestuurd?
Voor het kabinet is het evident dat mensen in nood op zee geholpen moeten worden in lijn met de verplichtingen onder het internationaal zeerecht. In de kern komt het er op neer dat alle schepen verplicht zijn mensen in nood aan boord te brengen en hen in de dichtstbijzijnde veilige haven aan wal te brengen. Dat kunnen havens in Italië zijn of aan de Noord-Afrikaanse kust. Zoals helaas blijkt, misbruiken de criminele mensensmokkelaars deze situatie door bijvoorbeeld bootjes met te weinig brandstof de zee op te sturen. Deze modus operandi brengt de levens van migranten ernstig in gevaar en leidt tot slachtoffers.
Op EU niveau wordt daarom op verschillenden kanalen inzet gepleegd om illegale migratie en smokkel vanuit Libië tegen te gaan. De samenwerking met Libië maakt onderdeel uit van een alomvattende aanpak die bestaat uit verschillende activiteiten en inspanningen langs de gehele migratieroute: in de herkomstlanden, transitlanden en de Noord-Afrikaanse landen van vertrek richting Europa. Activiteiten in Libië zijn vooral gericht op de versterking van de Libische autoriteiten en in het bijzonder de Kustwacht, versterking van het beheer van de zuidelijke grens, het verbeteren van de situatie van migranten in de Libische opvangcentra en het bevorderen van terugkeer vanuit Libië naar herkomstlanden. De Europese Commissie en EU-lidstaten werken hier nauw in samen met UNHCR en IOM.
Bent u voornemens om nu eindelijk de Nederlandse grenzen te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Afgezien de vraag of het hermetisch afsluiten van de Nederlandse grenzen praktisch en juridisch haalbaar is, vindt het kabinet dat deze schijnbaar simpele oplossing niet alle risico’s voor de samenleving zal wegnemen. In plaats daarvan neemt het kabinet, zowel bilateraal als in EU verband, een groot aantal maatregelen om de risico’s ten aanzien van de veiligheid in Nederland te beperken en waarbij Nederland, conform EU en internationale verplichtingen, ook bescherming kan bieden aan asielzoekers die deze bescherming daadwerkelijk nodig hebben.
Het bericht dat het LUMC zich inzet om vluchtelingen aan een baan te helpen |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «LUMC biedt vier vluchtelingen opleidingsplaats aan»?1
Het is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van opleidings- en zorginstellingen om ervoor te zorgen dat er met het oog op de toekomstige zorgvraag voldoende opleidingsplaatsen met bijbehorende praktijkplaatsen beschikbaar zijn.
Daarbij is er geen onderscheid tussen in Nederland geboren studenten en studenten met een verblijfsvergunning.
Van het LUMC hebben wij begrepen dat het hier een initiatief betreft om extra opleidingsplaatsen te creëren en in te vullen voor beroepen waar tekorten aan worden voorzien. Tevens beoogt het LUMC met dit initiatief mensen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt te helpen bij het vinden van een passende baan. Dit traject sluit aan bij het zogeheten «Participatieloket» waarvoor het LUMC samenwerkt met re-integratiebedrijf DZB Leiden en uitkeringsinstituut UWV. Ik waardeer de inspanning van het LUMC in dit verband.
Vindt u het de taak van een ziekenhuis om opleidingsplaatsen voor vluchtelingen te creëren?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel extra geld gaat er naar de taallessen, taalstages en begeleiding van deze vluchtelingen en waar komt dat geld vandaan?
Het LUMC geeft aan dat besloten is om voor zowel de opleiding tot verpleegkundige niveau 4 als voor de opleiding tot doktersassistent niveau 4 besloten twee extra praktijkplaatsen te creëren. In samenwerking met het ID-College gaat het LUMC deze studenten via een beroepsbegeleidende leerweg (bbl) opleiden. Deze bbl-opleidingen vallen onder de reguliere bekostiging. Deze praktijkplaatsen komen in aanmerking voor een vergoeding uit het stagefonds. De betreffende studenten krijgen een werknemersaanstelling en bijbehorend salaris bij het LUMC voor de duur van hun opleiding. Aangezien het maatwerktrajecten betreft is het op voorhand volgens partijen nog niet te zeggen wat de benodigde extra inspanningen en begeleiding zullen zijn. De eventuele kosten van deze extra inspanningen en begeleiding leveren het LUMC en het ID-College uit eigen middelen. Voor eventuele out of pocket kosten heeft het Participatieloket een klein budget.
Deelt u de mening dat opleidingsplaatsen voor alle mogelijke kandidaten beschikbaar dienen te zijn en niet alleen voor vluchtelingen? Zo ja, gaat u het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) hierop aanspreken? Zo nee, waarom niet?
Het betreft hier bbl-plekken, waarbij de studenten een arbeidscontract krijgen en waarbij de werkgever (in casu het LUMC) bepaalt wie zij aannemen en welk aannamebeleid zij hanteren. Vervolgens wordt in samenwerking met het ID-College een mbo-opleiding verpleegkunde verzorgd. Er is feitelijk geen sprake van een verdringingseffect doordat het gaat om extra opleidingsplekken.
Mbo-instellingen hebben een wettelijke taak om de toegankelijkheid van het onderwijs te borgen, in het bijzonder voor kansarme groepen. Dit traject past daar goed bij.
Wordt op deze manier de numerus fixus voor de verpleegkundigen-opleidingen omzeild? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Het gaat hier om verpleegkundigen niveau 4. Hiervoor bestaat geen numerus fixus.
Wanneer gaat u een einde maken aan de voorrangsregelingen voor vluchtelingen?
Zie het antwoord op vraag 4
Het bericht dat de VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR wil dat Europese lidstaten stoppen met het terugsturen van asielzoekers naar Hongarije |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «UNHCR urges suspension of transfers of asylum-seekers to Hungary under Dublin»?1
Ja.
Stuurt Nederland nog mensen terug naar Hongarije onder de Dublin-akkoorden? Zo ja, waarom gebeurt dit nog?
Nederland draagt momenteel geen asielzoekers over aan Hongarije, in het kader van de Dublinverordening. Dat heeft onder andere te maken met een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State2, en de interpretatie van Hongarije van de artikelen in de Dublinverordening waarin staat omschreven welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Daarnaast roept de nieuwe Hongaarse wetgeving over de inrichting van asielprocedures, die op 28 maart 2017 in werking is getreden, vragen op over de verenigbaarheid met het Europese recht. De Europese Commissie is met Hongarije in gesprek om er voor te zorgen dat de Hongaarse wetgeving in lijn komt met het Europese asielrecht.3
Bent u bereid te stoppen met het toepassen van de Dublin-akkoorden met betrekking tot Hongarije zolang dit land niet voldoet aan de standaarden van het Europees- en internationaal recht? Zo ja, op wat voor termijn bent u bereid hiermee te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat Hongarije zich, ook in haar asielbeleid, aan Europees- en internationaal recht moet houden?
Ja.
Op welke wijze heeft Nederland zich in 2015/2016 in Europees- en bilateraal verband ingezet om ervoor te zorgen dat Hongarije haar beleid aanpaste, zodat het wel in overeenstemming zou zijn geweest met Europees- en internationaal recht?
Het is de taak van de Europese Commissie om toe te zien op naleving van het EU-recht door iedere lidstaat. Met betrekking tot de naleving van het EU-asielrecht door Hongarije heeft de Commissie inmiddels meerdere inbreukprocedures gestart, en is de Commissie met Hongarije in gesprek om er voor te zorgen dat de Hongaarse wetgeving in lijn komt met het Europese asielrecht.
Ook tijdens politieke en ambtelijke contacten met Hongarije komt dit onderwerp aan de orde. In deze contacten maakt Nederland duidelijk dat het meent dat Hongarije met dergelijke stappen niet handelt in de geest van fundamentele waarden van de Unie als rechtsstatelijkheid, eenheid en solidariteit. Meer specifiek sprak de Minister van Buitenlandse Zaken de Hongaren tijdens zijn bezoek in 2016 aan op hun Europese verplichtingen om vluchtelingen op te nemen. Eveneens wordt duidelijk gemaakt dat het kabinet zich blijft inzetten voor een constructieve en solidaire aanpak van het thema migratie en zich zal blijven uitspreken tegen initiatieven op migratieterrein die afbreuk doen aan genoemde fundamentele waarden.
Bent u bereid de inzet van Nederland in Europees- en bilateraal verband te vergroten om ervoor te zorgen dat Hongarije haar beleid aanpast, zodat het wel in overeenstemming is met Europees- en internationaal recht? Zo nee, waarom niet?
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 5, is dit al de inzet van het kabinet.
Hoe beoordeelt u de voorstellen die de UNHCR in december presenteerde aan de Europese Unie, om het Europese asielsysteem te verbeteren?
Het kabinet vindt het huidige asielbeleid in de EU zeker voor verbetering vatbaar. Ook de Europese Commissie is zich bewust van de noodzaak hiervan. De Europese Commissie heeft daarom verschillende wetgevende voorstellen gepresenteerd tot herziening van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel (GEAS). Bij de voorbereiding van deze voorstellen zijn ook partijen geconsulteerd die veel expertise hebben op dit vlak, zoals de UNHCR.
Net als de UNHCR is het kabinet van mening dat het migratievraagstuk een integrale aanpak vereist die zowel ziet op de interne dimensie van migratie (GEAS) als de externe dimensie van migratie (samenwerking met derde landen en opvang in de regio). Deze integrale aanpak heeft het kabinet uitgebreid beschreven in zijn brief aan de Tweede Kamer van 8 september 2015.4 De voorstellen van de UNHCR op het gebied van het GEAS bevatten elementen die onderdeel zijn van de inzet van het kabinet bij de bespreking van de Europese wetgevende voorstellen, zoals het streven naar efficiënte en gestroomlijnde asielprocedures. Met de UNHCR wordt ook van gedachten gewisseld over hun voorstellen en, daar waar standpunten in elkaars verlengde liggen, over een navenante vormgeving van het GEAS.
Deelt u de mening dat het huidige asielbeleid in de EU tekort schiet? Zo ja, in hoeverre bent u bereid serieus te kijken naar de alternatieven die door partijen met veel expertise, zoals de UNHCR, worden voorgesteld?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat klimaatlasten oneerlijk zijn verdeeld |
|
Sandra Beckerman |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat vooral de armste gezinnen relatief het meest bijdragen aan klimaatbeleid, terwijl het de hoogste inkomens zijn die de meeste schade aan het klimaat veroorzaken?1
In het rapport van CE Delft, dat in het bericht wordt aangehaald, is gekeken naar hoe de kosten van klimaatbeleid neerslaan bij huishoudens. Hieruit komt het beeld naar voren dat huishoudens met een hoger inkomen in absolute termen het meeste bijdragen aan energiebelasting, de Opslag Duurzame Energie, accijnzen op benzine en diesel en kosten van maatregelen om CO2 te besparen, maar dat huishoudens met een laag inkomen hier in relatieve termen meer aan kwijt zijn. Dit komt met name omdat lage inkomens in vergelijking met hogere inkomens een groter deel van hun inkomen besteden aan primaire behoeften, zoals in dit geval de afname van gas en elektriciteit.
Het is belangrijk om deze kosten in perspectief te zien van de totale verdeling van lasten tussen arm en rijk en de totale koopkrachtontwikkeling van huishoudens. Dit gebeurt in relatie tot het algehele koopkrachtbeeld. Het rapport van CE Delft wijst op het belang van een betaalbare klimaat- en energietransitie. Dat is ook één van de boodschappen van de Energieagenda die het kabinet op 7 december 2016 heeft gepresenteerd: de klimaat- en energietransitie kan alleen draagvlak genieten en slagen als deze ook betaalbaar is en blijft. Om die reden heeft het kabinet in de Energieagenda aangegeven een voorkeur te hebben om na afloop van het Energieakkoord te sturen op één doel (CO2-reductie) in plaats van drie doelen (CO2-reductie, energiebesparing en hernieuwbare energie). Door te sturen op CO2-reductie komt de meest optimale en kosteneffectieve mix van energiebesparing, hernieuwbare energie en andere CO2-arme opties in de markt tot stand.
Deelt u de mening van onder ander Milieudefensie dat om ambitieus klimaatbeleid mogelijk te maken het van essentieel belang is de lasten en lusten eerlijk te verdelen?
De klimaat- en energietransitie vraagt grote inspanningen van burgers, bedrijven en overheden, en daarnaast ook forse investeringen. Die komen er alleen als er voldoende zekerheid wordt geboden door middel van een helder langetermijnperspectief, met draagvlak in de samenleving. Een eerlijke verdeling van lasten en lusten speelt hierbij een belangrijke rol.
Hoe oordeelt u over de verwachting dat deze ongelijkheid in lastenverdeling alleen maar toe gaat nemen naarmate de kosten voor klimaatbeleid hoger worden? Ziet u hierin extra aanmoediging om zo snel mogelijk tot een duidelijk actieplan ten aanzien van klimaatbeleid te komen?
Deze verwachting gaat uit van een ongewijzigde systematiek in het beleid, terwijl deze in werkelijkheid aan verandering onderhevig is. Met het Energieakkoord is een eerste onomkeerbare stap gezet richting een CO2-arme economie. Hierbij is ook aandacht voor huishoudens met minder besteedbaar inkomen. Zo geeft de Minister voor Wonen en Rijksdienst met zijn brief van 11 november 2016 (Kamerstuk 30 196, nr. 483) aan dat nadere wettelijk maatregelen worden uitgewerkt gericht op het verbeteren van de energetische kwaliteit van de corporatiewoningen. De effecten op de woonlasten (huur en energie) zullen daarbij uitdrukkelijk worden betrokken.
Momenteel wordt door het kabinet gewerkt aan de verdere uitwerking van de Energieagenda. In dit kader worden onderzoeken uitgevoerd en worden per functionaliteit transitiepaden uitgewerkt naar een CO2-arme maatschappij in 2050. Dit gebeurt in samenspraak met alle betrokken partijen in de samenleving. Betaalbaarheid, maar ook thema’s als maatschappelijk draagvlak en ruimtelijke inpasbaarheid spelen in deze uitwerking een belangrijke rol. Deze transitiepaden kunnen een volgend kabinet helpen bij het nader vormgeven van de benodigde klimaat- en energietransitie en dienen als basis voor het Integraal Nationaal Energie- en Klimaatplan, dat Nederland uiterlijk op 1 januari 2018 in concept moet indienen bij de Europese Commissie.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat de kosten voor klimaatschade worden betaald door de grootste vervuilers, zoals de industrie?
Het is van belang dat er voor de industrie prikkels zijn om te investeren in CO2-reducerende maatregelen. Hiervoor zet het kabinet allereerst in op een versterkt Europees emissiehandelssysteem (ETS). Met de positie die de Europese bewindspersonen in de Milieuraad op 28 februari jl. zijn overeengekomen, wordt onder andere ingezet op versterking van het ETS door op Europees niveau, via de marktsstabiliteitsreserve, een surplus aan rechten te schrappen. Op 6 april jl. heb ik de Kamer tevens geïnformeerd over een voorstel van de energie-intensieve industrie voor energiebesparingsmaatregelen in het kader van het Energieakkoord (Kamerstuk 30 196, nr. 542). Het voorstel leidt ertoe dat bedrijven investeren in de vermindering van hun energieverbruik, en daarmee de CO2-uitstoot. Daarnaast worden als onderdeel van de uitwerking van de Energieagenda aanvullende beleidsmaatregelen verkend, die de transitie in de industrie verder kunnen ondersteunen.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat de lagere inkomens niet onevenredig hard worden belast door stijgende energierekeningen? Deelt u de mening dat oplossingen gezocht moeten worden in bijvoorbeeld investeringen in woningisolatie, zonder daarbij de huren te laten stijgen, zoals ook geopperd door Milieudefensie?
Zoals aangegeven in de antwoorden op vragen 1 en 3 is het van belang dat de klimaat- en energietransitie betaalbaar blijft en is er hierbij aandacht voor huishoudens met een lager inkomen, bijvoorbeeld via beleid gericht op energiebesparende maatregelen voor corporatiewoningen. Bij de uitwerking van een wettelijke verplichting voor woningcorporaties worden de effecten op de woonlasten (huur en energie) betrokken. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal uw Kamer voor de zomer informeren over de verdere uitwerking en de daarvoor benodigde investeringen van corporaties en de effecten daarvan.
Bent u bereid te onderzoeken op welke wijze ambitieus klimaatbeleid zo vormgegeven kan worden dat dit op het breedst mogelijke draagvlak kan rekenen onder de gehele bevolking?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, is dit onderdeel van de uitwerking van de Energieagenda. Voorafgaand aan de Energieagenda is de Energiedialoog gehouden, waarbij iedereen – van grote multinationals tot individuele burgers – in de gelegenheid is gesteld om input te leveren voor het klimaat- en energiebeleid. Deze dialoog is sindsdien niet meer gestopt. We bekijken samen met lokale overheden hoe alle lagen van de bevolking ook in de toekomst bij het beleid betrokken kunnen blijven. Op deze manier kan een zo breed mogelijk draagvlak worden gerealiseerd.
De hoge belasting die letselschadeslachtoffers moeten betalen omdat de vergoeding vanwege letselschade als vermogen wordt gezien |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitzending van Radar van 10 april jongstleden, waaruit blijkt dat slachtoffers van letselschade, die hiervoor een vergoeding hebben gekregen, op verschillende manieren financieel worden getroffen door al dan niet gewijzigde (belasting)wetgeving?1
Het feit dat slachtoffers van letselschade die hiervoor een vergoeding hebben gekregen te maken kunnen krijgen met de gevolgen die dat heeft op grond van de wetgeving die geldt voor de inkomstenbelasting en het recht op toeslagen is al vaker onder mijn aandacht gebracht. In die zin bevatte de uitzending van Radar geen nieuwe elementen. In mijn reactie op de verdere vragen ga ik nader in op deze gevolgen.
Vindt u het terecht dat ontvangers van een letselschadevergoeding hun recht op huur- en zorgtoeslag verliezen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Huurtoeslag en zorgtoeslag zijn bijdragen van het Rijk in de kosten die mensen hebben voor het huren van een woning respectievelijk het hebben van een ziektekostenverzekering. De bijdrage van het Rijk in de vorm van een toeslag is afhankelijk van de draagkracht van de belanghebbende in kwestie. Naarmate zijn draagkracht hoger is neemt de bijdrage van het Rijk in de kosten af. Voor het recht op huur- en zorgtoeslag vormt niet alleen het inkomen maar ook het vermogen onderdeel van de in aanmerking te nemen draagkracht. Als de omvang van het vermogen van de belanghebbende de in de wet genoemde grens overschrijdt is er geen recht op huurtoeslag of zorgtoeslag. De achterliggende gedachte achter deze vermogenstoetsen is dat de belanghebbende in dat geval mede zijn vermogen kan aanspreken voor het betalen van de huur of de premie ziektekostenverzekering. Letselschadevergoedingen vormen ook vermogen zolang deze vergoedingen niet zijn aangewend. Ze worden in de regel als een eenmalig bedrag uitgekeerd en vallen onder de box 3-grondslag van de Wet inkomstenbelasting 2001. Het voor het recht op huur- en zorgtoeslag in aanmerking te nemen vermogen voor de toepassing van de vermogenstoetsen sluit hier op aan.
Is de interpretatie juist dat een vergoeding vanwege letselschade geen vermogen is, maar een tegemoetkoming om te kunnen voorzien in de kosten van levensonderhoud? Zo nee, waarom niet?
De vermogensrendementsheffing is een belasting op het inkomen uit vermogen. De herkomst van het vermogen is hierbij niet van belang. In de antwoorden op de vragen van de leden Aukje de Vries, Visser en Van Wijngaarden door Staatssecretaris Van Rijn in zijn brief van 21 april 2017, mede namens mij, is geantwoord dat door iemand ontvangen letselschadevergoedingen in beginsel, en voor zover zij op de peildatum van 1 januari van het betreffende jaar nog in bezit zijn van die persoon, deel uitmaken van de rendementsgrondslag van box 3. Voor de rendementsgrondslag is dus niet van belang of een vergoeding vanwege letselschade een tegemoetkoming is om te kunnen voorzien in de kosten van levensonderhoud. Voor het antwoord op het tweede deel van vraag 8 verwijs ik naar het antwoord op vraag 13 en 14.
Erkent u dat mensen die tientallen jaren geleden een vergoeding voor letselschade hebben ontvangen niet hebben kunnen voorzien dat in de regels voor toekenning van toeslagen ook vermogen uit de letselschadevergoeding zou worden meegenomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dit was inderdaad niet te voorzien. Op verzoek van Uw Kamer is om die reden met het oog op de invoering van vermogenstoetsen in de zorgtoeslag en het kindgebonden budget een overgangsregeling getroffen voor ontvangers van deze toeslagen met een eerder vastgestelde letselschadevergoeding waarbij dit niet was te voorzien.2
Zijn verzekeraars naar uw oordeel voldoende in staat om financieel belastingnadeel vanwege de vergoeding in ogenschouw te nemen, ook bij wijzigende (belasting)wetgeving? Kunt u uw antwoord toelichten?
Letselschadevergoedingen kunnen betrekking hebben op een zeer lange periode, zeker wanneer vanaf jonge leeftijd uitgekeerd wordt voor schade met een looptijd van tientallen jaren. Het Verbond van Verzekeraars (Verbond) geeft aan dat verzekeraars ingeval van een uitkering in één som het fiscale stelsel geldend in het jaar van uitkering gebruiken bij berekening van de uit te keren schadevergoeding. Hierbij wordt geen rekening gehouden met mogelijke wijzigingen in (fiscale) wetgeving in de toekomst daar deze ongewis zijn. Ingeval van een uitkering op periodieke basis kunnen wijzigingen in (fiscale) wetgeving die zich voordoen, worden verdisconteerd in de toekomstige uitkeringen. Uitkeringen op periodieke basis komen volgens het Verbond in de praktijk echter zelden voor, onder meer omdat slachtoffers doorgaans een voorkeur hebben voor een uitkering in één som.
Zijn ontvangers van een letselschade uitkering sinds de aanpassing van de vermogensrendementsheffing per 2017 in financieel opzicht beter of slechter af dan in het systeem tot 2017? Kunt u uw antwoord toelichten?
Door de gewijzigde systematiek met de jaarlijkse actualisatie sluit in het systeem 2017 de uitkomst gemiddeld beter aan bij de rendementen die door belastingbetalers met eenzelfde vermogensomvang in voorafgaande jaren gemiddeld zijn behaald. Dat geldt ook voor mensen met vermogen dat mede is gevormd door een letselschadevergoeding. Omdat van de groep ontvangers van een letselschadeuitkering geen gegevens bekend zijn over de omvang van hun (totale) vermogen is niet te zeggen of zij in financieel opzicht beter of slechter af zijn dan in het systeem tot 2017.
Worden ontvangers van een letselschadevergoeding door verzekeraars op de hoogte gesteld van het feit dat hierover belasting is verschuldigd en het recht op toeslagen kan verdwijnen? Kunt u garanderen dat dit in de praktijk gebeurt? Zo ja, hoe verklaart u dat veel mensen hier in de praktijk niet van op de hoogte zijn?
Het Verbond geeft aan dat voorafgaand aan het uitkeren van letselschadeuitkeringen er altijd contact is tussen de verzekeraar en het slachtoffer. Waar de verzekeraar bij (relatief) eenvoudige c.q. beperkte uitkeringen schriftelijk en/of telefonisch contact heeft met het slachtoffer, wordt bij ingrijpende schades een huisbezoek afgelegd. Het Verbond geeft aan dat zijn leden bij ingrijpende schades aandacht besteden aan mogelijke fiscale consequenties, waaronder het recht op toeslagen alsmede de gevolgen voor de hoogte van de eigen bijdragen in het kader van de zorg. Bij eenvoudige c.q. beperkte schades gebeurt dit volgens het Verbond niet (altijd). Hierbij geldt dat de vermogens- en inkomenspositie van een klant privacygevoelige informatie betreft die in die gevallen doorgaans geen verband houdt met de betreffende schade-uitkering. Dit ligt anders bij ingrijpende (langlopende) letselschade. In die gevallen is nader inzicht in de inkomens- en vermogenspositie wel noodzakelijk ter bepaling van de omvang van de uitkering. Immers, de af te dragen belasting als gevolg van de schadeuitkering speelt een rol bij de vaststelling van de hoogte ervan. Naarmate de impact van het letsel langduriger en/of ingrijpender is (en daarmee tot een hogere vergoeding leidt), spelen de fiscale effecten een grotere rol bij het bepalen van de hoogte van de uitkering en zullen verzekeraars volgens het Verbond (meer) aandacht besteden aan mogelijke fiscale consequenties.
De Belastingdienst biedt de mogelijkheid om «bijzonder vermogen» niet te laten meetellen voor de huurtoeslag, zorgtoeslag of kindgebondenbudget; kunt u uitleggen waarom er geen mogelijkheid bestaat om bijzonder vermogen uit te zonderen van de vermogensrendementsheffing?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat een vergoeding voor letselschade, wanneer deze tot box 3-vermogen wordt gerekend, kan leiden tot een hogere huur? Zo ja, is dat volgens u rechtvaardig? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor de inkomensafhankelijke huurverhoging geldt het gezamenlijke verzamelinkomen (box 1, box 2 en box3, of als dat ontbreekt het loon, van alle bewoners van een huurwoning. Het verzamelinkomen is een algemeen aanvaarde maatstaf voor financiële draagkracht. Alleen als dit huishoudinkomen boven de inkomensgrens voor de inkomensafhankelijke huurverhoging (2017: € 40.349 voor inkomensjaar 2015) ligt, mag de verhuurder een hogere huurverhoging voorstellen (in 2017 meer dan 2,5% maar maximaal 4,3%). Alleen indien het inkomen uit vermogen (forfaitair vermogensrendement) van de vergoeding voor letselschade er toe leidt dat het huishoudinkomen als geheel deze grens overschrijdt, dan zou deze vergoeding dus kunnen leiden tot een hogere huurverhoging.
Sinds 2017 vallen huishoudens met één of meer AOW-gerechtigden en huishoudens van vier of meer personen bovendien buiten de inkomensafhankelijke huurverhoging. Een substantieel deel van de huurders valt binnen deze categorieën uitzonderingen. De Belastingdienst kan deze huishoudens onderscheiden, waardoor de verhuurder aan deze huishoudens geen hogere huurverhoging kan voorstellen. Daarnaast kunnen huurders in enkele gevallen bij de verhuurder afdwingbaar bezwaar maken tegen de hogere huurverhoging: de aangewezen groep chronisch zieken en gehandicapten en huishoudens waarvan het inkomen na het inkomenstoetsjaar (bij huurverhogingen in 2017: het inkomensjaar 2016) tot onder de inkomensgrens is gedaald.
Huurders waarvan het huishoudinkomen door het inkomen uit vermogen als gevolg van de vergoeding van letselschade boven de inkomensgrens uitkomt, hebben de mogelijkheid om op deze grond (niet afdwingbaar) bij de verhuurder bezwaar te maken tegen de hogere huurverhoging. Het staat verhuurders vrij om dergelijke bezwaren uit coulance te honoreren.
Kunt u uitleggen waarom er voor verschillende groepen met een letselschadevergoeding, zoals de slachtoffers van misbruik in de Rooms-Katholieke Kerk, DES-slachtoffers, asbestslachtoffers en slachtoffers van de Volendambrand, uitzonderingen zijn gemaakt met betrekking tot het meerekenen van de vergoeding bij de vermogensrendementsheffing?
Bij de toepassing van de vermogensrendementsheffing worden er geen uitzonderingen gemaakt, ook niet voor de hier genoemde groepen. Ik neem daarom aan dat bedoeld is te vragen waarom voor deze groepen wel uitzonderingen zijn gemaakt als het gaat om het in aanmerking te nemen vermogen voor toepassing van de vermogenstoetsen van de toeslagen. Op basis van de hardheidsclausule van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen zijn – naast de in het antwoord op vraag 4 genoemde overgangsregeling voor letselschadevergoedingen – voor de toepassing van de vermogenstoetsen de afgelopen jaren uitzonderingen gemaakt voor bepaalde groepen van gevallen met lichamelijk of psychisch letsel. Het gaat hier om vergoedingen en eenmalige uitkeringen op grond van bijzondere regelingen die op morele gronden speciaal voor deze groepen van gevallen tot stand zijn gekomen. Voor slachtoffers van misbruik in de Rooms-Katholieke Kerk gaat het om vergoedingen op grond van de compensatieregeling van de Rooms-Katholieke Kerk Nederland voor slachtoffers van seksueel misbruik. Voor DES-slachtoffers gaat het om de regeling op grond waarvan uitkeringen worden verstrekt uit het DES-fonds aan slachtoffers van het gebruik van DES-preparaten. Voor asbestslachtoffers gaat het om vergoedingen op grond van de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers. Voorts geldt er voor slachtoffers van de Nieuwjaarsbrand Volendam een uitzondering voor tegemoetkomingen op grond van de Regeling tegemoetkoming financiële gevolgen in verband met functionele invaliditeit nieuwjaarsbrand Volendam en bijdragen op grond van de Regeling tegemoetkoming in kosten nieuwjaarsbrand Volendam II.
Het feit dat voor de vergoedingen en uitkeringen op grond van deze regelingen uitzonderingen zijn gemaakt vormt op zich geen aanleiding om dat ook voor letselschadevergoedingen in het algemeen te doen. Uitgangspunt bij het massale uitvoeringsproces van de toeslagen is om het stelsel zo eenvoudig mogelijk te houden en niet te kiezen voor (nieuwe) uitzonderingen.
Erkent u dat het leidt tot rechtsongelijkheid tussen mensen die letselschadevergoeding hebben ontvangen wanneer voor de één geldt dat de vergoeding als vermogen wordt gezien en voor de ander niet?
Zie antwoord vraag 10.
Erkent u dat letselschadeslachtoffers dubbel getroffen worden; eerst door de letselschade en later door de hogere belasting vanwege die schade? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik begrijp dat een slachtoffer van letselschade veel hinder van de gevolgen ondervindt. Voor wat betreft de belastingheffing over het forfaitaire rendement ben ik van mening dat dit niet een kwestie is van «dubbel getroffen worden». Met vermogen verkregen als letselschadevergoeding kan, net zoals met ander vermogen, een rendement worden behaald. De vermogensrendementsheffing belast deze inkomsten uit vermogen (op forfaitaire wijze). Overigens is het gebruikelijk dat bij het bepalen van de omvang van de schadevergoeding, rekening wordt gehouden met de eventuele belastingheffing. Indien de letselschadevergoedingen onbelast zouden zijn dan waren de vergoedingen ook navenant lager vastgesteld.
Welke obstakels zijn er om de vergoeding voor letselschade anders te waarderen bij de belastingaangifte dan zijnde vermogen?
Voor de beantwoording van vraag 13 interpreteer ik de vraag zo dat wordt bedoeld welke obstakels er zijn om het uit de vergoeding voor letselschade voortvloeiende banktegoed niet te kwalificeren als een bezitting die behoort tot de rendementsgrondslag van box 3. Uitgangspunt bij box 3 is dat vermogen dat op de peildatum tot het bezit behoort ongeacht de herkomst daarvan tot de rendementsgrondslag van box 3 behoort. Mede met het oog op de eenvoud van het belastingstelsel is ervoor gekozen om hier zo weinig mogelijk uitzonderingen op te maken. De introductie van een nieuwe uitzondering zou ten koste gaan van het hiervoor genoemde uitgangspunt en het belastingstelsel en de uitvoering daarvan juist weer verder compliceren. Bovendien zou dat ertoe leiden dat letselschadevergoedingen in de toekomst lager zouden worden vastgesteld, waardoor dit voor de ontvangers van een letselschadevergoeding per saldo geen verschil uitmaakt. Ten slotte verdragen uitzonderingen voor vrij besteedbaar vermogen zich niet met het draagkrachtbegrip. Als een uitzondering zou worden gemaakt voor vermogen dat afkomstig is uit een vergoeding voor letselschade, zal bovendien druk ontstaan om ook voor andere vormen van vermogen een uitzondering te maken. Gelet op bovenstaande argumenten, ben ik niet voornemens in een uitzondering voor letselschadevergoeding voor de grondslag sparen en beleggen te voorzien.
Bent u bereid een regeling te maken waarbij de schadevergoeding uitgezonderd wordt van het vermogen? Zo ja, op welke termijn kan dat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.