Het artikel 'Nuclear accident sends 'harmless' radioactive cloud over Europe' |
|
Liesbeth van Tongeren (GL), Bram van Ojik (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Nuclear accident sends «harmless» radioactive cloud over Europe»?1
Ja.
Weet u wie verantwoordelijk is voor het nucleaire incident, waardoor er een wolk van de radioactieve stof ruthenium-106 vrij is gekomen? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken?
Nee, dat is niet bekend. De Russische meteorologische dienst Rosgidromet heeft onlangs aangegeven dat er eind september hoge concentraties radioactief ruthenium-106 zijn gemeten in het zuidelijke deel van de Oeral. Rusland ontkent dat er sprake is geweest van een nucleair incident.
Nederland heeft, tezamen met een aantal andere Europese landen, tijdens de afgelopen bestuursraad van de Internationaal Atoomenergieagentschap (IAEA) opheldering gevraagd aan de andere IAEA-lidstaten. Ook is het belang van het (tijdig) delen van informatie onderstreept. Tijdens de bestuursraad van de IAEA in maart 2018 zal er op worden teruggekomen.
Deelt u de inschatting van het Franse nucleaire onderzoeksinstituut IRSN dat de radioactieve wolk tot stand is gekomen door een incident in Rusland of Kazachstan?
Op basis van de beschikbare informatie lijkt de afkomst uit het zuidelijke deel van de Oeral aannemelijk.
Deelt u de inschatting dat het incident heeft geleid tot gezondheidsgevaren voor de plaatselijke bevolking?
Op basis van de beschikbare informatie is hierover geen uitspraak te doen.
Heeft u opheldering gevraagd over het incident bij de Russische en Kazachstaanse regering? Zo nee, gaat u dit alsnog doen?
Nederland heeft in de bestuursraad van de IAEA om opheldering gevraagd (zie onder vraag 2).
Had dit incident gemeld moeten worden conform de meldplicht voor kernongevallen volgens de internationale procedures van het Internationaal Atoom Energie Agentschap (IAEA)?
Op basis van de «Convention on Early Notification of a Nuclear Accident 1986» onder het International Atomic Energy Agency (IAEA) bestaat er een meldplicht voor ongevallen waarbij radioactieve stof vrijkomt, of waarschijnlijk vrij zal komen, met significante, grensoverschrijdende veiligheidsgevolgen. Begin oktober 2017 hebben diverse landen in Europa aangegeven dat er radioactief ruthenium-106 in de lucht werd gemeten. De (hoogst) gemeten waarde had praktisch geen effect op volksgezondheid en milieu in Europa. In Nederland heeft het RIVM gemeten op ruthenium-106. Daarbij is geen ruthenium-106 aangetroffen in de lucht.
Desalniettemin acht het Kabinet het wenselijk dat een ongeval -met een grensoverschrijdend karakter- te allen tijde wordt gemeld. Nederland heeft dit dan ook aan de orde gesteld tijdens de recente bestuursraad van de IAEA (zie onder vraag 2).
Welke consequentie wordt verbonden aan het niet voldoen aan de meldplicht?
Indien er een meldplicht is, waaraan niet wordt voldaan, is er sprake van een schending van de »Convention on Early Notification of a Nuclear Accident 1986». Verdragspartijen kunnen elkaar daarop aanspreken.
Hebt u, net als het Franse nucleaire onderzoeksinstuut IRSN, het vermoeden dat de Russische en Kazachstaanse regering het nucleaire incident bewust hebben verzwegen?
Het Kabinet beschikt niet over informatie die hierop wijst.
Welke risico’s bestaan er volgens u voor Nederland en andere EU-lidstaten als landen zoals Rusland en Kazachstan de internationale plichten rondom het melden van nucleaire incidenten niet naleven? Wat gaat u doen om deze risico’s te ondervangen?
De mogelijke risico’s, zoals bijvoorbeeld voor volksgezondheid en milieu, zijn uiteraard afhankelijk van de aard van het incident.
Mocht informatie niet (tijdig) worden gemeld, kunnen risico’s worden ondervangen door het zogenoemde «Nationaal Meetnet radioactiviteit» (NMR). Na het ongeval in Tsjernobyl in 1986, is dit stralingsmeetnet opgericht. Hiermee kan de hoeveelheid radioactiviteit in luchtstof worden gemeten, waardoor een mogelijk kernongeval kan worden gesignaleerd. Afhankelijk van de gemeten hoeveelheid, kan worden besloten tot opschaling van de betrokken nationale crisisorganisaties.
Het bericht dat de gemeenten Turkse Nederlanders discrimineren bij controles op uitkeringen |
|
Selçuk Öztürk (DENK), Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «gemeente discrimineert Turken bij controles op bijstand»1 naar aanleiding van een uitspraak in een zaak aangespannen door cliënten die werden bijgestaan door advocaat R. Küçükünal?
Ja.
Bent u bekend met het bericht «Eindhoven op vingers getikt voor discriminatie»2 naar aanleiding van een uitspraak in een zaak aangespannen door cliënten die werden bijgestaan door advocaat B. Kaya?
Zie antwoord vraag 1.
Welke consequenties heeft de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep dat de gemeente Almelo en de gemeente Eindhoven zich bij het uitzetten van onderzoeken in Turkije in het kader van controles op uitkeringen schuldig hebben gemaakt aan discriminatie? Bent u bereid om dit op stellige wijze te veroordelen?
Ik hecht grote waarde aan een rechtmatige verstrekking van uitkeringen. Handhaving van de inlichtingenplicht is daarom nodig, ook in het buitenland. Uiteraard moet dit binnen de kaders van wet- en regelgeving en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur gebeuren.
De consequentie van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is dat het handelen van de gemeenten Almelo en Eindhoven in deze specifieke situatie in strijd is met het discriminatieverbod zoals neergelegd in artikel 14 EVRM en artikel 1 van Protocol 12 bij het EVRM. Daardoor is het verkregen bewijs niet rechtmatig. Om die reden moeten de intrekking en de terugvordering van de bijstanduitkering aan appellanten ongedaan worden gemaakt.
Kunt u uitsluiten dat andere gemeenten zich op dit moment bij controles op uitkeringen schuldig maken aan discriminatie? Zo ja, waarop baseert u dit? Zo nee, bent u bereid om alle gemeenten aan te schijven met een uiteenzetting van de praktijken die onacceptabel zijn bij controles op uitkeringen, omdat deze praktijken discriminatoir zijn?
De rijksoverheid en gemeenten behoren, bij de rechtmatige uitoefening van hun taken, het discriminatieverbod zoals neergelegd in artikel 14 EVRM en artikel 1 van Protocol 12 bij het EVRM na te leven. Een ieder die zich in zijn of haar belang geschaad voelt, kan zich wenden tot de rechter, het College voor de rechten van de mens of de (gemeentelijke) Ombudsman.
De wetgever heeft in de Wet SUWI het Internationaal Bureau Fraude-informatie (IBF) aangewezen als het coördinatiepunt voor gemeenten voor grensoverschrijdende uitwisseling van fraude-informatie. Er is dus ook een goede publieke voorziening.
Ik zal de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) en de gevolgen hiervan alsmede de mogelijkheden die het IBF biedt bij grensoverschrijdende fraude, onder de aandacht brengen bij gemeenten via de verzamelbrief die enige malen per jaar aan alle gemeenten wordt toegezonden.
Welke maatregelen nemen de rijksoverheid en gemeentelijke overheden om discriminatie bij controles op uitkeringen uit te sluiten? Voldoen deze maatregelen?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u dat uitkeringsfraude in alle gevallen aangepakt dient te worden, mits op een proportionele en wettelijke wijze uitgevoerd?
Ja. Om het draagvlak voor sociale voorzieningen te behouden, is het van het grootste belang dat alleen die mensen die er recht op hebben, de voorzieningen ontvangen. Dit kabinet zet daarom stevig in op handhaving en naleving. De Participatiewet biedt daarvoor een duidelijk wettelijk kader welke verplichtingen bijstandsgerechtigden moeten naleven en hoe gemeenten deze moeten handhaven. Een onderzoek naar middelen in het buitenland kan daarbij noodzakelijk zijn, hoe complex dat soms ook is. Uiteraard moet dat plaatsvinden binnen de kaders van wet- en regelgeving en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als Nederlandse overheden derden inschakelen en/of een volmacht geven, die vervolgens in het buitenland de wet overtreden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het niet onwenselijk dat Nederlandse overheden derden inschakelen bij de uitvoering van wettelijke taken, mits dat gebeurt binnen de kaders van wet- en regelgeving.
Bent u bekend met het feit dat gemeenten externe bureaus inschakelen voor de uitvoering van controles op uitkeringen, zoals het bedrijf Bureau Buitenland, die vervolgens advocaten, zoals de advocaat Arif Hakan Gürdal, in Turkije inschakelen voor het verkrijgen van informatie bij het kadaster aldaar en aldus wettelijke overheidstaken overhevelen aan private onderzoeksbureaus?3
Ja, dat is mij bekend.
Wat vindt u ervan dat deze handelwijze, blijkens de bijgevoegde stukken4, in strijd lijkt te zijn met Turkse wetgeving en zelfs strafbaar, omdat de Turkse Wet Bescherming Persoonsgegevens erin voorziet dat persoonsgegevens niet aan het buitenland mogen worden verstrekt zonder expliciete toestemming van betrokkenen?
Ik doe geen uitspraken over de Turkse wetgeving, noch over de interpretatie daarvan. Met betrekking tot verdragen, wet- en regelgeving en behoorlijk bestuur geldt dat overheden, zowel nationaal, regionaal als lokaal, moeten handelen binnen de kaders van wet- en regelgeving en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Vindt u dat het voorgenoemde, daar het plaatsvond op initiatief van een Nederlandse gemeente, in strijd is met wat verstaan dient te worden onder behoorlijk bestuur en/of de wet en/of verdragen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Wat vindt u ervan dat de burgemeester van Venray en het College van B&W van Venray de advocaat Arif Hakan Gürdal een volmacht en machtiging hebben gegeven5 voor handelingen die in strijd lijken met de Turkse wet (in dit geval dan te karakteriseren als een volmacht om de wet te overtreden in Turkije)?
Zie antwoord vraag 9.
Vindt u dat het voorgenoemde, daar het plaatsvond op initiatief van vertegenwoordigers van een Nederlandse gemeente, in strijd is met wat verstaan dient te worden onder behoorlijk bestuur en/of de wet en/of verdragen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Wat vindt u ervan dat de gemeente Venray zich blijkens de bijgevoegde stukken niet heeft gehouden aan de aanbestedingsregels6, omdat zij de opdracht aan Bureau Buitenland, ondanks dat het geldende drempelbedrag werd overschreden, niet Europees heeft aanbesteed?
Zoals bij de beantwoording van de vragen 9 tot en met 12 is aangegeven, geldt dat overheden, zowel nationaal, regionaal als lokaal, moeten handelen binnen de kaders van wet- regelgeving, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de aanbestedingsregels.
Vindt u dat het voorgenoemde in strijd is met wat verstaan dient te worden onder behoorlijk bestuur en/of de wet en/of verdragen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u bereid om alle gemeenten aan te schrijven onder attentie van het feit dat de werkwijze om controle op uitkeringen uit te besteden aan private partijen als Bureau Buitenland mogelijk in strijd kan zijn met buitenlandse wetgeving? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De uitvoering van de Participatiewet is gedecentraliseerd aan gemeenten. Handhaving van de Participatiewet is daarmee tevens gedecentraliseerd. Het is de taak van gemeenten om hier zelf een goede invulling aan te geven. Het kabinet wil echter stevig inzetten op handhaving en naleving en heeft in het Regeerakkoord dan ook het voornemen geuit in gesprek te willen met gemeenten over «best practises» bij handhaving.
Zoals bij de beantwoording van vraag 4 en 5 is aangegeven, zal ik de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) en de gevolgen hiervan alsmede de mogelijkheden die het IBF biedt bij grensoverschrijdende fraude, onder de aandacht te brengen bij gemeenten via de verzamelbrief.
Bent u bereid om uit voorzorg regelgeving te ontwerpen waarin de uitbesteding van controle op uitkeringen aan niet-overheidspartijen wordt verboden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 15.
Het bericht dat een bankenlobby een EU-voorstel om de schade van een bank-run te beperken bestrijdt |
|
Renske Leijten |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Kent u het bericht «US banks fight EU proposal to limit damage of bank runs»?1
Ja.
Wat is uw appreciatie van het EU-voorstel om EU-lidstaten in staat te stellen tijdelijk de deposito’s van kwetsbare banken te bevriezen indien er een bankrun dreigt? Kunt u aangeven wat de stand van zaken is van het behandeltraject van dit EU-voorstel?
In juni 2016 hebben de Europese ministers van Financiën onder het Nederlands voorzitterschap een routekaart afgesproken voor het voltooien van de bankenunie. Hierin zijn meerdere afspraken gemaakt om risico’s in het Europees bankwezen te reduceren. Onderdeel van deze afspraken is dat de Europese Commissie zou nagaan of een moratoriuminstrument zou kunnen bijdragen aan de stabilisatie van banken die in problemen komen. Het idee van een moratorium is dat de uitstroom van passiva gedurende een korte periode worden bevroren. Op dit moment onderhandelt de Raad over haar standpunt ten aanzien van een breder pakket aan Commissievoorstellen uit november 2016, waaronder ook over het moratorium.2 Nederland heeft zich hierbij positief opgesteld met betrekking tot het creëren van de mogelijkheid hiertoe. Wel dient een moratorium met grote terughoudendheid te worden ingezet.
Welk belang gaat er volgens u schuil achter de brief van de sterkste Amerikaanse bankenlobbies, waarin zij ervoor waarschuwen dat het EU-voorstel de financiële stabiliteit zou ondermijnen? Hoe oordeelt u over de argumenten van deze banken?
Een moratorium kan tijdelijke gevolgen hebben voor de tegenpartijen van een bank. In noodsituaties kan het soms echter onvermijdelijk zijn om de uitstroom van middelen tijdelijk te beperken. Daarmee kan de stabiliteit van een bank en het systeem worden gewaarborgd. Daarom ben ik van mening dat een moratorium, indien nodig, met zorgvuldigheid en onder strenge voorwaarden moet worden kunnen ingezet.
Welke landen steunen het voorgestelde moratorium en welke landen verzetten zich?
Lidstaten verschillen van mening over de reikwijdte en duur van het moratorium. Zo zijn sommige lidstaten van mening dat de reikwijdte van moratoria zoveel mogelijk moet worden ingeperkt en bijvoorbeeld deposito’s niet onder de reikwijdte zouden moeten vallen. Andere lidstaten stellen juist dat deposito’s wel onder een moratorium zouden moeten vallen, om de effectiviteit van een moratorium te vergroten. Daarnaast verschillen lidstaten van mening over de toegestane duur van het moratorium.
Deelt u de mening van Elke König, baas van de Single Resolution Board (SRB), dat het instellen van een dergelijk moratorium topprioriteit zou moeten zijn als het gaat om het stabiliseren van de bancaire sector?2 Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In het artikel waar het lid Leijten naar verwijst stelt Elke König dat een moratorium de uitstroom van liquiditeit bij een bank in problemen kan helpen voorkomen. Tegelijkertijd geeft zij ook aan dat gezamenlijke regels nodig zijn om de bail-in van bepaalde typen crediteuren makkelijker te maken.4
Zoals gezegd sta ik in beginsel positief tegenover de mogelijkheid om onder bepaalde voorwaarden passiva te kunnen bevriezen. Er is echter meer nodig dan alleen een moratorium om ervoor te zorgen dat banken in de problemen efficiënt en ordentelijk kunnen worden afgewikkeld. Daarom deel ik de mening van Elke König dat regels die bail-in van bepaalde crediteuren makkelijker maken kunnen bijdragen aan het vergroten van de stabiliteit van de bancaire sector. Daarom is het ook goed dat de Raad en het Europees parlement in oktober een akkoord zijn overeengekomen over een gemeenschappelijke aanpak van de crediteurenhiërarchie. Deze aanpak voorziet in een nieuwe laag schulden die aan de faillissementsladder van banken wordt toegevoegd, zogenoemde «niet-preferente senior schuld.» Over dit specifieke voorstel is uw Kamer eerder geïnformeerd.5 Deze nieuwe laag schuld moet er toe bijdragen dat banken beschikken over voldoende bail-inbare buffers en hierdoor beter afwikkelbaar zijn wanneer zij in problemen komen.
Daarnaast ben ik van mening dat voor een stabiele bancaire sector, banken ook in voldoende mate buffers moeten aanhouden om bail-in mogelijk te maken. Ook is van belang dat deze buffers van voldoende achtergestelde kwaliteit zijn. Daarmee wordt gewaarborgd dat banken in problemen ordelijk kunnen worden afgewikkeld, en eventuele verliezen gedragen kunnen worden door aandeelhouders en investeerders. Hiertoe heeft de Europese Bankenautoriteit in 2015 een kader voor MREL ontworpen dat vervolgens door de Europese Commissie is vastgesteld. Op basis daarvan heeft de SRB in 2016 niet-bindende doelstellingen gecommuniceerd aan enkele banken. In 2017 heeft de SRB voor het eerst MREL-eisen (minimum requirement for own funds and eligible liabilities)opgelegd aan banken. Dit raamwerk wordt nu herzien als onderdeel van het voornoemde pakket van EU-voorstellen. Hierover en over het standpunt van dit kabinet is uw Kamer recentelijk per brief geïnformeerd.6
Deelt u de mening dat de bankenlobby op mondiale schaal veel teveel macht heeft op wet- en regelgeving, zowel in de Europese Unie als daarbuiten? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten? Zo ja, welke voorstellen bent u bereid te doen teneinde de bankenlobby aan banden te leggen?
Ik kan niet beoordelen in hoeverre banken wet- en regelgeving op mondiale schaal beïnvloeden. Wel is het van belang dat wet- en regelgeving effectief is. Daarvoor is het belangrijk te weten wat de impact hiervan op banken is. Mede daarom wordt in Nederland, maar ook binnen de EU, nieuwe wetgeving vooraf openbaar geconsulteerd. Ook banken kunnen daarop reageren.
Het Ministerie van Financiën streeft naar openheid en transparantie over haar contacten met externe partijen. Daarom is er een gedragslijn opgesteld voor medewerkers van het ministerie. Deze dient als leidraad bij het onderhouden van contacten met externe partijen. Naast een openbare consultatie, vereist de gedragslijn ook een uitgebalanceerde verdeling van betrokken partijen op het betreffende terrein. Deze gedragslijn vereist ook dat bij nieuwe wetgeving een lobbyparagraaf wordt opgenomen met een verslag van de consultatie, en inzage biedt in de belangenafweging op hoofdlijnen.7
Het bericht dat militairen vernederd zijn tijdens ontgroening op de KMA in Breda |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Legerdroom verbrijzeld»?1
Ja
Kunt u uitgebreid ingaan op de beschuldigingen in het artikel en aangeven welke feiten kloppen en wanneer u daar kennis van hebt genomen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment wordt dit uitgezocht. De Kamer wordt later over deze zaak geïnformeerd. Aangezien het hier gaat om privacy-gevoelige informatie zal Defensie bezien hoe dit zo zorgvuldig mogelijk kan gebeuren.
Deelt u de mening dat de genoemde misdragingen niet bijdragen aan de groepsvorming binnen defensie, maar louter een vernederend effect hebben? Zo nee, waarom niet?
Het spreekt vanzelf dat gedragingen die in het krantenartikel worden beschreven onacceptabel zijn. Dit soort gedrag bevordert inderdaad niet de groepsvorming en is vernederend.
Kunt u ingaan op de beschreven cultuur dat melden van misstanden ontmoedigd wordt? Hoe denkt u die cultuur te doorbreken?
Binnenkort ontvangt de Kamer een brief over de instelling van een onafhankelijke externe commissie die onderzoek gaat doen naar een sociaal veilige omgeving bij Defensie. Gedurende het onderzoek zal de commissie extra alert zijn op signalen die een indicatie kunnen zijn voor een angstcultuur bij Defensie. Ik wil graag de uitkomsten van dit onderzoek afwachten en zal de Kamer dan nader berichten.
Herinnert u zich dat u tijdens het wetgevingsoverleg Personeel aangaf dat ontgroeningen binnen defensie verboden zijn? Hoe kunt u deze gedragingen daarmee rijmen?
Ik heb tijdens het wetgevingsoverleg Personeel gemeld dat ontgroeningen verboden zijn en dat inwijdingsrituelen wel zijn toegestaan. Inwijdingsrituelen zijn bedoeld om de saamhorigheid te versterken en het naleven van normen en waarden te bevorderen. Voor deze inwijdingsrituelen bestaan defensie-brede aanwijzingen. Commandanten houden toezicht en zijn verantwoordelijk voor de correcte uitvoering van inwijdingsrituelen. Vernederingen en misdragingen op welke grond dan ook, wanneer dan ook en door wie dan ook zijn onacceptabel.
Kunt u deze vragen voor de plenaire begrotingsbehandeling van Defensie beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat de Rotterdamse gemeenteraad af wil van steenkooloverslag |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat het huurcontract met het Europees Massagoed Overslagbedrijf (EMO) niet mag worden verlengd?1
Ja.
Wat vindt u van de bizarre en schadelijke uitspraak van de indiener van de motie, dat een verlenging van het contract van EMO onbestaanbaar is?
Zoals ik in mijn brief van 7 november jl. (Kamerstuk 30 196, nr. 560) heb aangegeven, beschouw ik de situatie van EMO in de Rotterdamse haven als een kwestie tussen dit bedrijf en het Havenbedrijf Rotterdam. In algemene zin vind ik het belangrijk dat we in Nederland de klimaat- en energietransitie zodanig organiseren dat hiermee ook een positieve bijdrage wordt geleverd aan de economie en aan de werkgelegenheid. Daar wil ik mij voor inzetten en ik ben ervan overtuigd dat de gemeente Rotterdam en het Havenbedrijf deze ambitie delen.
Hoe gaat u het overslagbedrijf EMO en al haar werknemers beschermen tegen deze ernstige politieke dwaling van de Rotterdamse gemeenteraad?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u garanderen dat overslagbedrijven, zoals het EMO en haar werknemers, een eerlijke behandeling krijgen bij de huur van gronden en andere voorzieningen, en op geen enkele manier worden benadeeld door «klimaatfetisjisten» in de Rotterdamse gemeenteraad?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn de belangen van de Rotterdamse Haven en haar vele bedrijven en werknemers nog wel in goede handen bij deze Rotterdamse Gemeenteraad, nu een meerderheid zich heeft uitgesproken tegen doorvoer van fossiele energiebronnen zoals kolen? Bent u bereid in te grijpen indien er schade dreigt voor onze mainport de Rotterdamse Haven?
Zie antwoord vraag 2.
Het vergoeden en/of verlagen van de prijs van medicinale cannabis |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgevingen over het vergoeden en/of verlagen van de prijs van medicinale cannabis?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het bericht dat het te verwachten is dat met een nieuw beschikbaar placebo de komende jaren meer en betere studies beschikbaar komen op basis waarvan het Zorginstituut Nederland (ZIN) een eventuele beoordeling kan doen?
Het placebo cannabispreparaat dat beschikbaar is, wordt op dit moment gebruikt bij klinische studies zowel in Nederland als in het buitenland (Australië). De hoop is dat deze studies bewijs zullen opleveren om van een bewezen en therapeutisch bruikbare werkzaamheid van medicinale cannabis te kunnen spreken. Na afronding van deze studies moeten blijken of het Zorginstituut zal oordelen dat sprake is van bewezen therapeutisch bruikbare werkzaamheid.
Wanneer zullen de eerste onderzoeken op basis van dit placebo gereed zijn? Bent u bereid ook internationale ervaringen mee te nemen?
Op het momenteel loopt er in Nederland bij het Leids Universitair Medisch Centrum een placebo gecontroleerd onderzoek. De verwachting is dat dit onderzoek in juli 2018 wordt afgerond, naar waarschijnlijk zullen de eerste resultaten in het najaar van 2018 beschikbaar komen.
Uiteraard ben ik bereid om resultaten uit internationaal onderzoek mee te nemen. Internationale onderzoeken hebben ook in het verleden mijn constante aandacht gehad. Nu er ook internationaal placebo gecontroleerd onderzoek wordt gedaan, wordt het alleen maar belangrijker om dit goed te volgen.
Wanneer is het onderzoek naar een prijsverlaging van medicinale cannabis gereed? Bent u bereid de uitkomsten voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) naar de Kamer te sturen?
Het onderzoek ter verlaging van de prijs van medicinale cannabis is net afgerond. Hieruit is gebleken dat de prijs verlaagd kan worden van € 6,20 naar € 5,80 vanaf 1 januari 2018 zal deze prijs van kracht worden. Uit het onderzoek is gebleken dat dit een prijs is die voor langere tijd gehandhaafd kan blijven.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de begrotingsbehandeling VWS?
Ja, daar ben ik toe bereid.
Gedragsinterventie voor jongeren die zich misdragen hebben op het voetbalveld |
|
Michiel van Nispen |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Wat vindt u van het project «Trainingen Sport en Gedrag», waarin jongeren die zich misdragen hebben, getraind worden te stoppen met onsportief gedrag?1 2
De trainingen Sport en Gedrag vind ik goede trajecten. Mijn ambtsvoorganger heeft deze geïnitieerd als onderdeel van het actieplan «Naar een Veilig Sportklimaat».
Hoe oordeelt u over de veelbelovende resultaten van dit project?
Ik vind het belangrijk dat tuchtrecht, waaronder deze trainingen vallen, niet alleen straffen is maar ook daadwerkelijk bijdraagt aan gedragsverandering. Het is goed om te zien dat in de praktijk de trainingen Sport en Gedrag helpen in het bewust maken van (onsportief) gedrag.
Wat is uw reactie op de volgende uitspraak van Jan Dirk van der Zee (Directeur amateurvoetbal KNVB): «We zien dat de kans groot is dat jeugdvoetballers die een buitensporig fysieke of verbale overtreding begaan, in de toekomst nogmaals in de fout gaan. Het toevoegen van een educatief component aan een straf kan hen bewust maken van hun gedrag en de consequenties daarvan»? Deelt u deze opvatting? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat iedereen op een veilige en leuke manier moet kunnen genieten van sport en dat geweldsexcessen aangepakt dienen te worden en dat het daarom goed is dat er projecten zijn voor jongeren die zich misdragen hebben op het voetbalveld met zowel een bestraffend als een educatief karakter? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat dit project beëindigd dreigt te worden vanwege een gebrek aan financiële middelen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Tot en met eind 2018 ondersteun ik de trainingen Sport en Gedrag, als onderdeel van het actieplan «Naar een Veilig Sportklimaat». Daarmee zijn de trainingen ontwikkeld, geïmplementeerd en geborgd. De pedagogische aanpak blijft behouden doordat de trainingen zijn geborgd in het aanbod van Halt. Ik ben in overleg met de KNVB en Halt hoe ze in het laatste jaar de trainingen kunnen aanpassen zodat deze ook voor andere sporten beschikbaar zijn.
Bent u bereid om in overleg met halt en de KNVB te treden en te zoeken naar een oplossing voor de dreigende stopzetting van dit project, zodat deze pedagogische aanpak behouden blijft? Zo ja, wanneer pakt u dit op? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voordat gestemd wordt over de begrotingen en de amendementen voor het jaar 2018?
Ja
Het bericht “Debat over duur medicijn door lobbyist ‘vervuild’“ |
|
Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Debat over duur medicijn door lobbyist «vervuild»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de handelwijze van fabrikant Vertex waarbij onder meer aan Kamerleden onjuiste informatie is verstrekt over de gemaakte winst van het bedrijf?
Het is niet aan mij om me uit te laten over de juistheid van informatie die door derden aan Kamerleden is verstrekt. Wat betreft de handelwijze van Vertex: deze keur ik ten zeerste af. Het past mijns inziens niet om gedurende een onderhandeling op deze wijze het proces of de besluitvorming te beïnvloeden. Ik hecht eraan op te merken dat ik geen signalen heb ontvangen dat bij de 24 andere onderhandelingen die de afgelopen jaren zijn gevoerd dergelijke situaties zich hebben voorgedaan.
Heeft Vertex, of hebben anderen (zoals lobbyisten) die handelden in dienst van het bedrijf, ook onjuiste informatie verstrekt aan het Ministerie van VWS tijdens de onderhandelingen over het middel Orkambi? Zo ja, wat is de aard van die informatie geweest?
Over informatie die onder vertrouwelijkheid is verstrekt kan ik geen uitspraken doen, juist ook vanwege de vertrouwelijkheidafspraken aangaande de onderhandeling. De informatie die is gebruikt bij de onderhandeling komt van Vertex zelf, van betrokkenen als medische experts (behandelende artsen) en de patiëntenorganisatie en van Het Zorginstituut Nederland. Daarnaast betrekt het ministerie zelf informatie van diverse openbare financiële bronnen zoals jaarverslagen van bedrijven. Een belangrijke werkprincipe is daarbij dat medische, zorg- of financiële informatie die door het bedrijf wordt verstrekt altijd waar mogelijk ook wordt getoetst aan andere bronnen om te zien of er discrepanties zijn.
Bent u bereid de precieze informatie over de onderhandelingen met Vertex over de vergoeding van het middel Orkambi, waaronder het bedrag dat door het Ministerie van VWS uiteindelijk is betaald, met de Kamer te delen? Kunt u daarbij ook ingaan op aard en inhoud van het aantal contacten tussen het departement en Vertex? Zo nee, waarom niet?
Deze informatie kan ik vanwege de gemaakte afspraken over vertrouwelijkheid niet delen. Zoals u weet is vertrouwelijkheid een voorwaarde van leveranciers om dergelijke financiële afspraken te maken.
Indien ik die voorwaarde over vertrouwelijkheid niet zou honoreren heb ik maar twee opties: de hoofdprijs betalen voor het geneesmiddel of het geneesmiddel niet opnemen in het pakket. Net als mijn ambtsvoorganger weegt voor mij het belang van betaalbare toegang voor patiënten in dit geval zwaarder dan transparantie over de uiteindelijke prijs.
Tijdens de onderhandeling vanaf juli (de vervolgonderhandeling nadat er voor de eerste keer sprake was van een negatief vergoedingsbesluit) zijn er diverse schriftelijke onderhandelvoorstellen gewisseld, ten minste vijf uitvoerige face to face meetings geweest op het ministerie en een reeks telefonische contacten geweest tussen Vertex en het onderhandelingsburo van het Ministerie van VWS. Bij de face to face meetings was er een brede internationale vertegenwoordiging van het senior management team van Vertex. Daarnaast heeft mijn ambtsvoorganger Vertex enkele malen persoonlijk ontvangen om haar standpunt inzake de vergoeding van Orkambi toe te lichten.
Bent u bereid met de Kamer te delen welke eventuele overige afspraken er gemaakt zijn over de vergoeding van Orkambi met Vertex? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat farmaceuten artsen en patiëntenverenigingen financieren om te lobbyen voor hun dure medicijnen? Zo nee, waarom niet?
Er zou nooit sprake mogen zijn van een afhankelijke relatie in dit verband of van twijfel daarover. Voorkomen moet worden dat er twijfel of ruis ontstaat over de inbreng van een patiëntenorganisatie in het publieke debat over maatschappelijke zeer gevoelige kwesties als de vergoeding van dure geneesmiddelen. Niemand zou daar bij gebaat zijn, niet in de laatste plaats de patiënten zelf. Bij financiering door derden zoals een farmaceutisch bedrijf is er overigens niet per definitie sprake van een belangenconflict.
Bent u, gelet op de schimmigheid die speelt rondom een maatschappelijk zeer relevante kwestie als de toelating van dure medicijnen, bereid om voortaan meer transparantie toe te passen over de onderhandelingen zodat farmaceuten niet langer in staat zijn betrokken partijen, waaronder weerloze patiënten, tegen elkaar uit te spelen? Zo nee, waarom niet?
Ik zal altijd streven naar maximale transparantie. Dat heeft mijn ambtsvoorganger ook gedaan.
De wijze van onderhandelen is in eerdere voortgangsbrieven over de financiële arrangementen toegelicht en in het ontwerpbesluit voor de pakketsluis is dit nogmaals gedaan. Over het proces wil ik altijd transparant zijn. Over de inhoud is dat helaas niet mogelijk. Wel informeer ik u jaarlijks over de totale opbrengsten van de arrangementen. Met het bekendmaken van het laatste bod in de onderhandeling over Orkambi heeft mijn ambtsvoorganger een extra inspanning gedaan in het meer transparant maken van de onderhandelingen. Deze mogelijkheid over het openbaar maken van het laatste bod van de overheid bij een afgebroken onderhandeling en negatief vergoedingsbesluit sluit ik expliciet uit van de vertrouwelijkheidafspraken bij de onderhandelingen met fabrikanten. Dat is dus mijn voorwaarde voordat een onderhandeling van start gaat. Juist om te voorkomen dat er schimmigheid ontstaat en ik niet naar uw kamer en de samenleving kan verantwoorden waarom ik nee moet zeggen tegen een te duur geneesmiddel. Natuurlijk wil ik er het liefst altijd uitkomen. Maar als dat toch niet lukt wil ik kunnen laten zien dat ik er alles aan heb gedaan en wat onze betalingsbereidheid was.
Na een mislukte onderhandeling geef ik u dus graag inzicht in mijn handelen en afwegingen en ben ik natuurlijk bereid om verantwoording af te leggen over mijn besluit. Dit heeft mijn ambtsvoorganger ook gedaan na het negatieve besluit over Orkambi. Gedurende een onderhandeling ben ik, maar ook artsen en patiënten, gebaat bij het voorkomen van publieke discussies over de onderhandeling die als risico met zich meebrengen gevoed te worden door gekleurde en eenzijdige informatie.
Kunt u deze vragen, individueel en volledig, uiterlijk woensdagochtend 22 november aanstaande om 10.00 u beantwoorden zodat deze nog betrokken kunnen worden bij het algemeen overleg geneesmiddelen van 22 november 2017?
Ja.
Het bericht dat er een lek is geweest bij een Duitse kerncentrale |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat er net over de grens bij Emmen een lekkage is geweest bij de Duitse kerncentrale Emsland?1
Ja.
Kunt u toelichten hoe de Duitse autoriteiten tot de conclusie zijn gekomen dat er geen sprake was van een gevaarlijke situatie? Deelt u deze interpretatie van het gemelde incident?
Het Nedersaksische Ministerie van Milieubeheer, Energie en Klimaatbescherming heeft in een persbericht op 15 november jl. aangegeven dat tijdens de onderhoudsinspectie een klein lek buiten het nucleaire deel van de kerncentrale Emsland is ontdekt. De exploitant van de kerncentrale Emsland heeft, op grond van de Duitse storingsrapportage criteria, de gebeurtenis ingedeeld in categorie N (normaal). Deze ongewone gebeurtenis is een te kleine storing en valt daarmee buiten de internationale schaal van nucleaire gebeurtenissen (INES schalen lopen van 1 tot 7 oplopend in ernstigheid). Deze ongewone gebeurtenis is wel meldingsplichtig en krijgt de onofficiële INES schaal 0.
De Nederlandse Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) heeft aan mij bevestigd dat deze ongewone gebeurtenis geen gevolgen heeft voor de veiligheid.
Zal de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) met een eigen onderzoek naar het gemelde incident komen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Nee. De ANVS geeft aan niet het beeld te hebben dat de Duitse toezichthouder en de vergunninghouder in deze ongewone gebeurtenis hun verantwoordelijkheid niet goed invullen. Bovendien is de ANVS niet bevoegd om een eigen onderzoek naar het gemelde incident uit te voeren omdat dit buiten Nederland heeft plaats gevonden.
Uit welk koelwatersysteem is er precies een lekkage geweest? Betrof dit de primaire, secundaire of tertiaire kring, of betrof het een ander systeem? Indien het een ander systeem betrof, wat was hiervan de functie? Wat zouden de slechtst denkbare gevolgen kunnen zijn geweest van het lek?
Vanuit Duitse zijde is aangegeven dat tijdens een visuele inspectie in het kader van een gepland preventief onderhoud een kleine lekkage in het nevenkoelwatersystem van de kerncentrale Emsland is ontdekt. Het betrof dus niet de primaire, secundaire of tertiaire kring, maar een viervoudig uitgevoerd hulpsysteem, het zogenaamde nevenkoelwatersysteem. Dit hulpsysteem heeft de functie om bij te schakelen wanneer extra warmte afgevoerd moet worden zoals tijdens het opstarten.
Als de desbetreffende kleine lekkage niet opgemerkt zou zijn dan is de slechtst denkbare situatie het ontstaan van een grote lekkage die een storing in één onderdeel van dit viervoudig uitgevoerd nevenkoelwatersystem zou kunnen veroorzaken. In dit specifieke geval was er geen sprake van een grote lekkage en is de integriteit van de getroffen waterleiding niet aangetast.
Is er op enig moment radioactief materiaal vrijgekomen?
Nee, de lekkage betrof niet radioactief water. De lekkage komt uit een koelwatersysteem waardoor gewoon rivierwater stroomt en dat strikt gescheiden is van het nucleaire deel van de kerncentrale (zie figuur 1).
figuur 1. Bepaalde koelwatersystemen van de kerncentrale (nummer 6/7) maken gebruik van rivierwater als koelwater. Daardoor zijn deze systemen strikt gescheiden van het nucleaire deel van de installatie. Bij een lekkage in een dergelijk systeem lekt er dus slechts normaal rivierwater weg (dit is een algemene weergave, geen specifieke tekening van de centrale Emsland en het betreffende systeem).
Kunt u een overzicht geven van alle incidenten bij de kerncentrale Emsland de afgelopen jaren en welke kwalificatie binnen de International Nuclear and Radiological Event Scale (INES) deze hebben gekregen?
De kerncentrale Emsland is een Duitse kerncentrale. De incidenten en ongewone gebeurtenissen bij de kerncentrale Emsland die van belang zijn voor nucleaire veiligheid worden gemeld aan de toezichthoudende Duitse autoriteiten. Het overzicht van deze gebeurtenissen met de bijbehorende INES schalen is openbaar toegankelijk via de link: http://www.bfe.bund.de/DE/kt/ereignisse/berichte/berichte_node.html
Volgens deze jaarlijkse en maandelijkse rapportages zijn in de laatste 10 jaar in totaal 50 storingen zonder gevolgen voor de veiligheid (INES-0) gemeld bij de kerncentrale Emsland. In dezelfde periode zijn er geen storingen met een hogere inschaling gemeld.
Bent u, of de ANVS, actief op de hoogte gesteld van dit incident en eventuele eerdere incidenten? Kunt u toelichten welke vorm van samenwerking er bestaat met de Bundesregierung in Berlijn en de Landesregierung in Hannover met betrekking tot deze kerncentrale? Op welke wijze werkt de ANVS samen met haar Duitse tegenhanger?
De ANVS is niet direct op de hoogte gesteld van deze ongewone gebeurtenis. Dergelijke ongewone gebeurtenissen worden achteraf gedeeld en besproken binnen het Nederlands-Duitse samenwerkingsverband (Niederländisch-Deutsche Kommission für grenznahe kerntechnische Einrichtungen, NDKK) tijdens de jaarlijkse bijeenkomst. Binnen de NDKK zijn aan Duitse kant naast het federale ministerie (Bundesministerium für Umwelt, Naturschutz, Bau und Reaktorsicherheit) ook de betrokken ministeries van de deelstaten Noordrijn-Westfalen en Nedersaksen aanwezig. Naast het achteraf delen van ongewone gebeurtenissen zijn in NDKK-verband afspraken gemaakt met betrekking tot het direct melden van en de informatie-uitwisseling bij (dreigende) kernongevallen. Deze meldings- en informatielijnen bestaan op zowel lokaal of regionaal als op Länder en federaal niveau.
Deelt u de mening dat gedetailleerde informatie over de staat van kernreactoren in de buurt van de Nederlandse grens essentieel is om de volksgezondheid en de veiligheid van Nederlandse inwoners te garanderen?
Ja, het is erg belangrijk om informatie over ongewone gebeurtenissen bij de kerncentrales uit te wisselen (verder zie antwoord op vraag 6 en 7).
Kunt u aangeven of er actuele rampenplannen binnen de veiligheidsregio’s in de grensgebieden bestaan gericht op een ramp bij deze Duitse centrale?
Er bestaat binnen de veiligheidsregio’s in het betreffende grensgebied een gezamenlijk rampenbestrijdingsplan specifiek gericht op de Duitse centrale Emsland, te weten het rampbestrijdingsplan Kernkraftwerk Emsland (rbpKKE) van de veiligheidsregio’s Twente, Drenthe en IJsselland. Dit plan is in 2015 geactualiseerd, waarbij rekening is gehouden met de preparatieafstanden zoals vastgesteld in het zogenoemde Harmonisatiebesluit van 2 juli 20142. In het kader van implementatie van Europese regelgeving worden de uitgangspunten zoals neergelegd in het Harmonisatiebesluit, op dit moment geactualiseerd.
Deelt u de mening dat deze oude kernreactor, die volgens plan in 2022 zal sluiten, zo snel mogelijk definitief gesloten dient te worden om de veiligheid van onze inwoners te garanderen? Zo ja, welke stappen zult u zetten om de Duitse overheden hiervan te overtuigen? Zo nee, waarom niet?
Nucleaire veiligheid is een nationale verantwoordelijkheid. De toezichthoudende Duitse autoriteiten zijn verantwoordelijk voor het toezicht op de veiligheid van de kerncentrale. Op dit moment heb ik geen aanleiding om aan te nemen dat er een onveilige situatie is of dat de toezichthouder zijn verantwoordelijkheid niet goed invult. Wanneer de situatie hier aanleiding toe zou geven zal ik mijn ambtsgenoot in Duitsland aanspreken op zijn verantwoordelijkheid.
Een belofte van vicepremier De Jonge |
|
Ronald van Raak |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wanneer wilt u voldoen aan de belofte van vice-premier De Jonge dat u snel alsnog met concrete voorbeelden komt van de verspreiding door de Russen van nepnieuws in ons land?1
In mijn Kamerbrieven van 13 en 15 november (Kamerstuk 26 643, nrs. 496 en 497) heb ik uw Kamer concrete voorbeelden gegeven van beïnvloeding van de publieke opinie door statelijke actoren.
Ik heb in het debat over de begrotingsbehandeling van mijn ministerie vorige week aangegeven dat ik uw Kamer voor het Kerstreces nader informeer, waaronder over de uitkomsten van de gesprekken met techbedrijven en social mediaplatforms.
Ten overvloede wijs ik erop dat staatsgeheime informatie enkel kan worden gedeeld met de Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CIVD).
Bent u bereid het antwoord voor dinsdag 21 november 10:00 uur naar de Tweede Kamer te sturen?
Ja.
De omstandigheden van vluchtelingen in Libië |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u de CNN-reportage «People for Sale» over vluchtelingen die in Libië worden verkocht als slaven?1
Ja.
Hoe lang bestaan deze slavenmarkten al en wat wordt ondernomen om hier een eind aan te maken?
Het kabinet is getroffen door de recente schrijnende beelden van de facto slavenhandel in Libië. Door gebrekkig internationaal toezicht als gevolg van de beperkte aanwezigheid van de internationale gemeenschap in Libië is niet bekend hoe lang de geconstateerde praktijken al plaatsvinden. Op 15 november heeft de Nederlandse ambassadeur in Tripoli bij de Libische viceminister van Buitenlandse Zaken deze kwestie aangekaart en de Nederlandse zorgen uitgesproken over de omstandigheden waaronder irreguliere migranten in Libië worden gedetineerd en de misstanden die hieruit voortvloeien. De Libische autoriteiten hebben inmiddels een onderzoek ingesteld naar de geconstateerde praktijken en toegezegd slavenhandelaren te zullen vervolgen bij voldoende bewijs. Slavenhandel is ook tijdens de recente AU-EU-top in Abidjan aan de orde geweest. Nederland ondersteunt tevens de veroordeling van de Afrikaanse Unie en de oproep van Frankrijk om de situatie in Libië in de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties te bespreken. Nederland kijkt op dit moment actief met andere landen naar het instellen van sancties tegen mensenhandelaren en mensensmokkelaars. Sancties kunnen een bijdrage leveren aan het stoppen van mensenrechtenschendingen en het stabiliseren van Libië.
Wat onderneemt de Europese Unie (EU) tegen deze slavenhandel? Zijn er signalen van slavenhandel gerapporteerd? Zo nee, wat gebeurt er om de rapportering te verbeteren?
Naar aanleiding van de zorgwekkende berichtgeving in de media over het verhandelen en de ernstige uitbuiting van migranten in Libië, namen de staatshoofden en regeringsleiders tijdens de AU-EU Top een gezamenlijke verklaring aan waarin zij het belang van de gezamenlijke strijd tegen mensensmokkel en de noodzaak voor verbetering van de omstandigheden van migranten onderstreepten. Zij benadrukten daarnaast het belang van het faciliteren van vrijwillige terugkeer naar herkomstlanden vanuit Libië en het voorkomen van irreguliere migratie – via informatiecampagnes en aanpak van grondoorzaken. Het kabinet onderschrijft deze verklaring. Alleen met een dergelijke brede gezamenlijke aanpak kan een einde worden gemaakt aan deze mensonterende praktijken.
De EU zet via EU-missie EUCAP in op betere grenscontroles en de bestrijding van mensensmokkel en -handel waarmee de informatiestromen in beeld komen. Ook richt de missie EUNAVFOR MED Sophia zich op het ontwrichten van mensensmokkelnetwerken in de Middellandse Zee voor de kust van Libië. Door deze (grensoverschrijdende) samenwerking verbetert de informatie-uitwisseling maar de situatie in het land, alsmede gebrekkige toegang tot regio’s, maakt dat rapportage en opsporing onder druk blijven staan.
Wat is uw oordeel over het bericht 'VN: terugsturen vluchtelingen naar Libië inhumaan»?2
De Hoge Vertegenwoordiger voor Mensenrechten van de VN spreekt terecht zijn zorgen uit over de mensonterende situatie waar vele migranten in Libië verkeren. Helaas is al langere tijd sprake van deze situatie. Dat is ook waarom Nederland, en de Europese Unie, samenwerken met UNHCR en IOM om de situatie van migranten in de Libische detentiecentra te verbeteren en hen de mogelijkheid te bieden om vrijwillig terug te keren naar hun landen van herkomst. Het steeds toenemende aantal migranten dat hier gebruik van maakt, toont aan dat deze aanpak helpt. De IOM bereidt samen met de EU en mede gefinancierd uit de Nederlandse bijdrage aan het EU-noodfonds voor Afrika een grootschalig programma voor evacuatie van de detentiecentra voor migranten in Libië voor. Het zou hierbij gaan om de vrijwillige terugkeer van 20.000 migranten over een periode van twee maanden. Afrikaanse landen van herkomst hebben bij de AU / EU-top van 28-30 november hun steun hieraan toegezegd. De modaliteiten voor deze grootschalige vrijwillige terugkeer moeten nog worden uitgewerkt.
Migranten lopen een groot risico om op grove wijze te worden misbruikt in Libië. Zoals ook uit de inwilligingscijfers blijkt, komt het overgrote merendeel van migranten die in Italië vanuit Libië aankomen, niet in aanmerking voor internationale bescherming. Het kabinet meent dan ook dat de oplossing niet ligt in het overbrengen van alle op zee geredde migranten naar de Europese Unie. Dat werkt mensensmokkel en -handel alleen maar in de hand omdat het aangeeft dat het loont van hun diensten gebruik te maken terwijl dat verdienmodel juist moet worden doorbroken.
Nederland en de EU zetten in op een integrale aanpak, gericht op het zo veel mogelijk wegnemen van grondoorzaken, het bestrijden van mensensmokkel/-handel, het bevorderen van vrijwillige terugkeer van irreguliere migranten naar hun herkomstlanden en het informeren van betrokkenen over de risico’s van irreguliere migratie.
Klopt het dat de EU 200 miljoen euro aan Libië heeft betaald met als doel dat de Libische kustwacht schepen op de Middellandse Zee onderschept en terugbrengt naar het vasteland?
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld, biedt de EU al langere tijd en op verschillende manieren ondersteuning aan de Libische Kustwacht. Zo worden trainingen aangeboden, bijvoorbeeld in het kader van de Europese maritieme missie ENAVFOR MED Sophia, en hebben de EU en enkele lidstaten de aanschaf van goederen gefinancierd zodat de Kustwacht en de door de EU getrainde officieren hun werk kunnen doen. Daarbij ging het expliciet om goederen die niet onder het embargo vallen. Verder heeft de Commissie mede naar aanleiding van haar Actieplan voor de Centraal Middellandse Zee en Italië 46 miljoen euro beschikbaar gesteld voor betere grensbewaking in Libië. Een deel van deze fondsen wordt gebruikt voor verdere training en professionalisering van de Libische Kustwacht.
De Libische kustwacht voert in het kader van zijn wettelijke taak controle uit over de Libische territoriale wateren en coördineert reddingsoperaties in het door Libië ingestelde opsporings- en reddingsgebied dat ook buiten de territoriale wateren ligt. Wanneer de Libische Kustwacht in dit kader migranten onderschept en drenkelingen redt, ligt het in de rede dat zij in Libië aan wal worden gebracht. Van terugsturen van vluchtelingen naar Libië door de EU is geen sprake. De EU investeert in training van de Libische kustwacht als onderdeel van de opbouw van de Libische staat. Bij deze training is er ook aandacht voor mensenrechten.
Er is geen sprake van directe betaling aan de Libische autoriteiten, evenmin is sprake van een «Libië-deal» tussen Libië en de EU. Mogelijk doelt u op een MoU tussen Libië en Italië, waarover eerdere vragen zijn beantwoord.3
Sluit u uit dat de EU medeplichtig is aan het terugsturen van vluchtelingen naar een onveilig land? Zo ja, hoe kunt u dat rijmen met de «Libië-deal» om schepen met vluchtelingen terug te brengen naar het vasteland van Libië?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u het eens met VN-mensenrechtenchef Zeid Ra'ad al-Hussein die zegt dat de EU tot nu toe niets heeft gedaan om misstanden in Libische gevangenissen te verminderen? Zo nee, welke concrete maatregelen treffen Nederland en de EU om de situatie te verbeteren?
Nee, de EU zet zich ook met steun van Nederland al langere tijd in om de situatie in de detentiecentra te verbeteren. Daarvoor wordt intensief samengewerkt met UNHCR en IOM. Dit heeft er mede toe geleid dat het aantal centra dat onder de formele verantwoordelijkheid van de Libische autoriteiten is gekomen, is toegenomen.
Mensensmokkelaars en -handelaren verdienen doordat veel migranten bereid zijn geld neer te leggen voor een reis via Libië naar Europa ondanks de enorme risico’s die dat met zich meebrengt. Eenmaal in Libië verdienen dezelfde mensensmokkelaars en -handelaren opnieuw door migranten die in detentie genomen zijn, dwangarbeid te laten verrichten. Daarom bepleit de EU ook evacuatie van de migranten die zich in deze centra bevinden. EU-gelden worden ingezet om de omstandigheden in de detentiecentra te verbeteren, maar niet om deze praktijken te bestendigen. Een aantal landen van herkomst heeft zich naar aanleiding van deze beelden bereid getoond zich meer in te spannen om eigen onderdanen terug te halen. Nederland verwelkomt dat herkomstlanden nu hun verantwoordelijkheid voor de eigen landgenoten nemen.
Hoe ziet het verdienmodel van vluchtelingenhandelaren in Libië eruit? Sluit u uit dat zij EU-gelden ontvangen?
Zie antwoord vraag 7.
Bevinden zich mensenhandelaren onder de Libische kustwacht die door de EU worden getraind? Op welke manier wordt dit gecontroleerd?
De leden van de Libische kustwacht die door de EU worden getraind ondergaan een uitgebreide vetting-procedure, die onder andere wordt uitgevoerd in samenwerking met EuropOL en de inlichtingendiensten van Italië en het Verenigd Koninkrijk. Voorts monitort de EU maritieme operatie EUNAVFOR MED Sophia het optreden van de Libische kustwacht door verzameling van informatie, monitoring op afstand en overleg met de Libische autoriteiten. De monitoring is onder meer gericht op:
Zorgen over mogelijke corruptie en infiltratie van mensensmokkelaars in de Libische kustwacht kaarten Nederland en de EU aan in het kader van de dialoog met de Libische kustwacht, waaronder tijdens de bovengenoemde periodieke overleggen.
Wat wordt ondernomen in de landen van herkomst om te voorkomen dat migranten naar Libië trekken? Wordt er gewaarschuwd voor mensenhandel en slavernij in Libië?
Nederland en EU-partners steunen verschillende informatiecampagnes om (potentiele) migranten (en hun familieleden) te informeren over de risico’s van irreguliere migratie en de gevaarlijke situatie in Libië. Het gaat onder meer om een campagne van IOM, waarbij migranten die vanuit Libië zijn teruggekeerd hun ervaringen delen. Naar aanleiding van de uitzending van CNN, hebben verschillende landen, zoals Burkina Faso hun onderdanen opgeroepen om niet naar Libië te reizen. Ook is bekend dat Marokko een groep onderdanen heeft geëvacueerd. Met Europese partners zal Nederland het gesprek met verschillende landen van herkomst blijven voeren om verder samen te werken bij het voorkomen van irreguliere migratie. Ook zet Nederland als onderdeel van de geïntegreerde aanpak in op het aanpakken van de grondoorzaken van migratie (door programma’s op onderwijs, werkgelegenheid, toekomstperspectieven).
Hoeveel migranten zijn er in 2017 door de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) uit Libische detentiecentra gehaald in het kader van vrijwillige terugkeerprogramma’s? Worden de programma’s in 2018 uitgebreid om vluchtelingen een uitweg uit Libië te bieden?
In 2017 zijn ruim 11.000 migranten met behulp van IOM vrijwillig teruggekeerd via het programma dat door Nederland en de EU wordt gefinancierd.4 Dit programma wordt ook in 2018 voortgezet. Om de verdere inzet van de EU in Libië, o.a. ook op dit terrein, verder te intensiveren, heeft de Europese Commissie lidstaten opgeroepen meer bij te dragen aan het EU Trustfund voor Afrika. Nederland zal in dit kader 10 miljoen euro beschikbaar stellen voor vrijwillige terugkeer vanuit Noord-Afrikaanse landen en herintegratie in het land van herkomst.
Deelt u de mening dat de EU op geen enkele manier mag meewerken aan activiteiten die eraan bijdragen dat vluchtelingen als slaaf verhandeld worden of in detentiecentra worden vastgezet? Zo ja, wat betekent dit voor het beleid ten aanzien van Libië en de samenwerking met de Libische kustwacht?
Het Handvest voor de grondrechten van de Europese Unie verbiedt slavernij. De inspanningen van de EU zijn er juist op gericht om er voor te zorgen dat het verdienmodel van mensensmokkelaars en -handelaren in Libië wordt doorbroken. Nederland blijft deze Europese inzet steunen.
Euthanasie in de Levenseindekliniek bij psychiatrisch patiënten |
|
Carla Dik-Faber (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van EenVandaag d.d. 11 november jl., waarin zware kritiek wordt geuit op de Levenseindekliniek omdat euthanasie zou worden verleend aan patiënten die nog niet zijn uitbehandeld?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat in bepaalde gevallen wordt overgegaan tot het verlenen van euthanasie, terwijl een patiënt nog niet is uitbehandeld of geen sprake is van uitzichtloos lijden?
Vindt u dat in de twee casussen is gehandeld in de geest van het Chabot-arrest, dat stelt dat extra behoedzaamheid is geboden als er sprake is van een psychische ziekte en dat van uitzichtloos lijden geen sprake is als de patiënt in volle vrijheid een reëel alternatief afwijst, zoals het gebruik van antidepressiva?
Wat is uw reactie op de hoogleraar psychiatrie die in de uitzending aangeeft het onbegrijpelijk te vinden dat twee casussen door de Regionale Toetsingscommissie Euthanasie (RTE) als zorgvuldig zijn beoordeeld, terwijl er niet voldaan werd aan het criterium van uitzichtloos lijden?
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat een doodswens van een psychiatrisch patiënt besproken wordt met de Levenseindekliniek zonder dat in eerste instantie hierover gesproken is met de eigen behandelend arts?
Het beoordelen van een euthanasieverzoek van een patiënt met een psychiatrische aandoening is complex. Daarnaast is ieder verzoek anders en dient ieder verzoek beoordeeld te worden op de specifieke omstandigheden van de desbetreffende patiënt. De Levenseindekliniek verklaart dat het standaardprocedure is contact op te nemen met de behandelend arts om meer over de patiënt te weten te komen en om te onderzoeken of de behandelaar bereid is het verzoek zelf op te pakken. Niet in alle gevallen reageert de behandelaar op het verzoek tot contact.
Welke maatregelen bent u bereid te nemen om te voorkomen dat mensen met een psychiatrische aandoening worden doorverwezen naar de Levenseindekliniek als ze niet uitbehandeld zijn of als er geen sprake is van uitzichtloos lijden?
Het is niet zo dat patiënten alleen doorverwezen mogen worden indien helemaal duidelijk is dat er sprake is van uitzichtloos lijden. Patiënten die zich bij de Levenseindekliniek melden, komen daar terecht als hun arts het euthanasieverzoek niet (verder) in behandeling kan of wil nemen. Dit kan om uiteenlopende redenen het geval zijn. Een team van de Levenseindekliniek beoordeelt vervolgens of het euthanasieverzoek aan de zorgvuldigheideisen uit de euthanasiewet voldoet, onder andere de vraag of het lijden van de patiënt uitzichtloos is.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de Levenseindekliniek en hierbij te wijzen op de extra behoedzaamheid die geboden is in het geval een euthanasieverzoek van een psychiatrisch patiënt wordt behandeld?
Gezien de deskundigheid en werkwijze van de professionals bij de Levenseindekliniek, ook in het geval van de extra behoedzaamheid die geboden is bij euthanasieverzoeken van psychiatrisch patiënten, vind ik het niet nodig aan de hand van onderhavig voorbeeld het gesprek met de Levenseindekliniek aan te gaan.
Wel zullen we in gesprek gaan met de beroepsgroep, naast psychiaters ook huisartsen en specialisten ouderengeneeskunde, om te bespreken welke zorgen zij hebben omtrent de huidige euthanasiepraktijk. Dit overleg zal plaatsvinden in het kader van het opstellen van een met het veld afgestemde kabinetsreactie op de evaluatie van de euthanasiewet. Hoewel wij geen aanleiding hebben om aan de zorgvuldigheid van de huidige praktijk te twijfelen, vinden we het van belang om de signalen die wij ontvangen serieus te nemen.
Het bericht 'Geweld tegen Rohingya: 'Massaslachtingen met honderden doden'' |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Geweld tegen Rohingya: «Massaslachtingen met honderden doden»?1
Ja.
Wat gaat u doen met de bevindingen van zowel de onderzoekers van het United States Holocaust Memorial Museum als de Aziatische tak van de mensenrechtenorganisatie Human Rights Watch, die op basis van hun onderzoek concluderen dat er sprake was van etnische zuivering van de Rohingya-moslims door het leger van Myanmar?
Het kabinet maakt zich ernstige zorgen over berichten over mensenrechtenschendingen door het Myanmarese leger tegen Rohingya in Rakhine State en ziet in dit licht de vele verwijzingen naar etnische zuivering door niet alleen NGOs maar ook de VN Hoge Commissaris voor Mensenrechten. Het feit dat meer dan 622,000 Rohingya Myanmar ontvlucht zijn naar Bangladesh en de getuigenissen van vluchtelingen, die zijn opgetekend door VN vertegenwoordigers, wijzen zonder meer in de richting van disproportioneel en doelgericht gebruik van geweld. Een diepgaand onafhankelijk en geloofwaardig onderzoek is noodzakelijk om conclusies te kunnen trekken. Het kabinet blijft dan ook samen met andere EU lidstaten de regering van Myanmar oproepen om mee te werken aan de Fact Finding Missie (FFM) die op 24 maart 2017 is ingesteld door de VN Mensenrechtenraad om een onafhankelijk en geloofwaardig onderzoek uit te voeren.
In mensenrechtenfora zet het kabinet zich daarnaast in voor sterke druk op de regering van Myanmar om actie te ondernemen om 1) het geweld te stoppen, waaronder seksueel geweld tegen vrouwen en meisjes, 2) volledige en ongehinderde humanitaire toegang en toegang voor de FFM te verlenen, 3) veilige, vrijwillige en duurzame terugkeer van Rohingya vluchtelingen te faciliteren naar hun oorspronkelijke dorpen, en 4) de aanbevelingen van de Annan Adviescommissie voor Rakhine State te implementeren. In het kader van het lidmaatschap van de VN-Veiligheidsraad zal Nederland zich inzetten voor opvolging van de voorzittersverklaring over Myanmar van 6 november jl.
Welke mogelijkheden ziet u voor extra beschermingsmaatregelen ten behoeve van vrouwen en meisjes die, zoals ook de onderzoekers concluderen, op grote schaal slachtoffer zijn van verkrachting door de Myanmarese militairen?
Het kabinet acht het grote aantal gevallen van seksueel gerelateerd geweld die door onder andere hulpverleners gerapporteerd worden, alarmerend en onacceptabel.
Vrouwen die nieuw aankomen in Bangladesh ontvangen van VN humanitaire organisaties zoals UNHCR, UNFPA en het IOM speciale hulppakketten. Deze pakketten bevatten essentiële middelen om de mobiliteit, veiligheid en waardigheid van vrouwen en meisjes in de vluchtelingenkampen te waarborgen.
Nederland steunt een UNFPA-programma voor seksuele en reproductieve gezondheid in Bangladesh met een bijdrage van EUR 3,6 miljoen waarvoor ongeveer EUR 1,3 miljoen wordt uitgegeven aan opvang van en steun aan slachtoffers van seksueel geweld in het gebied waar de Rohingya zich bevinden. Tot op heden zijn door UNFPA met Nederlandse steun 13 vrouwvriendelijke zones ingericht in de geïmproviseerde kampen waar 31.902 vrouwen en meisjes psychosociale zorg hebben gekregen. Tevens zijn 1.639 slachtoffers van seksueel geweld doorverwezen naar medische noodhulp instellingen. De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) gaat met Nederlandse steun samenwerken met humanitaire partners om te zorgen voor toegang tot goede seksueel en reproductieve diensten waaronder toegang tot anticonceptie en veilige abortus om ongewenste zwangerschappen te voorkomen.
Nederland zal tevens EUR 11 miljoen bijdragen aan het Multi Donor Trust Fund (MDTF) op het gebied van gezondheidszorg van het Bangladesh Ministerie van Gezondheid (waarvan EUR 4 miljoen van She Decides). Momenteel wordt bekeken of uit dit MDTF additioneel fondsen beschikbaar kunnen worden gesteld voor de opvang van Rohingya vluchtelingen in Bangladesh. Dit programma richt zich onder andere op medische zorg aan slachtoffers van verkrachtingen, Family Planning, antenatale zorg en verloskundige zorg.
Welke mogelijkheden ziet u om, naast de humanitaire bijdrage die Nederland al doet, middelen in te zetten voor psychosociale hulp aan vrouwen en meisjes zoals traumaverwerking?
Nederland benadrukt via zijn rol in bestuursorganen van VN-organisaties, Internationale Rode Kruis (ICRC) en in contacten met humanitaire organisaties, het belang van psychosociale hulp als het gaat om slachtoffers van seksueel geweld en de noodzaak hier aandacht aan te besteden in de programma’s.
Van de EUR 3 miljoen noodhulp die het kabinet via de Dutch Relief Alliance (DRA) in Bangladesh verstrekt gaat een deel naar organisaties die actief zijn op het gebied van psychosociale hulpverlening. Nederlandse kennis en expertise wordt bovendien benut binnen (internationale) hulporganisaties zoals de WHO en UNHCR waar het aantal Nederlanders werkzaam op het gebied van psychosociale hulp relatief hoog is. Psychosociale hulp maakt daarnaast onderdeel uit van de hulp die VN (UNICEF en UNFPA) en humanitaire organisaties, deels met Nederlandse financiële steun bieden in de opvangkampen in Bangladesh. Nederland ondersteunt daarnaast de lokale organisatie SANGJOG onder andere voor het bieden van psychosociale hulp aan de Rohingya’s.
Deze organisaties hebben een focus op water, sanitatie en hygiëne, onderdak en bescherming, met specifieke aandacht voor kwetsbare groepen, adolescenten, jonge moeders en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR).
Wat vindt u van het voorstel van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties (VN), die de leden van de VN Veiligheidsraad heeft opgeroepen concrete stappen te zetten om vrouwen in conflictgebieden beter te beschermen door een thematisch sanctieregime tegen geweld tegen vrouwen in te stellen, in het licht van het (seksueel) geweld tegen vrouwen en meisjes in Myanmar dat nu onbestraft lijkt te blijven?
Het kabinet is het met de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties eens dat vrouwen in conflictgebieden extra bescherming verdienen tegen geweld. De Secretaris-Generaal vraagt, in zijn recente rapport over Vrouwen, Vrede en Veiligheid, de leden van de Veiligheidsraad bij het uitwerken van sanctieregimes prioriteit en zichtbaarheid te geven aan rechten van vrouwen. Daarnaast vraagt hij de leden van de Raad te overwegen om thematische sanctieregimes in te stellen op onderwerpen als seksueel en gendergerelateerd geweld in conflictsituaties, mensenhandel, gerichte ontvoeringen en gevallen van het doden van vrouwen en meisjes en grove schendingen van vrouwenrechten. Zoals ook door de Minister van Buitenlandse Zaken werd gesteld in de BZ-begrotingsbehandeling op 15 november, is de ervaring dat in de Veiligheidsraad substantiële weerstand bestaat tegen het instellen van dergelijke wereldwijde thematische sanctieregimes, ook omdat die moeilijk handhaafbaar zijn. Dit laat onverlet dat de inzet van het kabinet erop gericht blijft dat bestraffing van seksueel geweld tegen vrouwen zoveel mogelijk wordt meegenomen in bestaande sanctieregimes; dit is vooral mogelijk als in het regime een mensenrechtencomponent is opgenomen. Een voorbeeld hiervan is het VNVR-sanctieregime voor de Democratische Republiek Congo, waar betrokkenheid bij gender based violence een expliciete reden is voor opname van individuen op de sanctielijst. De Nederlandse inzet is gericht op het beter toepassen van dit criterium, en genderexpertise meer onderdeel uit te laten maken van expertpanels behorend bij sanctieregimes. Ook de Speciale Vertegenwoordiger van de SGVN voor seksueel geweld in conflictsituaties kan bijdragen aan het belichten van de situatie van deze groep vrouwen en meisjes in Myanmar.
Welke mogelijkheden ziet u om tijdens het lidmaatschap van Nederland van de VN Veiligheidsraad een voortrekkersrol te spelen bij het instellen van zo een thematisch sanctieregime? Bent u bereid om te inventariseren bij gelijkgestemde landen hoe men aankijkt tegen het instellen van een thematisch sanctieregime om seksueel geweld tegen vrouwen te bestraffen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht 'Steeds meer kinderen in 'plofklassen'' |
|
Peter Kwint , Lammert van Raan (PvdD), Kirsten van den Hul (PvdA), Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het met het bericht «Steeds meer kinderen in «plofklassen»»?1
Ja.
Klopt het dat steeds meer kinderen op de basisschool in grotere klassen zitten? Klopt het tevens dat kleinere klassen kleiner worden en grote klassen groter? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
In de tabel hieronder is de ontwikkeling van de groepsgrootte weergegeven. Deze cijfers komen uit de jaarlijkse steekproef die gehouden wordt in het basisonderwijs. Deze cijfers gaan dus niet over het speciaal (basis)onderwijs.
Uit deze tabel blijkt dat het aantal groepen met meer dan 30 leerlingen in 2017 met 2 procentpunt is gedaald ten opzichte van 2016. Indien «groepen met meer dan 30 leerlingen» wordt gehanteerd als definitie voor «grotere klassen», dan zitten in 2017 minder leerlingen in grotere klassen dan in de zes jaar daarvoor.
De groepsgroottecijfers worden verkregen middels een representatieve steekproef die jaarlijks opnieuw getrokken wordt. Op basis hiervan kunnen groepen niet over de jaren gevolgd worden en kan de vraag of kleinere groepen steeds kleiner worden en grote groepen steeds groter niet worden beantwoord. Wel blijkt uit de tabel hieronder dat het percentage groepen van meer dan 35 leerlingen gelijk blijft.
Totaal
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
< 26 leerlingen
70,8%
69,6%
64,7%
65,9%
65,2%
64,6%
67,8%
26 – 30 leerlingen
24,3%
24,9%
29,3%
28,6%
29,1%
28,8%
27,5%
31 – 35 leerlingen
4,6%
5,4%
5,8%
5,3%
5,3%
6,3%
4,3%
> 35 leerlingen
0,3%
0,2%
0,3%
0,3%
0,4%
0,3%
0,3%
Kunt u een overzicht geven van de gemiddelde klassengrootte in de afgelopen tien jaar, met daarin het onderscheid tussen groeps- en klassengrootte?2
In 2006 heeft de Inspectie van het Onderwijs de gemiddelde groepsgrootte in het basisonderwijs berekend, deze was toen 22,4. De gemiddelde groepsgrootte van 2007 t/m 2010 is niet bekend. De gemiddelde groepsgrootte in het basisonderwijs wordt middels een steekproef gemeten sinds 2011. Zie de onderstaande tabel.
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
Totaal
22,6
22,8
23,3
23,3
23,3
23,4
23,1
In de steekproef wordt onder «groep» verstaan: de verzameling leerlingen waarbinnen de leerling gedurende een schooljaar de meeste onderwijstijd doorbrengt, oftewel het aantal kinderen dat bij elkaar in een lokaal zit en les krijgt van minstens één leerkracht. Dit kunnen dus ook combinatieklassen zijn. Het onderscheid tussen groeps- en klassengrootte zoals bedoeld in deze vraag, kan op basis van de beschikbare informatie niet gemaakt worden.
Klopt het dat volle klassen in het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) ook steeds meer voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Deze vraag kan ik niet kwantitatief onderbouwd beantwoorden. Voor het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs wordt er niet jaarlijks onderzoek gedaan naar de groepsgrootte. Dit heeft voornamelijk te maken met de organisatie van het voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs. De groepsgrootte in het voortgezet onderwijs kan in de praktijk zeer gevarieerd zijn, afhankelijk van de schoolsoort (beroepsonderwijs of algemeen vormend onderwijs), de fase in de schoolloopbaan (onderbouw of bovenbouw), het onderwijsconcept en het vak. Bij examenvakken zoals Grieks en Latijn en praktijkvakken in het vmbo zitten er bijvoorbeeld substantieel minder leerlingen in een groep, dan bij een verplicht vak in de onderbouw van het voortgezet onderwijs. Er is geen specifiek datasysteem waaruit landelijke ontwikkelingen ten aanzien van groepsgrootte in het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs af te leiden zijn.
Kunt u een overzicht geven van de ontwikkeling in klassengrootte in het voortgezet onderwijs en het mbo?
Anders dan voor het primair onderwijs wordt de omvang van groepen in het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs niet landelijk geregistreerd. Zoals in antwoord op vraag 4 is aangegeven, is dat gezien de variëteit in groepsgrootte in het voortgezet onderwijs en het mbo feitelijk ook niet mogelijk. Wel is in 2016 voor een tweede maal een meer kwalitatief onderzoek uitgevoerd naar ontwikkelingen ten aanzien van groepsgrootte in het voortgezet onderwijs (het eerste onderzoek vond plaats in 2013). Uw Kamer is hierover op 20 december 2016 geïnformeerd.3 Dit onderzoek laat een stabiel beeld zien voor wat betreft de ontwikkeling in groepsgrootte in het voortgezet onderwijs. De gemiddelde groepsgrootte is ten opzichte van voorgaande schooljaren volgens de respondenten in het onderzoek (schoolleiders, coördinatoren en medezeggenschapsraden) sinds 2013 niet wezenlijk veranderd. Dergelijke informatie is voor het middelbaar beroepsonderwijs niet beschikbaar.
Kunt u ons een overzicht sturen van de ontwikkeling van het aantal leerlingen ten opzichte van het aantal leraren, management en onderwijsondersteunend personeel, waarbij het ondersteunend wordt uitgesplitst in functies als instructeur, IB’er, conciërge, etc.? Kunt u dit uitsplitsen per sector?
Hieronder is een tabel opgenomen met de diverse ratio’s voor het basisonderwijs. Om deze ratio’s te berekenen is het aantal fte’s per functie afgezet tegen het aantal leerlingen. Hierbij moet worden opgemerkt dat het mogelijk is dat bij het onderwijsgevend personeel leerkrachten worden meegerekend die niet uitsluitend onderwijsgevende taken uitvoeren. Ook is het mogelijk dat bij de directie personeel wordt meegerekend dat ook af en toe voor de klas staat.
Onderwijsondersteunend personeel (OOP) is ondersteunend personeel dat onder verantwoordelijkheid van de leerkracht bijdraagt aan de verzorging van het onderwijs. Tot het organisatie- en beheerspersoneel (OBP) wordt het overige ondersteunend personeel gerekend. Een betrouwbare uitsplitsing in de diverse functies is op basis van de beschikbare gegevens niet mogelijk.
Sinds 2011 is de leerling/leraar-ratio in het basisonderwijs ongeveer gelijk gebleven. De leerling/directielid-ratio is toegenomen (dat wil zeggen dat er in minder management per leerling was dan in 2011). De leerling/ondersteunend personeel-ratio is t/m 2013 toegenomen en daarna afgenomen. In 2016 zijn er minder leerlingen per onderwijsondersteuner dan in 2013.
2011
2012
2013
2014
2015
2016
leerlingen basisonderwijs
1.517.342
1.497.672
1.476.505
1.457.393
1.442.964
1.427.367
aantal fte directie
8.850
8.500
8.250
8.050
7.800
7.550
ratio
171,5
176,2
179,0
181,0
185,0
189,1
aantal fte onderwijspersoneel
83.100
80.100
79.250
78.550
77.300
77.600
ratio
18,3
18,7
18,6
18,6
18,7
18,4
aantal fte onderwijspersoneel
(incl. LIO en onbekend)
83.250
80.250
79.500
78.700
77.450
77.700
ratio
18,2
18,7
18,6
18,5
18,6
18,4
aantal fte OOP/OBP
11.350
10.750
10.550
10.500
10.800
11.100
ratio
133,7
139,3
140,0
138,8
133,6
128,6
totaal
103.400
99.450
98.150
97.200
96.000
96.300
ratio
14,7
15,1
15,0
15,0
15,0
14,8
In het voortgezet onderwijs is sinds 2011 de leerling/directielid-ratio toegenomen (dus minder management per leerling). De leerling/leraar-ratio is licht toegenomen (iets meer leerlingen per fte). Hierbij moet worden opgemerkt dat deze leerling-leraar ratio in het voortgezet onderwijs geen directe indicatie is voor de feitelijke groepsgrootte. Zo leiden onvervulde vacatures en lerarentekort tot stijging van de ratio’s, maar kunnen de groepen gemiddeld even groot blijven door tijdelijke inzet van personeel dat niet in loondienst is van de school (dit personeel wordt niet meegenomen in de ratio’s). De feitelijke groepsgrootte is verder afhankelijk van veel meer factoren dan alleen het totale leerlingaantal en het aantal docenten, zoals onderwijskundige keuzes en de aard en omvang van verschillende schoolvakken.
2011
2012
2013
2014
2015
2016
Leerlingen voortgezet onderwijs2
917.626
928.763
937.922
948.073
958.779
958.593
aantal fte directie
3.378
3.268
3.140
3.085
3.009
2.952
ratio
271,6
284,2
298,7
307,3
318,6
324,7
aantal fte onderwijspersoneel
61.034
60.288
60.394
61.274
61.656
61.091
ratio
15,0
15,4
15,5
15,5
15,6
15,7
aantal fte onderwijspersoneel incl. onbekend en LIO
61.450
60.589
60.664
61.547
62.129
62.123
ratio
14,9
15,3
15,5
15,4
15,4
15,4
aantal fte OOP/OBP
20.242
19.952
20.051
20.127
20.301
20.071
ratio
45,3
46,6
46,8
47,1
47,2
47,8
totaal
85.071
83.810
83.855
84.759
85.439
85.145
ratio
10,8
11,1
11,2
11,2
11,2
11,3
Sinds 2013 groeit de werkgelegenheid in het middelbaar beroepsonderwijs. Zo lag de omvang van het totale onderwijspersoneel in het middelbaar beroepsonderwijs (inclusief volwasseneducatie en groen onderwijs) in oktober 2016 ongeveer 1.900 fte hoger dan een jaar daarvoor en is ook het aantal fte’s onderwijsgevend personeel en onderwijsondersteunend personeel in die periode gestegen. Voor wat betreft de laatste categorie geldt dat hier medewerkers zijn opgenomen die ook betrokken zijn bij het primaire proces zoals bpv-begeleiders. In deze tabel is niet het onderwijspersoneel opgenomen dat bijvoorbeeld via zzp-constructies werkzaamheden uitvoert of als gastdocent wordt ingehuurd. Aan de hand van de jaarrekeningen van de instellingen is op te maken dat circa 9% aan loonkosten personeel betreft dat niet in loondienst is.
Wat betreft het studentenaantal is er in het algemeen een daling te zien sinds 2011. Het aantal studenten dat een bol-opleiding volgt is in die periode gestegen, maar het aantal studenten in de bbl is flink gedaald. Over het algemeen kan gesteld worden dat sinds 2011 de stijging van de omvang van het onderwijspersoneel verhoudingsgewijs groter is dan de stijging van het aantal studenten.
2011
2012
2013
2014
2015
2016
leerlingaantal bol
346,8
352,1
365,3
374,4
376,0
381,0
leerlingaantal bol deeltijd
7,7
5,1
2,9
0,9
0,2
0,0
leerlingaantal bbl
154,4
143,0
120,7
100,4
95,8
100,9
totaal aantal leerlingen
508,9
500,2
488,9
475,7
472,0
481,9
Bron: Onderwijs in cijfers.
2011
2012
2013
2014
2015
2016
directie
0,6
0,8
1,0
0,9
1,0
1,0
onderwijsgevend personeel1
24,9
24,3
23,6
24,8
24,8
25,8
onderwijsondersteunend personeel (oop/obp)
17,9
16,3
15,5
16,0
16,3
17,2
leraren in opleiding
0,1
0,1
0,2
0,3
0,3
0,2
onbekend
0,1
0,2
0,1
0,1
1,0
1,2
totaal personeel
43,6
41,7
40,4
42,1
43,4
45,4
Bron: Onderwijs in cijfers.
Kunt een uitsplitsing maken tussen de klassengrootte en de grootte van de school? Is er een relatie tussen volle klassen en grote steden?
Uit de tabel hieronder blijkt dat de gemiddelde groepsgrootte in het basisonderwijs groter wordt, naarmate de school groter wordt. Dit hangt waarschijnlijk samen met de kleine scholentoeslag, waardoor kleine scholen in de gelegenheid zijn om ook bij lage leerlingenaantallen klassen «in de lucht te houden».
schoolgrootte
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
0 – 100 leerlingen
17,9
18,1
18,1
17,8
18,8
18,2
18,0
101 – 200 leerlingen
21,7
21,8
22,6
22,5
22,4
22,2
22,6
201 – 400 leerlingen
23,2
23,5
23,9
23,9
23,9
24,1
23,7
meer dan 400 leerlingen
24,3
24,4
24,7
24,6
24,4
24,8
23,9
Totaal
22,6
22,8
23,3
23,3
23,3
23,4
23,1
In de tabel hieronder is de situatie in 2016 weergegeven. Hieruit blijkt dat de vier grootste steden (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht) relatief weinig groepen van meer dan 30 leerlingen hebben.
Percentage groepen met meer dan 30 leerlingen
G4
3,5%
G33
8,0%
Overig
6,7%
Totaal
6,7%
Deelt u de mening dat doorgaans financiële redenen ten grondslag liggen aan de toename van de grote klassen (per sector)? Of bent u van mening dat voor alle grote klassen bewust is gekozen, bijvoorbeeld vanwege innovatieve lesmethoden?
Nee, zo stellig is dit niet te zeggen. Er zijn diverse, zowel onderwijskundige als praktische redenen waarom klassen een bepaalde omvang hebben. Uiteraard is de beschikbare financiële en personele ruimte randvoorwaardelijk en dus van invloed op de mogelijke omvang van de klas. Daarnaast wordt er in het primair onderwijs ook vaak bewust gekozen voor grotere klassen, waarbij vakleerkrachten kunnen worden ingezet. Ook praktische redenen, bijvoorbeeld (tussentijdse) instroom van één of meer extra leerlingen in een klas, kan er toe leiden dat de klas uiteindelijk net iets groter is dan aanvankelijk was beoogd. Tegelijkertijd komt het wel degelijk ook voor dat bewuste (innovatieve) onderwijskundige keuzes tot gevolg hebben dat klassen anders worden ingericht, waarbij ook sprake kan zijn van een grotere groepsgrootte. Kortom: de redenen om tot een bepaalde omvang van een klas te komen zijn zo divers als het onderwijs zelf.
Kunt u een overzicht geven van de verschillende onderwijsvormen waarmee wordt geëxperimenteerd met groepsgrootte. Heeft u signalen dat dit soort experimenten wordt aangejaagd door een tekort aan personeel?
Een limitatief overzicht van de verschillende onderwijssoorten waarmee geëxperimenteerd wordt kan ik u niet geven, omdat dit niet bijgehouden wordt. Wel kan ik u een aantal interessante voorbeelden geven zoals:
Er zijn op dit moment geen signalen dat dergelijke onderwijsvormen worden aangejaagd door een tekort aan personeel in het onderwijs.
Deelt u de mening dat grote klassen in het algemeen de werkdruk verhogen, omdat de leerkracht bijvoorbeeld meer oudergesprekken, meer nakijkwerk, meer verslagen en andere administratie heeft? Zo nee, waarom niet?
Ik kan me voorstellen dat een grotere klas meer werk en daarmee ook meer werkdruk met zich kan meebrengen dan een kleinere klas. Dat kan in elk geval het geval zijn wanneer werkzaamheden zoals genoemd in deze vraag bij een grote klas op dezelfde manier worden uitgevoerd als bij een kleine klas. Een grotere klas behoeft echter niet noodzakelijkerwijs hogere werkdruk te betekenen.
Sommige scholen kiezen er bijvoorbeeld voor om een onderwijsondersteuner in te zetten naast de leerkracht of om lessen door duo’s te laten verzorgen. De groep kan dan wel groter zijn, maar doordat er twee personen voor en in de groep staan, kan de aandacht die leerlingen krijgen per saldo groter zijn en de daarmee samenhangende werkdruk minder. Ook kan de hoeveelheid tijd die leraren per leerling besteden aan bijvoorbeeld het nakijkwerk, de (leerlingen-)administratie, oudergesprekken en verslaglegging worden beperkt door de mogelijkheden van ICT hierbij te benutten, of door de wijze waarop die werkzaamheden worden uitgevoerd kritisch tegen het licht te houden en deze indien gewenst anders te organiseren.
Kunt u nader ingaan op de zorgen van ouders dat volle klassen ten koste gaan van de aandacht voor kinderen? Wat is het effect van een volle klas op kwaliteit van het onderwijs? Kunt u in uw reactie ook ingaan op verschillende onderzoeken die uitwijzen dat volle klassen ten koste gaan leerprestaties?3
Ik begrijp deze zorgen van ouders. De leerkracht moet zijn aandacht bij een klas van 29 leerlingen over meer leerlingen verdelen, dan bij een klas van 23 leerlingen. Tegelijkertijd hangt de aandacht die een leerkracht kan geven aan de leerling ook samen met de onderwijsvorm en de samenstelling van de groep. Zo kan bijvoorbeeld de inzet van onderwijsondersteunend personeel ervoor zorgen dat er meer aandacht is voor leerlingen.
Over het effect van groepsgrootte op onderwijskwaliteit is veel onderzoek gedaan en dit leidt tot diverse conclusies. Het Centraal Planbureau (CPB) heeft in 2016 het rapport Kansrijk Onderwijsbeleid uitgebracht. In dit rapport wordt de effectiviteit van diverse beleidsmaatregelen, waaronder groepsgrootte, op basis van divers wetenschappelijk onderzoek belicht.5 Uit dit rapport blijkt dat groepsverkleining winst oplevert in het primair onderwijs. Een klassenverkleining met minimaal 7 leerlingen leidt tot een redelijk grote stijging in de leerprestaties. Deze winst is het grootst bij een maximale groepsgrootte van 21 leerlingen. Ook blijkt dat de baten van kleine klassen groter dan gemiddeld zijn voor achterstandsleerlingen. Het onderwijsachterstandenbeleid met extra bekostiging voor scholen met veel achterstandskinderen resulteert nu ook al in kleinere klassen op scholen met veel achterstandskinderen.
Daar komt bij dat groepsverkleining alleen effect heeft bij goede implementatie en voldoende docenten. De klassenverkleining verhoogt de leerprestaties veel minder of helemaal niet als er minder ervaren docenten voor de extra klassen worden gezet. Dit is een reëel gevaar aangezien voor substantiële klassenverkleining heel veel extra docenten nodig zijn. Doordat er al een lerarentekort is, zal het lastig zijn om deze docenten te vinden.
Het CPB schat in dat een algehele klassenverkleining in het voortgezet onderwijs nauwelijks iets oplevert in termen van extra leerwinst.
Kunt u bevestigen dat uit recent onderzoek van DUO Onderwijsonderzoek & Advies blijkt het vaak voorkomt dat leerlingen met behoefte aan extra ondersteuning, ondanks de hulp die ze krijgen, toch moeilijk hebben op de basisschool? Kunt u bevestigen dat van de ondervraagde leerkrachten 64% aangeeft dat dit vooral komt doordat deze leerlingen onvoldoende individuele aandacht krijgen om goed mee te kunnen komen?4 Wat betekent de toename van volle klassen voor deze leerlingen binnen het passend onderwijs?
DUO Onderwijsonderzoek en Advies heeft voor dit onderzoek een enquête uitgezet onder het eigen online panel leerkrachten basisonderwijs. 37 procent van de leden van dit panel heeft de enquête ingevuld. Van alle deelnemers aan de enquête geeft 39 procent aan dat voor de meeste of alle leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte geldt dat zij, ondanks de hulp die ze krijgen, het moeilijk hebben op school. Aan deze leerkrachten is gevraagd hoe het komt dat deze leerlingen het ondanks de hulp alsnog moeilijk hebben. Daarbij konden meerdere antwoorden gegeven worden. 64 procent van deze leerkrachten geeft aan dat dit (onder andere) komt omdat deze leerlingen onvoldoende individuele aandacht krijgen om goed mee te komen.
Uit de beschikbare cijfers komt niet naar voren dat het percentage kinderen dat moeilijk mee kan komen stijgt. Een objectieve maat daarvoor is het percentage leerlingen dat referentieniveau 1F (het niveau dat leerlingen na 8 jaar basisonderwijs zouden moeten beheersen) niet behaalt aan het einde van groep 8. Dit wordt gemeten vanaf 2015. Zoals in onderstaande tabel is te zien, neemt het percentage leerlingen dat referentieniveau 1F niet haalt, af.
2015
2016
2017
<1F rekenen
10%
13%
6,6%
<1F lezen
1%
1%
2%
<1F taalverzorging
5%
5%
3,9%
In ander kwalitatief onderzoek geven leraren aan dat leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte altijd al in de klas zaten. Mede door passend onderwijs en door betere signalering hebben leraren het gevoel dat ze deze leerlingen nu meer aandacht moeten geven.7
Herkent u het beeld in het bovengenoemde onderzoek van DUO Onderwijsonderzoek & Advies dat het aantal uur extra «handen» in het primair onderwijs is afgenomen sinds de invoering van passend onderwijs (van 3,6 uur naar 2,3 uur)? Kunt u een overzicht geven van het aantal leerlingen met ondersteuningsbehoefte ten opzichte van het aantal leraren en onderwijsondersteunend personeel?
De leerkrachten uit het panel die de enquête hebben ingevuld, hebben aangegeven of zij extra handen in de klas hebben, bijvoorbeeld in de vorm van een IB’er, klassenassistent en/of stagiair. Deze leerkrachten hebben gemiddeld 2,3 uur extra handen per week. De leerkrachten geven aan dat zij voor invoering van de Wet passend onderwijs, gemiddeld 3,6 uur extra handen per week hadden.
Uit de landelijke cijfers blijkt dit beeld niet. In tabel 2, bij het antwoord op vraag 6 is de leerling/ondersteunend personeel-ratio weergegeven. Uit deze tabel blijkt dat er sinds 2013 minder leerlingen zijn per onderwijsondersteuner. Het is niet duidelijk hoe deze onderwijsondersteuners zijn verdeeld over klassen, maar hun aantal ten opzichte van het aantal leerlingen is wel toegenomen sinds de invoering van de Wet passend onderwijs.
De term ondersteuningsbehoefte is niet landelijk gedefinieerd. Vandaar dat er geen betrouwbare gegevens zijn over het aantal leerlingen met een ondersteuningsbehoefte in het regulier onderwijs, waardoor het aantal van deze leerlingen niet afgezet kan worden tegen het aantal leraren en onderwijsondersteunend personeel.
Bent u bereid om deze grote groei van grote klassen, samen met het onderwijsveld, aan te pakken en in te zetten op het verkleinen van klassen? Zijn de extra middelen die het nieuwe kabinet heeft vrijgemaakt om de werkdruk in het primair onderwijs te verlichten voldoende? Wat zijn de mogelijkheden in het voortgezet onderwijs en mbo?
Het aandeel grote klassen is het afgelopen jaar gedaald. Ik ben desalniettemin graag bereid om samen met het onderwijsveld te zoeken naar oplossingen voor problemen die met grote klassen samenhangen. Kleinere klassen zijn daarbij wat mij betreft geen doel op zich: het gaat erom dat leerlingen voldoende aandacht krijgen en dat de werkdruk van leraren (en leerlingen) binnen de perken blijft. Dat kan ook op andere manieren tot uitdrukking komen, bijvoorbeeld met de inzet van onderwijsondersteunend personeel of ICT, waardoor met even grote (of zelfs grotere) groepen een prettiger en rustiger leeromgeving gecreëerd kan worden. Daarbij teken ik aan dat om de gemiddelde groepsgrootte substantieel te kunnen verlagen, naast de vraag naar extra klaslokalen, vele duizenden extra (bevoegde) leraren nodig zouden zijn.8 Om de gemiddelde groepsgrootte überhaupt substantieel te kúnnen verkleinen zal het reeds bestaande, en naar verwachting verder oplopende, lerarentekort moeten worden opgelost.
Ik ga ervan uit dat met de extra middelen voor het primair onderwijs een substantiële stap gezet kan en zal worden. Daarnaast zijn er mogelijkheden om het onderwijs anders te organiseren op een manier die past bij de specifieke situatie van een school met haar leerlingenpopulatie en lerarenteam. Dit vraagt bereidheid en creativiteit van alle betrokkenen. Thema’s als werkdruk, groepsgrootte en het lerarentekort zullen daar ongetwijfeld een rol bij spelen. Dat geldt zowel voor het primair onderwijs, als voor het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs.
Ziet u mogelijkheden om op schoolniveau te werken met een gemiddelde groepsgrootte en hier afspraken over te maken met de verschillende sectoren?
Nee, dit acht ik onwenselijk en ook niet goed mogelijk. Ik vind dit onwenselijk aangezien het de ruimte voor schooleigen keuzes en oplossingen te zeer zou inperken. In het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs geldt bovendien dat de gemiddelde groepsgrootte dusdanig divers is, dat het maken van afspraken over een gemiddelde groepsgrootte feitelijk onmogelijk is.
Ziet u andere oplossingen om het groter worden van veel klassen te voorkomen?
Keuzes hierover moeten bij uitstek op schoolniveau gemaakt worden. Dat kan ook. Er is veel (wettelijke) ruimte om op schoolniveau eigen keuzes te maken over de inrichting, vormgeving en planning van het onderwijs. Het is bijvoorbeeld mogelijk om ook andere onderwijsactiviteiten in te plannen dan alleen klassikale lessen, of om het lesrooster anders en gedifferentieerder in te richten dan doorgaans gebruikelijk is. Het is daarom belangrijk dat scholen en leraren (meer) inzien dat die ruimte er is, en dat zij deze ruimte vervolgens ook daadwerkelijk benutten. Dan kan er op schoolniveau meer ruimte gecreëerd worden, en kan er ook voor gezorgd worden dat in elk geval een deel van de onderwijstijd in een kleinere groep gevolgd wordt.
‘coldcaseteams’ |
|
Monica den Boer (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Coldcaseteams gaan willekeurig te werk»?1
Ja.
Wat is de verhouding van reguliere zaken ten opzichte van coldcases?
Een onopgelost levensdelict (moord of doodslag) of een ander zeer ernstig delict waarop een minimale gevangenisstraf is gesteld van twaalf jaar kan – in afstemming tussen het Openbaar Ministerie (OM) en de politie – drie jaar na de pleegdatum het kenmerk «cold case» krijgen. Het gaat dan om een afgesloten en uitgerechercheerd dossier. De verhouding tussen het aantal reguliere zaken ten opzichte van het aantal coldcases wordt niet als zodanig geregistreerd.
Kunt u, vanaf 2012, aangeven hoeveel coldcases zich jaarlijks voordoen? Indien hier een stijging in het aantal zichtbaar is, hoe verklaart u dit?
Het OM en de politie hebben laten weten dat er geen landelijke registratie van cold cases plaatsvindt, waardoor het niet mogelijk is om de precieze ontwikkeling ervan weer te geven. Een uitvraag bij de eenheden van de politie heeft opgeleverd dat er op dit moment in Nederland ongeveer 1500 cold case zaken zijn. Per 1 april 2013 is de verjaringstermijn voor een groot aantal misdrijven veranderd, waardoor vervolging voor deze misdrijven langer mogelijk is. Hierdoor is ook het aantal cold cases gestegen.
Klopt het bericht dat het besluit over te gaan tot openen van een coldcase vrij willekeurig verloopt? Hoe duidt u deze opvatting?
Ik deel dit beeld niet als zodanig. De politie heeft sinds 2013 een inventarisatie gemaakt van de zaken die voldoen aan de cold case-criteria. Deze zaken worden vervolgens bekeken op opsporingsindicatie. De rechercheofficier besluit in afstemming met de politieleiding tot instelling van een cold case onderzoek, waarbij de verjaringstermijnen en het maatschappelijk belang als belangrijke criteria gelden.
Het OM en de politie hebben landelijke werkinstructies, richtlijnen en screeningsmodellen ingevoerd voor de afweging om een zaak te heropenen. Het OM en de politie hebben mij laten weten dat deze voldoende houvast bieden bij de beoordeling om een cold case verder te onderzoeken.
Deelt u de mening dat het goed zou zijn selectiecriteria te stellen voor het heropenen van een zaak? Zo ja, bent u bereid deze criteria te ontwerpen? Zo nee, waarom niet? Acht u in dit geval de werkwijze rondom het heropenen van een zaak afdoende?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze wordt het label «coldcase» in de praktijk gebruikt? Klopt het bericht dat het gebruik van het label «coldcase» in de praktijk vaak geen verschil maakt omdat in grote delen van Nederland geen vaste «coldcase teams» zijn en recentere zaken voorrang krijgen?
Sinds de oprichting van de Nationale Politie heeft elke eenheid een coldcaseteam, waardoor met een structurele voorziening aandacht is voor het onderzoek naar cold cases. Aan elk coldcaseteam is een officier van justitie verbonden. Onder de noemer platform Cold Cases Nederland werken de politieteams nauw samen en delen zij onder meer kennis en ervaring.
Met de inrichting van de voorziening voor cold cases hebben de coldcase-specialisten binnen de politie reeds een duidelijke plaats gekregen in de organisatie. In de praktijk worden de teams – waar nodig – bijgestaan door analisten, forensisch en digitaal specialisten en gedragsdeskundigen.
Hoe duidt u de mogelijkheid van het opzetten van elite-teams, die bepaalde expertise hebben en daadwerkelijk iets kunnen toevoegen wanneer het reguliere recherchewerk tot niets heeft geleid in coldcases? Kunt u een inschatting maken van de kosten voor dit soort teams?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Honderden IS-terroristen uit Raqqa ontsnapt onder geheime evacuatiedeal’ |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Honderden IS-terroristen uit Raqqa ontsnapt onder geheime evacuatiedeal»?1
Ja.
Was u op de hoogte van deze deal? Zo nee, wanneer bent u dan op de hoogte gesteld van dit potentieel grote gevaar voor Nederland?
Nee, het kabinet was niet op de hoogte van deze afspraak. De Global Coalition to Counter ISIL (anti ISIS Coalitie) was niet betrokken bij de gesprekken die tot deze afspraak hebben geleid, noch is Nederland hierover vooraf geïnformeerd. De anti ISIS Coalitie heeft in een verklaring2 op 14 oktober jl. laten weten op de hoogte te zijn van de evacuatie van gezinnen en strijders uit Raqqa en de afspraak hierover tussen de lokale raad en tribale leiders. Het voornaamste doel was om de burgers van Raqqa te beschermen, die tot op het laatste moment in de strijd als menselijk schild werden gebruikt door IS. Het kabinet is middels deze verklaring geïnformeerd.
Hoeveel moslimterroristen zijn door deze deal – of eerder in de strijd om Raqqa – op vrije voeten gekomen en waar hangen die nu uit?
Volgens de woordvoerder van de anti ISIS Coalitie, VS-kolonel Dillon, zou het gaan om 300 IS-strijders die uit Raqqa zijn vertrokken nadat er afspraken zijn gemaakt met lokale tribale leiders. Amerikaanse gesprekspartners stellen dat het leeuwendeel van deze strijders, die hoofdzakelijk afkomstig waren uit lokale stammen, na screening door de Syrian Democratic Forces is overgedragen aan de lokale tribale leiders.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit uiterst gevaarlijke islamtuig nooit, maar dan ook nooit een voet in Nederland zal zetten?
Personen met de Nederlandse nationaliteit kunnen niet het recht worden ontzegd terug naar Nederland te keren, op basis van Artikel 3, tweede lid, van het Vierde Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Naar bekende Nederlandse uitreizigers loopt een strafrechtelijk onderzoek. Ook staan zij gesignaleerd in internationale en Europese grensbewaking- en informatiesystemen. Per geval wordt de aanpak met betrekking tot terugkeerders bepaald. Deze kan strafrechtelijk, inlichtingenmatig en/of bestuurlijk van aard zijn. In sommige gevallen kan intrekking van het Nederlanderschap een maatregel zijn die in het belang van bescherming van de nationale veiligheid noodzakelijk is (art. 14, vierde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap). Wanneer het Nederlanderschap wordt ingetrokken, wordt betrokkene tevens tot ongewenst vreemdeling verklaard. Dit voorkomt dat betrokkene legaal kan terugkeren naar Nederland.
Ziet u de noodzaak en bent u bereid om, in het kader van het in vraag 4 gestelde, de grenzen te sluiten, zodat we zelf kunnen bepalen wie ons land binnenkomt en wie niet, ten behoeve van de veiligheid van Nederland? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet acht het sluiten van de grenzen geen realistische oplossing, laat staan dat het een structurele oplossing is voor complexe veiligheids- en migratievraagstukken.
Iedereen die via de Schengenbuitengrens Nederland of een andere Schengen lidstaat inreist wordt onderworpen aan een grenscontrole. Indien een persoon geregistreerd staat als een potentieel gevaar voor de Nederlandse veiligheid kan deze persoon, indien het een derdelander is, de toegang worden geweigerd of kan de persoon, indien het een EU-burger betreft, worden aangehouden bij inreis.
De ziekelijke fantasieën van een Nederlandse VN vrouwenvertegenwoordiger |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Klopt het dat u als Minister van Buitenlandse Zaken de Nederlandse VN vrouwenvertegenwoordigers benoemt?1 2
Nee. De Nederlandse VN-vrouwenvertegenwoordiger wordt geworven en geselecteerd door de (leden van de) Nederlandse Vrouwenraad (NVR). Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is hierbij niet betrokken en wordt alleen geïnformeerd. De verwarring is waarschijnlijk ontstaan door een abusievelijke incorrecte weergave van de procedure op de website van de NVR. Deze tekst zal worden aangepast.
Aan welke eisen moet een vrouw die Nederland en alle Nederlandse vrouwen bij de Verenigde Naties vertegenwoordigt precies voldoen?
Ik heb mij door de NVR laten informeren dat sollicitanten worden getoetst op door de NVR opgestelde selectiecriteria. Vereist wordt gedegen kennis en internationale ervaring op het gebied van gender, politiek inzicht, goede diplomatieke, communicatieve en netwerkvaardigheden, creativiteit en zelfstandigheid, en het vermogen om over culturele en sociale grenzen heen te opereren.
Ik heb vernomen dat de selectieprocedure van de NVR voor de aanstelling van de Nederlandse VN-vrouwenvertegenwoordiger bestaat uit verschillende selectierondes (brief, gesprekken en presentaties). Een benoemingsadviescommissie, bestaande uit twee bestuursleden van de NVR (voorzitter en vicevoorzitter) en drie vertegenwoordigers van organisaties die aangesloten zijn bij de NVR, is verantwoordelijk voor de eerste gespreksronde. De finale selectie behelst een presentatie door de kandidaten voor een panel bestaande uit vertegenwoordigers van onder andere de NVR, Atria, kennisinstituut voor emancipatie en vrouwengeschiedenis en WO=MEN, het Dutch Gender Platform.
Deelt u de mening dat iemand die openlijk fantaseert over een moordaanslag met een automatisch wapen op een bevriend staatshoofd, totaal ongeschikt is voor deze functie? Zo nee, waarom niet?3
Ja, die mening deelt het kabinet, als de uitlating inderdaad zo gedaan en bedoeld zou zijn. Betrokkene ontkent echter dat ze heeft opgeroepen tot geweld.
Bent u bereid de benoeming van mevrouw Clarice Gargard tot VN vrouwenvertegenwoordiger 2019 ongedaan te maken, zodat zij Nederland niet verder te schande kan maken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Mevrouw Gargard is door de NVR aangesteld als VN-vrouwenvertegenwoordiger 2019 en niet door het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Bovendien verwerpt zij de interpretatie die door de vragensteller aan haar uitlatingen wordt gegeven.
Het bericht ‘Studentensteden sturen brandbrief over huisjesmelkers’ |
|
Linda Voortman (GL), Zihni Özdil (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Studentensteden sturen brandbrief over huisjesmelkers»?1
Ja
Herkent u het beeld dat dat huisjesmelkers misbruik maken van het grote kamertekort?
Ik herken het gegeven dat schaarste op de woningmarkt kan leiden tot oplopende prijzen. Het huurrecht is overeenkomstenrecht, en hierbij geldt in principe contractsvrijheid. Huurders kunnen echter, indien gewenst, een beroep doen op de huurprijsregelgeving, eventueel via de Huurcommissie.
Ik herken tevens het beeld dat studenten zich soms nodeloos neerleggen bij een huur die hoger is dan de maximale huur op grond van het woningwaarderingsstelsel (wws). Dat kan zijn omdat hen onvoldoende duidelijk is hoe zij hiertegen actie kunnen ondernemen, omdat zij dit te lastig vinden of omdat zij repercussies vrezen. Zo is het niet altijd bekend dat een geschil over de hoogte van de huur geen legitieme opzeggingsgrond is voor een verhuurder. Met het oog hierop ben ik, zoals in mijn brief van 6 juli over voorlichting aan huurders en verhuurders over huurrechten en de Huurcommissie aangekondigd (Kamerstuk 27 926, nr. 280), op 24 november gestart met een landelijke campagne «Wegwijs met je huurprijs», speciaal gericht op studenten. Hier wordt studenten een handelingsperspectief geboden en gewezen op het belang van overleg met de verhuurder en het samen optrekken met medehuurders.
Huurders kunnen, wanneer zij vermoeden dat zij een huurprijs betalen die hoger is dan de maximale huurprijs die op grond van het wws voor hun woning of kamer geldt, de huurprijscheck op de website van de Huurcommissie invullen. Indien hun huurprijs de maximale huur daadwerkelijk lijkt te overschrijden kunnen zij hun verhuurder verzoeken om huurverlaging. Indien deze hiermee niet instemt kunnen huurders de Huurcommissie verzoeken om een uitspraak te doen over de hoogte van de huur. De Huurcommissie is een laagdrempelige voorziening voor geschillenbeslechting. De huurder betaalt € 25,– aan leges, maar krijgt die bij gelijk weer terug. Ook kunnen huurders binnen zes maanden na ingang van hun huurovereenkomst de aanvangshuurprijs laten toetsen door de Huurcommissie.
Wat is de actuele stand van zaken van de vraag naar en het aanbod van studentenhuisvesting? Kunt u dit per studentenstad aangeven?
Zoals ik eerder heb aangegeven in antwoord op Kamervragen
van de leden Van Meenen en Van Eijs (D66) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 146), zijn er geen exacte standen per stad te geven als het gaat om de vraag naar en het aanbod van studentenhuisvesting. Wel zijn er in de Landelijke monitor studentenhuisvesting 2016 gegevens beschikbaar over het verschil tussen het huidig aantal uitwonende studenten en het aantal studenten dat in een stad wenst te wonen. Ondanks dat deze cijfers niet gelijk staan aan de vraag en het aanbod in een stad van studentenhuisvesting, geven ze wel een indicatie in hoeverre er sprake is van krapte op de woningmarkt per stad. Aangezien om cijfers is gevraagd is hier niet een tabel uit de nieuwste Landelijk monitor studentenhuisvesting weergegeven, daarin is namelijk alleen een drukte-indicator opgenomen zonder aantallen. Zie onderstaande tabel uit de Landelijke monitor studentenhuisvesting 2016.
Tabel 1. Huidig aantal en verschil tussen huidig en gewenst aantal uitwonende voltijdstudenten naar woonstad, collegejaren ’13–’14, ’14–’15 en ’15–’16 (Bron: DUO, CBS en enquête «Wonen als Student 2014, 2015 en 2016»)
Het is moeilijk om toevoegingen aan de woningvoorraad onder te verdelen in een deel regulier en een deel studentenhuisvesting. Wel heb ik gegevens die uit het actieplan studentenhuisvesting 2003–2010 en het landelijk actieplan studentenhuisvesting 2011–2016 voortkomen.
In het actieplan studentenhuisvesting 2003–2010 is de ambitie opgenomen van de in Kences deelnemende corporaties om voor 2010 12.000 eenheden studentenhuisvesting aan de bestaande voorraad toe te voegen. De uitvoering hiervan is voortvarend ter hand genomen. Uiteindelijk zijn er door de Kencesleden 16.800 eenheden studentenhuisvesting gerealiseerd en zaten er destijds nog 2.000 extra eenheden in het vat.
Ten aanzien van de doelstelling uit het Landelijk actieplan studentenhuisvesting 2011–2016 van het realiseren van studenteneenheden door studentenhuisvesters (verenigd in Kences) heb ik u in de voortgangsrapportage van september 2015 (Kamerstuk 33 104, nr. 10) gemeld dat de realisatie van extra eenheden naar verwachting uitkomt op 17.708. Dit is exclusief de 9.142 in voorbereiding zijnde eenheden. Daarnaast bouwden ook private partijen en andere woningbouwcorporaties studentenwoningen. Uit cijfers van 2015 blijkt dat naar verwachting het totaal aantal opgeleverde (10.663) en in aanbouw zijnde (1.921) eenheden van de niet-Kencesleden uitkomt op 12.584.
Ik beschik niet over de raming van de bouwproductie van studenteneenheden per stad. Wel probeer ik om hier meer inzicht in te krijgen. Zo ben ik samen met OCW reeds in gesprek met verschillende kennisinstellingen, Kences en de VSNU om meer inzicht te krijgen in de specifieke opgave die er ligt voor de huisvesting van internationale studenten en hoe alle partijen hier gezamenlijk iets aan kunnen doen. Daarbij zet ik in op het bevorderen van de afstemming tussen kennisinstellingen, gemeenten en studentenhuisvesters, met als doel dat alle partijen van elkaars ambities op de hoogte zijn en dat partijen deze ambities kunnen vertalen naar wat er in de praktijk nodig is ten aanzien van huisvesting.
Hebt u kennisgenomen van de stelling van de Landelijke Studentenvakbond (LSVb) dat uit onderzoek blijkt dat studenten gemiddeld € 100 tot € 160 teveel betalen voor een kamer, maar dat studenten hier, mede vanwege het grote tekort aan kamers, weinig tegen kunnen of durven doen? Welke mogelijkheden hebben studenten zelf om hier tegen op te komen? Herkent u het beeld dat studenten vaak uit vrees om helemaal geen kamer te hebben, zich neerleggen bij te hoge huren?
Zie antwoord vraag 2.
Welke mogelijkheden hebben gemeenten nu om huisjesmelkers aan te pakken?
Diverse gemeenten hebben gemeentelijke huurteams ingesteld waarbij huurders terecht kunnen bij problemen met de woning of met de verhuurder en die huurders de weg wijzen naar de Huurcommissie of rechter. Gemeenten geven ook voorlichting, evenals belangenorganisaties van huurders en studenten.
Wanneer een verhuurder niet alleen een (te) hoge huur vraagt, maar de huurder ook intimideert of bedreigt is het strafrecht van toepassing en kan een huurder de politie inschakelen.
Bij overbewoning, slechte brandveiligheid, ongeoorloofde verkamering en dergelijke kan de gemeente daarnaast bestuursrechtelijk ingrijpen op grond van Huisvestingswet, bestemmingsplan of Bouwbesluit.
Bent u bereid om op het verzoek van de wethouders van de studentensteden in te gaan en hen meer bevoegdheden te geven om ongewenst gedrag van huisjesmelkers aan te pakken? Zo ja welke mogelijkheden bovenop de bestaande mogelijkheden wilt u hen geven? Zo neen, waarom niet?
Uiteraard ben ik bereid om met de wethouders in overleg te gaan over dit thema. In dit overleg kan bepaald worden of en welke mogelijkheden boven op de bestaande mogelijkheden wenselijk en haalbaar zijn.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het wetgevingsoverleg wonen en ruimtelijke ordening?
Ja
Mediation in het strafrecht |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Driekwart zaken mediation in strafrecht succesvol»1 en kent u het tweede nummer van Infoblad Mediation in Strafzaken?2
Ja.
Deelt u de mening dat met een slagingspercentage van 81,2% van het aantal mediationzaken er sprake is van een groot succes? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Uit het jaarverslag van de Rechtspraak 2016 blijkt dat 598 strafzaken werden verwezen naar mediation. Het slaagcijfer lag daarbij gemiddeld op 77%. In vergelijking met de resultaten van andere zaken die door de rechter werden verwezen, zijn de resultaten van mediation in strafzaken gunstig te noemen.
Uit het Infoblad Mediation in Strafzaken blijkt dat tot medio september 2017 479 zaken zijn verwezen. Van deze zaken werden 326 zaken daadwerkelijk opgestart. Daarvan zijn 265 zaken geslaagd, hetgeen resulteert in een slagingspercentage van 81,2%.
Vergeleken met de totale instroom aan strafzaken (niet-kanton) bij de rechtbanken, te weten 106.250 zaken, is het aantal verwijzingen zeer beperkt te noemen. Ik heb met instemming kennis genomen van het kleine, maar niet onbelangrijke, aantal zaken waarin mediation in strafrecht een voor slachtoffer en dader zinvolle bijdrage heeft kunnen leveren. Hoewel in die zaken mogelijk sprake is van het voorkomen van recidive, minder beslag op de rechterlijke macht en een voor slachtoffer en dader bevredigender afhandeling van de zaak, kunnen daarover kunnen op basis van de nu beschikbare onderzoeksgegevens geen sluitende uitspraken worden gedaan.
Deelt u de mening dat succesvolle mediation in het strafrecht recidive kan voorkomen, minder beslag op de rechterlijke macht kan leggen en tot een voor slachtoffer en dader bevredigender afhandeling van de zaak kan leiden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat vanwege het succes van mediation in het strafrecht voortzetting en verdere uitrol daarvan gewenst is? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen en financieren? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u graag naar de antwoorden op de vragen die voorafgaand aan de behandeling van de begroting door de Kamer zijn gesteld. Daarbij gaat het om de beantwoording van vraag 649 en 650. Hiermee heb ik tevens mijn toezegging over het sturen van informatie over de middelen voor mediation in strafrecht in 2018, gedaan tijdens het VAO Justitiële Jeugd van 8 november jl., gestand gedaan.
Kunt u bovenstaande vragen beantwoorden voor de behandeling van de begroting van Justitie en Veiligheid?
Ja.
Het bericht dat gemeenten zich verzetten tegen het besluit om gehandicapten onder het minimumloon te laten werken |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw oordeel over het bericht over de gevolgen van de bezuiniging van 500 miljoen euro op arbeidsgehandicapten?1
Ik heb met veel aandacht kennisgenomen van de berichtgeving in de NRC van 15 november jongstleden. Uit het bericht komt naar voren dat werkgevers, werknemers en gemeenten vragen hebben en zich zorgen maken over de in het Regeerakkoord genoemde maatregel om loonkostensubsidie in de Participatiewet te vervangen door loondispensatie. Ik zie ook dat er beelden ontstaan die niet kloppen. Zo bestaat de zorg dat mensen «terug gaan naar de bijstand» en dat er 500 miljoen euro wordt bezuinigd op mensen met een arbeidsbeperking.
Ik betreur dat dit bij betrokkenen zoveel onrust teweegbrengt. Ik hecht er dan ook aan om de inzet van het kabinet helder weer te geven door de kaders te schetsen die het kabinet voor ogen heeft bij de uitwerking van loondispensatie in de Participatiewet. Dit heb ik ook gedaan in mijn brief aan uw Kamer van 14 december jongstleden.
Het Regeerakkoord betekent voor mensen met een arbeidsbeperking vooral een voortzetting van het eerder ingezette beleid dat toewerkt naar een inclusieve arbeidsmarkt. Zo veel mogelijk mensen moeten op die arbeidsmarkt mee kunnen doen.
Met de maatregelen uit het Regeerakkoord beoogt het kabinet meer kansen te bieden op werk voor mensen met arbeidsbeperkingen. Door het instrument loonkostensubsidie in de Participatiewet te vervangen door loondispensatie komt extra geld beschikbaar voor gemeenten voor activering en dienstverlening voor mensen met een arbeidsbeperking. Meer mensen met een arbeidsbeperking kunnen betaald werk verrichten omdat gemeenten meer mogelijkheden krijgen om beschutte werkplekken te organiseren, maatwerk te bieden richting werk of werkgevers te «ontzorgen». Er is geen sprake van een bezuiniging maar van herallocatie van middelen voor mensen met arbeidsbeperkingen.
Om te bereiken dat zoveel mogelijk mensen mee gaan doen op de arbeidsmarkt is het belangrijk dat werkgevers worden gestimuleerd om ook mensen met een arbeidsbeperking aan te nemen. Werkgevers hebben steeds aangegeven eenduidige regels te willen. Dat vergroot de kans dat ze mensen die extra aandacht nodig hebben in dienst nemen. Die eenduidige regels wil het kabinet bieden door in de Participatiewet het instrument loonkostensubsidie te vervangen door loondispensatie.
Loondispensatie wordt al jaren onder de Wajong gehanteerd. Het ook beschikbaar stellen van loondispensatie in de Participatiewet zorgt voor een eenduidig instrumentarium dat ingezet kan worden voor vergelijkbare groepen mensen, waardoor werkgevers meer duidelijkheid hebben.
Het doel van loonkostensubsidie en loondispensatie is hetzelfde, namelijk werkgevers compenseren voor de verminderde productiviteit van mensen met een arbeidsbeperking en hen daarmee stimuleren om deze mensen in dienst te nemen. De werkgever betaalt bij loondispensatie loon conform de productiviteit van de werknemer. Evenals UWV doet bij loondispensatie in het kader van de Wajong, vult de gemeente straks het loon van de werknemer die vanuit de bijstand
met loondispensatie gaat werken aan.
Ik koers erop de systematiek zo uit te werken dat mensen die vanuit de uitkering met loondispensatie gaan werken een loonaanvulling krijgen die voldoet aan twee uitgangspunten. Om te beginnen vind ik het belangrijk dat het inkomen van deze mensen hoger uitkomt dan het voor hen geldende sociaal minimum. Mensen gaan dus niet werken op bijstandsniveau. Als mensen gaan werken, en als mensen méér gaan werken, wil ik dat ze er echt op vooruit gaan. Verder vind ik het belangrijk dat hun inkomen gaat naar een niveau conform het minimumloon, naar rato van het aantal uren dat zij werken. Dit alles uiteraard passend binnen de financiële kaders van het Regeerakkoord. De uit te werken regeling geldt voor mensen met een nieuwe arbeidsrelatie, dus niet voor reeds bestaande arbeidsrelaties.
Klopt het dat werkgevers arbeidsgehandicapten alleen nog voor hun productiviteit hoeven te betalen en niet meer voor de premies, waardoor zij geen pensioen meer opbouwen?
Klopt het dat arbeidsgehandicapten onder het minimumloon kunnen gaan verdienen? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe en door wie wordt de aanvulling tot het minimumloon gefinancierd?
Deze maatregel gaat gelden voor mensen die gaan werken onder de nieuwe regels. Voor bestaande arbeidsrelaties verandert er niets.
Loondispensatie houdt in dat werkgevers werknemers betalen conform hun productiviteit. De productiviteit wordt objectief vastgesteld met een loonwaardemeting. De werkgevers dragen over het loon ook werkgeverslasten af. Een werknemer met loondispensatie heeft recht op de emolumenten uit de cao conform zijn loon, dus gerelateerd aan zijn loonwaarde.
Hiermee worden werkgevers gecompenseerd voor de verminderde productiviteit van mensen met een arbeidsbeperking. Zo wordt een drempel voor werkgevers weggenomen om deze mensen in dienst te nemen. De gemeente vult straks het loon van de werknemer die vanuit de bijstand met loondispensatie gaat werken aan. Dit wordt gefinancierd uit de gebundelde uitkering van de Participatiewet. Ik koers erop de systematiek zo uit te werken dat mensen die vanuit de uitkering met loondispensatie gaan werken een loonaanvulling krijgen dat hun inkomen aanvult tot een niveau conform het minimumloon, naar rato van het aantal uren dat zij werken.
Wat wordt bedoeld met de passage op p. 26 in het Regeerakkoord dat «de gemeente (...) het inkomen aanvult»? Tot welk niveau wordt het inkomen aangevuld, tot de bijstand of tot het minimumloon?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat werknemers door dit plan mogelijk nog maar 60 procent van hun salaris overhouden?
Zie antwoord vraag 3.
Begrijpt u dat de motivatie bij arbeidsgehandicapten om te gaan werken wordt weggenomen?
Ik ben niet bereid dit plan uit het Regeerakkoord in te trekken. Ik heb bij het uitwerken van de aanvullingsregeling oog voor de mensen om wie het gaat. Daarbij houd ik rekening met de motivatie van betrokkenen. Van belang is dat het loont om te gaan werken en dat het loont om meer te gaan werken. Daarover mag geen twijfel bestaan.
Werkgevers hebben steeds aangegeven eenduidige regels te willen. Dat vergroot de kans dat ze mensen die extra aandacht nodig hebben in dienst nemen. Dat er nu verschillende instrumenten voor een vergelijkbare doelgroep zijn, helpt daarbij niet. Eenduidige regels wil het kabinet bieden door in de Participatiewet het instrument loonkostensubsidie te vervangen door loondispensatie. Het beschikbaar stellen van loondispensatie in de Participatiewet zorgt voor een eenduidig instrumentarium voor werkgevers dat ingezet kan worden voor vergelijkbare groepen mensen die onder de banenafspraak vallen.
Er komt nog heel veel kijken bij de uitwerking van de maatregel. Bij die uitwerking hecht ik aan een zorgvuldig proces. Het kabinet wil dit doen in overleg met gemeenten, sociale partners, cliëntenorganisaties en andere betrokkenen, waarbij de uitvoerbaarheid van de regeling een belangrijk aandachtspunt is. Over de uitwerking van de plannen ga ik uiteraard ook graag in gesprek met uw Kamer.
Begrijpt u dat gemeenten hier niet blij mee zijn? Gaat u met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) in gesprek?
Zie antwoord vraag 6.
Begrijpt u dat ondernemers niet blij zijn met dit plan vanwege het effect op de motivatie? Gaat u met ondernemers in gesprek?
Zie antwoord vraag 6.
Begrijpt u dat de bedenker van dit plan – de heer Aart van der Gaag – niet blij is met uw uitwerking van zijn plan? Wat gaat u hiertegen ondernemen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om dit ondoordachte plan in te trekken?
Zie antwoord vraag 6.