Activiteiten van de Turkse inlichtingendienst in Nederland |
|
Sadet Karabulut |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Agenten Erdogan in Den Haag»?1
De Nederlandse regering heeft kennisgenomen van dit bericht.
Kunt u bevestigen dat in een conversatie tussen twee Turkse spionnen Den Haag wordt aangeduid als een commandocentrum voor de Turkse inlichtingendienst? Zo nee, waarom niet?
Het is buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten niet toegestaan activiteiten in Nederland te ontplooien zonder toestemming van de Nederlandse overheid. Wanneer er ernstige vermoedens zijn van illegale en/of heimelijke activiteiten kunnen de politie en/of de AIVD/MIVD onderzoek doen. Over onderzoek naar dergelijke activiteiten van buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen in het openbaar geen mededelingen worden gedaan. Indien geconstateerd wordt dat een buitenlandse mogendheid zonder toestemming inlichtingenactiviteiten verricht op Nederlands grondgebied treft de Nederlandse regering maatregelen.
Kunt u bevestigen dat de Turkse geheime dienst zich vanuit Nederland bezighoudt met het opstellen van lijsten van Koerdische activisten die moeten worden uitgeschakeld? Zo nee, waarom niet? Gaat het hier, zoals in het bericht wordt genoemd, om dodenlijsten?
Zie antwoord vraag 2.
Welk beeld heeft u van de activiteiten van de Turkse inlichtingendienst in Nederland en andere EU-landen? Hoe ver reikt dit?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat het Franse Openbaar Ministerie stelt dat de dader van de moord op drie Koerdische vrouwen in Parijs in 2013 contact had met de Turkse inlichtingendienst? Wat zijn hier de feiten?
Het Franse Openbaar Ministerie behoort niet tot mijn verantwoordelijkheid. Ik kan u hier dus niet over informeren.
Deelt u de mening dat het volstrekt onacceptabel is als de Turkse inlichtingendienst in Nederland actief is om tegenstanders van de Turkse regering in kaart te brengen en mogelijk zelfs uit te schakelen? Wat onderneemt u om aan deze praktijk een einde te maken?
Zie antwoord vraag 2.
Financiële problemen van vrouwen in de knel in de vrouwenopvang (blijf-van-mijn-lijfhuis). |
|
René Peters (CDA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het rapport van de Nationale ombudsman, waarin wordt geconstateerd dat vrouwen in de vrouwenopvang te maken krijgen met toenemende financiële problemen?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe groot het percentage aan vrouwen is dat tijdens de opvang schulden opbouwt?
Er zijn mij geen cijfers bekend over het aantal vrouwen met schulden in specifiek de vrouwenopvang, noch over toe- of afname van dit aantal. Het is daarom ook niet mogelijk aan te geven hoe groot deze schulden gemiddeld zijn, welk percentage vrouwen uit de opvang na drie jaar schuldenvrij is wat de bijbehorende kosten zijn.
De gemeenten zijn verantwoordelijk voor het bieden van schuldhulpverlening. Daarbij dienen zij tot passende en integrale hulpverlening te komen waarvan ook het oplossen van onderliggende problematiek deel uit maakt. Dat is maatwerk, zeker ook bij deze kwetsbare groep vrouwen waarbij meerdere problemen spelen. Vaak gaat het primair om het in evenwicht brengen van inkomsten en uitgaven en het hanteerbaar maken van schulden, gericht op aflossing.
Het kabinet heeft naar aanleiding van de evaluatie van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening tot en met 2018 in totaal € 7,5 miljoen ter beschikking gesteld voor de uitvoering van een pakket aan maatregelen ter verbetering van de schuldhulpverlening. Die zien onder andere op het verbeteren van de toegang en het goed afstemmen van de dienstverlening op de specifieke omstandigheden van mensen, zoals vrouwen in de opvang.
In hoeverre is dit percentage de laatste jaren, dat de gemeenten verantwoordelijk zijn voor de vrouwenopvang, toe- of afgenomen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bij benadering aangeven hoe groot deze schulden gemiddeld zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een inschatting maken van de gemaakte kosten om de vrouwen uiteindelijk aan een schone lei te helpen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe groot is het percentage aan vrouwen uit de opvang dat binnen drie jaar inderdaad aan een schone lei kan beginnen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een inschatting maken van de totale besparingen wanneer de vrouwen niet verstrikt zouden raken in de bureaucratische regelgeving en de regels meer op elkaar zouden zijn afgestemd?
Over de totale besparingen kan geen inschatting worden gemaakt. In zijn rapport constateert de Nationale ombudsman dat veel knelpunten in de uitvoeringspraktijk ontstaan. Hij pleit voor maatwerkoplossingen. Dit zal betrokken worden bij de beleidsreactie op het rapport (zie verder het antwoord op de vragen 9 en 10). Daarnaast zullen zowel de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport als ik het rapport onder de aandacht brengen bij gemeenten.
Kunt u een inschatting maken van de totale besparingen wanneer de overheid de schulden over zou nemen?
Zie antwoord vraag 7.
Wat vindt u van de constatering van de Nationale ombudsman dat de onafhankelijke clïentondersteuning, zoals omschreven in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015, tijdens het verblijf in de vrouwenopvang lijkt te ontbreken?
Zoals in de beantwoording van de vragen van de Kamerleden Van den Hul (PvdA) en Nijboer (PvdA)2 is aangegeven zullen de Staatssecretaris van VWS en ik een integrale beleidsreactie opstellen. Daarin wordt ingegaan op de onafhankelijke cliëntondersteuning. Ook zal, conform het verzoek van de vaste commissie voor VWS3, specifiek aandacht worden gegeven aan de in het rapport van de Nationale ombudsman geschetste schuldenproblematiek. Uw Kamer ontvangt deze rapportage in de voortgangsrapportage geweld in afhankelijkheidsrelaties die naar verwachting in oktober 2017 wordt verzonden.
Bent u bereid met gemeenten in overleg te gaan om te bevorderen dat er meer gebruik gemaakt gaat worden van onafhankelijke cliëntondersteuning?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht 'COA informeert Nijmegen over aso-asielzoeker' |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Mona Keijzer (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «COA informeert Nijmegen over aso-asielzoeker»?1
Ja.
Klopt het dat Nijmegen wordt geteisterd door een groep van (ongeveer twintig) asielzoekers uit Noord-Afrika, die nagenoeg geen kans maken op een verblijfsvergunning, maar de tijd wel kunnen gebruiken om misdaden te plegen?
Het klopt dat Nijmegen had last van een aantal overlastgevende vreemdelingen.
Klopt het dat de burgemeester vooraf niet was geïnformeerd over de plaatsing van deze personen in zijn gemeente?
Als u er met uw vragen op doelt of het COA voorafgaand aan een plaatsing van een potentiële overlastgevende asielzoeker een burgemeester rechtstreeks informeert, dan is het antwoord daarop «nee». Wel bestaan er lokaal overlegstructuren waarbinnen de vreemdelingenketen, de gemeente en de politie onder andere signalen en informatie delen over overlastgevende asielzoekers, en spreken over de wenselijke aanpak hierbij. Een dergelijke samenwerking tussen de strafrechtketen, de vreemdelingenketen en de gemeente is van groot belang om overlastgevende vreemdelingen snel en gericht aan te pakken.
Uit navraag bij de gemeente Nijmegen is mij gebleken dat het overleg tussen deze partijen onvoldoende intensief was, waardoor de gemeente en de politie zich verrast voelden door een aantal overlastgevende asielzoekers in hun gemeente. Dit is uiteraard onwenselijk. Daarom hebben de gemeente Nijmegen, de politie en de vreemdelingenketen afspraken gemaakt over de intensivering van de geïntegreerde aanpak en de noodzakelijke informatieuitwisseling hierbij. Hierdoor zullen lokaal betrokken partijen – waaronder het lokaal bestuur – beter aangesloten zijn op de aanwezigheid van overlastgevende vreemdelingen en kunnen tijdig en gezamenlijk de juiste maatregelen worden genomen.
De lessen die naar voren zijn gekomen uit het overleg in Nijmegen zullen ook worden meegenomen in de lokale samenwerkingsverbanden in andere gemeenten.
Worden deze overlastgevende asielzoekers in kwestie overgeplaatst in de speciaal daarvoor ingerichte asielzoekerscentra? Zo ja, op welke termijn?
In het najaar worden twee extra begeleidings- en toezichtslocaties (EBTL) in gebruik genomen. Vanaf dan kunnen asielzoekers die overlast hebben veroorzaakt op de opvanglocatie waar zij verblijven, worden overgeplaatst naar één van deze locaties.
Indien het antwoord op vraag 3 «ja» is, worden andere burgemeesters ook niet voorafgaand geïnformeerd over bekende overlastgevende asielzoekers indien zij in de gemeente worden geplaatst?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u in dat geval gelasten dat alle burgemeesters er voorafgaand van in kennis worden gesteld wanneer een bekende overlastgevende asielzoeker in de gemeente geplaatst wordt geplaatst? Zo niet, waarom niet? Zo ja, op welke wijze geeft u hier uitvoering aan?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat Frankrijk de import van palmolie en onduurzame soja gaat verbieden |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u vernomen dat de Franse regering een verbod gaat instellen op de import van palmolie en soja, in het kader van het klimaatakkoord en vanwege de noodzaak om regenwouden en bossen te behouden?1 Deelt u de mening dat dit initiatief zo snel en zo veel mogelijk navolging moet krijgen?
Het kabinet heeft vernomen dat de Franse Minister voor milieu Hulot wil dat Frankrijk geen onduurzaam geproduceerde palmolie en soja meer importeert. Of dit daadwerkelijk tot een verbod leidt, en zo ja, hoe dit wordt uitgewerkt en aan welke maatregelen hij denkt op welke termijn, is nog niet duidelijk.
Het kabinet is in beginsel geen voorstander van importverboden, en werkt in plaats daarvan aan de verduurzaming van de productie in de landen zelf en aan het vergroten van de vraag naar duurzame palmolie en soja. Dit gebeurt onder andere via de Amsterdam Verklaringen voor duurzame palmolie en tegen ontbossing waar Frankrijk zich afgelopen december bij aansloot.
Wat vindt u ervan dat er jaarlijks een oppervlakte van dertien miljoen hectare bos (ongeveer de oppervlakte van Griekenland) verloren gaat, voornamelijk door de productie van hout en pulp, rundvlees, soja en palmolie?2
Het kabinet vindt ontbossing een groot probleem. Het kabinet ziet een gezamenlijke verantwoordelijkheid van bedrijven en overheden in de bestrijding van ontbossing. Zo werkt Nederland via het EU FLEGT Actieplan (FLEGT – Forest Law Enforcement Goverance and Trade) aan het tegengaan van illegale houtkap door afspraken te maken met hout producerende landen over het versterken van hun wet- en regelgeving. Ook bevordert Nederland een versterkt maatschappelijk middenveld, versterkt landschapsbeheer en een betere ruimtelijke planning in productielanden, onder andere via steun aan het Initiatief Duurzame Handel en aan Solidaridad.
Daarnaast maakt het kabinet – in Nederland en Europa – afspraken met bedrijven en andere overheden over de inkoop van duurzame soja en palmolie. Tot slot is Nederland mondiaal actief om de vraag naar duurzame palmolie en soja te stimuleren, bijvoorbeeld via werkgroepen met het Chinese bedrijfsleven over de inkoop van duurzame palmolie en soja. Deze mondiale aanpak is nodig, omdat Nederland alleen een te kleine speler is om de gehele markt te verduurzamen.3
Wat vindt u ervan dat Nederland hier een wezenlijk aandeel in heeft, onder ander als een van ’s werelds grootste importeurs van palmolie en soja?3
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat ruim de helft van de soja en een derde van de palmolie die gebruikt wordt voor de veevoersector niet voldoet aan duurzaamheidscertificaties4, die toch al gebaseerd zijn op zeer zwakke criteria?
De Nederlandse veevoedersector is, mede dankzij de inzet van de Nederlandse zuivelsector, mondiaal koploper door de gehele Nederlandse afzet van palmolie en soja te verduurzamen middels certificaten van de RSPO (Round Table on Sustainable Palm Oil) en de RTRS (Round Table for Responsible Soy). De Nederlandse veevoedersector koopt daarmee ruim de helft van alle RTRS-soja die jaarlijks mondiaal wordt verkocht. Het kabinet betreurt het dat de sectorambitie om de gehele inkoop van palmolie en soja te verduurzamen niet behaald is door achterwege blijvende vraag vanuit de exportmarkten en te krappe marges om deze kosten in Nederland alleen te dragen.
Bent u tevreden over de resultaten van de vrijwillige, met Nederlands belastinggeld ondersteunde initiatieven om onder andere de ontbossing voor soja en palmolie te stoppen (Round Table for Responsible Soy en Round Table for Responsible Palmoil)? Zo ja, waar is uw tevredenheid precies op gestoeld en weet u zeker dat u het verantwoord vindt om het bij dergelijke vrijwillige initiatieven te laten?
Nederland is een voorstander van het werk van de RTRS en RSPO, omdat deze platformen met bedrijven en NGO’s in staat zijn geweest in een relatief korte tijd tot breed gedragen standaarden te komen die nog steeds als koplopers binnen de sectoren gelden. Zo is inmiddels 21% van alle palmolie RSPO gecertificeerd en kent de productie van RTRS-gecertificeerde soja de laatste jaren ook grote groei: in 2015 een groei van 48% en in 2016 56%. Beide standaarden hanteren strenge criteria tegen ontbossing.
Met behulp van deze standaarden is de Nederlandse consumptie van palmolie en soja in een korte tijd grotendeels verduurzaamd. Hiermee is Nederland een koploper. Het kabinet wil daarom deze vrijwillige aanpak voortzetten.
Deelt u de menig van de Franse Minister van Milieu dat «het «schizofreen» is om enerzijds van bedrijven te vragen om hun uitstoot te verlagen, en tegelijk toe te staan dat miljoenen bomen worden gekapt die juist CO2 opnemen»?5 Zo nee, waarom niet?
In het beleid van Nederland is geen sprake van deze tegenstelling. Het kabinet zet zowel in op samenwerking en afspraken met het Nederlands bedrijfsleven om hun (CO2) uitstoot te verlagen, als op het bestrijden van ontbossing in producerende landen, via het EU FLEGT Actieplan en verduurzaming van palmolie en soja.
Bent u bereid minstens eenzelfde verbod voor palmolie en soja als Frankrijk in te stellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
Zie antwoord vraag 1.
De permanente bewoning van vakantieparken |
|
Sandra Beckerman , Cem Laçin |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Nieuwsuur1 waarin de sociale en/of financiële problematiek van tienduizenden mensen die permanent op een vakantiepark wonen aan de orde kwam? Om hoeveel mensen gaat het precies?
Ja, ik ben bekend met de uitzending. Op landelijk niveau is er geen overzicht van het aantal mensen dat permanent op een vakantiepark verblijft.
Wat is uw reactie op de in de uitzending gedane uitspraak van de burgemeester van Putten: «We moeten af van het idee dat dit lokaal of regionaal kan worden opgelost. Dit is een nationaal probleem en verdient ook die aandacht»?
De problematiek waar in de uitzending van Nieuwsuur naar verwezen wordt, beslaat diverse beleidterreinen en is in sommige gevallen complex. De thematiek heeft ook de aandacht van het Rijk. Zo denkt de nationale overheid mee met de aanpak van lokale en regionale overheden.
Het instrumentarium om deze problematiek op te lossen ligt in eerste plaats bij lokale en regionale partijen. De gemeente is verantwoordelijk voor haar eigen handhaving- en woonbeleid en heeft daarmee de regierol in handen om invulling te geven aan een oplossing.
Bent u bereid het eerder door u ingediende en ingetrokken wetsvoorstel «Regels voor het verlenen van vergunning voor de onrechtmatige bewoning van recreatiewoningen (Wet vergunning onrechtmatige bewoning recreatiewoningen)2 op te poetsen en aan de Kamer ter behandeling voor te leggen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft het voorstel voor de Wet vergunning onrechtmatige bewoning recreatiewoningen (Kamerstuk 32 366) ingetrokken naar aanleiding van de zeer kritische bezwaren van de Eerste Kamer bij de plenaire behandeling op 1 november 2011. Ook de Raad van State had in zijn advies het wetsvoorstel al beoordeeld als «een onnodige en ongerechtvaardigde inbreuk op de autonomie van de gemeenten».
Daarnaast was met de VNG overeenstemming bereikt over de aanpak op gemeentelijk niveau van de specifieke problematiek waarvoor het wetsvoorstel in het leven was geroepen: onvoldoende zekerheid voor bewoners die reeds vóór 1 november 2003 onrechtmatig een recreatiewoning permanent bewoonden.
In lijn met het rijksbeleid in het ruimtelijke domein zoals neergelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte zijn de verantwoordelijkheden en bevoegdheden ten aanzien van het al dan niet mogelijk maken van permanente bewoning van recreatiewoningen een/of parken neergelegd bij de gemeenten. Deze decentrale verantwoordelijkheid sluit aan bij het kabinetsstandpunt dienaangaande. Er zijn dan ook geen voornemens het wetsvoorstel opnieuw op te pakken.
Kunt u de Kamer informeren over de tekorten, per provincie, aan betaalbare huurwoningen en geschikte (levensloopbestendige) woningen voor ouderen?
In de Staat van de Woningmarkt 20163 is ingegaan op het zogenaamde statistische woningtekort. Dit statistische woningtekort is het verschil tussen de beschikbare woningvoorraad en de behoefte aan woningen op basis van de verwachte huishoudensgroei en de woonwensen volgens het WoON2015. Dit verschil wordt uitgedrukt als een percentage van de beschikbare woningvoorraad.
Een statistisch woningtekort betekent niet dat mensen «onder de brug slapen», maar wel dat starters later dan gewenst een zelfstandige woning betrekken en langer thuis of in een onzelfstandige woning blijven wonen, of een zelfstandige woning gaan delen.
In de Staat van de Woningmarkt 2016 is aangegeven dat het berekende statistische woningtekort voor Nederland in 2015 gemiddeld 1,8 procent van de voorraad bedraagt. Onderstaande tabel geeft een uitsplitsing van dit cijfer naar de verschillende provincies. Deze cijfers geven een totaalbeeld van de spanning op de woningmarkt, dus het totaal aan woningbehoefte afgezet tegen de totale voorraad aan huur- en koopwoningen.
De mate waarin er sprake is van een tekort aan betaalbare huurwoningen is niet op deze manier te geven, omdat het dan niet alleen gaat om een confrontatie tussen de aanwezige voorraad en de woningzoekenden in de verschillende doelgroepen, maar ook om de verdeling van huishoudens over de verschillende woningen. Zo is een huishouden met een laag inkomen niet per definitie aangewezen op een betaalbare huurwoning. Zoals in de Staat van de Volkshuisvesting 20174 is aangegeven woont een aanzienlijk deel van de doelgroep in een koopwoning. Daartegenover staat dat een deel van de betaalbare huurwoningen wordt bewoond door huishoudens die op grond van hun inkomen niet direct aangewezen zijn op de betaalbare huurvoorraad.
In het debat van 7 juni 2017 over diverse woononderwerpen heb ik reeds aangegeven bereid te zijn om te onderzoeken of het voor het inzicht in het woningtekort mogelijk is om op basis van beschikbare data een spanningsindicator naar prijsklasse te ontwikkelen.
Ook een exacte raming van een eventueel tekort aan levensloopbestendige woningen voor ouderen is niet te geven, aangezien niet alle woningen die op zich levensloopbestendig zijn als zodanig staan geregistreerd, en aan de andere kant niet alle ouderen behoefte zullen hebben aan speciale geschikte woningen.
Groningen
– 0,9%
Friesland
– 0,1%
Drenthe
– 0,2%
Overijssel
– 1,3%
Flevoland
– 2,5%
Gelderland
– 1,6%
Utrecht
– 2,8%
Noord-Holland
– 3,4%
Zuid-Holland
– 1,5%
Zeeland
1,4%
Noord-Brabant
– 2,1%
Limburg
– 0,1%
Nederland
– 1,8%
De ontbrekende stukken uit het verslag van het Directeuren Overleg Alcohol (DOA) |
|
Nine Kooiman |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Waarom wordt in paragraaf 4.2 van het rapport van de Auditdienst Rijk (ADR) wel melding gemaakt van de onderzoeksvragen aan alle oud-DOA-leden wat zij zich van het DOA-overleg van 7 maart 2008 kunnen herinneren en of alle agendapunten zijn behandeld, maar wordt in het ADR-rapport geen melding gemaakt van de reactie van deze oud-DOA-leden op deze vragen? Kunt u alsnog aangeven wat de reactie van de verschillende oud-DOA-leden was op deze onderzoeksvragen?1
De ADR geeft aan dat daarvoor geen bijzondere reden is.
Zoals gesteld in het onderzoeksrapport hebben de contacten met de oud-DOA-leden niet geleid tot het vinden van het DOA verslag met de mogelijke tweede pagina. De reacties van de verschillende oud-DOA-leden op de vraag wat zij zich van het DOA-overleg van 7 maart 2008 konden herinneren liepen uiteen. Meerdere leden beschrijven de DOA-overleggen als informeel en «met de benen op tafel». Een aantal leden gaf aan niet aanwezig te zijn geweest bij het overleg. De aanwezige leden gaven allemaal aan dat de herinneringen aan dit specifieke overleg beperkt of zelfs niet aanwezig waren. Eén iemand meende zich te herinneren dat er direct aansluitend aan het overleg een werkbezoek werd afgelegd. Over het op de agenda zichtbare punt «verkoopzuil met leeftijdsverificatie» benoemde één lid dat het bedrijf «Ageviewers» zich heeft gepresenteerd tijdens een DOA-overleg. Uit de notulen blijkt dat dit was tijdens het DOA-overleg van 29 juni 2010.
Waarom is de ADR gestopt met zoeken toen op een netwerkschijf een eerdere versie van het specifieke DOA-verslag werd gevonden? Bleek uit de eigenschappen van dit document niet dat er een nog eerdere versie van dit document bestaat? Waarom is besloten niet verder te zoeken naar deze nog eerdere versie?
Zoals in het verslag vermeld zijn in de tweede fase van de zoektocht zowel de departementsbrede netwerkschijf van VWS als de netwerkschijf van de directie doorzocht waarbij diverse versies van het verslag zijn aangetroffen, die geen van allen een tweede pagina bevatten.
In Bijlage 1 van het ADR-rapport is sprake van het volledig opgeleverde dossier van het zoekproces met daarin mailberichten en bewijsstukken door de directies Voeding, Gezondheidsbescherming en Preventie (VGP) en Organisatie, Bedrijfsvoering en Personeel (OBP); kunt u dit dossier aan de Tweede Kamer sturen, desnoods een geanonimiseerde versie van dit dossier? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat kan. Door de grote hoeveelheid te anonimiseren stukken vraagt dat enige tijd. Overigens is er een uitgebreider Wob-verzoek bij VWS ingediend met dezelfde strekking. Ik zal u daarover te zijner tijd informeren.
Kunt u op alle bovenstaande vragen afzonderlijk antwoord geven?
Ja.
ICT bij de Nationale Politie |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de notitie van de Review Board Aanvalsprogramma Informatie-voorziening Politie (verder: de Review Board), gedateerd 24 mei 2017?1
Ik neem aan dat u doelt op de aan mij gerichte brief van de Review Board Aanvalsprogramma Informatievoorziening Politie (hierna: Review Board) van 24 mei 2017. Ik ben daarmee bekend. Deze brief is aan uw Kamer gestuurd als bijlage bij de reguliere voortgangsbriefpolitie van 27 juni 2017.2
Deelt u de conclusie van de Review Board dat eind 2017 slechts 45% van het eerder geformuleerde realisatieplan gerealiseerd zal zijn en dat dat leidt tot een (ernstige) scheefstand tussen enerzijds behouden en beheersen van het bestaande («de basis op orde») en anderszijds de vernieuwing van de ICT?
De afgelopen jaren heeft de politie een grote inspanning geleverd om de Informatievoorziening (IV) te brengen op het huidige kwaliteitsniveau. Dit niveau ligt hoger dan het niveau waarmee de Nationale Politie in 2013 van start ging. Ik beschouw dat als een goede prestatie die de basis vormt voor de verdere IV-ontwikkelingen. De Algemene Rekenkamer heeft in haar rapport ICT Politie 2016 ook geconstateerd dat de keuzes die hieraan ten grondslag liggen «logisch» zijn.
De Review Board waarschuwt in haar brief van 24 mei jl. dat de realisatie van de doelstellingen van het deelprogramma Voorzieningen Operatiën achterblijven. Dit komt overeen met mijn beeld en is het gevolg van de bewuste keuzes – die reeds bij de bijstellingen in 2012 en 2013 zijn gemaakt – om eerst te investeren in de stabiliteit van systemen en de ICT-infrastructuur. Daarnaast is op basis van de herijking van de realisatie van de nationale politieorganisatie de focus gelegd op de »basis op orde politie eind 2017». Zoals eerder bij de reguliere voortgangsbrief aan uw Kamer gemeld zal de komende jaren meer aandacht moeten uitgaan naar vernieuwing om een betere balans tussen (reductie van) beheerskosten, stabiliteit/onderhoud en vernieuwing te vinden.
Ik zal uw Kamer na afloop van het Aanvalsprogramma (31 december 2017) een eindrapportage doen toekomen, evenals het eindverslag van de Review Board. In deze rapportage zal inzicht gegeven worden in het percentage gereedheid van het programma.
Kunt u inzichtelijk maken hoe de besluitvorming rond prioriteitstelling en keuzes sinds de start van het Aanvalsprogramma tot stand is gekomen? Is hier sprake van autonome keuzes door de korpsleiding of zijn de keuzes tot stand gekomen in overleg met u?
Het Aanvalsprogramma is in mijn opdracht opgesteld en uitgevoerd. Ik heb daarnaast op grond van de Kaderwet adviescolleges een Review Board ingesteld die adviseert over planvorming, scope, uitvoering en besturing van het programma. Voor het aanvalsprogramma is bij de start door mij een «programmaraad» gevormd. Deze raad bestaat uit vertegenwoordigers van de politie en het ministerie. De programmaraad wordt voorgezeten door de korpschef die het voorzitterschap vervult onder mijn mandaat. De programmaraad stelt het programmaplan vast, beslist over scopeaanpassingen en bewaakt de voortgang van het programma.
Kunt u aangeven welke concrete voornemens en vernieuwingen per eind 2017 niet gerealiseerd zullen zijn? Anders geformuleerd, kunt u aangeven waar de 55% van het realisatieplan dat niet gerealiseerd kan worden, uit bestaat? Wat voor consequenties zal het niet gerealiseerd zijn van die ambities hebben voor het operationele politiewerk?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven welke inspanning geleverd zou moeten worden om de politie eind 2018 wél op het vereiste niveau van ICT-vernieuwing te krijgen, zonder in te boeten op het op orde houden van de basis? Wilt u het antwoord op de vraag specificeren op relevante onderdelen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of het verstandig is om – gegeven de waardering van de situatie door de Review Board – het Aanvalsprogramma Informatievoorziening Politie (AVP IV) per eind 2017 over te dragen aan de staande organisatie? Wilt u in uw antwoord betrekken het eerdere advies van de Review Board (d.d. 14 maart 2016) om het Aanvalsprogramma te verlengen tot 2020? Is het correct dat met het overdragen van dit programma de werkzaamheden en het bestaan van de Review Board tot een einde komen? Bent u bereid om de Review Board langer in stand te houden, om de zo noodzakelijke begeleiding van de ontwikkeling en implementatie van ICT bij de politie te begeleiden en monitoren?
Het aanvalsprogramma, de sturing daarop en het bijbehorend toezicht in de vorm van de reviewboard zijn tot stand gekomen vooruitlopend op de vorming van de Nationale politie en de urgentie die er destijds specifiek ten aanzien van het ICT-dossier lag.
Voor de toekomstige organisatieontwikkeling van de politie is van belang dat de vernieuwing van werkprocessen en de bijbehorende ondersteuning, onder andere door ICT, in nauwe samenhang plaatsvindt; alleen dan kan de continuïteit en vernieuwing van de organisatie als geheel geborgd worden. Ik zie de samenwerking tussen de operatie en de bedrijfsvoering steeds meer invulling krijgen. Ook de lenige en kortcyclische manier van werken – zoals geadviseerd door de Review Board – wordt hierin betrokken. In deze beweging is een keuze voor een aparte sturing en toezicht op een deel van de ICT van de politie in de vorm van een Aanvalsprogramma met een aparte betrokkenheid van het ministerie en een Review Board niet voor de hand liggend.
Naast de uitvoering van het Aanvalsprogramma heeft de politie, mede als gevolg van de vorming van de nationale politie, gewerkt aan het op orde brengen van de IV-organisatie. Er is een beleidsdirectie gevormd en twee uitvoerende diensten; een dienst ICT en een dienst Informatiemanagement (IM). Deze organisatie moet de producten, de lopende projecten en de ontwikkelde werkwijzen overnemen van het Aanvalsprogramma. Aan deze overdracht wordt invulling gegeven middels de uitvoering van een (geüpdatet) Transitieplan. Dit plan en de bijbehorende uitvoering wordt momenteel voorzien van een advies van de Review Board.
De Review Board is een tijdelijk adviescollege in de zin van artikel 5 van de Kaderwet adviescolleges. Zij is initieel ingesteld voor de periode 1 oktober 2012 tot 1 oktober 2016. De instellingstermijn van de Review Board is, met terugwerkende kracht tot 1 oktober 2016, bij koninklijk besluit van 9 december 2016 (Stcrt. 2016, 67685) opnieuw ingesteld en daarmee de facto verlengd tot en met de datum waarop het Aanvalsprogramma eindigt, te weten 31 december 2017. Ingevolge artikel 5 van de Kaderwet adviescolleges kan de instellingstermijn van een tijdelijk adviescollege eenmaal worden verlengd.
Een buitensporige ontslagvergoeding voor een ziekenhuisdirecteur en beloningen van medisch specialisten in het Noorden |
|
Henk Nijboer (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ophef over premies ontslagen managers»1 en «Vijfhonderd artsen topverdieners»?2
Ja.
Is het echt waar dat ziekenhuis Nij Smellinghe twee directeuren en een afdelingshoofd elk een ontslagvergoeding van ruim een kwart miljoen euro heeft meegegeven? Zo ja, schrikt ook u hiervan? Zo nee, wat is dan niet waar?
De jaarrekening van Nij Smellinghe over 2016 is inmiddels vastgesteld en openbaar. Uit de jaarrekening blijkt dat het ziekenhuis aan een afdelingshoofd een ontslagvergoeding van € 267.500,- heeft uitgekeerd. De ontslagvergoedingen aan de directeuren zijn vastgesteld in 2017 en worden openbaar in de jaarrekening over 2017, die in 2018 zal worden vastgesteld.
Welk deel van de vergoedingen bestaat uit een vertrekregeling en welk deel uit het afkopen van wachtgeld?
Deze gegevens zijn niet opgenomen in de jaarrekening over 2016.
Is het afkopen van wachtgeld volgens de WNT toegestaan? Zo ja, waar is dit in die wet of onderliggende regelgeving terug te vinden? Zo nee, wat betekent dat voor de rechtmatigheid van die vergoeding en hoe wordt die vergoeding teniet gedaan?
De afkoop van een wachtgelduitkering is aan te merken als uitkering wegens beëindiging van het dienstverband en valt daarmee onder de WNT, tenzij deze rechtstreeks, dwingend en eenduidig voortvloeit uit een wettelijk voorschrift, een collectieve arbeidsovereenkomst of een andere collectieve regeling. Zie hiervoor artikel 1.1 onder i, van de WNT. De accountant zal moeten beoordelen of het afkopen van wachtgeld van de twee directeuren rechtmatig is. Zij zal dit doen bij de controle van de jaarrekening 2017, die in 2018 wordt opgemaakt. Het afdelingshoofd is in de jaarrekening geduid als zijnde niet-topfunctionaris. Voor niet-topfunctionarissen geldt binnen de WNT alleen een openbaarmakingsplicht. Een ontslagvergoeding aan een niet-topfunctionaris wordt niet genormeerd in het kader van de WNT, omdat de WNT alleen de bezoldiging en ontslagvergoedingen van topfunctionarissen normeert.
Deelt u de mening dat de duur en dus de hoogte van het totaal uit te keren wachtgeld afhankelijk is of zou moeten zijn van de inspanning van degene die wachtgeld krijgt? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat het in één keer afkopen van wachtgeld hiermee in strijd is en hoe gaat u aan deze praktijk voortaan een einde maken? Bent u bereid wet- of regelgeving hierop aan te passen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet en bent u dan ook van mening dat bij ontslag voortaan de ww-uitkering ineens moet worden uitgekeerd?
Iedere werkende heeft er recht op dat hij bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst binnen de grenzen van de geldende wet- en regelgeving (o.a. WNT) datgene krijgt wat in zijn contract is overeengekomen. In algemene zin moeten rechtsgeldige afspraken die tussen partijen gemaakt zijn, worden nageleefd. Het oordeel over individuele ontslagvergoedingen is voorbehouden aan de rechter. Het oordeel over individuele ontslagvergoedingen onder de WNT is aan de toezichthouder, het CIBG en is gemaximeerd op € 75.000.
Deelt de mening van de vakbond FNV Zorg en Welzijn dat de gang van zaken «moreel en ethisch volstrekt verwerpelijk» is? Zo ja, brengt u deze mening ook aan de direct betrokkenen over? Zo nee, waarom niet?
Wat aanvaardbaar is, is vastgelegd in de WNT. Binnen de grenzen die de wet stelt, is het aan de instellingen zelf om te bepalen wat een passende beloning of ontslagvergoeding is. Ik ga er vanuit dat instellingen daarbij niet enkel naar de letter van de wet kijken, maar een maatschappelijke afweging maken die recht doet aan de specifieke omstandigheden. Dat blijft maatwerk. Mij past daarom terughoudendheid in de oordeelsvorming over individuele gevallen.
Bij overtredingen zal de WNT-toezichthouder, in de zorg is dat het CIBG, handhavend optreden. Het kabinet is vooralsnog niet voornemens om de WNT op het punt van de beëindigingsvergoeding te wijzigen. Ik verwijs naar een eerdere beantwoording van Kamervragen over de maximering van beëindigingsvergoedingen.3
Bent u bereid de Wet Normering Topinkomens (WNT) zodanig aan te passen dat pogingen om de mazen van de wet te vinden en het uitgangspunt van de wet, namelijk het beteugelen van te hoge inkomens in de publieke sector te omzeilen, niet langer mogelijk zijn? Is het mogelijk in de WNT een clausule op te nemen dat beslissingen, die tot kennelijk onredelijke vergoedingen leiden, vernietigd kunnen worden? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Is het waar dat er alleen al in het noorden 500 medisch specialisten zijn die meer verdienen dan de Balkendenorm?
Het is aan ziekenhuizen en medisch specialisten samen om te overwegen welk besturingsmodel zij willen hanteren. In de cao’s van algemene ziekenhuizen en Universitair Medische Centra’s (UMC) zijn afspraken gemaakt over de vergoeding van medisch specialisten in loondienst.
Internationaal gezien bevinden de inkomens van medisch specialisten in loondienst in Nederland zich in de middenmoot, zo laten onderzoeken van de OECD4 en SEO5 zien.
De regering heeft nadrukkelijk overwogen dat het wenselijk is om medisch specialisten buiten het toepassingsbereik van de WNT te laten. Dit volgt uit het advies van de commissie Meurs (2012) en het Zorgakkoord (2013). Uit dat advies bleek dat normering geen effectief instrument is om de beloningen van medische professionals te matigen. Met de inwerkingtreding van de Evaluatiewet WNT op 1 juli 2017 is in artikel 1.5a van de WNT verankerd dat medisch specialisten geheel buiten het toepassingsbereik van de WNT vallen. Dat betekent dat medisch specialisten die naast hun functie als medisch specialist bij een zorginstelling in deeltijd ook een bestuursfunctie (als topfunctionaris) bij die zorginstelling vervullen, alleen de bezoldiging voor de werkzaamheden als topfunctionaris worden genormeerd. Voorgenoemde bepaling geldt met terugwerkende kracht tot 1 januari 2013. Een en ander heeft tot gevolg dat bezoldigingen van medisch specialisten niet langer openbaar hoeven te worden gemaakt. Hierdoor kan geen overzicht worden gegeven van de bezoldiging van medisch specialisten in het noorden.
Deelt u de mening dat het geen pas geeft vanuit de collectieve premies vele tonnen aan medisch specialisten te betalen en dat medisch specialisten hun werk niet alleen voor het geld zouden moeten doen?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe kan het dat er nog zoveel artsen zo ontzettend veel verdienen, dat is toch niet uit te leggen?
Zie antwoord vraag 8.
Wat gaat u eraan doen om te komen tot een normalisering van beloningen van medisch specialisten?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht 'Klassenfoto tijdens Offerfeest kost school 500 euro' |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het bericht1 dat een rechter een schadevergoeding van € 500 heeft toegekend aan kinderen en/of hun ouders omdat die kinderen niet op een schoolfoto stonden vanwege een islamitisch feest?
Ja.
Is de betrokken rechter knettergek geworden en kan deze rechter op non-actief worden gezet? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij, als Minister van Veiligheid en Justitie, om te treden in beslissingen genomen door een onafhankelijke rechter.
Wilt u dit soort ongein voorkomen door afwezigheid op scholen in verband met islamitische feestdagen niet langer toe te staan? Zo nee, waarom niet?
Nee. In de Leerplichtwet is vastgelegd dat een leerling kan worden vrijgesteld van de verplichting om op school te zijn, als deze leerling wegens vervulling van plichten voortvloeiend uit godsdienst of levensovertuiging verhinderd is de school te bezoeken. Deze mogelijkheid tot vrijstelling is voorbehouden aan alle godsdienststromingen.
Het besluit van Unesco over de Oude Stad van Hebron |
|
Raymond de Roon (PVV), Kees van der Staaij (SGP), Han ten Broeke (VVD), Joël Voordewind (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Israël woedend over opstelling Unesco rond grot Machpela»?1
Ja.
In hoeverre doet dit besluit van Unesco (de VN-organisatie voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur) volgens u recht – of onrecht – aan de Joodse religieuze en culturele geschiedenis in de stad Hebron?
Het betreffende besluit over het Palestijnse verzoek om de oude stad van Hebron via een emergency procedureop de Werelderfgoedlijst te plaatsen is genomen door de lidstaten die momenteel zitting hebben in het Werelderfgoedcomité van UNESCO. Van de 21 leden van het comité stemden bij de geheime stemming 12 voor het besluit, 6 onthielden zich van stemming en 3 leden stemden tegen. Nederland is momenteel geen lid van dit comité. Alvorens het comité een besluit neemt over een voordracht van een cultureel monument voor de Werelderfgoedlijst, wordt de International Council on Monuments and Sites (ICOMOS) om advies gevraagd. ICOMOS bestaat uit een netwerk van onafhankelijke experts. In zijn advies over het Palestijnse verzoek gaf ICOMOS aan dat het niet mogelijk was een veldbezoek aan Hebron te brengen, omdat de Israëlische autoriteiten daar niet de noodzakelijke toestemming voor gaven. Daardoor was het voor ICOMOS niet mogelijk om te beoordelen of er sprake is van een situatie waarvoor de emergency proceduregeldt. Voorts heeft ICOMOS daardoor de rechtvaardiging voor opname op de lijst niet volledig kunnen evalueren. Desalniettemin is ICOMOS van mening dat de voordracht potentiële kwetsbaarheden en zwakheden bevat, met name omdat de nadruk wordt gelegd op de geschiedenis vanaf de Mammelukse periode en de connectie met Joodse en vroege Christelijke gemeenschappen weinig erkenning krijgt. Het kabinet hanteert als standpunt dat het de adviezen van ICOMOS volgt. Ook in dit geval onderschrijft het kabinet de zienswijze van dit onafhankelijke orgaan.
Heeft u begrip voor de Israëlische verbolgenheid over het ontbreken van een melding over de Joodse geschiedenis in de stad?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van de Amerikaanse VN-ambassadeur Haley dat dit besluit een «belediging aan de geschiedenis» is,2 en deelt u de zorg van de indieners dat dergelijke besluiten een onvolledig en onwaarachtig beeld verspreiden over de Joodse geschiedenis?
Zie antwoord vraag 2.
Welke gevolgen verwacht u dat dit soort besluiten heeft voor de onpartijdigheid, de legitimiteit en het aanzien van Unesco?
Het kabinet is bekend met de positie van de VS. Het is van belang er op te wijzen dat het hier een besluit betreft van de lidstaten die momenteel zitting hebben in het Werelderfgoedcomité. Het staat UNESCO-lidstaten vrij om erfgoed voor te dragen voor de Werelderfgoedlijst en de lidstaten die zitting hebben in het comité nemen hierover een besluit. De Directeur-Generaal van UNESCO heeft naar aanleiding van eerdere discussies over besluiten ten aanzien van Jeruzalem de lidstaten opgeroepen om collectief culturele en religieuze coëxistentie te bevorderen en tegenstellingen te overbruggen. Ook wees zij op het belang om deze tegenstellingen niet binnen UNESCO te introduceren omdat dat uitvoering van de missie van de organisatie belemmert. Het kabinet sluit zich bij deze zienswijze aan en benadrukt deze boodschap in gesprekken met de Palestijnse Autoriteit.
Bent u er van op de hoogte dat diverse landen, waaronder de Verenigde Staten, dat momenteel geen zitting heeft in het werelderfgoed-comité van Unesco, tegen het besluit hebben geprotesteerd? Is Nederland eveneens bereid protest aan te tekenen?
Zie antwoord vraag 5.
De totstandkoming van een fiscaal gunstige tegemoetkoming aan chemieconcern ICL |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Tijdens het dertigledendebat over de totstandkoming van een fiscaal gunstige tegemoetkoming aan chemieconcern ICL zei de Staatssecretaris van Financiën: «Ik weet niet of er een ruling is, want ik mag me daar niet mee bemoeien, maar als ik de WOB-stukken doorneem, kom ik in het geheel niet tegen ook maar enige verwijzing dat er een ruling is. Dat weten we nog niet eens. Laten we dat even vaststellen.»; hoe verklaart u dat in minstens twee van de vele mails, die via de WOB gepubliceerd zijn, expliciet staat dat de komst van het Europese hoofdkantoor naar Nederland mede het gevolg is van een tax ruling?1
Zoals in het dertigledendebat van 5 juli jl. is aangegeven, kan het kabinet vanwege de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen niet bevestigen of ontkennen of een APA (Advance Pricing Agreement) of ATR (Advance Tax Ruling) is afgegeven aan ICL. In de stukken die openbaar zijn gemaakt wordt wel gerefereerd aan een overleg op 20 maart 2014 tussen het APA-/ATR-team van de Belastingdienst in Rotterdam en ICL. Ook wordt gesproken over een letter of intent.
In zijn algemeenheid geldt dat een letter of intent een intentievastlegging is waarmee een eerste indruk wordt gegeven van de fiscale behandeling in Nederland. Een intentievastlegging is geen APA of ATR waarop belastingplichtige kan vertrouwen bij het vaststellen van de in Nederland belastbare grondslag. Om te komen tot een APA en/of ATR moeten alle feiten en omstandigheden vaststaan en moet een onderbouwd verzoek worden ingediend dat voldoet aan alle voorwaarden.3 Indien na de beoordeling van dit verzoek door het APA-/ATR-team een APA of ATR wordt afgesloten kan belastingplichtige daar vertrouwen aan ontlenen.
De looptijd van een APA of ATR bedraagt in beginsel vier tot vijf jaar. In het APA- en ATR-besluit is vastgelegd dat uitzonderingen mogelijk zijn bijvoorbeeld bij langlopende contracten.4 Indien de feiten en omstandigheden dit rechtvaardigen, bijvoorbeeld bij een langdurige investering waarbij ook langlopende contracten worden aangegaan, wordt soms een langere looptijd overeengekomen, bijvoorbeeld 10 jaar. In die gevallen wordt in zijn algemeenheid een evaluatie halverwege die langere termijn opgenomen om te beoordelen of de feiten en omstandigheden gelijk zijn gebleven.
Bent u bereid, nu deze gegevens openbaar zijn, om gewoon te erkennen dat er een ruling met ICL is en dat deze voor tien jaar is overeengekomen?2 Zo nee, kunt u dan juridisch onderbouwen waarom u hier geen antwoord op wilt geven?
Zie antwoord vraag 1.
In genoemd debat stelde de Staatssecretaris ook: «Ik kan dus niet toezeggen dat iemand naar een ruling, waarvan ik niet weet of die bestaat, heeft gekeken. Dat vind ik op zich jammer. Ik kan ook niet garanderen dat iemand ernaar zal kijken. Dat is niet aan mij. Als er straks jaarlijks onafhankelijk wordt getoetst – dat hebben we zo met elkaar afgesproken – dan moet je die lieden ook de kans geven om zelf een selectie te maken»; waarom schrijft een medewerker van ICL dan dat de Nederlandse belastingautoriteiten de ruling moeten kunnen verdedigen, omdat deze ge-audit wordt?3
In de vraag wordt verwezen naar een e-mail die is verstuurd naar aanleiding van een werkbezoek van ICL aan Kraton, een in Nederland gevestigd chemieconcern. In de e-mail wordt verslag gedaan van dit bezoek. Uit dit verslag komt naar voren dat Kraton onder andere haar ervaring heeft uitgewisseld met betrekking tot het proces om te komen tot een APA of ATR. Blijkbaar heeft Kraton hiermee willen aangeven dat de Nederlandse autoriteiten te allen tijde achter de afgegeven APA of ATR moeten kunnen staan en om die reden tijdens het proces om te komen tot een APA of ATR een toetsing plaatsvindt maar ook lopende APA’s en ATR’s kunnen worden getoetst.
Deze uitlating weerspiegelt het beleid van de Belastingdienst. Dit beleid is conform de eerdere toezeggingen aan uw Kamer dat het toezicht op lopende APA’s en ATR’s is geïntensiveerd.6
Bent u bereid – nu vaststaat dat er vooraf ook al gesproken is over de kans dat de ruling ge-audit wordt – om ervoor te zorgen dat dit ook daadwerkelijk door de onderzoeksgroep gedaan zal worden?
In de brief van 23 mei 2017 aan uw Kamer is aangegeven dat de onafhankelijke onderzoekscommissie jaarlijks zal gaan toetsen of de afgegeven APA’s en ATR’s binnen de kaders van de wet, beleid en jurisprudentie blijven. Om een zo objectief mogelijk onderzoek te waarborgen, is een steekproefsgewijze beoordeling voorgesteld waarbij voor de onderzoekssystematiek ook de Auditdienst Rijk (ADR) betrokken wordt. De onafhankelijke onderzoekscommissie zal worden gevraagd om een onderzoeksplan te maken dat wordt afgestemd met de ADR. De ADR zal vooraf de onderzoekssystematiek van de commissie beoordelen en achteraf de uitvoering onderzoeken. Om de onafhankelijkheid te waarborgen zal de onderzoekscommissie nut en noodzaak van mogelijke prioritering voor specifieke (categorieën) APA’s of ATR’s zelfstandig beoordelen. Het past niet binnen deze opzet om op voorhand de onderzoekscommissie te vragen om vooraf geselecteerde APA’s of ATR’s te beoordelen.
In het genoemde debat stelde de Staatssecretaris dat er niet «onderhandeld wordt» met de fiscus, dat dit «gemakzuchtig taalgebruik» was van de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA), en dat zij «in ieder geval niet kunnen zien wat daar wordt voor overlegd, want ze zitten niet bij dat vooroverleg»; hoe verklaart u dat een medewerker van NFIA in een mail over het vooroverleg met het Advance Price Agreements/Advance Tax Rulings (APA/ATR)-team op 20 maart 2014 schrijft: «ik zal er bij aanwezig zijn»?4
Op het moment dat vertegenwoordigers van een mogelijke buitenlandse investeerder naar Nederland komen en de eerste introductie plaatsvindt met diverse partijen, waaronder eventueel de Belastingdienst, dan zal de NFIA in een aantal gevallen bij dit kennismakingsgesprek aanwezig zijn. Uit de stukken die openbaar zijn gemaakt valt op te maken dat een introductie van ICL bij de Belastingdienst heeft plaatsgevonden op 20 maart 2014, de bespreking waar de medewerker van de NFIA naar verwijst in de aangehaalde e-mail. Een APA of ATR komt niet tot stand tijdens dit kennismakingsgesprek. Op een kennismakingsgesprek volgt dan ook het formele vooroverleg, waar de zaak inhoudelijk wordt besproken. Er zal dan altijd nadere informatie over de voorgenomen plannen (specifieke feiten en omstandigheden) moeten worden aangeleverd en een analyse hoe de fiscale wet- en regelgeving uitwerkt bij die specifieke feiten en omstandigheden. Indien ook de andere noodzakelijke informatie is aangeleverd, kan de fiscale behandeling worden vastgelegd in een APA of ATR. Dit inhoudelijke vervolgtraject speelt zich af tussen de Belastingdienst en het bedrijf en/of diens fiscale adviseur, de NFIA speelt hierbij geen rol.
Bent u bereid te erkennen dat NFIA niet alleen aanwezig was bij het vooroverleg, maar ook over «onderhandelen» spreekt, omdat zij dat (vaker?) hebben waargenomen?
In een ruling wordt opgenomen wat het fiscale gevolg is van de voorgenomen rechtshandelingen. Hierbij wordt nooit onderhandeld over de hoogte van het belastingpercentage. Belastingpercentages volgen immers uit de wet. Ook schrijft de wet voor hoe de grondslag waarover de belastingheffing plaatsvindt moet worden berekend, hierover wordt ook niet onderhandeld. Zoals bij vraag 5 aangegeven, speelt de NFIA geen rol bij het inhoudelijke traject waarbij een APA of ATR wordt vastgesteld.
Dat er in e-mails van de NFIA wordt gesproken over onderhandelen is niet conform de realiteit waarmee de Belastingdienst werkt. Om te zorgen dat geen onduidelijkheid hierover ontstaat in contacten met potentiële buitenlandse investeerders, is dit aspect inmiddels nog eens expliciet onder de aandacht gebracht bij de medewerkers van de NFIA. De interne gedragscode voor NFIA medewerkers is, zoals aan uw Kamer toegezegd8, opgenomen in de bijlage9.
Of bent u – samen met de Minister van Economische Zaken – nog steeds van mening dat dit «gemakzuchtig taalgebruik» is en kunt u dan staven waarom?
Zie antwoord vraag 6.
In genoemd debat stelde de Staatssecretaris ook: «Nee, er wordt niet onderhandeld over de grondslag»; hoe verklaart u dan dat er in mails gesproken wordt over de substantiële voordelen van een ruling, en specifiek van afspraken over verrekenprijzen? Daar wordt in de praktijk toch over onderhandeld?5
Een substantieel voordeel van zekerheid vooraf is het feit dat het duidelijkheid biedt over de fiscale gevolgen van voorgenomen (rechts)handelingen. Zekerheid vooraf neemt onzekerheid achteraf weg. Dit geldt voor particulieren maar ook voor grote, kleine, nationaal en internationaal opererende bedrijven. Zekerheid vooraf is van belang voor zowel belastingplichtige als de Belastingdienst. Belastingplichtigen weten waar ze aan toe zijn in het geval zij een belangrijke investering willen doen. De Belastingdienst wil het belastingplichtigen zo eenvoudig mogelijk maken om aan alle fiscale verplichtingen te voldoen. Hierdoor worden onnodige en tijdrovende geschillen voorkomen waardoor de capaciteit van de Belastingdienst efficiënt kan worden ingezet.
Op het gebied van verrekenprijzen geldt dat de verrekenprijs niet altijd volstrekt eenduidig kan worden bepaald. Zoals ook in de OESO-richtlijnen wordt vermeld, is het bepalen van verrekenprijzen namelijk geen exacte wetenschap. De verrekenprijzen die binnen concern worden gehanteerd, worden vergeleken met verrekenprijzen welke worden gehanteerd tussen onafhankelijke derden. Dit zal veelal leiden tot een bandbreedte van waarden waarbinnen de te hanteren verrekenprijs zich kan bevinden. Iedere waarneming binnen deze bandbreedte is at arm’s length. Bij het geven van zekerheid vooraf wordt in principe uitgegaan van de middelste waarneming tenzij er sprake is van een specifiek punt binnen de bandbreedte dat beter aansluit bij de feiten en omstandigheden van de betreffende concerntransactie.11 Het is om deze redenen dat belastingplichtigen zekerheid vooraf op het gebied van verrekenprijzen extra van belang achten.
Uit de WOB-documenten over ICL blijkt ook dat er een coöperatie is opgezet ter vervanging van een al bestaande houdstermaatschappij; wilt u aangeven wat hiervan in algemene zin de potentiële fiscale voordelen kunnen zijn?6
Naamloze vennootschappen (nv’s) en besloten vennootschappen (bv’s) zijn in beginsel inhoudingsplichtig voor de dividendbelasting. Een coöperatie is echter in zijn algemeenheid al bij voorbaat uitgezonderd van de inhoudingsplicht. Op dit moment wordt een wetsvoorstel voorbereid waardoor het verschil in behandeling voor de dividendbelasting tussen houdstercoöperaties en kapitaalvennootschappen zal worden opgeheven. Het streven is om het wetsvoorstel op Prinsjesdag aan uw Kamer aan te bieden, waarbij inwerkingtreding per 1 januari 2018 is beoogd. Daarmee vervallen de fiscale voordelen van houdstercoöperaties.
In de genoemde documenten komt tenslotte een ander specifiek verzoek van ICL naar voren: het bedrijf constateert dat er veel behoefte is aan haar kunstmestproducten in ontwikkelingslanden en dat Nederland in die landen veel hulp geeft, en vraagt of de Nederlandse overheid bereid is om haar producten via deze hulpstroom te subsidiëren; is die vraag voorgelegd aan het ministerie verantwoordelijk voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BuHa-OS) en heeft Nederland op deze wijze producten van ICL gefinancierd?7
De vraag is indertijd door de NFIA voorgelegd aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De Nederlandse overheid verstrekt geen exportsubsidies aan bedrijven voor het type goederen, zoals genoemd in de vraag van ICL. En dus heeft dit verzoek niet tot overwegen van financiering van producten van ICL vanuit middelen voor ontwikkelingssamenwerking geleid.
De beveiliging door de Marechaussee op Schiphol |
|
Albert van den Bosch (VVD) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Burgers bewaken grens op Schiphol»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat onervaren marechaussees de grens bij Schiphol controleren? Zijn dit actieve reservisten die door periodieke trainingen al een bepaald werkniveau hebben bereikt en (tijdelijk) deze rol krijgen toebedeeld of zijn het burgers die nog niet eerder een actieve rol als militair hebben gehad? Klopt het dat zij ongewapend zijn en een veel kortere dan de reguliere opleiding hebben gevolgd? Welke onderdelen van de reguliere training volgen zij niet of een stuk minder? Graag een toelichting.
De Koninklijke Marechaussee heeft ongeveer 200 volledig opgeleide en gecertificeerde reservisten. Het overgrote deel van deze reservisten zijn oud-marechaussees; daarnaast betreft het enkele oud-politiemensen en oud-militairen die omgeschoold zijn en dus volledig bevoegd. Er loopt een pilot met één reservist die een beperkt aantal opleidingen heeft gehad voor grensbewaker. Deze reservist is militair, niet bewapend maar beschikt wel over de basiskennis voor de uitvoering van de grensbewakingstaak. Deze reservist kan alleen worden ingezet voor de paspoortcontrole en zit altijd samen met een ervaren gewapende collega. Na evaluatie van de pilot met deze ene reservist wordt beslist of de Koninklijke Marechaussee hiermee doorgaat.
Voorop staat dat er geen concessies worden gedaan aan de veiligheid.
Welke risico’s ontstaan door deze nieuwe aanpak met burgers/reservisten bij de controle van paspoorten en de veiligheid van het personeel bij het uitvoeren van die taken? Op welke wijze worden die risico’s afgedicht? Graag een toelichting.
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het in dit stadium nog om een proef gaat? Zo ja, wanneer worden de resultaten van die proef geëvalueerd? Bent u bereid de Kamer over de resultaten en het vervolg van dit traject te informeren? Op welke termijn is dat mogelijk?
Zie antwoord vraag 2.
Is het mogelijk dat deze nieuwe aanpak een structureel en grootschaliger karakter krijgt in de toekomst? Graag een toelichting.
Zie antwoord vraag 2.
Au pairs in de zorg |
|
Lilian Marijnissen |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over de berichtgeving dat zorgaanbieder «De Zorgkompaan», Roemeense zorgverleners inzet als au pair?1
Het gaat in het geval van Uw ZorgCompaan, net als bij De Wit Thuiszorg, niet om au pairs onder de au pairregeling, maar om zorgverleners die arbeid verrichten en bij de zorgbehoevende in huis wonen. Ook door Uw ZorgCompaan worden deze zorgverleners «zorg-au pairs» genoemd.
Indien «au pairs» bevoegd en bekwaam (gekwalificeerd) zijn om zorg te verlenen en zij handelen in overeenstemming met de op hen rustende verantwoordelijkheid voortvloeiende uit de professionele standaard, dan mogen zij taken verrichten voor mensen die zorg nodig hebben of zorg waarvoor een bijzondere vaardigheid nodig is. De inspectie spreekt dan ook niet van een au pair, maar van een zorgverlener. Het staat of valt met hoe de zorgaanbieder het organiseert. Bij De Wit Thuiszorg was de zorg niet goed georganiseerd waardoor er risico’s bestonden voor de cliënt. Ingrijpen door de inspectie was dan ook noodzakelijk.
Het doel van opleggen van deze aanwijzing door de inspectie was om de zorgverlening op orde te brengen. De bestuurder heeft zelf de beslissing genomen om te stoppen, omdat hij naar eigen zeggen niet aan de eisen kan voldoen van de Nederlandse wet- en regelgeving. Een zorgaanbieder moet aan de voorwaarden voor veilige en verantwoorde zorg voldoen net als andere zorgverleners in Nederland.
Uw ZorgCompaan valt net als De Wit Thuiszorg onder het toezicht van de inspectie en moet ook aan de voorwaarden voor verantwoorde en veilige zorg voldoen. De inspectie houdt risicogestuurd toezicht. Signalen van patiënten, cliënten, familie en de media zijn daar ook onderdeel van. Als de inspectie daar aanleiding toe ziet zal ook Uw ZorgCompaan worden bezocht.
Herinnert u zich de situatie bij «De Wit thuiszorg», die tevens Oost- Europese au pairs inzette die de taal niet machtig waren en de Inspectie voor de Gezondheidszorg dit niet goedkeurde? Herinnert u uw eerdere antwoorden dat de kwaliteit van zorg altijd voorop moet staan en dat dit betekent dat zorgverleners de Nederlandse taal voldoende kunnen beheersen? Hoe oordeelt u over «De Zorgkompaan.» die doorgaat, waar thuiszorg «De Wit», gedwongen werd te stoppen omdat zij niet aan goede kwalitatieve zorg konden voldoen?2
Zie antwoord vraag 1.
Controleert de Inspectie voor de Gezondheidszorg bij «De Zorgkompaan»? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de aanvraag naar Oost- Europese au pairs groeit? Bent u bereid dit uit te zoeken en ook hoeveel zorgaanbieders middels deze constructie werken? Zo neen, waarom niet?
Ik beschik niet over cijfers over het aantal Oost-Europese «au pairs», waarbij onder «au pair» in dit geval wordt verstaan een inwonende Oost-Europese zorgverlener. Het zal hier voornamelijk om EU-burgers gaan, die gebruik kunnen maken van het vrij verkeer van werknemers. Voor zover het personen betreft die een Wet BIG-beroep willen uitoefenen, dienen zij wel een erkenningsprocedure te doorlopen (ook dan weten we echter niet of ze als «zorg-au-pair» werkzaam zijn).
De Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) verplicht de bestuurder van een zorgorganisatie om goede zorg aan te bieden. Zorg moet in ieder geval veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht zijn, tijdig worden verleend en zijn afgestemd op de reële behoefte van de cliënt. Ook moeten de rechten van de cliënt zorgvuldig in acht worden genomen en moet de cliënt met respect worden behandeld. Het betekent voorts dat zijn medewerkers als zorgverlener bevoegd en voldoende bekwaam (gekwalificeerd) moeten zijn om die zorg te verlenen en dat zij moeten handelen in overeenstemming met de op hen rustende verantwoordelijkheid voortvloeiende uit de professionele standaard. Dat geldt ongeacht of de zorgverlener uit Nederland afkomstig is dan wel alleen in Nederland werkzaam is. De inspectie houdt hier toezicht op. Onderzoek naar de achtergrond van zorgverleners voegt niets toe.
Is het conform de arbeidstijdenwet dat een au pair 24 uur per dag bij cliënten inwoont en zorg verleent? Kunt u uw antwoord toelichten?
Indien met «au pair» gedoeld wordt op inwonende (Oost-Europese) zorgverleners die als werknemers in dienst zijn van een thuiszorgorganisatie, vallen zij onder de werkingssfeer van de Arbeidstijdenwet (Atw). De Atw is van toepassing op werknemers in loondienst, maar ook op anderen die feitelijk onder gezag werken. In de Atw zijn bepalingen opgenomen die betrekking hebben op de arbeids- en rusttijden. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen gewone diensten en aanwezigheidsdiensten.
In het geval van palliatieve (thuis)zorg wordt vaak gebruik gemaakt van aanwezigheidsdiensten. Dit is een dienst waarin men na het verrichten van een gewone dienst op de werkplek aanwezig blijft om naar behoefte of op oproep arbeid te verrichten. Op grond hiervan is het mogelijk dat de zorgverlener 24 uur aaneengesloten bij de patiënt aanwezig is om, wanneer nodig, hulp te verlenen. Voor deze diensten geldt een specifiek aantal regels en voorwaarden. (Zie ook mijn brief aan uw Kamer van 10 oktober 2014, TK2014–2015 32 642, nr. 5 en artikel 4.8:1 van het Arbeidstijdenbesluit). Een en ander komt er op neer dat na een aanwezigheidsdienst van 24 uur een rustperiode van ten minste 11 uur dient te volgen (dus zonder dat er sprake is van beschikbaarheid). In het geval dat de patiënt continue zorg nodig heeft, zal er dus voor een vervanger gezorgd moeten worden. Een aanwezigheidsdienst mag alleen bij «collectieve regeling» toegepast worden (d.w.z. bij cao of schriftelijke overeenstemming tussen werkgever en OR of personeelsvertegenwoordiging).
Is deze constructie conform de cao en zo ja, welke cao betreft dit? Kunt u uw antwoord toelichten?
In hoeverre de hiergenoemde «constructie» volgens de toepasselijke cao toelaatbaar is, kan ik niet beoordelen. Hierover kan ik geen uitspraak doen omdat het aan sociale partners is om vast te stellen welke cao in een concreet geval van toepassing is. Tevens zijn cao-partijen verantwoordelijk voor de handhaving van cao-bepalingen van de desbetreffende cao. Wanneer een werknemer of vertegenwoordigers van werknemers en werkgevers van mening zijn dat een of meer cao-bepalingen niet of onjuist zijn toegepast, dan kan aan de Inspectie SZW om een aanvullend onderzoek worden gevraagd.
Vindt u het wenselijk dat mensen gedwongen worden te kiezen voor Oost- Europese au pairs, terwijl de afgelopen jaren tienduizenden zorgverleners hun baan zijn verloren en die dolgraag aan het werk willen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De komende jaren zijn alle zorgprofessionals hard nodig om aan de stijgende vraag naar personeel te kunnen voldoen. Dit biedt dus ook volop kansen voor zorgverleners die op dit moment werkloos zijn en graag willen werken. Voor wat betreft de inzet van zorgverleners uit Oost-Europa, heb ik in de beantwoording op de Kamervragen over de constructie van de Wit Thuiszorgorganisatie aangegeven dat de kwaliteit en veiligheid van de zorg voorop moet staan en dat dit onder andere betekent dat zorgverleners de Nederlandse taal voldoende moeten beheersen om te kunnen communiceren met de patiënten om goede en veilige zorg te kunnen verlenen. Daarbij heb ik er ook op gewezen dat (oneerlijke) concurrentie op arbeidsvoorwaarden moet worden bestreden.
Wat gaat u doen aan de constructie dat zorgaanbieders Oost- Europese au pairs en/of zorgverleners naar Nederland halen, terwijl in Nederland tienduizenden zorgverleners zijn die graag aan het werk willen. Bent u bereid deze au pair constructies te verbieden? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
De permanente bewoning van vakantieparken |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Gemeenten willen af van permanente bewoners vakantieparken»1 en «Vaste bewoners vakantieparken kunnen vaak nergens anders terecht»?2
Ja.
Hoeveel mensen verblijven permanent op vakantieparken, en om welke redenen? Hoeveel arbeidsmigranten zijn onder hen? Hoeveel vakantieparken betreft het hier?
Op landelijk niveau is er geen overzicht van vakantieparken waar mensen permanent en in strijd met de geldende bestemming verblijven en om welke redenen zij hier verblijven.
Klopt het – zoals de burgemeester van Putten stelt – dat «gemeenten, corporaties, politie en justitie mensen hebben «doorverwezen» naar een vakantiewoning»? Zo ja, hoe vaak is dit voorgekomen en om welke redenen?
Het kan zijn dat er in individuele gevallen mensen tijdelijk zijn verwezen naar verblijf in een vakantiewoning om dakloosheid te voorkomen. Ik heb echter geen signalen ontvangen dat dergelijke doorverwijzingen een permanent verblijf op het park beogen.
Bent u van mening dat het onacceptabel is dat mensen «aangewezen» zijn op vakantiewoningen, terwijl statushouders op hun wenken worden bediend met gratis woningen? Zo nee, waarom niet?
Wonen is een primaire levensbehoefte en iedereen heeft dus recht op woonruimte. Dat mensen permanent in een vakantiewoning wonen, die hiervoor niet bestemd is, vind ik niet gewenst. Het volkshuisvestelijk beleid in Nederland is erop geënt dat ook huishoudens in een lastige sociale of financiële positie in een reguliere woning kunnen wonen.
Klopt het dat door nieuw gemeentelijk beleid op de Veluwe, dat aan permanente bewoning op vakantieparken een einde moet maken, mensen dakloos (dreigen te) worden? Zo ja, hoeveel mensen betreft het hier? bent u van mening dat dit onacceptabel is? Hoe gaat u dit oplossen?
Zowel het handhavingsbeleid als het woonbeleid zijn een lokale aangelegenheid. De gemeente heeft hiermee het instrumentarium in handen om, samen met haar partners in het sociaal, fysiek en veiligheidsdomein, deze zaken op elkaar af te stemmen. Deze acties kunnen dan ook gecoördineerd verlopen en waar nodig zal vervangende woonruimte aangeboden worden.
Op de Veluwe is geen sprake van nieuw gemeentelijk beleid, maar van een intensivering van het bestaande beleid van handhaving op ongeoorloofd gebruik van vakantiewoningen. Elf gemeenten werken samen in het programma Vitale Vakantieparken en hebben afgesproken dit handhavingsbeleid gezamenlijk op te pakken. Daarbij wordt zeer zorgvuldig omgegaan door met maatwerk per park te werken. Er wordt zo veel mogelijk rekening gehouden met de mensen die op dat moment op het park verblijven.
Bent u van mening dat mensen altijd permanent in hun eigen vakantiewoning zouden moeten kunnen verblijven? Bent u ertoe bereid dit mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
De verantwoordelijkheid voor de besluitvorming over woonbestemmingen is belegd bij de gemeenten. Als gemeenten een permanente woonbestemming willen toekennen aan een vakantiepark -in lijn met de regels van de provincie en het Rijk- dan kunnen gemeenten dat mogelijk maken. Het betreft hier een decentrale aangelegenheid. Een vakantiehuis dat permanent wordt bewoond moet wel aan de eisen voor een woonfunctie uit het Bouwbesluit 2012 voldoen. Op grond van het Bouwbesluit 2012 gelden hogere eisen voor een vakantiewoning die permanent wordt bewoond dan voor een vakantiewoning die alleen voor recreatieve doeleinden wordt gebruikt.
Klopt het dat op de Veluwe voor op vakantieparken wonende arbeidsmigranten een nieuw park wordt gebouwd, maar níét voor de overige bewoners? Zo ja, welke gemeenten betreft het hier? Bent u ertoe bereid deze gemeenten op de vingers te tikken en ervoor te zorgen dat zij eens gaan omkijken naar de huisvesting van de Nederlanders? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor hun eigen woonbeleid. In een woonvisie kunnen zij aangeven hoe zij de ontwikkeling van de woningvoorraad in kwantitatieve en kwalitatieve zin voor zich zien. Hierbij kunnen zij ook inzoomen op verschillende groepen op de woningmarkt zoals starters, doorstromers, maar ook ouderen, studenten en arbeidsmigranten. De woningcorporaties en andere relevante partijen, kunnen hier vervolgens een bod op doen dat kan leiden tot prestatieafspraken. Op deze manier geven zij invulling aan de huisvesting van alle inwoners in hun gemeente.
De gemeenten proberen de huisvesting van arbeidsmigranten zo goed mogelijk te reguleren en op ongewenste situaties te handhaven. Waar mogelijk proberen zij de huisvesting van mensen die permanent op vakantieparken verblijven te accommoderen in de reguliere woningvoorraad.
In sommige gemeenten worden verblijfsaccommodaties gerealiseerd specifiek voor arbeidsmigranten. Deze accommodaties worden veelal ingericht naar een short- of mid-stay verblijf waarbij verschillende voorzieningen worden gedeeld. Ik acht een lang of zelfs permanent verblijf van huishoudens in deze accommodaties niet wenselijk. Voor een short-stay verblijfsaccommodatie, niet zijnde een gedeelde woning, en een reguliere woning gelden ook verschillende eisen in het Bouwbesluit.
Het bericht bericht 'Twaalf verboden relaties medewerkers en patiënten in tbs-klinieken' |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Twaalf verboden relaties medewerkers en patiënten in tbs-klinieken»?1
Ja.
Erkent u dat dit probleem nu al jaren speelt? Kan men daarom zeggen dat u niet de Staatssecretaris van tbs-klinieken bent, maar eerder politiek verantwoordelijk bent voor seksklinieken?
Ik erken dat dit soort relaties voorkomt en niet iets nieuws is. Het is wel zeer onwenselijk en daarom ook ontoelaatbaar. Het door u gestelde kan men vanzelfsprekend zeggen, maar men zou zichzelf daarmee wel belachelijk maken.
Klopt het dat medewerkers van tbs-klinieken vooral relatief jonge onervaren meisjes zijn, die vaak belangrijke beslissingen moeten nemen over gestoorde criminelen? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat klopt niet. Tbs-klinieken beschikken over een zo gevarieerd mogelijk personeelsbestand. Daarnaast worden belangrijke beslissingen over het verloop van de behandeling van de patiënt altijd in een multidisciplinair overleg genomen. Hierbij zijn het hoofd behandeling, het afdelingshoofd, een psycholoog en de behandelend psychiater betrokken. Het is dus nooit zo dat dergelijke beslissingen door één personeelslid worden genomen.
Hebben de personeelsleden die relaties hebben met tbs'ers ook de bevoegdheid om beslissingen te nemen over o.a. verlof? Zo ja, beseft u dat dit levensgevaarlijke gevolgen kan hebben voor de maatschappij? Kunt u aangeven hoeveel verlofdagen in 2014, 2015 en 2016 door de medewerkers, die een seksuele relatie hadden met tbs-criminelen, zijn afgegeven?
Zoals ook in het antwoord op eerdere Kamervragen2 is aangegeven, is verlof tijdens de tbs-behandeling alleen mogelijk na uitvoerige beoordeling door verschillende partijen, waaronder de gedragsdeskundigen van de kliniek en het onafhankelijke Adviescollege Verloftoetsing Tbs (AVT). Ook wordt voor iedere verlofmachtiging een gevalideerd risicotaxatie-instrument afgenomen. Deze procedure is erop gericht een zorgvuldige beslissing te nemen over de verlofmachtiging van de tbs-gestelde.
Zoals in antwoord op vraag 3 aangegeven is niemand individueel bevoegd om te beslissen over belangrijke aspecten van de behandeling, waaronder het verlof.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat (jong en onervaren) tbs-personeel geen relaties aangaan met tbs'ers? Zijn inmiddels alle medewerkers die relaties met de gestoorde tbs-criminelen hadden ontslagen? Zo nee waarom niet?
Het aangaan van (seksuele) relaties tussen medewerkers en patiënten is ontoelaatbaar en in strijd met de gedragscode. In vier gevallen ging het om een relatie tussen een medewerker en een patiënt met tbs-dwangverpleging. Bij deze vier medewerkers is het dienstverband beëindigd.
Kent u het boek (uit 2013) «ervaring niet vereist» van Leonie Holtes? Zo ja, wat is er sindsdien veranderd in de tbs-klinieken?
Ik verwijs u voor het antwoord op deze vraag naar de reactie van mijn ambtsvoorganger3.
De verwoesting van Natura2000-gebied de Klaverbank in de Noordzee door boomkorvisserij |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Groot deel Klaverbank verwoest»1 2, waarin wordt beschreven hoe tijdens een duikexpeditie in de Noordzee op de Klaverbank een ravage werd aangetroffen die kennelijk veroorzaakt is door boomkorvisserij?
Ik heb kennisgenomen van het bericht en ben bekend met de Expeditie Noordzee. Er wordt gewerkt aan visserijbeperkende maatregelen om het waardevolle ecosysteem van de Klaverbank te beschermen. Overigens gaat het hier om één duik op de Klaverbank, waarbij slechts een klein deel van de Klaverbank is onderzocht. Hieruit kunnen geen conclusies getrokken worden over de omvang van de schade.
Is het waar dat ondanks de aanwijzing van de Klaverbank tot Natura 2000-gebied in 2016 er nog altijd geen beschermingsmaatregelen gelden voor dit unieke natuurgebied?
De beschermingsmaatregelen worden opgenomen in het beheerplan dat binnen drie jaar na de aanwijzing gereed moet zijn. Visserijbeperkende maatregelen in de Exclusieve Economische Zone (EEZ) kunnen alleen in het kader van het Gemeenschappelijk Visserij Beleid (GVB) worden genomen door de Europese Commissie. Hiervoor is een gezamenlijke aanbeveling nodig samen met de buurlanden aan de Europese Commissie in het kader van artikel 11 van het GVB. Dit proces is momenteel gaande.
Is het waar dat er het voornemen is om dit gebied in de toekomst voor slechts 45% te sluiten voor bodemberoerende visserij?
In mijn brief aan uw Kamer van 9 juni jl. (Kamerstuk 32 670, nr.115) bent u hierover geïnformeerd. De bescherming richt zich op het deel van de Klaverbank waar het habitat riffen van open zee voorkomt.
Deelt u de mening dat er voor behoud van de unieke waarden van dit natuurgebied haast is geboden met de bescherming van dit natuurgebied? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn kan dit gebied op bescherming rekeningen?
Ik werk voortvarend en zorgvuldig aan een akkoord met de buurlanden voor een gezamenlijke aanbeveling aan de Europese Commissie voor de bescherming van de Klaverbank. Ik verwacht in het najaar hier de formele procedure voor te kunnen starten, leidende tot een voorstel aan de Europese Commissie.
Deelt u de mening dat het uitsluiten van bodemberoerende technieken, inclusief flyshootvisserij, een belangrijk onderdeel hoort te zijn van deze bescherming? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunnen we rekenen op een groter oppervlak dan 45% dat hiertegen beschermd gaat worden?
De visserijmaatregelen op de Klaverbank zullen gelden voor alle vormen van bodemberoerende visserij, inclusief flyshoot. Ik ben van mening dat het huidige voorstel voor de Klaverbank een robuuste bescherming biedt aan het habitattype riffen van open zee.
Deelt u de mening dat er nog altijd geen natuurnetwerk is gerealiseerd in de Noordzee, cruciaal voor herstel van kwetsbare leefgebieden en soorten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe bent u van plan om op korte termijn invulling te geven aan deze internationale afspraak?
Op dit moment is een natuurnetwerk gerealiseerd van Natura 2000-gebieden in de Noordzee, bestaande uit 3 gebieden in de kustzone en 3 gebieden in de Exclusieve Economische Zone (EEZ). In de gebieden in de kustzone gelden op dit moment al beperkende maatregelen ter bescherming van kwetsbare leefgebieden en soorten, en voor de gebieden in de EEZ zijn deze in een vergevorderd stadium van ontwikkeling. Nederland voldoet hiermee aan zijn internationale afspraken.
Gebrekkig onderwijs t.a.v. sexting |
|
Attje Kuiken (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over de stijging van het aantal naaktfoto's en filmpjes van jongeren?1
Ja.
Herinnert u zich het antwoord op vraag 6, waarin u aangeeft zich niet te herkennen in de het gegeven dat tweederde van de scholieren geen voorlichting heeft gehad over sexting?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek «Seks onder je 25ste» waarin expliciet staat dat een meerderheid van de jongeren geen of weinig informatie op scholen heeft gekregen over seksuele grensoverschrijding, seksuele diversiteit, seksueel plezier en seks in de media?2
Het volledige rapport «Seks onder je 25ste» is nog niet openbaar gemaakt; dat gebeurt in het najaar. Alleen de belangrijkste conclusies van het onderzoek zijn gepubliceerd en daar hebben wij kennis van genomen, maar de precieze achtergronden van bovenstaande constatering zijn op dit moment nog niet bekend. Eén van de andere belangrijkste conclusies uit het onderzoek «Seks onder je 25ste»is overigens dat cijfers rond seksueel grensoverschrijdend gedrag onder jongeren een positieve (dus dalende) trend laten zien: vijf jaar geleden was zeventien procent van de meisjes en vier procent van de jongens ooit gedwongen tot seksueel gedrag. Uit het recente onderzoek blijkt dat deze percentages zijn gedaald naar respectievelijk elf procent en twee procent.
Hoe verhoudt de conclusie uit het genoemde onderzoek, namelijk dat onderwerpen zoals seks in de media, seksuele grensoverschrijding, seksuele diversiteit of het versturen van naaktfoto's en seksfilmpjes in de perceptie van jongeren niet of onvoldoende aan bod komen in het onderwijs, zich tot uw antwoord dat er wel voorlichting over sexting op scholen plaatsvindt?
Het is belangrijk dat er blijvende aandacht is voor de bewustwording over de mogelijke gevolgen van sexting voor jongeren. Zoals in de antwoorden op uw vorige set vragen is aangegeven (zie uw voetnoot3, komt er uit de met uw Kamer uitvoerig besproken themarapportage van de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) van 2016 «Omgaan met seksualiteit en seksuele diversiteit door scholen» een positiever beeld naar voren. Uit de rapportage blijkt dat scholen aandacht besteden aan seksuele vorming, waar sexting deel van uitmaakt, en aan seksuele diversiteit, maar blijkt ook dat dit op uiteenlopende wijze gebeurt qua invulling en omvang. De inspectie houdt hierop risicogericht toezicht.
Deelt u de mening dat uit de perceptie bij jongeren, namelijk dat er geen of te weinig aandacht is voor sexting en aanverwante onderwerpen in het onderwijs, al blijkt dat jongeren – ook al zouden zij die voorlichting wel hebben gehad – dat blijkbaar te weinig impact en invloed op hun gedrag heeft gehad? Zo ja, waarom en wat zegt dat over het onderwijs op dit punt? Zo nee, waarom niet?
Uit onderzoek van het SCP, «Anders in de klas» (evaluatie van de tweejarige pilot «Sociale veiligheid LHBT-jongeren op school», mei 2014), is onder andere gebleken dat houdingen, gevoelens en gedragingen van leerlingen (én leraren) beïnvloed worden door verschillende omgevingen, waarvan de school er één is. Tevens komt naar voren dat het niet alleen een kwestie van gedrag van individuele leerlingen is, maar het ook om groepsprocessen gaat, waarbij het buitengewoon lastig is om vast te stellen of en op welke wijze gedrag beïnvloed kan worden. Zoals uit het themarapport van 2016 van de inspectie bleek, is het mede daarom van belang dat scholen een structurele aanpak ontwikkelen die in het schoolklimaat verankerd wordt. Dit kan scholen houvast bieden bij de door hen gewenste benadering van ongewenst gedrag en het verhogen van de weerbaarheid van leerlingen.
Deelt u de mening dat scholing en vorming belangrijk zijn om jongeren «mediawijs» te maken om zo te voorkomen dat zij slachtoffer worden van internetpesten of sexting? Zo ja, deelt u de menig dat de huidige kerndoelen, scholen te weinig houvast bieden om aandacht te besteden aan de genoemde voorlichting? Zo ja, hoe komt dat en hoe gaat u zorgen voor verbetering? Zo nee, waarom niet?
Vooropgesteld dat seksuele weerbaarheid niet alleen een taak van het onderwijs is, maar zeker ook van de opvoeders, vinden wij het belangrijk dat ook scholen bewust, kritisch en veilig mediagebruik bij leerlingen bevorderen. Het is daarom van belang dat jongeren worden voorgelicht over de mogelijke gevolgen van hun onlinegedrag. Wij bevorderen via het programma mediawijsheid van Mediawijzer.net dat opvoeders, scholen en jongeren zelf verstandig met (nieuwe) media leren omgaan. Ouders, jongeren en scholen krijgen informatie over mediagebruik om bij te dragen aan bewust, kritisch en veilig mediagebruik. De (voorlichtings)programma’s die zijn ontwikkeld ten aanzien van seksuele vorming gaan ook over sexting.
In de vervolgfase van de curriculumherziening primair en voortgezet onderwijs wordt ook mediawijsheid – als onderdeel van digitale geletterdheid – nader uitgewerkt.4 In lijn met de motie Becker c.s. worden de in deze fase te ontwikkelen bouwstenen zo geformuleerd dat deze bijdragen aan duidelijke kerndoelen waarmee voor leraren en scholen duidelijker is wat wel en niet van hen wordt verwacht.5
In het middelbaar beroepsonderwijs is in augustus 2016 het thema kritisch denken toegevoegd aan de eisen voor loopbaan en burgerschapsonderwijs, om onder andere de sociale weerbaarheid van studenten te kunnen vergroten. Hiertoe is de handreiking kritische denkvaardigheden beschikbaar gesteld om docenten inspiratie te bieden om aan de slag te gaan met het trainen van kritische denkvaardigheden bij studenten.
In algemene zin worden scholen bovendien ondersteund door de SSV bij het bevorderen van een sociaal veilig klimaat. Dit doen zij door het geven van actuele informatie en deskundig advies via de website, trainingen, conferenties en de helpdesk. Sociale veiligheid gaat over het bevorderen van sociaal gedrag door bijvoorbeeld gedragsregels op school en het tegengaan van grensoverschrijdend en ongewenst gedrag. Pesten, agressie, geweld, discriminatie, racisme, (homo)seksuele intimidatie, radicalisering en extremisme zijn hiervan voorbeelden.
Voor het hoger onderwijs geldt dat veel instellingen regelingen kennen rondom ongewenste omgangsvormen en klachtenregelingen. Onwenselijke gedragingen, waaronder op het vlak van seksuele intimidatie en geweld, kunnen op deze manier aangepakt worden. Ook staat dit onderwerp op de agenda in de besprekingen met koepels van hogescholen en universiteiten.
Hoe gaat u er voor zorgen dat het onderwijsaanbod door jongeren met een hoger cijfer dan de huidige waardering van 5.8 wordt gewaardeerd?
Zie de antwoorden op vraag 5 en 6.
Het bericht Nederland moet ook Duitse diploma’s erkennen |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Michel Rog (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederland moet ook Duitse diploma’s erkennen»?1
Ja.
Wat vindt u van het pleidooi dat Nederland en Duitsland (Nordrhein-Westfalen) elkaars diploma’s moeten erkennen om werken over de grens makkelijker te maken?
De krantenartikelen over passages in het nieuwe coalitieakkoord in NordRhein-Westfalen (NRW) over het erkennen van Nederlandse diploma’s zijn bekend. Maar naar beste weten van NRW zelf en van Nederlandse betrokkenen staat dit niet in dit nieuwe coalitieakkoord van NRW. Mogelijk zijn passages in het akkoord over bi-diplomering en over Europese scholen bedoeld.
Werken over de grenzen moet volop mogelijk zijn. Erkenning van diploma’s moet daarbij zo eenvoudig mogelijk verlopen. Er is goede hoop dat de positieve inzet in het nieuwe coalitieakkoord in NRW over samenwerking met Nederland leidt tot een verbetering van de wederzijdse acceptatie van diploma’s in Nederland en in NRW.
Welke stappen moeten hiervoor worden ondernomen?
In het rapport «Grenzen slechten, regio’s verbinden, mensen bewegen» van het actieteam Grensoverschrijdende Economie en Arbeidsmarkt, aan uw Kamer op 30 januari 2017 door de Minister van BZK aangeboden (Kamerstuk 32 851, nr. 33), staan alle acties beschreven die op het gebied van erkenning van diploma’s in de buurlanden worden ondernomen. Het Ministerie van OCW heeft veelvuldig bilaterale contacten met ministeries in NRW over diploma-erkenning. Daarnaast wordt er in Benelux-verband gesproken over deze materie, waarbij ook NRW meedoet. Ons beleidsuitgangspunt daarbij is dat de wederzijdse acceptatie van diploma’s in het hoger onderwijs goed geregeld is, door eerdere acties van de EU en de Benelux. Maar vooral op het terrein van het mbo is nog té veel sprake van ontbrekend vertrouwen in de kwaliteit van de Nederlandse diploma’s, en is erkenning van diploma’s soms nog moeizaam en omslachtig.
Welke rol ziet u daarbij voor uzelf weggelegd?
In bilaterale contacten met Duitse collega’s is de noodzaak van wederzijds vertrouwen in de kwaliteit van elkaars middelbaar beroepsonderwijs telkenmale benadrukt. In multilateraal Benelux-verband is een ministeriële richtlijn in voorbereiding die dat vertrouwen benadrukt en die richting geeft aan vervolgstappen. NRW participeert in deze Benelux-werkzaamheden. Op het moment dat dit principe door de buurlanden wordt onderschreven, kunnen we verdere stappen zetten om concrete problemen op te lossen.
Daarnaast is OCW in gesprek met het Ministerie van Gezondheid in NRW over bredere en snellere erkenning van het diploma Verzorgende IG door de Duitse autoriteiten.
Wat vindt u van het pleidooi om ook grensoverschrijdende opleidingen te starten?
Samenwerking tussen instellingen aan weerzijden van de grens juich ik toe, daar is ook in toenemende mate sprake van. Gezamenlijke opleidingen zijn in het hoger onderwijs al gemeengoed. Om gezamenlijke opleidingen in het mbo mogelijk te maken, zou ik de Wet educatie en beroepsonderwijs moeten wijzigen. Zoals ik in mijn voortgangsbrief over internationalisering in ho en mbo «De waarde(n) van de wereld» heb aangegeven, bleken tijdens een ambtelijke verkenning eind 2015 nog geen gearticuleerde plannen te bestaan voor gezamenlijke opleidingen in het mbo (af te sluiten met een joint of double degree).2 Ook waren op dat moment nog geen verzoeken uit het buitenland bekend om deze mogelijk te maken. Nog steeds ben ik van mening dat wetgeving pas ter hand moet worden genomen als een goed doordacht internationaliseringsbeleid bij mbo-instellingen veel meer gemeengoed is geworden.
Welke mogelijkheden zijn er nu al om grensoverschrijdende opleidingen te starten?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Zijn er ook knelpunten die weggenomen moeten worden om dit te stimuleren?
Zoals gezegd, zal in het mbo eerst sprake moeten zijn van een breed gebleken behoefte vanuit een breder ingestoken internationaliseringsbeleid, voordat gedacht kan worden aan verruiming van wetgeving.
Bent u bekend met het fenomeen Euregioschool, waar onderwijs in een buurtaal wordt gecombineerd met de uitwisseling van leerlingen over de grens?
Ja.
Ziet u mogelijkheden deze Euregioscholen te stimuleren? Zo ja welke, zo nee waarom niet?
In de Ler(n)ende Euregio bestaat al een platform om Euregioscholen te stimuleren (zie de website www.lerende-euregio.com/nl). Mijn ministerie heeft hiermee goede contacten.
Bent u bereid om ook scholen in regio’s langs de Oostgrens op deze ontwikkelingen te attenderen en hen te helpen bij het faciliteren hiervan?
In reactie op het advies van de Onderwijsraad over «Internationaliseren met ambitie» uit mei 2016 ontvangt Nuffic in 2017 en 2018 jaarlijks € 300.000 extra voor een uitbreiding van het Actieplan mbo. Die uitbreiding betreft onder meer de ondersteuning van grensoverschrijdende samenwerking.
Ziet u ook mogelijkheden voor de grensregio met België in het wederzijds erkennen van diploma's, de grensoverschrijdende opleidingen en Euregio?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Zijn er verder nog verbeteringen mogelijk die grensoverschrijdend onderwijs en/of diploma herkenningen mogelijk maken?
Zie mijn antwoord op vragen 4 en 10.
de aanpak van de drukte op Schiphol |
|
Cem Laçin |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat onervaren en ongewapende burgers paspoortcontrole zullen uitvoeren op Schiphol?1
Het is niet correct dat de grens op Schiphol nu bewaakt zou worden door burgers. De grensbewaking wordt uitgevoerd door daartoe opgeleide en bevoegde Marechaussees. Zoals eerder beschreven bij de beantwoording van vragen2 loopt er thans een pilot met één reservist. Deze reservist is militair, niet bewapend, maar beschikt wel over de basiskennis voor de uitvoering van de grensbewakingstaak. Deze reservist kan alleen worden ingezet voor de paspoortcontrole en opereert altijd samen met een ervaren gewapende collega.
Zoals eerder geformuleerd bij de beantwoording van vragen op 17 augustus jl. staat voorop dat er geen concessies worden gedaan aan de veiligheid.
Bent u van mening dat onervaren personen met een 6-weekse cursus kunnen worden omgevormd tot goed getrainde grensbewakers? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u garanderen dat de veiligheid op Schiphol gegarandeerd blijft met de inzet van deze «reservisten nieuwe stijl»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat met de door het kabinet in de voorjaarsnota aangekondigde € 20 miljoen vooral reeds bestaande capaciteit wordt betaald in plaats van dat er extra marechaussees worden aangetrokken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Met de voorjaarsnota 2017 heeft het kabinet incidenteel € 7,5 miljoen extra voor 2017 en structureel € 20 miljoen vanaf 2018 beschikbaar gesteld voor de grensbewakingstaak van de Koninklijke Marechaussee, onder andere op luchthavens. Hierover is uw Kamer geïnformeerd in de brief van de Minister en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 29 november 2016 (Kamerstuk 30 176, nr. 33) en in mijn brief van 23 juni 2017 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2196). Met dit toegezegde geld zijn vanaf juni 2017 135 fte ingezet en komen daar vanaf 2018 65 fte bij. Het gaat om extra capaciteit. De 65 fte kunnen vanwege de wervingsprocedure en het opleidingstraject niet eerder dan 2018 worden ingezet. Met dit totaal van 200 extra fte wordt een begin gemaakt met het structurele herstel van de balans tussen de vraag naar en het aanbod van KMar-capaciteit. Om gehoor te geven aan de moties van het lid Verhoeven en de leden Tellegen en Recourt worden thans beleidsopties uitgewerkt voor de noodzakelijke inzet van de KMar vanaf 2018 op de luchthavens en de maritieme grensbewaking.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel extra menskracht, dus niet het verlengen van contracten van reeds aangestelde mensen, de € 20 miljoen impuls zal toevoegen aan de marechaussee?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel van de extra aangestelde marechaussees zullen ingezet worden om de drukte op Schiphol te verlichten? Hoe verhoudt dit zich tot de uitspraak van Schiphol-directeur Nijhuis die stelt 400 tot 500 extra mensen nodig te hebben?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er nog meer maatregelen die u gaat nemen of voornemens bent om te nemen om de drukte op Schiphol de baas te blijven?
Ik heb op 8 mei en 22 juni jl. gesprekken gevoerd met de president-directeur van Schiphol, de president-directeur van KLM en de voorzitter van de belangenvereniging van luchtvaartmaatschappijen in Nederland, BARIN. Uw Kamer is daarover geïnformeerd3. Op 22 juni jl. is afgesproken dat de partijen verder spreken over investeringen en acties voor de periode 2018–2020.
Dit leidt tot een gemeenschappelijk plan, waarover de sector wordt geconsulteerd.
Incassobureaus en de dubieuze handel in schulden |
|
Jasper van Dijk |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van Nieuwsuur en het onderzoek van Investico en de Groene over de handel in private schulden?1
Ik heb kennis genomen van de uitzending en het onderzoek, waarin aandacht wordt geschonken aan de wijze van innen van opgekochte vorderingen en de verantwoordelijkheid van onder meer banken op grond van hun zorgplicht. In de beantwoording hieronder ga ik hier nader op in.
Wat gaat u doen om malafide incassobureaus aan te pakken, in lijn met de motie Gijs van Dijk/Jasper van Dijk (Kamerstuk 24 515, nr. 393)?
Op grond van de Wet handhaving consumentenbescherming kunnen zowel de Autoriteit Consument en Markt als de Autoriteit Financiële Markten (als het gaat om een financiële dienst) handhavend optreden indien sprake is van een oneerlijke handelspraktijk. Op grond van het Wetboek van Strafrecht kan strafrechtelijk worden opgetreden in geval van onder meer bedreiging of fraude. Zie ook de antwoorden op recente Kamervragen van de SP2. In aanvulling hierop meld ik dat toezicht op kredietaanbieders wordt uitgeoefend door de Autoriteit Financiële Markten (AFM). Vanuit die verantwoordelijkheid heeft de AFM in november 2016 een leidraad «Consumenten en Incassotrajecten» gepubliceerd over de verantwoordelijkheden van aanbieders van consumptief krediet bij betalingsachterstanden Indien de kredietaanbieder het incasseren van een vordering die voortvloeit uit een kredietovereenkomst uitbesteedt aan een derde, dan blijft de kredietaanbieder verantwoordelijk voor de naleving van de eisen (waaronder de zorgplicht en de regels rondom uitbesteding) zoals opgenomen in de Wet op het financieel toezicht (Wft).
Kredietaanbieders kunnen vorderingen ook verkopen aan incassobureaus of andere derden. In een dergelijk geval zullen de incassobureaus veelal kwalificeren als aanbieders van krediet en kan de AFM handhavend optreden indien de Wft wordt overtreden.
Heeft u de mogelijkheid van een verbod op de doorverkoop van private schulden al verkend, zoals toegezegd in het algemeen overleg over armoede en schulden 21 juni jongstleden?
Incassobureaus kunnen vorderingen innen voor een schuldeiser of zelf de rol van schuldeiser overnemen. In beide gevallen dienen zij zich bij de inning van de vordering, evenals de schuldeiser zelf, correct te gedragen. Er is een duidelijke algemene regeling inzake de overdracht van vorderingen in het Burgerlijk Wetboek (BW) opgenomen. Een verbod op het doorverkopen van private vorderingen zou betekenen dat bedrijven die niet de tijd en de expertise hebben om (soms moeilijk te innen) vorderingen te incasseren, geen vorderingen meer kunnen verkopen aan een incassobedrijf (dat de vorderingen vervolgens int voor zichzelf). De kern van het probleem ligt hier niet in het doorverkopen zelf, maar in de handelwijze van een deel van de incassobranche. Bepaalde incassobedrijven innen op onregelmatige wijze, door o.a. oneigenlijke druk op de debiteur uit te oefenen of onterechte kosten in rekening te brengen.
Een verbod op het doorverkopen van vorderingen lijkt mij geen oplossing voor de gesignaleerde problemen bij de inning door incassobureaus.
Zoals eerder opgemerkt kan reeds worden opgetreden tegen dergelijke handelwijzen en wacht ik de onderzoeken dienaangaande af (zie het antwoord op vraag3.
Bent u bereid om op korte termijn een voorstel voor een verbod op het doorverkopen van private schulden naar de Kamer te sturen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van het feit dat er nog nooit een incassobureau is beboet, ondanks het feit dat de Autoriteit Consument & Markt (ACM) constateert dat incassobureaus regelmatig onterecht kosten factureren?
Zie antwoord vraag 2.
Is het wettelijk kader wel afdoende, aangezien incassobureaus nog nooit zijn gesanctioneerd?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een incassobureau dat onterechte kosten in rekening brengt, standaard een boete moet krijgen?
Het in rekening brengen van onterechte kosten kan een oneerlijke handelspraktijk opleveren en hiertegen kan worden opgetreden op grond van de Wet handhaving oneerlijke handelspraktijken. Het is aan de toezichthouders, de Autoriteit Consument & Markt en de AFM om hierin te acteren.
Onderschrijft u dat bij maandelijks terugkerende kosten (zoals een afbetalingsregeling met de belastingdienst of energierekening) voor elke te laat betaalde rekening 40 euro aan incassokosten gerekend kan worden, waardoor iemand al snel vele honderden euro’s incassokosten per jaar moet betalen?
In artikel 6:96 lid 7 BW is een privaatrechtelijke regeling getroffen voor het geval een schuldeiser meerdere vorderingen heeft op dezelfde schuldenaar.4 Deze vorderingen kunnen voortvloeien uit één overeenkomst of uit verschillende overeenkomsten. Wanneer de schuldenaar in verzuim is en de vordering opeisbaar is, kan een schuldeiser aanvangen met het incassotraject. Wanneer de schuldenaar een consument is, zal er eerst een aanmaning moeten worden gestuurd.
Indien een schuldeiser meerdere opeisbare vorderingen heeft op een schuldenaar en het incassotraject voor deze vorderingen wil starten door het sturen van een aanmaning, moet hij de vorderingen voor de berekening van de incassokosten bij elkaar optellen. Na de aanmaning heeft een schuldenaar vervolgens nog een termijn van veertien dagen om te betalen zonder dat incassokosten verschuldigd zijn. Met deze regeling wordt recht gedaan aan alle betrokken belangen. Een schuldeiser heeft er belang bij dat hij zijn geld op tijd ontvangt en moet op betaling kunnen aandringen als deze uitblijft. Wanneer er te laat wordt betaald, kan de schuldeiser niet inschatten of dat een eenmalige gebeurtenis is of dat de schuldenaar meerdere vorderingen niet zal voldoen.
Een schuldenaar die voorziet niet binnen de termijn te kunnen betalen, kan contact opnemen met de schuldeiser om te bezien of een incassotraject kan worden voorkomen. Hij heeft daarin een eigen verantwoordelijkheid. Kan een schuldenaar zijn verplichtingen langdurig niet nakomen, dan kan hij contact opnemen met de gemeentelijke schuldhulpverlening.
In zijn algemeenheid geldt verder dat de schuldeiser zijn schade zoveel mogelijk dient te beperken en dat hij – indien op voorhand vaststaat dat aanmaning niet tot betaling zal leiden – nodeloze (incasso)kosten dient te voorkomen. Dit principe geldt ook voor de regeling van cumulatie van incassokosten. Ik meen dat bij de totstandkoming van de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten zoveel mogelijk rekening is gehouden met de belangen van zowel de schuldenaar als de schuldeiser. Ik zie vooralsnog geen aanleiding deze regeling tegen het licht te houden.
Bent u bereid dit aspect van de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten te evalueren en desgewenst aan te passen?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is uw reactie op het feit dat ABN Amro haar speciale leningen heeft verkocht aan Lindorf en dat ING deze leningen verkocht aan Vesting Finance?
De algemene zorgplicht houdt in dat financiële dienstverleners op zorgvuldige wijze de gerechtvaardigde belangen van consumenten in acht moeten nemen (artikel 4:24a, eerst lid, Wft). De AFM heeft in de leidraad Consumenten en Incassotrajecten uitgewerkt wat de AFM verwacht van kredietaanbieders wanneer zij het innen van vorderingen uitbesteden aan incassobureaus of andere derden, of wanneer zij vorderingen doorverkopen.
Indien de kredietaanbieder het incasseren van de vordering uitbesteedt aan een derde, dan blijft de kredietaanbieder verantwoordelijk voor de naleving van de eisen (waaronder de zorgplicht en de regels rondom uitbesteding) zoals opgenomen in de Wet op het financieel toezicht (Wft). De kredietaanbieder dient dan ook onder meer afspraken te maken met het incassobureau zodat de belangen van de klant worden gewaarborgd.
Kredietaanbieders kunnen vorderingen ook verkopen aan incassobureaus of andere derden. Indien een vordering of een kredietovereenkomst wordt overgedragen aan een derde partij, zal die derde veelal kwalificeren als een aanbieder van krediet indien de derde partij zelf de vorderingen beheert. De derde is dan vergunningplichtig en dient zodoende te voldoen aan de eisen van de Wft.
Deelt u de mening dat de banken in kwestie altijd verantwoordelijk blijven voor de schuld en dat zij tevens een zorgplicht hebben? Op welke manier moet deze zorgplicht tot uiting komen?
Zie antwoord vraag 10.