De protectionistische houding van de Verenigde Staten binnen de World Trade Organisation |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Trump is fighting an open war on trade. His stealth war on trade may be even more important»?1
Ja.
Kunt u de in het artikel beschreven situatie bevestigen? Klopt het dat de Verenigde Staten achter de schermen benoemingen tegenhouden van leden voor de Appellate Body van de Wereldhandelsorganisatie (World Trade Organisation, WTO)? Gebeurt dit met het oogmerk invloed uit te oefenen op de Appellate Body en op de bredere koers van de WTO? Kunt u uw antwoord toelichten?
De VS heeft in de recente jaren tweemaal in de weg gestaan van herbenoemingen van rechters van het Appellate Body, het beroepslichaam van het geschillenbeslechtingsmechanisme van de WTO. In 2011 ging het om de herbenoeming van een Amerikaanse rechter en in 2016 om een Zuid-Koreaanse rechter. Deze incidenten lijken een uiting van ongenoegen over de manier waarop het beroepslichaam van de WTO tot uitspraken komt. Recentelijk heeft de VS procedurele bezwaren tegen het systeem geuit en daarbij niet ingestemd met het het openstellen van de huidige vacante plekken in het beroepsorgaan, totdat deze bezwaren zijn opgelost. Dit zet het systeem verder onder druk.
Traditioneel is de VS kritisch op de rechters in het beroepslichaam. Zij hebben volgens de VS een te brede interpretatie van hun mandaat en gaan in hun uitspraken verder dan de WTO-akkoorden. Volgens de VS bestaat het risico dat uitspraken van deze rechters afbreuk doen aan de rechten die sommige WTO-leden hebben onder de WTO-overeenkomsten. Het kabinet en de EU zijn van mening dat onafhankelijke geschillenbeslechting binnen de WTO essentieel is. Het kabinet en de EU menen dat de onafhankelijkheid van het beroepslichaam voldoende gewaarborgd is door het feit dat het volledige WTO-lidmaatschap achter een kandidaat moet staan wil deze kunnen worden benoemd. Bovendien is elke beroepszaak een gezamenlijke verantwoordelijkheid van drie rechters van het beroepslichaam. Dit stelt veilig dat uitspraken zich beperken tot de visie waar de drie rechters zich allen in kunnen vinden. Omdat er voor iedere beroepszaak drie rechters zijn en om tijdig tot uitspraken te komen, is het van groot belang dat er voldoende rechters in het beroepslichaam zijn.
Hoe past deze houding in het bredere geheel van (protectionistische) maatregelen en uitspraken die zijn genomen/gedaan door president Trump, onder andere ten aanzien van mogelijke importheffingen op Europees staal? Welke gevolgen heeft deze houding volgens u voor het multilaterale, op regels gebaseerde, onafhankelijke handelssysteem?
De huidige Amerikaanse regering is kritisch op het multilaterale handelsstelsel en de WTO. Bovendien wil deze regering tegelijkertijd de Amerikaanse maakindustrie versterken. Dit klonk al door in de handelsagenda die het bureau van de Amerikaanse handelsvertegenwoordiger (United States Trade Representative) in maart presenteerde.2 Een voorbeeld hiervan is het onderzoek naar de effecten van goedkope importen van staal en aluminium op de nationale veiligheid van de Verenigde Staten. U bent hierover nader geïnformeerd (vergaderjaar 2016–2017, aanhangselnummer 1830).
Deze houding is zorgwekkend. Een goed functionerende WTO met een onafhankelijk geschillenbeslechtingsmechanisme is van groot belang om handelsoorlogen te voorkomen. Mogelijke unilaterale acties van de VS kunnen ertoe leiden dat ook andere landen in navolging van de VS maatregelen nemen die niet WTO-conform zijn.
Welke mogelijke, concrete gevolgen heeft het voor de WTO, voor de Europese Unie en voor Nederland als deze impasse aanhoudt en als de Verenigde Staten daadwerkelijk overgaan tot het afhandelen van handelsgeschillen buiten het WTO-systeem of het niet naleven van WTO-uitspraken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Handelsgeschillen buiten de WTO uitvechten of het niet naleven van uitspraken van WTO-panels of het beroepslichaam is onwenselijk, omdat dit de positie van het geschillenbeslechtingsmechanisme van de WTO ondermijnt. Dit mechanisme is cruciaal onderdeel van het op regels gebaseerde multilaterale handelssysteem. Zonder dit systeem zouden WTO-leden mogelijk unilateraal actie ondernemen als zij de indruk hebben dat hun rechten onder handelsverdragen geschonden worden, wat het risico op handelsoorlogen vergroot.
Wordt deze kwestie besproken in WTO-verband en in EU-verband? Zo ja, kunt u schetsen hoe die gesprekken eruit zien en wat de uitkomsten zijn? Zo nee, bent u voornemens dit onderwerp alsnog te agenderen?
Binnen het reguliere WTO-comité over geschillenbeslechting wordt het functioneren van het geschillenbeslechtingsmechanisme en selectieprocedures voor nieuwe rechters regelmatig besproken. Deze bijeenkomsten worden voorbereid in EU-verband. Binnen de EU is brede steun voor een goed werkend geschillenbeslechtingsmechanisme. In geval van specifieke acties van WTO-leden met mogelijk negatieve effecten op het systeem, beziet de EU per geval of en, zo ja, welke actie nodig is.
Heeft u deze kwestie besproken binnen bilaterale contacten met de Verenigde Staten? Zo ja, wat heeft u besproken en wat was de reactie aan Amerikaanse zijde? Zo nee, bent u voornemens dit alsnog te doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In bilaterale contacten met de VS over handelspolitiek wijst Nederland op het belang de WTO en van een onafhankelijke geschillenbeslechting. De VS erkent dit ook, maar heeft een andere positie over hoe ver het beroepslichaam van de WTO mag gaan in haar interpretatie van de WTO-akkoorden. Nederland en de Europese Commissie zullen hierover met de VS in gesprek blijven, zowel in bilaterale gesprekken als in EU-verband.
Ten aanzien van de maatregelen tegen staal hebben zowel de Europese Commissie als Nederland zeer duidelijk hun bezwaren kenbaar gemaakt aan de Verenigde Staten. Ik heb dit onderwerp persoonlijk besproken met Secretary of CommerceWilbur Ross tijdens een bezoek aan Washington op 24 april 2017. U bent hierover nader geïnformeerd (vergaderjaar 2016–2017, aanhangselnummer 1830).
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg Handels- en investeringsbevordering van 5 oktober 2017?
Ja.
Het bericht ‘IND gelooft (ondanks bewijs) verhalen van gevluchte Egyptenaren niet’ |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «IND gelooft (ondanks bewijs) verhalen van gevluchte Egyptenaren niet»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de suggestie dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) soms ondanks bewijsmateriaal het asielrelaas van Egyptische asielzoekers als ongeloofwaardig bestempelt?
De bewijslast in asielzaken, ongeacht het land van herkomst, ligt in de eerste plaats bij de vreemdeling, die overtuigende verklaringen dient af te leggen en deze verklaringen waar mogelijk dient te onderbouwen met documenten. De IND beoordeelt de aanvraag vervolgens op basis van alle relevante verklaringen en overgelegde documenten. Het is mogelijk dat de IND concludeert dat het aangeleverde bewijsmateriaal onvoldoende overtuigend is. In die situatie kan het asielrelaas als ongeloofwaardig worden bestempeld. Dit oordeel wordt gemotiveerd uiteen gezet en deze motivering kan op verzoek van de vreemdeling worden getoetst door de rechter.
Komt het voor dat meerdere (eerste of opvolgende) asielverzoeken op basis van politieke vervolging worden afgewezen omdat er een gebrek is aan voldoende vergelijkingsmateriaal voor het aangeleverde bewijs?
Het ontbreken van vergelijkingsmateriaal is nooit de enige reden voor het afwijzen van een asielaanvraag. Het ontbreken van vergelijkingsmateriaal speelt wel een rol bij de beoordeling van de echtheid van overgelegde documenten en kan eraan bijdragen dat deze echtheid niet kan worden vastgesteld. In het geval de echtheid van het document niet kan worden vastgesteld, zal de IND de betekenis van het overgelegde document voor de geloofwaardigheid van het asielrelaas in samenhang met de overigens afgelegde verklaringen beoordelen. Dat kan er in voorkomende gevallen toe leiden dat de vreemdeling het voordeel van de twijfel wordt gegeven. Dit kan anders liggen indien het document pas is overgelegd in een tweede of volgende aanvraagprocedure, waarin een zwaardere bewijslast geldt voor de vreemdeling.
Kunt u bevestigen dat er op dit moment geen recent ambtsbericht Egypte is dat ingaat op de situatie van politiek vluchtelingen? Bent u bereid op korte termijn het ambtsbericht voor Egypte te actualiseren?
De meest recente ambtsberichten inzake Egypte betreffen thematische ambtsberichten uit 2012, 2013 en 2014. De verantwoordelijkheid voor het opstellen of actualiseren van een ambtsbericht berust bij de Minister van Buitenlandse Zaken. De jaarplanning voor ambtsberichten wordt in gezamenlijkheid opgesteld. Op dit moment zie ik, gezien de relatief beperkte instroom vanuit Egypte en het beschikbaar zijn van informatie uit andere bronnen op basis waarvan de IND zorgvuldig kan beslissen, geen aanleiding om mijn collega te verzoeken een ambtsbericht over Egypte op te stellen.
In hoeverre wordt bij asielverzoeken op basis van politieke vervolging op dit moment gebruik gemaakt van individuele ambtsberichten? Indien uit het antwoord op vraag 3 volgt dat dit inderdaad het geval is, is dan het ontbreken van de mogelijkheid om de echtheid van schriftelijke bewijzen vast te stellen volgens u reden om hiervan meer gebruik te gaan maken?
In voorkomende gevallen kan onzekerheid omtrent de juistheid van het asielrelaas de IND aanleiding geven te verzoeken om een individueel ambtsbericht. Of daartoe aanleiding is en of de vraag zich voor (individueel) onderzoek in het land van herkomst leent, dient per individuele zaak te worden afgewogen. Het eventueel ontbreken van de mogelijkheid om de echtheid van schriftelijke bewijzen vast te stellen, vormt een van de vele factoren die bij deze afweging een rol spelen.
Het referendum over onafhankelijkheid voor Iraaks Koerdistan |
|
Sadet Karabulut , Kees van der Staaij (SGP), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Marianne Thieme (PvdD), Bram van Ojik (GL), Joël Voordewind (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Herinnert u zich de vraag tijdens het mondelinge vragenuur op 26 september 2017 over het referendum in Iraaks Koerdistan?
Bent u bereid de onafhankelijke volkenrechtelijk adviseur te vragen advies uit te brengen in hoeverre de criteria voortvloeiend uit het Montevideo Verdrag van toepassing zijn op Iraaks Koerdistan?
Kan in dit advies per criterium worden toegelicht of Iraaks Koerdistan hier wel of niet aan voldoet?
Kunt u vervolgens toelichten hoe u dit advies duidt en in hoeverre u dit advies onderschrijft?
Bent u bereid deze vragen voor het schriftelijk overleg over de Raad Buitenlandse Zaken op 10 oktober aanstaande te beantwoorden?
Het bericht dat de Belastingdienst trustgroep TMF beschuldigt van hulp bij belastingontduiking |
|
Renske Leijten |
|
Jeroen Dijsselbloem (PvdA) |
|
Wat vindt u ervan dat trustgroep TMF in 2008 een trustkantoor heeft ingelijfd dat al sinds 2004 wordt onderzocht door de Belastingdienst? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Over lopende zaken die in onderzoek zijn bij de Belastingdienst kan ik geen uitspraken doen.
Wat zegt het gegeven dat trustkantoor Trading, dat opging in TMF, Geerts als klant met een hoger risicoprofiel accepteerde, terwijl hij eerder veroordeeld was voor oplichting, afpersing, valsheid in geschrifte en lidmaatschap van een criminele organisatie? Vindt u deze «risk appetite» van toenmalig trustkantoor Trading exemplarisch is voor de trustsector? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het algemeen brengt de aard van de activiteiten van trustkantoren meer dan gemiddelde integriteitrisico’s met zich mee en van trustkantoren wordt verwacht dat zij zich vergewissen van de identiteit en intenties van hun cliënten voordat hen toegang wordt verleend tot het financieel systeem. Uit de praktijk is gebleken dat trustkantoren deze rol als poortwachter van het financieel systeem niet altijd naar behoren vervullen.
Met het conceptvoorstel voor een Wet toezicht trustkantoren 2018 worden de regels voor trustkantoren aangescherpt inclusief de vereisten ten aanzien van het cliëntenonderzoek. Een voorbeeld is het vereiste dat een trustkantoor voor de aanvang van de dienstverlening onderzoekt of een ander trustkantoor diensten heeft verleend aan een cliënt en of de beoogd cliënt eerder door andere trustkantoren is afgewezen vanwege mogelijke integriteitrisico’s. Daarnaast wordt ook bepaald welk resultaat van trustkantoren wordt verwacht bij het cliëntenonderzoek. Het wetsvoorstel beoogt om, in combinatie met een verdere inspanning van de trustsector zelf en consequent en doelmatig toezicht, de integriteitproblemen binnen de Nederlandse trustsector aan te pakken.
Kunt u uitleggen waar kasgeldvennootschappen in de praktijk voor worden gebruikt? Welke legitieme en niet legitieme redenen zijn er om kasgeldvennootschappen te gebruiken? Bestaat er bij kasgeldvennootschappen een verhoogd risico op belastingontwijking of -ontduiking? Zo ja, wat gaat u hier tegen doen?
Voor een goed begrip moet worden vermeld, dat in de huidige Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 de term «kasgeldvennootschap» niet voorkomt. In het spraakgebruik wordt hiermee een vennootschap bedoeld die na verkoop van haar activa en passiva alleen nog liquide middelen (kasgelden) bezit.
Een kasgeldvennootschap kan ontstaan nadat een onderneming is gestaakt of verkocht, waarna nog slechts liquide middelen resteren. Indien als gevolg van het staken of de verkoop winst wordt gerealiseerd, wordt deze winst belast met vennootschapsbelasting. De verkoop van kasgeldvennootschappen kan als reden hebben dat de koper de oprichtingskosten voor het oprichten van een nieuwe vennootschap wil besparen. In het verleden is echter ook gesignaleerd dat kasgeldvennootschappen met winsten werden verkocht aan kopers met verliezen, waarna de winsten tegen de verliezen werden weggestreept om belastingheffing te ontlopen. Om handel in kasgeldvennootschappen met winsten (of vennootschappen met verliezen) tegen te gaan is artikel 20a van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 ingevoerd. Indien vervreemding van de kasgeldvennootschap plaatsvindt teneinde invordering van vennootschapsbelasting te voorkomen, kan de verkoper op basis van artikel 40 van de Invorderingswet, onder voorwaarden, aansprakelijk worden gesteld voor de verschuldigde vennootschapsbelasting. Ten slotte kan de verkoop van een kasgeldvennootschap ook plaatsvinden met het oogmerk om dividendbelasting te besparen. Dit doet zich uitsluitend voor in grensoverschrijdende situaties. De aandeelhouder laat zich in die gevallen geen winst van de kasgeldvennootschap als belast dividend uitkeren, maar verkoopt in plaats daarvan de aandelen aan een partij, die het dividend vervolgens onbelast onder de deelnemingsvrijstelling kan genieten.
Indien sprake is van oneigenlijk gebruik van kasgeldvennootschappen om belastingheffing te ontgaan, zal de Belastingdienst daartegen optreden. De Belastingdienst beschikt over gespecialiseerde teams die zich bezighouden met constructiebestrijding.
Hoe kan het dat de bestuurder van de kasvennootschappen in oktober 2013 tot 30 maanden cel werd veroordeeld, terwijl de civiele rechtszaak tegen het trustkantoor dat hem hielp heden ten dage nog steeds loopt? Heeft de Belastingdienst voldoende capaciteit om dit soort onderzoek te doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gezien de geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan ik niet ingaan op aangelegenheden met betrekking tot een individuele belastingplichtige. De Belastingdienst beschikt over voldoende capaciteit voor het toezicht op de door u gesignaleerde problematiek. Bij de inzet van de beschikbare capaciteit wordt gekozen voor een risicogerichte benadering.
Hoe verklaart u dat wordt ingezet op een schikking tussen de Belastingdienst en de trustgroep TMF? Erkent u dat het lijkt alsof het trustkantoor weg kan komen met het achterhouden van informatie voor de Belastingdienst en het verhullen van het wegsluizen van geld? Vindt u het wenselijk?
Zie antwoord vraag 4.
Verliest een trustkantoor zijn vergunning van De Nederlansche Bank als evident is dat zij informatie achterhield voor de Belastingdienst? Zo nee, welke sancties staan er voor trustkantoren op het achterhouden van informatie voor de Belastingdienst? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de Wet toezicht trustkantoren (Wtt) is bepaald wanneer de vergunning van een trustkantoor door de toezichthouder, De Nederlandsche Bank N.V. (DNB), kan worden ingetrokken:
(i) op verzoek van de vergunninghouder;
(ii) in geval de vergunninghouder in staat van faillissement is verklaard; of
(iii) in geval de vergunninghouder in gebreke blijft om te voldoen aan de verplichtingen die bij of krachtens de Wtt aan het trustkantoor zijn opgelegd.
DNB beoordeelt of in een concreet geval sprake is van feiten en omstandigheden die maken dat één van deze intrekkingsgronden van toepassing is. Indien daarvan sprake is, maakt DNB de afweging of intrekking van de Wtt-vergunning een voldoende proportionele maatregel is. Afhankelijk van (onder meer) de ernst en de verwijtbaarheid van de feiten en omstandigheden zal DNB daarnaast beoordelen of er aanleiding bestaat om de geschiktheid en betrouwbaarheid van betrokken beleidsbepalers opnieuw te toetsen.
Waar het gaat om sancties die door de Belastingdienst kunnen worden opgelegd, gelden voor een trustkantoor dat belastingplichtig is en dat informatie achterhoudt voor de Belastingdienst dezelfde sancties als voor alle andere belastingplichtigen.
Hoe staat het met de voorbereidingen van TMF voor een beursgang? Hoe geloofwaardig vindt u het dat trustkantoren, die vastgoedhandelaren helpen met «neppe investeringen» om de belasting te ontduiken, beursgenoteerd zijn of worden? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Op 27 oktober jongstleden heeft TMF Group via een persbericht bekend gemaakt dat zij wordt overgenomen door investeerder CVC Capital Partners. Ik begrijp hieruit dat TMF Group met deze overname door CVC Capital Partners afziet van de eerder aangekondigde beursgang in Londen.
Het onderzoek naar de oorzaken van het instorten van een parkeergarage in Eindhoven |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Erik Ronnes (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht dat een bouwfout en hitte de oorzaken zijn van het instorten parkeergarage bij Eindhoven Airport? 1
Ja
Kunt u op basis van deze praktijksituatie aangeven op welke wijze taken en verantwoordelijkheden ten aanzien de borging van de kwaliteit van het bouwen is geregeld? Wilt u daarbij zowel de huidige wettelijke situatie als de situatie onder de in de Tweede Kamer behandelde Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Kamerstuk 34 453) schetsen?
Bij de bouw van de parkeergarage Airport Eindhoven geldt de huidige Woningwet en het Bouwbesluit 2012. Het uitgangspunt daarbij is dat de bouwer zelf verantwoordelijk is voor de bouwkwaliteit. In deze regelgeving is geregeld dat de bouwer zodanig moet bouwen dat voldaan wordt aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2012. De gemeente heeft als taak bij een aanvraag voor een vergunning te beoordelen op basis van het bouwplan of het aannemelijk is dat het bouwen voldoet aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2012 en vervolgens toe te zien dat conform deze voorschriften wordt gebouwd. De gemeente heeft beleidsvrijheid over de invulling hiervan.
Het kabinet heeft ervoor gekozen om in de voorgenomen Wet kwaliteitsborging voor het Bouwen te komen tot een scherpere verdeling van de verantwoordelijkheden en de nadruk te leggen op de controle van het gerede bouwwerk. Onder deze voorgenomen wet geldt nog steeds dat de bouwer zodanig moet bouwen dat voldaan wordt aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2012. De gemeente heeft echter geen taak meer bij de bouwplantoetsing. Hiervoor in de plaats moet de vergunninghouder een kwaliteitsborger in de arm nemen die zowel de bouwplantoetsing als controle en het toezicht op de bouw uitvoert volgens een toegelaten instrument voor kwaliteitsborging. De kwaliteitsborger toetst of het bouwen van het bouwwerk aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2012 voldoet. Als het gerede bouwwerk voldoet geeft hij een verklaring af.
De gemeente behoudt in dit nieuwe stelsel van kwaliteitsborging haar toezichthoudende en handhavende bevoegdheden maar zij mag er daarbij op vertrouwen dat in overeenstemming met de bouwtechnische voorschriften wordt gebouwd als gebruik is gemaakt van een toegelaten instrument voor kwaliteitsborging door een kwaliteitsborger.
De belangrijkste verschillen tussen het huidige en het voorziene nieuwe stelsel zijn een heldere verdeling van verantwoordelijkheden tussen de betrokken partijen en de nadruk op de toets van het gerede bouwwerk in plaats van het papieren bouwplan aan de bouwtechnische voorschriften. Verwacht mag worden dat hiermee een stevige impuls wordt gegeven aan een verdere verbetering van de bouwkwaliteit.
Kunt u aangeven of er in deze praktijksituatie een volledig gebouwendossier bij de gemeente ligt? In hoeverre adresseert de in de Tweede Kamer behandelde Wet kwaliteitsborging voor het bouwen dit toezicht?
Op grond van de vigerende Regeling Omgevingsrecht moet een aanvrager van een vergunning gegevens en bescheiden verstrekken over de constructieve veiligheid van het te bouwen bouwwerk. Omdat bij vergunningverlening veelal niet alle (detail-)tekeningen en berekeningen beschikbaar zijn, kan in de vergunning de voorwaarde worden opgenomen dat deze aanvullend moeten worden ingediend voordat begonnen wordt met de bouw van een betreffend constructiedeel. In de vergunning van de parkeergarage Eindhoven was dit ook het geval. De gemeente Eindhoven heeft aangegeven hierdoor te beschikken over alle relevante tekeningen en berekeningen van de constructie van de parkeergarage die nodig waren voor de toetsing aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2012.
Onder de voorgenomen Wet kwaliteitsborging voor het bouwen moeten alle tekeningen en berekeningen voor en tijdens de bouw worden gestuurd aan de kwaliteitsborger. Op basis hiervan stelt de kwaliteitsborger een borgingsplan op. In het borgingsplan wordt beschreven op welke wijze de kwaliteitsborging wordt ingericht op basis van risico’s die met het ontwerp, het bouwplan en de uitvoering samenhangen. Ook wordt daarin aandacht besteed aan de beheersmaatregelen die in de uitvoering worden getroffen. Vervolgens ontvangt de gemeente in het nieuwe stelsel bij mededeling van het beëindigen van de bouwwerkzaamheden van het bouwwerk alle gegevens en bescheiden die met name van belang zijn bij het toezicht op de bestaande bouw en gebruik van bouwwerken, waaronder de constructietekeningen. In tegenstelling tot de huidige situatie gaat het hier om gegevens met betrekking tot het gerealiseerde bouwwerk.
Weet u al welke 25 gebouwen uit de portefeuille van de bouwer van de parkeergarages nog aandacht behoeven? Zijn de gebruikers van die gebouwen al op de hoogte gesteld?
Ik weet niet welke gebouwen dit zijn. Ik heb contact gehad met BAM en zij heeft aangegeven de gebouwen met een vergelijkbaar vloersysteem in hun portefeuille waar nodig nog nader te onderzoeken op basis van het informatiedocument (zie antwoord op vraag2 en hierna de gebouweigenaren op de hoogte te stellen van de resultaten.
De bouwregelgeving waarvoor ik verantwoordelijk ben (Woningwet/ Bouwbesluit) kent geen informatieplicht voor de bouwer ten aanzien van vermeende gebreken bij door hem gerealiseerde bestaande gebouwen. Het ligt echter wel in de rede dat de bouwer eigenaren en gebruikers informeert als sprake is van een gevaarlijke situatie. Ook ligt het in de rede dat als een eigenaar van een gebouw zelf onderzoek wil (laten) doen dat hij van de bouwer informatie krijgt voor zover die niet beschikbaar is bij de gemeente in het vergunningsdossier. Dit geldt niet alleen voor de bouwer, maar ook voor de bij een gebouw betrokken constructeurs en toeleveranciers. Hoewel ik geen wettelijke basis heb om deze informatieverstrekking af te dwingen, heb ik toch met de bijgaande openbrief aan al deze partijen gevraagd hun medewerking te verlenen bij het onderzoek naar risicovolle breedplaatvloeren in bestaande gebouwen. 3
Moet uit het onderzoek waaruit blijkt dat zowel constructeurs als toezichthouders bij het toepassen van breedplaatvloeren over het algemeen het belang van de afschuifsterkte voor de hechtheid van de vloer onvoldoende onderkennen, de conclusie worden getrokken dat er geen sprake is van een ontoereikende norm, maar van ontoereikende toepassing van een (goede) norm dan wel toezicht op de juiste toepassing van die norm?
Ik heb hierover contact opgenomen met Stichting NEN die verantwoordelijk is voor betreffende norm. Op basis van het onderzoek constateert NEN dat de norm helder en éénduidig is. Ten behoeve van een juiste toepassing van de norm door constructeurs en toezichthouders gaat de NEN-normcommissie Beton wel na of de bepalingen voor breedplaatvloeren in de norm extra kunnen worden toegelicht. NEN doet dit mede op mijn verzoek.
Heeft u het Rijksvastgoedbedrijf reeds verzocht om alle panden die in beheer of eigendom van het Rijk zijn eveneens te controleren op de vraag of de NEN-norm juist is toegepast?
Ja, het Rijksvastgoedbedrijf inventariseert bij welke panden en projecten die onder zijn verantwoordelijkheid vallen, er breedplaatvloeren zijn of worden toegepast. Deze worden vervolgens gecontroleerd op het voldoen aan de norm.
Waarom beperkt u het onderzoek tot recent opgeleverde gebouwen? Van welke termijn moeten de gemeenten dan uit gaan?
In de brief van 25 september die ik naar alle gemeenten heb gestuurd, spreek ik inderdaad van recent opgeleverde gebouwen zonder dit te specificeren. Ik heb dit gedaan om gemeenten alvast actie te laten nemen vooruitlopend op het informatiedocument dat ik zou laten opstellen. Dit informatiedocument is nu afgerond en heb ik met een brief aan alle gemeenten aangeboden (zie bijlage)4. Uit het informatiedocument volgt dat gebouwen die zijn opgeleverd vanaf 1999 onderzoek behoeven.
De vermoedelijk actieve rol van KPMG Zuid Afrika in het faciliteren van fraude |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het opstappen van negen bestuursleden, waaronder de CEO, van KPMG Zuid-Afrika in aanloop naar een voorgenomen rechtszaak van de belastingdienst tegen het accountantskantoor en twee ingestelde onderzoeken door de organisaties Companies and Intellectual Properties Commission en Independent Regulatory Body for Auditors? 1 2
Ik heb kennis genomen van het opstappen van negen bestuursleden van KPMG Zuid-Afrika en het nieuws dat onderzoeken zijn ingesteld. De onderzoeken lopen momenteel nog. Ik ben daar als Minister van Financiën in Nederland niet bij betrokken en het is dan ook niet aan mij om mij over deze kwestie uit te spreken.
Verbaast het u dat KPMG, dat als «corebusiness» het controleren van procedures van financiële kwaliteit- en risicomanagement heeft, na intern onderzoek concludeert dat haar inmiddels teruggetrokken rapport uit 2015 «Report on Allegations of Irregularities and Misconduct» over de Zuid-Afrikaanse belastingdienst, dat leidde tot het ontslag van de Minister van Financiën, onjuiste conclusies bevatte?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat het rapport van KPMG, met het daaropvolgende ontslag van de Minister van Financiën, een negatieve beoordeling van kredietbeoordelaars tot gevolg heeft gehad en dat een hogere rente voor leningen zodoende voor minder budgetten zorgt in een land met grote sociale en maatschappelijke uitdagingen?
Corruptie en fraude veroorzaken doorgaans veel schade. Laat duidelijk zijn dat ik alle gevallen van corruptie en fraude afkeur. Het is echter niet aan mij om mij uit te spreken over de precieze gevolgen in deze kwestie, omdat ik daar als Nederlandse Minister van Financiën niet bij betrokken ben.
Kunt u een overzicht geven van projecten in het buitenland, en specifiek Zuid-Afrika, waarin KPMG een partner is voor de Nederlandse overheid of bedrijven wanneer zij investeren in deze landen?
Nee. De Nederlandse overheid en Nederlandse bedrijven zijn direct of indirect in tal van landen in de wereld actief. Veel Nederlandse bedrijven zijn in ook in Zuid-Afrika actief. Ik beschik niet over overzichten waaruit blijkt of en in welke mate daarbij wordt samengewerkt met KPMG.
Ziet u aanleiding de relatie van de Nederlandse overheid met KPMG te evalueren, niet alleen in Nederland maar vooral in ontwikkelingslanden rondom bijvoorbeeld onze ambassades en ontwikkelingsprojecten? Zo nee, waarom niet?
De overheid moet direct of indirect borgen dat het werk van accountants betrouwbaar is en de samenleving ervan uit kan gaan dat een accountantsverklaring zekerheid geeft over de betrouwbaarheid van de geboden informatie. Daarbij strekt mijn verantwoordelijkheid zich slechts uit tot de Nederlandse accountantsorganisaties. Het zou bijzonder zijn als een overheid zelf zegt dat zij met een bepaalde accountantsorganisatie geen zaken meer wil doen, terwijl deze organisatie wel haar vergunning behoudt om wettelijke controles uit te mogen voeren. Accountantsorganisaties moeten hun zaken op orde hebben. Daarbij hebben de accountantsorganisaties primair een eigen verantwoordelijkheid. Daarbij dienen zij zich te houden aan wettelijke normen voor wettelijke controles ter borging van de kwaliteit en houdt de Autoriteit Financiële Markten (AFM) toezicht op accountantsorganisaties met zetel in Nederland.
Wat is uw mening over de officiële reactie van KPMG Zuid-Afrika dat het besproken rapport uit 2015 niet voldoet aan haar standaarden van kwaliteit maar dat geen bewijzen van onethisch gedrag zijn gevonden?3 4
Deze reactie heb ik voor kennisgeving aangenomen. Het is aan de onderzoeksinstanties die deze kwestie in Zuid-Afrika onderzoeken om een oordeel te vellen over de gebeurtenissen aldaar.
Bent u bereid te onderzoeken wat de rol is van KPMG Internationaal (hoofdkantoor Amstelveen) bij de kwaliteitscontrole van nationale kantoren en of zij daarin is tekortgeschoten? Zo nee, waarom niet?
Als Minister van Financiën ben ik verantwoordelijk voor de wet- en regelgeving ter borging van de kwaliteit van de in Nederland uitgevoerde wettelijke controles van een financiële verantwoording van een onderneming of instelling. Het is aan de AFM om toezicht te houden op de naleving van die wet- en regelgeving.
Erkent u dat schikkingen tussen openbare ministeries en KPMG International, of andere (deel)kantoren en accountantsorganisaties, van de afgelopen jaren naar aanleiding van wetsovertredingen niets verbeteren aan de geleden sociale en maatschappelijk schade? Zo ja, bent u bereid uit te zoeken of (een deel van) opgelegde boetes kunnen afvloeien naar een speciaal fonds voor sociale partners van de Nederlandse overheid? Zo nee, waarom niet?
Waar accountants en accountantsorganisaties zich schuldig maken aan fraude, ligt het in de rede dat een strafrechtelijk onderzoek plaatsvindt en passende maatregelen worden getroffen. Welke maatregelen worden getroffen is aan het Openbaar Ministerie (OM). Het OM zal telkens, met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, een afweging moeten maken over een eventuele vervolging van de betrokkenen. De sociale en maatschappelijke schade die wordt veroorzaakt doordat organisaties in de problemen komen als gevolg van verdenkingen van fraude of andere affaires is niet gemakkelijk met geld te vergoeden. Onderdeel van een transactie kan zijn (en is in het verleden ook geweest) dat een accountantsorganisatie aanvullende integriteit-, compliance-, en kwaliteitsmaatregelen dient te treffen. Deze maatregelen kunnen bijdragen aan het daadwerkelijk verbeteren van de kwaliteit van wettelijke controles en fraudes en daaruit voortvloeiende maatschappelijke schade in de toekomst verminderen. Het is beter dat accountantsorganisaties investeren in het verbeteren van de kwaliteit, zodat zij het vertrouwen terug kunnen winnen.
Het gescheiden uitzetten van gezinnen |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op de vragen van de leden Jasper van Dijk (SP)1 en Buitenweg (GroenLinks)?2
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat de moeder van het gezin negen jaar heeft kunnen procederen?
Omwille van de privacy en de veiligheid van de jonge kinderen in deze zaak ga ik niet in op de individuele omstandigheden of de individuele verblijfsrechtelijke procedures.
In zijn algemeenheid kan ik wel ingaan op de duur van verblijfsrechtelijke procedures en de duur van het feitelijk verblijf van vreemdelingen zonder verblijfsvergunning. Reeds meerdere kabinetten hebben ingezet op versnelling van verblijfsrechtelijke procedures. Zo is de afgelopen jaren de asielprocedure reeds verschillende malen aangepast met als doel de asielprocedure efficiënt in te richten en het oneigenlijk gebruik van procedures (bijvoorbeeld om gedwongen terugkeer te voorkomen) tegen te gaan, zonder daarbij de zorgvuldigheid uit het oog te verliezen. Dit heeft onder meer geleid tot een Algemene Asielprocedure waarvan de inhoudelijke beoordeling acht werkdagen in beslag neemt. Daarnaast zijn er nog kortere procedures ingericht voor aanvragers die afkomstig zijn uit een land dat wordt aangemerkt als veilig land van herkomst. Voor het indienen van vervolgasielaanvragen geldt een aangepaste procedure. Voordat de vreemdeling een tweede of volgende asielaanvraag kan indienen, dient hij schriftelijk en gemotiveerd aan te geven welke nieuwe feiten of omstandigheden een nieuwe aanvraag rechtvaardigen. Daarna wordt de asielzoeker gehoord en wordt binnen één dag de aanvraag inhoudelijk beoordeeld. Met de rechtbanken zijn er afspraken gemaakt voor een voortvarende behandeling van de beroepsprocedures.
Dit alles kan echter niet in alle gevallen voorkomen dat vreemdelingen zonder verblijfsvergunning langere tijd in Nederland verblijven. Dit is er in belangrijke mate in gelegen dat na afwijzing van een toelatingsaanvraag de vreemdeling en het land van herkomst een essentiële rol hebben bij het kunnen realiseren van daadwerkelijk vertrek. Geen of onvoldoende medewerking van de vreemdeling maakt het vertrek complex. Dit geldt in het bijzonder bij herkomstlanden die onvoldoende meewerken aan de gedwongen terugkeer van hun onderdanen, maar ook als herkomstlanden hieraan wel meewerken kan terugkeer lastig te realiseren zijn als de vreemdeling niet meewerkt aan het vaststellen van de identiteit en nationaliteit. Ik verwijs uw Kamer kortheidshalve ook naar het Regeerakkoord «Vertrouwen in de toekomst» waarin is opgenomen dat de inzet wordt versterkt op beide onderdelen van het migratiebeleid (efficiënte verblijfsprocedures alsmede de mogelijkheden van gedwongen vertrek).
Deelt u de mening dat het deels ook de verantwoordelijkheid is van de Staat dat mensen gedurende lange tijd in Nederland verblijven voordat wordt overgegaan tot uitzetting?
Zie antwoord vraag 2.
Welke mogelijkheden ziet u om het doorprocederen te ontmoedigen en de procedures te versnellen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke stappen onderneemt u om te voorkomen dat gezinnen pas na meer dan negen jaar worden uitgezet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat staat er in de instructie voor de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) en de vreemdelingenpolitie over de situatie dat er een woning wordt ingevallen om een gezin in vreemdelingenbewaring te stellen en een deel van het gezin niet aanwezig is? Bij wie ligt de beslissingsbevoegdheid om het incomplete gezin in bewaring te stellen?
Als een gezin met minderjarige kinderen niet meer in Nederland mag blijven, moeten zij het land verlaten. In eerste instantie is alles erop gericht om het gezin te helpen bij zelfstandig vertrek, eventueel met terugkeerondersteuning. Indien het gezin niet zelfstandig wil vertrekken, dan kan het gedwongen vertrek in beeld komen. Om het gedwongen vertrek te kunnen realiseren, kan vooraf hieraan sprake zijn van een inbewaringstelling. Het gezin weet – als zij niet werken aan zelfstandig vertrek – dat een inbewaringstelling kan plaatsvinden. De regievoerder van de DT&V heeft namelijk op dit moment in de procedure al veel gesprekken gevoerd en zet vreemdelingenbewaring in als laatste optie in het vertrekproces. Iemand zijn vrijheid ontnemen is immers een uiterste middel, dat alleen wordt ingezet als er geen alternatieven meer zijn. Het gezin, dat op dat moment geen recht meer heeft op verblijf, wordt op de locatie van het COA «staande gehouden» door medewerkers van de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O) en de Vreemdelingenpolitie (Afdeling Vreemdelingen Identificatie en Mensenhandel, AVIM). Zij verzorgen samen het proces rondom het binnen gaan in de woning van het gezin. Ter ondersteuning is ook de regievoerder van de DT&V en een medewerker van het COA aanwezig.
In gezamenlijk overleg van DT&V, AVIM en DV&O wordt een risicoanalyse opgesteld voor het betreffende gezin. Hierin wordt ook de mogelijkheid besproken dat een gezin niet compleet is bij aanhouding. In het geval een gezin niet compleet is overlegt DV&O met de uitvoerend ambtenaar van DT&V of staandehouding wenselijk is en van toepassing kan zijn. Dit kan per casus verschillen en wordt zeer zorgvuldig afgewogen.
Na de staandehouding wordt het gezin overgebracht naar de Gesloten Gezinsvoorziening (GGv). Hier voert een uitvoerend ambtenaar van de DT&V een gesprek met de volwassene(n). Tijdens dit gesprek is er altijd recht op een advocaat. In dit gesprek wordt uitgelegd waarom er een «maatregel van Bewaring» wordt opgelegd en wat dat inhoudt.
In het geval er besloten is om over te gaan tot de inbewaringstelling van een deel van het gezin, zal vervolgens alle inzet er op gericht zijn om het gezin als geheel te laten vertrekken. Hierbij is wel een afhankelijkheid van de bereidheid van het gezin om te laten weten waar de rest van het gezin is.
Is in het geval van het Armeense gezin conform paragraaf A3/6.2 van de Vreemdelingencirculaire en Procesprotocol D8 beoordeeld of door uitzetting van alleen de moeder een schrijnende situatie zou ontstaan?
Zoals hiervoor aangegeven ga ik in deze beantwoording niet in op de individuele casus. Meer algemeen kan ik aangeven dat het scheiden van een gezin bij een uitzetting mogelijk en toegestaan is als één of meer gezinsleden geen medewerking verleent aan gezamenlijke uitzetting. In het betreffende procesprotocol van de DT&V staat beschreven dat beoordeeld wordt of het gescheiden uitzetten een mogelijk schrijnende situatie oplevert. In dat geval moet een belangenafweging worden gemaakt waarbij onder meer moet worden afgewogen of de uitzetting beter uitgesteld kan worden tot een moment waarop alle gezinsleden gezamenlijk uitgezet kunnen worden.
Hoe verhoudt uw stelling dat het belang van het kind slechts een van de belangen is die meegewogen dienen te worden zich tot de zaken El Ghatet en Neulinger van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) waarin het EHRM stelt dat het belang van het kind de kern van de afweging dient te vormen?
In de uitspraken El Ghatet t. Zwitserland en Neulinger & Shuruk t. Zwitserland bevestigt het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) zijn eerdere rechtspraak over de centrale rol die het belang van het kind speelt in de belangenafweging bij dreigende scheiding van het familie- en gezinsleven. In de besluitvorming wordt daarom bijzondere aandacht gegeven aan de gevolgen van het besluit voor het kind en de belangen van het kind. Zoals uw Kamer eerder is geïnformeerd dient het belang van het kind helder te worden gemotiveerd in de besluitvorming.3 Dit is opgenomen in de openbare werkinstructie voor IND-medewerkers «Richtlijnen voor de toepassing van artikel 8 EVRM 2015(4).
Dat het belang van het kind in de kern van de belangenafweging ligt betekent niet dat aan dit belang ook doorslaggevend gewicht toekomt. Dat volgt niet uit de uitspraken El Ghatet en Neulinger & Shuruk. Daarbij wijs ik erop dat het EHRM ook heeft geoordeeld dat «hoewel het belang van kind een overwegend belang is, dit belang geen troefkaart is voor toelating wanneer het kind beter af zou zijn in het land waar verblijf wordt gevraagd»4. In iedere beslissing over het kind zal het belang van het kind een eerste overweging dienen te vormen waaraan aanzienlijk gewicht toekomt. Tegelijkertijd zal dit belang deel uit blijven maken van een belangenafweging waarin ook andere belangen worden gewogen.5
Waarom zijn de bepalingen uit het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) niet geïmplementeerd in nationale wet- en regelgeving, waardoor deze volgends de Raad van State niet direct toepasbaar zijn door de Nederlandse rechter?
Elke staat is gehouden zijn internationaalrechtelijke verplichtingen na te komen. Een staat mag wel zelf kiezen op welke wijze hij zijn nationale rechtsorde in overeenstemming brengt met zijn internationale verplichtingen.
Door de ratificatie van het IVRK heeft Nederland zich gebonden aan de bepalingen van het IVRK. De bepalingen in het IVRK werken dan ook door in de nationale rechtsorde. Ik ben van mening dat de nationale wet- en regelgeving in overeenstemming is met het IVRK. In het Nederlandse recht bepaalt uiteindelijk de rechter of de burger zich rechtstreeks kan beroepen op een verdragsrecht. De rechter houdt hierbij rekening met de formulering van het artikel, en hetgeen bij de totstandkoming en ratificatie van het verdrag is opgemerkt over rechtstreekse werking van de verdragsbepalingen. Aan een aantal bepalingen van het IVRK heeft de rechter rechtstreekse werking toegekend, zoals artikel 2, artikel 3, lid 1 en artikel 9 lid 1 van het IVRK.
Bent u van mening dat Stichting Nidos op onafhankelijke wijze onderzoek moet doen naar het belang van het kind en wat in het geval van deze Armeense kinderen het beste voor hen is? Zo ja, waarom wordt nu al gekeken op welke wijze zij zo snel mogelijk met hun moeder in Armenië herenigd kunnen worden terwijl Stichting Nidos wellicht oordeelt dat zij beter in Nederland kunnen blijven? Zo nee, hoe ziet u de rol van Stichting Nidos dan precies en welke verantwoordelijkheid en bevoegdheid hebben zij?
De rechter heeft op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming het voorlopig voogdijschap over de kinderen bij Nidos gelegd vanwege een gezagsvacuüm. Nidos moet binnen drie maanden advies uitbrengen aan de Raad voor de Kinderbescherming over wat na deze drie maanden van voorlopige voogdijschap in het beste belang is van de kinderen. Dat zal de Raad voorleggen aan de rechter en de rechter beslist dan of er een noodzaak is om over te gaan tot een voogdijmaatregel. In zijn algemeenheid geldt dat alle minderjarigen in Nederland onder gezag dienen te staan. Dit kan zijn ouderlijk gezag of voogdij. Stichting Nidos is een onafhankelijke (gezins-) voogdijinstelling voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s). Bij afwezigheid van de ouder vervult Nidos de taak van de ouder en ziet toe op een goede uitoefening van de zorg die een amv geboden wordt en grijpt in als deze zorg niet toereikend is.
Het advies van de voogd wordt bij activiteiten meegewogen. Zo dus ook bij mogelijke terugkeeractiviteiten.
Deelt u de mening dat het van belang is te monitoren hoe het uitgezette ouders vergaat in het land van herkomst, zodat beoordeeld kan worden of het in het belang is van de achtergebleven kinderen om met hun ouders herenigd te worden en zodat de ouders in beeld blijven en hereniging mogelijk is? Zo ja, monitort u de Armeense moeder die is uitgezet? Hoe vergaat het haar? Zo nee, hoe voorkomt u dat de uitgezette ouder in het land van herkomst van de radar verdwijnt en de kinderen dus niet naar hun ouder kunnen worden uitgezet?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 2,3 en 4 ga ik niet in op individuele omstandigheden. Wel kan ik in zijn algemeenheid zeggen dat bij de terugkeer van amv’s ingezet wordt op het vinden van adequate opvang. Hierbij is het streven om de minderjarige met de ouder(s) of andere familieleden te herenigen. Opvang bij ouders is in beginsel aan te merken als adequaat. Ook kan het zijn dat uit feiten en omstandigheden naar voren komt dat een ander familielid (of een meerderjarige, niet zijnde een familielid) adequate opvang kan bieden. Dit is maatwerk en wordt per casus onderzocht.
Deelt u de mening dat vragen om een tijdelijke uitzetstop van kinderen die wegens het omstreden meewerkcriterium niet onder het kinderpardon vallen niet hetzelfde is als vragen om een verblijfsvergunning voor diezelfde groep kinderen? Zo ja, bent u alsnog bereid nu over te gaan tot een tijdelijke uitzetstop tot de Kamer met de nieuwe regering over het kinderpardon heeft kunnen debatteren?
Zoals u heeft kunnen lezen in het Regeerakkoord blijft de definitieve regeling langdurig verblijvende kinderen in haar huidige vorm gehandhaafd. Ik zie dan ook geen aanleiding tot het overgaan tot een uitzetstop.
Kunt u deze vragen voor de behandeling van de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Nederland weer een stukje meer Turks: Enschede krijgt joekel van een azaantoetermoskee’ |
|
Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederland weer een stukje meer Turks: Enschede krijgt joekel van een azaantoetermoskee»?1
Ja.
Deelt u de mening dat er al genoeg islam is in Nederland en dat we moeten de-islamiseren? Zo nee, waarom niet?
Van islamisering, het organiseren van de maatschappij volgens islamitische principes, is geen sprake. Daarnaast hebben we in dit land wetten, regels en vrijheden van onze Nederlandse rechtsorde die gelden voor iedereen. Dus ook de vrijheid van godsdienst wat inhoudt in dat iedereen het recht heeft zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of met anderen, vrij te belijden, behoudens ieders verantwoordelijkheid voor de wet. Alle religies en dus ook de islam worden daarbij gelijk behandeld.
Deelt u tevens de mening dat de invloed van de Turkse «sultan» Erdogan via Diyanet en haar moskeeën, en deze megamoskee in het bijzonder, in Nederland juist moet worden verkleind in plaats van vergroot? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet accepteert niet dat buitenlandse overheden anti-democratisch, anti-integratief en onverdraagzaam gedrag in Nederland propageren dat haaks staat op de uitgangspunten van de rechtsstaat. Om dit tegen te gaan heeft het kabinet al nadere regels aangekondigd om de transparantie van maatschappelijke en religieuze instellingen te vergroten (Kamerstuk 32 824/ 29 279, nr. 155). Echter staat het elke geloofsgemeenschap vrij om binnen de regels, wetten en vrijheden van dit land een gebedshuis te bouwen. Dat is hier ook het geval geweest
Bent u bereid al uw invloed aan te wenden met als doel dat deze megamoskee, deze Turkse islamitische ambassade en kazerne, niet gebouwd gaat worden en dat daarmee de bewonersprotesten serieus worden genomen? Zo nee, waarom niet?
Het verlenen van vergunningen, bepalen van de bestemmingsplannen etc. is de verantwoordelijkheid van de desbetreffende gemeente en dus een lokale aangelegenheid.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter visie gelegen, van 25 mei 2017 tot en met 12 juli 2017. Gedurende deze termijn zijn in totaal 75 zienswijzen bij de gemeenteraad kenbaar gemaakt.
De ingediende zienswijzen zijn zorgvuldig behandeld en hebben niet geleid tot het wijzigen van het ontwerpbestemmingsplan om de bouw van de moskee af- of uit te stellen.
Het bericht ‘Haven stoot meer CO2 uit dan ooit’ |
|
Tom van der Lee (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Haven stoot meer CO2 uit dan ooit»?1
Ja.
Vindt u het ook een enorme domper dat de Rotterdamse haven, ondanks haar ambities, steeds meer broeikasgassen uitstoot?
De berekeningen van de milieudienst Rijnmond onderstrepen in mijn ogen het belang van de plannen die het Havenbedrijf Rotterdam heeft om te komen tot een drastische reductie van de CO2-uitstoot van de haven en van de Rotterdamse industrie. Daarbij moet wel rekening worden gehouden met het feit dat de beoogde transitie een proces is van veel stappen, door veel verschillende partijen over een lange periode, en emissieniveaus daarbij soms tijdelijk kunnen toenemen.
Op welke manieren ondersteunt u het Rotterdamse havenbedrijf met zijn klimaatambities?
Zoals blijkt uit de Havenvisie 2030 is het de ambitie van het Havenbedrijf Rotterdam dat het havenindustrieel complex in 2030 het grootste, meest moderne en meest duurzame petrochemie-en energiecluster van Europa is. De ambitie om toonaangevend te zijn in duurzaamheid van ketens en clusters is tevens opgenomen in de ondernemingsstrategie van het Havenbedrijf Rotterdam. Voorbeelden van de subdoelstellingen van deze ambitie zijn een efficiënte energie-infrastructuur, ruimte voor duurzame energieproductie en een lage footprint van logistieke ketens.
Het Havenbedrijf Rotterdam zet dus volop in op de transitie om de benodigde reductie van CO2 te realiseren en het Rijk ondersteunt dit onder andere met een publiek-private samenwerking in het nieuwe werkprogramma zeehavens onder de maritieme strategie. Daarnaast werken Havenbedrijf Rotterdam, de Rotterdamse havenindustrie en het Rijk al volop aan projecten die zorgen voor CO2-reductie zoals het benutten van restwarmte uit de haven voor stadsverwarming, energiebesparing en hergebruik van reststoffen en bijproducten door de chemie en verduurzaming van de warmtevraag van de procesindustrie via de Green Deal Ultradiepe Geothermie (Kamerstuk 33 043, nr. 72).
Bent u bereid meer te doen om het Rotterdamse havenbedrijf te helpen te vergroenen, zeker aangezien het Rotterdamse havenbedrijf van nationaal belang is en het lokale belang overstijgt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier?
Het is aan het nieuwe kabinet om op basis van het op 10 oktober jl. gepresenteerde regeerakkoord de klimaat- en energietransitie in Nederland, en dus ook in de Rotterdamse haven, verder vorm te geven.
Kunt u het Rotterdamse havenbedrijf helpen, bijvoorbeeld door het stellen van dwingende maatregelen met betrekking tot de CO2-uitstoot van de kolencentrales van Engie en Uniper, aangezien dit de grootste vervuilers in de Rotterdamse haven zijn?
In het antwoord op vraag 3 heb ik aangegeven op welke manieren de rijksoverheid de verduurzaming van de haven Rotterdam ondersteunt. Verder is het, zoals hiervoor ook al aangegeven, aan het nieuwe kabinet om de klimaat- en energietransitie in Nederland, en dus ook in de Rotterdamse haven, verder vorm te geven.
Bent u bij de plannen betrokken voor het afvangen en opslaan van CO2, die een grote rol spelen bij de klimaatambities van het havenbedrijf? Zo ja, op welke manier? Wanneer komt u met een alternatieve aanpak van CO2-afvang en opslag in de Rotterdamse regio?
CO2-afvang en opslag is naar verwachting een onmisbare technologie om in de industrie grootschalige CO2-emissiereductie te realiseren. Uw Kamer is op 27 juni jl. per brief geïnformeerd (Kamerstuk 31 510, nr. 67) over het principebesluit van de initiatiefnemers ENGIE en Uniper om zich terug te trekken uit het CCS-project ROAD (Rotterdam Opslag en Afvang Demonstratieproject). De ambitie uit de Energieagenda om een grootschalig CCS-demonstratieproject te realiseren is echter ongewijzigd. In dezelfde Kamerbrief is aangegeven dat er op dit moment gesprekken worden gevoerd met meerdere partijen uit de sector over een alternatief grootschalig CCS-demonstratieproject. Het Havenbedrijf Rotterdam heeft de Minister van Economische Zaken en mij geïnformeerd over de verkenningen die zij uitvoert met een aantal partijen naar het realiseren van een CCS-project in het Rotterdamse havengebied. Zoals ik hiervoor heb aangegeven, is het aan het nieuwe kabinet om de klimaat- en energietransitie in Nederland, ook wat betreft CCS, verder vorm te geven.
Hoe bent u van plan de vervuiling tegen te gaan van de bedrijven op de Rotterdamse haven, aangezien veel van die bedrijven enorm slecht zijn voor de lokale luchtkwaliteit en u onlangs door de rechter gedwongen bent maatregelen te nemen met betrekking tot luchtkwaliteit?
Bij de vergunningverlening aan de bedrijven in het Rotterdamse havengebied door de milieudienst Rijnmond is en wordt zorgvuldig rekening gehouden met de mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit. Door de vergunningen van deze bedrijven regelmatig te beoordelen en zo nodig te herzien, wordt de bijdrage aan de luchtverontreiniging door deze bedrijven steeds verder teruggebracht. Er zijn geen knelpunten rond de bedrijven in de Rotterdamse haven bekend waarbij de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden overschreden.
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Transportbedrijf staakt ritten Engeland om verstekelingen»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de inzet is geweest van de regering in de afgelopen kabinetsperiode ten aanzien van de problematiek zoals geschetst in het genoemde artikel?
De Franse overheid heeft in het najaar van 2016 het kamp in Calais ontruimd en doet er volgens onze informatie nu alles aan om te voorkomen dat de situatie in Calais weer verslechtert.
Het kabinet volgt de situatie rondom Calais en de goederencorridors nauwlettend en wij hebben hierover contact met de buitenlandse collega’s en de betrokken brancheorganisaties.
Voor wat betreft de situatie binnen Nederland werken we als Nederlandse overheid met het bedrijfsleven al een aantal jaar samen om de veiligheid op en langs de weg te verbeteren.
Ook de Koninklijke Marechaussee en de politie hebben in het kader van het grens- en vreemdelingentoezicht de nodige maatregelen genomen, sinds juni 2015 wordt er onder andere intensiever gecontroleerd in Hoek van Holland en IJmuiden.
Welke afspraken zijn er op Europees niveau gemaakt om deze problemen tegen te gaan? Hoe zijn deze uitgevoerd?
De verstekelingenproblematiek in Calais en de gevolgen hiervan voor de Nederlandse transportsector hebben al geruime tijd de aandacht van het kabinet. Het kabinet heeft begrip voor de problemen die chauffeurs in Calais ondervinden.
Echter de veiligheidssituatie in Calais valt onder de verantwoordelijkheid van de Franse autoriteiten.
Het kabinet vraagt hiervoor regelmatig aandacht in de (geëigende) Europese gremia en in bilaterale contacten met Frankrijk.
Deelt u de mening dat er snel een Europese aanpak moet komen om de veiligheid van transporteurs te kunnen waarborgen? Zo ja, welke kansen ziet u? Zo nee, waarom niet?
De problematiek rond verstekelingen heeft de volle aandacht binnen Europa. Daarbij is ook aandacht voor de gevolgen die deze problematiek heeft voor de transportsector.
Bent u reeds in gesprek met de transportsector en verzekeringsmaatschappijen om te voorkomen dat door torenhoge premies de Nederlandse concurrentiekracht wordt verzwakt?
Er is over de situatie in Calais regelmatig overleg met de brancheorganisaties in het wegvervoer. Eventuele problemen met verzekeringsmaatschappijen zijn in dit overleg door deze organisaties nog niet opgebracht.
Het gebrek aan medische kennis bij sportverenigingen. |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Edith Schippers (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Voetbalverzorgers denken te laat aan hartprobleem»?1
Ja.
Is er beleid of zijn er landelijke richtlijnen ten aanzien van de medische kennis die aanwezig dient te zijn bij sportverenigingen? Zo ja, waar is dat te vinden? Zo nee, acht u het wenselijk dat er richtlijnen komen en zo ja, welke?
Er is geen landelijk beleid of wettelijke regels voor medische kennis bij sportverenigingen. Dit is in principe de verantwoordelijkheid van de sportbonden en de verenigingen zelf. Betaald voetbalorganisaties hanteren wel richtlijnen.
Voor fulltime werknemers van sportverenigingen is de Arbowet van toepassing. De werkgever dient ook voor een veilige werkplek te zorgen voor werknemers die minder dan 40 uur per week werken, op grond van Burgerlijk Wetboek, titel 2.
In trainersopleidingen wordt aandacht besteed te worden aan voorkomen en behandelen van blessures2.
Dienen trainers van (lagere) jeugdelftallen bijvoorbeeld in het bezit te zijn van een (kinder-)EHBO-diploma? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie antwoord 2.
De KNVB heeft aangegeven dat zij in het amateurvoetbal een verplichting daartoe niet realistisch vinden. Dit zou de beschikbaarheid van vrijwilligers verder onder druk zetten.
Bij hoeveel amateursportclubs zijn er automatische externe defibrillatoren (AED’s) aanwezig en hoeveel van deze AED’s zijn ook gecontroleerd?
Uit onderzoek van het Mulier Instituut blijkt dat in 2016 in totaal 44 procent van alle sportverenigingen een AED heeft. Zo heeft 82 procent van de grote verenigingen een AED-apparaat op de vereniging en bij kleine verenigingen is dit 27 procent. Daarnaast hebben veldsportverenigingen vaker een AED-apparaat dan zaalsporten.3
Uit een KNVB-enquête uit 2014 bleek 85 procent van de voetbalverenigingen in bezit van een AED. 80 procent hiervan werd regelmatig gecontroleerd.
Klopt het dat het niet verplicht is om een AED op een sportvereniging te hebben? Zo ja, deelt u de mening dat het hebben van een AED op een sportvereniging wenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Het is inderdaad niet wettelijk verplicht voor een sportvereniging om een AED te bezitten. Ik ben van mening dat het aanbeveling verdient dat bij sportaccommodaties zoveel mogelijk een AED beschikbaar is.
Kunt u een inschatting maken van het aantal amateursporters dat te maken krijgt met hartproblemen en bij welke sport dit risico het hoogst is? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet?
Nee. De Hartstichting, RIVM, CBS, NOC*NSF en VeiligheidNL hebben hierover geen specifieke gegevens noch is er een landelijke registratie van acute hartdood bij sport en/of voetbal. Het is mij hierdoor niet bekend wat het aantal sporters met hartproblemen is.
Worden sportverenigingen vanuit de overheid ondersteund bij het verlenen van basale medische zorg? Zo ja, hoe en zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De verslechterde positie van promovendi |
|
Zihni Özdil (GL) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de uitkomsten van de Monitor Arbeidsvoorwaarden Promovendi 2016 van het PNN?1
Ja. Vorig jaar hebben de leden Mei Li Vos en Kerstens (PvdA) mij naar aanleiding van de monitor 2015 soortgelijke vragen gesteld.
Herkent u de conclusie van de betreffende monitor, namelijk dat de arbeidsvoorwaarden van promovendi in Nederland zijn verslechterd de afgelopen jaren? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het beeld dat de arbeidsvoorwaarden van promovendi in Nederland zijn verslechterd, herken ik niet. De monitor waaraan u refereert betreft alleen de contractvorm en de aanstellingsduur. Andere arbeidsvoorwaarden worden daarin niet genoemd. De gegevens voor het onderzoek zijn afkomstig uit de vacatureteksten van Academic Transfer. Dit is de belangrijkste en grootste Nederlandse vacaturebank voor posities bij universiteiten, universitair medische centra en andere kennisinstellingen. Onduidelijk is of dit alle vacatures betreft. Ook valt op basis hiervan niets te zeggen over de afspraken die daadwerkelijk tussen een werknemer en een werkgever worden gemaakt.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat, zoals PNN concludeert, het percentage «dubieuze» aanstellingen (meestal contracten korter dan vier jaar, verplicht parttime en/of grote onderwijsbelasting) is toegenomen ten opzichte van 2015, van 10,1% naar 14,2%? Zo nee, waarom niet?
Universiteiten en hogescholen bieden arbeidsovereenkomsten of aanstellingen aan die in overeenstemming zijn met de wet en de universitaire collectieve arbeidsovereenkomst. Dat kan ook een dienstverband zijn van korter dan vier jaar of van minder dan 1 fte. Er is geen sprake van «dubieuze» contracten.
Uit navraag naar de praktijk is gebleken dat dienstverbanden die kleiner zijn dan 1 fte doorgaans in onderling overleg worden afgesloten tussen werkgever en werknemer. De dienstverbanden van drie jaar zijn over het algemeen een vervolg op een (tweejarige) research master of een masterthesis die de basis biedt voor een verdere promotie. Daarnaast zijn er promovendi die het promotietraject combineren met andere werkzaamheden.
Uit het rapport Promoveren werkt van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen2 blijkt overigens dat naast de gewone promotietrajecten behoefte bestaat aan andere vormen.
Ik ben van mening dat promotieonderzoek plaats moet vinden binnen de overeengekomen duur van het dienstverband. Het kan niet zo zijn dat met promovendi met een dienstverband een promotietraject wordt afgesproken dat alleen gerealiseerd kan worden met een forse tijdsinvestering van promovendi buiten de reguliere arbeidstijden.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat, zoals PNN concludeert, ten opzichte van 2015 er geen duidelijke verbetering zichtbaar is in de arbeidsvoorwaarden van promovendi? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de conclusie van PNN niet. Zoals bij vraag twee aangegeven is geen sprake van arbeidsvoorwaarden, maar van contractduur en omvang van het dienstverband. Het aantal promovendi met een vierjarig contract is volgens de PNN ongeveer gelijk gebleven. De overige aantallen schommelen enigszins. Ik vind deze aantallen te klein om daar conclusies aan te verbinden. Ook de vergelijking tussen slechts twee jaar, 2015 en 2016, is te gering om daaruit conclusies te trekken.
Het stelt mij overigens gerust dat net als in 2015 ook in 2016 ongeveer 90% van de vacatureteksten uit Academic Transfer een contract met een duur van vier jaar met een voltijdsdienstverband betreft. Hoewel dit geen 100% is, is dit een stap in de goede richting waarbij ik hoop dat het percentage nog zal toenemen.
Bent u van mening dat de aanbevelingen die het PNN heeft gedaan ter verbetering van de arbeidsvoorwaarden van promovendi, zouden moeten worden uitgevoerd? Zo nee, kunt u per voorgestelde aanbeveling aangeven waarom niet?2
Ik ben het met het PNN eens dat werving, selectie en vacaturevervulling transparant moeten zijn. Medezeggenschap en het sociaal jaarverslag vervullen hierbij een belangrijke rol en op de sites van DUO en de VSNU zijn cijfers beschikbaar.
De norm moet zijn dat promotietrajecten van promovendi in dienst van een universiteit binnen de reguliere werktijd afgerond kunnen worden. Over het algemeen is dat binnen vier jaar. Ik vind in aanvulling daarop ook maatwerk van belang. Zie daarvoor mijn antwoord bij vraag drie. Dat kan betekenen dat er in wederzijds overleg voor een andere combinatie van contractduur en omvang van het dienstverband wordt gekozen.
Universiteiten zorgen overigens al voor een vermindering van het aantal flexibele dienstverbanden. In de cao 2015–2016 hebben de universiteiten met werknemersorganisaties afgesproken om bij voorkeur te kiezen voor dienstverbanden voor onbepaalde tijd en het percentage tijdelijke dienstverbanden van vier jaar en korter terug te brengen.
In mijn Talentbrief (Kamerstuk 31 288 nr. 569) van 11 januari 2017 aan de Tweede Kamer komt het belang van onderwijs uitgebreid aan de orde. Dit belang werd vaak onderbelicht vanwege de druk die rust op wetenschappelijk onderzoek. Daarom pleit ik in mijn Talentbrief voor volwaardige loopbaanperspectieven voor onderwijs. Ook de universiteiten zijn daar voorstander van. De onderwijstaak van een promovendus kan in dat licht niet ten koste gaan van het promotieonderzoek. Ik heb geen signalen dat daarvan sprake is.
Welke (aanvullende) maatregelen bent u bereid te nemen om de arbeidsomstandigheden van promovendi te verbeteren?
De arbeidsomstandigheden van promovendi worden geregeld in de CAO voor de universiteiten. Ik heb daarop geen rechtstreekse invloed. Wel heb ik in mijn Talentbrief van 11 januari 2017 aan de Tweede Kamer aangegeven dat ik het belangrijk vind dat cao partijen hebben afgesproken om het arbeidsmarktperspectief van onderzoekers met een tijdelijk dienstverband te verbeteren, zowel binnen als buiten de universiteit.
Bent u bereid met het PNN en de Vereniging van Universiteiten (VSNU) in overleg te treden hoe de verslechterde arbeidsomstandigheden verbeterd kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven ben ik niet van mening dat sprake is van slechte of verslechterende arbeidsomstandigheden. Ik ben altijd bereid om met betrokkenen van gedachten te wisselen over de loopbaanperspectieven van promovendi.
Misstanden in Sri Lanka inzake adoptie |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u een eerste beeld schetsen van de analyse van de verdeling van de rollen en verantwoordelijkheden, het toezicht en de betrokkenheid van organisaties en personen ten tijde van de misstanden in Sri Lanka in de jaren ’80 inzake adoptie door Nederlandse ouders?
Interlandelijke adoptie is ontstaan vanuit particulier initiatief. De betrokkenheid van de Nederlandse overheid beperkt zich in de beginperiode tot een geschiktheidsonderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming en controle van de vereisten voor toelating van het adoptiekind tot Nederland door de vreemdelingenpolitie. De eerste wetgeving op het gebied van interlandelijke adoptie treedt in 1989 in werking. Hiermee wordt het vergunningenstelsel geïntroduceerd, waarmee het Ministerie van Justitie vergunningen aan adoptiebureaus kan verstrekken. Na wijziging van de wet omtrent adoptie in 1998 treedt Nederland toe tot het Haags Adoptieverdrag en daarmee wordt onder andere geregeld dat de Centrale autoriteit Interlandelijke Kinderaangelegenheden (Ca) toestemming geeft voor de opneming van een specifiek kind voor die adopties die plaatsvinden tussen staten die beide zijn aangesloten bij dat verdrag. Sinds 2014 geeft de Ca toestemming voor ieder kind dat interlandelijk wordt geadopteerd, wat inhoudt dat de Ca ook toestemming geeft voor adopties die plaatsvinden uit landen die niet zijn aangesloten bij het Haags adoptieverdrag.
Ik verwacht een nadere inventarisatie binnen enkele weken gereed te hebben. Hierin zal specifieker worden ingegaan op hoe de rollen en verantwoordelijkheden destijds geregeld waren. Ik zal uw Kamer daarover later dit jaar informeren.
Kunt u de stand van zaken ten aanzien van de in de brief1 van 31 januari 2017 aangekondigde maatregelen om de zorgvuldigheid en kwaliteit van adoptieprocedures te verbeteren toelichten?
In de brief van 31 januari 2017 is onder meer aangekondigd dat een actiever internationaal beleid zal worden gevoerd. Hier wordt inmiddels door de Ca invulling aan gegeven door onder andere actiever de contacten met landen van herkomst aan te gaan. Dit jaar heeft de Ca een werkbezoek gebracht aan Nigeria en begin november zal een werkbezoek aan China worden afgelegd. Tevens is de Ca actiever betrokken bij de contactontwikkelingen van de vergunninghouders.
De maatregelen met betrekking tot het normenkader en het toezicht hangen nauw samen met de voorgenomen wijziging van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie. Uw Kamer heeft het onderwerp interlandelijke adoptie 5 april 2017 controversieel verklaard. Hierdoor heeft nog geen debat met Uw Kamer kunnen plaatsvinden over de voornemens tot aanpassing van de wet met betrekking tot onder meer het toezicht op interlandelijke adoptie. In afwachting hiervan en van nadere beleidskeuzes door een volgend kabinet worden geen concrete stappen gezet ter uitwerking van deze wetswijziging.
De terugkeer van Nederlanders uit IS-gebied |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Stef Blok (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Nederlandse Jihadbruid in Syrië: «geen spijt van mijn tijd in het kalifaat»1, «NCTV: «Meer Nederlanders in IS heropvoedingskampen Syrië»»2 en «Rutte: «Uitgereisde Jihadisten kunnen beter sneuvelen»»?3
Ja.
Klopt de reactie van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV), zoals gesteld in de uitzending van Nieuwsuur van 20 september 2017, dat de Nederlandse autoriteiten Nederlandse uitreizigers uit IS-gebied of landen daar omheen niet helpen met hun terugkeer naar Nederland? Zo ja, klopt het dat Nederlandse terugkeerders niet geholpen worden met hun terugkeer, doordat de Nederlandse overheid hier niet om vraagt bij de autoriteiten waar deze personen zich op dat moment bevinden, zoals in het voorbeeld van de jihadiste in de eerder genoemde uitzending van Nieuwsuur?
De Nederlandse overheid biedt geen bijstand aan Nederlandse uitreizigers om het strijdgebied te verlaten. Wanneer een uitgereisde Nederlandse jihadist zich in persoon meldt bij een Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging, kan deze persoon daar vragen om consulaire bijstand. Per individu wordt de aanpak bepaald. Deze kan strafrechtelijk, inlichtingenmatig en/of bestuurlijk van aard zijn.
Hoe verhoudt de berichtgeving namens de NCTV in Nieuwsuur van 20 september 2017 zich tot de eerdere uitspraken van de NCTV in oktober 2016, namelijk dat Nederlanders in IS-gebied wel actief worden teruggehaald?
De NCTV heeft in oktober 2016 niet aangegeven dat Nederlanders in ISIS-gebied actief worden teruggehaald. De NCTV gaf wel aan dat de persoon waar het in de besproken casus om ging zich kon melden bij een Nederlandse vertegenwoordiging buiten het strijdgebied, en dat vervolgens de aanpak zou worden bepaald. Terugkeer naar Nederland onder begeleiding van de KMar is een van de mogelijkheden die in relatie tot deze casus benoemd is.
Kunt u helderheid bieden over welke activiteiten de Nederlandse autoriteiten wel of niet uitvoeren met betrekking tot het terughalen van Nederlandse burgers uit IS-gebied?
De Nederlandse autoriteiten halen geen Nederlandse burgers uit strijdgebied.
Kunt u helderheid bieden over in welke gevallen er wel of niet aan autoriteiten van andere landen wordt verzocht om terugkeer van een Nederlandse uitreiziger?
Per geval wordt de aanpak met betrekking tot terugkeerders bepaald. Indien het OM een uitreiziger internationaal heeft gesignaleerd (via Interpol of met een Europees Aanhoudingsbevel), kan aan het land waar de persoon wordt aangetroffen om uitlevering worden verzocht, indien Nederland daar een rechtshulprelatie mee heeft.
Deelt u de mening dat uitreizigers naar IS-gebied die mogelijk terroristische daden aldaar hebben gepleegd, in Nederland voor de rechter moeten komen en berecht moeten worden voor de mogelijke terreurdaden die zij hebben begaan? Zo ja, waarom wordt niet alles in het werk gesteld om deze mensen terug te halen en ze zo ook te kunnen berechten en bestraffen?
Ja, ik deel de mening dat uitreizigers naar strijdgebied die mogelijk terroristische daden aldaar hebben gepleegd, in Nederland voor de rechter moeten komen en berecht moeten worden voor de mogelijke misdaden die zij hebben begaan. In sommige gevallen kan de bescherming van de nationale veiligheid er echter om vragen te voorkomen dat iemand legaal kan terugkeren naar Nederland door het intrekken van diens Nederlanderschap. Per geval wordt de aanpak met betrekking tot terugkeerders bepaald. Deze kan strafrechtelijk, inlichtingenmatig en/of bestuurlijk van aard zijn. Daarbij worden belangen als door de vraagsteller genoemd, vanzelfsprekend afgewogen.
Deelt u de mening dat het niet terughalen van betreffende Nederlandse uitreizigers een zeker risico met zich meebrengt, daar deze mensen zich hiermee buiten het zicht van de autoriteiten kunnen bewegen en zo mogelijk in de toekomst een gevaar voor de Nederlandse en Europese samenleving kunnen vormen?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht 'Jankende jihadbruid hoort bij harde kern' |
|
Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Stef Blok (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Jankende jihadbruid hoort bij harde kern»?1
Ja.
Deelt u de mening dat iemand voor wie het leven in het kalifaat een grote leerschool was een grote dreiging vormt voor de veiligheid als zij terug zou komen? Zo nee, waarom niet?
Zoals de AIVD op 15 februari 2017 in de publicatie «Terugkeerders in beeld» heeft geschreven, kunnen uitreizigers die terugkeren uit het strijdgebied in Syrië en Irak een dreiging vormen voor de veiligheid in Nederland. Over individuele casussen doe ik geen uitspraak.
Deelt u de mening dat haar verlangen naar het kalifaat nooit een gevolg kan krijgen in Nederland en dat zij het beste naar Saoedi-Arabië, Iran, Yemen of een andere islamitische schurkenstaat kan gaan als ze zo graag onder strikte islamitische regels wil leven? Zo nee, waarom niet?
Over individuele casussen doe ik geen uitspraak.
Bent u bereid zorg te dragen voor het feit dat deze vrouw nooit, nooit meer een voet op Nederlandse bodem kan zetten en hoe gaat u dit zo spoedig mogelijk bewerkstelligen?
Over individuele casussen doe ik geen uitspraak.
Paspoortcontroles door luchtvaartmaatschappijen |
|
Ockje Tellegen (VVD), Madeleine van Toorenburg (CDA), Martijn van Helvert (CDA), Barbara Visser (VVD) |
|
Stef Blok (VVD), Sharon Dijksma (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de berichten «Geen ID nodig voor vliegen binnen EU»1 en «Zeker tien luchtvaartmaatschappijen checken de identiteit van hun passagiers niet»?2
Ja.
Kloppen de berichten dat als er geen bagage wordt ingecheckt bij vluchten binnen het Schengengebied, een passagier nooit een identiteitsbewijs hoeft te laten zien? Was u ervan op de hoogte dat er geen identiteitscontroles (meer) plaatsvinden op Nederlands luchthavens? Zo ja, hoe oordeelt u hierover? Zo nee, waarom niet?
Er moet onderscheid worden gemaakt tussen grenscontroles door de Koninklijke Marechaussee (KMar) en identiteitscontroles door luchtvaartmaatschappijen.
Bij een grenscontrole wordt de identiteit van de passagier vastgesteld en wordt een controle gedaan in de relevante databases, zoals het Schengen Informatie Systeem (SIS).
Het Schengenacquis regelt het vrije verkeer van personen tussen de 26 Schengenlidstaten. In het Schengenacquis is onder meer afgesproken dat grenscontroles alleen plaatsvinden aan de buitengrenzen van het Schengengebied. Dit is een van de fundamentele principes van het Schengenacquis.
Luchtvaartmaatschappijen kunnen passagiers wel verzoeken zich te legitimeren ten behoeve van een conformiteitscheck, bijvoorbeeld bij het inchecken van bagage. Bij een conformiteitscheck wordt bij vertrek enkel gecontroleerd of de naam op het identiteitsbewijs van de passagier overeenkomt met de naam op het vervoersdocument. Luchtvaartmaatschappijen zijn hiertoe echter niet verplicht en het is dus mogelijk dat de identiteit van reizigers niet wordt gecontroleerd op intra-Schengen vluchten. Bij een conformiteitscheck worden passagiers niet gecontroleerd in databases zoals het SIS.
Kunt u aangeven hoeveel luchtvaartmaatschappijen, actief op de Nederlandse luchthavens, de identiteit van hun passagiers niet checken? Kunt u daarbij aangeven om hoeveel passagiers het jaarlijks gaat? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 zijn luchtvaartmaatschappijen in Nederland niet verplicht een conformiteitscheck uit te voeren. Cijfers over hoeveel luchtvaartmaatschappijen de identiteit van hun passagiers controleren worden niet bijgehouden.
Wat vindt u van het feit dat er wel gecontroleerd wordt op bagage, maar dat de passagier die reist binnen het Schengengebied niet wordt gecontroleerd op het identiteitsbewijs? Deelt u het ongemakkelijke gevoel dat men zo nooit zeker weet wie er precies aan boord is? Deelt u tevens de zorgen dat hiermee de mogelijkheden om terroristen en andere personen die zich schuldig maken aan ernstige criminaliteit op te sporen en aan te pakken, niet benut kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2 zijn grenscontroles en de conformiteitscheck niet hetzelfde.
Gezien het huidige dreigingsbeeld ben ik het met u eens dat het wenselijk is ook zicht te krijgen op reizigers binnen het Schengengebied zonder dat dit ingaat tegen de fundamentele principes van het Schengenacquis. De nationale Passenger Name Records (PNR) wetgeving ter implementatie van de EU PNR richtlijn, die binnenkort naar uw Kamer zal worden gezonden, biedt hiervoor mogelijkheden. Ook acht ik het wenselijk om in geval van een calamiteit snel zekerheid te hebben over de identiteit van eventuele slachtoffers.
Voor de implementatie van de richtlijn, wordt een passagiersinformatie-eenheid (Pi-NL) opgericht die exclusief bevoegd is om de passagiersgegevens te verzamelen en analyseren ten behoeve van de bestrijding van terrorisme en zware criminaliteit. Ook voor intra-Schengen vluchten zullen passagiersgegevens vooraf worden geanalyseerd. Daarmee hebben de lidstaten een instrument om zicht te krijgen op de reisbewegingen van gekende en ongekende personen van wie op basis van de binnen wettelijke kaders uitgevoerde analyse, een dreiging uit gaat.
De PNR richtlijn biedt niet de mogelijkheid om te controleren of personen die een vervoersbewijs hebben gekocht ook daadwerkelijk gebruik maken van het vervoersbewijs en of passagiers in het vliegtuig reizen met een ticket op eigen naam. Dat is alleen na te gaan met een conformiteitscheck. Wanneer de nationale implementatie van de PNR richtlijn is voltooid kan Pi-NL passagiersgegevens verzamelen en analyseren, waaronder gegevens die verzameld worden bij een conformiteitscheck. Zodra de PNR richtlijn is geïmplementeerd is de conformiteitscheck van toegevoegde waarde voor het opsporen van terroristen of zware criminelen. Met de implementatie van de PNR richtlijn en een verplichte conformiteitscheck kan Pi-NL passagiersgegevens ontvangen van luchtvaartmaatschappijen van personen die daadwerkelijk aan boord van het vliegtuig zijn.
Voor extra-Schengenvluchten vindt er al een conformiteitscheck plaats door middel van grenscontroles, uitgevoerd door de KMar. In navolging van Frankrijk wordt door verschillende EU lidstaten, waaronder Nederland, de mogelijkheid onderzocht conformiteitschecks door luchtvaartmaatschappijen verplicht te stellen voor intra-Schengen vluchten die vanuit de lidstaat vertrekken. In deze verkenning wordt de impact van een conformiteitscheck van ca. 14 miljoen passagiers, die vanuit Nederland binnen het Schengengebied reizen, op het operationele proces van de luchtvaartsector meegenomen.
Wat zijn de (Europese) afspraken over identiteitsbewijscontroles bij vluchten binnen het Schengengebied? Welke partijen zijn precies waarvoor verantwoordelijk? Kunt u hierbij ingaan op de verdeling van verantwoordelijkheden tussen lidstaten, luchthavens, luchtvaartmaatschappijen en veiligheids- en handhavingsdiensten?
Identiteitscontroles ten behoeve van de Schengen buitengrenscontroles worden op de luchthavens uitgevoerd door de KMar. Bij deze grenscontrole wordt de identiteit vastgesteld en moet een check worden gedaan in de relevante databases zoals het Schengen Informatie Systeem (SIS). Sinds 7 april 2017 geldt dat deze checks niet alleen op derdelanders, maar ook op alle EU burgers moet worden uitgevoerd. In uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als er sprake is van een acute terroristische dreiging, kunnen Schengenlidstaten op basis van de Schengen Grens Code voor een bepaalde periode grenscontroles uitvoeren aan de binnengrenzen. De Europese Commissie heeft op 27 september jl. voorstellen gedaan om deze regels aan te passen en de maximale toegestane termijn te verlengen. De regering zal haar standpunt op deze voorstellen verwoorden in een BNC fiche aan uw Kamer.
Luchtvaartmaatschappijen, luchthavens en inlichtingen- en veiligheidsdiensten hebben geen rol bij de uitvoering van grenscontroles op Nederlandse luchthavens. Het staat luchtvaartmaatschappijen wel vrij om te controleren of de naam op het identiteitsbewijs van de passagier overeenkomt met de naam op het vervoersdocument. De EU lidstaten kunnen op basis van huidige Europese regelgeving luchtvaartmaatschappijen verplichten conformiteitschecks uit te voeren voor vluchten die vertrekken vanaf hun grondgebied naar andere lidstaten. In Frankrijk is de verplichting voor het uitvoeren van conformiteitchecks door luchtvaartmaatschappijen al enige tijd van kracht. Frankrijk beschikt tevens sinds enige jaren over nationale wetgeving voor het verzamelen van PNR-gegevens. Zoals toegelicht in antwoord op vraag 4 is een conformiteitscheck van toegevoegde waarde indien PNR wetgeving van kracht is. Frankrijk werkt momenteel aan de aanpassing van die wetgeving ten behoeve van de implementatie van de EU PNR richtlijn.
In welke gevallen kunnen er wel identiteitsbewijscontroles binnen het Schengengebied worden ingevoerd? Kunnen lidstaten binnen het Schengengebied hier een eigen afweging in maken? Zo ja, op welke gronden en zo nee, kunt u dan ingaan op de Franse situatie?
Zie antwoord vraag 5.
Welke regels, rollen en verantwoordelijkheden hebben luchtvaartmaatschappijen en luchthavens bij identiteitscontroles binnen het Schengengebied? Wat kunnen zij precies controleren?
Zie antwoord vraag 5.
Welke afspraken zijn er met vliegtuigmaatschappijen en Nederlandse luchthavens gemaakt over de noodzaak om identiteitsbewijscontroles uit te voeren op vluchten binnen het Schengengebied? Welke eigen afwegingen kunnen zij hierin maken om al dan niet over te gaan tot identiteitsbewijscontroles? Wat is de taakverdeling tussen de Marechaussee en luchtvaartmaatschappijen bij de identiteitscontrole van luchtvaartpassagiers?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat indien luchtvaartmaatschappijen het identiteitsbewijs controleren om te zien of die overeenkomt met de naam op de boardingpass, zij een boete kunnen krijgen? Zo nee, wat zijn dan de regels? Zo ja, hoeveel boetes zijn er in 2016 en 2017 uitgedeeld?
In Nederland staat het luchtvaartmaatschappijen vrij het identiteitsbewijs van een passagier te controleren om te checken of deze overeenkomt met de naam op het vervoersbewijs. Indien zij dit doen kunnen zij hiervoor geen boete krijgen.
Welke mogelijkheden zijn er om vliegtuigmaatschappijen ertoe te bewegen dat zij de identiteit van hun passagiers altijd moeten controleren, zoals in Frankrijk gebeurt? Welke consequenties brengt dat met zich mee en welke meerwaarde kan dat opleveren? Welke rol speelt het huidige dreigingsniveau hierin?
Zie antwoord vraag 5.
Welke afspraken gelden er precies voor vluchten buiten het Schengengebied inzake identiteitscontroles? Welke partijen zijn precies waarvoor verantwoordelijk? Kunt u hierbij ingaan op de verdeling van verantwoordelijkheden tussen lidstaten, luchthavens, luchtvaartmaatschappijen en veiligheids- en handhavingsdiensten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe ziet u het spanningsveld tussen het nemen van maatregelen om de identiteit te controleren om de veiligheid te borgen en het recht tot vrij reizen binnen het Schengenverdrag? Wat zijn de mogelijkheden om door middel van identiteitscontroles op luchthavens zicht te houden op bewegingen van personen die in beeld zijn van de veiligheidsdiensten? Wat zijn hiervan de consequenties voor de overheid, luchthaven en luchtvaartmaatschappijen? En welke andere mogelijkheden zijn er als identiteitscontroles niet tot de opties behoren?
Het vrij verkeer van personen en de mogelijkheid om vrij te reizen binnen het Schengengebied is een groot goed en van groot economisch belang voor Nederland. Systematische grenscontroles aan alle binnengrenzen zouden grote consequenties hebben voor de mobiliteit en de Nederlandse economie. Ik ben met u eens dat er in deze tijd, waarin de veiligheid onder druk staat, sprake is van een spanningsveld. Daarom ben ik er voorstander van om op andere manieren, die minder hinderlijk zijn voor de reiziger, toch zicht te hebben op wie ons land binnenkomt of verlaat. De wetgeving die nu wordt geïmplementeerd biedt de mogelijkheid daartoe. Wanneer de PNR richtlijn is geïmplementeerd hebben relevante overheidsdiensten meer mogelijkheden om de reisbewegingen van verdachte personen te detecteren. Conformiteitschecks kunnen dan helpen bij het vaststellen of een verdacht persoon daadwerkelijk gebruikt maakt van het gekochte vervoersbewijs en of passagiers in het vliegtuig reizen met een ticket op eigen naam.
Welke rol speelt de implementatie van de Europese richtlijn inzake het gebruik van passagiersgegevens (Europees PNR) om de geconstateerde problemen op te lossen? Wanneer is de implementatie voorzien? Welke afspraken zijn hier binnen Europa over gemaakt? Op welke wijze wordt de richtlijn in Nederland geïmplementeerd en in hoeverre zijn luchtvaartmaatschappijen hierbij betrokken?
De implementatie van de PNR richtlijn biedt de mogelijkheid reisbewegingen van verdachte personen of personen met risicoprofielen te detecteren. De richtlijn moet 25 mei 2018 geïmplementeerd zijn. De luchtvaartmaatschappijen zijn reeds enige tijd betrokken bij de voorbereiding van de implementatie. Op deze manier wordt getracht de impact op de luchtvaartmaatschappijen te minimaliseren. Daartoe wordt nauw samengewerkt en houden alle lidstaten zich aan de overeengekomen afspraken voor de transmissie van de gegevens aan de passagiersinformatie-eenheden van de lidstaten.
Ernstige bedreigingen en onrechtmatig geweld door het Israëlische leger tegen Palestijnse burgers |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat een commandant van het Israëlische leger, die optreedt onder het pseudoniem «Captain Nidal», een 22-jarige Palestijn telefonisch heeft laten weten dat hij in aanwezigheid van zijn moeder zal worden doodgeschoten, en dat deze Palestijn twee dagen later bij een gerichte operatie van het Israëlische leger met zeven kogels is neergeschoten en daarbij zo zwaar gewond is geraakt dat hij is overleden?1
Ja.
Heeft u kennis genomen van eerder onderzoek van de Palestijnse vluchtelingenorganisatie Badil, waaruit bleek dat dezelfde «Captain Nidal» bij invallen, arrestaties en ondervragingen jongeren uit diverse Palestijnse vluchtelingenkampen met invaliditeit en verminkingen heeft gedreigd, met uitspraken als «ik zal alle jongeren van het kamp invalide maken»?2 Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Het kabinet is bekend met het feit dat er veel meldingen gemaakt worden van dreigingen die afkomstig zouden zijn van een zekere «Captain Nidal». Het kabinet beschikt over onvoldoende informatie om uitspraken te doen over het al-dan-niet bestaan van «Captain Nidal».
Klopt het dat cijfers van de Verenigde Naties aantonen dat het Israëlische leger per week gemiddeld ruim veertig invallen pleegt in Palestijnse steden, dorpen en vluchtelingenkampen? Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Uit cijfers van de VN blijkt dat Israël in 2017 tot dusverre gemiddeld per twee weken 87 opsporings- en arrestatieoperaties uitvoert in de Westelijke Jordaanoever, inclusief Oost Jeruzalem. In 2016 waren dat 95 operaties per twee weken. In de Oslo Akkoorden hebben Israël en de PLO afspraken gemaakt over verantwoordelijkheden met betrekking tot de veiligheid op de Westelijke Jordaanoever, waarbij de Palestijnse politie, overeenkomstig de bepalingen van de Akkoorden en de bijlagen daarbij, verantwoordelijk is voor het handhaven van de openbare orde in Area A. Ook Israël heeft op basis van de Akkoorden bepaalde bevoegdheden en verantwoordelijkheden. Tevens is Israël verantwoordelijk voor de handhaving van openbare orde in Oost-Jeruzalem.
Wat is uw reactie op de conclusie van Badil dat dergelijke invallen geen toevallige incidenten zijn, maar «het resultaat van een systematisch beleid van het Israëlische leger dat erop gericht is verzet te onderdrukken, de Palestijnse jeugd te terroriseren en haar blijvend te verwonden, en/of substantiële schade toe te brengen aan het fysieke en psychische welzijn van Palestijnse jongeren»?3
De behandeling van Palestijnse kinderen door Israël is een bron van grote zorg. De Nederlandse regering hecht aan de strikte naleving van de toepasselijke internationaalrechtelijke bepalingen. Dat wordt in multilaterale fora en in bilaterale contacten met Israël uitgedragen. Nederland speelt een voortrekkersrol bij de bescherming van de rechten van minderjarige Palestijnen in Israëlische detentie. Ook is Nederland chef de file voor de EU-ambassades in Tel Aviv voor de bescherming van de rechten van deze kwetsbare groep. Zie ook het verslag van het Algemeen Overleg van 26 mei 2016, Kamerstuk 23 432, nr. 440.
Bent u bereid de Israëlische autoriteiten om een officiële reactie te vragen op de hierboven genoemde beschuldigingen tegen de commandant die schuilgaat achter het pseudoniem «Captain Nidal» en de Kamer daarover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet beschikt over onvoldoende informatie om het bestaan van «Captain Nidal» te kunnen verifiëren of om een oordeel te kunnen geven over de beschuldigingen waarnaar in deze vraag wordt verwezen. Dit neemt niet weg dat het kabinet in contacten met Israël zal blijven aandringen op strikte naleving van het internationaal recht, waaronder humanitair oorlogsrecht en mensenrechten en zal oproepen om specifieke misstanden of incidenten te onderzoeken.
Klopt het dat Israël als militaire bezettingsmacht en volgens internationale mensenrechtenverdragen geen geweld tegen Palestijnen mag gebruiken, tenzij het een laatste redmiddel is dat proportioneel wordt aangewend in reactie op een directe dreiging? Zo ja, in welke mate handelt Israël volgens u in bezet Palestijns gebied in overeenstemming met deze verplichtingen?
Op basis van het bezettingsrecht, dat onderdeel uitmaakt van het humanitair oorlogsrecht, is Israël als bezettende mogendheid verplicht de openbare orde en het openbare leven in het bezette gebied zo veel als mogelijk te herstellen en te verzekeren. Dit sluit de mogelijkheid van geweldgebruik niet uit, mits voldaan wordt aan de voorwaarden van noodzakelijkheid en proportionaliteit.
Het kabinet roept Israël op terughoudend te zijn met het gebruik van geweld en verwacht van Israël dat ieder geweldsgebruik proportioneel is. Het kabinet spreekt Israël geregeld aan op de verplichting proportioneel te handelen.
Deelt u de mening dat de internationale gemeenschap alles in het werk moet stellen om Israël te bewegen onrechtmatig geweld tegen Palestijnse burgers te staken? Zo ja, welke concrete initiatieven gaat u in dat verband ontplooien, ook op EU-niveau, die verder gaan dan rituele kritiek die vrijblijvend in het contact met Israëlische autoriteiten wordt geuit? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ieder geweldsgebruik dat niet in overeenstemming is met de voorwaarden van noodzakelijkheid en proportionaliteit moet worden vermeden. Het kabinet spreekt Israël hier geregeld op aan. Dat gebeurt ook in EU-verband, mede op het initiatief van Nederland. Nederland steunt diverse Israëlische en Palestijnse mensenrechtenorganisaties, die zich sterk maken voor de bescherming van de rechten van Palestijnse burgers. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat Israël, als het doorgaat met het al dan niet opzettelijk toebrengen van ernstig fysiek en psychisch letsel aan Palestijnse burgers, onder wie veel kinderen en jongeren, zijn status als «bevriende natie» verliest en het voor het kabinet onhoudbaar wordt deze status te handhaven? Zo nee, waarom niet?|
Nee. Het kabinet dringt bij Israël aan op terughoudendheid met het gebruik van geweld en spreekt Israël geregeld aan op de verplichting proportioneel te handelen. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Nederlandse truckers die niet meer naar Engeland rijden vanwege agressie door verstekelingen |
|
Jasper van Dijk (SP), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Truckers rijden niet meer naar Engeland»?1
Ja.
Herkent u zich in het beeld dat transportondernemingen in Nederland niet meer naar Engeland rijden vanwege agressie door verstekelingen? Zo ja, kunt u bij benadering aangeven om hoeveel bedrijven het gaat en wat de economische schade voor Nederland als transportland is? Zo nee, waarom niet?
Volgens de mij op dit moment beschikbare informatie is er geen sprake van een algemeen beeld dat transportondernemingen in Nederland niet meer naar Engeland rijden vanwege agressie door verstekelingen. Ik blijf echter in contact met Transport en Logistiek Nederland om de ontwikkelingen te monitoren.
Bent u ook van mening dat truckers binnen de Europese Unie veilig hun lading van A naar B moeten kunnen brengen? Zo ja, wat heeft u binnen de Europese Unie ondernomen om de veiligheid van vrachtwagenchauffeurs te garanderen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de veiligheid van chauffeurs altijd zoveel als mogelijk verzekerd moet worden. Binnen de geëigende Europese gremia vraagt het kabinet regelmatig aandacht voor de problematiek rond verstekelingen op vrachtwagens.
Bent u op de hoogte van de brief die Europarlementariërs Agnes Jongerius (PvdA) en Dennis de Jong (SP) naar u en uw Franse en Belgische ambtgenoten hebben gestuurd over het toenemende aantal incidenten op de route naar Calais?2
Ja, ik ben van deze brief op de hoogte.
Kunt u aangeven wat u met de oproep van de Europarlementariërs heeft gedaan of gaat doen?
In de brief wordt onder andere opgeroepen om samen met alle betrokkenen meer beveiligde parkeerplaatsen te realiseren en het beveiligingsniveau van reeds bestaande parkeerplaatsen te verbeteren.
De rijksoverheid werkt samen met bedrijfsleven al een aantal jaar samen om transportcriminaliteit aan te pakken. Mede door deze samenwerking kon recent een criminele bende worden opgepakt. De samenwerking wordt in de komende tijd voortgezet. De aandacht voor veilige parkeerplaatsen is er: Rijkswaterstaat stimuleert, in samenwerking met andere overheden, de totstandkoming van een netwerk van beveiligde truckparkings langs de goederencorridors. Ik ben van mening dat ernaar gestreefd moet worden een dergelijk netwerk binnen heel Europa te realiseren. Het is daarom goed dat er met Europees geld een studie wordt uitgevoerd naar de wensen op het terrein van beveiligd parkeren, naar het beter aan laten sluiten van vraag en aanbod en het ontwikkelen van een integraal beleidskader. Daarnaast zijn er middelen beschikbaar uit het CEF fonds (Connecting Europe Facility). Op dit fonds kunnen geïnteresseerden zich inschrijven, dus ook exploitanten van beveiligde parkeerplaatsen. Die financiering kan worden gebruikt voor het upgraden van het veiligheidslevel op bestaande parkeerplaatsen, de bouw van nieuwe parkeerplaatsen, studies naar wenselijkheid en haalbaarheid van beveiligde parkeerplaatsen en het optimaliseren van gebruik van beveiligde parkeerplaatsen door informatievoorziening of slim gebruik van data. Waar nodig zullen – zoals in het verleden eerder is gebeurd – kansrijke Nederlandse inschrijvingen op dit fonds beleidsmatig worden gesteund.
Hebt u contact met chauffeurs en hun vertegenwoordigers om deze problematiek te bespreken en van hen oplossingsmogelijkheden te horen? Zo ja, wat zijn de uitkomsten van deze gesprekken? Zo nee, waarom niet?
Over de problematiek rond verstekelingen in vrachtwagens en de situatie in Calais heb ik regelmatig met Transport en Logistiek Nederland (TLN). Via TLN worden ook de problemen die chauffeurs ondervinden aan mij doorgegeven.
Onlangs is mij een petitie aangeboden met als onderwerp «Geweld tegen chauffeurs» namens een groot aantal chauffeurs. Ik heb over de in deze petitie geuite zorgen contact gehad met de initiatiefnemers van de petitie en hen gevraagd om met concrete ideeën te komen om de door hen gesignaleerde problemen aan te pakken.
De zorg voor zieken en mensen met een beperking in AZC’s |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «doodzieke Amir (10) mag nog niet terug naar zijn ouders in Emmen»?1
Ja. Zoals u weet ga ik niet in op individuele zaken. Ik zal uw vragen daarom in algemene zin beantwoorden. Ook de vragen die zien op de individuele omstandigheden van Amir en zijn ouders.
Wat is het beleid omtrent het verblijf van asielzoekers en/of statushouders die dermate ernstig ziek zijn en/of een zodanige beperking hebben dat de zorgvoorzieningen in of rond asielzoekerscentra (azc’s) onvoldoende zijn? Wat is hierbij de positie van eerstegraads familieleden en/of partners met wie gezamenlijk wordt verbleven?
Wanneer de zorgvoorzieningen in of rond de asielzoekerscentra niet voldoende zijn voor een ernstig zieke of beperkte bewoner, zijn er verschillende mogelijkheden:
In welke mate zijn azc's geschikt voor de opvang van ernstig zieken en mensen met een beperking? Op welke begeleiding kunnen personen met een beperking rekenen? In welke mate zijn de voorzieningen voor personen met een beperking binnen azc's in lijn met het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap?
De opvangvoorzieningen van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) zijn er op (in)gericht om asielzoekers zo goed mogelijk op te vangen. Hierbij is ook rekening gehouden met mensen met een medische aandoening of een beperking. Zo kent het COA speciale woonunits die geschikt en ingericht zijn voor minder validen.
Verder hebben asielzoekers recht op vergelijkbare medische zorg als ingezetenen van Nederland. Net als in de reguliere gezondheidszorg kunnen asielzoekers in bepaalde situaties gebruik maken van thuiszorg, verpleging, verzorging, of aanspraak maken op hulpmiddelen en gelden de volledige aanspraken zoals opgenomen in de Regeling Zorg Asielzoekers.
Het COA is echter geen zorginstelling. Daar waar de zorgvraag het niet toelaat dat een asielzoeker (nog langer) op een asielzoekerscentrum verblijft wordt gezocht naar een zorginstelling, zoals een verzorgingshuis of een verpleeghuis, waar de zorg geboden kan worden die nodig is.
De voorzieningen voor personen met een beperking binnen azc’s zijn in lijn met het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap.
Wordt bij de voorzieningen en begeleiding van personen met een beperking binnen azc's onderscheid gemaakt tussen personen mét en zonder verblijfsstatus? Zo ja, waarin uit zich dit onderscheid?
Nee er wordt binnen de opvang geen onderscheid gemaakt in de voorzieningen en begeleiding tussen mensen met en zonder verblijfsstatus.
Kunt u aangeven waarom het in het geval van Amir noodzakelijk is geweest om een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing toe te passen? Waren de ouders niet bereid om externe behandeling te accepteren?
Als de Raad voor de Kinderbescherming de situatie waarin een kind verblijft zeer zorgelijk vindt, kan de Raad, indien de Raad van mening is dat de maatregel noodzakelijk is om een acute en ernstige bedreiging weg te nemen, de rechter verzoeken om een voorlopige ondertoezichtstelling. Een verzoek om voorlopige ondertoezichtstelling kan gepaard gaan van een verzoek om uithuisplaatsing indien dit in het belang is van de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De ouders worden door de raadsonderzoeker in principe vooraf op de hoogte gesteld van het verzoek om een voorlopige ondertoezichtstelling.
Kunt u verklaren waarom het zo lang duurt (al een jaar) voordat aan het gezin van Amir een woning wordt toegewezen die geschikt is voor een gezin met een kind met een beperking?
Als een gezin een verblijfsvergunning heeft gekregen, gaat de gemeente op zoek naar passende huisvesting voor het gezin. Er kunnen diverse redenen zijn, zoals omvang van het gezin of specifieke voorzieningen in een huis, waardoor het vinden van passende huisvesting meer tijd kost. Zolang geen passende woning is gevonden wordt het gezin opgevangen in een opvanglocatie van het COA.
Hoeveel statushouders wachten momenteel op een aangepaste woning en wat is de gemiddelde wachttijd?
Het exacte aantal vergunninghouders dat wacht op een aangepaste woning is niet beschikbaar. De streeftermijn voor uitplaatsing van vergunninghouders is 3 ½ maand na vergunningverlening, maar deze termijn wordt lang niet altijd behaald. Hoe lang het duurt voordat een vergunninghouder met een bijzondere woonbehoefte uitstroomt, kan per individueel geval verschillen en is afhankelijk van een aantal factoren, zoals gezinssamenstelling, de aard van de lichamelijke of medische beperkingen én de regio van huisvesting. Zeker waar het huisvesting betreft van vergunninghouders die een aangepaste woning behoeven, kan het zoeken naar passende woonruimte langer duren dan de streeftermijn.
Welke plicht rust er op gemeenten om bij toewijzing van een statushouder met een bijzonder woonbehoefte hierin te voorzien en te begeleiden? In welke mate is volgens u aan deze plicht voldaan in het geval van Amir en zijn familie?
Vergunninghouders hebben bij de toewijzing van passende woonruimte dezelfde rechten en plichten als Nederlandse woningzoekenden. En dus ook recht op dezelfde vormen van begeleiding, medische of maatschappelijke ondersteuning of aanpassing van de woning. Het is aan het oordeel van de gemeente of een woning in het individuele geval passend is. Het COA en ook ik treden niet in deze bevoegdheid.
Het bericht ‘Geldverstrekkers huiverig bij nieuwe hypotheek ouderen’ |
|
Erik Ronnes (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Geldverstrekkers huiverig bij nieuwe hypotheek ouderen»?1
Ja.
Herkent u het signaal van banken, dat ze meer gebruik maken van de mogelijkheden tot maatwerk bij de verstrekking van hypotheken als dat de klant helpt?
Voor de zomer heb ik de Kamer geïnformeerd over de resultaten van het platform maatwerk middels een Kamerbrief en bijgevoegd rapport2. Op basis van een enquête is in kaart gebracht hoe vaak kredietverstrekkers gebruik maken van de mogelijkheden om af te wijken van de inkomensnormen zoals opgenomen in de Regeling hypothecair krediet. Deze mogelijkheden om af te wijken, stelt de kredietverstrekker in staat om maatwerk te leveren wanneer dit in een individuele situatie verantwoord is. In welke mate kredietverstrekkers gebruik maken van de mogelijkheid om af te wijken, verschilt sterk per kredietverstrekker. De organisatie, scope, business model en ambities van de kredietverstrekker zijn bepalend voor de mate waarin maatwerk wordt toegepast. Een deel van de kredietverstrekkers kiest er bewust voor om geen gebruik te maken van de mogelijkheden om af te wijken van de inkomensnormen. Onder kredietverstrekkers en hypotheekadviseurs werd in 2015 en de eerste helft van 2016 ongeveer in 3,5% van de gevallen afgeweken van de inkomensnormen in de Regeling hypothecair krediet. Het hoogste percentage hypotheken dat was verstrekt door gebruik te maken van een zogenaamde «explainbepaling» bij een kredietverstrekker was 6% in de eerste helft van 2016. Ik herken de signalen dat sommige kredietverstrekkers momenteel bekijken hoe zij de uitkomsten van het platform kunnen vertalen in hun acceptatiebeleid.
Herkent u ook het signaal van hypotheekadviseurs, die stellen dat banken in de praktijk juist nog erg terughoudend zijn?
Ik herken dit. In de enquête die is gehouden bij het platform maatwerk onder hypotheekadviseurs gaven zij ook het signaal dat kredietverstrekkers terughoudend zijn. Dit betreft niet specifiek de banken. Een deel van de kredietverstrekkers kiest er vanwege hun businessmodel bewust voor om geen maatwerk aan te bieden. Zo kunnen digitalisering en standaardisering leiden tot efficiëntere hypotheekverstrekking met lagere kosten voor de consument, maar ook het aanbieden van maatwerk bemoeilijken. Daarnaast kunnen maatwerkhypotheken een hoger risicoprofiel hebben en minder eenvoudig te financieren zijn op de internationale kapitaalmarkt dan standaardproducten. Aanbieders maken een bewuste keuze over welk type hypotheken of doelgroepen zij bedienen. Uit de enquête kwam naar voren dat van de ingediende explains door hypotheekadviseurs ongeveer 70 procent is gehonoreerd. Overigens gaan ook hypotheekadviseurs verschillend om met maatwerk. De ene hypotheekadviseur is eerder bereid om tijd te investeren om richting de kredietverstrekker te motiveren waarom maatwerk voor de individuele klant passend is dan de andere hypotheekadviseur.
Aan de hand van verschillende casussen is tijdens het platform maatwerk besproken welke knelpunten er zijn met betrekking tot het toepassen van maatwerk. In de Kamerbrief zijn de oplossingen bij de gesignaleerde knelpunten beschreven. Overigens bleek bij het bespreken van een aantal casussen dat kredietverstrekkers terecht terughoudend zijn in de verstrekking van hypotheken omdat in deze gevallen het verstrekken van een hypotheek niet verantwoord is. Het vertalen van deze uitkomsten door kredietverstrekkers in hun acceptatiebeleid vergt bovendien enige tijd.
Herkent u ook het signaal van de Autoriteit Financiele Markten (AFM) die stelt dat de regels voor maatwerk helder zijn?
De Regeling hypothecair krediet biedt kredietverstrekkers ruimte om bij individuele huishoudens middels maatwerk van de inkomensnormen af te wijken. Maatwerk is toegestaan mits goed onderbouwd en gedocumenteerd wordt waarom het verantwoord is om van de inkomensnormen af te wijken en de aanleiding om af te wijken een bestendige situatie is (de zogenaamde «explainbepaling»). Deze «explainbepaling» in de regelgeving is open geformuleerd. Hierdoor kunnen kredietverstrekkers in uiteenlopende situaties maatwerk bieden. Het is aan de kredietverstrekker en hypotheekadviseur om te beoordelen of het krediet verantwoord is.
Tijdens het platform maatwerk gaf een deel van de kredietverstrekkers en hypotheekadviseurs aan dat zij in bepaalde situaties onzeker zijn of de onderbouwing voor maatwerk voldoende is. De AFM heeft daarom verduidelijkingen gepubliceerd die inzicht geven in de wijze waarop verantwoord individueel maatwerk kan worden geboden3. Kredietverstrekkers en hypotheekadviseurs hebben aangegeven dat deze verduidelijkingen meer inzicht geven wanneer maatwerk kan worden toegepast. De verduidelijkingen zijn vooraf getoetst bij enkele kredietverstrekkers en zij geven aan deze goed werkbaar te vinden.
Het Rijk en de AFM hebben de afgelopen jaren regelmatig gewezen op de mogelijkheden om maatwerk te bieden. Ook heeft de AFM de sector regelmatig opgeroepen om in gesprek te gaan met de toezichthouder als hij belemmeringen ondervindt bij het verlenen van maatwerk.
Hoe kan het dat banken, hypotheekadviseurs en de AFM in de media toch zo verdeeld lijken te zijn, terwijl hiervoor juist de «maatwerktafel» in het leven was geroepen? Kunt u uitleggen wat hier precies mis gaat?
Tijdens het platform maatwerk zijn enkele belemmeringen geconstateerd in de hypotheekverstrekking aan met name senioren en starters. De AFM heeft op verzoek van kredietverstrekkers eerdergenoemde verduidelijkingen gepubliceerd. Het vertalen van de uitkomsten van platform maatwerk naar het concrete acceptatiebeleid van een kredietverstrekker kost tijd. Ten minste één kredietverstrekker heeft tot nu toe naar aanleiding van de resultaten van het platform maatwerk het acceptatiebeleid rond senioren aangepast. De komende periode zal ik monitoren hoe de resultaten vertaald worden naar de praktijk. Tijdens toekomstige bijeenkomsten van het platform zal verder het gebruik van maatwerk en het effect van de overeengekomen oplossingen worden besproken.
Klopt het dat momenteel onduidelijk is hoeveel speelruimte banken mogen gebruiken bij het toepassen van maatwerk? Zo nee, bent u bereid om (eventueel via de maatwerktafel) hier meer duidelijkheid in te verschaffen?
Zie antwoord vraag 4.
Toetst de AFM momenteel ook of banken terecht afzien van de mogelijkheid om gebruik te maken van meer maatwerk? Zo nee, zou dit een goede maatregel kunnen zijn om banken te prikkelen maatwerk vaker toe te passen?
Kredietverstrekkers hebben ter bescherming van de consument de wettelijke verplichting om overkreditering te voorkomen. De AFM ziet daar op toe. Doel is het voorkomen van betalingsproblemen en restschulden bij consumenten. Er bestaat geen verplichting voor kredietverstrekkers om krediet te verstrekken of gebruik te maken van de afwijkingsmogelijkheden in de Regeling hypothecair krediet. Aanbieders hebben een eigenstandige verantwoordelijkheid om te beoordelen of kredietverlening aan een consument verantwoord is en zij kunnen om verschillende redenen besluiten om af te zien van maatwerk. Zo zijn er kredietverstrekkers die de hypotheekverstrekking sterk gestandaardiseerd hebben wat kan leiden tot lagere kosten voor de consument, maar ook het aanbieden van maatwerk lastiger maakt. Een verplichting tot maatwerk zal bij aanbieders weer leiden tot hogere kosten die doorberekend worden aan de consument.