Locatiebepalingen bij 112 meldingen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Is het waar dat Apple heeft aangekondigd Advanced Mobile Location (AML) te gaan toestaan? Zo ja, wat betekent dit in de besluitvorming van locatiebepaling bij 112-meldingen?
Ja, Apple heeft op 24 januari jl. aangekondigd dat dit voorjaar bij de nieuwe softwareversie iOS 11.3 AML ondersteund wordt. 1 Dit maakt het mogelijk dat de noodhulpdiensten na de implementatie van de AML oplossing in bijna alle gevallen kunnen beschikken over de meest nauwkeurige locatie-informatie. Met het beschikbaar stellen van AML door Apple wordt het bereik aanzienlijk vergroot (van 50% naar meer dan 95% van de noodoproepen). Dit sterkt mij in mijn voornemen om te starten met de implementatie van AML, bij voorkeur nog dit jaar. Met de Staatssecretaris van Economisch Zaken en Klimaat zal ik bezien in hoeverre ook aanpassing van de regelgeving voor de locatiebepaling bij 112-oproepen aan de orde is voor Mobiele Netwerk Operators (MNO’s), op basis van het nieuwe Europese regelgevende kader voor elektronische communicatie.2 Verwachting is dat de lopende onderhandelingen over deze regelgeving tussen de Raad en het Europees parlement in juni zijn afgerond.
Gelden de belemmeringen waardoor AML-locatiebepaling in 112-meldingen in Nederland nog niet is geregeld, ook in de dertien omliggende landen waar wel sprake is van deze locatiebepaling op basis van Android Emergency Location Service (ELS)? Zo ja, waarom is daar dan toch die locatiebepaling ingevoerd? Zo nee, waarom gelden die belemmeringen daar niet?
De politie heeft geen informatie over de wijze waarop omliggende landen de noodzakelijke randvoorwaarden hebben ingevuld voor de invoering van locatiebepaling op basis van ELS. Voor alle landen geldt uiteraard dat AML op dit moment slechts beschikbaar is voor telefoons op basis van Android software, en ieder land maakt hierin zijn eigen afweging. In Nederland is ervoor gekozen om zorgvuldig te onderzoeken wat de randvoorwaarden zijn waaronder AML kan worden ingevoerd. Dit is uitgewerkt in het reeds aan uw Kamer toegezonden TNO-rapport.4
De randvoorwaarden die de politie moet realiseren betreffen aanpassingen in de 1-1-2 infrastructuur en in de regionale meldkamers. Eén van deze randvoorwaarden wordt voor de zomer van 2018 gerealiseerd met de vernieuwing van de technische infrastructuur van 1-1-2. Als deze vernieuwing succesvol is verlopen kan gestart worden met de implementatie van AML. Om AML in 2018 succesvol te kunnen implementeren is de medewerking van de MNO’s randvoorwaardelijk. De politie heeft in 2017 met de MNO’s eerste verkennende gesprekken gevoerd over AML en binnenkort wordt nader overleg gevoerd met de MNO’s over de randvoorwaarden en tijdslijnen voor implementatie van AML in hun systemen.
De planning, organisatie en inhoudelijke vraagstukken van het project waarbinnen subsidie kon worden aangevraagd, sloot echter niet aan op de behoefte van Nederland. Het ontbreken van een subsidieaanvraag heeft in die zin geen relatie met de voorgenomen invoering van AML in Nederland in 2018.
Hoe komt het dat u aangeeft goede contacten te hebben met de European Emergency Number Association (EENA), terwijl de EENA kritiek heeft op het feit dat locatiebepalingen in Nederland nog niet sluitend is geregeld? Welke contacten zijn er in het verleden met de EENA geweest?
EENA is een NGO in Brussel die de belangen van het alarmnummer 1-1-2 in Europa onder de aandacht brengt en vele activiteiten ontplooit om de belanghebbende organisaties met elkaar in contact te brengen en nieuwe ontwikkelingen te initiëren. Ik onderschrijf deze doelstelling en vanuit de politie wordt actief en veelvuldig meegewerkt aan deze doelstellingen. In 2016 heeft over de invoering van AML een eerste informatiesessie plaatsgevonden waar ook de EENA vertegenwoordigd was. Hierover is hierna regelmatig gecommuniceerd met de medewerkers van EENA zoals in de maandelijkse door EENA georganiseerde internationale (tele)conferences, waarin ontwikkelingen worden gedeeld.
Welke rol spelen privacyoverwegingen bij de implementatie van locatiebepaling in 112? Gaat u een Data Protection Impact Assessment laten uitvoeren?
Verwerking van persoonsgegevens zal, ook na de invoering van AML, dienen te geschieden in lijn met de wet- en regelgeving omtrent bescherming van persoonsgegevens. De politie zal een Data Protection Impact Assessment uitvoeren.
Wanneer heeft Nederland wel een sluitend systeem van nauwkeurige locatiebepaling van 112-meldingen? Wat moet daar nog voor gebeuren en wat is uw rol daarbij?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft Nederland zich niet voor subsidie aangemeld bij het EENA?1 Mag hieruit de conclusie worden getrokken dat een sluitend systeem voor locatiebepaling nog in 2018 niet voor de hand ligt?
Zie antwoord vraag 2.
‘’Waakhond accountants VS in diskrediet’’ |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht dat drie KPMG-partners in de Verenigde Staten (VS) zogenaamde «boodschappenlijsten» ontvingen van (voormalige) medewerkers van de Amerikaanse toezichthouder Public Company Accounting Oversight Board (PCAOB) met informatie over naderende controles van de toezichthouder?1 2
Ja.
Verbaast het u dat in totaal zes verdachten twee jaar lang de mogelijkheden van de PCAOB om toezicht te houden op KPMG konden misleiden waarbij een van de verdachte zijn frauderende partner bij KPMG in een e-mail schreef: «alles wat je nodig hebt voor het hele jaar»?
Deelt u de mening dat de fraude (mede) plaats heeft kunnen vinden doordat een van de verdachten die werkzaam was bij PCAOB overstapte naar KPMG en daarbij gevoelige informatie meenam en vervolgens contact onderhield met oud-collega’s die later ook naar KPMG gingen?3
Hoeveel fraudegevallen zijn in Nederland sinds 2000 bij de zogenaamde «Big Four» te wijten aan werknemers die een overstap maakten van de toezichthouder naar een accountantskantoor en andersom?
Neemt de Autoriteit Financiële Markten (AFM) contact op met haar Amerikaanse collega’s teneinde hen te ondersteunen en waar mogelijk te leren van deze casus? Zo nee, waarom niet?
De AFM heeft regelmatig en goed contact met de Amerikaanse toezichthouder. In de contacten tussen AFM en PCAOB is aandacht geweest voor deze casus en de AFM beziet voortdurend of op basis van beschikbare informatie eventueel lering kan worden getrokken. Op verzoek van de Amerikaanse collega’s zou de AFM bereid zijn de Amerikaanse toezichthouder bij te staan; een dergelijk verzoek heeft zich echter niet voorgedaan.
Bent u bereid door de recente schandalen van de internationale tak van KPMG in Zuid-Afrika, Curacao en nu opnieuw in de VS te onderzoeken hoe de AFM als toezichthouder van KPMG met haar hoofdkantoor in Amstelveen – waarvoor KPMG vorig jaar met justitie voor acht miljoen euro schikte vanwege fraude bij de bouw – beter toezicht kan houden op de internationale activiteiten van KPMG?
Ik ben verantwoordelijk voor de wet- en regelgeving ter borging van de kwaliteit van de in Nederland uitgevoerde wettelijke controles van een financiële verantwoording van een onderneming of instelling. Het is aan de AFM om toezicht te houden op de naleving van die wet- en regelgeving.
Kunt u de bedragen in miljoenen euro’s geven van alle schikkingen die KPMG vanaf het jaar 2000 met justitie heeft getroffen? Zo nee, waarom niet?
Voor de beantwoording van deze vraag is gekeken naar schikkingen boven de 50.000 euro. Met KPMG zijn vanaf 2000 twee hoge transacties6 gesloten. In 2013 ging het om een bedrag van 7 miljoen euro en in 2017 ging het om een bedrag van 8 miljoen euro. Ik verwijs voor verdere informatie naar de persberichten die door het Openbaar Ministerie in deze zaken zijn uitgebracht.7
Berichten dat Belgische en Duitse defensiehelikopters met grote problemen kampen |
|
Martijn van Helvert (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Grote problemen met nieuwe reddingshelikopter Defensie»?1
Ja.
Klopt het dat de vier Belgische NFH-90-helikopters door problemen met de radar sinds kort allemaal aan de grond staan en tot wel anderhalf jaar buiten gebruik zijn?
België heeft vier NH-90 helikopters van het type NFH: NATO Frigate Helicopter, de maritieme uitvoering van de NH-90 helikopter. Drie daarvan staan op dit moment aan de grond in verband met een gepland modificatieprogramma («retrofit») dat alle NH-90»s van dit type doorlopen. Het doel van dit programma is de helikopters van de beoogde eindconfiguratie te voorzien, zoals contractueel bepaald. Hiermee zal ook het radarsysteem op het gewenste niveau komen. Het eerste van de drie toestellen die de retrofitondergaan, zou in maart van dit jaar beschikbaar moeten zijn. Het tweede toestel ondergaat de retrofitin de herfst en het derde in het begin van 2019. Ook de vierde NFH-helikopter is tijdelijk niet beschikbaar in verband met regulier onderhoud. Deze helikopter is evenwel medio februari 2018 weer operationeel inzetbaar.
Ook de Nederlandse NH-90 toestellen, alle van het NFH-type, moeten een upgrade in het retrofitprogramma ondergaan. Het verschil met België is dat Nederland een groter aantal NH-90 helikopters heeft dan België (twintig, in plaats van vier), waardoor de retrofit beter binnen de operationele planning op te vangen is. Nederland laat de upgrade bovendien bij een ander bedrijf uitvoeren dan België. Met dit bedrijf zijn afspraken gemaakt over de doorlooptijden van de werkzaamheden zonder ingrijpende gevolgen voor de beschikbaarheid en operationele inzetbaarheid van de Nederlandse NH-90»s.
België heeft twee verschillende typen NH-90 helikopters. Het ene type betreft de eerder genoemde NATO Frigate Helicopter (NFH), het andere de Tactical Transport Helicopter (TTH). De retrofit is nodig voor het NFH-type, niet voor het TTH-type, dat beschikbaar en inzetbaar is. Met het TTH-type, waarvan België er net zoals het NFH-type vier heeft, neemt België deel aan MINUSMA.
Klopt het dat de Nederlandse NFH-90-helikopters met dezelfde problemen kampen, zoals de VRT schrijft? Zo ja, welke gevolgen heeft dat voor de inzetbaarheid van de toestellen en de oefengereedheid van de piloten? En welke maatregelen gaat u nemen om de problemen zo snel mogelijk te verhelpen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat betekenen de problemen met de Belgische NFH-90’s voor de Belgische bijdrage aan MINUSMA, die in de eerste helft van 2018 onder meer zou bestaan uit twee NH-90-helikopters? Kunnen de Nederlandse militairen in Gao vanaf maart nog rekenen op de door België toegezegde transport- en (medische) evacuatiecapaciteit?
Zie antwoord vraag 2.
Kent u het bericht «Bundeswehrpiloten müssen auf ADAC-Helikoptern trainieren»?2
Ja.
Klopt het dat de Duitse NH-90’s en Tigre-gevechtshelikopters met zulke omvangrijke technische problemen kampen dat ze nauwelijks inzetbaar zijn en dat de piloten van deze toestellen noodgedwongen hun vlieguren maken in EC-135-helikopters van de Duitse wegenwacht?
De staat van de helikoptervloot in Duitsland is een Duitse aangelegenheid die Nederland niet kan beoordelen.
Hoe beoordeelt u de berichten dat de staat van de Duitse defensiehelikoptervloot, die onder meer belast is met de bescherming van de Nederlandse militairen in Mali, «catastrofaal» zou zijn? Kunt u daarbij ook ingaan op het dodelijke ongeluk met een Duitse Tigre in juli 2017 ten noorden van Gao en het vliegverbod dat in oktober 2017 enige tijd van kracht was voor alle Duitse NH-90’s vanwege technische onvolkomenheden?
De Duitse deelname met helikopters aan MINUSMA is op orde. Het personeel is getraind en het materiaal voldoet aan de eisen. Het voortzettingsvermogen van de Duitse helikopters is evenwel niet onbeperkt. Daarom zal Duitsland de helikopters medio 2018 terugtrekken.
Op 26 juli 2017 crashte één van de Duitse Tigre helikopters. In verband daarmee hebben de Tigres die dag niet meer gevlogen en waren zij niet beschikbaar voor Nederland. Eén dag later, op 27 juli, waren de Duitse helikopters weer beperkt inzetbaar, men noemt dat in extremis. Dit betekent dat de toestellen vanaf dat moment beschikbaar waren voor escalatiedominantie ten behoeve van de Nederlandse Long Range Reconnaissance Patrol Taskgroup. Vanaf 4 oktober 2017 waren de Tigres weer volledig inzetbaar.
Deelt u de zorgen over de veiligheid en inzetmogelijkheden van de Nederlandse militairen in Mali, die voor luchtsteun en (medische) evacuaties afhankelijk zijn van onder meer Duitse helikopters? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u deze zorgen adresseren?
Zie antwoord vraag 7.
Herinnert u zich uw uitspraken over de beschikbaarheid van Duitse en Belgische helikopters in Gao tijdens het algemeen overleg over de verlenging van de Nederlandse bijdrage aan MINUSMA op 4 december 2017 («Dat moet geregeld zijn, anders kunnen we [...] niet opereren.»)?
Ja.
Is er, in het licht van de berichtgeving over de zorgelijke staat van de Duitse en Belgische defensiehelikoptervloot, aanleiding om de Nederlandse operaties in Mali aan te passen? Bent u in voorkomend geval bereid passende maatregelen te nemen en de Kamer te informeren?
Nee, er is geen aanleiding te twijfelen aan de Duitse of Belgische helikopterbijdrage aan MINUSMA. De Nederlandse operaties in Mali behoeven derhalve geen aanpassing.
Wat kunt u zeggen over de helikoptercapaciteit in Gao in de tweede helft van 2018? Hoe concreet zijn de toezeggingen van El Salvador en Jordanië om respectievelijk gevechts- en transporthelikopters te leveren? Met welke andere landen bent u in gesprek?
De helikoptercapaciteit in Gao in de tweede helft van 2018 is een verantwoordelijkheid van de VN. Nederland is belanghebbend, maar niet eindverantwoordelijk. Als belanghebbende is Nederland over de beschikbaarheid van helikoptercapaciteit in gesprek met zowel de VN als individuele landen.
De toezegging van El Salvador om de Duitse Tigre helikopters af te lossen medio 2018 is concreet. Defensie beziet thans de capaciteiten van de helikopters van El Salvador om te bepalen of deze een geschikte vervanger zijn voor de Tigres ter ondersteuning van de Nederlandse operaties.
Jordanië heeft de VN toegezegd om Super Puma transporthelikopters te leveren om de Belgische en Duitse NH-90 helikopters af te lossen. De onderhandelingen daarover tussen Jordanië en de VN lopen op dit moment echter nog.
Zodra meer bekend is over de inzet van helikoptercapaciteit in de tweede helft van 2018 wordt u hierover geïnformeerd, zoals ik u tijdens het algemeen overleg van 4 december 2017 heb toegezegd.
Krijgt de Force Generation Conference van 22 mei 2017, waar onder meer werd gesproken over een VN-rotatieschema voor schaarse capaciteiten, een vervolg? Zo ja, wanneer? Zo nee, bent u bereid zich daarvoor in te zetten?
In mei 2018 is de volgende Force Generation Conference in New York. Nederland is voorstander van een rotatieschema voor schaarse capaciteit, waaronder helikoptercapaciteit, en steunt de VN bij het instellen van een dergelijk schema.
Het bericht ‘Chauffeurs moesten tijdens storm de weg op’ |
|
Cem Laçin (SP), Jasper van Dijk (SP) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Chauffeurs moesten tijdens storm de weg op»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het ontoelaatbaar is dat een deel van de vrachtwagenchauffeurs die donderdag 19 januari 2018 tijdens de storm de weg op gingen, daartoe werd «gedwongen» door hun baas? Zo ja, welke maatregelen gaat u tegen ondernemers nemen die hun chauffeurs expliciet of impliciet te kennen hebben gegeven dat er gevolgen zouden zijn als ze niet door zouden rijden? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het ontoelaatbaar wanneer chauffeurs onder druk worden gezet onder dergelijke omstandigheden te rijden als tijdens de storm van donderdag 18 januari 2018. Ik heb meteen het initiatief genomen om met de transport- en logistieke sector om tafel te gaan om te bezien welke maatregelen bij (verwachte) extreme weersomstandigheden genomen kunnen worden. Dit gesprek heeft inmiddels plaatsgevonden en ik zal de Kamer op korte termijn hierover informeren.
Bent u bereid een verbod, voor het tijdens een code Rood weeralarm rijden met lege vrachtwagens met zeil en kleine vrachtwagens tot 7,5 ton, in te voeren, waarbij handhaving eenvoudig achteraf kan, door bij een ongeval te controleren of dit verbod is overtreden? Bent u bereid in het geval van een overtreding te voorzien in oplegging van een boete aan de transportondernemer met daarbovenop alle kosten aan wegen, van berging en andere maatschappelijke kosten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat werkgevers een verantwoordelijkheid hebben om hun niet Nederlands sprekende chauffeurs in te lichten bij cruciale informatie zoals code rood? Bent u bereid te onderzoeken hoeveel van de minstens 66 omgewaaide vrachtwagens bestuurd werden door niet Nederlands sprekende chauffeurs? Zo ja, wanneer komt deze informatie naar de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Ja, de werkgevers hebben de verantwoordelijkheid om de chauffeurs in te lichten over de risico’s voor henzelf en derden in het verkeer. De uiteindelijke beslissing te rijden tijdens extreme weersomstandigheden vind ik een gedeelde verantwoordelijkheid van opdrachtgever, vervoerder en chauffeur. Het is uiteraard belangrijk dat alle vrachtwagenchauffeurs, onafhankelijk van waar ze vandaan komen of welke taal ze spreken, op de hoogte zijn wanneer een code rood is afgegeven. De communicatie rond extreme weersomstandigheden is onderdeel van gesprek in de contacten met de transportsector.
Deelt u de mening dat de informatievoorziening met betrekking tot een weeralarm beter moet worden, waarbij ook niet Nederlands sprekende chauffeurs op de hoogte moeten zijn van deze waarschuwingen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
Ik bekijk samen met de transportsector welke maatregelen uitvoerbaar en effectief zouden kunnen zijn om herhaling in te toekomst te voorkomen. Hierbij wordt ook gekeken naar de informatievoorziening. Ik zal de Kamer op korte termijn per brief informeren.
De uitspraak dat Nederland een ‘fiscaal zwart gat’ is |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht dat Eurocommissaris Moscovici enkele EU-lidstaten, waaronder Nederland, «fiscale zwarte gaten» noemt?1
Ja.
Was u trots toen u las dat Nederland opnieuw in één adem wordt genoemd met notoire belastingparadijzen als Ierland, Luxemburg, Malta en Cyprus? Kunt u uw antwoord toelichten?
De uitspraken van Eurocommissaris Moscovici dat Nederland met genoemde landen een «fiscaal zwart gat» is dat belastingontwijking faciliteert, kan ik in het geheel niet plaatsen en vind ik ongepast. Ook de suggestie dat ik trots zou kunnen zijn op een dergelijke beschuldiging vind ik wat merkwaardig. Onder Nederlands voorzitterschap zijn in 2016 belangrijke richtlijnen tegen belastingontwijking aangenomen waarmee belastingontwijking wordt tegengegaan en fiscale transparantie wordt vergroot. Nederland implementeert in voortvarend tempo internationale en EU-afspraken om belastingontwijking tegen te gaan. Bovendien is Nederland bij de implementatie van maatregelen tegen belastingontwijking vaak al strenger dan internationaal of Europees minimaal is afgesproken. De door het vorige kabinet ingezette lijn om belastingontwijking en -ontduiking effectief te bestrijden, zet ik onverminderd voort en breiden we uit.
Kunt u uitleggen wat Eurocommissaris Moscovici bedoelde toen hij zei dat belastingstromen richting landen als Ierland, Nederland, Luxemburg, Malta en Cyprus gaan? Wat is uw opvatting over deze opmerking?
Ik vermoed dat Moscovici met zijn uitspraken verwijst naar het relatief hoge aantal buitenlandse investeringsstromen dat via Nederland loopt. Deze kabinetsperiode zal Nederland doorgaan met de aanpak van (internationale) belastingontwijking en -ontduiking. De invoering van internationale afspraken en afspraken uit het regeerakkoord moeten er bijvoorbeeld toe leiden dat Nederland niet meer aantrekkelijk is voor doorstroompraktijken. Ik heb u eerder toegezegd dat ik in februari 2018 een afzonderlijke brief aan uw Kamer zal sturen waarin ik u uitgebreider informeer over de brede kabinetsinzet bij de aanpak van belastingontwijking en -ontduiking en brievenbusconstructies.
Hoe vaak is Nederland in Europees verband aangesproken op de mogelijkheden in ons belastingsysteem de grondslag te verkleinen en daarmee gemakkelijk belasting te ontwijken? Kunt u een overzicht geven van de momenten in de Ecofin/Eurogroep, gedragscodegroep en eventuele andere Raden? Kunt u tevens de reactie die de Nederlandse regering gaf, sturen aan de Kamer?
In de EU-Gedragscodegroep zijn in het verleden meermaals Nederlandse belastingmaatregelen en administratieve praktijken beoordeeld om vast te stellen of deze al dan niet schadelijke belastingconcurrentie vormden. Hetzelfde geldt voor belastingmaatregelen en administratieve praktijken van alle andere lidstaten. Dit is namelijk de primaire taak van de Gedragscodegroep. In haar rapport aan de Ecofinraad van 23 november 19992 wordt een overzicht gegeven van een groot aantal belastingmaatregelen, van Nederland, andere lidstaten en jurisdicties buiten de EU, die door de Gedragscodegroep (in die tijd ook «Primarologroep» genoemd) waren beoordeeld. Nederland heeft conform de in de Gedragscode vastgelegde afspraken tussen de lidstaten zijn belastingmaatregelen aangepast of ingetrokken, indien deze strijdig werden bevonden met de in de Gedragscode vastgestelde criteria.3 Recent heeft de Gedragscodegroep beoordeeld of de EU-lidstaten met een patent- of innovatiebox deze hebben aangepast aan de internationaal afgesproken nexus-benadering. Nederland heeft hieraan zijn volledige medewerking verleend en de Nederlandse innovatiebox, zoals aangepast aan de nexus-benadering is door de Gedragscodegroep goedgekeurd.4
Wat vindt u ervan dat Panama, Barbados, Grenada, de Verenigde Arabische Emiraten, Mongolië, Tunesië, Macau en Zuid-Korea van de Europese lijst van belastingparadijzen worden geschrapt? Wat is de motivatie hierachter? Hoe kan het publiek kennisnemen van deze motivatie?2
Ik verwijs voor een antwoord op deze vragen naar het verslag van de Ecofinraad6 dat op 29 januari jl. aan uw Kamer is verzonden. In dit verslag wordt ingegaan op de redenen waarom de genoemde landen niet langer op de lijst met non-coöperatieve jurisdicties staan, maar op de lijst met coöperatieve belastingjurisdicties, de landen die zich hebben gecommitteerd om uiterlijk in 2018 aan de internationale en EU-standaarden te voldoen, zijn geplaatst. Ook wordt de positie van Nederland beschreven, alsmede de criteria op basis waarvan landen zijn en worden beoordeeld, en het proces. Hierin geef ik aan waarom Panama op de lijst met coöperatieve jurisdicties is geplaatst en dat dit een zorgvuldig proces is geweest. Als landen zich committeren om hun belastingregels uiterlijk in 2018 aan te passen, kan ik dat alleen maar toejuichen. Waar uw Kamer bezwaren heeft bij het gebrek aan transparantie over deze lijst of de totstandkoming ervan, deel ik deze bezwaren. Ik heb daarom ook herhaaldelijk aangedrongen op meer transparantie van de Gedragscodegroep en meer specifiek rondom het proces van de EU-lijst.
Wat is de opstelling van Nederland geweest ten aanzien van het schrappen van deze acht landen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Is de zwarte lijst geen lachertje als een land als Panama hier niet op komt te staan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Protocollen op de werkvloer na meldingen van seksuele intimidatie |
|
Matthijs Sienot (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u aangeven welke gebruikelijke protocollen in werking treden als iemand bij Rijkswaterstaat melding doet van seksuele intimidatie of pesten op de werkvloer?
Zodra een signaal bij het bevoegd gezag is ontvangen, treedt het Protocol Integriteitonderzoeken Rijkswaterstaat in werking.
Indien het signaal gaat over ongewenste omgangsvormen en de melder tevens slachtoffer is, bekijkt de bedrijfscontroller met de melder of het signaal als melding behandeld wordt volgens dit protocol, dan wel als klacht doorgezonden wordt naar de Klachtencommissie ongewenste omgangsvormen.
Deze Klachtencommissie opereert onafhankelijk en is ondergebracht bij het Expertise Centrum Organisatie en Personeel van het Rijk (BZK). Per klacht wordt een commissie samengesteld. De commissie adviseert direct aan de Secretaris-Generaal die een besluit neemt.
Het komt ook voor dat er geen melding wordt gedaan bij het bevoegd gezag, maar dat een medewerker zich wendt tot een vertrouwenspersoon. De taken van de vertrouwenspersoon zijn eveneens neergelegd in een protocol.
Bent u bekend met de maatregelen die onder de aanpak van psychosociale arbeidsbelasting (PSA) vallen? Zo nee, waarom bent u hier niet mee bekend? Zo ja, op welke wijze wordt binnen Rijkswaterstaat uiting gegeven aan deze maatregelen?1
Ja, deze maatregelen zijn mij bekend. Rijkswaterstaat werkt actief, binnen alle lagen van de organisatie, aan het voorkomen en wegnemen van arbeidsrisico’s op het gebied van PSA, werkdruk, ongewenste omgangsvormen, agressie en geweld. Dit in overeenstemming met de Arbocatalogus Rijk waarin is opgenomen op welke concrete manieren de werkgever bescherming biedt opdat er veilig en gezond gewerkt wordt.
Zo worden bijvoorbeeld risico’s geïnventariseerd en geëvalueerd (RI&E-cyclus) op de eerder genoemde thema’s, wordt gewerkt met gedragscodes en instructies en vindt scholing plaats van leidinggevenden en medewerkers. Daarnaast is het thema vitaliteit prominent vertegenwoordigd in de Mens en Organisatie strategie van Rijkswaterstaat.
Is het u bekend dat het beroepsrisico dat het meeste voorkomt bestaat uit werkdruk, agressie en geweld door derden en ongewenste omgangsvormen? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat is mij bekend. Zie ook de beantwoording op vraag 2.
Op welke wijze geeft Rijkswaterstaat vorm aan het «stimuleren en faciliteren dat bedrijven preventieve maatregelen tegen ongewenst gedrag nemen»?2
Rijkswaterstaat heeft een actief integriteitsbeleid waar iedereen de mogelijkheid wordt geboden om misstanden (veilig) aan te kaarten. De medewerker kan daarvoor terecht bij zijn leidinggevende. Daarnaast heeft elk onderdeel een integriteitscoördinator, een bedrijfscontroller en is er een uitgebreid netwerk van meer dan 40 vertrouwenspersonen, verspreid over het hele land.
Van leidinggevenden wordt verwacht dat zij integriteitsrisico’s en ongewenste omgangsvormen tijdig herkennen, benoemen en vervolgens op de juiste manier aanpakken. Zij hebben de taak dilemma’s in alle openheid te bespreken en een goede en veilige werksfeer te bestendigen. Ook tijdens het jaarlijkse personeelsgesprek tussen medewerker en leidinggevende wordt aandacht aan integriteit besteed. Waarbij de handreiking integriteit in het personeelsgesprek van mijn ministerie als leidraad kan dienen.
Vanwege het belang dat mijn ministerie hecht aan integriteit wordt ook elk jaar «de week van de integriteit» georganiseerd. Iedereen wordt dan van harte uitgenodigd en aangemoedigd om hier samen met collega’s tijd voor vrij te maken en met elkaar te spreken over omgangsvormen en integriteit.
Op het intranet van mijn ministerie is uitgebreide informatie over integriteit en ongewenste omgangsvormen en hoe daarmee om te gaan snel en gemakkelijk te ontsluiten. Zo zijn er bijvoorbeeld factsheets te vinden, specifiek over pesten en ongewenste omgangsvormen.
Op welke wijze bevordert Rijkswaterstaat dat werknemers bij iemand terecht kunnen wanneer zij zich onveilig voelen?
Ik verwijs u hierbij naar het antwoord op vraag 4.
Welke bescherming is er op de werkvloer voor de werknemer die een melding maakt? Bestaat er een standaard protocol dat doorlopen kan worden? Kunt u bijvoorbeeld aangeven of het gebruikelijk is dat de werknemer die een melding plaatst wordt verzocht enkele dagen niet op het werk te verschijnen?
De protocollen zoals in vraag 1 aangehaald zijn van toepassing. Uitgangspunt is dat een medewerker die een melding doet geen nadelige gevolgen van zijn melding ondervindt (Protocol Integriteitonderzoeken Rijkswaterstaat). De Wet bescherming persoonsgegevens geeft regels die bij het doen van onderzoek naar een vermeende integriteitschending in acht moeten worden genomen.
Ook in het Besluit instelling Klachtencommissie ongewenste omgangsvormen Infrastructuur en Milieu is neergelegd dat een klager in zijn positie als medewerker geen nadeel ondervindt van het te goeder trouw indienen van een klacht.
Het is zeker niet gebruikelijk dat een medewerker na het doen van een melding verzocht wordt een paar dagen niet op het werk te verschijnen.
In hoeverre kunt u aangeven of het wel eens is voorgekomen dat werknemers bij Rijkswaterstaat tegen hun zin in langdurig zijn ziek gemeld?
Er is sprake van langdurig ziekteverzuim als iemand langer dan zes weken ziek is. In de wet Poortwachter zijn de rechten en plichten van werkgever en werknemer ten aanzien van de re-integratie vastgelegd. Het ziekteverzuimprotocol van Rijkswaterstaat is hierop gestoeld.
Als de werknemer het niet eens is met de ziekmelding kan hij zich wenden tot de bedrijfsarts. De bedrijfsarts adviseert vervolgens het bevoegd gezag in deze. Als de werknemer het niet eens is met het oordeel van de bedrijfsarts kan hij dat oordeel laten toetsen door een commissie van drie geneeskundigen of een deskundigenoordeel bij het UWV vragen.
Kunt u aangeven in hoeverre het wel eens is voorgekomen dat werknemers door de bedrijfsarts volledig arbeidsgeschikt worden verklaard maar dat Rijkswaterstaat ervoor kiest om werknemers niet toe te laten op de werkvloer? Indien u hier wel eens van op de hoogte bent gesteld, kunt u aangeven op welke gronden u dit wenselijk acht? Indien u dit niet wenselijk acht, kunt u aangeven waarom dit toch is voorgekomen?
Het komt incidenteel voor dat er sprake is van situatieve arbeidsongeschiktheid. In het algemeen wordt deze term gebruikt voor werknemers die naar strikt medische maatstaven geen beperkingen hebben van fysieke of psychische aard, maar die door dreigende psychische of lichamelijke klachten toch niet naar hun werkplek kunnen terugkeren. Het gaat dan bijna altijd om de situatie waarbij de arbeidsrelatie verstoord is en de werkgever van mening is dat daadwerkelijke werkhervatting om die reden niet mogelijk is.
Welke sancties bestaan er op Rijkswaterstaat indien privégegevens (zoals medische gegevens) van medewerkers worden verspreid?
Op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens kan de Autoriteit Persoonsgegevens een bestuurlijke boete opleggen ingeval er sprake is van onrechtmatige gegevensverwerking.
Op welke manier worden externe partijen betrokken bij mogelijke conflicten en/of verschillen van inzicht op de werkvloer? Kunt u aangeven welke stappen worden doorlopen voordat een externe partij erbij wordt gehaald? Zo nee, waarom kunt u dit niet?
Het Protocol Integriteitonderzoeken Rijkswaterstaat biedt de mogelijkheid om een onderzoeksopdracht uit te besteden. Dit kan aan de orde zijn als de aard van een schending zodanig is dat hiervoor de specialistische kennis intern ontbreekt, dan wel als een kwestie dermate gevoelig is dat het inschakelen van een terzake deskundig extern bureau aangewezen is. Daarnaast kan de omvang van een onderzoek aanleiding zijn voor uitbesteding.
Ook de onafhankelijke Klachtencommissie ongewenste omgangsvormen heeft de mogelijkheid zich door deskundigen voor advies bij te laten staan.
Bij (dreigende) arbeidsconflicten of verstoorde verhoudingen wordt in de regel onderzocht of mediation tot een bevredigende uitkomst kan leiden.
In hoeverre is het bovenstaand geformuleerd beleid de standaard en wordt dit in alle gevallen nageleefd?3
Het bovenstaande geformuleerd beleid geldt als standaard en er wordt naar gestreefd dat dit in alle gevallen wordt nageleefd, echter soms kan er naar bevind van zaken worden afgeweken wanneer de specifieke aard van een kwestie daarom vraagt.
De uitzending van Radar over Sint-janskruid |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de uitzending van Radar over de verkoop van Sint-janskruidproducten d.d. 22 januari 2018?1
Ik zie dat het gebruik van kruidenpreparaten de laatste jaren sterk is toegenomen. Gebruikers lijken er vaak vanuit te gaan dat het gebruik van kruidenpreparaten weinig of geen risico’s met zich meebrengt omdat het gaat om natuurlijke producten. Maar ook natuurlijke producten kunnen stoffen bevatten die schadelijke effecten op de gezondheid hebben. Ook kan het gelijktijdige gebruik van kruidenpreparaten en geneesmiddelen tot een ongewenste wisselwerking leiden. Hiervan kan bij het gebruik van Sint-janskruid sprake zijn. Door Sint- janskruid kan de therapeutische werking van de geneesmiddelen verstoord worden en kunnen er schadelijke gezondheidseffecten optreden. Zoals Radar in de uitzending van 22 januari 2018 laat zien, zijn producten met Sint-janskruid niet alleen als kruidenpreparaat, maar soms ook als kruidengeneesmiddel verkrijgbaar. Ik vind het belangrijk dat consumenten die een product met Sint-janskruid willen gebruiken, voor aankoop zo goed mogelijk geïnformeerd worden over een mogelijke wisselwerking met bepaalde geneesmiddelen. Ongeacht de vraag of ze dit product als kruidengeneesmiddel of als kruidenpreparaat kopen. Ik wil daarom een waarschuwingstekst op alle producten met Sint-janskruid wettelijk verplicht stellen. Ik wil dit op grond van de Warenwet voor het eind van dit jaar realiseren. Daarnaast is het belangrijk dat consumenten eventuele bijwerkingen en wisselwerkingen bij het bijwerkingencentrum Lareb melden.
Klopt het dat de de wisselwerking van Sint-janskruid met geneesmiddelen, zoals de anticonceptiepil en kankermedicatie, niet nieuw voor u (of uw ministerie) is? Kunt u toelichten waarom niet eerder actie is ondernomen om de gebruikers van Sint-janskruid beter te beschermen?
De wisselwerking van Sint-janskruid met bepaalde geneesmiddelen is al langer bekend. Gebruikers van geneesmiddelen waarbij een wisselwerking met producten met Sint-janskruid mogelijk is, worden hiervoor via de bijsluiter van het geneesmiddel gewaarschuwd. Vanaf 2001 is er een bindende afspraak tussen de overheid en de brancheorganisaties van voedingssupplementen dat er een waarschuwingstekst op producten met Sint-janskruid gezet zal worden. Om ervoor te zorgen dat alle fabrikanten de waarschuwingstekst op het etiket zetten en er gehandhaafd/ingegrepen kan worden als ze dit niet doen, wordt de verplichting tot het plaatsen van een waarschuwingstekst opgenomen in wetgeving. Daarnaast heeft het RIVM in opdracht van de NVWA in 2015 een rapport over de interacties tussen kruiden (waaronder Sint-janskruid) en geneesmiddelen gepubliceerd. Informatie hierover is op de website van de NVWA en het RIVM geplaatst.
Wat vindt u er van dat in de uitzending van Radar blijkt dat Sint-janskruid bij drie op de vijf drogisterijen vrij verkrijgbaar is, zonder dat de kopers ook maar iets van een waarschuwing te horen krijgen over wisselwerking met bepaalde geneesmiddelen?
Conform de gemaakte afspraken tussen de overheid en de brancheorganisaties van voedingssupplementen moet er op de buitenkant van het product of in de bijsluiter van het product met Sint-janskruid een waarschuwing voor interacties met geneesmiddelen staan. Het verstrekken van mondelinge informatie over de wisselwerking met geneesmiddelen is hier aanvullend op en is geen onderdeel van de afspraken. Wel voert het Centraal Bureau Drogisterijbedrijven op dit moment een proef uit waarbij consumenten gewaarschuwd worden voor de risico’s van het gebruik van Sint-janskruid in combinatie met geneesmiddelen. Deze proef wordt medio dit jaar geëvalueerd en wordt daarna mogelijk landelijk uitgerold. Ik zie de uitkomst van deze proef met belangstelling tegemoet.
Bent u ook van mening dat bij de verkoop van Sint-janskruid actief gevraagd zou moet worden of er andere geneesmiddelen gebruikt worden? Kunt u dit toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Bent u het eens met de uitlating van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) dat het in het belang van de consument is dat kruidenpreparaten worden geregistreerd als geneesmiddel? Kunt u dit toelichten?
Ik vind het belangrijk dat de consument goed geïnformeerd wordt over mogelijke wisselwerkingen tussen geneesmiddelen en producten met Sint-janskruid. Ongeacht of deze producten met Sint-janskruid als kruidengeneesmiddel of als kruidenpreparaat gekocht worden. Daarom wil ik een waarschuwingstekst op alle producten met Sint-janskruid verplicht stellen.
Bent u het eens met de uitlating van het CBG dat het een slechte ontwikkeling is dat er nog maar één Sint-janskruid als geneesmiddel voor de Nederlandse markt beschikbaar is? Kunt u dit toelichten?
Ik zou het een goede ontwikkeling vinden als fabrikanten van producten met Sint- janskruid een aanvraag zouden doen om het product als kruidengeneesmiddel geregistreerd te krijgen. Bij door het CBG beoordeelde en geregistreerde kruidengeneesmiddelen wordt in de productinformatie en op de verpakking de volledige informatie over de samenstelling en de mogelijke interacties met andere geneesmiddelen vermeld.
Kunt u beargumenteren waarom u vindt dat het verbieden van Sint-janskruidproducten via de drogist te ver gaat, terwijl de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP) en CBG van mening zijn dat het goed zou zijn als uitsluitend de apotheek Sint-janskruid producten zou verkopen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord 8.
Zou het niet veiliger zijn als de verkoop van Sint-janskruidproducten altijd beperkt wordt tot apothekers, waar standaard gevraagd wordt of er ook andere geneesmiddelen gebruikt worden?
Ik vind het beperken van de verkoop van producten met Sint-janskruid tot de apotheek te ver gaan. Het gevaar van wisselwerking met geneesmiddelen geldt namelijk niet voor alle kopers van kruidenpreparaten met Sint-janskruid. Niet iedereen gebruikt immers geneesmiddelen waar Sint-janskruid een wisselwerking mee heeft. Daarnaast worden gebruikers van geneesmiddelen waarbij een wisselwerking met Sint-janskruid mogelijk is, via de bijsluiter van het desbetreffende geneesmiddel hiervoor gewaarschuwd.
Waaruit blijkt dat een waarschuwing op een verpakking voldoende zou zijn om mensen te beschermen tegen wisselwerking met geneesmiddelen?
Door het verplicht stellen van een waarschuwingstekst op producten met Sint- janskruid, worden consumenten geïnformeerd over de mogelijke wisselwerking met geneesmiddelen. Via de andere kant, de geneesmiddelen-kant, worden de gebruikers van geneesmiddelen waarbij een wisselwerking met Sint-janskruid mogelijk is, hiervoor ook geïnformeerd. Zo wordt er via beide kanten gewaarschuwd voor een mogelijke wisselwerking.
Welke acties onderneemt u om mensen voor te lichten over de wisselwerking van andere kruidenpreparaten met geneesmiddelen? Kunt u dit toelichten?
In 2015 heeft het RIVM in opdracht van de NVWA een rapport over de interacties tussen kruiden (waaronder Sint-janskruid) en geneesmiddelen gepubliceerd. Informatie hierover is op de website van de NVWA en het RIVM geplaatst. Verdere informatie over het gebruik van kruidenpreparaten en voedingssupplementen is op de website van het Voedingscentrum te vinden.
Bent u bereid te onderzoeken wat de beste manier is om de gebruiker beter te beschermen tegen de risico’s van het gebruik van kruidenpreparaten en of de huidige wetgeving nog volstaat?
In 2018 ga ik de waarschuwingszin voor mogelijke interacties met geneesmiddelen op producten met Sint-janskruid wettelijk vastleggen. Op basis van meldingen van bijwerkingencentrum Lareb en de NVWA zal ik monitoren of deze aanpak naar behoren werkt.
De daling van het aantal leerlingen op het vmbo en mbo |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «duizenden leerlingen minder op vmbo?»1
Ja.
Wat zijn volgens u de oorzaken van de daling van het aantal leerlingen dat naar het vmbo gaat?
De oorzaak voor de daling van het aantal leerlingen dat naar het vmbo gaat, ligt in de demografische ontwikkelingen. Tussen 2015 en 2030 verwachten we een leerlingendaling van 12 procent in het voortgezet onderwijs. Het vmbo heeft bovenop deze demografische ontwikkelingen ook te maken met de effecten van opstroom naar hogere leerwegen en schoolsoorten.
Wat is uw mening over de constatering van de voorzitter van de MBO Raad die in het artikel stelt dat mbo-instellingen zich voorbereiden op de komst van meer havisten die hun school niet afmaken en op het mbo terecht komen? Bent u bereid om deze ontwikkeling de komende jaren goed te monitoren?
Mbo-instellingen hebben te maken met heterogene groepen studenten. Dat mbo-instellingen gericht aandacht hebben voor die verschillen lijkt mij een goede zaak. Landelijke doorstroomcijfers laten geen toename zien van havisten die zonder havo-diploma overstappen naar het mbo. De komende jaren zullen wij de ontwikkelingen rond deze groep volgen, mede als onderdeel van de monitoring van het doorstroomrecht vmbo-havo.
Hoe gaat u concreet de passage in het regeerakkoord vormgeven, waarin staat dat de opleidingseisen voor leerkrachten op het vmbo omhoog gaan, leraren een betere beloning krijgen en ruimte om door te groeien en er meer middelen voor het vmbo ter ondersteuning van de lessen komen?
De door u benoemde maatregelen staan niet in het regeerakkoord. We delen wel het belang van goed toegeruste vmbo-docenten. Dit is extra van belang vanwege de recente invoering van de profielen in het vmbo. Om dit te realiseren zijn en worden verschillende maatregelen uitgevoerd. Hieraan wordt gewerkt door middel van bij- en nascholingstrajecten voor de beroepsgerichte docenten in het vmbo, enerzijds om ervoor te zorgen dat docenten hun bekwaamheid op peil houden en anderzijds om te realiseren dat docenten bevoegd worden voor nieuwe vmbo-profielvakken.
Wat is de stand van zaken van de experimenten over de doorlopende leerroutes in het vmbo en mbo?2 Hoeveel aanvragen zijn er gedaan voor 2017?
Uit de derde (jaarlijkse) monitorrapportage3 die SEO uitvoert in opdracht van het Ministerie van OCW blijkt dat scholen aangeven dat de implementatie van de routes voorspoedig verloopt. In het afgelopen schooljaar 2016–2017 is het aantal lopende vakmanschap-, technologie- en beroepsroutes bijna verdubbeld ten opzichte van het jaar ervoor (202 versus 109). Zowel na één als na twee jaar in een technologieroute blijkt er minder voortijdig schoolverlaten (vsv) plaats te vinden dan buiten de route. Bij de vakmanschaproute zijn de resultaten minder eenduidig.
Het aandeel leerlingen dat doorstroomt naar het mbo (de beroepskolom) is vanuit de vakmanschap- en technologieroute significant groter dan zonder doorlopende leerlijn. Voor de vakmanschaproute geldt bovendien dat een significant groter aandeel leerlingen in het mbo voor dezelfde opleidingsrichting kiest als in het vmbo.
Voor 2017 zijn alle aanvragen gehonoreerd hetgeen heeft geresulteerd in de start van 14 nieuwe vakmanschaproutes en 10 beroepsroutes, waaronder twee routes zorg en welzijn. 2017 was het laatste jaar dat experimentele routes naar mbo niveau 4 van start konden gaan. De meest recente aanvraagronde in 2018 stond enkel open voor vakmanschaproutes. Er zijn 19 aanvragen ingediend. Dit aantal hangt waarschijnlijk samen met het feit dat het experiment halverwege de looptijd (2014–2022) is en daarmee minder aantrekkelijk is om nu nog in te stappen. Bovendien is met de brief sterk beroepsonderwijs4 aangekondigd dat werk gemaakt wordt van een wetsvoorstel voor de structurele verankering van samenwerking vmbo-mbo inclusief doorlopende leerroutes vmbo tot en met het mbo.
Bent u bereid om samen met de vertegenwoordigers van scholieren en studentenorganisaties, onderwijsbonden en -raden in gesprek te gaan om te kijken wat de overheid met hen kan doen om de waardering voor praktische opleidingen te verbeteren?
Het is belangrijk dat praktisch talent wordt herkend en erkend en dat praktijkgericht onderwijs gelijkwaardig wordt gewaardeerd ten opzichte van algemeen vormend onderwijs. Daarom werken we continu samen met het onderwijs en arbeidsmarktpartijen aan de beeldvorming ervan, zodat het toekomstperspectief van jongeren zichtbaar wordt.
Beroepsonderwijs is een stevige poot binnen het Nederlandse onderwijssysteem. Dat moeten we koesteren en gaan we de komende jaren dan ook versterken. Door enerzijds direct en minder direct betrokkenen doorlopend te informeren over het beroepsonderwijs en de mogelijkheden die hieruit voortkomen. Daarnaast wordt meer aandacht aan praktijkgericht onderwijs in het funderend onderwijs gegeven, onder andere door via een wetswijziging het onderscheid tussen de gemengde en theoretische leerweg op te heffen. We gaan ervoor zorgen dat alle leerlingen in deze leerweg praktijkgericht onderwijs volgen.
Daarnaast lopen er verschillende initiatieven om de waardering en herkenbaarheid van (v)mbo-vakmanschap te verbeteren. Initiatieven als de MBO Uitblinkers en SKILLS wedstrijden tonen het praktisch vakmanschap van het (v)mbo en dragen daarmee bij aan de herkenbaarheid van en waardering voor het (v)mbo.
Er gebeurt al veel om de waardering voor praktische opleidingen te verbeteren. Maar dat betekent niet dat we achterover kunnen gaan zitten. We zullen hier dan ook doorlopend aandacht voor vragen tijdens onze gesprekken met (vertegenwoordigers van) scholieren en studentenorganisaties, onderwijsbonden en -raden.
De berichten ‘Ex-moslims regelmatig bedreigd in Nederland’ (Reformatorisch Dagblad, 20 januari 2018) en ‘Duits parlement wil antisemitische asielzoekers uitzetten’ (NOS 18 januari 2018)? |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten «Ex-moslims regelmatig bedreigd in Nederland» (Reformatorisch Dagblad, 20 januari 2018) en «Duits parlement wil antisemitische asielzoekers uitzetten» (NOS 18 januari 2018)?
Ja.
Wat vindt u van het feit dat Somalische ex-moslims, die zich hebben bekeerd tot het christendom, in Nederland noodgedwongen in het geheim moeten samenkomen? Hoe vaak komen dergelijke ernstige situaties voor en welke actie wordt ondernomen wanneer dergelijke signalen bekend worden?
In Nederland is vrijheid van godsdienst een grondrecht. Een ieder in Nederland zou zonder vrees voor geweld in vrijheid een godsdienst moeten kunnen belijden. Bij mij en mijn collega zijn naast het bericht «Ex-moslims regelmatig bedreigd in Nederland» (Reformatorisch Dagblad, 20 januari 2018) geen feiten bekend over noodgedwongen geheime samenkomsten voor Somalische ex-moslims die zich bekeerd hebben tot het christendom. Incidenten waarbij sprake is van bedreiging, discriminerende uitlatingen, aanzetten tot haat, oproepen tot gewelddadig optreden of intimidatie betreur ik ten zeerste.
Slachtoffers kunnen altijd melding of aangifte doen van een strafbaar feit. Sinds 1 april 2017 krijgen alle slachtoffers bij hun eerste contact met de politie een schriftelijke verklaring van hun rechten en mogelijkheden voor hulp. Slachtoffers hebben op grond van de nieuwe wetgeving recht op informatie over hun rechten, over het verloop van hun strafzaak en over de detentie van de dader. Zij krijgen daartoe een wensenformulier opgestuurd door het OM en kunnen daarop aangeven waar zij behoefte aan hebben. Het is uiteindelijk aan het OM om te bepalen of er voldoende aanknopingspunten zijn om een strafrechtelijk onderzoek in te stellen en zaken voor de rechter te brengen.
Voor slachtoffers is er hulp en begeleiding voor, tijdens en na het strafproces door Slachtofferhulp Nederland. Ook het OM en de politie leveren daaraan hun bijdrage. Slachtoffers worden zo goed mogelijk geïnformeerd over het verloop van het hele strafproces, zodat zij zo min mogelijk voor verrassingen komen te staan.
Voorkomen is beter dan bestraffen. De ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Justitie en Veiligheid, maar ook gemeenten, politie en maatschappelijke organisaties zetten zich in om discriminatie en uitsluiting tegen gaan. Dit doen de ministeries van SZW en Justitie en Veiligheid bijvoorbeeld door het uitvoeren van het Nationaal actieprogramma tegen Discriminatie1 (NAD).
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bevordert daarnaast kennis uitwisseling over vraagstukken rond zelfbeschikking via het Kennisplatform Integratie en Samenleving (KIS). KIS organiseert in 2018 vier regionale bijeenkomsten van het platform Eer & Vrijheid. Hier wordt informatie uitgewisseld tussen o.a. gemeenten, politie, professionals en migranten(zelf)organisaties.
Deelt u de overtuiging dat burgers in Nederland zonder vrees voor geweld hun godsdienst moeten kunnen belijden? Bent u bereid om vanuit uw verantwoordelijkheid voor het integratiebeleid een coördinerende en agenderende rol richting gemeenten, politie en maatschappelijke organisaties op u te nemen wanneer zich signalen voordoen dat deze fundamentele vrijheid voor burgers niet gewaarborgd is?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u op de hoogte van het feit dat mensen binnen bijvoorbeeld de Turkse gemeenschap worden bedreigd omdat zij de islam hebben verlaten? Welke inspanningen verricht u om ervoor te zorgen dat deze mensen het vertrouwen hebben dat zij deze bedreigingen veilig kunnen melden en dat de bedreigers worden aangepakt?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat als nieuwkomers afvalligheid van de islam niet accepteren en zich schuldig maken aan bedreiging en/of geweld, dit consequenties moet hebben voor het behouden of verkrijgen van een verblijfsvergunning? Hoe vaak is het in de afgelopen vijf jaren voorgekomen dat een asielzoeker is uitgezet of hem een verblijfsvergunning is geweigerd of afgenomen wegens het bedreigen of anderszins lastigvallen van ex-moslims?
Voor alle asielzoekers in Nederland, dus ook voor asielzoekers die verblijven bij het COA gelden Nederlandse normen, waaronder vrijheid van godsdienst. Al bij het COA en in de inburgering (in het onderdeel Kennis Nederlandse Samenleving) wordt aandacht besteed aan de Nederlandse grondrechten, waaronder het feit dat we in Nederland vrijheid van godsdienst hebben. Zo wordt samen met een diverse groep van levensbeschouwelijke organisaties voorlichting gegeven over grondrechten en voert het COA met elke nieuwe bewoner een rechten- en plichtengesprek. Dit gesprek is verplicht.
Het belemmeren van deze vrijheid wordt niet getolereerd. Bewoners die zich niet wensen te houden aan de regels van de Nederlandse rechtsstaat, en/of de huisregels van het COA, of die bedreigend gedrag vertonen ten opzichte van andere bewoners worden streng aangepakt. Het COA maatregelenbeleid is in 2016 aangescherpt, zoals aan uw Kamer uitgebreid geschetst in de zogenoemde «maart-brief».2
Antisemitische denkbeelden kunnen voorkomen onder asielzoekers zoals dit helaas soms ook bij anderen binnen de Nederlandse samenleving voorkomt. Of er sprake is van antisemitisme onder asielzoekers, wordt niet geregistreerd. Denkbeelden alleen zijn niet strafbaar. Indien sprake is van een strafbaar feit stimuleert het COA het slachtoffer om aangifte te doen. Bij strafbare feiten wordt door het COA altijd een melding gedaan bij de politie en, indien COA-medewerkers direct getuige zijn van een strafbaar feit, kan COA ook zelf aangifte doen.
Wanneer een vreemdeling een strafbaar feit pleegt, kan dat consequenties hebben voor de asielprocedure en voor zijn verblijfsrecht in Nederland. Dit is mede afhankelijk van de aard van het delict en de strafmaat.
Hoe vaak een asielzoeker is uitgezet of hem een verblijfsvergunning is geweigerd of afgenomen wordt niet gecategoriseerd naar de aard van het delict.
Is er volgens u in Nederland sprake van antisemitisme onder asielzoekers? Om wat voor incidenten gaat het? Hoeveel meldingen komen er binnen en wat gebeurt er met die meldingen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u, net als het Duitse parlement, van mening dat als asielzoekers zich schuldig maken aan uitingen van antisemitisme, dit consequenties moet hebben voor de verblijfsstatus?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe vaak is het in de afgelopen vijf jaren voorgekomen dat een asielzoeker is uitgezet of hem een verblijfsvergunning is geweigerd of afgenomen op basis van antisemitisme?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Toezicht op erfgoed kan beter’ |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Toezicht op erfgoed kan beter»?1
Ja, ik ben daarmee bekend
Wat vindt u van het feit dat enkele Brabantse gemeenten de wettelijk verplichte monumentencommissie onvoldoende laten presteren of zelfs hebben afgeschaft?
In het kader van het interbestuurlijk toezicht houdt de provincie Noord-Brabant toezicht op de monumentenzorg bij de Brabantse gemeenten. Daarbij wordt onder andere gekeken naar de aanwezigheid, onafhankelijkheid en deskundigheid van de monumentencommissies. De afgelopen jaren werd duidelijk dat een (beperkt) aantal gemeenten geen commissie had, of dat de commissie niet aan de wettelijke eisen voldeed. Recentelijk heeft de provincie de stoplichtrapportage «interbestuurlijk toezicht 2017» gepubliceerd2. Hieruit bleek dat deze situatie aanzienlijk is verbeterd.
Zijn er meerdere gemeenten in Nederland waar de monumentencommissie slapende is of eveneens is afgeschaft? Zo ja, in hoeveel gemeenten is dit het geval?
Uit de gegevens van de Erfgoedinspectie over de afgelopen jaren (2011–2015) blijkt dat de meeste gemeenten met rijksmonumenten hebben aangeven dat zij over een monumentencommissie beschikken. Dit kan ook een combinatie van een monumentencommissie met een welstandscommissie zijn, of een regionaal of provinciaal opererende commissie. In de monitor van 2017–2018 besteedt de Erfgoedinspectie extra aandacht aan het functioneren en de deskundigheid van de monumentencommissies. De resultaten hiervan verwacht ik eind maart.
Deelt u de mening dat toezicht op gemeentelijke- en rijksmonumenten van belang is voor het behoud van het materieel erfgoed? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de status en het behoud van monumenten in orde blijft?
De Erfgoedbalans 2017, die op 9 februari 2017 aan uw Kamer is aangeboden (Kamerstuk 31 487, nr. 102), laat zien dat de gebouwde monumenten in Nederland er over het algemeen goed bijstaan (Erfgoedbalans 2017, p. 34). Ik ben het met u eens dat toezicht van belang is voor het behouden van die goede staat. Daarin spelen veel partijen een rol.
Het toezicht op gemeentelijke en rijksmonumenten ligt bij de gemeente. Uit het artikel in het Brabants Dagblad blijkt overigens ook dat erfgoedverenigingen zoals Bond Heemschut en burgers met succes invloed kunnen uitoefenen op de kwaliteit van de monumentenzorg op lokaal niveau.
Het interbestuurlijk toezicht op de gemeentelijke monumentenzorg ligt bij de provincie. Dat is zo geregeld via de Wet revitalisering generiek toezicht (Wrgt). In opdracht van het Ministerie van BZK is in 2017 de Wrgt geëvalueerd. Mijn collega van BZK zal binnenkort in afstemming met alle betrokkenen met een gezamenlijke kabinetsreactie komen.
Het bericht dat Rotterdam van plan is het tekort aan verpleegkundig ambulancezorg op te vangen door verpleegkundigen uit het buitenland te halen |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitspraak van Arjen Littooij, directeur van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond, dat buitenlandse krachten kunnen worden ingezet om de 25 openstaande vacatures in te vullen?1
Ja.
Vindt u het ook schandalig dat de nood zo hoog is dat de veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond zich gedwongen ziet tot het aantrekken van buitenlandse ambulanceverpleegkundigen om het tekort op te kunnen lossen?
Het is van groot belang dat als dat nodig is, iedereen een beroep kan doen op kwalitatief goede en tijdige ambulancezorg. De Regionale ambulancevoorziening (RAV) heeft volgens de Tijdelijke wet ambulancezorg (Twaz) de formele verantwoordelijkheid om over kwalitatief en kwantitatief voldoende deskundig personeel te beschikken, zodat verantwoorde ambulancezorg geleverd kan worden. De situatie die wordt geschetst over de veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond baart me daarom zorgen. Ik begrijp dat er verschillende factoren zijn die bijdragen aan het tekort aan ambulanceverpleegkundigen in de regio. Een gezamenlijk beeld van wat deze factoren zijn, is een eerste stap in het oplossen van het arbeidsmarkt vraagstuk. Dit vraagt in de regio om een brede aanpak, onder andere gericht op het meer opleiden van (ambulance)verpleegkundigen en gericht op de omstandigheden die belangrijk zijn om het werk goed te kunnen doen. Samenwerking tussen alle partijen op landelijk niveau, en zeker ook in de regio, is hiervoor belangrijk. Dit geldt niet alleen in tijden waarin het arbeidsmarktvraagstuk groot is, zoals nu het geval is. Voldoende en goed opleiden moet altijd de gezamenlijke aandacht hebben en moet zo min mogelijk worden verstoord door korte termijn (financiële of bedrijfsmatige) overwegingen. Deze aanpak moet voorkomen dat instellingen pas gaan opleiden als het tekort al daar is en dat instellingen alleen voor zichzelf opleiden.
Ziet u ook in dat het laten werken van buitenlandse verpleegkundigen op een ambulance in Nederland onwenselijke gevolgen kan hebben voor veiligheid en kwaliteit van zorg, gezien het belang van heldere communicatie en verschil in opleidingseisen?
Om in Nederland als ambulanceverpleegkundige te kunnen werken dient men de opleiding ambulanceverpleegkundige te hebben afgelegd. Deze opleiding is door het College Zorg Opleidingen geaccrediteerd. Het is aan de werkgever om te bepalen of de kwalificaties van een buitenlands gediplomeerd ambulanceverpleegkundige gelijkwaardig zijn aan de in Nederland vereiste opleiding, dan wel of de buitenlands gediplomeerde eerst de Nederlands vereiste opleiding moet hebben doorlopen om aan de slag te kunnen. De Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) en de wet BIG zijn daarbij van toepassing.
In principe zijn er voldoende waarborgen dat ambulanceverpleegkundigen met een buitenlands diploma kunnen voldoen aan de in Nederland geldende eisen om het beroep veilig en verantwoord uit te kunnen oefenen. Voor verpleegkundigen met een buitenlands diploma zijn er verschillende erkenningprocedures, te weten voor verpleegkundigen met een diploma van binnen de Europese Economische Ruimte + Zwitserland (EER) en van buiten de EER. Voor binnen de EER geldt voor verpleegkundige een automatische erkenning van het diploma, omdat op Europees niveau de duur en opleidingseisen zijn geharmoniseerd. Gediplomeerden van buiten de EER dienen een Kennis en Vaardigheden en Beroepsinhoudelijk toets af te leggen aan de hand waarvan wordt bepaald of aanvullende opleiding nodig is om in aanmerking te komen voor een verklaring van vakbekwaamheid voor inschrijving in het BIG-register.
Daarnaast is de beheersing van de Nederlandse taal van belang. Zo stelt de Wet Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (wet BIG) eisen aan buitenlandse zorgverleners omtrent het niveau van taalkennis om in aanmerking te komen voor BIG registratie.
Erkent u dat het tekort aan ambulanceverpleegkundigen, in combinatie met een toename van het aantal spoedritten van 30% in de afgelopen vijf jaar leidt tot onhoudbare en gevaarlijke situaties, waarbij de toegang tot ambulancezorg op de tocht staat? Kunt u dit toelichten?
De toegankelijkheid tot kwalitatief goede ambulancezorg is van groot belang. Het is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder om goede zorg te leveren en daarbij de continuïteit te waarborgen. Het is de verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraar om voldoende goede zorg in te kopen. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd in oprichting (IGJ i.o.) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) zien hierop toe.
De NZa concludeert in de marktscan acute zorg2 dat de acute zorg voldoende toegankelijk is, maar dat de druk toeneemt en dat samenwerking en coördinatie nodig zijn om toegankelijkheid op lange termijn te garanderen. De NZa heeft aanbevelingen gedaan aan het veld. Ik roep het veld op hier werk van te maken.
Uit het rapport van de NZa «wachttijdprojecten: hoe staan we ervoor?»3 dat ik uw Kamer op 15 januari jongstleden heb toegestuurd blijkt dat één van de 25 ambulanceregio’s in 2017 een snelle stijging in de responstijden laat zien. Ik deel de zorgen van de NZa over deze regio. De NZa en de IGJ (i.o.) doen daar onderzoek naar, ze houden de situatie ten aanzien van de spoedzorg nauwlettend in de gaten en zij houden mij op de hoogte.
Wat is uw reactie op de uitspraak van ambulancepersoneel uit de regio Rotterdam (AD van 20 januari 2018) dat problemen met ProQa, het nieuwe computersysteem op de meldkamer, ervoor zorgen dat er in regio Rotterdam een toename is in het aantal spoedritten?2
Ja, dat hoor ik vaker. Ondanks dat er in de marktscan acute zorg1 niet specifiek is ingegaan op de twee triagesystemen waar in de ambulancesector gebruik van wordt gemaakt (NTS en ProQA), geeft de sector in de marktscan het volgende aan:
Het proces van telefonische triage is en blijft complex. Het belang van de patiënt staat altijd centraal, onafhankelijk van het meldkamersysteem dat gebruikt wordt. Daarbij is de verpleegkundig meldkamercentralist als goed opgeleide zorgprofessional uiteindelijk leidend bij de afweging of – en met welke urgentie – verdere zorginzet noodzakelijk is. Het is hierbij belangrijk dat er een lerende (werk)omgeving is, zodat de triage op zorginhoudelijke gronden wordt verfijnd. Duidelijkheid over wanneer er achteraf gezien sprake is van onder- of overtriage is daarvoor essentieel. Immers bij een ambulance-inzet die uiteindelijk niet leidt tot vervoer («eerste hulp geen vervoer») kan er voor de patiënt nog steeds sprake zijn van goede en noodzakelijke zorg.
Mijn ambtsvoorganger heeft in reactie op Kamervragen van de leden Leijten en Van Gerven5 eind 2016 aan uw Kamer laten weten dat Ambulancezorg Nederland (AZN) voornemens is een beperkt onderzoek uit te laten voeren naar de relatie tussen ondersteunende triagesystemen en risicobeheersing. Het thema risicobeheersing heeft met name betrekking op de discussie rond onder- en overtriage.
Van AZN heb ik begrepen dat ze het afgelopen jaar verschillende activiteiten hebben ondernomen om meer inzicht te krijgen in onder- en overtriage, zoals een literatuur-onderzoek naar «eerste hulp geen vervoer». Dit onderzoek vormt nu de basis voor vervolgonderzoek, wat onder andere meer inzicht moet geven op de vraag of er sprake is van overtriage, en welke zorgvragen en zorgvragers het betreft. Tevens gaat AZN aankomend jaar de (springplank)projecten rond eenduidige/ gezamenlijke toegang, triage en zorginzet – in samenwerking met huisartsen, thuiszorg en GGZ – verder doorontwikkelen. Ook wordt in 2018 een start gemaakt met het project «Afstemming urgenties ambulancezorg en huisartsen(posten)», waarin gewerkt wordt aan een eenduidige urgentie binnen de acute zorg. Voor het realiseren van eenduidige toegang, triage en coördinatie, is het «spreken van dezelfde taal» van belang.
Ik ben erg benieuwd naar de uitkomsten van de projecten die dit jaar gaan lopen, maar ik vind dat er wel een tandje bij mag. De in 2016 toegezegde evaluaties en onderzoeken, aan de hand waarvan mijn voorganger een besluit in het vooruitzicht heeft gesteld over eventuele aanpassingen aan de manier van (geprotocolleerd) werken, zijn er nog niet. Dit is niet alleen frustrerend voor ambulancepersoneel wat zinnige ritten wil maken, maar ook noodzakelijk om het aantal onnodige spoedritten en daarmee de drukte in de acute zorg terug te dringen. Ik ga met AZN in overleg over het onderzoek naar ondersteunende triagesystemen in relatie tot onder- en overtriage. Indien er op de korte termijn geen resultaten te verwachten zijn, zal ik dit onderzoek zelf laten uitvoeren. Rond de zomer zal ik u hier verder over informeren.
Hoort u vaker dat het uitvraagsysteem ProQa een toename in het aantal spoedritten veroorzaakt?
Zie antwoord vraag 5.
Wat gaat u doen met het probleem dat in de ambulancezorg niet langer een stijgende lijn in opleiding en salariëring is en er hierdoor een groot verschil in inkomen is met ziekenhuisverpleegkundigen met dezelfde specialisatie, zoals ook wordt benoemd door ambulancepersoneel uit de regio Rotterdam (AD van 20 januari 2018)?3
De primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden, waaronder opleidingsniveau in relatie tot salariëring, zijn onderwerpen voor het CAO-overleg tussen werknemers en werkgevers. Ik kan en wil mij daar niet in mengen.
Hoe kijkt u aan tegen het stuklopen van de gesprekken tussen de onderhandelde partijen over de besteding van de door u toegezegde extra 13,5 miljoen euro voor ambulancezorg?4
Hierover heb ik u in de Kamerbrief8 van 13 februari jongstleden geïnformeerd.
Waar is volgens u de extra 13,5 miljoen euro voor ambulancezorg voor bedoeld?
Zie antwoord vraag 8.
Welke concrete acties gaat u ondernemen om het tekort aan ambulanceverpleegkundigen op korte termijn op te lossen? Kunt u dit toelichten?
Men is hard aan de slag met extra opleiden, regionale afspraken over het voor elkaar opleiden in plaats van wegkapen van elkaars personeel en met regionale zorgbrede actieplannen. Vanuit VWS zorg ik voor de juiste randvoorwaarden, zodat ambulancediensten voldoende personeel en voertuigen kunnen inzetten.
Dit doe ik met goede ramingen door het Capaciteitsorgaan, waar ambulanceverpleegkundigen vanaf 2019 structureel deel van uit gaan maken. En dit doe ik met adequate financiering, waardoor er vanaf 2018 structureel € 10 miljoen euro beschikbaar is voor de opleiding van ambulanceverpleegkundigen en ambulancechauffeurs. Dit arbeidsmarktvraagstuk bespreek ik met de voorzitters van het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) en met de voorzitter van AZN. In maart zal ik u informeren over de uitkomsten van dit overleg.
Daarnaast werk ik samen met de Minister van VWS en de Staatssecretaris van VWS aan een brede aanpak arbeidsmarkt voor de gehele sector zorg en welzijn, die we in maart aan de Tweede Kamer zullen sturen.
De verhuizing van Galileo Security Monitoring Centre naar Spanje |
|
Jan Paternotte (D66), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Space policy: Galileo Security Monitoring Centre back-up site moves to Spain»?1
Ja, dit bericht is mij bekend.
Welke landen waren in de race om het Galileo Security Monitoring Centre naar hun land te halen?
De volgende landen hebben gereageerd op de uitvraag van de Europese Commissie: België, Duitsland, Spanje, Portugal, Slovenië, Roemenië, Italië en Polen.
Is Nederland met het European Space Research and Technology Centre (ESTEC) van het European Space Agency (ESA) in de race is geweest om het Galileo Security Monitoring Centre naar Nederland te halen? Zo ja, waarom is dat niet gelukt? Zo nee, waarom niet?
Een Nederlandse kandidatuur voor het Security Monitoring Centre is zeer serieus overwogen. Op kabinetsniveau is besloten Nederland niet kandidaat te stellen voor dit back-up centrum om zich volledig te kunnen richten op het Europees Medicijn Agentschap.
Wat is de reden dat er is gekozen voor Spanje?
De Europese Commissie heeft op basis van objectieve criteria de biedingen van de verschillende lidstaten beoordeeld. De Spaanse inschrijving kwam als beste uit de bus.
Wat zijn de gevolgen van dit besluit voor de Britse hightech- en ruimtevaartsector?
Er zullen als direct gevolg van dit besluit 10–20 fte verdwijnen uit de Britse hightech- en ruimtevaartsector.
Wat zijn de gevolgen van dit besluit voor de Nederlandse hightech- en ruimtevaartsector?
Er zijn geen directe gevolgen van dit besluit voor de Nederlandse hightech- en ruimtevaartsector.
Op welke wijze zal er door de Europese Unie en Nederland in de toekomst worden samengewerkt met het Verenigd Koninkrijk op het gebied van ruimtevaart?
Op dit moment valt niet te zeggen hoe de toekomstige relatie tussen de EU en het VK met betrekking tot de EU-ruimtevaartprogramma’s er uit zal zien. Dit is onderdeel van de onderhandelingen met het Verenigd Koninkrijk (VK). De Commissie werkt op dit moment samen met de lidstaten aan aanvullende onderhandelingsrichtsnoeren over het kader van de toekomstige relatie met als doel om deze op de Europese Raad van maart 2018 te kunnen vaststellen. Het VK heeft aangegeven betrokken te willen blijven bij de ruimtevaartprogramma’s van de EU: Galileo en EGNOS (satellietnavigatie), Copernicus (aardobservatie) en het Onderzoeks- en Innovatie kaderprogramma. Dit betreft mede het gebruik van het overheidssignaal van Galileo waarvoor het Security Monitoring Centre de veiligheid moet garanderen. Voor deze toegang dient een separaat verdrag te worden afgesloten.
Nederland blijft samenwerken met het VK via de Europese Ruimtevaartorganisatie (ESA). De ESA is een intergouvernementele organisatie bestaande uit 22 Europese lidstaten waaronder Nederland en het VK. De Britse regering heeft expliciet kenbaar gemaakt dat het VK lid blijft van de ESA.
Het bericht 'Kijk die Zweden nu eens!' |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Halbe Zijlstra (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Kijk die Zweden nu eens!»?1
Ja.
Hoe duidt u het beleid van de Zweedse Minister van Europese Zaken Ann Linde, waarbij zij door middel van «EU Handshakes» overal in Zweden de Europese Unie aankaart, vraagt wat mensen van de Europese Unie (EU) vinden en wat zij of de organisatie, waar zij werkzaam zijn, met de EU zouden kunnen en hoe er binnen deze organisaties concreet opvolging aan gegeven wordt, met het doel de participatie, kennis en betrokkenheid van mensen bij de EU te vergroten?2
De wijze waarop participatie, kennis en betrokkenheid van mensen, maatschappelijke organisaties en bedrijven bij de EU tot uiting komt, verschilt van lidstaat tot lidstaat in de EU. Het kabinet onderschrijft het belang dat mensen en maatschappelijke organisaties kennis hebben van en betrokken zijn bij de EU, zowel EU-breed als in Nederland. In Nederland is sprake van zichtbare betrokkenheid bij de EU in de politiek en het bestuur, in het maatschappelijk middenveld en de (sociale) media. Het kabinet onderschrijft het belang hiervan, ook gezien de besluiten die in EU-kader worden genomen en gezien de aanstaande Europese verkiezingen in 2019.
Hoe duidt u in Nederland de participatie, kennis en betrokkenheid van mensen, maatschappelijke organisaties en bedrijven bij de EU?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat mensen in Nederland kennis hebben van de EU en betrokken zijn bij de EU? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uiteenzetten welke stappen u of uw collega’s in het kabinet op dit moment ondernemen om de participatie, kennis en betrokkenheid van mensen, organisaties en bedrijven bij de EU te vergroten?
Het kabinet geeft op uiteenlopende wijze vorm aan de participatie, kennis en betrokkenheid van mensen, organisaties en bedrijven bij de EU. Het gaat hier om een breed spectrum aan onderwerpen, variërend van gesprekken met bedrijven over Brexit, tot het EU-back-to-School programma, tot optredens in de media. Het kabinet benadrukt echter dat noch de regie, noch de verantwoordelijkheid, noch het eigenaarschap uitsluitend bij het kabinet kan liggen om de participatie, kennis en betrokkenheid van mensen, organisaties en bedrijven bij de EU te vergroten. Er ligt in de Nederlandse maatschappelijk-politieke verhoudingen juist een grote verantwoordelijkheid voor het maatschappelijk middenveld, bij politieke partijen, bij de (sociale) media om uiting te geven aan de participatie, kennis en betrokkenheid bij de EU.
Deelt u de mening dat in het tijdperk van Brexit het een goed idee zou zijn mensen, maatschappelijke organisaties en bedrijven meer te betrekken bij de EU en in Nederland eenzelfde soort beleid te hanteren als in Zweden? Zo ja, bent u bereid de mogelijkheden hiertoe te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is bereid om nader te bezien op welke wijze vorm kan worden gegeven aan de nadere betrokkenheid van mensen, maatschappelijke organisaties en bedrijven bij de EU. Het kabinet is evenwel van mening dat dit alleen kan als daarbij recht wordt gedaan aan de uiteenlopende maatschappelijk-politieke context in de verschillende lidstaten.
Nepnieuws |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de online te raadplegen database «EU vs Disinfo» (euvsdisinfo.eu) van de, door de Europese Unie opgerichte European External Action Service East StratCom Task Force, met artikelen die zijn beoordeeld op het verspreiden van nepnieuws? Zo ja, welke artikelen op EU vs Disinfo heeft u bestudeerd?
Ja. Overigens hanteert East Stratcom het begrip «nepnieuws» niet.1 In het algemeen wil ik niet op afzonderlijke berichtgeving ingaan. Ten aanzien van drie van de berichten uit deze database is een rechtszaak aangespannen. Daar wil ik niet in treden.
Hoeveel van die artikelen zou u zelf als nepnieuws kwalificeren?
Zoals ik de Kamer in mijn brief van 18 december jl. heb toegelicht richt ik mijn activiteiten op het tegengaan van ongewenste heimelijke beïnvloeding van de publieke opinie in Nederland door statelijke actoren. Onderdeel van dergelijke beïnvloeding is de inzet van desinformatie door deze actoren. Ik zie het tegengaan van de verspreiding van deze desinformatie enerzijds nadrukkelijk als onderdeel van een bredere inzet die gericht is op het tegengaan van ondermijning van de democratische rechtsorde als zodanig en anderzijds meer specifiek als onderdeel van het tegengaan van ongewenste buitenlandse inmenging door statelijke actoren. Ik hecht eraan deze afbakening van mijn activiteiten ten opzichte van de term «nepnieuws» te maken aangezien met de term «nepnieuws» in de volksmond ook meer onschuldige vormen van foutieve informatie worden aangeduid waarbij de hiervoor genoemde problematiek niet aan de orde is. Daarbij is van belang op te merken dat het besef van de (originele) afzender dat de betreffende informatie foutief is, dan wel de intentie om hiermee te misleiden kenmerken zijn die desinformatie onderscheiden van foutieve berichtgeving in het algemeen. Dit betekent ook dat men deze termen niet onachtzaam dient te hanteren aangezien daarmee ook een oordeel over de afzender geïmpliceerd kan worden.
Vooral nieuwe technologieën vergemakkelijken het verspreiden van desinformatie en het beïnvloeden van de publieke opinie. Dit kan het vertrouwen van mensen in publieke instituties ondermijnen en is in potentie schadelijk voor onze democratische rechtsorde. Overigens acht ik het niet aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties of enig ander lid van het kabinet om artikelen op inhoud te beoordelen. De aandacht van het kabinet richt zich op de statelijke actoren die desinformatie verspreiden.
Hoeveel van die artikelen zou u zelf niét als nepnieuws kwalificeren?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een overzicht geven van de huidige leden van de East StratCom Task Force? Zo nee, waarom niet?
De Europese Raad heeft in maart 2015 geconcludeerd dat het noodzakelijk is om de voortdurende stroom van desinformatie afkomstig van Rusland te bestrijden en heeft de Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid, mw Mogherini, daarbij uitgenodigd om in samenwerking met de EU-instellingen en de lidstaten een actieplan te ontwikkelen voor strategische communicatie dienaangaande. Dit heeft geresulteerd in een Taskforce East StratCom. De Taskforce ontwikkelt communicatieproducten en campagnes die zijn gericht op een betere uitleg van het EU-beleid in de landen van het Oostelijk Partnerschap (Armenië, Azerbeidzjan, Wit-Rusland, Georgië, Moldavië en Oekraïne). Het werkt nauw samen met de EU-instellingen en met EU-delegaties in de landen van het Oostelijk Partnerschap. De Taskforce ondersteunt bredere EU-inspanningen gericht op versterking van de mediaomgeving in de oostelijke partnerschapsregio, in nauwe samenwerking met andere EU-actoren. Tevens rapporteert en analyseert het desinformatie trends, verklaart desinformatie verhaallijnen en corrigeert en vergroot het bewustzijn inzake desinformatie. De Taskforce opereert binnen de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO). De selectie en inzet van de medewerkers van de East StratCom Task Force is de verantwoordelijkheid van de EDEO. De activiteiten worden betaald uit het reguliere communicatiebudget van de EDEO. Dit budget heeft een jaarlijkse omvang van 1,1 miljoen euro. Aangezien dit geld uit het algemene budget van de EU komt, is er geen onderscheid te maken hoeveel van die jaarlijkse bijdrage uit Nederlands geld bestaat. De bedragen zijn opgenomen in de EU begroting voor 2018. (p177 ev) http://data.consilium.europa.eu/doc/document/ST-14587-2017-ADD-3/nl/pdf
Kunt u inzicht geven in de wijze waarop leden van de East StratCom Task Force geselecteerd worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u inzicht geven in wijze waarop Madeleine de Cock-Buning (tevens voorzitter van het Nederlandse Commissariaat van de Media) haar positie als voorzitter van de East StratCom Task Force heeft verworven? Zo nee, waarom niet?
Mevrouw De Cock-Buning is geen voorzitter van de East Stratcom Task Force. Wel is zij onlangs voorzitter geworden van de EU-High Level Group over fake news en online desinformatie, die is ingesteld door en onder de verantwoordelijkheid van de Europese Commissie. In de openbare »call for application» van de Europese Commissie is geen criterium noch aanbeveling opgenomen dat de voorzitter lid moet zijn van een politieke partij.2 Er is vanuit de overheid geen bemoeienis geweest met de kandidatuur van mevrouw De Cock-Buning. Vergoeding vindt plaats volgens de hiervoor geldende regels van de Europese Commissie over expert groups.3
Is er bij de eventuele voordrachts-, sollicitatie- en benoemingsprocedure van Madeleine de Cock-Buning bemoeienis geweest van de Nederlandse overheid? Zo ja, in welke vorm?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is de vergoeding die Madeleine Cock-Buning voor haar werkzaamheden zal ontvangen? Waar wordt dit uit betaald?
Zie antwoord vraag 6.
Gezien de politieke gevoeligheid van haar werkzaamheden is het niet irrelevant of Madeleine de Cock-Buning ook een partij-achtergrond of partijlidmaatschap heeft en kunt u daar inzage in geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Voor welke termijn worden de (overige) leden van de East StratCom Task Force aangesteld? Betreft het een fulltime baan of een parttime baan? Moeten zij hun overige werkzaamheden openbaar maken?
Heeft de East StratCom Task Force een kantoor? Zo ja, kunt u aangeven waar dit precies is gevestigd?
Kunt u inzicht geven in de wijze waarop de East StratCom Task Force haar financiering ontvangt? Kunt u in uw antwoord betrekken wat het jaarlijks budget is van de Task Force?
Wat is de Nederlandse bijdrage aan dit jaarlijkse budget?
Wiens idee was het om deze taskforce op te zetten? Wanneer is dit idee voor het eerst gepresenteerd?
Wat is de exacte doelstelling van de East StratCom Task Force? Is de Task Force specifiek gericht op nieuwsberichten over Oost-Europa, Rusland en andere derde landen of tevens op nieuwsberichten over EU-lidstaten en de (politieke) situatie daarbinnen?
Kunt u inzicht verschaffen in de wijze waarop de East StratCom Task Force te werk gaat en hoe de Task Force tot een oordeel komt inzake het aanmerken van een artikel als verspreider van nepnieuws?
Hoeveel onjuiste beweringen moet een artikel bevatten om aangemerkt te worden als nepnieuws door de East StratCom Task Force?
Kunt u aangeven op welke punten de vijf Nederlandse artikelen die worden genoemd als dragers van nepnieuws op de site van de East StratCom Task Force precies nepnieuws bevatten?1
Zoals ik reeds heb aangegeven in antwoord (Kamerbrief met kenmerk 2018D05173) op eerdere vragen van de heer Van Raak (SP) is het zaak dat de acties van de Taskforce zich richten op het identificeren, benoemen en feitelijk weerleggen van desinformerende (elementen van) berichtgeving en niet op het identificeren en benoemen van journalisten en hun journalistieke verslaglegging als zijnde desinformatie. De term desinformatie impliceert de intentie tot misleiding en dient daarom niet onachtzaam te worden gehanteerd.
Journalisten zijn verantwoordelijk voor de wijze waarop ze verslag doen van gebeurtenissen, niet voor de gebeurtenissen zelf of de daarin naar voren gebrachte opvattingen.
Deelt u de opvatting dat het artikel in De Gelderlander enkel verslag legt van een uitspraak van raketproducent Almaz-Antey? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 18.
Deelt u de opvatting dat verslaglegging van een mening of een uitspraak op zichzelf geen uitspraak doet over of iets waar is of niet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 18.
Bent u van mening dat nieuwspublicaties geen verslag mogen doen van meningen of uitspraken die mogelijk onjuist zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 18.
Kunt u aangeven hoe nieuwspublicaties moeten beoordelen of een mening of uitspraak in de toekomst mogelijk onjuist kan blijken te zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 18.
Bent u van mening dat het artikel van De Gelderlander terecht door de East StratCom Task Force is aangemerkt als nepnieuws? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het niet aan mij of enig ander lid van het kabinet om artikelen op inhoud te beoordelen.
Bent u bekend met het feit dat de uitzending van NPO Radio 1 een interview betreft met onderzoeksjournalist Pieter Stockmans?3
Ja, daarmee ben ik bekend. Er is geen voorafgaand toezicht op de inhoud van een radio- of televisie-uitzending. Dat is onderdeel van artikel 7 van de Grondwet. Het grondrecht van de vrijheid van meningsuiting maakt onbetwistbaar deel uit van de fundamenten van onze democratische rechtsstaat. Het kabinet zal dit altijd en overal verdedigen.
Bent u van mening dat radiozenders geen gasten mogen uitnodigen als de opvattingen van de gast mogelijk onjuist zijn?
Zie antwoord vraag 24.
Bent u van mening dat de radiouitzending van NPO Radio 1 terecht door de East StratCom Task Force is aangemerkt als nepnieuws? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 23.
Bent u van mening dat het bericht «Azov fighters threaten the Dutch people with a terror attack again (GeenStijl)» terecht door East StratCom Task Force als «nepnieuws» is aangemerkt? Zo ja, welk aspect van het bericht bevat valse informatie? Wat is de bewijsvoering daarvoor? Welke onderbouwing is daarin volgens u doorslaggevend?4
Zie antwoord vraag 23.
Herinnert u zich dat u in de uitzending van het programma Jinek van 18 december 2017 sprak over «Bellingcat» als ontmaskeraar van het betreffende filmpje als «nepnieuws»? Welk onderzoek bedoelde u daarbij precies? Kunt u dit onderzoek aan de Kamer doen toekomen?
Hoe beoordeelt u de betrouwbaarheid van Bellingcat zelf?
Houdt u rekening met de mogelijkheid dat Bellingcat (net als alle andere journalisten, onderzoekers of wetenschappers) zich zou kunnen vergissen?
Houdt u rekening met de mogelijkheid dat Bellingcat (net als alle andere journalisten, onderzoekers of wetenschappers) door andere motieven dan slechts waarheidsvinding gedreven zou kunnen zijn?
Bent u van mening dat de samenvatting van de East StratCom Task Force («Ukraine is a highly corrupted, fascistic country, which is the centre of international drug and human labour traffic») van het GeenStijl artikel een accurate weergave is van de daadwerkelijke inhoud van het artikel? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?5
Zie antwoord vraag 23.
Bent u van mening dat deze kwalificaties van het land Oekraïne («Ukraine is a highly corrupted, fascistic country, which is the centre of international drug and human labourtraffic») feitelijk onjuist zijn?
Zie antwoord vraag 23.
Bent u bekend met het feit dat Oekraïne in 2016 op plaats 131 (van de 176 bestudeerde landen) stond op de corruptie-index van Transparency International?
Ik ben daarmee bekend. Inmiddels is de Corruption Perceptions Index 2017 uitgebracht. Oekraïne staat daarin op plek 130 (van de 180 bestudeerde landen).
De Corruption Perceptions Index 2016 dekt de perceptie van de publieke sector corruptie in 176 landen. De score van de CPI 2016 is opgebouwd uit dertien verschillende bronnen. Alle bronnen beoordelen de perceptie van corruptie in de publieke sector: het waargenomen niveau van elke vorm van machtsmisbruik door eenieder die deze macht toevertrouwd heeft gekregen binnen de regering of een overheidsinstantie.
Deelt u de opvatting dat dit Oekraïne één van de meest corrupte landen ter wereld maakt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, maakt dit de uitspraak dat «Ukraine is a highly corrupted (...) country» feitelijk juist? Zo nee, waarom niet?
Oekraïne heeft de afgelopen jaren, sinds de Maidanrevolutie in 2014, belangrijke stappen gezet op het gebied van anti-corruptiehervormingen. Onder andere is een bureau opgezet dat corruptie binnen overheidsorganen onderzoekt en aandraagt voor vervolging (National Anti-Corruption Bureau of Ukraine). Ook is, met hulp van Transparency International, een elektronisch platform opgericht teneinde de onafhankelijkheid van aanbestedingen te waarborgen (ProZorro) en wordt er ingezet op de decentralisatie van overheidstaken en de privatisering van overheidsbedrijven.
Desalniettemin, is er nog altijd veelvuldig sprake van het door elkaar lopen van publieke en financiële belangen. De internationale gemeenschap – IMF en EU – houdt druk op het hervormingsproces door op basis van conditionaliteit leningen te verstrekken. Als er onvoldoende voortgang wordt geboekt op het gebied van (anti-corruptie) hervormingen, wordt er niet tot betaling over gegaan. Nederland steunt de inzet van het instrument van conditionaliteit en spreekt Oekraïne ook in bilaterale contacten steevast aan op haar verantwoordelijkheid als het gaat om het bestrijden van corruptie.
Deelt u de opvatting van de East StratCom Task Force dat het noemen van Oekraïne als één van de meest corrupte landen een vorm van nepnieuws is?
Zie antwoord vraag 23.
Deelt u de opvatting dat de samenvatting van East StratCom Task Force («fascistic country») geen recht doet aan de daadwerkelijke inhoud van het GeenStijl-artikel op dit punt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 23.
Deelt u de opvatting dat de weerlegging van het ThePostOnline (TPO)-artikel («The article seems to be aimed only at worsening the image of Ukraine before the Dutch referendum about the Association Agreement») die wordt gegeven door East StratCom Task Force geen uitspraak doet over de inhoudelijke correctheid van het betreffende artikel, maar enkel een motief of bedoeling claimt?6 Zo nee, kunt u aangeven op welke wijze de bewering van de East StratCom Task Force inhoudelijk ingaat op het TPO-artikel dat zij bestempelen als desinformatie? Zo ja, kunt aangeven waarom deze bewering voldoende is om gekwalificeerd te worden als nepnieuws?
Zie antwoord vraag 23.
Bent u van mening dat het artikel van TPO terecht door de East StratCom Task Force is aangemerkt als nepnieuws? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 23.
Kunt u een definitie geven van nepnieuws?
Wat is in uw ogen het verschil tussen een mening en nepnieuws?
Wat is in uw ogen het verschil tussen een artikel met een of meerdere onjuiste beweringen en nepnieuws? Indien er geen verschil is, bevatte dan elk nieuwsartikel dat later gerectificeerd moet worden kennelijk nepnieuws? Zo nee, waarom niet?
Bent u van mening dat de stelling dat de euro ons een extra weeksalaris oplevert, nepnieuws is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 23.
Bent u van mening dat de stelling dat de interne markt ons een extra maandsalaris oplevert nepnieuws is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 23.
Kunt u aangeven hoe de samenwerking tussen het ministerie, NU.nl en Facebook vorm zal krijgen in het kader van de bestrijding van nepnieuws? Kunt u in uw antwoord meenemen op welke termijn de «nepnieuwsbestrijding» tot uiting zal komen in de tijdlijnen van Nederlandse Facebook gebruikers?
Kunt u aangeven wat de juridische basis is voor een dergelijke samenwerking met NU.nl en Facebook en voor de bestrijding van nepnieuws door het ministerie?
Kunt u transparantie verschaffen over de exacte rol en werkwijze van NU.nl in het aanmerken van berichten en/of artikelen als nepnieuws?
Zal NU.nl haar rol belangenloos uitvoeren of zal zij financiering ontvangen? Indien zij financiering zal ontvangen, door wie zal dit vergoed worden?
Kunt u de specifieke samenwerkingsovereenkomst tussen het ministerie, NU.nl en Facebook de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
Kunt u aangeven wat de specifieke selectiecriteria zijn voor berichten die zullen worden verborgen in circa 80% van de tijdlijnen van Nederlandse Facebook gebruikers, zoals aangegeven in uw brief aan de Kamer van 18 december 2017?
Kunt u aangeven of nieuwsbronnen als geheel zullen worden aangemerkt als verspreider van nepnieuws en dat hun artikelen derhalve standaard zullen worden verborgen op tijdlijnen van Facebook gebruikers? Of gaat het op een andere manier? Indien dat laatste het geval is, op welke manier?
Kunt u aangeven in hoeverre opiniestukken zullen worden aangemerkt als nepnieuws en als gevolg onzichtbaar zullen zijn voor Facebook gebruikers? Zo nee, wanneer kunt u daar wel duidelijkheid over geven?
Zal het ministerie een register bijhouden van artikelen die zijn aangemerkt als nepnieuws? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waar zal dit gebeuren? En door wie? Zal dit te raadplegen zijn? Zo ja, waar en voor wie? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik zie dit niet als een taak van de overheid.
Kunt u een overzicht geven van de in uw ogen meest prominente betrouwbare Nederlandse nieuwsbronnen? Zo nee, waarom niet?
Een overzicht zoals dat waar u om vraagt kan ik u niet geven, omdat ik het niet aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelatie acht om een dergelijk overzicht te maken.
Kunt u een overzicht geven van de in uw ogen meest prominente onbetrouwbare Nederlandse nieuwsbronnen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 54.
Kunt u een overzicht geven van nieuwsbronnen die u beschouwt als de grootste verspreiders van nepnieuws binnen Nederland? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 54.
Kunt u aangeven of de nepnieuwsmaatregelen op Facebook zich met name zullen richten op Nederlandse nieuwsbronnen of op buitenlandse nieuwsbronnen?
Kunt u aangeven of de Facebook gebruiker, wiens bericht aangemerkt wordt als nepnieuws, hiervan een melding zal krijgen? Indien dit niet het geval is, deelt u de opvatting dat hiermee een hoogst ontransparante situatie ontstaat waarbij gebruikers niet weten of hun berichten voor hun volgers daadwerkelijk zichtbaar zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, beschouwt zij dit als een probleem? Indien zij dit niét als een probleem beschouwt, waarom niet?
Kunt u aangeven of gebruikers in beroep kunnen gaan tegen het aanmerken van hun bericht als nepnieuws en hoe deze beroepsmogelijkheden vorm zullen krijgen?
Indien er geen sprake zal zijn van een beroepsmogelijkheid, deelt u de opvatting dat dit een uiterst eenzijdige situatie teweegbrengt die de macht tot censuur bij een hele kleine groep mensen legt? Zo nee, waarom niet?
Indien er wel sprake is van een beroepsmogelijkheid, kunt u aangeven hoe deze vorm krijgt? Kunt u in uw antwoord betrekken welk orgaan een beroep zal behandelen, wie haar leden zullen zijn, hoe de leden van het beroepsorgaan geselecteerd worden en wat de juridische mogelijkheden zijn om een afgewezen beroep aan te vechten bij de rechter?
Het komt regelmatig voor dat kranten als NRC Handelsblad, De Volkskrant en Trouw hun eerdere berichtgeving moeten rectificeren. Bent u van mening dat deze kranten zich in hun oorspronkelijke publicaties dan dus schuldig hebben gemaakt aan het verspreiden van nepnieuws? Zo nee, waarom niet?
Bent u bekend met het bericht van 8 juli 2017 dat werd gepubliceerd op NU.nl, de samenwerkingspartner van het ministerie in de bestrijding van nepnieuws, waarin NU.nl schreef over de aanwezigheid van 200 demonstranten bij een bijeenkomst van Forum voor Democratie in Groningen?7
Bent u bekend met het feit dat NU.nl dit bericht heeft moeten rectificeren, gezien het feit dat er slechts enkele demonstranten aanwezig waren?
Bent u van mening dat NU.nl zich met het oorspronkelijke bericht schuldig maakte aan het verspreiden van nepnieuws? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de opvatting dat niet alle feiten altijd door iedereen geaccepteerd worden en dat over feitelijkheden discussie kan bestaan?
Deelt u de opvatting dat een open discussie over feiten deel is van een gezonde, goed functionerende democratie?
Ja.
Deelt u de opvatting dat zaken die tegenwoordig als onwaar worden beschouwd in de toekomst waar kunnen blijken en dat talloze zaken die in het verleden als waar werden beschouwd tegenwoordig onwaar zijn gebleken?
Zie antwoord vraag 67.
Kunt u aangeven of «De revolutionibus orbium coelestium» (1543) van Nicolaas Copernicus, waarin hij het destijds zeer omstreden heliocentrisch model van het universum formuleerde, zou zijn bestempeld als nepnieuws binnen de kaders van het nieuwe samenwerkingsverband tussen het Ministerie, NU.nl en Facebook en of dit werk in uw ogen had moeten worden verborgen op Facebook als dit in zijn tijd bestond? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven of «Über die spezielle und die allgemeine Relativitätstheorie» (1916) van Albert Einstein, waarin hij voor het eerst de – destijds omstreden – algemene relativiteitstheorie voorstelt, zou zijn bestempeld als nepnieuws binnen de kaders van het nieuwe samenwerkingsverband tussen het Ministerie, NU.nl en Facebook en of dit paper in uw ogen had moeten worden verborgen op Facebook als dit in zijn tijd bestond? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven of «Broken Symmetries and the Masses of Gauge Bosons» (1964) van Peter Higgs, waarin hij voor het eerst – het inmiddels bewezen – bestaan van Higgsvelden en Higgsbosonen postuleert, zou zijn bestempeld als nepnieuws binnen de kaders van het nieuwe samenwerkingsverband tussen het Ministerie, NU.nl en Facebook en of dit paper in uw ogen had moeten worden verborgen op Facebook als dit in zijn tijd bestond? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven of «Die Entstehung der Kontinente und Ozeane' (1915) van Alfred Wegener, waarin hij het nu algemeen geaccepteerde bestaan van schuivende aardplaten beschrijft, zou zijn bestempeld als nepnieuws binnen de kaders van het nieuwe samenwerkingsverband tussen het Ministerie, NU.nl en Facebook en of dit paper in haar ogen had moeten worden verborgen op Facebook als dit in zijn tijd bestond? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven of het werk van Ignaz Philipp Semmelweis uit de periode rond 1847 met betrekking tot het voorkomen van kraambedkoorts – waarin hij ervoor pleit de handen te wassen voordat een zwangere vrouw geholpen wordt bij een bevalling – zou zijn bestempeld als nepnieuws binnen de kaders van het nieuwe samenwerkingsverband tussen het Ministerie, NU.nl en Facebook en of dit werk in haar ogen had moeten worden verborgen op Facebook als dit in die tijd bestond? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven in hoeverre sceptische artikelen aangaande klimaatverandering zullen worden verborgen op de tijdlijnen van Facebook gebruikers in het kader van nepnieuwsbestrijding?
Bent u van mening dat de bestrijding van nepnieuws uitsluitend op het internet zou moeten plaatsvinden of idealiter ook daarbuiten? Zo ja, zouden op termijn dan ook boeken moeten worden verboden, omdat ze in de ogen van de beoordelende instanties «nepnieuws» bevatten? Zo nee, waarom niet?
Ik heb eerder aangegeven dat vooral het internet meebrengt dat nieuwsberichten zich heel gemakkelijk verspreiden en dat dat anders is dan voorheen het geval was. We moeten ons bewust zijn van de nieuwe mogelijkheden die dit biedt voor statelijke actoren voor heimelijke beïnvloeding van de publieke opinie door desinformatie. Ik vind bestrijding van dergelijke desinformatie noodzakelijk, maar daartoe behoort nadrukkelijk niet het van overheidswege vooraf beoordelen en verbieden van bepaalde media-uitingen.
Volgens (art. 7 van) de Nederlandse Grondwet heeft niemand voorafgaand verlof nodig om gedachten en gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Censuur is daarmee onvoorwaardelijk uitgesloten. De vrijheid van meningsuiting ligt ook verankerd in verdragen. Uitingen kunnen slechts achteraf worden getoetst aan de wet en verspreiding mag alleen onder strenge voorwaarden worden beperkt.
Het naar voren halen van de Nederlandse bijdrage aan UNRWA |
|
Anne Kuik (CDA), Bente Becker (VVD), Joël Voordewind (CU) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Kunt u uitleggen waarom u van mening bent dat Nederland de door toedoen van de Amerikaanse regering ontstane gaten in de begroting van United Nations Relief Works Agency (UNRWA) zou moeten dichten?1 Is er ook sprake van een specifieke financieringsbehoefte bij UNRWA die deze directe aanvulling van Nederlandse zijde noodzakelijk maakt? Welke concrete nadelige (humanitaire) effecten beoogt u hiermee te voorkomen?
De VN-vluchtelingenorganisatie UNRWA (United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East) heeft 2017 afgesloten met een financieel tekort van USD 49 miljoen op haar algemene budget. Het totale financieringstekort op het algemene budget van UNRWA voor 2018 (USD 720 miljoen) bedraagt op dit moment USD 243 miljoen. De Nederlandse jaarbijdrage van EUR 13 miljoen was reeds voorzien in de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2018 (Kamerstuk 34 775 XVII) en is vermeld in de brief aan de Tweede Kamer van 7 december jl. «Besteding extra middelen noodhulp en opvang in de regio» (Kamerstuk 34 775 XVII, nr. 49).
Het kabinet heeft besloten de geplande jaarbijdrage voor UNRWA versneld beschikbaar te stellen om een acuut financieringsprobleem te mitigeren en UNRWA de kans en tijd te geven om andere donoren te vinden. Hiertoe hadden onder anderen ook de Secretaris-Generaal van de VN en Jordanië verzocht. Vroege betaling – enkele weken eerder dan gebruikelijk – van de reeds begrote bijdrage vult derhalve niet het «gat» op dat door het gedeeltelijk bevriezen van de betaling door de Amerikaanse overheid is ontstaan, maar zorgt ervoor dat de organisatie per direct liquide middelen ter beschikking heeft om de noodzakelijke dienstverlening voort te kunnen zetten.
Ook de Europese Commissie en andere donoren, waaronder Duitsland, Zweden, Ierland, Finland, Italië, Denemarken, Noorwegen, Canada en België hebben toegezegd hun bijdrage voor 2018 versneld beschikbaar te stellen. De Verenigde Staten hebben aangegeven USD 60 miljoen over te zullen maken aan UNRWA en een tweede tranche, ten behoeve van het reguliere budget, van USD 65 miljoen voorlopig aan te houden. Tijdens de Ad-Hoc Liaison Committee voor het Midden-Oosten Vredesproces die op woensdag 31 januari 2018 plaatsvond in Brussel benadrukte de Verenigde Staten nog dat zij de grootste bilaterale donor zijn van UNRWA.
Tijdens een debat over het Midden-Oosten op 25 januari jl. in de Veiligheidsraad benadrukten de VR-leden het belang van UNRWA als VN humanitaire, door de AVVN-gemandateerde, organisatie en als factor voor stabiliteit in de regio. Zonder directe inkomsten aan het begin van 2018 kunnen basisvoorzieningen van UNRWA in de regio niet worden geleverd. In de praktijk betekent dit dat basisonderwijs voor 525.000 jongens en meisjes, acute voedselhulp aan ruim 1,7 miljoen kwetsbare vluchtelingen en toegang tot basisgezondheidszorg voor ruim 3 miljoen Palestijnse vluchtelingen in gevaar komen. Dat zou kunnen leiden tot verdere spanningen in de regio. Ook migratie van Palestijnse vluchtelingen naar onder andere Europa is dan niet uitgesloten.
Kunt u een inschatting maken welke gevolgen deze versnelde betaling heeft voor de precaire verhoudingen tussen Israël en de Palestijnse Autoriteit (PA) en de positie van Nederland?
Nederland draagt sinds 1951 jaarlijks financieel bij aan de organisatie. Een versnelde betaling door Nederland aan UNRWA heeft geen impact op de relatie tussen Israël en de PA, noch op de relatie van Nederland met Israël en met de VS. Zoals gemeld in de brief van 17 januari jl. (Kamerstuk 23 432, nr. 445) heeft de Minister van Buitenlandse Zaken tijdens zijn bezoek aan Israël en de Palestijnse gebieden onderstreept dat Nederland de politisering van humanitaire hulp onwenselijk acht en dat korten van de steun aan UNRWA een verdere opeenstapeling van spanningen in de regio veroorzaakt, inclusief protesten en confrontaties met de Israëlische Veiligheidsdiensten. Dit zou de relatie tussen Israël en de Palestijnse Autoriteit onder druk kunnen zetten.
Welke mogelijke gevolgen heeft het direct overnemen van een door de Verenigde Staten (VS) bewust gestaakte subsidie op de begroting van UNWRA, op de relatie met de VS en Israel?
Zie antwoord vraag 2.
Welke andere lidstaten van de Europese Unie (EU) hebben eveneens een bijdrage toegezegd en van welke omvang? Is er sprake van afstemming of overleg geweest met uw collega’s binnen de EU? Zo ja, wat was hier de uitkomst van? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft contact gehad met andere donoren naar aanleiding van de financiële situatie en heeft op 21 januari deelgenomen aan de speciaal ingelaste Advisory Commission, het hoogste bestuursorgaan van UNRWA waarin de belangrijkste donoren zitting hebben. De Europese Commissie en een aantal EU-lidstaten, waaronder Duitsland (EUR 4 miljoen), Zweden (EUR 10 miljoen), Ierland (EUR 4 miljoen), Denemarken, Finland, Italië en België (EUR 6 miljoen) hebben eveneens toegezegd om hun bijdrage voor 2018 versneld over te maken aan UNRWA.
Is er door de Palestijnse Autoriteit en/of UNWRA eerst een beroep gedaan op de Arabische en andere regionale partners zoals Saoedi-Arabië, Turkije, Qatar en Koeweit, om de gaten in de begroting van UNRWA te dichten, aangezien Nederland al een van de grootste donoren is? Zo ja, hoe reageerden de Arabische en regionale partners? Zo nee, waarom niet?
UNRWA heeft direct gehandeld door met spoed een bijeenkomst van de Advisory Commission te beleggen om de kritieke financiële situatie met alle donoren te bespreken. Bij dit overleg zitten ook de Arabische en andere regionale partners aan tafel. UNRWA heeft tevens bilateraal contact met de regionale partners, die de afgelopen jaren ook financieel hebben bijgedragen. Saoedi-Arabië was de afgelopen jaren een top 5 donor met bijdragen van ruim USD 140 miljoen (2016). Ook Koeweit en Qatar dragen elk jaar bij aan UNRWA. Jordanië en Libanon leveren als gastlanden van grote aantallen vluchtelingen al een belangrijke bijdrage aan de opvang in de regio. Afgesproken is om op korte termijn een ministeriële bijeenkomst te beleggen over de ontstane situatie. Nederland zal samen met Europese partners de Arabische landen en andere partners oproepen om de financiële bijdrage aan UNRWA aanzienlijk te verhogen. Tijdens eerdergenoemde Ad Hoc Liaison Committee dankte Commissioner-General van UNRWA, Pierre Krähenbühl, de landen die eerder betalen en bevestigde hij dat UNRWA dit geld gebruikt om tijd te winnen om nieuwe donoren te vinden.
Mede naar aanleiding van de terugkerende financiële tekorten van UNRWA heeft de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties in april 2017 een rapport uitgebracht met een aantal aanbevelingen voor verbreding van de financiële basis van UNRWA. Hij roept donoren op om vrijwillige bijdragen te verhogen en het aantal donoren te vergroten, mogelijkheden te onderzoeken voor een verhoging van de bijdrage uit het reguliere VN-budget en medefinanciering via partnerschappen met internationale financiële instellingen, waaronder de Wereldbank, internationale fondsen en de private sector. Nederland steunt deze oproep en zal bij relevante instellingen bepleiten om met concrete voorstellen te komen. Zo heeft het kabinet de Wereldbank gevraagd om de mogelijkheden hiervoor te onderzoeken.
Welke precedentwerking schept deze versnelde betaling voor vermindering van mogelijke andere hulpgelden door de Amerikanen? Overweegt u andere kasschuiven of bezuinigingen van de Amerikaanse regering ook op te vullen? Zo ja, welke hebt u op dit moment in overweging? Zo nee, waarom niet?
De regering voorziet op dit moment geen versnelde betalingen aan organisaties die eventueel minder hulpgelden zullen ontvangen van de Verenigde Staten. Het enigszins vervroegd in het jaar overmaken van reeds geplande financiële bijdragen voor specifieke of humanitaire noden past volgens het kabinet onder verantwoord donorschap. Nederland voert daarmee de afspraken uit die hierover tijdens de World Humanitarian Summit op 23-24 mei 2016 in Istanbul zijn gemaakt.
Is er overwogen om voor de versnelde betaling EU hoge vertegenwoordiger Mogherini dit eerst te laten aankaarten bij de Trump-regering voordat er al over wordt gegaan tot betalingen? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft bilateraal contact gehad met andere donoren naar aanleiding van de financiële situatie en heeft zoals eerder gesteld ook deelgenomen aan de speciaal ingelaste Advisory Commission. De Verenigde Staten nemen ook deel aan dit overleg.
Het kabinet heeft besloten de geplande jaarbijdrage voor UNRWA versneld beschikbaar te stellen om een acuut financieringsprobleem te mitigeren en de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties en UNRWA de kans en tijd te geven om andere donoren te vinden. Dit zorgt ervoor dat de organisatie per direct liquide middelen ter beschikking heeft om de noodzakelijke dienstverlening voort te kunnen zetten. Zoals eerder gesteld hebben inmiddels ook de Europese Commissie en een aantal EU-lidstaten en andere donoren toegezegd hun bijdrage voor 2018 versneld beschikbaar te stellen.
Waarom kiest u ervoor om 13 miljoen euro versneld te besteden aan UNRWA, terwijl er zoveel andere urgente groepen denkbaar zijn die versneld hulp kunnen gebruiken?
Zie antwoord vraag 7.
Indien UNRWA aan het einde van het jaar weer geld tekort komt, bent u dan weer voornemens om hun middelen aan te vullen?
De afgelopen jaren heeft Nederland later in het jaar additionele bijdragen aan UNRWA gegeven, soms voor specifieke situaties, zoals Gaza of de opvang van Palestijnse vluchtelingen in en uit Syrië. De totale jaarlijkse Nederlandse bijdrage aan UNRWA bedroeg de afgelopen 10 jaar gemiddeld ruim EUR 20 miljoen per jaar. In 2016 en 2017 was Nederland daarmee de 10e donor van UNRWA.
Het kabinet is niet bij voorbaat voornemens om UNRWA aan het eind van het jaar met een aanvullende bijdrage te steunen. Net als in voorgaande jaren zal de situatie later in het jaar opnieuw worden bekeken. Hoe dan ook zal Nederland UNRWA blijven steunen bij het verbreden van de donorbasis2 en Arabische landen en andere partners oproepen om hun financiële bijdrage aan UNRWA te verhogen.
Klopt het dat UNRWA al dan niet gewild betrokken is (geweest) bij de opslag van wapens en bij haatzaaiing en vijanddenken via verstrekte onderwijsmaterialen en uitlatingen van medewerkers op Social media? Hoe gebruikt Nederland de positie als grote donor om te voorkomen dat UNRWA enerzijds de voor de Gazanen zo bitter noodzakelijke voorzieningen biedt, maar anderzijds – in sommige gevallen – ook het conflict zou blijven voeden?
Op 1 juni 2017 bracht UNRWA naar buiten dat er zich een tunnel zou bevinden onder het terrein van twee UNRWA-scholen in Gaza. In een verklaring heeft UNRWA laten weten de aanleg en het bestaan van dergelijke tunnels sterk te veroordelen en deze te beschouwen als een gevaar voor zowel studenten als staf. UNRWA heeft de tunnel onder de twee scholen onmiddellijk afgesloten. UNWRA heeft dit zelf ontdekt en naar buiten gebracht.
Op meerdere Facebookpagina’s die in verband zijn gebracht met UNRWA werden onacceptabele uitspraken gedaan. De pagina’s waren echter niet van UNRWA zelf. Op verzoek van UNRWA heeft Facebook sindsdien meer dan 90 pagina’s verwijderd. UNRWA veroordeelt alle vormen van antisemitisme en racisme en heeft de berichten in diens naam op Facebook altijd als onacceptabel beschouwd.
Tegen werknemers die zich niet houden aan de gedragscode van UNRWA worden disciplinaire maatregelen genomen. Ten aanzien van de vraag naar verstrekt onderwijsmateriaal, verwijst het kabinet naar de antwoorden op Kamervragen met kenmerk (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 522) d.d. 3 oktober 2017, en de antwoorden op Kamervragen ingezonden op 5 april 2017, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1853.
Het bericht dat een groeiende groep Syriërs terug wil naar huis |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Groeiende groep vluchtelingen uit Syrië wil terug naar huis»?1
Ja.
Aangezien diverse openbare bronnen vermelden dat regio’s in Syrië als Homs, Idlib, Hama, Damascus en Aleppo relatief veilig zijn, kunt u aangeven wat de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) belet vluchtelingen te begeleiden bij vrijwillige terugkeer naar Syrië wanneer zij bij de IOM aangeven dit te willen?
De afgelopen maand heb ik gesprekken gevoerd met het hoofd van de Nederlandse missie van IOM en de Directeur-Generaal van IOM en daarin aangegeven dat het gelet op het vrijwillige karakter van deze terugkeer wenselijk zou zijn als IOM hierbij zou kunnen ondersteunen. Door IOM is aangegeven dat IOM het verzoek van Nederland begrijpt en dat IOM het recht op terugkeer ook uiteraard erkent. Ondersteuning hierbij door IOM beschouwt IOM op dit moment niet opportuun. Er is een aantal redenen waarom IOM geen ondersteuning kan bieden bij de vrijwillige terugkeer van (individuele) terugkeerders naar Syrië.
Voor IOM is het belangrijk dat wanneer mensen willen terugkeren IOM hen na terugkeer ook ondersteuning kan bieden in Syrië zelf. Dat is op dit moment niet mogelijk omdat IOM slechts beperkt in Syrië aanwezig is. IOM vindt de situatie in Syrië, die ook van dag tot dag verandert op dit moment nog te gevaarlijk. Ook is er sprake van een wisselende politieke context. Daar waar er wel aanwezigheid is, met name in het zuiden en noorden/noordoosten van Syrië, is IOM voornamelijk bezig met het bieden van humanitaire hulp aan de grote groepen binnenlands ontheemden.
Een andere reden is dat IOM opereert onder het mandaat van de VN. Voor het bieden van ondersteuning bij terugkeer is in het algemeen de medewerking van de autoriteiten in de landen van herkomst nodig. Indien IOM in dit geval zonder medewerking van het Assad-regime ondersteuning aan terugkeer zou verlenen, zou dit gevolgen kunnen hebben voor de bredere VN-relatie met het Assad-regime en daarmee voor de algehele toegang van VN-organisaties tot Syrië. De overweging om vooralsnog geen ondersteuning te bieden bij terugkeer moet dan ook worden gezien in het licht van het bredere afwegingskader van de VN.
Is het aan de IOM om te oordelen dat een land niet veilig genoeg is en daarom hulp bij vrijwillige terugkeer te onthouden, of is dat oordeel voorbehouden aan de overheid?
Het is aan de Nederlandse overheid om te bepalen of een land met het oog op het door Nederland te voeren beschermingsbeleid veilig is. Daarnaast is het ook aan de Nederlandse overheid om te bepalen of individuen die vrijwillig terug willen keren daarbij ondersteund kunnen worden. Het is echter niet aan de Nederlandse overheid om te bepalen of IOM of een willekeurige andere organisatie de vrijwillige terugkeer moet ondersteunen. Er kunnen – zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 en 4 -redenen zijn waarom IOM hier niet aan kan meewerken en het is dan ook aan IOM om hier zelfstandig een afweging in te maken.
Van de zijde van de Nederlandse overheid zijn er geen obstakels die de vrijwillige terugkeer van Syriërs verhinderen. Als Syriërs willen terugkeren naar hun land van herkomst dan kunnen zij zich wenden tot de Dienst Terugkeer en Vertrek. De DT&V kan hen helpen bij het verkrijgen van een ticket (via Teheran naar Damascus) en kan eventueel ook een financiële bijdrage meegeven. Hierbij is het van belang dat de Syrische terugkeerders ten tijde van hun reis in het bezit zijn van een geldig paspoort. Hiervoor kunnen zij zich wenden tot de Syrische ambassade in Brussel. De DT&V kan indien nodig de kosten voor een nieuw document te vergoeden.
Bent u bereid de IOM aan te sporen Syriërs die aangeven terug te willen keren naar hun land van herkomst hierbij te begeleiden, al dan niet naar een land in de regio?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er obstakels vanuit de Nederlandse overheid die vrijwillige terugkeer van Syriërs verhinderen? Zo ja, bent u bereid deze weg te nemen?
Zie antwoord vraag 3.
Mocht de IOM niet bereid zijn Syrische asielzoekers die aangeven vrijwillig terug te willen keren te ondersteunen, zou dan de Dienst Terugkeer en Vertrek die rol op zich kunnen nemen om vrijwillige terugkeer mogelijk te maken?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven op welke termijn het nieuwe ambtsbericht – en de daaropvolgende aanpassing van het landenbeleid voor Syrië – naar de Kamer komt, zoals toegezegd tijdens afgelopen begrotingsbehandeling Justitie en Veiligheid?
Het nieuwe ambtsbericht verwacht ik in de zomer van dit jaar. Op basis van dit ambtsbericht zal ik bepalen of er aanleiding is om het landenbeleid ten aanzien van Syrië aan te passen.
Kunt u aangeven hoe de Nederlandse overheid Syriërs in de asielprocedure of met een tijdelijke verblijfsvergunning informeert over en voorbereidt op (vrijwillige) terugkeer wanneer Syrië (of een deel daarvan) veilig genoeg is?
Vooralsnog geldt voor Syrië een algemeen beschermingsbeleid. Dit betekent dat Syrische asielzoekers over het algemeen in aanmerking komen voor bescherming en een tijdelijke verblijfsvergunning. Bij het afgeven van de verblijfsvergunning wordt door de IND een folder meegestuurd waarin de rechten en plichten voor de vergunninghouder staan vermeld. Daarnaast betreft het zoals aangegeven een tijdelijke verblijfsvergunning. Voor de betrokken vreemdeling is daarmee duidelijk dat het in beginsel om een tijdelijke status gaat. Bij herbeoordeling na 5 jaar, of tussentijds als de situatie in het land van herkomst daar aanleiding toe geeft, wordt aan de hand van het dan geldende landenbeleid bepaald of nog wordt voldaan aan de gronden voor vergunningverlening. Er wordt niet specifiek geïnformeerd over wat de consequenties kunnen zijn wanneer (een deel van) Syrië weer veilig is. Zoals uw Kamer bekend is, wil het kabinet het tijdelijke karakter van de verblijfsvergunning asiel benadrukken door deze niet voor vijf jaar, maar voor drie jaar te verlenen. Bij de uitwerking van die maatregel uit het regeerakkoord zal ik tevens kijken naar de informatieverstrekking hierover aan de vergunninghouder.
Het ambtsbericht Afghanistan |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Hoe is het ambtsbericht Afghanistan uit november 2016 tot stand gekomen?1
Voor een ambtsbericht geldt dat er «terms of reference» worden opgesteld waarin de onderwerpen en de periode staan waarover het Ministerie van Justitie en Veiligheid informatie wil ontvangen. Deze ToR wordt opgesteld met inbreng van verschillende (maatschappelijke) organisaties zoals COC, IOM, UNHCR, UNICEF en VWN. De «terms of reference» zijn net als het ambtsbericht openbaar (rijksoverheid.nl/documenten). Het Ministerie van Buitenlandse Zaken onderzoekt vervolgens of er informatie te vinden is uit, bij voorkeur, meerdere gezaghebbende bronnen op basis waarvan een onderbouwd antwoord op de gestelde vragen uit de ToR kan worden gegeven. Hierbij wordt ook gekeken of de informatie afkomstig is van die bron zelf dan wel van een andere bron. In dat laatste geval wordt veelal gerefereerd aan de oorspronkelijke bron.
Het algemene ambtsbericht Afghanistan is gebaseerd op informatie van openbare en vertrouwelijke bronnen. Bij de opstelling is gebruik gemaakt van informatie van verschillende organisaties van de Verenigde Naties, niet-gouvernementele organisaties, vakliteratuur en berichtgeving in de media. Daarnaast liggen bevindingen ter plaatse (fact-finding missie tweede helft 2016) en vertrouwelijke rapportages van de Nederlandse vertegenwoordiging in Afghanistan aan het algemeen ambtsbericht ten grondslag.
Het ambtsbericht is een feitelijke beschrijving van de situatie in een land in een afgebakende periode. Het ambtsbericht geeft dus geen interpretatie of mening over de veiligheidssituatie in een land. Op basis van de feitelijke informatie uit het ambtsbericht bepaalt de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid of het landgebonden asielbeleid aanpassing behoeft. Daarbij wordt tevens gebruik gemaakt van andere relevante bronnen.
In welke mate is de informatie uit de United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR) Eligibility Guidelines 2016 daarbij betrokken? Hoe is besloten welke informatie wordt opgenomen in het ambtsbericht? Welke controle is hierop?
Bij het beantwoorden van de vragen in de «terms of reference» die aan de basis ligt van dit ambtsbericht is vanzelfsprekend ook de informatie van UNHCR meegewogen in de opstelling van het ambtsbericht voor zover relevant en in relatie tot de rapportageperiode. In de bronvermelding in het ambtsbericht is opgenomen dat de «United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR) Eligibility Guidelines 2016» een van de geraadpleegde bronnen is geweest bij de beantwoording van de vragen van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
De Eligibility Guidelines van de UNHCR zijn niet primair opgesteld als bron van feitelijke landeninformatie. Daar waar de informatie uit de Guidelines een juridische interpretatie of aanbeveling betreft, bestaat er dan ook geen aanleiding die informatie steeds en volledig over te nemen in de Nederlandse ambtsberichten die nu juist beogen een feitelijke beschrijving van de situatie in het betreffende land te geven. Guidelines van de UNHCR worden door het Ministerie van Justitie en Veiligheid waar nodig betrokken bij de beleidsvorming. Daarbij wordt vanzelfsprekend de gezaghebbende positie erkend van de UNHCR als VN-organisatie specifiek gericht op het beschermen en ondersteunen van vluchtelingen conform het Vluchtelingenverdrag. Dit betekent dat ook de Guidelines worden meegenomen als een gezaghebbende bron, doch niet als primair leidend of bindend, aangezien deze niet primair zijn opgesteld als bron voor feitelijke landeninformatie.
Waarom is in het ambtsbericht niet de informatie uit de UNHCR Eligibility Guidelines 2016 opgenomen over het gevaar dat teruggestuurde Afghanen lopen die gezien worden als «verwesterd»?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is in het ambtsbericht niet de informatie uit deze Guidelines opgenomen over het gevaar dat teruggestuurde Afghanen lopen die de regering of de internationale gemeenschap (inclusief de internationale troepen) steunen en het feit dat zij mogelijk in aanmerking komen voor een vluchtelingenstatus?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is in het ambtsbericht niet de informatie uit deze Guidelines opgenomen over de oproep van parlementsleden in 2013 om bekeerlingen naar het christendom te executeren en dat er christelijke ngo’s aangevallen zijn door de Taliban wegens hun christelijke oogmerk waarmee christenen in Afghanistan nog extra gevaar lopen?
Zowel in het ambtsbericht van november 2016 als in eerdere ambtsberichten wordt ingegaan op de positie van christenen en andere niet moslims in Afghanistan. In de brief van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 23 februari 20172 is ook aandacht gegeven aan de kwetsbare positie van christenen en andere niet moslims en zijn deze groepen opgenomen als risicogroep en als kwetsbare minderheidsgroep.
Waarom is in het ambtsbericht niet de informatie uit deze Guidelines opgenomen over de voormalig werknemers van de KhAD/WAD, de voormalige inlichtingendienst, die stelt dat de UNHCR geen aanwijzingen heeft dat álle voormalig werknemers betrokken waren bij mensenrechtenschendingen en daarom niet iedereen die bij KhAD/WAD heeft gewerkt collectief kan worden uitgesloten van de vluchtelingenstatus?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat de UNHCR is opgericht met als doel het beschermen en ondersteunen van vluchtelingen met opvang, terugkeer of vestiging in een ander land en dat hun informatie een erg belangrijke bron is? Zo ja, waarom wordt dan zonder uitleg informatie uit de UNHCR Eligibility Guidelines 2016 weggelaten uit het ambtsbericht?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe staat het met nieuwe ambtsbericht Afghanistan? Bent u bereid dit zo spoedig mogelijk naar de Kamer te zenden?
Zowel tijdens het debat over de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid als ook tijdens het algemeen overleg op 14 december jl. is met uw Kamer gesproken over de planning van het thematisch ambtsbericht over de veiligheidssituatie in Afghanistan dat in mei van dit jaar wordt verwacht. Zoals gebruikelijk zal het Ministerie van Buitenlandse Zaken het ambtsbericht openbaar maken door plaatsing daarvan op de website. Vervolgens zal ik zo spoedig mogelijk beoordelen of het ambtsbericht aanleiding geeft het landgebonden asielbeleid aan te passen en uw Kamer daarover informeren.
Het bericht 'Boer kan fipronil-mest niet kwijt' |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Boer kan fipronil-mest niet kwijt»?1
Ja.
Klopt het dat binnenkort de verbrandingscentrale BMC-Moerdijk voor onderhoud buiten werking wordt gesteld?
Ja. De Biomassacentrale Moerdijk (hierna: BMC Moerdijk) zal vanaf half mei 2018 in onderhoud gaan voor een periode van minimaal zes weken.
Klopt het dat er momenteel per week meer vervuilde mest moet worden verbrand dan 1.000 ton, de maximale capaciteit bij BMC-Moerdijk? Zo ja, klopt het dat de overcapaciteit van besmette fipronil-mest wordt verbrand in de afvalverbrandingsinstallatie van ARN BV te Weurt?
Volgens informatie van de sector ligt er momenteel ca. 11.000 ton met fipronil verontreinigde pluimveemest te wachten op verwerking. Ten behoeve van het vergroten van de verwerkingscapaciteit van met fipronil verontreinigde pluimveemest heeft ARN BV te Weurt van de Omgevingsdienst Nijmegen een tijdelijke vergunning gekregen voor het verbranden van deze mest in zijn afvalverbrandingsinstallatie (hierna: AVI). Deze AVI heeft eind 2017 éénmalig 2.500 ton met fipronil verontreinigde pluimveemest verbrand. Deze mest is samen met de reguliere afvalstromen van de AVI verbrand.
Klopt het dat de boeren die moeten uitwijken naar de afvalverbrandingsinstallatie in Weurt op grond van artikel 23, eerste lid, onderdeel A, van de Wet belastingen op milieugrondslag (Wbm) hierover afvalstoffenbelasting (ASB) van 13,11 euro per 100 kg moeten betalen?
Welke situatie aan de orde is bij het verbranden van (met fipronil verontreinigde) pluimveemest hangt af van de vraag of deze mest wordt verbrand in een inrichting, en zo ja, of – gelet op de installatie – het reguliere tarief danwel het nihiltarief van toepassing is.
Op grond van artikel 23, eerste lid, onderdeel a, van de Wet belastingen op milieugrondslag (hierna: Wbm) wordt afvalstoffenbelasting (hierna: ASB) geheven over de afgifte ter verwijdering (storten of verbranden) van afvalstoffen aan een inrichting. Er is sprake van een inrichting als het gaat om: 1) een inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer (hierna: Wm), werken daaronder niet begrepen, waarin afvalstoffen worden gestort; 2) een inrichting als bedoeld in de Wm waarin blijkens een op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) afgegeven omgevingsvergunning huishoudelijke afvalstoffen, gemengde bedrijfsafvalstoffen of gemengd sorteerresidu mogen worden verbrand. De houder van de inrichting is belastingplichtig voor de ASB.
Op grond van artikel 28, eerste lid, onderdeel c, van de Wbm bedraagt het tarief van de ASB nihil in geval van het verbranden van afvalstoffen in een installatie, waarin op grond van bij of krachtens de Wm of de Wabo gestelde voorschriften, dan wel een op grond van de Wabo afgegeven omgevingsvergunning, géén huishoudelijke afvalstoffen, gemengde bedrijfsafvalstoffen en gemengd sorteerresidu mogen worden verbrand. Deze bepaling ziet mede op het verbranden van afvalstoffen in een installatie waarin uitsluitend (naar haar aard) zuivere biomassa wordt verbrand. In alle andere gevallen bedraagt het tarief in geval van het verbranden van afvalstoffen € 13,21 per 1.000 kg in 2018 (€ 13,11 per 1.000 kg in 2017).
Ditzelfde doet zich voor bij het verbranden van snoeiafval of sloophout. Worden afvalstoffen afgegeven bij een inrichting waarbij het reguliere tarief van toepassing is en bevinden zich hieronder snoeiafval of sloophout, dan is daarover ASB verschuldigd. Hier is geen hardheidsclausule op van toepassing. Uit de wetgeschiedenis blijkt dat de wetgever dit gevolg heeft beoogd.2
Klopt het dat over de mest die bij BMC-Moerdijk wordt verbrand geen ASB moet worden betaald? Zo ja, waarom deze verschillende behandeling?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het voor de getroffen boeren bijzonder onbillijk uitpakt dat zij in deze toch al zware crisis te maken krijgen met een belasting door een probleem waar ze zelf niets aan kunnen doen?
Ik ben mij bewust van de impact die de fipronilaffaire heeft gehad, en vaak nog heeft, op de getroffen bedrijven en hun gezinnen. Het is echter de primaire verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven om over de hele keten te borgen dat voedsel veilig wordt geproduceerd en toe te zien op de geschiktheid van de middelen die op een bedrijf worden gebruikt, waarbij ik besef dat deze situatie een aantal bedrijven hard raakt.
In geval pluimveehouders hun pluimveemest laten verbranden bij een inrichting als bedoeld in de Wm, waarin blijkens een op grond van de Wabo afgegeven omgevingsvergunning huishoudelijke afvalstoffen, gemengde bedrijfsafvalstoffen of gemengd sorteerresidu mogen worden verbrand (zoals een AVI), is de houder van die inrichting ASB verschuldigd. Het maakt daarbij niet uit of de pluimveemest fipronil bevat.
Een aanpassing van de Wbm om in de ASB voor incidentele gevallen een vrijstelling of nihiltarief op te nemen ligt niet in de rede. In het kader van vergroening is in het regeerakkoord juist afgesproken dat het tarief voor het verbranden en storten van afvalstoffen wordt verhoogd en de grondslag wordt verbreed. Dit verhoudt zich slecht tot het aanpassen van de ASB om meer afvalstromen vrij te stellen.
Er wordt door zowel de sector als mijn ministerie gewerkt aan andere mogelijkheden om de met fipronil verontreinigde pluimveemest te verwerken. Samen met de sector heb ik een protocol opgesteld om voorraden van met fipronil verontreinigde pluimveemest veilig van bedrijven af te kunnen voeren naar reguliere verwerkers in het land. Dit zal het aanbod beperken van met fipronil verontreinigde pluimveemest die verbrand moet worden. Daarnaast wordt er geëxperimenteerd met een product dat de fipronil in de pluimveemest zou kunnen afbreken. Tenslotte wordt er met de sector gekeken naar de mogelijkheden voor tussenopslag.
Verder verwijs ik uw Kamer graag naar de antwoorden op de vragen van Geurts (CDA) en Dik-Faber (CU) (Kamerstuk 26 991, nr. 518) die uw Kamer onlangs heeft ontvangen.
Deelt u de mening dat het onbillijk is en het nooit de bedoeling kan zijn dat het Rijk verdient aan het leed van anderen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u ervan op de hoogte dat op reststromen van snoeiafval en hout de hardheidsclausule van toepassing is, waardoor daarover geen ASB wordt geheven?
Ik verwijs u voor het antwoord op deze vraag naar het antwoord op vragen 4 en 5.
Deelt u de mening dat, zeker met het oog op de sluiting van BMC-Moerdijk half mei 2018, het redelijk en billijk is om op de verbranding van fipronil-mest op andere locaties niet langer ASB te heffen en daarmee niet langer de kas van het Rijk te spekken? Zo ja, op welke termijn kan de ASB worden gewijzigd? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u voor het antwoord op deze vraag naar het antwoord op vragen 6 en 7.
Het bericht 'Honderden Roma-kinderen in Nederland uitgebuit’ |
|
Jasper van Dijk (SP), Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Honderden Roma-kinderen in Nederland uitgebuit»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de aanpak van de politie met betrekking tot de stelende Roma kinderen, waarbij de kinderen meegegeven worden aan willekeurige personen niet zijnde de ouders, ervoor zorgt dat de uitbuiting van Roma kinderen in stand gehouden wordt? Zo ja, op welke wijze kan dit worden voorkomen?
Hiertoe verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 8 en 9 van de leden Kuik (CDA) en Van der Graaf (CU) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1589)
Bent u bereid de inhoud van het interne rapport van de nationale politie en het Openbaar Ministerie met de Kamer te delen? Zo ja, wanneer kan de Kamer dit verwachten? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik zal u dit spoedig doen toekomen. Bepaalde delen van het bestuurlijk signaal zal ik echter niet openbaar maken, omdat het gevoelige (opsporings)informatie, criminele handelwijzen en andere niet openbaar te maken informatie betreft.
Bent u bereid te onderzoeken of een betere samenwerking tussen de politie en jeugdbescherming en jeugdhulp instanties mogelijk is, zodat uitbuiting van Roma-kinderen optimaal kan worden voorkomen en deze kinderen perspectief krijgen zoals ieder ander kind? Zo nee, waarom niet?
Het WODC heeft, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 van de leden Kuik (CDA) en Van der Graaf (CU), in 2016 onderzoek gedaan naar kinderuitbuiting en de integrale aanpak. Daarin staan diverse aanbevelingen die ook relevant zijn op het terrein van samenwerking. Aan de verbetering van de samenwerking is een vervolg gegeven zoals verwoord in de antwoorden op de vragen 4 en 5 van de leden Kuik (CDA) en Van der Graaf (CU)) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1589).
Deelt u de mening dat bij politie en justitie sprake is van onvoldoende kennis en bewustzijn dat bij delicten gepleegd door minderjarigen sprake kan zijn van mensenhandel? Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Ik verwijs u naar het antwoord op vragen 4 en 5 van de leden Kuik (CDA) en Van der Graaf (CU).
Deelt u de mening dat de kinderen te weinig gezien worden als slachtoffer en te veel als dader?
Zie antwoord vraag 5.
Is het waar dat er te weinig capaciteit is bij de recherche om bij arrestaties de uitbuiters op te sporen? Zo ja, bent u bereid om in het kabinet te bespreken hoe de capaciteit hiervoor uitgebreid kan worden?
Zaken waarbij sprake is van minderjarige slachtoffers van mensenhandel hebben prioriteit. De politie moet samen met het OM desalniettemin keuzes maken over de inzet van recherche-capaciteit. De politie heeft inmiddels 11 mensenhandel teams met daarin in totaal 400 mensenhandel rechercheurs. Deze teams draaien honderden mensenhandel onderzoeken per jaar. De genomen intensiveringsmaatregelen op mensenhandel, die ik in antwoord op de vragen van 4 en 5 van de leden Kuik (CDA) en Van der Graaf (CU) reeds heb uiteengezet, moeten onder meer leiden tot een vergroting van de capaciteit op mensenhandel. Op 12 maart jl. heeft uw Kamer een brief over de stand van zaken van de versterking van de opsporing over onder meer de kwantitatieve versterking van de opsporing vanuit de toegekende gelden uit het Regeerakkoord ontvangen.2 Deze brief is besproken tijdens het Algemeen Overleg politie van 15 maart jl. Er loopt met de gezagen en de politie een zorgvuldig proces met betrekking tot de verdeling van de middelen uit het Regeerakkoord die met ingang van 2018 ter beschikking zijn gekomen voor extra politiecapaciteit3. Rond de voorjaarsnota zal worden aangegeven hoe het resterende deel van de 267 miljoen euro voor de politie uit het regeerakkoord verdeeld zal worden.
Wat is uw reactie op de vermelding dat Roma-kinderen vaak worden aangespoord om jong te trouwen, waarbij meisjes soms op hun veertiende al een kind krijgen, dat vervolgens zo snel mogelijk wordt ingezet voor criminele activiteiten?
Ik vind het verwerpelijk als minderjarige meisjes worden gedwongen om te trouwen en vervolgens worden uitgebuit. Dit betreft een cultuurhuwelijk gesloten volgens de Roma regels en niet een huwelijk voor de burgerlijke stand. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 van de leden van Kuik (CDA) en Van der Graaf (CU) zet Nederland op Europees niveau via de CAHROM in op de aanpak van problemen van huwelijksdwang en mensenhandel in relatie tot Roma gemeenschappen. Ook wordt er ingezet op het aanpakken van uithuwelijking van minderjarigen. Hierbij is de hele keten van preventie, signalering, hulpverlening, opvang en nazorg van belang. Huwelijksdwang en achterlating zijn vormen van geweld in afhankelijkheidsrelaties. Als (eventueel door tussenkomst van Veilig Thuis) aan de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: RvdK) wordt gemeld dat een minderjarige wordt uitgehuwelijkt, of dreigt te worden uitgehuwelijkt, doet de RvdK een onderzoek naar de noodzaak van een eventuele ondertoezichtstelling of een voogdijmaatregel en verzoekt deze vervolgens aan de kinderrechter. In dit verband verwijs ik naar het antwoord op vraag 10 van de leden Kuik (CDA) en Van der Graaf (CU).
Wat is uw reactie op de vermelding dat de waarde van meisjes op de huwelijksmarkt ook bepaald wordt door hun capaciteiten als zakkenroller?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid te onderzoeken hoe groot het aantal Roma-kinderen is dat uitgebuit wordt? Zo nee, waarom niet?
Er is in 2016 een WODC4 onderzoek afgerond. Nieuw onderzoek heeft naar mijn mening weinig meerwaarde. De verschillende partijen zijn aan de slag met het verbeteren van de aanpak van uitbuiting van minderjarigen. Dit onderwerp krijgt via het plan van aanpak mensenhandel de komende jaren extra aandacht.
Bent u bereid onderzoek te doen in hoeverre in Nederland criminele organisaties actief zijn die kinderen van hun ouders kopen of gekochte kinderen in Nederland inzetten?
Dit is een aspect dat valt onder het bredere fenomeenonderzoek kinderuitbuiting. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 10 is daarnaar in 2016 een onderzoek gedaan en verwacht ik niet dat een nieuw onderzoek voldoende meerwaarde zal hebben voor het versterken van de aanpak.
Het bericht ‘Honderden Roma-kinderen in Nederland uitgebuit’ |
|
Stieneke van der Graaf (CU), Anne Kuik (CDA) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht en bijbehorende uitzending van Nieuwsuur van 21 januari 2018: «Honderden Roma-kinderen in Nederland uitgebuit»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat in de uitzending wordt gesproken over tientallen Roma-kinderen in Nederland die te maken hebben met mensenhandel tegenover honderden Roma-kinderen? Wat is de oorzaak van deze discrepantie in cijfers? Heeft de politie de werkelijke situatie van kinderuitbuiting onder Roma’s goed in beeld?
De exacte aantallen Roma-kinderen zijn mij niet bekend omdat niet wordt geregistreerd op etniciteit door Openbaar Ministerie (hierna: OM) en politie. Politie en OM schatten op basis van de bij hen bekende gegevens het aantal crimineel uitgebuite minderjarigen in Nederland, die slachtoffer zijn van rondtrekkende dadergroepen zoals in de onderzoeken 13Oceans en WODC2 waarover in de uitzending werd gesproken, op enkele tientallen. Dit baseren zij op strafrechtelijk onderzoek en analyse, en cijfers van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel. Ook hiervoor geldt dat niet geregistreerd wordt op etniciteit en er dus geen onderscheid wordt gemaakt naar Roma- en andere kinderen. De in de uitzending genoemde schattingen van de hulpverlening, die zou hebben onderzocht hoeveel minderjarigen uit bepaalde Oost-Europese landen betrokken zijn bij bepaalde strafbare feiten, zijn hoger. De hulpverlening (onder andere Leger des Heils, Defence for Children, Raad voor de Kinderbescherming) geeft aan vanuit humanitair oogpunt een ruimere definitie van uitbuiting te hanteren. Dit zou mogelijkerwijs de discrepantie in de cijfers kunnen verklaren.
Is het waar dat de vorm van uitbuiting van kinderen waarbij ze onder meer worden ingezet voor criminele activiteiten bovengemiddeld voorkomt in de Roma-gemeenschap? Rechtvaardigt dit een bijzondere focus op kinderen uit deze doelgroep?
Op basis van de beschikbare gegevens kan geen uitsluitsel worden gegeven of Roma-kinderen verhoudingsgewijs vaker slachtoffer worden van criminele uitbuiting dan andere kinderen. Over uitbuiting van minderjarigen in de criminaliteit zijn in Nederland, maar ook internationaal, weinig (gedegen) data voorhanden. De onderzoekers van het hier bovengenoemde WODC rapport concluderen dan ook dat de omvang van het fenomeen kinderuitbuiting in Nederland vooralsnog niet kan worden vastgesteld en schattingen hieromtrent moeten worden afgedaan als «guesstimates»3. Het onderzoek suggereert dat er veel meer gevallen zijn van uitbuiting van minderjarigen, die niet gezien worden of in ieder geval op het moment dat de situatie zich voordoet niet als zodanig herkend zouden worden. Dit rechtvaardigt een bijzondere focus voor uitbuiting van minderjarigen, waarin de aanpak van uitbuiting van Roma-kinderen wordt meegenomen, en zal als zodanig worden opgenomen in het plan van aanpak mensenhandel dat ik uw Kamer deze maand zal doen toezenden. Daarnaast verwijs ik u op het antwoord bij vraag 4 en 5 voor de specifiekere Aanpak uitbuiting Romakinderen.
Kunt u aangeven hoe de kennis, expertise en ervaring van de integrale aanpak (project 13Oceans en de Aanpak uitbuiting Roma kinderen), zijn geborgd? Welke elementen uit de aanpak hebben een vervolg gekregen? Zijn er concrete afspraken met de betrokken ketenpartners? Is dit toereikend?
De samenwerking uit het programma Aanpak uitbuiting Romakinderen5 is voortgezet en het netwerk van lokale, regionale en landelijke partners is op zowel strategisch als beleidsmatig niveau in stand gehouden. De partners in het netwerk, bestaand uit een aantal gemeenten, het Leger des Heils, de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: RvdK), Defence for Children, politie, Movisie, kennisinstellingen, het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en mijn ministerie, komen regelmatig bijeen in het landelijk beleidsoverleg «aanpak uitbuiting Roma kinderen» waaraan een strategisch beraad is verbonden waar bestuurders van de deelnemende partijen zitting hebben. Het gaat daarbij om het voortzetten van een integrale aanpak, waaronder de afstemming tussen zorg- en veiligheidspartners en de dilemma’s die men daarin tegenkomt. Uitgangspunt is de handelingskracht van professionals, beleidsmakers en bestuurders te vergroten, onder meer door het aanbieden van een eenduidig denk- en handelingskader en een toolkit met concrete instrumenten.
De door het programma ontwikkelde toolkit met alle producten en kennisdocumenten is beschikbaar op de website van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (hierna: CCV) en wordt actief onder de aandacht gebracht bij professionals en gemeenten. Een landelijk expert uit het werkveld is bij het CCV aangesteld als landelijk adviseur multiprobleemgezinnen met een Roma-achtergrond. Deze adviseur jaagt landelijk en ketenbreed (zorg- en strafrechtsketen) de awareness en de inzet op de problematiek aan. Ook is het CCV betrokken bij het verder opbouwen en verspreiden van kennis en het betrekken van gemeenten met vergelijkbare problematiek die nog geen aanpak hebben.
Ook de specialistische kennis die is opgedaan in het 13Oceans onderzoek is geborgd. De begeleidingscommissie van het strafrechtelijk onderzoek 13Oceans is omgevormd tot een landelijke expertgroep kinderuitbuiting. Deelnemers hieraan zijn het OM, politie, Comensha, Fier Fryslân, Leger des Heils, de RvdK, Defence for Children, Stichting Nidos en gemeenten. Deze expertgroep biedt zorg- en veiligheidspartners ondersteuning bij de aanpak van concrete gevallen van (grensoverschrijdende) kinderuitbuiting, waarbij het belang voorop staat dat kinderen uit uitbuitingssituaties worden gehaald.
Een aantal leden van de begeleidingscommissie bij 13Oceans heeft vorig jaar voorlichting gegeven aan medewerkers uit de opsporing en van het OM.
Uw Kamer is op 1 juni 2017 geïnformeerd6 over de intensiveringsmaatregelen mensenhandel en dit jaar is gestart met het trainen van alle eerstelijns politieambtenaren in het herkennen van signalen van mensenhandel. Hierbij wordt ook aandacht besteed aan criminele uitbuiting van minderjarigen, de geleerde lessen uit het programma en het project 13Oceans. Verder wordt in het kader van de intensiveringsmaatregelen mensenhandel het aantal analisten bij het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel uitgebreid en het aantal rechercheurs dat gecertificeerd is voor de opsporing van mensenhandel vergroot. Dit leidt tot een verbeterde informatiepositie van politie over de netwerken die hierachter schuil gaan. De afspraak uit het regeerakkoord om politie-liaisons in bronlanden van mensenhandel te stationeren zal ook bijdragen aan de opsporing van deze internationale netwerken.
Naar aanleiding van het signaal uit het project 13Oceans dat een specialistisch zorg- en opvangprogramma ontbreekt heeft overleg tussen het Ministerie van VWS en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) plaatsgevonden. Het bieden van deze hulp aan minderjarigen is de verantwoordelijkheid van gemeenten. De VNG is in overleg met aanbieders die een specialistisch zorg- en opvangprogramma willen ontwikkelen. Afhankelijk van de uitkomst van dit overleg beziet de VNG of er in de landelijke raamovereenkomsten voor specialistische jeugdhulp voor 2019 en 2020 specifieke aandacht voor deze groep moet komen.
Hoe heeft de aanpak uit het project 13Oceans vervolg gekregen?2
Zie antwoord vraag 4.
Welke mogelijkheden ziet u om ook in Europees verband de uitbuiting van Roma-kinderen aan te pakken?
De aanpak van mensenhandel is één van de prioriteiten van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ), daaronder valt ook de aanpak van alle vormen van mensenhandel van minderjarigen. Deze aanpak krijgt vorm binnen EMPACT THB7, het EU-project voor operationele samenwerking tegen mensenhandel dat getrokken wordt door het Verenigd Koninkrijk, Nederland en sinds kort ook door Roemenië. 26 EU-lidstaten nemen deel aan dit project, naast organisaties als Europol, Eurojust, Frontex, CEPOL en Interpol. Binnen EMPACT wordt o.a. ingezet op het delen van informatie over, het verbeteren van het zicht op en het opzetten van gezamenlijke operationele acties en onderzoeken tegen mensenhandel van minderjarigen.
De laatste jaren is op Europees niveau ook aandacht gevraagd voor het stimuleren van schoolparticipatie van Roma kinderen onder andere bij de bijeenkomsten van de EU National Roma Contact Points en de CAHROM, de expert werkgroep voor Roma vraagstukken van de Raad van Europa. Ook zet Nederland via de CAHROM in op de aanpak van problemen van huwelijksdwang en mensenhandel in relatie tot Roma gemeenschappen.
Hoe beoordeelt u het aangekaarte punt uit het interne rapport dat de signalering van mensenhandel bij jeugdcriminaliteit nog onvoldoende is? Welke verbeteringen zijn er doorgevoerd sinds het verschijnen van het rapport «Zicht op kwetsbaarheid» van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel?3
Er wordt reeds op verschillende manieren gewerkt aan het verbeteren van de signalering van deze vorm van uitbuiting. Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vragen 4 en 5 en de Kamerbrief van 1 juni 2017.9
Wat kunt u doen aan de praktijk dat Bulgaarse en Roemeense minderjarigen worden meegegeven aan een ««familielid»« zonder te controleren of het daadwerkelijk gaat om een wettelijke vertegenwoordiger?
Het is van belang dat de politie en andere professionals bij twijfel over de identiteit van minderjarigen of degenen die hen komen ophalen nader onderzoek instellen. Als er sprake is van een minderjarige zonder wettelijk vertegenwoordiger of als er zorgen zijn over de opvoedingssituatie en/of mogelijke uitbuiting van de minderjarige wordt de RvdK ingeschakeld.
Het voorstel tot herziening van de Eurodac-verordening van de Europese Commissie is relevant voor de identificatie van minderjarige onderdanen uit derde landen en staatlozen. De Commissie stelt voor de minimumleeftijd voor het afnemen van vingerafdrukken te verlagen van 14 naar 6 jaar zodat jonge kinderen geïdentificeerd kunnen worden en mogelijk sneller te herenigen zijn met (echte) familieleden waarvan zij zijn gescheiden. Wanneer kinderen eerder in een andere lidstaat hebben verbleven kunnen de gegevens uit de verschillende lidstaten met behulp van de vingerafdruk met elkaar worden vergeleken. Binnen de Europese Raad wordt de verlaging van de minimumleeftijd gesteund. De onderhandelingen met het Europees parlement duren nog voort.
Bent u ook van mening dat minderjarige verdachten zonder identificatiedocumenten en/of vaste verblijfplaats niet zonder meer mee mogen worden gegeven aan eventuele familieleden en/of uitbuiters die zich melden? Zo ja, welke weg wordt er nu gevolgd om te zorgen dat kinderen in een uitbuitingssituatie blijven?
Zie antwoord vraag 8.
Welke rol is hierin weggelegd voor Jeugdzorg? Heeft Jeugdzorg voldoende instrumentarium om in het geval van een (mogelijke) signalering van mensenhandel op te treden?
Jeugdzorg Nederland heeft, met steun van het Ministerie van VWS en op initiatief van Commissie Azough, verschillende instrumenten ontwikkeld die jeugdhulpmedewerkers in staat stellen menshandel te signaleren. Ik beschik niet over informatie dat deze middelen niet voldoen.
Gemeenten, verantwoordelijk voor jeugdzorg, hebben wijkteams die de RvdK kunnen inschakelen op het moment dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van een minderjarige en ouders geen vrijwillige hulpverlening accepteren of deze niet effectief (meer) is. Daarnaast kan een gecertificeerde instelling (hierna: GI) preventieve jeugdbescherming bieden in aanloop naar een (eventuele) kinderbeschermingsmaatregel. Tot slot kan Veilig Thuis door iedere professional worden ingeschakeld op het moment dat er een vermoeden is van kindermishandeling en/of huiselijk geweld.
Zowel gemeenten als een GI en Veilig Thuis kunnen de RvdK verzoeken onderzoek te doen naar de opvoedingssituatie van de minderjarige om te bezien of het gedwongen kader noodzakelijk is.
Indien de minderjarige ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd, en ouders accepteren geen hulp of deze is niet meer effectief, dan kan de RvdK een gezagsbeperkende maatregel vragen: de ondertoezichtstelling, met eventueel een uithuisplaatsing.
De RvdK kan ook een (voorlopige) voogdijmaatregel vragen, wanneer niet vaststaat wie het gezag over de minderjarige uitoefent en eveneens duidelijk is dat het kind in zijn ontwikkeling bedreigd wordt en hulp nodig heeft. De maatregelen worden door de RvdK aan de kinderrechter verzocht. De kinderrechter beslist uiteindelijk over de maatregel en kan daarnaast op verzoek van de RvdK ook een machtiging aan de GI afgeven tot uithuisplaatsing.
Wanneer de minderjarige meer bescherming nodig heeft (bijvoorbeeld doordat druk op hem of haar wordt uitgeoefend) dan deze voorzieningen kunnen bieden, kan de kinderrechter op verzoek van de RvdK ook een machtiging voor plaatsing in een voorziening voor gesloten jeugdhulp afgeven.
Ook kan de Rvdk of de kinderrechter de Centrale autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden verzoeken te onderzoeken of opvang in het land van herkomst mogelijk is. De kinderrechter toetst vervolgens of door het land van herkomst gegeven waarborgen omtrent de bescherming van de minderjarige aldaar ook voldoende zijn.
Heeft de politie voldoende kennis en bewustzijn dat minderjarigen kunnen zijn aangezet tot strafbare gedragingen? Zo nee, welke stappen kunnen worden genomen om deze vorm van mensenhandel beter tegen te gaan?
Ik verwijs u naar de antwoorden onder de vragen 4, 5 en 7.