Het bericht “Vaak te laat bij brand” |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vaak te laat bij brand»?1
Ja.
Klopt het dat de brandweer regelmatig te laat komt bij spoedgevallen? Kunt u een frequentie aangeven?
De Inspectie Veiligheid en Justitie doet op dit moment onderzoek naar de kwaliteit van de repressieve brandweerzorg. Daarbij kijken zij ook naar de opkomsttijden en de beschikbaarheid van het personeel. De verwachting is dat dit onderzoek dit najaar wordt afgerond. Ik stuur dit onderzoek, zoals toegezegd tijdens het AO Nationale Veiligheid van 26 juni jl., voor het einde van het jaar aan uw Kamer.
Is het waar dat soms zelfs helemaal niet uitgerukt kan worden vanwege een capaciteitstekort?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat beide gevallen niet mogen voorkomen, omdat dit mensenlevens kan kosten?
De besturen van de veiligheidsregio’s zijn verantwoordelijk ervoor te zorgen dat bij het vaststellen van de opkomsttijden van de brandweer wordt voldaan aan de bepalingen van het Besluit veiligheidsregio’s (Bvr). Conform art. 3.2.2 van het Bvr dient het bestuur van de veiligheidsregio zorg te dragen voor een sluitende registratie van de gerealiseerde opkomsttijden. Aan de hand hiervan kan het bestuur verantwoording afleggen aan de gemeenteraden binnen de regio.
Deelt u de mening van de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers (VBV) dat het tekort aan brandweervrijwilligers veroorzaakt wordt door bezuinigingen, met als gevolg schaalvergroting en het verdwijnen van blusvoertuigen? 6. Zo nee, waarom niet en wat is dan volgens u de reden van het tekort aan brandweervrijwilligers? Zo ja, wat gaat u doen om het tekort aan brandweervrijwilligers zo spoedig mogelijk tot het verleden te laten behoren omwille van de veiligheid van het brandweerpersoneel zelf en de burgers die in een noodsituatie komen?
De besturen van de veiligheidsregio’s zijn verantwoordelijk voor een adequate organisatie van de brandweerzorg. Daartoe behoort ook de personele invulling, waaronder de inzet van vrijwillig en/ of beroepspersoneel. Zij bepalen het gewenste niveau en wat hiervoor nodig is aan personeel en materieel. Het is dan ook aan de besturen van de regio’s om te bepalen of er een tekort aan personeel is, wat de aanleiding daarvoor zou zijn en om eventuele oplossingen te zoeken als die nodig zijn. Ik wacht het onderzoek van de Inspectie VenJ af. Dit zal ook inzicht geven in de beschikbaarheid van personeel.
Bent u in ieder geval bereid om zo spoedig mogelijk met de VBV in overleg te treden en de Kamer over het resultaat hiervan te informeren?
Tijdens het jaarlijkse overleg met de vakorganisaties, waaronder ook de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers, heb ik toegezegd met ze in gesprek te gaan over de uitkomsten van het eerdergenoemde Inspectieonderzoek en het onderzoek naar de beleving van het brandweerpersoneel van het Veiligheidsberaad. Ik hecht sterk aan dit overleg omdat ik op deze manier de kans krijg geïnformeerd te worden over de signalen en zorgen die spelen onder het brandweerpersoneel, beroeps en vrijwilliger. Bij dit overleg sluiten ook de portefeuillehouder Brandweer vanuit het Veiligheidsberaad en de voorzitter Brandweer Nederland aan. Ik zal uw Kamer over de uitkomsten van dit overleg informeren.
De handel in probleemleningen |
|
Renske Leijten |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Europese «non-perfoming loans», ook wel problematische of slechte leningen genoemd, in trek zijn bij investeerders?1
In het artikel waar het lid Leijten naar verwijst wordt gesproken over transacties op de secundaire markt voor niet-presterende leningen (NPLs). Op deze markt worden leningportefeuilles door banken verkocht aan professionele investeerders. In een functionerende markt komen partijen onderling tot een transactie, alsook een prijs overeen. Bij het bepalen van een prijs kijkt een bank onder andere naar wat een portefeuille waard is in eigen bezit. Een kopende partij doet vermoedelijk hetzelfde. Zo zullen kopende partijen naar verwachting een prijs betalen die past bij hun rendementsverwachtingen. Daarom zullen professionele partijen een portefeuille grondig onderzoeken of laten onderzoeken voordat zij deze overnemen.
Alhoewel recent sprake is van een aantal transacties is de secundaire markt voor NPLs vooralsnog relatief klein in omvang. De huidige markt bestaat veelal uit een beperkt aantal gespecialiseerde professionele investeerders. Gezien het hoge risicoprofiel en de benodigde kennis, ligt het wat mij betreft ook voor de hand dat alleen professionele investeerders dit soort transacties aangaan met risicodragend vermogen. Zoals het lid Leijten stelt kunnen dit ook hedgefondsen zijn. Beheerders van een hedgefonds zullen veelal vergunningsplichtig zijn op grond van de richtlijn inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen (AIFMD).2 De AIFMD bevat onder meer voorschriften ten aanzien van risicomanagement, portfoliowaardering, een beheerste en integere bedrijfsuitoefening, gedragsregels en informatieverstrekking aan toezichthouders en beleggers.
Op welke wijze wordt toezicht gehouden op de inhoud van de probleemleningen als zij verhandeld worden? Is de koper altijd bekend met de problematische inhoud van de belegging?
Zie antwoord vraag 1.
Voor welke investeerders en beleggers zijn juist probleemleningen interessant en hoe duidt u de wens om zo een hoog risicoprofiel aan te gaan? Weten klanten van deze maatschappijen wat er met hun geld gebeurt en welke risico’s zij lopen door het beleggingsbeleid?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u dat het actieplan, zoals genoemd in het artikel, om de markt voor slechte leningen verder aan te jagen ondersteund moet worden door hedgefondsen? En zo ja, aan welke criteria moeten deze hedgefondsen voldoen? Worden deze hedgefondsen gescreend voordat ze overgaan tot aankoop?
Zie antwoord vraag 1.
Denkt u dat een actieplan voor de handel in slechte leningen het juiste recept is, of zou het beter zijn om actief in te zetten op het afboeken van deze slechte leningen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het verder ontwikkelen van secundaire markten voor NPLs is onderdeel van de in juli 2017 overeengekomen raadsconclusies (het «actieplan»).3 Het actieplan benoemt meerdere acties met als doel de NPL problematiek in de EU aan te pakken. Het verder ontwikkelen van secundaire markten is hier slechts een onderdeel van. Het actieplan ziet bijvoorbeeld ook op het versterken van het bankentoezicht, het hervormen van insolventiekaders en het herstructureren van banken zelf. Daarbij is het belangrijk dat NPLs in de boeken van banken juist geprijsd worden. Zo spreekt het actieplan ook over het ramen van verliezen door middel van correcte waarderingen van activa en het aanpakken van mogelijke ontoereikende voorzieningen. In de eerste plaats zijn natuurlijk banken – samen met hun accountants – verantwoordelijk voor het waarderen van activa en waar mogelijk nemen van voorzieningen, maar ook banktoezichthouders kennen hierin een rol vanuit prudentieel oogpunt.
Recentelijk heeft de Europese Centrale Bank (ECB) dan ook een leidraad richting banken gepubliceerd waarin maatregelen, processen en praktijken voor de omgang met NPLs worden geschetst.4 Verder kunnen banken vanuit on-site inspecties en door middel van balanswaarderingen (asset quality reviews, AQRs) geprikkeld worden om waar nodig leningen te herwaarderen, voorzieningen te nemen en anders gedwongen worden om aanvullend kapitaal aan te trekken. Het actieplan kent mede daarom ook concrete actiepunten ten aanzien van toezicht. Zo is de Europese Commissie gevraagd naar een interpretatie van de bruikbaarheid van bestaande bevoegdheden ten aanzien van het nemen van voorzieningen voor NPLs, die waar nodig ook kunnen worden aangevuld met aanpassing in wetgeving.
Erkent u dat de opkomende handel in slechte leningen gestimuleerd wordt door het vooruitzicht van de kapitaalmarktenunie, waarbij het mogelijk wordt om allerlei financiële producten opnieuw te verpakken en waarbij slechte leningen ondergebracht kunnen worden in een nieuw product? Kunt u uw antwoord toelichten?
In hoeverre eventuele verwachtingen omtrent de kapitaalmarktunie meewegen voor kopende partijen is onzeker. Mochten kopende partijen portefeuilles op langere termijn willen verkopen dan zijn zij vanzelfsprekend gebaat bij een goed functionerende Europese kapitaalmarkt.
De strategie van kopers kan overigens naast het doorverkopen van portefeuilles, ook zien op het uitwinnen van leningen over langere periodes. Veel kopers hebben dan ook specialistische kennis in het uitwinnen van probleemleningen.
Kern is dat aan leningen altijd risico’s zijn verbonden. Zolang deze risico’s bekend zijn en goed kunnen worden ingeschat, kunnen ze ook worden beprijsd. Daarvoor is het cruciaal dat kopers ook voldoende kennis van een leningportefeuille hebben.
In de nieuwe regelgeving voor securitisaties, een van de concrete onderdelen van het actieplan kapitaalmarktunie, worden daarom geharmoniseerde eisen gesteld aan transparantie alsook due diligence-verplichtingen voor kopers. Ook worden de kapitaaleisen voor securitisaties juist risicogevoeliger gemaakt en gemiddeld genomen verhoogd, met een afslag voor eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde (STS-)securitisaties. Gesecuritiseerde NPLs zullen in beginsel echter niet voldoen aan de STS-criteria.
Deelt u de mening dat het in trek zijn van probleemleningen van Zuid-Europese banken een groot risico in zich draagt voor de Europese Centrale Bank (ECB) en de schuldpositie van de desbetreffende landen? Zo ja, kunt u aangeven wat de ECB daartegen gaat doen? Zo nee, kunt u motiveren waarom niet?2
In 2017 heeft een ambtelijke Raadswerkgroep een rapport gepubliceerd over NPLs in de Europese Unie. In dat rapport stelt de ambtelijke werkgroep onder andere dat een hoog aantal NPLs op bankbalansen de winstgevendheid van banken onder druk kan zetten. Daarnaast hebben banken met een hoog aantal NPLs vaak ook minder mogelijkheden om de economie van krediet te voorzien. Daarmee kan een hoog aantal NPLs tevens de effectiviteit van monetair beleid verminderen.6
Mede vanwege de bovenstaande redenen is er aandacht voor een aanpak van de problematiek rondom NPLs op bankbalansen. Zoals gesteld in bovenstaande antwoorden wordt als onderdeel van deze aanpak gekeken naar de verhandelbaarheid van deze leningen. Vergrote verhandelbaarheid van NPLs kan er in de regel toe leiden dat de last van NPLs op bankbalansen wordt verminderd. Ik deel dan ook niet de mening dat interesse van private investeerders om dergelijke NPLs over te nemen op zou leiden tot hogere risico’s voor de ECB en lidstaten. Het feit dat bankbalansen worden ontlast van NPLs kan namelijk ook positieve economische effecten met zich mee brengen.
Hoe komt het dat bij verkoop zo omzichtig wordt omgesprongen met de verschillen tussen de nationale wetgeving op het gebied van faillissement? Is hier toezicht op en zo ja, door wie en hoe?
Insolventiewetgeving is vooral een nationale aangelegenheid waarbij de verschillen tussen lidstaten onder andere in de uitvoering liggen, zoals bijvoorbeeld de doorlooptijden van juridische procedures. Zoals ik eerder heb aangegeven zullen kopende partijen een prijs betalen die past bij hun rendementsverwachtingen. Bij dergelijke verwachtingen wegen investeerders naar alle waarschijnlijkheid ook de verschillen tussen lidstaten mee op het gebied van insolventiewetgeving en daarmee de mate waarin het mogelijk is om slechte leningen uit te winnen. Hiervoor zal men kijken naar herstelpercentages, juridische termijnen en kosten. De Wereldbank publiceert hierover bijvoorbeeld cijfers.7 In het kader van het actieplan is de Commissie ook uitgenodigd om een «benchmarking»-exercitie uit te voeren waarbij zo nauwkeurig mogelijke vergelijkbare maatstaven voor herstelpercentages, termijnen en kosten worden aangereikt.
Bent u op de hoogte van de oproep van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) dat adviseert waakzaam te zijn bij verdere aankoop (en verkoop) van slechte schulden? Hoe verhoudt dit advies zich tot de herlevende markt in slechte leningen?
Het IMF heeft in haar artikel IV consultaties over de economie van de eurozone, veelvuldig aandacht besteed aan het afbouwen van NPLs. In 2016 heeft het IMF juist ook een oproep gedaan tot het ontwikkelen van markten voor het verhandelen van NPLs in de eurozone.8 In haar artikel IV rapport voor de eurozone van 2017 beveelt het IMF opnieuw aan om deze markt verder te ontwikkelen, om zo bankenbalansen te ontlasten. Het IMF noemt daarin ook elementen die hieraan kunnen bijdragen, zoals het standaardiseren van gegevens, opzetten van handelsplatforms en creëren van een blauwdruk voor nationale asset management companies(AMCs).9 Deze onderwerpen worden ook genoemd in het voornoemde rapport van de ambtelijke werkgroep en het actieplan van de Europese Ministers van Financiën.
Is het waar dat banken met veel slechte leningen bereid zijn om lagere prijzen te accepteren voor die leningen omdat de ECB hogere voorzieningen door prijsbepalingen afdwingt? Wakkert de ECB handel in slechte leningen hiermee niet alleen maar aan? Zorgt dit niet voor grotere instabiliteit op de schuldenmarkt?
In de eerste plaats zijn banken zelf verantwoordelijk voor hun eigen bedrijfsmodel, waaronder ook het aanpakken van eventuele problemen met NPLs op hun balansen. Veel banken doen dit ook uit zichzelf en gaan actief aan de slag, bijvoorbeeld door extra voorzieningen te treffen of door NPLs te verkopen tegen een prijs die in de markt tot stand komt. Daarnaast acht ik het vanzelfsprekend van zeer groot belang dat banken waar nodig ook door hun toezichthouders geprikkeld worden om eventuele NPL problemen aan te pakken. Ook het IMF spreekt in de voornoemde artikel IV consultaties over het belang van scherp toezicht. Dat scherp toezicht er mede toe leidt dat banken in sommige gevallen hogere voorzieningen treffen en/of ervoor kiezen om hun NPLs aan te bieden aan externe private partijen acht ik dan ook niet op voorhand onwenselijk.
Deelt u de mening, zoals geuit in de uitzending van Nieuwsuur van 2 augustus 2017, dat er onvoldoende garanties zijn om op korte termijn afbetaling van leningen te verwachten?3
In hoeverre verwacht mag worden dat een lening wordt terugbetaald hangt vanzelfsprekend af van factoren die per casus verschillen. Per lening dient dan ook te worden bepaald of tot op bepaalde hoogte voorzieningen getroffen moeten worden. Soms kan het langere tijd duren voordat een bank of andere partij een lening kan terughalen, als deze überhaupt worden terugbetaald. Daar staat tegenover dat er ook NPLs zijn die wel binnen afzienbare tijd terugbetaald worden of waar banken zekerheden hebben, zoals onderpand. Dit zijn dan ook allemaal factoren die meewegen voor een bank, alsook voor eventuele private partijen die interesse hebben in het overnemen van dit soort leningen. Op dit terrein zijn dan ook in een aantal lidstaten nog verdere verbeteringen mogelijk door insolventieprocedures sneller en met minder kosten te laten verlopen.
Klopt het dat de situatie van de Italiaanse banken, en daarmee van de Italiaanse overheid, zeer problematisch is door de slechte leningenportefeuilles?
Het in het antwoord op vraag 7 genoemde rapport van de ambtelijke werkgroep spreekt over 10 EU lidstaten waarvan de bankensectoren relatief gezien hoge NPLs ratio’s kennen, waar ook Italië toe behoort. Mede daarom is in het voornoemde actieplan ook aandacht voor het terugbrengen van NPLs in de EU. Zoals echter ook benadrukt is in dat actieplan, dragen banken primair zelf de verantwoordelijkheid voor het herstructureren van hun bedrijfsmodellen en het tijdig oplossen van eventuele NPL problemen. Indien banken geconfronteerd worden met verliezen op NPLs leidt dit in de eerste plaats ook tot een direct verlies voor de (aandeel)houders van kapitaalinstrumenten in deze banken en niet voor overheden. Wel kan het zo zijn dat overheden blootstellingen hebben aan banken, bijvoorbeeld via deelnemingen. Het is wat mij betreft belangrijk om eventuele risico’s voor overheden zoveel mogelijk te beperken.
De omvang van NPLs hangt overigens voor een aanzienlijk deel af van de staat van een economie. Wanneer het economisch minder goed gaat, is het voor debiteuren moeilijker om leningen terug te betalen. Zoals reeds genoemd liggen oplossingen in de eerste plaats bij banken zelf en niet bij overheden. Wel kunnen overheden bijdragen aan het oplossen van NPLs, waaronder op het terrein van insolventiewetgeving dat ook genoemd wordt in het actieplan. Voor insolventiewetgeving is overigens al langer aandacht, bijvoorbeeld vanuit de Europese Commissie in het kader van het Europees Semester. Het Europees Semester is het kader voor de afstemming van het economisch en budgettair beleid van lidstaten. Zo is recent bijvoorbeeld ook ingegaan op verbeteringen in het Italiaanse insolventieraamwerk.11
Het rapport van de ambtelijke werkgroep laat overigens wel zien dat het percentage NPLs op de balansen van banken de afgelopen jaren is gedaald. Uit cijfers van de Europese bankautoriteit (EBA) blijkt dat de ratio NPLs in de EU als percentage van alle leningen in september 2014 op 6,7% stond. In december 2016 bedroeg dit 5,1%. In deze cijfers wordt overigens rekening gehouden met alle («bruto») NPLs. Daar worden dus ook NPLs in meegenomen waar banken al (voor een deel) voorzieningen voor hebben getroffen. Rekening houdend met voorzieningen stond het «netto» NPL ratio in december 2016 op 2,8%, een daling ten opzichte van de 3,9% in september 2014.
Hoe kan het dat er nog zoveel slechte leningen zijn, terwijl Europees beleid erop gericht is geweest om juist deze delen af te stoten?
Zie antwoord vraag 12.
Welke scenario’s liggen er klaar voor de stabiliteit van de Economische en Monetaire Unie (EMU) als in Italië de slechte leningenportefeuilles problematisch worden? Treedt dan een scenario als bij Griekenland in werking? In hoeverre zal Italië zo een regime accepteren?
Zie antwoord vraag 12.
Is de houdbaarheid van de bankenunie in het geding?
Nee.
Het bericht 'Haatsjeik toch actief in Den Haag' |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Haatsjeik toch actief in Den Haag»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat een islamitische voorganger die veroordeeld is voor het sluiten van shariahuwelijken nu een illegale moskee runt in Den Haag?
Op basis van het erfpachtcontract van het desbetreffende pand aan de Cilliersstraat zijn alleen bedrijfsmatige activiteiten toegestaan. Religieuze activiteiten dus niet. Burgers, islamitische voorganger of niet, dienen zich hieraan te houden.
Deelt u de mening dat lieden als Fawaz Jneid, die in Nederland een belangrijke rol hebben in de promotie en geleidelijke invoering van de sharia, nooit een rol als voorganger mogen hebben? Zo nee, waarom niet?
De gemeente Den Haag heeft de eigenaar van het pand aan de Cilliersstraat inmiddels gesommeerd het strijdige gebruik te beëindigen. De gemeente heeft aangegeven dat zij juridische vervolgstappen zal nemen als hieraan geen gehoor wordt gegeven. Daarnaast heeft de Minister van Veiligheid en Justitie de heer Fawaz Jneid een gebiedsverbod opgelegd op grond van de «Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding». Het opleggen van deze maatregel, en mogelijk anderen in de toekomst, is op basis van specifieke omstandigheden en betreft dus altijd maatwerk.
Tot slot, in Nederland bestaat vrijheid van godsdienst. Iedereen is vrij in zijn of haar keuze voor een religie. Dit is een belangrijk grondrecht in onze samenleving waar het kabinet pal voor staat. Van het deïslamiseren van Nederland kan dus geen sprake zijn.
Bent u bereid het betreffende stuk islamitische infrastructuur per direct te ontmantelen en te sluiten en Nederland te deïslamiseren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Tuinbouw in de knel door raffinaderijbrand Pernis’ |
|
Remco Dijkstra (VVD), Maurits von Martels (CDA), Arne Weverling (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht «tuinbouw in de knel door raffinaderijbrand Pernis» van 3 augustus jl?1
Ja.
Deelt u de mening dat zolang de raffinaderij dicht blijft de tuinbouw een probleem heeft? Zo nee, waarom niet?
OCAP (organic CO2 for assimilation by plants, onderdeel van de Linde Group) levert CO2 van onder andere Shell Pernis aan de glastuinbouw. Dit is een samenwerking tussen private partijen, waarbij de overheid geen rol speelt.
Risico’s, zoals het omgaan met verminderde levering als gevolg van incidenten zoals deze brand, zijn daarmee ook de verantwoordelijkheid van de betrokken marktpartijen. OCAP verkent mogelijkheden om extra CO2-bronnen aan te sluiten en buffering om de levering robuuster te maken.
EZ bekijkt met de andere betrokken partijen in de green deal Noord-Holland en de intentieovereenkomst CO2-smart grid, in het kader van de energietransitie van de glastuinbouw, of en hoe de CO2-levering aan de glastuinbouw is uit te breiden.
Met meer aangesloten bronnen wordt de CO2-levering tevens minder gevoelig voor uitval van een bron. Uitbreiding van de CO2-levering hangt van veel factoren af. De termijn waarop dit gerealiseerd kan worden is daardoor niet te voorspellen. Daarnaast is en wordt vanuit het programma Kas als Energiebron van EZ en LTO Glaskracht Nederland kennis ontwikkeld, waarbij een productie in de kas met minder CO2-dosering mogelijk is.
De CO2 die de Shell fabriek in Pernis produceert wordt via een pijpleiding geleverd aan honderden tuinders die nu hun aardgasinstallaties moeten aangooien. Bent u bereid te bekijken wat voor noodoplossing hiervoor kan worden gevonden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid samen met de glastuinbouw, Shell en mogelijke andere leveranciers van CO2 te bespreken wat de mogelijkheden zijn om deze situatie in de toekomst te voorkomen en om nog dit jaar oplossingen te vinden?
Zie antwoord vraag 2.
Is er een indicatie te geven hoe lang deze situatie voortduurt? Is hier vaker sprake van geweest en hoe is er toen met situatie omgesprongen?
De raffinaderij van Pernis draait inmiddels weer volledig en de CO2-levering aan de tuinbouw is vanaf 21 augustus hervat. Zoals boven gesteld wordt ook gewerkt aan het meer robuust maken van de CO2-voorziening zodat uitvalsituaties als deze, zoveel mogelijk worden voorkomen.
Het passief kiesrecht |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Deelt u de opvatting dat politieke ambtsdragers die veroordeeld zijn voor fraude of corruptie niet thuis horen in het parlement, de provinciale staten of de gemeenteraad?1
Ja, deze opvatting deel ik. Goed bestuur is integer bestuur. Integriteit is één van de zeven leidende beginselen die zijn opgenomen in de Nederlandse Code voor Goed Openbaar Bestuur. De integriteit van bestuurders en volksvertegenwoordigers is hier een integraal onderdeel van. Gezien de zorgen die onder meer bij de Tweede Kamer bestaan over de ondermijning van het lokaal bestuur is het belang hiervan de afgelopen periode alleen maar groter geworden. Neemt niet weg dat de integriteitstoetsing van (kandidaat-) politieke ambtsdragers primair de verantwoordelijkheid van de politieke partijen zelf blijft. Ik heb daarom de Tweede Kamer toegezegd om in overleg te treden met vertegenwoordigers van de politieke partijen om over de rekrutering van politieke ambtsdragers en de risico’s van ondermijning te spreken2. Uit dit overleg kwam naar voren dat een handreiking integriteitstoetsing voor de wervings- en selectiecommissies van politieke partijen van toegevoegde waarde kan zijn. Om deze reden heb ik begin dit jaar de Handreiking integriteitstoetsing kandidaten voor decentrale politieke partijen laten opstellen en verspreiden3.
Hoe verklaart u dat politieke ambtsdragers bij een veroordeling voor fraude of corruptie hoogst zelden het passief kiesrecht wordt ontnomen?
Politieke ambtsdragers die voor passieve ambtelijke omkoping («ambtelijke corruptie») zijn veroordeeld kunnen niet uit het kiesrecht worden ontzet.
Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel tot herziening van de corruptiewetgeving (Kamerstukken 26 469) is in de Tweede Kamer gediscussieerd over of ontzetting van het kiesrecht als bijkomende straf moet kunnen worden opgelegd aan politieke ambtsdragers die zich schuldig hebben gemaakt aan passieve ambtelijke omkoping – zoals in het oorspronkelijke wetsvoorstel werd voorgesteld – of dat in plaats daarvan de hoedanigheid van politiek ambtsdrager moet worden aangemerkt als strafverzwarende omstandigheid. Deze discussie leidde tot aanvaarding van een amendement waarmee het voorstel om ontzetting als bijkomende straf mogelijk te maken kwam te vervallen en de hoedanigheid van politiek ambtsdrager als strafverzwarende omstandigheid werd toegevoegd aan de artikelen 362, derde lid, en 363, derde lid, WvSr (Kamerstuk 26 469, nr. 13).
Overigens kan hier nog worden gewezen op de bijkomende straf van ontzetting van het recht om (bepaalde) ambten te bekleden (artikel 29 WvSr). Deze bijkomende straf kan ook worden opgelegd aan politieke ambtsdragers, zoals wethouders, bij veroordeling voor een ambtsmisdrijf, een misdrijf waardoor de schuldige een bijzondere ambtsplicht schond of waarbij hij gebruik maakte van macht, gelegenheid of middel hem door zijn ambt geschonken.
Ik zie tegen deze achtergrond geen aanleiding voorstellen te doen tot wijziging van de wetgeving.
Staat de huidige wet het ontnemen van het passief kiesrecht in de weg? Zo ja, bent u bereid de huidige regels aan te scherpen?
Zie antwoord vraag 2.
Het artikel ‘Dubieuze gluurcamera gewoon te koop via Amazon’ |
|
Sven Koopmans (VVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Dubieuze gluurcamera gewoon te koop via Amazon»?1
Ja.
Kan en zal u de verspreiding van deze gluurcamera en soortgelijke producten die bedoeld zijn om de intimiteit en het privéleven van mensen (de horizontale privacy) te schenden, tegen gaan?
Naar mijn mening biedt de huidige wetgeving voldoende mogelijkheden om misbruik van dergelijke apparatuur tegen te gaan. Ik zie vooralsnog geen aanleiding om aanvullende maatregelen te treffen.
Zo verbiedt artikel 441a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) het maken van reclame voor afluister- en opneemapparatuur. Daarnaast is het gebruik van dergelijke apparatuur en het ter beschikking hebben of bekendmaken van hiermee verkregen gegevens strafbaar gesteld in de artikelen 139a tot en met 139e Sr. Heimelijk filmen alsmede het beschikken over heimelijk gemaakt filmmateriaal of het openbaar maken hiervan is strafbaar op grond van de artikelen 139f Sr, 139g en 441b Sr. Bij overtreding van een van deze bepalingen kan het openbaar ministerie besluiten tot vervolging over te gaan.
Bij handelen in strijd met de Wet bescherming persoonsgegevens, bijvoorbeeld doordat de opgenomen beelden en/of gesprekken onrechtmatig worden verwerkt, al dan niet door publicatie op een website, kan bestuursrechtelijke handhaving door de Autoriteit persoonsgegevens volgen.
Het publiceren van camerabeelden zonder toestemming van de geportretteerde kan, indien deze een redelijk belang heeft, leiden tot civielrechtelijke of strafrechtelijke aansprakelijkheid wegens schending van het portretrecht op grond van de artikelen 21 en 35 Auteurswet.
Deelt u de zorg dat de vercommercialisering van spionageapparatuur het dagelijks vertrouwen van mensen op een persoonlijke levenssfeer ondermijnt?
Ja. In dit verband verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 5 van uw eerdere vragen inzake spionagesoftware van 7 april 2017 (Aanhangsel Handelingen II 2016/17, nr. 1950), waarin is gemeld dat het kabinet met betrekking tot spionagesoftware en soortgelijke middelen investeert in samenwerking met de private sector in nationale trajecten die specifiek gericht zijn op de ontwikkeling van preventieve maatregelen, zoals abuse-bestrijding, veilige hard- en software, en veilige standaarden.
Bent u bereid om in het kader van de al geagendeerde rondetafelgesprekken met de Kamer samen te werken aan een grondigere en strengere bescherming van de horizontale privacy?
Hiervoor verwijs ik naar mijn vorige antwoord. In aanvulling hierop merk ik op dat de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), die met ingang van 25 mei 2018 de Wet bescherming persoonsgegevens vervangt, een belangrijke aanscherping kent wat betreft de hoogte van op te leggen boetes bij het niet naleven van de privacyregels.
Het bericht dat door een tegenvaller van 400 miljoen de zorgpremie gaat stijgen |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Hoezo duurdere zorgverzekering? Wie bepaalt dat?»?1
Tegenover deze mogelijke tegenvaller in de ontvangsten van zorgverzekeraars staan wellicht ook mogelijke meevallers. Uiteindelijk bepalen de zorgverzekeraars zelf de hoogte van de premie, op basis van de te verwachten kosten en opbrengsten.
Vindt u dat er volgens het Zorginstituut voor 400 miljoen euro minder gedeclareerd is door de ziekenhuizen een meevaller of tegenvaller? Kunt u dat toelichten?
Het is goed om onderscheid te maken tussen de verwachte tegenvaller van rond de 400 miljoen euro voor verzekeraars uit het Zorgverzekeringsfonds (inkomsten voor de zorgverzekeraars) en het bedrag dat gedeclareerd is door ziekenhuizen (uitgaven voor zorgverzekeraars). Het verschil tussen de inkomsten en uitgaven van de zorgverzekeraars kan doorwerken in de premie.
Wat de uitgaven van verzekeraars betreft, is er ten opzichte van de raming van verzekeraars ten tijde van de premiestelling in 2017 niet minder gedeclareerd door de ziekenhuizen over 2016. De tegenvaller aan de inkomstenkant komt, zoals het nieuwsbericht vermeldt, door een lagere bijdrage uit het Zorgverzekeringsfonds over 2016.
Verzekeraars krijgen vanuit het fonds een vereveningsbijdrage, die onder andere gebaseerd is op ziekenhuisdeclaraties voor chronisch zieken, het vereveningscriterium Diagnose Kosten Groepen (DKG’s). Alleen diagnosen voor chronische aandoeningen waarvan wordt verwacht dat die in het komende jaar relatief hoge kosten met zich meebrengen, worden bij de vaststelling van de DKG’s meegenomen. Het is immers niet de bedoeling verzekeraars te compenseren voor incidentele zorgkosten van verzekerden. Uit de meest recente cijfers over 20162 blijkt dat er minder DKG’s zijn gerealiseerd dan verwacht, en dus ontvangen verzekeraars over 2016 minder vereveningsbijdrage dan ze hadden verwacht. De oorzaak van de daling in de DKG’s is nog niet bekend; dit wordt nu verder uitgezocht door het Zorginstituut, in overleg met VWS, NZa en verzekeraars.
Waarom is er volgens u voor 400 miljoen euro minder gedeclareerd door de ziekenhuizen? Gaat u dit nog nader onderzoeken?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uitleggen waarom de zorgpremie omhoog zou moeten als er minder ziekenhuisbehandelingen plaatsvinden? Zou de zorgpremie dan niet juist omlaag moeten?
Zoals in antwoord op vraag 2 en 3 aangegeven is er volgens de mij bekende cijfers waarschijnlijk geen sprake van minder ziekenhuisbehandelingen en daarmee minder zorguitgaven over 2016 dan bij de raming van verzekeraars ten tijde van de premiestelling 2017. Pas als de zorguitgaven omlaag gaan is het logisch dat de premie – als al het overige gelijk blijft – omlaag gaat. Uiteindelijk blijft het aan verzekeraars of zij bij het vaststellen van de premie rekening houden met de lagere uitgaven. Bovendien zijn naast de verwachte zorguitgaven, ook andere zaken van invloed op de zorgpremie. Op Prinsjesdag wordt de door het kabinet ingeschatte premie bekend gemaakt.
Vindt u het terecht dat zorgverzekeraars geld dat ze teveel hebben ontvangen en moeten terugbetalen willen verhalen op de premiebetaler?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 en 3 heb aangegeven zijn de zorguitgaven over 2016 niet lager dan geraamd door verzekeraars ten tijde van de premiestelling 2017. Er is bij gelijkblijvende schade een tegenvaller bij de inkomsten van verzekeraars. Die tegenvaller kan er toe leiden dat verzekeraars een hogere premie moeten vragen. Tegenover de tegenvaller bij verzekeraars staat een meevaller bij het Zorgverzekeringsfonds. Die meevaller heeft weer een neerwaarts effect op de premie. Op Prinsjesdag wordt de door het kabinet ingeschatte premie bekend gemaakt. Daarin wordt rekening gehouden met de tegenvaller bij de DKG’s, maar ook met veel andere aspecten, zoals de uitgavenontwikkeling komend jaar en de mogelijke inzet van reserves door verzekeraars. Op 1 oktober wordt in de zogenaamde eerste voorlopige vaststelling door het Zorginstituut berekend welk bedrag verzekeraars krijgen uit het Zorgverzekeringsfonds over 2016, waarin alle mee- en tegenvallers zijn verwerkt. Uiterlijk 12 november maken zorgverzekeraars hun premie bekend. Pas dan is precies duidelijk welk effect verschillende mee- en tegenvallers daadwerkelijk op de totale premie hebben.
Deelt u de mening dat de zorgverzekeraars hun reserves moeten aanspreken om die 400 miljoen euro terug te betalen? Zo ja, gaat u ze daartoe aanzetten? Zo nee, waarom niet?
Of de verzekeraars reserves inzetten om de premie laag te houden, bepalen ze zelf. Zij zullen daarbij rekening houden met de eisen die in Solvency II aan hen zijn gesteld. Op Prinsjesdag wordt de door het kabinet ingeschatte premie bekend gemaakt voor 2018. Hierin zijn ook altijd de door mij relevant geachte ontwikkelingen verwerkt.
Wanneer profiteren de premiebetalers nu eens van uw beleid om de zorgkosten in de hand te houden?
De verzekeraars zetten al jaren meevallers en reserves in om de stijging van de premie te dempen. Ook houden verzekeraars en zorgaanbieders zich aan de afspraken die gemaakt zijn in de verschillende hoofdlijnenakkoorden. De stijging van de zorgkosten is daarmee beperkt gebleven. De zorgpremie ligt anno 2017 op gemiddeld 1.290 euro per jaar. Dat is pas voor het eerst boven het niveau van 2012, terwijl het pakket fors is uitgebreid, denk daarbij aan de wijkverpleging en het feit dat er steeds duurdere geneesmiddelen, medische hulpmiddelen en medische technologieën beschikbaar zijn. Ook de zorgtoeslag stijgt met de premie mee, zodat de laagst betaalden de zorgkosten kunnen blijven betalen.
Ook de zorgtoeslag stijgt met de premie mee, zodat de laagst betaalden de zorgkosten kunnen blijven betalen. Gemiddeld betaalt een persoon met minimuminkomen in 2017 per saldo € 464 voor de zorg, terwijl dat in 2005 onder het ziekenfonds nog € 544 was.
Mogelijke marginalisering van Assyriërs in Koerdisch gebied in Irak |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Vindt u het verontrustend dat Koerdische autoriteiten opnieuw de burgemeester van een Assyrische gemeenschap uit zijn functie hebben verwijderd?1 2
Het kabinet heeft geen eigenstandige informatie over de achtergronden van de bestuurswisselingen in Tel Keppe. Wel deelt het kabinet in het algemeen uw zorgen over de kwetsbare positie van christenen, alsook andere minderheden, in Irak.
Klopt het dat de Assyrische burgemeester van Tel Keppe al langer onder vuur ligt van de «Kurdistan Democratic Party»?
Zie antwoord vraag 1.
Wilt u de Iraakse en Koerdische autoriteiten laten weten dat bestuurlijke zuiveringen op etnische en religieuze grondslag zullen moeten leiden tot intrekking van Nederlandse steun voor Irak en de Koerden?
Interne bestuursaangelegenheden als deze zijn in de eerste plaats een Iraakse binnenlandse kwestie. De Iraakse federale overheid en de Koerdische regionale autoriteiten zijn partners in onder andere de strijd tegen ISIS, de opvang van ontheemden en de stabilisatie van bevrijde gebieden. Internationale steun is daarvoor onontbeerlijk. Nederland spoort, samen met internationale partners, aan tot inclusief bestuur in gesprekken met Iraakse en Koerdische autoriteiten, omdat inclusief bestuur een voorwaarde is om bovengenoemde uitdagingen effectief aan te kunnen pakken.
Bent u van mening dat een autonome christelijke regio in de Nineveh-vlakte te verkiezen is boven Koerdische onderdrukking? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet ziet zelfbestuur binnen een federale overheid niet als een duurzame oplossing voor de onderliggende problemen die ten grondslag liggen aan de kwetsbare positie van minderheden, waaronder christenen, in Irak. Alleen het verankeren van de principes van inclusief bestuur en een inclusieve mensenrechtenbenadering kunnen zorgen voor een duurzame verbetering van de positie van alle minderheidsgroepen.
Door NGO's gefaciliteerde asielinvasie naar Europese Unie |
|
Vicky Maeijer (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Bewijs. Mensensmokkelaars duwen dobbernegers in handen van smokkel-NGO's»1 en «Nave luventa, in un video della polizia i trafficanti scortano i migranti»?2
Inmiddels wel.
Ziet u op de foto's en in het filmpje ook het bewijs dat mensensmokkelaars en niet-gouvernementele organisaties (NGO's) samenwerken om migranten in de Europese Unie aan land te zetten? Zo nee, bent u stekeblind?
Via de media heb ik kennisgenomen van verschillend beeldmateriaal. De beelden roepen zeker vragen op. Of dit voldoende is om als bewijs te gelden, zal moeten blijken. Door Italië wordt hier momenteel strafrechtelijk onderzoek naar verricht.
In het algemeen is het evident dat mensen in nood op zee geholpen moeten worden in lijn met de verplichtingen onder het internationaal zeerecht. Tegelijkertijd is het aantoonbaar deel uitmaken van mensensmokkelactiviteiten strafbaar en ligt het voor de hand dat Italië vermeende strafbare feiten grondig onderzoekt.
Om de samenwerking met ngo’s in reddingsoperaties verder te verbeteren, heeft Italië een gedragscode voorgesteld. Ook draagt deze gedragscode bij aan een versterkte aanpak van mensensmokkel. Het kabinet ziet graag dat alle organisaties die in de centrale Middellandse Zee actief zijn de uitgangspunten van de gedragscode onderschrijven.
Klopt het dat de boot die voor deze veerdienst werd gebruikt, de Iuventa, is aangeschaft via een Nederlandse stichting? Zo ja, welke stichting was dit? Ontvangt deze stichting direct of indirect belastinggeld?
Uit informatie die tot nu toe bekend is, blijkt dat de Duitse ngo Jugend Rettet de Nederlandse stichting Jugend Rettet Nederland heeft opgericht en daarmee de «Iuventa» heeft aangeschaft. Zoals ook in eerdere beantwoording en tijdens verschillende Algemene Overleggen is gewisseld, verstrekt de Nederlandse overheid geen subsidies of andere vormen van financiering specifiek aan organisaties voor reddingsoperaties op de Middellandse Zee.3
Zijn er nog meer Nederlandse NGO's op enige wijze betrokken bij het faciliteren van mensensmokkel? Zo ja, welke?
Zover het kabinet bekend zijn op dit moment geen Nederlandse ngo’s actief in de Middellandse Zee. Wel voeren verschillende internationale organisaties die ook een Nederlandse afdeling hebben zoals Médecins Sans Frontières/Artsen zonder Grenzen en Save the Children op verzoek van de Italiaanse autoriteiten reddingsoperaties uit conform het geldende zeerecht.
In de media wordt het beeld geschetst dat veel van deze organisaties «onder Nederlandse vlag varen». Dit is echter niet juist. Alleen de «Iuventa» van Jugend Rettet is op dit moment opgenomen in het Nederlandse scheepsregister. Met de andere bekende schepen heeft Nederland voor zover bekend geen vlaggenstaatrelatie. Naast een vlaggenstaatrelatie kunnen overigens ook op een andere wijze relaties tussen Nederland en de eigenaren en bemanning van een schip bestaan. Welke juridische consequenties dat heeft, wordt thans uitgezocht naar aanleiding van een aangifte.
Kunt u garanderen dat er geen indirect of direct met Nederlands belastinggeld gesubsidieerde NGO's samenwerken met mensensmokkelaars?
Zoals ook in eerdere beantwoording en tijdens verschillende Algemene Overleggen is gewisseld, verstrekt de Nederlandse overheid geen subsidies of andere vormen van financiering aan organisaties voor reddingsoperaties op de Middellandse Zee.4 Tijdens het Algemeen Overleg ter voorbereiding op de informele JBZ-raad van 6 en 7 juli jl. is ook over dit onderwerp met u gesproken. De bij reddingsoperaties op de Middellandse Zee betrokken organisaties verrichten in de meeste gevallen ook ander werk en leveren belangrijke bijdragen aan bijvoorbeeld de opvang van migranten en de bescherming van (alleenstaande) minderjarigen in de regio, maar ook in Europa.
Het kabinet meent dat de uitkomsten van lopende onderzoeken die bijvoorbeeld in Italië worden uitgevoerd naar de vermeende betrokkenheid van ngo’s bij mensensmokkel moeten worden afgewacht, alvorens conclusies te trekken over de financiële relatie met deze organisaties. Het is niet wenselijk om alle ngo’s op voorhand over één kam te scheren.
Bent u nu eindelijk bereid om de Nederlandse grenzen te sluiten en Nederland niet langer afhankelijk te laten zijn van een eurofiele elite die deze gefaciliteerde asielinvasie mogelijk maakt? Zo nee, waarom niet?
Zoals u bekend, vindt het kabinet dat het categorisch sluiten van de Nederlandse grenzen geen realistische, laat staan een structurele oplossing is voor het complexe migratievraagstuk. Een dergelijke maatregel miskent bovendien de negatieve impact op de Nederlandse economie. In plaats van achter onze grenzen te wachten, spant het kabinet zich in om juist in samenwerking met Europese partners, de Europese Commissie en belangrijke landen van transit en herkomst, afspraken te maken om deze migratie- en vluchtelingenstromen beheersbaar te houden. Een alomvattende aanpak is nodig. Zo’n aanpak kan Nederland niet alleen uitvoeren, maar dient in Europees verband plaats te vinden.
Voor een verdere uitleg, verwijst het kabinet u naar de eerdere beantwoording van deze zelfde vraag.5
Monumenten in het aardbevingsgebied |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «NAM koopt monumentale boerderij Zuidpool in Usquert»?1
Ja.
Op welke wijze is het bestaan van monumenten gewaarborgd?
In algemene zin geldt dat de bescherming en instandhouding van monumenten wettelijk is geregeld in onder meer de Erfgoedwet en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Op grond van de Erfgoedwet is het verboden om een rijksmonument te beschadigen, te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is. Het slopen, verstoren, verplaatsen of herstellen van een rijks- of gemeentelijk monument kan niet zonder een vergunning van de gemeente, die hiervoor het bevoegd gezag is. Voor de aanpak specifiek in het Groningse aardbevingsgebied verwijs ik u naar het Erfgoedprogramma 2017–2021, dat ik op 25 augustus jl. mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Kamerstuk 33 529, nr. 382) aan uw Kamer heb aangeboden. Hierin hebben de Nationaal Coördinator Groningen (NCG), de provincie Groningen, de twaalf gemeenten in het aardbevingsgebied en de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed een gezamenlijke visie neergelegd.
Is het waar dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) de Zuidpool in Usquert, de Geertsemaheerd in Slochteren, de Melkemaheerd in Huizinge en de Occo Reintjesheerd in Stedum opkocht?
Navraag bij NAM leert het volgende. De Geertsemaheerd in Slochteren is aangekocht en in eigendom is van NAM. Momenteel loopt een aantal onderzoeken naar de bouwkundige en constructieve aspecten om tot een zorgvuldige aanpak te komen, waarbij een maatschappelijk gedragen invulling en herbestemming van het gebouw het doel is. Concrete stappen zullen in het najaar worden gezet. Ondertussen zijn volgens NAM alle noodzakelijke maatregelen getroffen om het gebouw wind- en waterdicht te maken zodat het niet verslechtert.
De Occo Reintjesheerd in Stedum en de Melkemaheerd in Huizinge zijn aangekocht door en in eigendom van NAM, maar worden op korte termijn overgedragen aan de Stichting Het Groninger Landschap (HGL). HGL is goed bekend met onderhoud van monumenten. De Zuidpool in Usquert komt op korte termijn officieel in bezit van NAM. Zodra dat het geval is, zal NAM bezien hoe een passende invulling en/of herbestemming aan dit monument kan worden gegeven. NAM geeft aan dat het monument door diverse monumentenexperts zal worden beoordeeld, om te zorgen dat er sprake is van een zorgvuldige werkwijze bij de verdere ontwikkeling.
Wat gaat er gebeuren met deze betreffende monumenten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel monumenten kocht de NAM al op?
NAM geeft aan per stand 31 juli 2017 acht rijksmonumenten (exclusief de Zuidpool in Usquert) te hebben opgekocht.
Wat gebeurt er met de andere monumenten? Wanneer krijgen de verschillende monumenten een bestemming; zijn er afspraken gemaakt over de termijnen? Hoe lang vindt u het acceptabel dat monumenten leegstaan en daarmee geen functie hebben of zelfs kunnen verslonzen?
Met de andere monumenten die NAM in eigendom heeft wordt op een vergelijkbare manier omgegaan als met de monumenten zoals genoemd in vraag 3. In het Erfgoedprogramma is aangegeven dat wordt gestreefd naar toekomstbestendig erfgoed. Er is immers geen betere garantie voor behoud van cultuurhistorisch erfgoed, dan dat dit wordt gebruikt en een (nieuwe) functie heeft. Dit schept een basis voor onderhoud en investeringen. Omdat een dergelijke aanpak en eventuele herbestemming maatwerk zijn, is niet in het algemeen te zeggen wat een acceptabele termijn is voor eventuele leegstand. Zodra een passende bestemming is gevonden, kan worden gekeken hoe het monument hersteld en eventueel versterkt zal worden. Op grond van de Erfgoedwet zijn eigenaren, in dit geval NAM, verplicht hun monument in stand te houden.
Hoeveel beeldbepalende en karakteristieke gebouwen zijn er in het aardbevingsgebied?
In het Erfgoedprogramma is een gezamenlijke definitie vastgelegd van wat onder karakteristieke panden en beeldbepalende panden wordt verstaan. Daarbij is aangegeven dat de twaalf gemeenten in het aardbevingsgebied op dit moment doende zijn de beeldbepalende en karakteristieke gebouwen op hun grondgebied vast te leggen. Op dit moment zijn nog niet alle gemeenten klaar met deze vaststelling.
Hoeveel van die gebouwen zijn er opgekocht door de NAM? Hoe wordt voorkomen dat gebouwen die niet op de monumentenlijst staan, maar wel karakteristiek zijn voor het Groninger land en haar identiteit, gesloopt worden?
NAM geeft aan in totaal 74 objecten in het aardbevingsbied te hebben aangekocht, waaronder acht rijksmonumenten. Het is op dit moment niet bekend of zich in deze portefeuille ook beeldbepalende en/of karakteristieke gebouwen bevinden. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 inventariseren de gemeenten in het aardbevingsgebied aan welke panden zij de status karakteristiek en/of beeldbepalend willen toekennen. Deze inventarisatie wordt verricht ten behoeve van de borging van cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan, waaronder het (gebouwde) cultuurhistorisch erfgoed. Bij deze bestemmingsplannen – waarbij de gebruikelijke planologische procedure wordt doorlopen – moeten de regels in de Omgevingsverordening van de provincie Groningen in acht worden genomen.
Wie beslist daarover, is dat de eigenaar en dus soms de NAM? Zo ja, moet dit niet onmiddellijk voorkomen worden vanwege het publieke belang van het cultuurhistorisch karakter?
Zie antwoord vraag 8.
Wilt u reageren op het artikel «Groningen verdwijnt, polder verschijnt»?2
In het antwoord op bovenstaande vragen ben ik ingegaan op de in dit artikel uitgesproken zorg voor met name karakteristieke en beeldbepalende panden. Ik deel de in het artikel uitgesproken wens het unieke cultuurhistorische karakter van Groningen te behouden, ook tijdens de uitvoering van schadeherstel en versterking die nodig is voor een veilig Groningen.
Bent u van mening dat er dringend publieke sturing moet zijn op deze beeldbepalende gebouwen; immers eens gesloopt, komen ze nooit meer terug?
Zoals aangegeven in de voorgaande antwoorden vindt publieke sturing op karakteristieke en beeldbepalende panden plaats in het kader van de ruimtelijke ordening (bestemmingsplan). Daarnaast is specifiek voor het Groningse aardbevingsgebied een Erfgoedprogramma vastgesteld.
Het bericht dat de kamernood onder studenten in veel steden hoog is |
|
Frank Futselaar , Sandra Beckerman |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het nieuws dat de Stichting Studenten Huisvesting (SSH) «alle kamers in Utrecht, Rotterdam, Zwolle, Maastricht, Groningen en Tilburg heeft vergeven» en studentenhuisvester DUWO (actief in Wageningen, Deventer, Amsterdam, Haarlem, Leiden, Den Haag en Delft) stelt een «tekort te hebben van honderden kamers»?1
Wij hebben kennis genomen van deze berichten. Deze berichten stemmen niet vrolijk. Het is belangrijk dat internationale studenten die naar Nederland komen binnen afzienbare tijd over een woonruimte beschikken.
De Landelijke Monitor Studentenhuisvesting 2017 schetst een breder beeld waaruit naar voren komt dat de uitwonende studentenpopulatie de komende acht jaar een beperkte groei laat zien of, indien het effect van de invoering van het studievoorschot op uitwonende studenten doorzet, een afname. Ondanks de grote aantallen studentenkamers die zijn toegevoegd de afgelopen jaren, zijn er met name in de Randstad nog tekorten.
Daarom wordt regionaal ook specifiek aandacht gevraagd voor deze krapte, zoals in Amsterdam middels de oproep van de Coalitie Kennisstad (een coalitie bestaande uit de hoger onderwijsinstellingen en de studentenhuisvesters in Amsterdam). In de meeste studentensteden in de Randstad worden nog diverse studentencomplexen opgeleverd de komende tijd.
Het is voorts goed om op te merken dat er geen centrale registratie bestaat van alle in gebruik zijnde studentenkamers in Nederland. Het is goed voorstelbaar dat particuliere aanbieders hun kamers voor andere doelgroepen herbestemmen indien de krapte in de markt in bepaalde regio’s afneemt, terwijl studentenhuisvesters hier minder van merken.
Wij zijn reeds in gesprek met verschillende kennisinstellingen, Kences, de VH en de VSNU om meer inzicht te krijgen in de specifieke opgave die er ligt voor de huisvesting van (internationale) studenten en hoe alle partijen hier gezamenlijk iets aan kunnen doen. Daarbij zetten wij ook in op het bevorderen van de afstemming tussen kennisinstellingen, gemeenten en studentenhuisvesters, zodat iedereen weet welke opgave er ligt en daarop kan acteren.
Deelt u de mening dat een belangrijke oorzaak voor de schaarste aan studentenwoningen de explosieve groei van het aantal buitenlandse studenten is op vooral universiteiten?2 Klopt het dat de groei van de instroom (veel) sneller gaat dan het aantal voorradige studentenkamers?
Zie het antwoord op vraag 3.
Kunt u over de afgelopen 10 jaar aangeven wat de groei is van het aantal buitenlandse studenten op de Nederlandse kennisinstellingen en hoe deze zich verhoudt tot (de groei van) het aantal beschikbare studentenwoningen? Welke conclusies trekt u uit deze cijfers?
Het aantal internationale studenten in het hoger onderwijs is in de periode 2007–2016 gestegen van circa 38.000 naar circa 74.000 (peilmoment 1 oktober). Nederlandse studenten die hun vooropleiding in het buitenland hebben gedaan zijn hierbij niet meegerekend omdat zij qua huisvesting meer vergelijkbaar zijn met Nederlandse studenten. Het aandeel van internationale studenten is daarmee procentueel toegenomen van 6,3% naar 10,4%, maar in absolute aantallen nog altijd een stuk kleiner dan de toename van het aantal Nederlandse studenten. In dezelfde periode is het aantal Nederlandse studenten in het hoger onderwijs namelijk met een kleine 82.000 toegenomen, van circa 558.000 naar circa 639.000.
Wat betreft huisvesting is het grote verschil tussen beide groepen dat voor internationale studenten de woonruimte beschikbaar moet zijn op de dag van aankomst in Nederland en dat nagenoeg iedere internationale student uitwonend is. Ook hebben internationale studenten over het algemeen een voorkeur voor gemeubileerde huisvesting.
Zoals eerder opgemerkt is het moeilijk om toevoegingen aan de woningvoorraad onder te verdelen in een deel regulier en een deel studentenhuisvesting. Wel hebben wij gegevens die uit het actieplan studentenhuisvesting 2003–2010 en het landelijk actieplan studentenhuisvesting 2011–2016 voortkomen.
In het actieplan studentenhuisvesting 2003 -2010 is de ambitie opgenomen van de in Kences deelnemende corporaties om voor 2010 12.000 eenheden studentenhuisvesting aan de bestaande voorraad toe te voegen. De uitvoering hiervan is voortvarend ter hand genomen. Uiteindelijk zijn er door de Kencesleden 16.800 eenheden studentenhuisvesting gerealiseerd en zaten er destijds nog 2.000 extra eenheden in het vat.
Ten aanzien van de doelstelling uit het Landelijk actieplan studentenhuisvesting 2011–2016 van het realiseren van studenteneenheden door studentenhuisvesters (verenigd in Kences) heeft de Minister van BZK u in de voortgangsrapportage van september 2015 (Kamerstuk 33 104, nr.3 gemeld dat de realisatie van extra eenheden naar verwachting uitkomt op 17.708. Dit is exclusief de 9.142 in voorbereiding zijnde eenheden. Daarnaast bouwden ook private partijen en andere woningbouwcorporaties studentenwoningen. Uit cijfers van 2015 blijkt dat naar verwachting het totaal aantal opgeleverde (10.663) en in aanbouw zijnde (1.921) eenheden van de niet-Kencesleden uitkomt op 12.584.
Uit deze cijfers komt het beeld naar voren dat er de afgelopen jaren veel eenheden voor studenten zijn toegevoegd. Tegelijkertijd zijn er met name in de Randstad nog tekorten en neemt het aantal studenten toe. Daar staat tegenover dat ook het aantal Nederlandse studenten dat (tijdelijk) in het buitenland studeert is toegenomen: in 2013–2014 gingen 10.551 studenten uit het Nederlands hoger onderwijs met een Erasmus+-beurs naar het buitenland. De kamers van deze studenten komen ook vaak (tijdelijk) beschikbaar).
Erkent u dat Nederlandse universiteiten om financiële redenen buitenlandse studenten (moeten) werven, maar vervolgens onvoldoende in staat zijn deze studenten huisvesting te bieden?
Nee. Nederlandse universiteiten hoeven niet om financiële redenen internationale studenten werven. Instellingen worden zowel voor Nederlandse als voor andere studenten uit de Europese Economische Ruimte (EER) bekostigd. Van de internationale studenten in het Nederlandse hoge onderwijs komt 75% uit de EER, dit percentage is zo goed als stabiel sinds 2006. EER-studenten betalen wettelijk collegegeld en instellingen ontvangen voor deze studenten bekostiging. Dit is gelijk aan Nederlandse studenten. Niet-EER studenten tellen niet mee voor bekostiging. Deze groep studenten betaalt het instellingscollegegeld en instellingen kunnen zelf de hoogte daarvan bepalen. Het is mij niet bekend in hoeverre individuele instellingen financieel voordeel of nadeel hebben van het werven van niet-EER studenten.
Deelt u de mening dat er een grens is aan de groei van het aantal buitenlandse studenten en dat deze grens (zo goed als) bereikt is?
Zoals de Minister van OCW in haar visiebrief internationalisering (Kamerstuk 22 452, nr. 42) en de daaropvolgende voortgangsbrief (Kamerstuk 22 452, nr. 48) heeft aangegeven, is internationalisering in haar ogen cruciaal voor het verwerven van kennis, vaardigheden en beroepscompetenties. Internationalisering is ook zeer waardevol voor de persoonlijke ontwikkeling en identiteitsvorming van studenten.
Internationale studenten zijn daarnaast belangrijk voor Nederland, omdat zij onze kenniseconomie versterken. Eind vorig jaar bleek uit onderzoek van Nuffic dat internationale studenten de Nederlandse schatkist ongeveer € 1,5 miljard per jaar opleveren. Daarmee wordt niet alleen ons Nederlandse onderwijs versterkt, maar komt internationalisering ook ten goede aan de samenleving als geheel.
Wel willen wij benadrukken dat instellingen die internationaal actief zijn bovenal hun zaken «thuis» op orde moeten hebben, met opleidingen van goede kwaliteit en randvoorwaarden rondom huisvesting.
Internationalisering moet altijd een duidelijke meerwaarde hebben voor het Nederlandse onderwijs. Hoewel wij niet vinden dat de grens aan de groei van het aantal internationale studenten bereikt is, vinden wij dat je wel kritisch mag kijken naar het aantal internationale studenten binnen een opleiding. Ze juicht het dan ook toe dat steeds meer instellingen nadenken over een goede balans tussen internationale en Nederlandse studenten.
Acht u het waarschijnlijk dat er nog steeds dakloze buitenlandse studenten in Nederland zijn, als gevolg van de schaarste bij de studentenkamers, zoals International Students Network vorig jaar al beweerde?3 Kunt u aangeven op welke cijfers uw verwachting is gebaseerd? Kunt u uitsluiten dat er dakloze (buitenlandse) studenten zijn als gevolg van de schaarste aan studentenwoningen? Zo nee, deelt u de mening dat dit zeer onwenselijk, gevaarlijk en zelfs onverantwoord is, zeker in het geval van buitenlandse studenten die geen familie of sociaal netwerk in Nederland hebben? Reikt de zorgplicht van de kennisinstelling voor de buitenlandse student ook tot het vinden van volwaardige huisvesting? Zo nee, waarom niet?
Aangezien er geen centrale registratie van dakloze internationale studenten is, kunnen wij geen uitspraken doen over het al dan niet voorkomen van dakloze internationale studenten.
Wel zijn er incidenten bekend van dakloze internationale studenten. Deze signalen ontvangen wij onder meer van de landelijke Studentenvakbond (LSVb). Naar het zich laat aanzien komen die incidenten vooral voor in piekperiodes, zoals bij de start van het collegejaar. Wij delen uw mening dat dit niet wenselijk is.
Wanneer kennisinstellingen internationale studenten aantrekken, moeten zij zorg dragen voor de randvoorwaarden die maken dat de student ook kan doen waarvoor hij naar Nederland is gekomen, nl. het volgen van onderwijs. Een minimale invulling van die verantwoordelijkheid is ervoor zorgen dat de buitenlandse student voldoende geïnformeerd is over hoe hij of zij een kamer in Nederland kan krijgen.
In het geval dat er groepen van internationale studenten niet op korte termijn binnen de studiestad kunnen worden gehuisvest, is het wenselijk dat kennisinstellingen dit tenminste signaleren. Veel kennisinstellingen zetten zich ook in voor een goede en snelle huisvesting van internationale studenten. Om de huidige en toekomstige instroom van (internationale) studenten te kunnen blijven accommoderen, is het van belang dat kennisinstellingen, gemeenten en studentenhuisvesters samen optrekken, zodat zij van elkaars ambities op de hoogte zijn en deze ambities kunnen vertalen naar wat er in de praktijk nodig is ten aanzien van huisvesting. Uiteraard heeft de student ook zelf de verantwoordelijkheid om tijdig op zoek te gaan naar passende woonruimte.
In hoeverre vissen lokale en regionale studenten achter het net bij het vinden van een kamer als gevolg van de explosieve groei van het aantal buitenlandse studenten? Op welke cijfers en informatie is uw antwoord gebaseerd?
Er zijn geen specifieke cijfers beschikbaar over eventuele verdringing van Nederlandse studenten die op zoek zijn naar een kamer door buitenlandse studenten. Wel is mij bekend dat universiteiten en hogescholen soms afspraken met studentenhuisvesters maken over gegarandeerde huisvesting voor internationale studenten – deze garanties zijn soms zelfs in onderlinge afspraken of verdragen met buitenlandse onderwijsinstellingen vastgelegd – en deze kamers zijn dan niet beschikbaar voor Nederlandse studenten. Ook hebben enkele sociale studentenhuisvesters een plafond aangebracht in het aantal eenheden voor internationale studenten om zo ook de positie van lokale en regionale studenten te borgen. Al met al is verdringing niet uit te sluiten. De ambities, plannen en afspraken van de verschillende partijen bepalen de aantrekkelijkheid voor de verschillende doelgroepen.
Bent u van mening dat als er onvoldoende studentenwoningen zijn om de explosieve groei van het aantal buitenlandse studenten op te vangen, dit leidt tot onwenselijke gevolgen zoals onder andere een mogelijke groei van het aantal dakloze (buitenlandse) studenten, prijsopdrijving van (studenten)woningen, een groei van het aantal onwettige contracten voor studenten, een toename van huisjesmelkerij en oplichting?
Zie het antwoord op vraag 3.
Welke maatregelen neemt u op de korte en de lange termijn om het gebrek aan studentenwoningen per direct en structureel op te lossen? Bent u bereid maatregelen te nemen die voorkomen dat op korte termijn studenten dakloos zijn? Bent u bereid de financiering van universiteiten en hogescholen zodanig aan te passen, dat zij voor hun financiën minder afhankelijk zijn van de studentenaantallen (bijvoorbeeld door het verhogen van de vaste voet)? Bent u bereid om de verhuurdersheffing voor woningcorporaties te verlichten voor die regio's waar de schaarste aan (studenten)woningen het hoogste is, zodat corporaties meer financiële ruimte hebben om woningen te bouwen? Bent u bereid op korte termijn met de universiteiten (en hogescholen) in overleg te treden met als inzet studentenhuisvesting? Bent u bereid ervoor te zorgen dat de groei van het aantal buitenlandse studenten in de pas gaat lopen met de beschikbare om met de universiteiten (en hogescholen) in overleg te treden om de buitenlandse studenten beter te spreiden over Nederland?
Het huidige bekostigingsmodel is een verdeelmodel dat bestaat uit een vast en een variabel deel. Het variabele deel bestaat uit bekostiging op basis van inschrijvingen, diploma’s en promoties en het vaste deel wordt gevormd door de vaste voet. Een goede balans tussen variabel en vast is belangrijk om zowel flexibiliteit als stabiliteit in de rijksbijdrage te kunnen borgen. De huidige bekostiging is destijds door de VSNU, VH, LSVB en de ISO geadviseerd aan OCW. Het variabele deel van de rijksbijdrage leidt tot flexibiliteit bij veranderingen in studentenaantallen (een toename in studenten leidt tot een hogere rijksbijdrage) en het vaste deel biedt instellingen de stabiliteit om lange termijn beslissingen te kunnen nemen
Het verhogen van de vaste voet biedt niet zomaar een oplossing. Een hogere vaste voet maakt de rijksbijdrage van instellingen minder afhankelijk van studentenaantallen, maar dat betekent ook dat instellingen stijgende studentenaantallen minder snel vertaald zien in een hogere rijksbijdrage. In mei 2017 heeft de Minister van OCW een Kamerbrief verzonden met een analyse van de huidige bekostigingssystematiek van het hoger onderwijs. Hierin wordt ook een aantal knelpunten en dilemma’s van het huidige bekostigingsmodel geschetst, en wordt een aantal denkrichtingen voor aanpassingen van het model voorgesteld. Een besluit over een eventuele aanpassing van de bekostigingssystematiek laten wij over aan een volgend kabinet.
In de verhuurderheffing zijn onzelfstandige studentenwoonruimten reeds vrijgesteld van heffing. Een (verdere) verlichting is daar dus niet aan de orde. Ook voor zelfstandige studentenwoningen kan gebruik worden gemaakt van de heffingsvermindering voor nieuwbouw van zelfstandige woningen met een huurprijs tot de eerste aftoppingsgrens. Dit geeft al invulling aan de gevraagde verlichting van de verhuurderheffing in de regio’s waar de schaarste aan woningen het hoogst is. Overigens blijkt uit de meest recente Indicatieve Bestedingsruimte Woningcorporaties (IBW) dat er nog ruimte is voor corporaties die zich met studentenhuisvesting bezighouden om te investeren in nieuwbouw (voor studenten).
Wilt u en kunt deze vragen beantwoorden voor de opening van het academische jaar?
Dat is niet gelukt omdat voor de beantwoording nadere afstemming benodigd was met de betrokken partijen uit het onderwijs- en huisvestingsveld. Dit overleg heeft medio september plaatsgevonden.
Het bericht ‘Tekort aan handjes: zorg smeekt ontslagen werknemers terug te keren’ |
|
Fleur Agema (PVV), Karen Gerbrands (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Tekort aan handjes: zorg smeekt ontslagen werknemers terug te keren»?1
Ja.
Hoe kan het, gezien dat de afgelopen jaren tienduizenden werknemers onnodig zijn ontslagen door uw beleid, dat er alleen maar naar de harde euro's is gekeken die zonodig bezuinigd moesten worden en niet naar de gevolgen, waar meerdere malen voor gewaarschuwd is?
De afgelopen jaren heeft het kabinet noodzakelijke hervormingen doorgevoerd, omdat de eisen die we stellen aan de organisatie van de zorg veranderden en de zorg harder groeide dan we als maatschappij aan konden. Het beter, efficiënter en goedkoper organiseren van de langdurige zorg en ondersteuning heeft ook tot verlies van werkgelegenheid geleid.
Het Kabinet heeft de afgelopen jaren – veelal samen met werkgevers, werknemers en gemeenten – verschillende maatregelen genomen om deze transitie op de arbeidsmarkt op een verantwoorde manier te laten plaatsvinden. Daarbij heeft het kabinet ingezet op het voorkomen van onnodige ontslagen en daar waar ontslag onvermijdelijk was, mensen zo goed mogelijk naar een andere baan helpen. Denk hierbij onder andere aan de regionale sectorplannen, waarbij werknemers in de zorg zijn om- en bijgeschoold zodat ze beter in staat zijn in te spelen op de veranderingen in de zorg. Een ander voorbeeld is de huishoudelijke hulp toelage, de code verantwoord marktgedrag thuisondersteuning en het akkoord van 4 december met vakbonden en gemeenten.
Is het niet van de zotte dat er eerst tienduizenden werknemers ontslagen worden en het doel nu is dat er dit jaar nog 200 vluchtelingen in de zorg gaan werken? Wie heeft dit doel gesteld en wat zegt dit over de kwaliteit van zorg?
Er ligt een grote opgave voor de hele zorgsector om voldoende nieuwe mensen aan te trekken en bestaand personeel te behouden om aan de stijgende vraag naar personeel te kunnen voldoen. In dat kader heeft de werkgeversvereniging Transvorm het plan Zonder Zorg 2020 gelanceerd gericht op de aanpak van het (dreigende) personeelstekort in de zorg in de regio Noord-Brabant. Partijen in de regio hebben bestuurlijke afspraken gemaakt, ondermeer over het streven naar 15 opleidingsplaatsen op elke 100 zorginhoudelijke werkers. Om een grotere instroom te kunnen realiseren kijken ze daarbij ook naar mogelijkheden van het werven en scholen van migranten en mensen met enige vorm van beperking.
De kwaliteit en veiligheid van de zorg blijft daarbij voorop staan. De Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) en de Wet Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG) zijn gewoon van toepassing. Dit betekent onder andere dat zorgverleners – indien van toepassing – bevoegd en voldoende bekwaam (gekwalificeerd) moeten zijn om de zorg te verlenen en dat zij moeten handelen in overeenstemming met de op hen rustende verantwoordelijkheid voortvloeiende uit de professionele standaard.
Wie verzint dat mensen met een fysieke of geestelijke beperking actief worden benaderd om in de zorg te komen werken, terwijl er nog altijd wordt gesneden in verzorgenden niveau 2 en 3? Wat zegt dit over de kwaliteit van zorg?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom zijn er nog steeds studentenstops op sommige hbo-opleidingen?
Het aantal nieuwe hbo- verpleegkundige studenten is in de afgelopen jaren sterk gestegen. Het aantal steeg van ruim 5.000 in 2014 naar bijna 6.500 in 2017. Voor het komende schooljaar verwachten de hogescholen nog eens ruim 2.000 extra voltijd studenten op te leiden. Een aantal opleidingen hbo-verpleegkunde heeft vanwege deze sterke stijging in de afgelopen jaren een numerus fixus gehanteerd om zo de kwaliteit van de opleiding te waarborgen. Een specifiek aandachtspunt is voldoende kwalitatieve stages. Hiervoor hebben we het Stagefonds Zorg (€ 112 miljoen euro per jaar) voor de begeleiding van studenten. Om de komende periode de groei van het aantal studenten vast te houden, zetten we het Stagefonds nadrukkelijker in op beroepen in de zorg waar een tekort dreigt, zoals hbo-verpleegkundigen. Daarnaast gaan hogescholen en werkgevers in het kader van de Arbeidsmarktagenda 2023 Aan het werk voor ouderen op regionaal niveau afspraken maken over het aantal stages. Ook gaan deze partijen met de ministeries van OCW en VWS op landelijk niveau eventuele knelpunten adresseren die (goede) stages kunnen belemmeren.
Hoe gaat u er voor zorgen dat er zo spoedig mogelijk een passende oplossing komt voor het groeiende tekort aan personeel in de zorg?
Op 12 juli jl. is de arbeidsmarktagenda «Aan het werk voor ouderen» gepresenteerd waarin een aantal partijen (ActiZ, BTN, CNV, FNV, de MBO-raad, NVZ en VWS) hebben afgesproken om gezamenlijk te werken aan oplossingen. VWS faciliteert en stimuleert deze aanpak actief. Daarnaast geven we de agenda een extra impuls met de voor de periode 2017 tot 2021 bij Voorjaarsnota extra beschikbaar gestelde € 72 miljoen. Dit bedrag is bestemd voor het verbeteren van het beeld van werken in de zorg en voor scholing van nieuw aan te trekken personeel. Dit komt bovenop het bestaande instrumentarium, zoals het hierboven genoemde Stagefonds Zorg.
Wanneer wordt er eens gestopt met zorgmedewerkers als speelballen te gebruiken die al naar gelang hoe de politieke pet erbij hangt moeten vertrekken danwel weer teruggehaald worden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 heeft het kabinet de afgelopen jaren noodzakelijke hervormingen doorgevoerd, omdat de eisen die we stellen aan de organisatie van de zorg veranderden en de zorg harder groeide dan we als maatschappij aan konden. Veranderingen in de zorg, bijvoorbeeld van lichte ondersteuning naar complexe zorg, zullen ook veranderingen in werkgelegenheid met zich (blijven) meebrengen. In de arbeidsmarktagenda «Aan het werk voor ouderen» is afgesproken toe te werken naar het bieden van werkzekerheid in de sector, zodat goed zorgpersoneel behouden blijft.
Honderdduizenden kippen die dreigen te worden gedood na ongefundeerde uitspraken van de NVWA in de fipronil-affaire |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Is het waar dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) heeft gezegd dat pluimveehouders van wie de kippen besmet zijn geraakt met fipronil, zelf mogen weten of zij die kippen willen doden? Klopt het dat een woordvoerder van de NVWA heeft gezegd: «Daar gaan wij niet over. Een pluimveehouder kan zelfstandig besluiten, op welk moment dan ook om zijn kippen te doden»? Zo nee, wat heeft de NVWA dan wel gezegd?1
De NVWA heeft inderdaad laten weten dat een pluimveehouder zelfstandig kan beslissen zijn kippen voortijdig te laten doden, zonder dat de overheid daartoe verplicht. De dieren moeten wel met een methode die daarvoor gebruikt mag worden en op een juiste manier worden gedood zoals is vastgelegd in Verordening (EG) nr. 1099/2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden. De NVWA houdt risicogericht toezicht op het doden.
Kunt u bevestigen dat met fipronil besmette kippen die worden gedood, zullen worden vernietigd in plaats van te eindigen in de kippensoep – wat doorgaans het lot is van uitgelegde leghennen- of anderszins in de voedselketen terecht zullen komen? Kunt u bevestigen dat de uitzondering in artikel 2.10, lid 1 van de Wet dieren, waarin wordt gesteld dat het verboden is dieren te doden, behalve voor de bedrijfsmatige productie van dierlijke producten, derhalve niet opgaat, omdat deze kippen niet zullen worden gedood voor productie, maar voor vernietiging?
De dieren die op het bedrijf worden gedood komen niet in de voedselketen terecht. Het is niet verboden deze kippen te doden. In artikel 2.10, eerste lid, van de Wet dieren staat een verbod om dieren te doden die behoren tot aangewezen diersoorten of diercategorieën. Een uitzondering geldt voor dieren die worden gedood voor de bedrijfsmatige productie van dierlijke producten of in andere aangewezen gevallen. Deze aanwijzingen hebben plaatsgevonden in het Besluit houders van dieren. Uit artikel 1.9 van dat besluit volgt dat artikel 2.10, eerste lid, van de Wet dieren alleen van toepassing is op ganzen, honden en katten. Het verbod geldt dus niet voor kippen. Toetsing aan de uitzonderingsgronden van artikel 2.10, eerste lid, van de wet en artikel 1.10 van het besluit is daarmee niet aan de orde. De voorzieningenrechter heeft op 4 augustus jl. bevestigd dat het niet verboden is om kippen te doden en dat pluimveehouders geen overtreding begaan als zij hun dieren om bedrijfseconomische redenen doden. De dieren waarvan de uitslag van het monster onder de MRL ligt, kunnen geslacht worden voor humane consumptie en in de voedselketen terecht komen.
Kunt u bevestigen dat er in het fipronil-schandaal geen sprake is van een besmettelijke dierziekte, waarvoor krachtens artikel 5.10 van de Wet dieren andere regels gelden en het doden van dieren kan worden verplicht?
Ja, er is geen sprake van een besmettelijke dierziekte. Ingeval van een besmettelijke dierziekte worden maatregelen getroffen op grond van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, in afwachting van inwerkingtreding van de Wet dieren voor dit onderwerp.
Kunt u bevestigen dat de besmetting met fipronil in beginsel een tijdelijke kwestie is, en dat de getroffen kippen het middel ook weer kwijt kunnen raken, bijvoorbeeld door te ruien? Kunt u voorts bevestigen dat artikel 5.10 van de Wet dieren nadrukkelijk een mandaat verschaft voor de regering om maatregelen op te leggen in situaties waarin dieren een schadelijke stof hebben opgenomen, waaronder in dit geval het vernietigen van de besmette eieren (lid 3, sub c) én het behandelen van de besmette dieren (lid 3, sub h)?
Het is de verwachting van de sector dat de kippen die fipronil in hun lichaam hebben dit ook weer kwijt kunnen raken. Over een wijze waarop dat zou kunnen verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen van de CU en de PvdD in het Schriftelijk Overleg inzake fipronil in eieren. Artikel 5.10 van de Wet dieren bevat inderdaad een bevoegdheid voor de Minister van Economische Zaken om maatregelen te treffen ten aanzien van dieren en dierlijke producten die zijn blootgesteld aan een schadelijke stof. Middels een besluit is aan de betreffende pluimveehouders een verbod opgelegd voor de afvoer, het in de handel brengen en buiten Nederland brengen van het pluimvee en de producten afkomstig van deze dieren die vermoedelijk zijn blootgesteld aan fipronil.
Kunt u bevestigen dat het doden van met fipronil besmette kippen voor de pluimveehouders een economische afweging is, omdat de eieren van deze kippen niet verkocht mogen worden en de kippen dus niks opbrengen, maar wel voer nodig hebben? Kunt u bevestigen dat artikel 1.10 van het Besluit houders van dieren, waarin nader wordt bepaald in welke gevallen dieren mogen worden gedood, geen ruimte laat voor het doden van dieren op basis van een dergelijke afweging?
Het is aan de pluimveehouder om te beslissen kippen te laten doden, danwel voor een andere optie te kiezen. Die afweging zal voor iedere pluimveehouder anders uitvallen, afhankelijk van de situatie op zijn bedrijf. Voor nadere duiding hiervan verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen van de PvdD in het Schriftelijk Overleg inzake fipronil in eieren. Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, is toetsing aan de uitzonderingsgronden niet aan de orde.
Kunt u bevestigen dat in artikel 1.3 van de Wet dieren de intrinsieke waarde van dieren wordt erkend, en dat in lid 2 wordt bepaald dat er in elk geval in moet worden voorzien «dat de inbreuk op de integriteit of het welzijn van dieren, verder dan redelijkerwijs noodzakelijk, wordt voorkomen en dat de zorg die de dieren redelijkerwijs behoeven is verzekerd»?
Dit kan ik bevestigen.
Deelt u, de wettelijke bepalingen in ogenschouw nemend, de mening dat de NVWA een onverantwoorde uitspraak heeft gedaan die pluimveehouders kan aanzetten tot gedragingen die in strijd zijn met de wet? Zo nee, kunt u uitleggen welke wettelijke grond de NVWA hanteert voor de boodschap dat pluimveehouders zelf mogen weten of ze hun met fipronil besmette kippen doden of niet? Zo ja, hoe kan het gebeuren dat de NVWA, die onder meer tot taak heeft toe te zien op de naleving van de wetten en regels die gelden voor dierenwelzijn in de veehouderij, adviezen geeft aan veehouders die in strijd zijn met deze wetten en regels? Welke conclusies trekt u hieruit over het functioneren van de NVWA waar het gaat om de belangrijke taak om ervoor te zorgen dat dierenwelzijnsregels daadwerkelijk worden nageleefd in de Nederlandse veehouderij?
Inzake de wettelijke grondslag voor het doden van dieren verwijs ik naar mijn antwoorden op vraag 2 en 5. De pluimveehouder is – ook in deze situatie – degene die de afweging moet maken en uiteindelijk de beslissing neemt of de hennen gedood worden of dat een andere optie gekozen wordt. De NVWA heeft pluimveehouders niet geadviseerd wat zij moeten doen, maar uitsluitend, in reactie op vragen van dierenrechtenorganisaties, laten weten dat de NVWA geen beslissing neemt over het lot van de kippen. Ik deel derhalve uw mening niet dat de NVWA een onverantwoorde uitspraak heeft gedaan.
Bent u, gelet op bovengenoemde wettelijke bepalingen, bereid onmiddellijk te verklaren dat het doden van met fipronil besmette legkippen, louter vanwege die besmetting, strafbaar is en bent u bereid de toezichthouder NVWA de opdracht te verschaffen streng toe te zien op naleving van de wet? Bent u tevens bereid een behandeling van de besmette kippen verplicht te stellen zodat zij de schadelijke stoffen weer kunnen kwijtraken? Zo nee, waarom niet?
Zoals blijkt uit de voorgaande antwoorden is het volgens de wet niet strafbaar om kippen te doden.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel kippen in totaal getroffen zijn door het eierschandaal rondom het verboden en giftige fipronil? Zo nee, waarom niet?
Het totaal aantal geblokkeerde bedrijven (uit de eerste ronde en de zelfmelders) is voor wat betreft eieren op 15 augustus 149. Het totaal aantal kippen van deze bedrijven is op dit moment niet bekend. Wel is bekend dat op 15 augustus ca. 1,5 miljoen kippen waren gedood op 47 locaties
Bent u bereid deze vragen binnen enkele dagen te beantwoorden, zodat snel helder is dat van het doden van met fipronil besmette kippen geen sprake kan zijn en onnodige drama’s kunnen worden voorkomen?
Ja.
Het bericht dat er een sterke groei is van het aantal gezinnen dat bij de noodopvang belandde |
|
Sandra Beckerman , Nine Kooiman |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Hoe beoordeelt u het feit dat in de Randstad in 2016 een sterke groei te zien was van het aantal gezinnen dat bij de noodopvang belandde? In hoeverre dient dit probleem zich ook aan buiten de Randstad?1
Zoals gemeld in mijn brief van 3 juli jl.2 wil ik ook beter zicht krijgen op de aantallen en bekijk ik met betrokken partijen of structurele monitoring m.b.t. de maatschappelijke opvang en beschermd wonen via de Gemeentelijke Monitor Sociaal Domein plaats kan vinden. Omdat op zijn vroegst in de zomer van 2018 een eerste uitvraag bij gemeenten en/of zorginstellingen zal worden gedaan, heb ik de Federatie Opvang gevraagd eind 2017 een rapportage «Cijfers maatschappelijke opvang» op te leveren. Op mijn verzoek bekijkt de Federatie Opvang of ook het aantal gezinnen in de opvang een plek in die rapportage kan krijgen. Daarnaast zal de Federatie Opvang op mijn verzoek kwalitatief onderzoek uitvoeren om een verklaring te kunnen geven voor eventuele wijzigingen (stijgingen of dalingen) in het gebruik van de maatschappelijke opvang.
Wat zijn volgens u de belangrijkste oorzaken van deze groei? Kunt u toelichten in hoeverre de decentralisatie van de zorg en bezuinigingen in de geestelijke gezondheidszorg mede oorzaak zijn van de problemen?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre deelt u de stellingname van de Federatie Opvang (de landelijke brancheorganisatie van instellingen voor maatschappelijke en vrouwenopvang) dat het onderzoek van het Trimbos-instituut uit 2015 naar dakloosheid onder gezinnen in opdracht van u «een fikse onderschatting» van het probleem is, omdat «veel gemeenten hun cijfers niet op orde hebben»? Kunt u uw antwoord toelichten?2
In het Trimbos-rapport «Gezinnen in de maatschappelijke opvang» dat ik op 22 december 2015 naar uw Kamer heb gestuurd, worden kanttekeningen bij de cijfers geplaatst. De aantallen zijn een grove indicatie van de orde van grootte op basis van tellingen en schattingen van gemeenten en opvanginstellingen. Het is mogelijk dat er meer dakloze gezinnen zijn dan bij gemeenten bekend is. Ook opvanginstellingen hebben geen volledig zicht op deze aantallen. Kenmerk van deze groep is immers dat zij zich niet altijd melden bij (overheids)instanties, bijvoorbeeld omdat zij (tijdelijk) bij familie en/of vrienden kunnen overnachten.
In hoeverre klopt het dat gemeenten door ruimtegebrek in de opvang voor dakloze gezinnen op zoek gaan naar woonruimte in andere regio’s? Zo ja, hoe vaak komt dit voor? Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat kinderen en ouders uit hun sociale omgeving worden gehaald?
Het komt voor dat gemeenten door ruimtegebrek in de opvang op zoek gaan naar woonruimte in andere regio’s. Het is mij niet bekend of en zo ja, hoe vaak dit gebeurt bij dakloze gezinnen. De reden hiervoor is dat dit gegeven niet centraal wordt geregistreerd. Van belang is dat gemeenten zorgen voor onderdak voor gezinnen, hetzij in de eigen gemeente, hetzij in een andere gemeente. Het is de verantwoordelijkheid van gemeenten om te zorgen voor een passend alternatief. Het gaat in alle gevallen om maatwerk. Het hangt van de persoonlijke omstandigheden af of het wenselijk is dat kinderen en ouders zoveel mogelijk in hun eigen sociale omgeving worden ondersteund en begeleid. Dat heeft uiteraard wel de voorkeur.
Wat is uw reactie op de bewering in het artikel dat de overheid mede schuldig is aan het probleem, omdat als je «eenmaal schulden hebt bij het Centraal Justitieel Incassobureau of de Belastingdienst, je nooit een woning krijgt»?
Er is geen landelijke wet- en regelgeving die een belemmerende factor speelt bij het verkrijgen van een huurwoning indien iemand schulden heeft. Het beleid van het Kabinet is erop gericht om personen die meerdere schulden hebben in staat te stellen om aan hun verplichtingen (zoals een huurcontract) te kunnen voldoen. Het uitgangspunt is dat iemand – ook wanneer hij of zij meerdere schulden heeft – in ieder geval over een bedrag gelijk aan de beslagvrije voet4 moet kunnen blijven beschikken. In dat kader zijn in de afgelopen Kabinetsperiode reeds verschillende stappen gezet om de beslagvrije voet beter te borgen. Denk aan het beslagregister voor gerechtsdeurwaarders en de wet tot vereenvoudiging van de beslagvrije voet.
Bent u bereid de drempel voor schuldsanering te verlagen en dit schuldensysteem zodanig aan te passen, dat gezinnen weer kans maken op een woning? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de analyse dat er 1) meer complexe gezinnen binnenkomen met psychiatrische en verslavingsproblematiek, er 2) een wachtlijst is voor de maatschappelijke opvang en gezinnen niet anders kunnen dan wachten in de noodopvang en 3) sommige «zelfredzame gezinnen» geen toegang krijgen tot maatschappelijke opvang, maar dat het hen ook niet lukt om op eigen kracht een woning te regelen, bijvoorbeeld omdat deze te duur zijn? Zo ja, bent u bereid om concrete voorstellen te doen om deze oorzaken aan te pakken? Zo nee, op grond van welke informatie komt u tot deze conclusie?
Deze informatie wordt niet op landelijk niveau geregistreerd en is primair een lokale aangelegenheid. Het is aan gemeenten zelf om dit in kaart te brengen en waar gewenst, verbeteringen door te voeren. Zoals ik in mijn brief van 3 juli jl. heb aangegeven werken gemeenten – naar aanleiding van het advies van de commissie Toekomst beschermd wonen – aan een plan over hoe zij de ondersteuning aan de cliënten van beschermd wonen en de opvang vorm gaan geven. Een integrale aanpak op alle probleemgebieden van de cliënt is daarbij het uitgangspunt. Gemeenten geven hierin aan hoe zij invulling geven aan een aantal inhoudelijke uitgangspunten zoals benoemd in het advies van de commissie Toekomst beschermd wonen. Het gaat bijvoorbeeld om het garanderen van langdurige begeleiding met flexibele intensiteit, maar ook om preventie, het bestrijden van wachtlijsten en het bevorderen van de uitstroom naar passende woonruimte. Woningcorporaties, gemeenten en huurdersorganisaties kunnen daarnaast prestatieafspraken maken over de omvang van de woningvoorraad en de betaalbaarheid daarvan. Partijen kunnen regionaal ook in breder verband (met betrokkenheid van aanbieders van maatschappelijke opvang) tot bestuurlijke afspraken komen om mensen uit te laten stromen naar een eigen woonruimte, zoals binnen het actieprogramma «Weer Thuis!» van Federatie Opvang, Aedes, VNG en Leger des Heils aan de orde is.
Wat is uw beoordeling van het beleid van het Amsterdamse college, dat als uitgangspunten hanteert «geen kinderen op straat, liefst geen kinderen in de opvang en veiligheid en stabiliteit voor alle betrokken kinderen»? Bent u bereid dit ook als landelijke uitgangspunten voor beleid te omarmen en daar concreet naar te handelen? Deelt u de mening dat voor een structurele oplossing van de problemen (meer) landelijke regie en aansturing nodig is, in nauwe samenspraak en samenwerking met de gemeentes?3
Ik onderschrijf het beleid van het college in Amsterdam dat als uitgangspunten hanteert «geen kinderen op straat, liefst geen kinderen in de opvang en veiligheid en stabiliteit voor alle betrokken kinderen». Gezien het belang van deze uitgangspunten heb ik tijdens het bestuurlijk overleg jeugd op 9 februari jl. de afspraak gemaakt de aanpak van deze groep te intensiveren. De burgemeester van Leiden, dhr. Lenferink, heeft zich bereid getoond om aanjager te worden van dit traject. Zoals gemeld in mijn brief van 3 juli jl. is burgemeester Lenferink hierover reeds in gesprek met gemeenten. Aan de hand van de uitkomsten van die gesprekken zullen vervolgacties worden bepaald.
Kunt en wilt u nog voor het einde van het zomerreces deze vragen beantwoorden?
Dit is helaas niet gelukt.
Het onderzoek naar aardbevingsschade in het buitengebied dat de prullenbak in kan |
|
Sandra Beckerman |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Onderzoek bevingen kan prullenbak in»1 en «In rapport Witteveen+Bos kun je zeker gaten schieten»2?
Ja.
Kunt u de Kamer een uitgebreide inhoudelijke reactie sturen op de bevindingen van het gespecialiseerde advocatenkantoor VanNiekerkCieremans uit Rotterdam, waarbij het advocatenkantoor het onderzoek van Witteveen+Bos naar 1.600 schadeclaims in het Groninger buitengebied van maart 2017 tegen het licht heeft gehouden?3
Voor de schademeldingen die het betreft geldt dat deze zijn behandeld onder het schadeprotocol dat van toepassing was tot 31 maart 2017. Dit betekent dat de inspecties en beoordelingen hebben plaatsgevonden onder de verantwoordelijkheid van NAM en het CVW. Conform dit protocol hebben individuele schademelders de mogelijkheid een second-opinion aan te vragen en om de beslissing van NAM in hun zaak aan de Arbiter Bodembeweging voor te leggen voor een juridisch oordeel. Ik heb uw Kamer bij brief van 13 april 20174 en in eerdere antwoorden op schriftelijke vragen5 uitgebreid geïnformeerd over de uitkomsten van het onderzoek naar schademeldingen buiten de voormalige schadecontour, over de proef die hier is uitgevoerd met een nieuwe schadevaststellingswijze en over het werk en de conclusies van de begeleidingscommissie. Witteveen+Bos heeft inmiddels een inhoudelijke reactie op de bevindingen van VanNiekerkCieremans gepubliceerd.6 Op initiatief van de NCG zal binnenkort een gesprek plaatsvinden tussen NAM en Gasberaad, waarin de mogelijkheid van een onafhankelijke toetsing van het onderzoek wordt besproken.
Bent u bereid om met de Nationaal Coördinator Groningen in overleg te treden om te komen tot de door het Groninger Gasberaad gevraagde oplossing? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De verdrievoudiging van de gaswinning bij Wapse. |
|
Sandra Beckerman |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Vermilion verdrievoudigt gaswinning bij Wapse»1 en «Toezichthouder draagt dossier Vermilion over aan OM»2?
Ja.
Kunt u schetsen hoe u in heeft kunnen stemmen met het vergunnen van een verdrievoudiging van de gaswinning bij Wapse, waardoor in plaats van 480.000 kubieke meter (m3) gas, anderhalf miljoen m3 gas per dag gewonnen mag worden?
Indien de productie hoger is dan 500.000 m3 gas per dag, dient een initiatiefnemer een Milieueffectrapport (MER) op te stellen waarin eventuele milieueffecten worden beschreven van de maximale productie. Vermilion heeft een MER opgesteld en een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor een productiecapaciteit van maximaal 1,5 miljoen m3/dag. Uit het MER en de aanvraag voor een omgevingsvergunning blijkt dat de verhoging van de dagproductie geen belangrijk nadelige milieueffecten veroorzaakt.
Daarnaast heeft Vermilion een winningsplan ingediend waarin de maximale bodemdaling wordt beschreven en een seismische risicoanalyse is gemaakt. Voor de productie uit het gasvoorkomen Diever, waar de gaswinning bij Wapse onder valt, geldt dat deze valt onder de seismische risicocategorie I (dat is de laagste risicocategorie). Vermilion geeft aan dat zwaardere bevingen zeer onwaarschijnlijk zijn. Omdat de ondiepe ondergrond relatief stijf is, is de kans op schade bij deze magnitudes zeer klein. Dit betekent dat er minimale veiligheidsrisico’s zijn voor de omgeving. De seismische risicoanalyse is door TNO op verzoek van Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) geverifieerd en reëel bevonden. SodM kan zich dan ook vinden in de conclusie van Vermilion dat de kans op aardbevingen met significante schade klein is.
De verhoging van de maximale dagproductie heeft geen invloed op de uiteindelijke bodemdaling, omdat de totale hoeveelheid gas die uiteindelijk wordt gewonnen niet wijzigt. Met betrekking tot bodemdaling neemt de impact voor de omgeving niet toe of af door langzamer of sneller te winnen.
Alles overziende heb ik geconcludeerd dat gaswinning uit het gasvoorkomen Diever op een veilige wijze kan plaatsvinden.
Hoe is verklaarbaar dat de rechter eerder de winning in Wapse heeft stilgelegd vanwege het ontbreken van een Milieueffectrapportage (MER) en u nu heeft ingestemd met de winning van anderhalf miljoen m3 gas per dag, waarbij de MER alleen de uitbreiding beschrijft en waarbij de reeds bestaande winning niet beschreven is?
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat bij gaswinning boven de drempel van 500.000 m3/dag in ieder geval een MER moet worden opgesteld. Bij gaswinning onder de drempel dienen door de initiatiefnemer de mogelijke milieueffecten te worden onderzocht en beschreven. Het bevoegde gezag beoordeelt of de mogelijke milieueffecten niet dusdanig zijn dat eerst een MER moet worden opgesteld of dat een MER achterwege kan blijven. Voor de gaswinning van 480.000 m3 heeft Vermilion een m.e.r.-beoordeling opgesteld en heb ik geoordeeld dat de milieueffecten dusdanig zijn dat een MER achterwege kan blijven.
Omdat het volume van gas afhankelijk is van de temperatuur en de aanwezige omgevingsdruk, is het van belang om bij de bepaling van de hoeveelheid uit te gaan van standaardcondities. In de Mijnbouwregeling is voorgeschreven dat de hoeveelheid gas bij gaswinning wordt uitgedrukt in Normaal kubieke meters (Nm3). Dit is het volume bij een temperatuur van 0 graden Celsius en een omgevingsdruk van 1 atmosfeer. Bij de aanvraag is daarom uitgegaan van 480.000 Nm3. In het Besluit milieueffectrapportage is echter niet bepaald bij welke condities het volume van het gas moet worden bepaald. Daarom kan ook van andere condities worden uitgegaan bij de bepaling van het gasvolume. Een andere manier om het volume te definiëren is de Standaard kubieke meter (Sm3). Dit is het volume bij een temperatuur van 15 graden Celsius bij een omgevingsdruk van 1 atmosfeer. De Rechtbank Noord-Nederland heeft geoordeeld dat 480.000 Nm3 omgerekend ongeveer 506.000 Sm3 is en dat daarom de MER-drempel is overschreden en om die reden de vergunning vernietigd dient te worden. De rechtbank heeft uitdrukkelijk geen oordeel gegeven over het feit of milieueffecten dusdanig zijn dat een MER moet worden opgesteld.
Omdat er op dat moment geen omgevingsvergunning meer was, heeft de Inspecteur-generaal der Mijnen (IGM) de gaswinning stilgelegd. De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter op verzoek van Vermilion de uitspraak van de Rechtbank opgeschort en bepaald dat de gaswinning mag worden hervat, met dien verstande dat maximaal 470.000 Nm3/dag mag worden geproduceerd, omdat deze hoeveelheid -ook indien omgerekend naar Sm3- onder de drempelwaarde blijft. Ook de voorzieningenrechter heeft in haar voorlopige oordeel de milieueffecten dusdanig geacht dat een MER achterwege kan blijven.
Omdat ik het van belang acht om duidelijkheid te verkrijgen over de toe te passen eenheid voor het gasvolume, heb ik hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank, evenals Vermilion, zodat de Raad van State hierover een oordeel kan uitspreken.
Nadat gebleken is dat de toestroom van gas een hogere dagproductie mogelijk maakt, is ter voorbereiding op de vergunning voor de verhoging van de maximale dagproductie het MER opgesteld. Van belang is dat er geen aanpassingen aan de reeds vergunde installatie zijn doorgevoerd dan wel noodzakelijk zijn om de verhoogde productie te behalen. Een productieniveau van 470.000 Nm3 per dag is toegestaan. De net verleende omgevingsvergunning ziet op de productieverhoging, waarvoor ook een MER is opgesteld.
In het MER zijn de effecten van de beoogde situatie beschreven, dat wil zeggen dat in het MER de effecten van het totale gaswinningsproject worden beschreven (dat is de huidige vergunde hoeveelheid samen met de productieverhoging die is aangevraagd). De beoogde situatie is een productie tot 1,5 miljoen Nm3 per dag. Dat wordt in het MER beschreven. Conclusie in het MER is dat de milieueffecten niet anders zijn dan in de reeds vergunde situatie.
Is het waar dat de rechter eerder heeft bepaald dat ook voor het eerste deel van de winning een Milieueffectrapportage moet komen, omdat immers om die reden de boel is stilgelegd? Kunt u dit uitgebreid toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Hoe is naar uw mening verklaarbaar dat er bij een winning van 480.000 m3 gas per dag sprake is van een zelfde bodemdaling – van niet meer dan twee centimeter- dan bij een verdrievoudiging van de winning (naar anderhalf miljoen m3 per dag)? Door wie en op welk wijze is dit onderzocht? Kan de Kamer alle rapporten hierover ontvangen? Zo nee, waarom niet?
De verhoging van de dagproductie heeft geen invloed op de uiteindelijke bodemdaling. Het totale productievolume bepaalt de bodemdaling.
Dit wordt ook in het door Vermilion ingediende winningsplan beschreven. In het winningsplan wordt de maximale bodemdaling beschreven; deze is door SodM beoordeeld en reëel geacht. Dit winningsplan, de bijbehorende adviezen en mijn instemmingsbesluit zijn alle terug te vinden op www.nlog.nl.
Op welke wijze wordt de bodemdaling bij deze winning gemeten? Vindt daarbij een second opinion van de meetresultaten plaats? Zo ja, door wie en met welke frequentie? Zo nee, waarom niet? Bent u in dat geval bereid dat met gezwinde spoed aan Vermilion op te leggen? Zo nee, waarom niet?
Bodemdaling wordt gemeten op de wijze die in het betreffende meetplan is beschreven. De IGM is door de Minister van Economische Zaken gemandateerd meetplannen goed te keuren. In een instemmingsbesluit met een winningsplan kunnen extra eisen gesteld worden aan het meetplan. Zo is er in het instemmingsbesluit voor Diever opgenomen dat Vermilion de meetmethodiek en -frequentie zodanig moet uitvoeren dat deze adequaat is om, gedurende de periode waarin bodemdaling door de gaswinning aan de orde is, een onderscheid te maken tussen de bodemdaling als gevolg van gaswinning en autonome bodemdaling in het gebied.
De bodemdalingsmeting wordt op de volgende wijze uitgevoerd: recht boven het gasveld is een meetpunt waarvan de beweging elk jaar met behulp van GPS wordt opgemeten. Daarnaast vinden er gebiedsdekkende waterpasmetingen plaats. Er is onafhankelijk toezicht op de metingen. De waterpasmetingen worden gecontroleerd door Rijkswaterstaat en inhoudelijk beoordeeld door SodM. De jaarlijkse GPS-monitoring wordt gerapporteerd aan SodM, en door SodM beoordeeld op kwaliteit en betrouwbaarheid. Ik zie op dit moment dan ook geen toegevoegde waarde in nog een extra beoordeling door een derde partij.
Grootschalige metingen in het gehele gebied rondom een winning worden elke vijf jaar uitgevoerd. Overigens kan met de jaarlijkse meting worden vastgesteld of de meer grootschalige meting eerder moet worden uitgevoerd dan na vijf jaar.
Een meetplan wordt opgesteld nadat een winningsplan is goedgekeurd, mede omdat in een winningsplan extra eisen aan een meetplan gesteld kunnen worden. In dit specifieke geval is nog geen definitief meetplan vastgesteld, omdat het instemmingsbesluit met het winningsplan voor het Dieverveld recent is vastgesteld, op 27 juli 2017. Voor het Dieverveld zijn overigens al wel GPS-metingen uitgevoerd in oktober 2015 en december 2016. De grootschalige metingen in het hele gebied rond de winning worden in 2017 opnieuw uitgevoerd, en vervolgens elke vijf jaar, of eerder indien er aanwijzingen zijn dat de bodemdaling sterker is dan verwacht.
Is het waar dat de toezichthouder Staatstoezicht op de Mijnen (SodM), het dossier Vermilion – de aardgaswinning uit het Dieperveld bij Wapse – heeft overgedragen aan het Functioneel Parket, de afdeling van het Openbaar Ministerie (OM) dat zich ondermeer bezighoudt met complexe fraude en milieucriminaliteit? Bent u bij dit besluit betrokken? Zo ja, op welke wijze? Kunt u uw antwoord toelichten.
Het is juist dat de IGM het dossier betreffende de aardgaswinning uit het Dieverveld bij Wapse ter beoordeling heeft voorgelegd aan het Functioneel Parket. Het Functioneel Parket heeft besloten een strafrechtelijk onderzoek in te stellen. De aanleiding hiervoor is een vermoedelijke overtreding van de op dat moment vigerende omgevingsvergunning, omdat de gemiddelde dagproductie uit het veld in de periode tussen november 2015 en augustus 2016 niet in overeenstemming was met hetgeen daarover in deze omgevingsvergunning was aangegeven. SodM is door de Minister van Economische Zaken gemandateerd om de naleving van de omgevingsvergunning te handhaven. Wanneer er een vermoeden is van een strafbaar feit, kan SodM daarover het OM informeren. Gezien deze mandatering ben ik niet betrokken geweest bij dit besluit van de IGM.
Heeft het Ministerie van Economische Zaken toestemming gegeven voor de verhoogde winning van het productieniveau voor bijna een jaar lang naar 680.000 m3 gas? Zo ja, op welke wijze, wanneer en waarom?
Deze vraag raakt aan het lopende strafrechtelijke onderzoek. Gaande het strafrechtelijke onderzoek kan ik geen inhoudelijke mededeling doen omtrent de inhoud van het dossier, alsmede over de status en voortgang van het onderzoek.
Valt een dergelijke tijdelijke verhoging onder de mogelijkheden die een eerder afgegeven vergunning biedt? Kunt u uitgebreid beschrijven waaruit een zogenaamde extended well test bestaat?
Tijdens een extended well test laat de operator de put met verschillende snelheden vloeien en hij monitort dan hoe de productieput en het reservoir hierop reageren. Deze testgegevens zijn van belang om te kunnen begrijpen hoe het reservoir reageert op de productie. Vooral bij de ontwikkeling van nieuwe reservoirs kan er zonder deze testgegevens geen goed winningsplan worden opgesteld waarin zaken als de mate van bodemdaling en dergelijke worden ingeschat.
Kan er een uitgebreid overzicht met tijdlijn komen van alle observaties en interventies van het SodM op de door hen geschetste tekortkomingen bij de winningen bij Wapse? Zo nee, waarom niet? Kunt u daarnaast en separaat een complete tijdlijn geven inzake alle besluitvorming rond de winningen bij Wapse? Zo nee, waarom niet?
De observaties van SodM ten aanzien van de winning bij Wapse zijn onderdeel van het dossier dat de IGM heeft voorgelegd aan het OM en op basis waarvan een strafrechtelijk onderzoek is gestart. Gaande het strafrechtelijke onderzoek kan ik geen inhoudelijke mededeling doen omtrent de inhoud van het dossier, alsmede over de status en voortgang van het onderzoek.
Waarom heeft u toestemming gegeven om de winning bij Wapse te verdrievoudigen, terwijl eerder een last onder dwangsom is opgelegd vanwege het overschrijden van de vergunningvereisten, tevens de vereiste Milieueffectrapportage ontbrak, en Vermilion vaker overhoop ligt met de toezichthouder SodM? Is deze wijze van handelen naar uw mening het juiste signaal naar zowel de samenleving als naar producenten? Graag een uitgebreide toelichting.
Voor de inhoudelijke reactie op mijn toestemming verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3. Indien een aanvraag voldoet aan de wettelijke criteria, ben ik gehouden om de gevraagde vergunning te verlenen. Eventuele handhavingsacties spelen daarbij geen doorslaggevende rol.
Bent u vanwege de vakantieperiode bereid de termijn voor inspraak op het instemmingsbesluit, zowel als de termijn voor de inspraak op de omgevingsvergunning open te stellen tot ver na de zomervakantie? Zo ja, op welke wijze gaat dit gecommuniceerd worden? Zo nee, waarom niet? Welke informatie gaat op welke termijn aan de bewoners versterkt worden?
Nee, dit kan niet. Het gaat hier om een wettelijke beroepstermijn voor het instellen van beroep bij de Rechtbank. De beroepstermijn heeft overigens geen betrekking op het openstellen voor inspraak. De inspraak heeft in de ontwerpfase van de besluiten plaatsgevonden. Los van de terinzagelegging gedurende de beroepstermijn heeft iedereen die van de inspraakmogelijkheid gebruik heeft gemaakt, individueel een afschrift van de betreffende besluiten ontvangen.
Bent u bereid in te zetten op meer gedegen onafhankelijk ondersteunend wetenschappelijk onderzoek naar de handelwijze door producenten van mijnbouwprojecten? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat het uitvoeren van activiteiten in de ondergrond ondersteund wordt door gedegen onderzoek naar de mogelijke risico’s en de wijze waarop deze gemitigeerd kunnen worden. Deze verplichting ligt primair bij de uitvoerder van deze activiteiten. Om ervoor te zorgen dat dit soort onderzoek een meer structureel en onafhankelijk karakter krijgt, ben ik op 1 januari 2017 met het kennisprogramma effecten mijnbouw gestart.
De brandbrieven van de centrale ondernemingsraad Dienst Justitiële Inrichtingen aan de directie van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) |
|
Michiel van Nispen |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat, in navolging van een eerdere brandbrief1, het gevangenispersoneel nu wederom een brandbrief2 heeft gestuurd aan de directie van de DJI om de noodklok te luiden over de werk- en leefomstandigheden in de Nederlandse gevangenissen?
Ja
Herkent u het door het personeel van de gevangenissen geschetste beeld van hoge werkdruk, hoog ziekteverzuim, toenemend geweld tegen gevangenispersoneel en het bestaan van onveilige situaties binnen veel DJI onderdelen? Zo ja, hoe beoordeelt u dit? Zo nee, hoe kan het dat u zo’n ander beeld heeft?
Ik heb over deze problematiek persoonlijk een gesprek gevoerd met de Centrale Ondernemingsraad DJI (hierna COR DJI). Daarnaast heeft de hoofddirecteur van DJI aan de COR DJI aangegeven de inhoud van de brieven serieus te nemen. Hij heeft hierover inmiddels enkele malen overleg gevoerd met de COR DJI. Daarmee is een positieve start gemaakt met de dialoog tussen de bestuurder en de COR-DJI om te komen tot afspraken over de concreet te treffen maatregelen. Omdat gebleken is dat de problematiek rond werkdruk, bestuurlijke aandacht en veiligheid lokaal verschilt, is afgesproken dat per vestiging van DJI wordt bezien welke maatregelen dienen te worden getroffen. Dit proces en de voortgang hiervan, wordt op centraal niveau gevolgd en is onderwerp van gesprek tussen de hoofddirecteur van DJI en de COR DJI.
Kunt u uiteenzetten wat u concreet voor stappen heeft ondernomen of gaat ondernemen om de zeer serieuze problemen in het Nederlandse gevangeniswezen, waarover het gevangenispersoneel nu voor de tweede keer in zeer korte tijd de noodklok luidt, aan te pakken?
Onder meer bij brief van 29 mei 2017 over de capaciteitsmaatregelen in de zomermaanden heb ik uw Kamer gemeld welke maatregelen DJI eerder al heeft genomen om de krapte in de personele bezetting zo spoedig mogelijk aan te pakken. Een van de maatregelen betreft een wervingscampagne voor 250 fte nieuw executief personeel. In aanvulling hierop wordt ook geworven om de uitstroom van executief DJI-personeel te compenseren. Vanaf 1 januari 2017 is 154 fte executief personeel uitgestroomd. De inmiddels lopende wervingscampagne moet de personele sterkte weer op niveau brengen. De werving heeft de hoogste prioriteit voor DJI en er is extra capaciteit vrijgemaakt om dit proces te bespoedigen. Op peildatum 28 augustus jl. hebben in totaal 4.914 personen gesolliciteerd bij DJI. Er komen wekelijks nog sollicitaties binnen. Na een eerste toets op basis van opleidingseisen en een digitale test zijn 1.799 sollicitanten doorgestroomd. Deze kandidaten worden op selectiedagen getoetst op fysieke fitheid, motivatie en mentale geschiktheid. Tot nu toe zijn 688 kandidaten op deze wijze beoordeeld en 186 van hen zijn voorgedragen. De andere 1.111 kandidaten worden uitgenodigd voor de selectiedagen in september en oktober.
In lijn met de motie Krol3 zet DJI intussen in op een optimale spreiding van cellen, gedetineerden en personeel om zo verlichting van de werkdruk en verbetering van de veiligheidssituatie te realiseren.
Bent u met het gevangenispersoneel van mening dat de balans tussen het aantal gedetineerden en het aantal personeelsleden zoek is, waardoor een humane detentie en dus ook succesvolle re-integratie in het gedrang komen? Zo ja, wat gaat u concreet doen om deze balans te herstellen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik uw Kamer al eerder gemeld heb, zijn de normen voor de personeelsinzet niet gewijzigd. Dat neemt niet weg dat binnen DJI sprake is van een kwetsbaar evenwicht tussen leegstand, de personele bezetting en het waarborgen van de veiligheid. Om dit evenwicht te bewaren zijn al maatregelen genomen en worden zoals hierboven aangegeven in overleg met de lokale ondernemingsraden nieuwe maatregelen getroffen. De personeelsproblematiek wordt mede veroorzaakt door de aanhoudende uitstroom van DJI-medewerkers.
Is volgens u het personeel nog wel in alle gevangenissen de baas of zijn er wellicht ook gevangenissen waar gevangenen het steeds meer voor het zeggen hebben?
De penitentiaire inrichtingen moeten voldoen aan kwaliteitsstandaarden en veiligheidsnormen. DJI spant zicht daarvoor iedere dag in. Belangrijke middelen om orde en veiligheid te waarborgen zijn de huisregels en de handhaving daarvan. Verantwoordelijk hiervoor is de inrichtingsdirecteur die dit dagelijks beoordeelt en waar nodig maatregelen treft om de veiligheid van gedetineerden, personeel en bezoekers te garanderen. Er zijn geen aanwijzingen dat de kwaliteitsstandaarden en/of de veiligheidsnormen in het geding zijn in een of meerdere inrichtingen.
Bent u van mening dat er meer (vast) personeel geworven moet worden, zoals het gevangenispersoneel vraagt? Zo ja, hoe en wanneer wilt u dit vorm gaan geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u garanderen dat de werk- en leefomstandigheden voor respectievelijk personeel en gedetineerden veilig zijn? Zo ja, kunt u dit nader onderbouwen? Zo nee, welke concrete maatregelen gaat u nemen om er voor te zorgen dat veilige werk- en leefomstandigheden voor zowel personeel als gedetineerden wél kunnen worden gegarandeerd?
De veiligheid van de DJI-medewerkers en de gedetineerden staat altijd voorop. Geweld tegen gevangenispersoneel is onaanvaardbaar en wordt bestraft met een straf- of ordemaatregel. Indien sprake is van een misdrijf, wordt aangifte gedaan bij de politie. Om geweldpleging te voorkomen wordt het personeel getraind in het de-escaleren van conflictsituaties en voorgelicht over methoden waarmee geweldsincidenten kunnen worden voorkomen. Daarnaast vindt regelmatig een risicoinventarisatie- en evaluatieonderzoek (RI&E) plaats. Indien dit onderzoek hiertoe aanleiding geeft, worden extra maatregelen getroffen om de veiligheid van het personeel te waarborgen. In dat kader zijn ook de tijdelijke buitengebruikstellingen te plaatsen, het werven van nieuw personeel en de inzet van (tijdelijke) ingehuurde medewerkers.
Bent u bereid financiële middelen vrij te maken om aan de eisen van het gevangenispersoneel tegemoet te komen (waaronder het werven van meer justitiepersoneel)? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet?
Binnen de begroting van DJI zijn middelen beschikbaar om inrichtingsbeveiligers te werven. De wervingscampagne heeft al de eerste geschikte kandidaten opgeleverd. Bij de werving wordt ruim aandacht besteed aan de benodigde fitheid en kwaliteit van het personeel om geen concessies te doen aan de gewenste veiligheid. Voorts wordt met de Centrale Ondernemingsraad gekeken of en waar extra investeringen nodig zijn. Daarnaast zijn extra middelen voor het investeren in het vakmanschap beschikbaar ter grootte van tweemaal € 10 miljoen (in 2017 en 2018).
In hoeverre wordt het werken met particuliere beveiligers als een tijdelijke of een vaste oplossing gezien om personeelstekorten op te vangen?
De inhuur van particuliere beveiligers wordt niet gezien als vaste oplossing om personeelstekorten op te vangen. De benodigde personele inzet bij DJI varieert gedurende het jaar. Ten behoeve van de gewenste flexibiliteit zal altijd een bepaalde mate van inhuur nodig blijven. De hoeveelheid extern personeel ievakmanschap en penitentiaire scherpte een gezond evenwicht moet blijven tussen intern en extern personeel.
Bent u er van overtuigd dat de beveiligers die reeds worden ingehuurd voldoende zijn toegerust op de vaak specialistische omgang met gedetineerden? Zo ja, kunt u dit onderbouwen? Zo nee, bent u bereid te kijken naar mogelijkheden om met minder particuliere beveiligers te werken en in plaats daarvan meer vast personeel in dienst te nemen?
Naast de ondersteuning van eigen DJI -beveiligers van de Dienst Vervoer en Ondersteuning, huren penitentiaire inrichtingen tijdelijk beveiligingspersoneel in van een particulier beveiligingsbedrijf (G4S). Dit personeel wordt alleen ingezet voor directe contacten met gedetineerden als men beschikt over een MBO-2 Opleiding Beveiliging, een verkorte Bewaarders Justitie Onderdelen (BEJO) opleiding en een BHV-opleiding.
De situatie in Venezuela |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de verkiezingen in Venezuela op zondag 30 juli jongstleden, het geweld en de intimidatie rondom deze verkiezingen, en het feit dat nagenoeg de hele oppositie de verkiezingen heeft geboycot?1
Bent u van mening dat de verkiezingen en de uitslag daarvan legitiem zijn? Deelt u de mening van de Amerikaanse ambassadeur bij de Verenigde Naties dat er sprake is van een schijnverkiezing en dat Venezuela weer een stap dichter bij een dictatuur is?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u bereid om deze verkiezingen en het geweld daaromheen ferm te veroordelen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u toelichten welke concrete acties vanuit de EU volgen in aanvulling op de veroordeling van het excessieve geweld en de grondwetgevende vergadering?3
Hoe beoordeelt u het ondemocratische voornemen van Maduro om de onschendbaarheid van het gekozen Venezolaans parlement op te heffen? Hoe beoordeelt u het zorgwekkende bericht dat oppositieleiders Lopez en Ledezma gisternacht uit hun huis zijn ontvoerd?4
Hoe beoordeelt u de sancties van de VS tegen hooggeplaatste Venezolaanse functionarissen uit regeringskringen, het leger en van de staatsoliemaatschappij PDVSA?5
Hebt u er zicht op of hooggeplaatste Venezolaanse functionarissen eigendommen, bankrekeningen of andere middelen in het Koninkrijk der Nederlanden of de EU hebben?
Bent u bereid om binnen de EU te ijveren voor het instellen van persoonsgerichte sancties (bevriezen van tegoeden en het opleggen van reisverboden) tegen iedere hooggeplaatste Venezolaanse functionaris die betrokken is bij het ondermijnen van het Venezolaans parlement, het ontvoeren van politieke oppositieleiders of het inzetten van geweld tegen ongewapende demonstranten?
Kunt u aangeven of er al meer mogelijkheden zijn om humanitaire hulp aan Venezuela te verlenen, of dat dit nog steeds wordt geweigerd door de Venezolaanse autoriteiten?
Hebt u er zicht op hoeveel Nederlanders op dit moment in Venezuela verblijven? Ligt er een evacuatieplan klaar voor al deze Nederlanders, indien er aanleiding is tot evacuatie?
Hebt u er kennis van genomen dat er een flinke toename is van het aantal Venezolanen dat naar Aruba en Curaçao vlucht, zoals blijkt uit de onderscheppingen van de Kustwacht?6 Kunt u een inschatting geven van hoeveel Venezolanen dit jaar al hebben geprobeerd naar Aruba, Bonaire en Curaçao te vluchten? Bent u desondanks nog steeds van mening dat niet hoeft te worden gevreesd voor een flinke toename van het aantal Venezolaanse vluchtelingen, en dat de eilanden van het Koninkrijk voldoende geëquipeerd zijn om zorg te dragen voor een adequate opvang en asielprocedure?
Een bezoek van diplomaten aan de Evin-gevangenis in Teheran |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Ben u op de hoogte van een bezoek van een groep van 45 diplomaten aan de beruchte Evin-gevangenis in Teheran?1
Ja.
Klopt het dat op een van de foto’s van dat bezoek een Nederlandse vlag te zien is?2
Ja. Alle vlaggen van deelnemende landen werden tijdens het bezoek getoond.
Hebben één of meerdere Nederlandse diplomaten aan dat bezoek deelgenomen? Zo ja, wat was de functie en rang van die diploma(a)t(en)?
De Nederlandse ambassadeur in Iran heeft deelgenomen aan het bezoek aan de Evin-gevangenis. Ook de ambassadeurs van onder andere België, Denemarken en Zweden waren aanwezig.
Hoe beoordeelt u het standpunt van Amnesty International, dat dit bezoek een grove publiciteitsstunt van de Iraanse autoriteiten was?3
Het precieze programma was voorafgaand niet bekend. Het bezoek gaf geen volledig beeld van de faciliteiten in de Evin-gevangenis, noch van de leefomstandigheden van de gevangenen.
Was van tevoren bekend dat de diplomaten alleen het «luxe deel» van de Evin-gevangenis te zien zouden krijgen? Zo ja, waarom was dat voor Nederland geen reden om af te zien van deelname aan het bezoek?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat het bezoek zinloos was om een volledig beeld te krijgen van de manier waarop gevangenen gehuisvest en behandeld worden?
Nederland heeft, net als andere gelijkgezinden landen (onder andere België, Denemarken, Duitsland, Noorwegen, Oostenrijk, Verenigd Koninkrijk en Zweden), de gevangenis bezocht om te onderstrepen welk belang gehecht wordt aan de omstandigheden in Iraanse gevangenissen. De mensenrechtensituatie in Iran blijft zeer zorgelijk. Dit bezoek bood een gelegenheid voor de internationale gemeenschap om die zorgen rechtstreeks over te brengen aan de Iraanse autoriteiten. In overleg met andere gelijkgezinde landen is daarom besloten aan het bezoek deel te nemen, juist om die kritische boodschap over te brengen.
Wilt u er voor zorgen dat Nederlandse diplomaten niet (meer) aan dergelijke fopbezoeken deelnemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat de zaadkwaliteit van de westerse man keldert door gebruik van hormoon verstorende stoffen |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de zaadkwaliteit van de westerse man keldert door het binnenkrijgen van hormoon verstorende stoffen?1.
Ik ben het met de heer Dohle eens dat het verminderen van de zaadkwaliteit van de man en een daardoor eventueel toenemende afhankelijkheid van IVF in de toekomst, zeer onwenselijke ontwikkelingen zijn.
De achteruitgang wordt in verband gebracht met verschillende milieu en leefstijlfactoren, waaronder hormoonverstorende stoffen, voeding, roken en overgewicht2. Op al deze gebieden voer ik beleid, dat beoogt de risicofactoren te beheersen. De beheersing van de risicofactor «hormoonverstorende stoffen» geef ik vorm door mij in Europa en in Nederland in te zetten voor een vermindering van de blootstelling.
Tijdens de Europese Gezondheidsraad van 16 juni 2017 heb ik in een gesprek met Eurocommissaris Andriukaitis mijn bezorgdheid over hormoonverstorende stoffen uitgesproken. Ik heb aangedrongen op besluitvorming over criteria voor hormoonverstorende stoffen. Deze criteria zijn nodig om hormoonverstorende stoffen te kunnen reguleren. Op 3 maart 2016 heb ik u naar aanleiding van het RIVM-rapport over BPA3 in een Kamerbrief (Kamerstuk 32 793, nr. 208) geïnformeerd welke maatregelen ik neem om de blootstelling aan hormoonverstorende stoffen terug te dringen.
Bent u het met de uroloog Gert Dohle eens, dat het onwenselijk is dat als de huidige trend zich voortzet, mannen in toenemende mate afhankelijk worden van reageerbuisbevruchting en In Vitro Fertilisatie (IVF)? Zo ja, welke acties gaat u concreet ondernemen om dit probleem aan te pakken?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat door het verminderen van het gebruik van hormoon verstorende stoffen de kwaliteit van sperma verbeterd kan worden? Zo ja, wat gaat Nederland concreet zelf doen om het gebruik van hormoon verstorende stoffen tegen te gaan in plaats te wachten op wat er in Europa gebeurt?
Het RIVM heeft mij laten weten dat veel factoren invloed kunnen hebben op de spermakwaliteit, waaronder zo mogelijk hormoonverstorende stoffen. Er is veel literatuur beschikbaar over hormoonverstoorders en spermakwaliteit. Desgevraagd geeft het RIVM mij aan dat het nog onduidelijk is of de spermakwaliteit bij de mens verminderd wordt door hormoonverstorende stoffen. Daarom is het niet mogelijk om te concluderen dat vermindering van het gebruik van hormoonverstorende stoffen de kwaliteit van het sperma zal verbeteren.
Wat is uw reactie op de uitspraken van diverse wetenschappers tijdens een kennissessie van Wemos in de Tweede Kamer over het gebruik van hormoon verstorende stoffen, namelijk dat gebruik van hormoon verstorende stoffen kunnen leiden tot neurologische gedragsstoornissen (ADHD, autisme), obesitas, diabetes, hormoon gerelateerde kankersoorten (zaadbalkanker, borstkanker bij jonge vrouwen) en immuunsysteem gerelateerde ziektes (allergieën en astma)?2
Het RIVM heeft mij laten weten dat genoemde aandoeningen inderdaad worden genoemd als mogelijke consequenties van blootstelling aan hormoonverstorende stoffen. Er zijn verschillende studies bij mensen gedaan die verbanden tussen blootstelling en gezondheidseffecten laten zien. Daarbij is het volgens het RIVM echter onduidelijk of de blootstelling aan hormoonverstorende stoffen in die studies ook werkelijk de oorzaak is van de genoemde aandoeningen. Andere studies laten dergelijke verbanden niet zien.
Hoe komt het dat de schadelijkheid van hormoon verstorende stoffen al geruime tijd bekend is, maar dat er nauwelijks tot geen actie wordt ondernomen om het gebruik hiervan tegen te gaan?
Er is in de Europese Unie vertraging opgetreden in de discussie over de criteria voor hormoonverstorende stoffen. De indruk die hierdoor kan ontstaan, is dat tegen de te hoge blootstelling aan schadelijke stoffen geen actie wordt ondernomen. In werkelijkheid wordt steeds, waar duidelijk is dat blootstelling aan een stof schadelijk is, actie ondernomen om nadelige gezondheidsgevolgen weg te nemen of te voorkomen. Voor veel stoffen met mogelijke schadelijke hormoonverstorende werking zijn normen opgesteld, die indien nodig worden aangescherpt. Een voorbeeld hiervan zijn de verschillende maatregelen tegen ftalaten in speelgoed en voedselcontactmaterialen (FCM) die sinds 1999 zijn genomen. Ook tegen BPA zijn op verschillende momenten normen in het leven geroepen, zoals een migratielimiet voor plastic FCM in 2011, een verbod op het gebruik van BPA in zuigflessen in 2011 en de binnenkort te verwachten aanscherping van de migratienorm voor FCM-plastics en -coatings.
Hoeveel ziekenhuizen zijn inmiddels bezig om hun (kinder)afdelingen vrij te maken van schadelijke hormoon verstorende stoffen, zoals ze dat gedaan hebben bij het Westfriesgasthuis? Bent u bereid om ziekenhuizen te stimuleren een voorbeeld te nemen aan het Westfriesgasthuis?
Over het aantal ziekenhuizen dat inmiddels bezig is om hun (kinder-)afdelingen vrij te maken van schadelijke hormoon verstorende stoffen, heb ik geen exacte informatie. Op verschillende momenten heeft overleg plaatsgevonden met de medische beroepsgroep en met assortimentsbeheer- en inkooporganisaties.
In het vervolgoverleg zal ik vragen een inventarisatie onder leden te houden om zo meer inzicht te krijgen welke maatregelen zijn genomen in ziekenhuizen om blootstelling aan BPA via medische hulpmiddelen terug te dringen.
In de gesprekken met ziekenhuizenkoepels is het voorbeeld van het Westfriesgasthuis aan de orde geweest. De betrokken kinderarts heeft hierover een presentatie gegeven. Goede zorg, patiëntveiligheid en terugdringen van de blootstelling aan potentieel hormoonverstorende stoffen moeten steeds tegen elkaar worden afgewogen. De kinderarts benadrukte in zijn presentatie dat dit een langdurig en zorgvuldig proces is geweest.
Uit gesprekken met de medische beroepsgroep bleek een gebrek aan breed bewustzijn over deze problematiek en een gebrek aan informatie over de eventuele effecten van alternatieve stoffen. De gewenste verandering heeft hierdoor nog onvoldoende plaatsgevonden.
Ik onderneem de volgende stappen om deze impasse te doorbreken:
Om het bewustzijn te vergroten voer ik gesprekken met zorgverleners en organisaties voor het assortimentsbeheer en de inkoop van medische hulpmiddelen.
Daarnaast onderzoekt het RIVM hoe gedragsverandering in het ziekenhuis kan worden bereikt om te komen tot het verminderen van het gebruik van medische hulpmiddelen waarin hormoonverstorende stoffen zijn verwerkt. Dit geldt met name voor de afdelingen neonatologie en kindergeneeskunde.
Met betrekking tot de informatie over alternatieve stoffen, wijs ik erop dat in de nieuwe Europese verordening voor medische hulpmiddelen fabrikanten verplicht worden om bij het gebruik van stoffen met een potentieel hormoonverstorend effect een rechtvaardiging te geven voor de blootstelling van de patiënt/gebruiker, alternatieven te analyseren, en te beargumenteren waarom mogelijke alternatieven, indien beschikbaar, niet passend zijn vanwege de risicopatiënt afweging, functionaliteit of effectiviteit. Met andere woorden, bij de inkoop van een bepaald hulpmiddel zal veel meer informatie beschikbaar komen over (potentieel) hormoonverstorende stoffen, zodat hiermee rekening gehouden kan worden bij het stellen van voorwaarden aan de inkoop van hulpmiddelen door zorgaanbieders. Al deze acties moeten leiden tot het drastisch terug dringen van deze stoffen in medische hulpmiddelen.
Kunt u uiteenzetten welke knelpunten er uit de gesprekken met de medische beroepsgroep naar voren zijn gekomen als het gaat om een uitfasering van schadelijke stoffen in medische hulpmiddelen? Hoe denkt u deze knelpunten aan te pakken?
Zie antwoord vraag 6.
In hoeverre bent u bereid om zwangere vrouwen voor te lichten over de risico’s van gebruik van hormoon verstorende stoffen, zoals dat bijvoorbeeld wel gebeurt in Denemarken? Bent u bereid om net als in Denemarken, zwangere vrouwen actief voor te lichten via campagnes en vrouwen te informeren via de verloskundige? Zo nee, waarom niet?
Primair is het beleid gericht op het verminderen van de blootstelling door technische maatregelen, zoals het verbieden van stoffen of bepaalde toepassingen of het stellen of waar nodig aanscherpen van normen.
Op zijn website geeft het RIVM informatie over hormoonverstorende stoffen. In de folder «Zwanger!» wordt naar deze informatie verwezen. Ook via de website van het Voedingscentrum kan worden doorgeklikt naar deze informatie.
Eerder is met de Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (KNOV) afgesproken dat verloskundigen gebruik kunnen maken van de informatievoorziening op de website van het RIVM. Het staat de individuele zorgverlener vrij hier gebruik van te maken. De informatievoorziening is opnieuw onder de aandacht gebracht bij de vereniging.
Deelt u de mening dat enkel een folder waarin voorzichtig gewaarschuwd wordt voor het gebruik van hormoonverstorende stoffen onvoldoende is?3 In hoeverre wordt iedere zwangere vrouw dan voldoende voorgelicht?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u uiteenzetten welke maatregelen Denemarken, Zweden en Frankrijk hebben genomen om gebruik van hormoon verstorende stoffen te verminderen? Kunt u tevens uiteenzetten waarom deze maatregelen (nog) niet zijn doorgevoerd in Nederland?
De maatregelen die Denemarken, Zweden en Frankrijk hebben genomen, zijn opgesomd in een rapport van WEMOS6.
Wat BPA in voedselcontactmaterialen betreft, hebben Denemarken, Zweden en Frankrijk maatregelen genomen die verder gaan dat de Europese wetgeving.
In Nederland zijn boven de Europese wetgeving uitstijgende maatregelen tegen BPA in voedselcontactmaterialen tot nog toe niet overwogen, omdat twijfel bestaat over de effectiviteit van dergelijke maatregelen. Hierop zal ik in een Kamerbrief over de motie Ouwehand over een verbod op Bisfenol A (BPA) in voedselcontactmaterialen nader ingaan.
De maatregel van Denemarken en Zweden om BPA in zuigflessen te verbieden is in januari 2011 in de Europese wetgeving overgenomen. Deze maatregel is dus ook van kracht in Nederland.
Kunt u uiteenzetten hoe (en wanneer) u de aangenomen motie Ouwehand (PvdD) over een verbod op Bisfenol A (BPA) in voedselcontactmaterialen4 gaat uitvoeren?
De normstelling voor BPA in voedselcontactmaterialen (en een eventueel verbod) is primair een verantwoordelijkheid van de Europese Commissie, via een delegated act op basis van de Europese Verordening over voedselcontactmaterialen (Verordening (EU) Nr. 1935/2004). De Commissie heeft aangekondigd dat zij in september 2017 een voorstel zal presenteren voor de aanscherping van de BPA-norm. Dit voorstel is gebaseerd op de EFSA-opinie over BPA uit 2015. Besluitvorming is voorzien in het Permanent Comité voor de Voedselketen op 25 september 2017. Na deze besluitvorming zal ik de Kamer in een Kamerbrief een nadere reactie geven op het verzoek in de motie Ouwehand. Deze reactie is mede afhankelijk van de inhoud van het Commissievoorstel en van de besluitvorming in Brussel.