Jihadpreken in Nederlandse moskeeën |
|
Jasper van Dijk (SP), Zihni Özdil (GL) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht dat er tenminste in één van de circa 150 Diyanet-moskeeën in Nederland «Jihadpreken» worden gehouden?1
Ja.
Deelt u de mening dat de inhoud van deze preek, waarin onder meer «de overwinning van ons glorieuze leger» op de Koerden in Afrin wordt bepleit en fragmenten voorkomen als «iedere zoon van ons land die in de kracht van zijn leven de zoete nectar van het martelaarschap drinkt, schreeuwt ons dit toe» en «degene die sterft op de weg van Allah, noem die nooit dood, maar noem die levend», schadelijk is voor de integratie van Turkse Nederlanders?
In Nederland geldt vrijheid van godsdienst. In de Diyanet-moskeeën in Nederland wordt over het algemeen gebruik gemaakt van preken die door de Islamitische Stichting Nederland (ISN) worden opgesteld voor gebruik in Nederland. In Hoorn is er voor zover bekend eenmalig gebruik gemaakt van delen van een Turkse preek die voor gebruik in Turkije was opgesteld.
De in Hoorn gebruikte preek is door de lokale driehoek beoordeeld. Uit de informatie die ik heb ontvangen over de zaak in Hoorn blijkt dat er géén sprake is van een verdenking van strafbare feiten, zoals bijvoorbeeld het oproepen tot geweld. Vanuit integratieperspectief geef ik er de voorkeur aan dat preken vormkrijgen met oog voor de Nederlandse samenleving. Ik beschouw het als onwenselijk als er sprake zou zijn van vermenging van politiek en religie, met name als het gaat om het onvrijwillig steunen van de politiek van ander land.
Deelt u de mening dat de Diyanet-preek van 16 februari 2018 de analyse van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) in haar meest recente publicatie «Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland», waarin wordt gewezen op de groei van salafistische tendensen onder Turkse Nederlanders met als mogelijke oorzaak de meer islamistische koers die Diyanet-moskeeën zijn gaan varen, bevestigt?2
Mijn zorgen richten zich vooral op de eventuele vermenging van politiek en religie terwijl de zorgen die in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) zijn verwoord zien op de groei van salafistische tendensen. Het DTN is overigens een product van de NCTV en niet van de AIVD.
Vindt u het aanvaardbaar dat Nederlanders naar preken luisteren die zijn geschreven door het door Erdogan gestuurde Turkse Directoraat voor Religieuze Zaken (Diyanet)?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich uw toezegging in het Kamerdebat van 7 februari 2018 om niet meer in overleg te treden met Diyanet in het kader van integratiebeleid, maar wel op andere gebieden? Deelt u de mening dat het überhaupt vreemd is dat een Nederlandse Minister over zijn Nederlandse burgers praat met een buitenlands Directoraat voor Religieuze Zaken?
Ik heb in Uw Kamer aangegeven dat ik géén directe of indirecte rol zie voor de Turks Religieuze Organisaties en Stromingen (TRSO’s) bij het integratiebeleid. Ook heb ik aangegeven dat ik met iedereen praat en overleg. Dat geldt dus ook voor de TRSO’s.
Op welke wijze gaat u voorkomen dat Turks-Nederlandse jongeren, geïnspireerd door preken, de »Turkse jihad» gaan voeren, zoals door u aangegeven in het artikel «Jihadpreek in Hoorn»?
Op grond van de vrijheid van godsdienst gaat de overheid niet over de inhoud van een preek, tenzij er sprake is van overschrijding van strafrechtelijke grenzen. In dat geval is het aan de politie en het Openbaar Ministerie om hier onderzoek naar te doen en tot mogelijke vervolging over te gaan.
Wat gaat u ondernemen tegen moskeeën waar zogenaamde Jihadpreken worden gehouden?
Zie antwoord vraag 6.
Wat gaat u ondernemen tegen de invloed van Diyanet in Nederland?
Ik vind het belangrijk dat ISN in staat is om zelfstandig invulling te geven aan haar werkzaamheden in Nederland en niet fungeert als politiek instrument van Turkije. ISN werkt momenteel aan het opzetten van een nieuwe governance structuur.
Het bericht 'Kerncijfers Asiel en Migratie' |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Hoe kan het dat veel Syriërs niet naar Turkije worden teruggestuurd ingevolge de methodiek van de Turkije-deal, maar nog steeds rustig naar Nederland kunnen reizen om hier vervolgens ook nog een verblijfsvergunning in ontvangst te nemen?1
De methodiek van de EU-Turkije Verklaring van 18 maart 2016 heeft direct bijgedragen aan een significante daling van het aantal mensen dat de levensgevaarlijke oversteek vanuit Turkije naar de Griekse eilanden maakt. Voor wat betreft de Syrische asielzoekers die nog wel op de Griekse eilanden aankomen geldt dat zij de asielprocedure dienen te doorlopen, in plaats van door te reizen naar andere lidstaten. Over de uitvoering en toepassing van de EU-Turkije Verklaring wordt uw kamer geïnformeerd middels de voortgangsrapportages van de Europese Commissie en de kabinetsappreciaties daarvan die zijn opgenomen in de geannoteerde agenda’s en verslagen van de JBZ-raad. Daarin worden ook uitgebreid de uitdagingen beschreven die te maken hebben met de bezwaar- en beroepsprocedures in Griekenland, o.a. van Syrische asielzoekers wier asielaanvragen niet ontvankelijk zijn verklaard en waarvoor terugkeer naar Turkije aan de orde zou moeten zijn. Het is aan de Griekse autoriteiten om hier stappen in te zetten. Gelijktijdig verwacht het kabinet dat Griekenland zich inspant om te voorkomen dat Syrische asielzoekers alsnog doorreizen naar andere Europese lidstaten.
Kunt u, gelet op het feit dat honderdduizenden Syriërs terugkeren naar huis omdat het er weer veilig is, stoppen met het afgeven van verblijfsvergunningen aan Syriërs en alle tijdelijke asielvergunningen van hier te lande verblijvende Syriërs intrekken? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven in antwoord op vergelijkbare vragen van het lid Fritsma wil ik de beoordeling of de veiligheidssituatie in Syrië zodanig is verbeterd dat het asielbeleid kan worden aangepast baseren op de feiten over die situatie. Daarom heeft mijn ministerie aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken gevraagd daarover een ambtsbericht op te stellen. Dit zal naar verwachting worden opgeleverd in de zomer van 2018.
Vindt u dat het asielbeleid opschiet door enerzijds asielzoekers op grond van een gebrekkige deal terug te (willen) sturen naar Turkije, om vervolgens 73% van de uit datzelfde land afkomstige asielzoekers op een Nederlandse verblijfsvergunning te trakteren? Zo ja, kunt u dit uitleggen?
Ik herken mij niet in de wijze waarop in de vragen de actuele situatie wordt gekwalificeerd. Evenmin is voor mij helder wat bedoeld wordt met de vraag of het «asielbeleid opschiet». Wel kan ik aangeven dat asielbescherming enkel wordt geboden wanneer in een zorgvuldige procedure is vastgesteld dat deze bescherming vereist is. De IND betrekt relevante informatie over de Gülenbeweging bij haar asielbeoordelingen.
Waarom geeft u aan vrijwel iedere Turkse Gülen-aanhanger die in Nederland asiel aanvraagt een verblijfsvergunning? Bent u ervan op de hoogte dat de Gülenbeweging een anti-westerse organisatie is die heimelijk streeft naar de islamisering van de samenleving?
Zie antwoord vraag 3.
Is het inwilligingspercentage van Turkse asielverzoeken in andere Europese landen ook zo hoog of is Nederland wederom de gekke-Henkie van Europa door met zoveel verblijfsvergunningen te strooien?
Het inwilligingspercentage van aanvragen van Turkse asielzoekers waarop in 2017 is beslist, was in Nederland hoger dan gemiddeld in de EU. Voor zover kan worden nagegaan zijn er geen belangrijke verschillen in wijze van beoordeling ten opzichte van de ons omringende landen. Mogelijk kan het verschil in inwilligingspercentage worden verklaard door een andere samenstelling van de instroom.
Hoeveel immigranten uit de door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) gehanteerde lijst van «islamitische landen» zijn in 2016 en 2017 tot Nederland toegelaten, uitgesplitst in inwilligingen van aanvragen asiel en regulier, zoals ook door u is becijferd over de jaren 2010 t/m 2015?
Desgevraagd laat het CBS weten dat zij geen lijst van «islamitische landen» hanteert. Ook in de migratieketen bestaat geen lijst gebaseerd op een dergelijke definitie. Deze vraag kan derhalve als zodanig niet worden beantwoord.
Hoeveel partner- en gezinsmigranten zijn in 2016 en 2017 tot Nederland toegelaten, waarbij de door het CBS gebruikte methodiek wordt toegepast waarmee ook de betreffende cijfers tot 2015 zijn berekend?2
Ik kan uw vraag op dit moment niet beantwoorden. Het CBS geeft aan dat de nieuwe cijfers tot en met 2016 in het tweede kwartaal van 2018 beschikbaar komen.
Bent u gelet op alle voortdurende problemen bereid om eindelijk over te gaan op een totale asielstop en om geen immigranten uit islamitische landen meer toe te laten? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben hiertoe niet bereid en verwijs naar de vele antwoorden waarmee dezelfde of vergelijkbare vragen van het lid Fritsma of andere leden van de PVV-fractie zijn beantwoord.
Dat Schiphol Deliveroo inzet voor bezorging aan de gate |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Schiphol zet Deliveroo in voor bezorging aan de gate»?1
Ja.
Wat is de reden dat Schiphol juist met het bedrijf Deliveroo, en niet met andere bezorgdiensten, een samenwerking aangaat?
Schiphol heeft laten weten dat het via een pilot wil onderzoeken of het laten bezorgen van eten en drinken uit het horeca-assortiment op Schiphol meerwaarde heeft voor zijn passagiers. Om deze pilot succesvol te laten verlopen, is het volgens Schiphol van belang hieraan een merk te verbinden dat de (inter)nationale passagier direct associeert met het bezorgen van eten en drinken.
De internationale bekendheid van zowel de bedrijfsnaam als de diensten van Deliveroo, vooral in het Verenigd Koninkrijk en Nederland (de voornaamste passagiersstromen waar de pilot zich in eerste instantie op richt), maken Deliveroo in de optiek van Schiphol en die van partner HMS Host de meest geschikte partij voor deze pilot.
De werkzaamheden die Deliveroo in het kader van de pilot zal verrichten zijn het beschikbaar stellen van haar digitale platform (website en applicatie). De medewerkers die de bezorgdiensten uitvoeren, zijn allen in loondienst van businesspartner HMS Host.
Vindt u het wenselijk dat het staatsbedrijf Schiphol een samenwerking met Deliveroo aangaat terwijl de meerderheid van de Kamer vragen heeft over de constructie die Deliveroo hanteert voor haar medewerkers?
In overeenstemming met het vennootschapsrecht is de raad van bestuur van Schiphol verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken op Schiphol en er tevens voor verantwoordelijk dat de onderneming opereert in overeenstemming met wet- en regelgeving. De raad van commissarissen houdt hier toezicht op. Ik ben als aandeelhouder niet betrokken bij de operationele bedrijfsvoering van Schiphol.
Staatsdeelnemingen dienen zich bewust te zijn van hun maatschappelijke positie. Het is de verantwoordelijkheid van ondernemingen zelf om samen met hun opdrachtnemers en werknemers de arbeidsrelaties binnen een bedrijf vorm te geven. Hieronder valt ook een samenwerking tussen Schiphol en Deliveroo. Ik zie vanuit mijn positie als aandeelhouder dan ook geen reden om Schiphol aan te spreken op deze samenwerking.
Wat zijn de mogelijke consequenties als blijkt dat Deliveroo, volgens de Belastingdienst, een «kwaadwillende» is en haar bedrijfsmodel met zelfstandigen moet opgeven?
De Belastingdienst heeft laten weten dat hij geen uitspraak doet over individuele belastingplichtigen op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Bent u van mening dat Schiphol, als staatsbedrijf, een voorbeeldfunctie heeft ook als het gaat om werknemers bij samenwerkingspartners?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u daarom bereid om in gesprek te gaan met de directie van Schiphol om deze samenwerking met Deliveroo te bespreken?
Zie antwoord vraag 3.
Het personeelstekort bij de militaire luchtverkeersleiding |
|
Kees van der Staaij (SGP), Sadet Karabulut (SP), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Tekort aan luchtverkeersleiders leidt regelmatig tot sluiten van luchtruim»?1
Ja.
Klopt het dat luchtverkeersleiders van de luchtmacht als gevolg van een tekort aan personeel problemen hebben om hun taken te allen tijde naar behoren uit te voeren?
Air Operations Control Station (AOCS) kampt al jaren met een personeelstekort. Momenteel zijn 17 van de 73 organieke functies vacant. Dat heeft gevolgen voor de taakuitvoering. Sinds begin 2015 is de verstrekking van vluchtinformatie gedurende de daglichtperiode beperkt. Zie voor verdere informatie hierover antwoord 3. De afgelopen maanden is ook een aantal malen gedurende de nacht de dienstverlening opgeschort. Zie hierover antwoord 4.
Al hoe lang is het zo dat in de Notice to Airmen (NOTAMs) de beperking is opgenomen dat niet te allen tijde flight information requests kunnen worden gegeven?
De verstrekking van vluchtinformatie gedurende de daglichtperiode wordt sinds begin 2015 beperkt. Ook dit behoort tot de wettelijke taken van de militaire luchtverkeersleiding, maar door het personeelstekort is prioriteitsstelling onvermijdelijk. Op grond van de internationale regelgeving is de luchtverkeersleiding verplicht om in de dienstverlening voorrang te geven aan het luchtverkeer dat onder controle van de luchtverkeersleiding vliegt boven het ongecontroleerd luchtverkeer. De beperking houdt in dat aan de kleine luchtvaart geen informatie wordt gegeven over bijvoorbeeld de weersomstandigheden. Hierover worden luchtruimgebruikers vooraf geïnformeerd en hiermee moeten ze in hun vluchtvoorbereiding rekening houden. Als het nodig is, kan de kleine luchtvaart in dit soort situaties wel altijd contact opnemen met de militaire luchtverkeersleiding.
Nadat in 2016 op 92 dagen sprake was van een beperking van de vluchtinformatie, is met de sector overlegd. Inmiddels is nu minder vaak sprake van een beperking: in 2017 was er nog op 33 dagen een beperking. In 2018 heeft zich dit tot nu toe op vijf dagen voorgedaan. Met Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) zijn afspraken gemaakt waardoor bij onvoorziene omstandigheden de dienst incidenteel kan worden overgedragen.
Kunt u bevestigen dat als gevolg van personeelstekorten op bepaalde momenten geen traumahelikopters kunnen uitvliegen, F-16»s minder vaak kunnen oefenen en kleine luchtvaart minder of geen vluchtinformatie ontvangt?
De afgelopen maanden, tussen juli 2017 en begin januari 2018, is om bij personeelstekorten de veiligheid in het luchtruim te blijven waarborgen, de dienstverlening gedurende drie nachten opgeschort, zodat de traumahelikopters niet konden uitvliegen. Later in januari, na de co-locatie, is dat nog twee keer gebeurd, maar toen kon LVNL de dienstverlening overnemen en waren er geen negatieve consequenties voor de hulpverlening.
Inmiddels zijn maatregelen genomen, zodat deze dienstverlening ’s nachts ten behoeve van de helikopters van de hulpdiensten weer permanent beschikbaar is. Dit heeft er wel toe geleid dat op maandag en vrijdag beperkingen gelden voor oefeningen met jachtvliegtuigen. Dit heeft geen negatieve gevolgen voor de gereedstelling, maar vermindert de flexibiliteit in de planning. Er is een verkenning gaande of LVNL de nachtdienst structureel kan overnemen.
Welke gevolgen heeft het niet kunnen vliegen van traumaheli’s voor de hulpverlening ter plaatse? Op welke wijze komt de (acute) zorg daarmee onder druk te staan?
Als de traumahelikopters niet kunnen vliegen, moet de hulpverlening andere middelen inzetten, zoals ambulances. Dat gebeurt ook wanneer de traumahelikopters vanwege extreme weersomstandigheden niet inzetbaar zijn.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van commandant Van Ingen dat de vliegveiligheid niet in het geding is, mede in het licht van de opmerkingen van luchtverkeersleiders die aangeven dat er wel degelijk risico’s worden genomen?
Kolonel Van Ingen, de commandant van de militaire luchtverkeersleiding, heeft het Defensiebeleid verwoord: om de veiligheid in het luchtruim te blijven waarborgen, wordt als het nodig is de dienstverlening opgeschort. Hij is verantwoordelijk voor de risicobeoordeling.
Zijn u concrete gevallen bekend waarbij de vliegveiligheid in Nederland ernstig in het geding was als gevolg van capaciteitstekort aangaande militaire luchtverkeerleiders?
Nee. Door het beleid zoals verwoord in de antwoorden 2, 4 en 6 laat Defensie het zover niet komen.
Welke maatregelen heeft u genomen of gaat u op korte en lange termijn nemen om het personeelstekort bij de militaire luchtverkeersleiding terug te dringen en de vliegveiligheid te waarborgen?
Luchtverkeersleiders zijn al vele jaren een schaars goed en daarom kampt Air Operations Control Station (AOCS) al jaren met een hardnekkig personeelstekort. De afgelopen jaren is al het nodige gedaan om de instroom van luchtverkeersleiders te bevorderen en de uitstroom te beteugelen.
Op de korte termijn ligt de nadruk op het opleiden van leerlingen.
Inmiddels is de opleiding nu goed gevuld, zij het dat dit vanwege de duur van de opleiding pas over een aantal jaar soelaas biedt. Op dit moment zijn er 22 luchtverkeerleiders in opleiding, afhankelijk van het voortraject (wel of geen volledig traject aan de Koninklijke Militaire Academie) duurt de gehele opleiding 3 tot 6 jaar, vanaf het moment dat een leerling bij Defensie wordt aangenomen.
Net als voor andere schaarstecategorieën kunnen aan verkeersleiders een aanstellingspremie en een behoudpremie worden toegekend. Ook zijn maatregelen genomen om het personeelstekort te verminderen, onder andere door inmiddels afgezwaaid personeel tijdelijk weer terug te vragen. Dit heeft het personeelstekort niet opgelost. Dus moet er meer gebeuren, vooral in samenwerking met LVNL.
Op langere termijn draagt de samenwerking met LVNL en de herindeling van het luchtruim bij aan een effectiever en efficiënter beheer en gebruik van het luchtruim. Met LVNL wordt onderzocht hoe gezamenlijke werving, selectie en opleiding oplossingen biedt.
In hoeverre acht u onder meer het samenwerken met civiele luchtverkeersleiders, de inzet van reservisten dan wel een salarisverhoging voor militaire luchtverkeersleiders hiertoe een wenselijk dan wel noodzakelijk middel?
Zoals ook blijkt uit antwoord 4, plukken we nu al de vruchten van de co-locatie op Schiphol-Oost. De komende jaren zal de samenwerking met LVNL voortvarend worden uitgebreid en verdiept. Met LVNL is een afspraak gemaakt over de werving om elkaar te versterken. Als LVNL een overschot aan goede kandidaten heeft, dan worden die aan Defensie aangeboden. Sommige van deze kandidaten hebben al deelkwalificaties als luchtverkeersleider. Dat kan de opleidingsduur bekorten. Samen met LVNL wordt nu onderzocht hoe de gezamenlijke inrichting van een functiehuis de efficiëntie en de effectiviteit van de luchtverkeersleiding verder kan verbeteren.
In het verleden zijn al reservisten ingezet. Maar reservisten die gekwalificeerd zijn als luchtverkeersleider, zijn er nauwelijks.
Net als voor andere schaarstecategorieën kunnen aan luchtverkeersleiders een aanstellingspremie en een behoudpremie worden toegekend. Salarisverhoging voor de schaarstecategorie luchtverkeersleiders wordt niet overwogen. Het verschil in beloning tussen de civiele en de militaire luchtverkeersleiding is zo groot, dat overbrugging daarvan tot ontwrichting van het salarissysteem van Defensie zou leiden.
Op welke wijze is de Inspectie voor Leefomgeving en Transport betrokken bij de problematiek die voortvloeit uit het personeelstekort bij de militaire luchtverkeersleiding? Welke adviezen heeft de inspectie gegeven om de problematiek te ondervangen?
De Inspectie voor Leefomgeving en Transport houdt zich niet bezig met dit onderwerp, omdat het toezicht op de militaire luchtverkeersleiding berust bij de Militaire Luchtvaartautoriteit (MLA). Iedere verandering qua inzet van verkeersleiders of taakuitvoering wordt vooraf gemeld aan de MLA.
Het bericht ‘Agent na geweld steeds vaker in de kou’ |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Agent na geweld steeds vaker in de kou»?1
Ja.
Herkent u deze signalen? Klopt het dat er steeds minder casemanagers beschikbaar zijn?
Personen met een publieke taak moeten in een veilige omgeving hun werk kunnen uitvoeren. Helaas gebeurt het regelmatig dat medewerkers met een publieke taak geconfronteerd worden met geweld en agressie.2 Dit is onaanvaardbaar. Een geweldsincident kan zeer ingrijpende gevolgen hebben voor de politieambtenaar en zijn omgeving. Ik acht het daarom van groot belang dat tegen de geweldplegers hard, eenduidig, effectief en snel wordt opgetreden. Dit gebeurt door deze zaken met prioriteit te behandelen, eenduidig te registreren, zoveel mogelijk lik op stuk toe te passen, doordat een zwaardere/hogere straf wordt geëist en de schade zoveel mogelijk wordt verhaald op daders.3
Daarnaast moeten politieagenten die te maken hebben gehad met werkgerelateerd geweld erop kunnen vertrouwen dat zij goed begeleid en opgevangen worden door het politiekorps. In alle eenheden is daarom een casemanager belast met de ondersteuning en begeleiding bij GTPA. Naast de voorzieningen voor gespecialiseerde deskundige begeleiding hebben ook leidinggevenden een belangrijke rol in het ondersteunen en begeleiden van medewerkers die te maken hebben gehad met geweld tijdens het werk.
Er is sprake van rond de 9.000 incidenten op jaarbasis. Dit vraagt om betrokkenheid en ondersteuning van de casemanager. Gebleken is dat met de huidige capaciteit niet in alle gevallen de gewenste ondersteuning geboden wordt. Het belang om dit op orde te brengen, wordt zowel door mij als de korpschef onderkend. Om die reden wordt in de eenheden met tijdelijke extra capaciteit uit de politieorganisatie zoveel mogelijk voorzien in de nodige begeleiding en ondersteuning van politieagenten. Ondertussen wordt gewerkt aan een structurele oplossing.
Hoe vaak moet een casemanager ingezet worden? Is de huidige sterkte daarvoor voldoende? Zo nee, wat gaat u daaraan doen en op welke termijn?
Zie antwoord vraag 2.
Is er een verband tussen de verminderde inzet van casemanagers en het blijvend hoge verzuim bij de politie? Neemt u een adequate inzet van casemanagers mee bij uw plannen voor het terugdringen van ziekteverzuim (in lijn met motie Van Oosten c.s.)?2
Uit de Wet bescherming persoonsgegevens vloeit voort dat een werkgever in de verzuimregistratie niet mag vastleggen wat de oorzaak van de ziekte van werknemers is. Om die reden is niet vast te stellen of de verminderde inzet van casemanagers GTPA bijdraagt aan het verzuim bij de politie. Een geweldsincident kan zeer ingrijpende gevolgen hebben voor de politieambtenaar en zijn omgeving. Het is van groot belang dat hij of zij daarbij door het politiekorps wordt begeleid en ondersteund. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Chinese gevangenen die kleding voor westerse modemerken produceren |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Kleding C&A, H&M komt van dwangarbeid Chinese gevangenissen»?1
Ja. In het artikel staan zorgelijke berichten over dwangarbeid in Chinese gevangenissen. Volgens de International Labour Organization (ILO) is gevangenisarbeid niet bij voorbaat ongeoorloofd. Maar het vergt allerlei waarborgen, vooral om vast te stellen dat er sprake is van vrije keuze door de gevangene, ten einde uitbuiting en dwangarbeid te voorkomen. Indien er sprake is van dwangarbeid, is dit onacceptabel. Dit staat ook in de richtlijnen voor multinationale onderneming van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO-richtlijnen).
Hoe zou u de invulling van de ketenverantwoordelijkheid van deze bedrijven het liefst zien? Hoe bestempelt u in dat licht de reactie van C&A, waarin zij stelt de 273 Chinese fabrieken tenminste één keer per jaar te bezoeken?
Het kabinet verwacht van bedrijven zoals H&M en C&A dat ze zich aan de verplichtingen voor gepaste zorgvuldigheid (due diligence) van de OESO-richtlijnen houden. Dat betekent dat de bedrijven risico’s in hun keten in kaart moeten brengen en geïdentificeerde risico’s zoals dwangarbeid moeten mitigeren of aanpakken.
Voor bedrijven onder het Nederlandse textielconvenant, waaronder C&A, ziet het SER-secretariaat toe op de naleving van de afspraken met betrekking tot het toepassen van gepaste zorgvuldigheid. Hierbij horen ook afspraken over het bezoeken van de productielocaties. De SER hanteert voor de naleving van de afspraken een beoordelingskader in gesprekken met afzonderlijke bedrijven. De overheid bespreekt in de stuurgroep van het convenant de hoofdlijnen van dit kader. De SER rapporteert jaarlijks over de voortgang van de uitvoering van de afspraken in het convenant. Berichten over risico’s als dwangarbeid, zoals het bericht over gevangenisarbeid in China, worden door het secretariaat standaard met alle convenantsbedrijven gedeeld, zodat zij – indien nodig – actie kunnen ondernemen. Zo deelde het SER-secretariaat naar aanleiding van het krantenbericht over gevangenisarbeid in China rapporten van Amnesty en Human Rights Watch over dit onderwerp met de convenantbedrijven. In dit kader waarschuwt het secretariaat bedrijven die producten tegen onwaarschijnlijk lage kosten aangeboden krijgen voor het risico van dwangarbeid dieper in de keten.
C&A heeft naar aanleiding van het bericht over gevangenisarbeid publiekelijk laten weten dat het bedrijf de signalen serieus neemt en nader onderzoekt. C&A meldde dat het bedrijf in geval van dwangarbeid in hun keten onmiddellijk de relatie met de betreffende producent beëindigt.
Welke stappen gaat u richting C&A als ondertekenaar van het IMVO-convenant (waarin afspraken staan over maatschappelijk verantwoord ondernemen in het buitenland) zetten?
Zie antwoord vraag 2.
Welke mogelijkheden ziet u om te onderzoeken of er in meerdere Chinese gevangenissen sprake is van dwangarbeid waarbij aannemelijk is dat de betreffende producten op de Europese markt worden verhandeld?
Het kabinet beschouwt het in eerste instantie als een verantwoordelijkheid voor kledingbedrijven als C&A om te onderzoeken of er sprake is van dwangarbeid in hun keten. Kledingbedrijven worden geacht hierbij kennis te nemen van rapporten van Amnesty en Human Rights Watch over gevangenisarbeid in China.
Bent u bereid hierover in gesprek te gaan met zowel de Chinese overheid als de genoemde bedrijven om deze mensenrechtenschending te stoppen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Indien zou blijken uit de signalen van kledingbedrijven en mensenrechtenorganisaties dat er sprake is van systematische arbeidsuitbuiting van gevangenen in China, zal het kabinet dit met urgentie onder de aandacht van de ILO en de EU brengen. Het kabinet verwacht dat deze organisaties dergelijke mensenrechtenschendingen bij de Chinese overheid aan de orde stellen.
Nederland besteedt ook aandacht aan mensenrechten en bedrijfsleven in de bilaterale relatie met China. De mensenrechtenambassadeur bracht het onderwerp in 2017 tijdens de bilaterale mensenrechtendialoog in China ter sprake. Als vervolg op de dialoog bracht een delegatie Chinese ambtenaren en diplomaten een bezoek aan Nederland voor een cursus over maatschappelijk verantwoord ondernemen, met daarbij specifieke aandacht voor het Nederlandse textielconvenant.
Het bericht dat Turkije een jihadpreek dicteert in Nederland |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Turkije dicteert jihadpreek in Nederland»?1
Ja.
Is het inmiddels duidelijk of Nederlandse imams dit dictaat ook daadwerkelijk hebben uitgesproken?
In de Diyanet-moskeeën in Nederland wordt over het algemeen gebruik gemaakt van preken die door de Islamitische Stichting Nederland (ISN) worden opgesteld voor gebruik in Nederland. In Hoorn is er voor zover bekend op 16 februari jongstleden eenmalig gebruik gemaakt van delen van een Turkse preek die voor gebruik in Turkije was opgesteld. De in Hoorn gebruikte preek is door de lokale driehoek beoordeeld. Uit de informatie die ik heb ontvangen over de zaak in Hoorn blijkt dat er géén sprake is van een verdenking van strafbare feiten, zoals bijvoorbeeld het oproepen tot geweld.
Op welke wijze wordt er gecontroleerd of imams in Nederland strafbare uitlatingen doen tijdens hun preken?
De overheid gaat op grond van de vrijheid van godsdienst niet over de inhoud van een preek, tenzij er sprake is van overschrijding van strafrechtelijke grenzen. In dat geval is het aan de politie en het Openbaar Ministerie om hier onderzoek naar te doen en tot mogelijke vervolging over te gaan. Daarnaast zie ik het als een positieve ontwikkeling dat ISN Nederlandstalige preken opstelt die aansluiten op de Nederlandse context.
Hoe wordt voorkomen dat Turkse moskeeën in Nederland gebruikt worden om een jihadistische boodschap te verspreiden?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat op een zorgelijke manier integratie wordt tegengewerkt doordat een rechtstreeks uit Ankara afkomstige politieke boodschap in 140 Nederlandse moskeeën wordt verspreidt? Zo ja, wat kunt u doen om dergelijke ongewenste beïnvloeding te voorkomen en daarmee de lange arm uit Ankara weg te houden uit Nederland?
Ik deel uw mening dat het niet wenselijk is als er politieke boodschappen worden verkondigd in Nederlandse moskeeën. Er is een gesprek gevoerd met ISN over hun nieuwe governance-model en de wijze waarop vermenging van politiek en religie via dit model wordt ondervangen. In de brief van de Minister van J&V van 16 maart jl. bent u geïnformeerd over de aanpak van het kabinet als het gaat om het tegengaan van ongewenste buitenlandse inmenging.2
Hoe staat het met de uitvoering van eerder gedane verzoeken om moskeefinanciering transparanter te maken en financiering uit onvrije landen te stoppen?
De Kamer is middels een gezamenlijke brief met de Minister voor Rechtsbescherming op 29 maart jl. hierover geïnformeerd.3 De Minister voor Rechtsbescherming voert momenteel een verkenning uit naar de mogelijkheden om financieringsstromen naar maatschappelijke organisaties in Nederland, waaronder religieuze en levensbeschouwelijke organisaties, transparanter te maken. Naar aanleiding van het regeerakkoord ben ik een verkenning gestart naar de mogelijkheden om ongewenste buitenlandse financiering te beperken.
De sloop van klaslokalen in Abu a-Nawar door Israël |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving dat de Israëlische autoriteiten de sloop gelast hebben van klaslokalen van een school in Abu a-Nawar op de Westelijke Jordaanoever?1
Ja.
Klopt het dat deze klaslokalen dienst deden voor 26 Palestijnse schoolgaande kinderen van de Bedoeïenen- en vluchtelingengemeenschap in Abu a-Nawar?
Ja.
Is het waar dat de klaslokalen mede gefinancierd zijn door de Europese Unie (EU) en EU-lidstaten? Heeft Nederland ook bijgedragen?
De klaslokalen zijn gefinancierd vanuit het West Bank Protection Consortium, bestaande uit de EU (ECHO) en negen lidstaten. Vanuit dit consortium hebben de EU, Frankrijk, Ierland, Luxemburg en Spanje de bouw van deze klaslokalen gefinancierd. Nederland heeft niet bijdragen aan dit specifieke project.
Welke uitleg heeft Israël gegeven aan de sloop en hoe beoordeelt u deze?
De Israëlische autoriteiten hebben ECHO en de andere donoren geïnformeerd dat de klaslokalen in Abu a-Nawar zijn afgebroken wegens het ontbreken van vergunningen. Voor de klaslokalen was voorafgaand aan de bouw geen vergunning aangevraagd.
Het kabinet veroordeelt de sloop en confiscatie van Palestijnse bezittingen, ongeacht of deze door de EU zijn gefinancierd of niet. Dat geldt ook nadrukkelijk voor de klaslokalen in Abu a-Nawar. De sloop en confiscatie benadeelt Palestijnen en creëert ongelijkheid. Israël heeft als bezettende mogendheid op basis van het bezettingsrecht een specifieke zorgplicht jegens de Palestijnse bevolking. Als bezettende mogendheid is het Israël op basis van het bezettingsrecht onder meer verboden roerende of onroerende goederen te vernielen, behoudens in de gevallen waarin militaire operaties een zodanige vernieling volstrekt noodzakelijk maken. Het is aan Israël om aan te tonen dat sprake is van een dergelijke uitzondering in elk concreet geval.
Bent u het eens met de strekking van het Local Statement dat de EU-vertegenwoordiger en de hoofden van de EU-missies in Jeruzalem en Ramallah hebben doen uitgaan naar aanleiding van de sloop?2 Zo nee, waarom niet?
Ja, de verklaring is mede uitgegaan namens de Nederlandse Vertegenwoordiger in Ramallah.
Welke acties gaan de Nederlandse regering en de EU ondernemen om ervoor te zorgen dat de Israëlische regering de school herbouwt? Indien Israël daartoe niet bereid is, bent u dan, in lijn met de motie Knops c.s. bereid te bepleiten dat de schade vergoed wordt door Israël?3
Er zijn binnen de EU afspraken gemaakt over de mogelijkheid dat EU-lidstaten en instellingen gezamenlijk kunnen optrekken in geval van sloop van projecten, inclusief de mogelijkheid van schadevergoeding. De Europese Commissie en de lidstaten die dit project gezamenlijk gefinancierd hebben, hebben nog geen verdere stappen hiertoe genomen. Indien de Europese Commissie en de lidstaten die dit project gezamenlijk gefinancierd hebben aan Nederland vragen dergelijke stappen in deze kwestie te steunen, zal het kabinet dat doen, in lijn met de motie Knops.
Deelt u de opvatting dat Israël als bezettende mogendheid de plicht heeft het recht op toegang tot onderwijs voor kinderen te garanderen? In hoeverre schendt Israël deze plicht volgens u?
Israël heeft op basis van het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele rechten, de verplichting om in de bezette gebieden maatregelen te nemen met het oog op het verwezenlijken van het recht op onderwijs. Als bezettende mogendheid heeft Israël op basis van het bezettingsrecht de verplichting om het goed functioneren van instellingen, gewijd aan de zorg voor en de opvoeding van kinderen, te vergemakkelijken. De sloop van de klaslokalen is moeilijk te verenigen met deze verplichtingen.
Bent u bereid de slooppraktijken door Israël in Area C aan de orde te stellen in EU-verband en een oproep te bepleiten richting Israël om daarmee te stoppen?
De EU veroordeelt de sloop en confiscatie van Palestijnse bezittingen in Area C en dringt bij Israël consequent aan op ontwikkeling van Area C ten behoeve van de Palestijnse bevolking, via publieke verklaringen, in bilaterale contacten, bij bijeenkomsten als de Ad Hoc Liaison Committee en de gestructureerde dialoog. Ook tijdens het ontbijt van de Europese ministers van Buitenlandse Zaken met de Israëlische premier Netanyahu op 12 december 2017 is dit onderwerp nadrukkelijk aan de orde gesteld. Het kabinet is voorstander van voortzetting van gezamenlijk optreden om een krachtig signaal af te geven tegen de sloop van scholen en andere Palestijnse eigendommen.
Het bericht ‘Farmabedrijven moeten open zijn over prijsvorming’ |
|
Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Farmabedrijven moeten open zijn over prijsvorming»?1
Ja.
Wat vindt u van de conclusie van het Zorginstituut dat de overheid gechanteerd wordt door de farmaceutische industrie?
Het Zorginstituut doelt op de impasse die ontstaat als fabrikanten niet de informatie verstrekken die nodig is om een geneesmiddel en de vraagprijs ervan goed te kunnen beoordelen, terwijl de maatschappij vraagt om zo snel mogelijke toegang voor patiënten die het middel nodig hebben. Hierdoor betalen we met elkaar veel geld voor geneesmiddelen waarvan we niet altijd weten of die hoge vraagprijs nodig of gerechtvaardigd is.
Ik ben het met het Zorginstituut eens dat deze situatie onhoudbaar is. Dat heb ik reeds aan u meegedeeld in mijn brief over de voortgang van het geneesmiddelenbeleid (Kamerstuk 29 477, nr. 452). Er moet een verandering komen in de transparantie over de ontwikkelkosten van geneesmiddelen. Want hoe hoger de gevraagde prijzen, des te sterker zal ik fabrikanten aanspreken op hun maatschappelijke rol.
In uw antwoorden op Kamervragen geeft u aan dat farmaceutische bedrijven transparanter moeten zijn over de prijzen die zij vragen.2 Op welke wijze wilt u daarvoor zorgen?
Ik verwacht niet dat een dergelijke verandering vanzelf tot stand komt. Ik zal fabrikanten de komende jaren nog meer op hun rolaanspreken. Bij de financiële arrangementen die ik afspreek doe ik dit ook al. Daarnaast lopen er verschillende acties om te komen tot meer transparantie. Hierover heb ik u geïnformeerd in de voortgangsbrief geneesmiddelenbeleid (TK 29 477, 452). Daarbij gaat het bijvoorbeeld om het tussen lidstaten onderling uitwisselen van prijsafspraken die met fabrikanten zijn gemaakt. Ook subsidieer ik het initiatief Fair Medicine. Fair Medicine zal transparant zijn over de ontwikkelkosten van geneesmiddelen die zij ontwikkelt.
Het nastreven van transparantie in de prijsopbouw van geneesmiddelen is geen doel op zich, maar we hebben dit inzicht wel nodig voor de betaalbaarheid van zorg, nu en in de toekomst. Transparantie stelt de samenleving, beroepsgroepen, zorgverzekeraars, het Zorginstituut en mijzelf in staat de geneesmiddelen op hun merites te beoordelen.
Zoals het Zorginstituut terecht stelt kan een euro maar één keer uitgegeven worden. Dit betekent dat elke euro die uitgegeven wordt aan een (te) duur middel niet uitgegeven kan worden aan andere, mogelijk kosteneffectievere, zorg. Zo kan meer transparantie bijdragen aan de betaalbaarheid van zorg. Daar ligt de uitdaging voor de komende jaren.
Ik vind het voorts bemoedigend dat steeds meer partijen buiten de zorgsector, zoals recentelijk een pensioenfonds, hieraan bijdragen. Dat is belangrijk.
Ziet u mogelijkheden om ook transparanter te zijn over het onderhandelingsproces met farmaceuten? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Vanaf het begin van de centrale onderhandelingen, sinds eind 2012, is er transparantie geweest over het onderhandelingsproces. In de Kamerbrief financiële arrangementen van juni 2014 (Kamerstuk 29 477 nr. 289) en in de Voortgangsbrief Financiële arrangementen 2016 (Kamerstuk 29 477 nr. 386) is reeds een toelichting op het proces gegeven. Het huidige onderhandelingsproces is zo efficiënt mogelijk vormgegeven, om de patiënt zo snel mogelijk duidelijkheid te geven over de vergoeding van het geneesmiddel. Het bestaat uit een combinatie van schriftelijke uitwisseling van voorstellen met daartussen ruimte voor (toelichtende) gesprekken. Hiermee worden onnodig lange doorlooptijden voorkomen.
In de onderhandelingen streef ik naar inzicht in de prijsopbouw van het geneesmiddel. Bij een onderhandeling wordt gezocht naar een balans tussen een maatschappelijk aanvaardbare prijs en een redelijke beloning voor de innovatie. Daarom wordt de leverancier verzocht de prijsstelling van het geneesmiddel toe te lichten en nader te motiveren. Daarbij wordt onder meer gevraagd naar de ontwikkeling en productiekosten, de verwachte afzetvolumes en het verdienmodel op middellange termijn. Die informatie wordt echter zelden in voldoende mate gegeven. Daarom kijk ik ook naar andere maatregelen, zoals hierboven genoemd. Als het gaat over de prijsafspraken rondom een specifiek geneesmiddel is, in het belang van de onderhandelingen, verdere openheid niet mogelijk.
Bent u bereid, na afloop, inzicht te geven hoe de prijsonderhandelingen met Biogen over de prijs rond het medicijn Spinraza zijn verlopen? Zo nee, waarom niet?
Zoals u weet kan ik over het resultaat van de prijsonderhandelingen geen informatie geven zolang de fabrikant alleen een vertrouwelijke afspraak wil maken. Ik kan u achteraf wel informeren over het procesverloop van de onderhandelingen.
Wanneer gaat u met het Zorginstituut in gesprek over hoe een einde gemaakt kan worden aan de chantage van farmaceuten?
Ik ben al met het Zorginstituut in gesprek over het verder aanscherpen van het geneesmiddelenbeleid. Met hen bekijk ik welke aanvullende stappen we kunnen zetten om geneesmiddelenzorg betaalbaar te houden. Één van de elementen die hierbij een rol speelt is de inzet van de pakketsluis voor geneesmiddelen.
Bij geneesmiddelen met een hoog financieel risico wordt daarmee de mogelijkheid geboden om, al voordat een ziekenhuis (intramuraal) geneesmiddel onderdeel gaat uitmaken van het basispakket, advies te vragen aan het Zorginstituut. De uitkomsten van die beoordelingen ondersteunen mij ook in de onderhandelingen met fabrikanten. Ook kijken we naar de optimale uitvoering en inzet van het instrument horizonscanning, welke het Zorginstituut sinds begin 2017 uitvoert.
In uw antwoorden op eerder genoemde Kamervragen geeft u aan dat er verandering moet komen in de wijze waarop medicijnen ontwikkeld worden en op de markt worden gebracht. Welke verandering doelt u op?
Ik pleit voor een verandering in het verdienmodel van de farmaceutische industrie. Dat wil zeggen, aanvaardbare prijzen met een duidelijke relatie tussen de ontwikkelkosten en de prijs van het geneesmiddel.
Ik wil er in ieder geval voor zorgen dat daar waar publiek geld wordt geïnvesteerd in de ontwikkeling van een geneesmiddelenpatent, er via de licenties en de voorwaarden die daaraan worden verbonden, gestuurd wordt op »faire» geneesmiddelenprijzen. Voor andere maatregelen op het gebied van geneesmiddelenbeleid verwijs ik u naar de brief waarin ik u ook zal informeren over de uitwerking van de maatregelen in het Regeerakkoord op het gebied van geneesmiddelen. Ik heb toegezegd u deze dit voorjaar te sturen.
Welke aanvullende maatregelen wilt u nemen om de macht van de farmaceutische industrie te doorbreken?
Ook hiervoor verwijs ik u naar de hierboven genoemde brief. Hierin zal ik in gaan op de aanvullende maatregelen die ik voornemens ben te nemen.
De risico’s van gespoten purschuim |
|
Bart van Kent (SP), Sandra Beckerman (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het artikel in Cobouw, waarin werknemers verklaren ziek te zijn geworden van purschuim en het bericht in Tubantia over een gezin dat in een stacaravan woont vanwege purschuim in hun huis?1 2
Ja.
Hoe verhouden de klachten van werknemers zich tot uw eerdere antwoord op Kamervragen dat «... het in beeld hebben van de risico’s van het werk en het inzetten van doeltreffende beschermende maatregelen de verantwoordelijkheid van de werkgever...» betreft?3
Het in beeld hebben van de risico’s van het werk, het informeren van werknemers en het inzetten van doeltreffende beschermende maatregelen is de verantwoordelijkheid van de werkgever. Indien een werknemer van mening is dat deze gezondheidsschade heeft opgelopen (mogelijk mede gebaseerd op het diagnoseprotocol) kan de werknemer kan zich in eerste instantie richten tot de werkgever zelf en proberen om tot een schikking te komen. De werknemer kan zich daarbij laten ondersteunen door een belangenbehartiger, bijvoorbeeld via rechtsbijstand, een verzekeraar of het Bureau Beroepsziekten van de FNV. In het geval de werkgever (en diens verzekeraar) niet bereid is tot een schadevergoeding dan kan de werknemer overwegen een civiele claim in te dienen in een gerechtelijk proces.
Wie is op dit moment verantwoordelijk voor het opruimen van chemische stoffen in een woning als deze zijn aangebracht? Zijn de regels het zelfde als het gaat over gespoten pur? Kunt u uw antwoord toelichten?
De eigenaar van een woning is zelf verantwoordelijk voor een veilige woning en het laten opruimen van eventuele chemische stoffen die de gezondheid schaden. Als chemische stoffen in de woning terecht zijn gekomen, door handelingen van een bedrijf, dan kan de woningeigenaar privaatrechtelijk het bedrijf aansprakelijk stellen. Dit geldt ook voor gespoten PUR.
Welke oplossing(en) heeft u voor oude gevallen, aangezien u erkent dat er schade is, fysiek en materieel?
In mijn vorige antwoorden (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1160) heb ik geen uitspraak gedaan over de erkenning van schade. Het is niet aan mij om schade te erkennen. De afhandeling van klachten is een privaatrechtelijke aangelegenheid, waarin de rijksoverheid geen partij is. Als werknemers of bewoners schade hebben, dan kunnen zij hiervoor privaatrechtelijk hun werkgever respectievelijk aannemer verantwoordelijk stellen.
Om bewoners te ondersteunen in de vraag of hun klachten zouden kunnen zijn veroorzaakt door isocyanaten of PUR-schuim, is er sinds 2016 een diagnoseprotocol beschikbaar op basis waarvan mensen die klachten ervaren zich kunnen laten onderzoeken. Het is echter niet aan mij om te beoordelen of te erkennen of en zo ja welke gezondheidsklachten of schades er eventueel zijn ontstaan. De eigenaren van de woningen hebben een dienst of product afgenomen bij een bedrijf. De primaire verantwoordelijkheid voor het correct aanbrengen van PUR-schuim ligt bij de betreffende verwerker. Eventuele schadeloosstelling dus ook.
Indien een werknemer of een ex-werknemer van mening is dat deze gezondheidsschade heeft opgelopen (mogelijk mede gebaseerd op het diagnoseprotocol) kan de werknemer kan zich in eerste instantie richten tot de (voormalige) werkgever zelf en proberen om tot een schikking te komen.
Ook een ex-werknemer kan zich daarbij laten ondersteunen door een belangenbehartiger, bijvoorbeeld via rechtsbijstand, een verzekeraar of het Bureau Beroepsziekten van de FNV. In het geval de voormalige werkgever (en diens verzekeraar) niet bereid is tot een schadevergoeding dan kan de werknemer overwegen een civiele claim in te dienen in een gerechtelijk proces.
Werknemers kunnen met werkgerelateerde gezondheidsklachten terecht bij de bedrijfsarts. Indien ex-werknemers gezondheidsklachten hebben kunnen zij terecht bij hun huisarts.
Klopt het dat het diagnoseprotocol, waarnaar u verwijst in antwoorden op schriftelijke vragen, deels is betaald door de isolatiesector zelf? Hoeveel is door het ministerie betaald en hoeveel door de sector?
Zoals in de beantwoording van de eerdere Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1160) is gemeld, heeft mijn ambtsvoorganger om meer zicht en duidelijkheid te krijgen over de door bewoners gemelde gezondheidsklachten, de sector gevraagd om aan dat onderwerp ook aandacht te besteden in hun actieplan. Daartoe is het diagnoseprotocol opgesteld. Het protocol is opgesteld door artsen van het Vumc, AMC en GGD Groningen en met betrokkenheid van diverse andere medisch deskundigen. De helft van de kosten hiervoor zijn betaald door de sector. Voor de andere helft van de kosten heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties subsidie verleend aan Vumc.
Welke invloed heeft de isolatiesector gehad op de inhoud van het diagnoseprotocol en staat u er nog steeds achter dat dit protocol deels is bekostigd door de sector zelf?
Het protocol is opgesteld door artsen van het Vumc, AMC en GGD Groningen en met betrokkenheid van diverse andere medisch deskundigen. Alle belangenorganisaties mochten input leveren die vervolgens werd beoordeeld door medisch inhoudelijke experts. Ook de branche mocht dus input leveren over bijvoorbeeldhet productieproces van gespoten PUR-schuim, maar ook die inbreng is beoordeeld door medisch inhoudelijke experts. Ik heb daarom geen redenen om te twijfelen aan de medische inhoud van het protocol.
Bent u bereid deze vervolgvragen te beantwoorden voor het algemeen overleg Bouwregelgeving en energiebesparing op n 22 februari 2018?
Het is niet haalbaar gebleken om de vragen in minder dan 48 uur te beantwoorden.
Het bericht dat het Erasmus MC buitenlandse patiënten naar Nederland wil halen |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Erasmus wil meer buitenlandse patiënten»?1
Ja, ik heb hier kennis van genomen.
Gaat het hier om een tijdelijke of structurele invulling van de overcapaciteit aan hoogcomplexe zorg?
Het Erasmus MC heeft mij laten weten dat het hierbij niet gaat om een tijdelijke of structurele invulling van overcapaciteit aan hoogcomplexe zorg. De umc’s in Nederland behandelen van oudsher al internationale patiënten. Internationalisering op het gebied van zorg, onderwijs én onderzoek is een speerpunt in de strategie van het Erasmus MC. De focus ligt op tertiaire, hoog complexe zorg. Daarbij wordt een optimale omvang van patiëntengroepen en een optimale benutting van de daarvoor benodigde faciliteiten (vierkante meters, ondersteuning, dure apparatuur, enz.) nagestreefd, aldus het Erasmus MC.
Hoe is deze overcapaciteit ontstaan en op welke specialismen is er ondercapaciteit?
Zie het antwoord op vraag 2, er is geen sprake van overcapaciteit.
Waarom wil het Erasmus MC zich profileren op hoogcomplexe zorg en wat betekent dit voor het minder complexe zorgaanbod?
Het Erasmus MC is als universitair medisch centrum (umc) gericht op het leveren van hoogcomplexe, tertiaire zorg. Het op regelmatige basis behandelen van patiënten met een hoogcomplexe zorgvraag draagt bij aan het vergroten van kennis, kunde en ervaring en daarmee aan een verbetering van de kwaliteit van zorg. Bij hoogcomplexe zorg gaat het bovendien vaak om kleine groepen patiënten. Het Erasmus MC behandelt daarom van oudsher ook patiënten met een hoogcomplexe zorgvraag uit het buitenland.
Door het leveren van zorg op de juiste plek (concentratie van complexe zorg, spreiding van algemene zorg) en het inkoopbeleid van zorgverzekeraars is al langere tijd sprake van substitutie van zorg van de umc’s naar de algemene ziekenhuizen. Dat betekent dat de umc’s de minder complexe ziekenhuiszorg overlaten aan algemene ziekenhuizen in de regio.
Heeft het Erasmus MC onderzocht of het geen patiënten elders uit Nederland kan overnemen die hoogcomplexe zorg nodig hebben?
Het Erasmus MC heeft mij laten weten dat ze afspraken maken met zorgpartners en zorgverzekeraars over het leveren van de juiste zorg op de juiste plek. Dit gaat onverminderd door.
Kunt en gaat u controleren of de jaarlijks circa 600 buitenlandse patiënten inderdaad geen Nederlandse patiënten verdringen of op de wachtlijst plaatsen? Zo nee, waarom niet?
Nee, hier ga ik niet over. De zorgverzekeraar heeft een zorgplicht als het gaat om patiënten die in Nederland verzekerd zijn en de NZa geeft prioriteit aan de wachttijdenproblematiek. Ik volg dit op de voet.
Deelt u de mening dat gespecialiseerde apparatuur, zoals bestralingsrobots, exclusief ingezet moeten worden voor de Nederlandse premie- en belastingbetalers? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel deze mening niet. Het inzetten van deze apparatuur voor buitenlandse patiënten gaat niet ten koste van diagnostiek en behandeling van patiënten die in Nederland verzekerd zijn. Het uitgangspunt is dat kostbare en gespecialiseerde apparatuur en hoog opgeleide, gekwalificeerde mensen optimaal worden ingezet. Het zorgt voor meer expertise bij professionals en effectieve uitnutting van apparatuur en huisvesting.
Geldt voor de buitenlandse patiënten het hogere passantentarief waardoor het Erasmus MC meer inkomsten genereert?
Op Nederlands grondgebied is het Nederlands recht van toepassing. Dat geldt ongeacht of het een Nederlander of een niet-Nederlander betreft. De regulering is voor iedereen hetzelfde. Voor patiënten die verzekerd zijn bij een verzekeraar waar Erasmus MC geen contract mee heeft of onverzekerd zijn, en dus ook passanten uit het buitenland, gelden passantentarieven. Deze zogenaamde passantentarieven worden door ziekenhuizen jaarlijks gepubliceerd. Deze tarieven bij Erasmus MC zijn te vinden via https://www.erasmusmc.nl/patientenzorg_algemeen/Praktische-informatie/vergoedingzorgkosten/Tarievenenfactuur/Passantenprijslijst/
De houding van de NAM bij een arbitragezaak |
|
Sandra Beckerman (SP), Henk Nijboer (PvdA), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «burgemeester Pieter Smit: NAM, verander je houding», waarin de burgemeester zijn zorgen uit over de houding van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) in de arbitragezaak van de familie Tepper uit zijn gemeente?1
Ja.
Heeft u uw aansporingen aan de NAM, dat zij vooral op ruimhartige wijze snel tot een fatsoenlijke schadeafhandeling moeten komen met alle gedupeerden, inmiddels aan het bedrijf overgebracht?
Samen met de commissaris van de Koning in Groningen heb ik regelmatig overleg met de directeur van NAM over de wijze waarop zij uitvoering geeft aan de afspraak dat zij zich maximaal inspant om openstaande oude schadegevallen (gemeld vóór 31 maart 2017) voor 1 juli aanstaande naar tevredenheid van de bewoners af te handelen. Voor inhoudelijke toelichting op de wijze waarop NAM dit aanpakt verwijs ik u naar mijn brief van 9 maart 2018. Deze invulling is met mij en de commissaris van de Koning van de provincie Groningen besproken en door ons onderschreven. De komende maanden zullen wij in gezamenlijkheid het verdere verloop van de afhandeling van de oude schademeldingen nauwlettend blijven volgen.
Voor individuele schadezaken die in procedure zijn bij de Arbiter Bodembeweging geldt dat ik vertrouwen heb in de werkwijze en het onafhankelijke oordeel van de Arbiter. NAM heeft zich in beginsel verbonden aan uitspraken van de Arbiter en heeft tot op heden altijd uitvoering gegeven aan diens uitspraken.
Deelt u de mening dat de NAM in betreffende arbitragezaak, waar de NAM niet alleen weigert nieuwe schade op de foto te zetten maar ook een contra-expertise wil laten uitvoeren bij een gezin waar al voor tonnen aan schade is vastgesteld, zich absoluut niet van een betere kant laat zien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat betekent deze onwelwillende houding van de NAM voor de overige zaken die met dit bedrijf afgehandeld moeten worden? Heeft u er nog wel vertrouwen in?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u nu verder doen om de NAM tot fatsoenlijke schadeafhandelingen te bewegen?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht “De Volkswagens zijn nog altijd veel te vies” |
|
Jessica van Eijs (D66) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «De Volkswagens zijn nog altijd veel te vies»1
Ja.
In hoeverre onderschrijft u de conclusie van het artikel dat auto’s ook na de update niet voldoen aan de uitstootnormen? Kunt u een uitgebreide reactie geven op de berichtgeving?
Naar het oordeel van de Duitse typegoedkeuringsinstantie KBA voldoen de auto’s na de update aan de wettelijke eisen. Het oordeel van de KBA geldt voor de gehele Europese markt. Onderzoeken duiden erop dat de emissies van stikstofoxiden na de update iets afnemen. Helaas stoten ze onder normale rij-omstandigheden nog steeds veel meer uit dan de Europese norm van 80 mg/km die geldt onder testcondities in een laboratorium. Om dat op te lossen is op 1 september 2017 de nieuwe Real Driving Emissions testprocedure in werking getreden. In eerste instantie is die alleen van toepassing op nieuwe modellen en twee jaar later op alle nieuwe auto’s.
In hoeverre herkent u zich in de berichtgeving dat de RDW vreemde resultaten niet vermeldde in de beoordeling van de software-update?
Aan de RDW is gevraagd om een second opinion uit te voeren. De relevante bevindingen staan in het rapport vermeld. Ook de bevinding dat onder sommige testcondities de emissies van stikstofoxiden toenemen staat gerapporteerd in hoofdstuk 8 van het RDW-rapport «Second opinion software-update Volkswagen» van november 20162. Over het algemeen laten de testen echter een lichte afname zien.
Gelet op deze berichtgeving, in hoeverre vindt u dat er nu voldoende duidelijkheid is over de update van de sjoemeldiesels?
Er verschijnen met enige regelmaat berichten in de media over gevolgen die mogelijk samenhangen met een software-update. De meest uitvoerige test die mij bekend is, staat beschreven in Auto Review 7/2016. Daarin wordt een test beschreven waarin twee Passats voor en na de update worden getest. Daaruit komt naar voren dat beide voertuigen na de update voldoen aan de emissienorm van stikstofoxiden tijdens een rollenbanktest en dat de emissies op de openbare weg met 22% respectievelijk 11% zijn afgenomen ten opzichte van voor de update. Ook het brandstofverbruik ligt na de update iets lager, er is geen sprake van afname van koppel of vermogen en er is sprake van blijvende trekkracht. Op basis hiervan kan ik geen andere conclusies trekken.
Om toch nog meer inzicht in de effecten van de software-update te vergaren zal ik een Volkswagen Polo laten onderzoeken, zowel voor als na de software-update. TNO meet al enige tijd de emissies van stikstofoxiden onder normale rijomstandigheden van dit voertuig met oude software. Dit voertuig krijgt binnenkort een software-update. Voorafgaand zal ik door TNO enkele aanvullende testen laten uitvoeren, zoals het meten van het motorvermogen, en die testen na de update laten herhalen. Verder zal ik ook uitvoerig de emissies na de update onder normale rij-omstandigheden laten testen. Ik verwacht over een paar maanden de resultaten van dit onderzoek met uw Kamer te kunnen delen. Verder zal ik dit voertuig de komende periode blijven monitoren op het ontstaan van eventuele technische mankementen.
Zijn er sindsdien nog nieuwe onderzoeken geweest waar andere resultaten uitkwamen? Zo ja, wat voor conclusies kunt u daaruit trekken?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om verder onderzoek te (laten) doen om meer duidelijkheid rondom de software-update te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De juridische basis voor militair optreden in Syrië |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «De dubieuze rechtvaardiging van de Turkse inval in Syrië»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitlating van de heer Nollkaemper, de Extern Volkenrechtelijk Adviseur, dat bij een aantal acties in Syrië de relatie met de verdediging van Irak zo ver weg lijkt dat die redenering – dat er sprake zou zijn van collectieve zelfverdediging van Irak – nauwelijks nog is vol te houden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De betreffende uitspraken zijn door de heer Nollkaemper gedaan in zijn hoedanigheid van hoogleraar internationaal recht aan de Universiteit van Amsterdam en niet in zijn hoedanigheid als Extern Volkenrechtelijk Adviseur. Zoals het kabinet tijdens het Algemeen Overleg op 14 december 2017 heeft aangegeven, zijn we op de randen van het mandaat terechtgekomen. Volgens het kabinet is er echter op dit moment nog steeds een volkenrechtelijke rechtsgrond voor de inzet van Nederlandse militairen in Syrië, die wordt gevormd door het recht op collectieve zelfverdediging van Irak tegen gewapende aanvallen van ISIS op Irak. Hoewel niet in dezelfde mate als in een eerdere fase, is er nog steeds sprake van de elementen die ter onderbouwing hiervan zijn genoemd in de artikel 100 brief van 11 september 2017 en de beschouwingsbrief van 24 november 2017. Nederland blijft de volkenrechtelijke rechtsgrond voor de inzet van Nederlandse militairen in Syrië voortdurend kritisch tegen het licht houden.
Bent u bereid op korte termijn in gesprek te gaan met de Extern Volkenrechtelijk Adviseur om na te gaan in hoeverre er een juridische basis is voor de recente acties in Syrië en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Nee, daartoe ben ik niet bereid omdat daar geen noodzaak toe bestaat. De regering acht zich op basis van interne (maar ook eerdere externe) advisering voldoende volkenrechtelijk geadviseerd. Op basis van deze advisering wordt de (zich ontwikkelende) feitelijke situatie voortdurend beoordeeld.
Sugardating |
|
Kees van der Staaij (SGP), Anne Kuik (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u de uitzending van Rambam van 15 januari 2018 over sugardaddy-praktijken?1
Ja.
Deelt u het beeld dat het bij deze datingsites doorgaans de sugerdaddy in ruil voor seks «de date» betaalt? Bent u het ermee eens dat hiermee dergelijke sites eigenlijk niet meer gebruikt worden als datingsites, maar als platform dienen om seksuele diensten aan te bieden?
Deze datingsites presenteren zich als een online netwerk voor volwassen mannen en vrouwen boven de 18 jaar die een wederzijds profijtelijke relatie zoeken. Deze online dating-dienstverleners bieden een platform waarop deze mensen elkaar kunnen ontmoeten. Ik kan mij voorstellen dat contact via dergelijke websites kan leiden tot seksuele handelingen.
Vindt u zulke praktijken toelaatbaar op grond van de huidige wet- en regelgeving, mede gelet op de uitlatingen van het bedrijf dat sprake is van «een soort escortdienst»?2
Of de activiteiten toelaatbaar zijn op grond van de huidige wet- en regelgeving hangt af van de feiten en omstandigheden. Verschillende opsporingsdiensten kunnen optreden als wet- en regelgeving worden overtreden.
Wat is uw oordeel over het feit dat seksuele handelingen een belangrijke kern van de activiteiten vormen van de sugardaddy-praktijken? Bent u bereid te onderzoeken in hoeverre het beeld dat in deze uitzending naar voren komt klopt en in hoeverre deze praktijk ook bij soortgelijke organisaties aan de orde is?
Als volwassenen overeenkomen om met elkaar seksuele handelingen te verrichten, dan is dit niet strafbaar. Het is bekend dat aan online dating risico’s kleven, omdat in eerste instantie onbekend is wie achter het online profiel schuil gaat. Om deze reden hebben verschillende datingsites dan ook het Keurmerk Veilig Daten opgericht. Sites die zich richten op een meer bijzondere vorm van dating, zoals deze sugardaddywebsites, maken tot heden geen gebruik van dit keurmerk. Dit kan voor bezoekers van de sites en mogelijke belangstellenden een indicatie zijn om zich op een andere datingsite in te schrijven. Het is van groot belang dat beheerders van dergelijke sites hun verantwoordelijkheid nemen. Waar specifieke risico’s worden geconstateerd, kan hierover vanuit overheidspartners ook actief het gesprek worden aangegaan met de private partijen.
Verder meld ik nog dat het betreurenswaardig zou zijn als vrouwen (of mannen) slachtoffer zijn geworden van ongewenste intimiteiten door contacten via deze site. Dat het contact via een sugardating website is gelegd maakt het niet anders dan contactlegging via Tinder, Facebook of gewoon een fysieke ontmoeting in een café. Ongewenst intimiteiten zijn te allen tijden sterk af te keuren. Mensen die het slachtoffer worden van ongewenste intimiteiten kunnen daarvan aangifte doen bij de politie.
Online dating-dienstverleners zijn reeds jaren actief op de Nederlandse markt. Bij het OM zijn geen indicaties van misstanden in de vorm van uitbuiting bekend die zijn gerelateerd aan het aanbod van datingsites zoals deze. Ik acht volwassen vrouwen en mannen in staat om de risico’s die gepaard kunnen gaan met online dating goed in te schatten. Ik zie op dit moment geen aanleiding om hier verder onderzoek naar te doen.
Ziet u ook dat dergelijke datingsites risicovol kunnen zijn voor kwetsbare (jonge) vrouwen die om geld verlegen zitten? Bieden deze sites, naar uw mening, voldoende waarborgen om illegale prostitutie en/of mensenhandel te voorkomen? Deelt u de verontwaardiging van de Franse Staatssecretaris van Emancipatiezaken dat het lichaam als handelswaar wordt behandeld?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beziet u de inspanningen van de Franse autoriteiten, die onderzoek doen naar de toelaatbaarheid van deze activiteiten en een aanklacht hebben ingediend? Bent u bereid in overleg te gaan met uw Franse collega’s en, in samenwerking met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), te verkennen welke maatregelen in Nederland mogelijk en nodig zijn? Bent u bereid te bevorderen dat aangifte wordt gedaan van strafrechtelijke overtredingen zoals aanranding en verkrachting door personen of het bedrijf dan wel voor poging, deelneming of uitlokking ervan?
Aangezien er bij het OM geen indicaties bekend zijn van misstanden gerelateerd aan datingsites zoals deze, zie ik geen aanleiding om hierover in gesprek te gaan met de Franse collega’s of de VNG.
In algemene zin wordt gestimuleerd aangifte te doen van strafrechtelijke overtredingen zoals aanranding en verkrachting, om opsporing, vervolging en berechting mogelijk te maken. Dit geldt ook voor eventuele misstanden via websites.
In hoeverre is voor een dergelijk bedrijf op grond van de bestaande wetgeving en op grond van het wetsvoorstel voor regulering van prostitutie sprake van een vergunningplicht vanwege escortactiviteiten? Zijn de benodigde vergunningen hiervoor aangevraagd en verkregen?
Er is geen specifieke vergunning nodig voor het aanbieden van een webpagina op internet. Datingwebsites worden, net zoals andere websites, geacht te handelen in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving. Tegen websites die een platform bieden voor uitbuiting kan strafrechtelijk worden opgetreden. Het huidige wettelijke kader (artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht) biedt voldoende mogelijkheden om aanbieders/beheerders van websites aan te pakken die zich schuldig maken aan seksuele uitbuiting of voordeel trekken uit de uitbuiting van een ander. In aanvulling op de bestaande mogelijkheden om seksuele uitbuiting aan te pakken werkt de regering aan een wetsvoorstel dat het faciliteren van illegale prostitutie strafbaar stelt (invoering pooierverbod).
De regelgeving voor de bedrijfsmatige exploitatie van prostitutie verschilt per gemeente. Momenteel wordt gewerkt aan landelijke regels inzake prostitutie. Daarin is een escortbedrijf gedefinieerd als de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie in de vorm van bemiddeling tussen klant en prostituee. Niet iedere seksuele handeling tegen betaling is aan te merken als prostitutie. En niet iedere bezoeker van een datingwebsite is aan te merken als prostituee. Dit hangt af van de feiten en omstandigheden. Het Wetsvoorstel regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche wordt op basis van afspraken in het regeerakkoord aangepast. Na invoering van deze wet gelden voor alle gemeenten dezelfde regels voor escortbedrijven.
In hoeverre zijn de praktijken die in deze uitzending naar voren komen in strijd met andere wettelijke regels? Bent u – mede in het licht van het grote risico van uitbuiting – bereid toezicht te houden op de activiteiten van deze branche?
Het is de primaire taak van het OM om te vervolgen bij voldoende bewijs van een strafbaar feit. Daarnaast kaart het OM ook (mogelijke) misstanden in de strafrechtelijke hoek aan. In dat kader vinden twee maal per jaar gesprekken plaats tussen aanbieders van de sites, het OM en het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Deze gesprekken zijn constructief en de ervaring heeft geleerd dat de meeste sites hun medewerking verlenen aan het verwijderen van materiaal e.d. Mede daarom is er nog geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om strafrechtelijk op te treden.
Op voorhand kan niet worden geconstateerd dat de sites mensenhandel faciliteren dan wel zich schuldig maken aan mensenhandel. Als in een concrete zaak blijkt dat dit wel het geval is, dan zal het OM samen met de politie daar onderzoek naar doen en waar mogelijk vervolging instellen.
Wordt ten aanzien van sugerdating-sites al gebruik gemaakt van de in de brief van 28 november 2017 weergegeven mogelijkheid om tegen websites die een platform bieden voor uitbuiting, strafrechtelijk op te treden? Zo ja, hoe vaak? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Hebben gemeenten op dit moment te weinig mogelijkheden om tegen zulke websites op te treden, zoals de voormalige wethouder van Amsterdam stelde?3 Is de regering bereid te werken aan de totstandkoming van die regels? Wordt in ieder geval op basis van de bestaande regels opgetreden tegen de website, nu blijkt dat daadwerkelijk sprake is van misstanden?
Gemeenten (burgemeesters) zijn bevoegd om op te treden in geval van een verstoring van de openbare orde binnen de gemeentegrenzen. In het geval van een website of bij internetverkeer is de openbare orde in beginsel niet in het geding. Pas wanneer naar aanleiding van een publicatie op internet de openbare orde dreigt te worden vestoord, kunnen bevoegdheden om de openbare orde te handhaven toegepast worden. Wanneer uitingen op het internet zijn te kwalificeren als strafbare gedragingen, kan het OM daartegen optreden. De regering acht het onwenselijk om gemeenten op dit terrein bevoegdheden toe te kennen.
Ik onderken dat artikel 10 EVRM overheden ruimte biedt om commerciële reclame te reguleren. Gemeenten zijn bevoegd om regels te stellen over reclame in de openbare ruimte. Voor zover voor dergelijke websites in de openbare ruimte wordt geadverteerd kunnen gemeenten regulerend en zonodig handhavend optreden. Klachten over reclame-uitingen kunnen worden ingediend bij de Reclame Code Commissie. In de Nederlandse Reclame Code (NRC) zijn de regels vastgelegd waar reclame aan moet voldoen. De Reclame Code Commissie toetst of een bepaalde reclame uiting voldoet aan de regels. In 96% van de gevallen worden uitspraken van deze commissie opgevolgd. Het is derhalve wat de regering betreft niet nodig om aanvullende regels te stellen voor reclame uitingen. Ik vertrouw erop dat gemeenten in overleg met adverteerders bepaalde reclame-uitingen op bepaalde plaatsen kunnen voorkomen. Ik zie dan ook geen meerwaarde om een verkenning uit te voeren.
Onderkent u dat de Europese jurisprudentie inzake artikel 10 van Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) overheden veel ruimte biedt om ongewenste commerciële reclame te bestrijden? Bent u bereid om, in samenwerking met de VNG, te verkennen welke lessen geleerd kunnen worden van het optreden van diverse Belgische steden die deze vormen van ongewenste reclame verbieden?
Zie antwoord vraag 10.
De ontwikkeling en het gebruik van ‘killer robots’ |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «As swarms of drones become a reality, the rise of weapons that can think for themselves alarms human rights activists – and soldiers»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de door mensenrechtenorganisaties, denktanks en militairen geuite kritiek op de ontwikkeling en inzet van «killer robots», onder meer aangaande het ontbreken van een bewustzijn bij dergelijke militaire platforms?
Volgens het kabinet moeten mensen altijd verantwoordelijk en aansprakelijk blijven voor de inzet van wapensystemen. Dit uitgangspunt verandert niet als er (in toenemende mate) autonome functies aan wapensystemen worden toegevoegd. In lijn hiermee heeft het kabinet in zijn reactie op het advies «Autonome wapensystemen: de noodzaak van betekenisvolle menselijke controle» van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) en de Commissie van Advies inzake Volkenrechtelijke Vraagstukken (CAVV)2, de aanbeveling overgenomen dat betekenisvolle menselijke controle altijd noodzakelijk is bij de inzet van autonome wapensystemen.
Het kabinet verwerpt dan ook op voorhand de ontwikkeling en inzet van volledig autonome wapensystemen, waarbij geen sprake meer is van betekenisvolle menselijke controle. Volgens het kabinet vallen de zogenoemde «killer robots» in deze laatste categorie.
Wat zijn de (internationaal) rechtelijke en ethische kaders voor de ontwikkeling en inzet van militaire robots die, met behulp van kunstmatige intelligentie, hun doelen onafhankelijk kunnen selecteren en uitschakelen en onderling kunnen samenwerken?
De ontwikkeling en inzet van alle wapensystemen moeten voldoen aan het internationaal recht, in het bijzonder de rechten van de mens en het humanitair oorlogsrecht, waaronder artikel 36 van het Eerste Aanvullende Protocol bij de Geneefse Verdragen, dat landen verplicht om nieuwe wapens te toetsen aan het internationaalrechtelijk kader.
In hoeverre acht u het waarschijnlijk dat dergelijke platforms al op korte termijn zullen worden ingezet in conflicten waar Nederland bij betrokken is? Is Nederland hier voldoende op voorbereid?
Het kabinet verwacht op de korte termijn – als ze al ooit ontwikkeld worden – geen inzet van volledig autonome wapensystemen waarbij de kunstmatige intelligentie zich «zelfstandig» onttrekt aan betekenisvolle menselijke controle. Het kabinet is zich er echter van bewust dat toekomstige ontwikkelingen, in het bijzonder technologische ontwikkelingen en de toepassing daarvan, lastig accuraat te voorspellen zijn. Om die reden heeft het kabinet reeds toegezegd het AIV/CAVV-advies 5 jaar na verschijning, in 2020, opnieuw tegen het licht te zullen houden. Tevens volgt het kabinet de (technologische) ontwikkelingen op dit terrein op de voet zodat het, indien de ontwikkelingen daar aanleiding toe geven, hier meteen op kan reageren.
Ofschoon het kabinet in ieder geval op korte termijn geen volledig autonome wapensystemen verwacht die niet onder betekenisvolle menselijke controle staan, neemt de mate van autonomie in wapensystemen wel verder toe. Hierop zal ook de Nederlandse krijgsmacht moeten zijn voorbereid. Er wordt hierover dan ook kennis opgebouwd en er vindt wetenschappelijk onderzoek naar juridische, ethische en veiligheidsaspecten van toenemende autonome functies in wapensystemen plaats.
In hoeverre en op welke wijze is ook de Nederlandse defensie of de Nederlandse defensie-industrie, ook in Europees of NAVO-verband, betrokken bij de ontwikkeling van dergelijke autonome wapens of «killer robots»?
De toename van autonomie is een brede technologische ontwikkeling die allereerst volop plaatsvindt in de civiele sector, maar logischerwijs ook in de defensie-industrie. Autonome wapensystemen, die onder betekenisvolle menselijke controle staan, kunnen immers ook belangrijke militaire voordelen hebben. Zo reageren computers vaak sneller en preciezer dan mensen, waardoor risico’s voor eigen eenheden en de burgerbevolking kunnen afnemen. Ook kunnen dergelijke systemen opereren in een omgeving die voor mensen moeilijk bereikbaar en gevaarlijk is. Dergelijke toename van autonomie is dus essentieel voor een hoogwaardige Nederlandse krijgsmacht.
Voor zover bij het kabinet bekend, is de Nederlands defensie-industrie echter niet betrokken bij de ontwikkeling van volledig autonome wapensystemen die niet onder betekenisvolle menselijke controle staan.
In hoeverre acht u het ontwikkelen of inzetten van «killer robots» door Nederland of door Nederlandse bondgenoten wenselijk dan wel noodzakelijk?
Zoals aangegeven in eerdergenoemde kabinetsreactie is het kabinet tegen de ontwikkeling en inzet van volledig autonome wapensystemen, waarbij geen sprake meer is van betekenisvolle menselijke controle. Het is daarom niet wenselijk dat Nederland of Nederlandse bondgenoten dergelijke systemen zouden ontwikkelen.
Aan welke (beleids-)doelstellingen zou de inzet van «killer robots» moeten bijdragen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe borgen betrokken landen en partijen dat «killer robots», die met behulp van kunstmatige intelligentie niet alleen autonoom maar ook «zelflerend» zijn, toch volledig onder menselijke controle en verantwoordelijkheid blijven staan?
De vraag hoe mensen in controle kunnen blijven en de verantwoordelijkheid kunnen blijven dragen voor systemen die beschikken over een zelflerend vermogen, of meer in het algemeen kunstmatige intelligentie, is een belangrijk actueel maatschappelijk vraagstuk. Aangezien de ontwikkeling in kunstmatige intelligentie allereerst een civiele ontwikkeling is, speelt de vraag niet alleen in het militaire domein, maar ook in tal van civiele applicaties, zoals vervoer, telecommunicatie, internet, medische zorg, financiële handel, enz. Met betrekking tot het militaire domein is het huidige internationale recht, in het bijzonder het humanitair oorlogsrecht, een waarborg. Zo verplicht artikel 36 van het Eerste Aanvullende Protocol bij de Geneefse Verdragen landen om de ontwikkeling en verwerving van nieuwe middelen en methoden van oorlogvoering te toetsen aan het internationaalrechtelijk kader. In Nederland is hiermee de Adviescommissie Internationaal Recht en Conventioneel Wapengebruik (AIRCW) van het Ministerie van Defensie belast. De AIRCW beoordeelt in voorkomend geval ook of de inzet van wapensystemen met autonome functies onder betekenisvolle menselijke controle kan worden uitgevoerd. In het internationale debat over autonome wapensystemen onderstreept Nederland het belang van een goede uitvoering van artikel 36 en bevordert het de onderlinge uitwisseling van ervaringen hieromtrent (best practices).
Hoe kan geborgd worden dat internationale verdragen inzake het internationale (humanitaire) oorlogsrecht gerespecteerd worden tijdens de inzet van «killer robots», bijvoorbeeld als het gaat om onderscheid maken tussen burgers en strijders?
Het kabinet is van mening dat voor elk wapen geldt, dat het altijd de mens moet zijn die bepaalt of een wapen wordt ingezet conform het humanitaire oorlogsrecht en niet het wapen zelf. Zoals gesteld verwerpt het kabinet de inzet van volledig autonome wapensystemen of killer robots die niet onder betekenisvolle menselijke controle staan. Bij autonome wapensystemen die wel onder menselijke controle staan, geldt dat de verantwoordelijke bediener daarvan per geval bepaalt of de inzet daarvan volgens het internationaal oorlogsrecht kan geschieden, daarbij onder meer rekening houdend met Rules of Engagement en de technische (on)mogelijkheden van het systeem. Gezien de huidige stand van de techniek is het kabinet van mening dat er op dit moment weinig situaties bestaan waarin autonome wapensystemen rechtmatig kunnen worden ingezet.
Hoe groot is het risico dat «killer robots», bedoeld of onbedoeld, de kaders van het internationale (humanitaire) oorlogsrecht niet respecteren?
Zie antwoord vraag 9.
In hoeverre kunnen de verantwoordelijken in dergelijke gevallen aangewezen en ter verantwoording geroepen worden? Welke instantie is daarvoor verantwoordelijk?
Zoals in mei 2016 aangegeven in de beantwoording3 van schriftelijke Kamervragen is het kabinet van mening, dat wanneer mensen bij de inzet van autonome wapensystemen betekenisvolle controle uitoefenen er geen aansprakelijkheidsprobleem is. Het geldende rechtsregime is in dat geval voldoende om overtreders aansprakelijk te stellen. Aansprakelijkheid voor aanvallen uitgevoerd door autonome wapensystemen onder betekenisvolle menselijke controle verschilt niet van aansprakelijkheid voor de inzet van welk ander wapen dan ook.
In hoeverre overlegt Nederland met bondgenoten, maar ook met landen als Rusland en China, over de risico’s en kansen van het ontwikkelen en inzetten van «killer robots»? Wordt er bijvoorbeeld gewerkt aan een gezamenlijke juridisch en ethisch kader?
Nederland neemt actief deel aan het internationale debat over autonome wapensystemen dat plaatsvindt binnen de Convention on Certain Conventional Weapons (CCW) van de VN. Ook China en Rusland nemen hieraan deel. In beginsel is Nederland bereid om met iedereen de dialoog aan te gaan en waar mogelijk samen te werken, maar wanneer posities ver uit elkaar liggen is concrete samenwerking vaak niet mogelijk. Daar waar samenwerking wel mogelijk of vanzelfsprekend is, neemt Nederland het initiatief. Zo heeft Nederland samen met Zwitserland voor de eerste vergadering van de Governmental Group of Experts (GGE) in november 2017 een non-paper geschreven over wapenreviews in het kader van het hierboven genoemde artikel 36. Daarnaast heeft Nederland als één van de weinige landen met een uitgebreid kabinetsstandpunt over dit onderwerp de samenvatting hiervan ook als non-paper ingediend. Beide papers zijn door de CCW op hun webpagina geplaatst en zijn positief ontvangen door de aanwezige lidstaten en experts.
Is het kabinet bereid zich, ook in het kader van de Nederlandse zetel bij de VN-Veiligheidsraad en binnen de United Nations Convention on Conventional Weapons (CCW), in te zetten voor voortvarende internationale afstemming en besluitvorming inzake verantwoord beheer en gebruik van «killer robots»?
Zie antwoord vraag 12.
Het bericht dat de burgemeesters van de grote steden een verbod willen op knalvuurwerk en vuurpijlen |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Burgemeesters grote steden willen verbod op vuurpijl»?1
Ja.
Deelt u de conclusie van het rapport van de Onderzoeksraad Voor Veiligheid (OVV) dat de jaarwisseling het gevaarlijkste moment van het jaar is en dat maatregelen die tot nu toe zijn genomen niet hebben geleid tot een substantiële daling van slachtoffers, incidenten en schade die is ontstaan als gevolg van het gebruik van vuurwerk?2
Hiervoor verwijs ik naar de brief van 18 december 20173. Hierin is aangegeven dat de boodschap van de OvV onderschreven wordt en stevige maatregelen nodig zijn om daadwerkelijke vooruitgang te boeken in termen van een substantiële reductie van het aantal vuurwerkslachtoffers en ordeverstoringen.
Neemt u de oproep van de burgemeesters van de vier grote steden mee in uw besluitvorming? Zo ja, op welke manier?
Momenteel werk ik samen met de Minister van Justitie en Veiligheid en onze partners aan een landelijke aanpak van de jaarwisselingsproblematiek. Deze aanpak geeft ook weer hoe met onze partners uitwerking gegeven wordt aan de aanbevelingen van de OvV. De oproep van de burgemeesters van de G4 zal hierin zeker worden meegenomen.
Vindt u ook dat de tijdgeest rijp lijkt voor een landelijk verbod op vuurpijlen en knalvuurwerk? Zo nee, waarom niet?
Zoals de OvV in zijn rapport aangeeft, zorgen vuurpijlen en knalvuurwerk voor letsel en overlast, en zijn ze onveilig. De Minister van Justitie en Veiligheid en ik onderschrijven het advies om hiertegen maatregelen te nemen die leiden tot een substantiële daling van letsel en overlast door vuurwerk. De uitwerking van deze aanbeveling van de OvV voor zo’n verbod vergt tijd en afstemming met betrokkenen. Het resultaat hiervan zal onderdeel uitmaken van de landelijke aanpak jaarwisselingsproblematiek.
Wanneer ontvangt de Kamer uw reactie op het OVV-rapport?
Zoals in de brief van 18 december 2017 aangekondigd3 en ook in de brief van 5 februari jl.4 zal ik samen met de Minister van Justitie en Veiligheid uw Kamer informeren. Daarbij streef ik naar een brief aan uw Kamer over de landelijke aanpak eind maart.
Bent u bereid uw antwoord op de brief van de vier burgemeesters naar de Kamer sturen?
Ja.
Op welke manier wilt u de bescherming van hulpverleners verbeteren en de bedreiging van hulpverleners zwaarder bestraffen, zoals u al hebt aangekondigd?3
Ook over het zwaarder bestraffen van het hinderen van hulpverleners vindt op dit moment overleg met betrokken instanties plaats. Het resultaat zal onderdeel uitmaken van de landelijke aanpak jaarwisselingsproblematiek, hoewel de toepassing niet tot de jaarwisseling beperkt zal zijn.
De geluidsoverlast van de A50 voor Ravenstein en Oss |
|
Cem Laçin (SP) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het feit dat inwoners van het stadje Ravenstein veel geluidsoverlast ondervinden van de A50 doordat de brug hoog boven het stadje uitstijgt en het steeds van «kaboem-kaboem» gaat wanneer een auto de brug passeert? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Ik ben op de hoogte van de situatie dat er in Ravenstein geluidhinder van de A50 wordt ervaren.
Is er sinds 2009 iets ondernomen tegen de geluidsoverlast?1
De maximale geluidproductie die een rijksweg mag voortbrengen is vastgesteld in geluidsproductieplafonds op zogenaamde referentiepunten. Dit zijn punten die elke 100 meter van de weg geplaatst zijn, op ca 50 meter afstand. Van deze punten is de maximale geluidsproductie vastgesteld op basis van de wegeigenschappen en de hoeveelheid verkeer over deze weg. Wanneer de geluidproductie dit vastgestelde plafond dreigt te overschrijden moet de beheerder maatregelen nemen zoals bv. het aanbrengen van stiller asfalt t.o.v. hetgeen er al ligt.
Rijkswaterstaat rapporteert jaarlijks hierover in een nalevingsverslag, waarbij de wegbeheerder zich baseert op hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer, die sinds 1 juli 2012 van toepassing is.
Sinds de invoering van de GPP-systematiek in 2012 is er op deze locatie langs de A50 nog geen sprake geweest van een dreigende overschrijding van GPP’s binnen 5 jaar. Er is dan ook geen aanleiding tot het treffen van (aanvullende) geluidmaatregelen ter plekke.
Wat is uw oordeel over het rapport van adviesbureau dGmR inzake Geluidhinder A50-A59?2
Het door u genoemde onderzoek van dGmR geeft aan dat de geluidemissie hoger kan zijn dan met de toenmalige rekenmethode voor wegverkeerslawaai is berekend. Zoals beschreven in het Reken- en meetvoorschrift Geluid neemt de geluidemissie van een stil wegdek zoals ZOAB toe in de tijd als gevolg van slijtage en veroudering van het wegdek. In de modellen wordt uitgegaan van een gemiddelde geluidbelasting. Een nieuw wegdek is stiller dan dit gemiddelde en een wegdek aan het einde van de levensduur is minder stil. De wetgeving schrijft voor maatregelen te baseren op de gemiddelde geluidsbelasting.
Rijkswaterstaat gaat uit van geluidberekeningen die zijn gevalideerd met behulp van metingen. Het RIVM voert hiervoor een monitoringprogramma uit. In de wettelijke rekenmethode wordt een jaargemiddelde geluidbelasting berekend waarbij variaties worden gemiddeld in de tijd. De resultaten van metingen kunnen ten opzichte van de berekening een afwijking laten zien als gevolg van variaties in de optredende geluidemissie, o.a. vanwege de veroudering van het wegdek en als gevolg van de lokale windrichting en -snelheid.
Kunt u aangeven wat precies de geldende toegestane geluidsnormen zijn?
Voor de wet en regelgeving op het gebied van geluid verwijs ik u met onderstaande link graag naar de website van Rijkswaterstaat.
Klopt het dat Rijkswaterstaat akoestisch onderzoek moet doen naar maatregelen omdat volgens het rapport «Nalevingsverslag geluidproductieplafonds rijkswegen 2016», dat is gepubliceerd op 18 september 2017, bij de in de gemeente Oss gelegen trajecten van de A50 en de A59 sprake is van een dreigende plafondoverschrijding? Zo ja, vindt dit akoestisch onderzoek inmiddels plaats? Zo nee, waarom niet?3
Rijkswaterstaat dient nader akoestisch onderzoek uit te voeren bij referentiepunten waar het GeluidsProductiePlafond (GPP) is bereikt, of waar de verwachting is dat het GPP binnen vijf jaar tijd wordt bereikt. Op de in de gemeente Oss gelegen trajecten van de A50 en de A59 wordt op basis van de verkeersprognoses geen plafondoverschrijding binnen vijf jaar verwacht. Rijkswaterstaat voert daarom op dit moment geen nader akoestisch onderzoek naar maatregelen uit.
Wat geven deze metingen aan over de overlast voor andere Osse dorpen en wijken als Huisseling, Herpen, Oss-Zuid, De Ruwaard en Geffen?
Zie antwoord op vraag 5. Op de A50 en A59 wordt op basis van verkeersprognoses geen plafondoverschrijding binnen 5 jaar verwacht.
Waarom liggen langs de A59 en de A50 wél geluidsschermen in de gemeenten Wijchen en Den Bosch en niet in de gemeente Oss? Kunt u dit per gemeente motiveren en nader toelichten?
In de gemeenten Wijchen (A50) en Den Bosch (A2, A59) zijn projecten aan rijkswegen uitgevoerd onder de wet geluidhinder waarvoor een akoestisch onderzoek is uitgevoerd. Uit dit onderzoek volgde de noodzaak voor het realiseren van geluidschermen. In de gemeente Oss wordt de komende 5 jaar geen plafondoverschrijding verwacht, zie antwoord 5.
Klopt het dat Rijkswaterstaat in 2018 op zes plaatsen geluidsmaatregelen langs de A50 tussen Sint-Oedenrode en Paalgraven neemt omdat de geluidsoverlast er te hoog is?4 Waarom is besloten om in 2018 geen maatregelen te nemen tussen Paalgraven en de brug bij Ravenstein?
Tussen Sint-Oedenrode en knooppunt Paalgraven is geconstateerd dat er op zes locaties sprake is van een verschil tussen de situatie zoals die beschreven is in de bestemmingsplannen en de werkelijk gebouwde situatie. Enkele geluidschermen en wallen langs dit traject wijken af van de wijze waarop deze in de bestemmingsplannen zijn opgenomen. Door deze afwijking zijn de geluidbelastingen op woningen significant hoger dan in de bestemmingsplannen is opgenomen. Voor het weggedeelte tussen Paalgraven en de brug bij Ravestein is hier geen sprake van en is er geen aanleiding voor het nemen van maatregelen.
Naar aanleiding van deze verschillen is het Geluidmaatregelenplan A50 Sint-Oedenrode Paalgraven opgesteld. De maatregelen uit dit plan worden in 2018 gerealiseerd.
Klopt het dat de geluidsproductie van de A50 tussen Sint-Oedenrode en Paalgraven lager is dan van de A50 tussen Paalgraven en Ravenstein? Betekent dit dat wordt gemeten met twee maten? Zo ja, waarom?
Het klopt dat de geluidproductie en de geluidsproductieplafonds van de A50 tussen Sint-Oedenrode en Paalgraven lager zijn dan van de A50 tussen Paalgraven en Ravenstein. De geluidproductieplafonds zijn vastgesteld op basis van de geldende wet en regelgeving.
Welke maatregelen gaat u nemen om de overlast weg te nemen. Kunt u dit toelichten? Wat is de bijdrage van verschillende varianten (geluidsscherm, tweelaags zoab, tweelaags zoab-fijn, beperking van de maximumsnelheid, geen verhoging van de maximum-snelheid in de nacht enz.) aan de reductie van de geluidsoverlast voor de omwonenden?
Omdat er op korte termijn geen overschrijding van de GPP’s wordt verwacht, is er geen aanleiding om (aanvullende) geluidmaatregelen te treffen.
Het bericht “Willekeur bij publicatie voedselveiligheids-waarschuwingen” |
|
Aukje de Vries (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitzending «Willekeur bij publicatie voedselveiligheidswaarschuwingen» van Kassa?1
Ja.
Wat is uw reactie op deze uitzending?
Zodra consumenten levensmiddelen gekocht kunnen hebben dat een mogelijk volksgezondheidsrisico met zich meebrengt, moet door het betrokken bedrijf een publiekswaarschuwing worden verstrekt. Het betrokken bedrijf is hiertoe verplicht op grond van wettelijke voorschriften. De NVWA stelt hierbij eisen aan de wijze waarop deze waarschuwing is opgesteld en neemt de publiekswaarschuwing over zodra zij deze van het bedrijf heeft ontvangen. De NVWA kan echter niet afdwingen dat bedrijven waarschuwingen aan de NVWA verstrekken.
In de Tv-uitzending heeft de NVWA toegezegd dat ze haar interne werkwijze gaat aanscherpen zodat publiekswaarschuwingen sneller worden gepubliceerd, maar dat bedrijven ook aangespoord moeten worden om waarschuwingen sneller aan de NVWA te verstrekken.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat consumenten zo snel mogelijk en zo duidelijk mogelijk op de hoogte moeten worden gebracht van voedselveiligheidswaarschuwingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom worden sommige waarschuwingen laat dan wel niet gepubliceerd?
Ja, ik ben het ermee eens dat consumenten zo snel en duidelijk mogelijk op de hoogte moeten worden gebracht van levensmiddelen die niet voldoen aan de voedselveiligheidsvoorschriften. Conform de Warenwet artikel 21 en de Algemene Levensmiddelenwetgeving ((EG) nr. 178/2002 artikel2 is het betrokken levensmiddelenbedrijf verplicht om consumenten op een adequate wijze hierover te waarschuwen. Deze waarschuwing moet dan door het betrokken bedrijf zo snel mogelijk worden verspreid via relevante kanalen zoals kranten, sociale media en in het winkelschap.
Dit is niet alleen belangrijk omdat het bedrijf daarmee zijn verantwoordelijkheid neemt, maar ook omdat doorgaans het betrokken bedrijf het beste in staat is om consumenten zo snel mogelijk te bereiken.
De waarschuwing dient daarbij te voldoen aan een aantal voorwaarden die de NVWA heeft gesteld (onder meer dat bovenaan de tekst moet staan: «belangrijke veiligheidswaarschuwing» in voldoende groot lettertype, het merk, partijnummer, duiding van het risico en een duidelijke afbeelding van het product). De NVWA toetst of de waarschuwing door het bedrijf daaraan voldoet.
De NVWA plaatst deze publiekswaarschuwing op haar website zodra van het bedrijf de publiekswaarschuwing is ontvangen en deze aan de gestelde voorwaarden voldoet.
Publicatie van de waarschuwing door de NVWA is niet wettelijk verplicht. In de meeste gevallen neemt de NVWA de publiekswaarschuwing over op haar website, om zo meer bekendheid te geven aan de actie van het betrokken bedrijf. Het levensmiddelenbedrijf moet de NVWA de relevante en juiste informatie leveren, zodat de NVWA deze kan overnemen en op haar website kan plaatsen.
De NVWA heeft in de Tv-uitzending aangekondigd deze werkwijze te zullen aanscherpen, om ervoor te zorgen dat de relevante publiekswaarschuwingen sneller op de website van de NVWA geplaatst kunnen worden.
Waarom wordt er door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) blijkbaar eerst gewacht op een formeel persbericht van het bedrijf en wordt er niet direct na de melding door het bedrijf bij de NVWA gepubliceerd? Wat is er nodig om dit wel mogelijk te maken?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is er zo’n onduidelijke lijn als het gaat om de publiceren van voedselveiligheidswaarschuwingen door de NVWA, aangezien 25 waarschuwingen in 2017 pas laat werden gepubliceerd door de NVWA en 28 gevallen werden helemaal niet gepubliceerd?
De NVWA kan wettelijk uitsluitend afdwingen dat het bedrijf zelf de relevante publiekswaarschuwing publiceert, maar niet dat deze ook aan de NVWA wordt verstrekt.
De NVWA plaatst op haar website alleen de publiekswaarschuwingen over levensmiddelen die een mogelijk voedselveiligheidsrisico met zich mee kunnen brengen. Publicatie op de NVWA-website van waarschuwingen waarbij geen sprake is van een voedselveiligheidsrisico, zouden onnodig maatschappelijke onrust veroorzaken.
Hoe kan het dat voedselveiligheidswaarschuwingen helemaal niet worden gepubliceerd door de NVWA?
Zie antwoord vraag 5.
Welke overwegingen liggen ten grondslag aan de verschillende zaken die niet of te laat gemeld zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat consumenten eenvoudig voedselveiligheidswaarschuwingen moeten kunnen checken op één logische plek? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat via de NVWA (website en sociale media) de meest logische plek is? Zo nee, waarom niet?
Zodra consumenten een product gekocht kunnen hebben dat niet aan de voedselveiligheidsvoorschriften voldoet, moet het betrokken bedrijf alles in het werk stellen om ervoor te zorgen dat de consumenten bereikt worden. Consumenten kijken niet actief op één centrale plek naar een eventuele publiekswaarschuwing. Het is dus zaak dat de consument via zo veel mogelijk relevante media bereikt kan worden. Publicatie van de waarschuwingen op de website van de NVWA is daarbij één van de plekken. Daarbij is het goed als de informatie op de NVWA-website actueel en volledig is. Media nemen namelijk de informatie over voedselveiligheidsrisico’s ook over van de NVWA-website.
Ook het Voedingscentrum plaatst relevante waarschuwingen op haar website en geeft hierbij voor de consument een nadere duiding en een handelingsperspectief.
Hoe (volgens welke lijn) en wanneer gaat de NVWA ervoor zorgen dat voedselveiligheidswaarschuwingen nu direct en duidelijk op de website van NVWA worden gepubliceerd (en in het verlengde ook op de social media van de NVWA)?
Zie het antwoord op de vragen 3. en 4. De NVWA zal werk maken van het aanscherpen van haar interne werkwijze en het bedrijfsleven aansporen om hun publiekswaarschuwingen ook te melden bij de NVWA.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het debat naar aanleiding van het verslag van het algemeen overleg NVWA?
Ja.
Het artikel ‘Het gewone sterven blijft onderbelicht’ |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Het gewone sterven blijft onderbelicht»?1
Ja
Deelt u de mening van de auteur dat er in de beeldvorming rond het sterven vaak sprake is van een te eenzijdige focus op euthanasie? In hoeverre deelt u de zorgen die de auteur uitspreekt over een maatschappij waarin euthanasie zoveel aandacht krijgt, en het natuurlijke sterven zo weinig?
Ik ben het eens met de auteur dat goede zorg en begeleiding in de laatste levensfase van grote betekenis en waarde zijn, zowel voor de stervende als voor zijn naasten. Ik ben mij er van bewust dat meer mensen een beeld hebben bij euthanasie en dat relatief minder mensen weten wat er verder mogelijk is rond ondersteuning in de laatste levensfase – bij «gewoon of natuurlijk sterven» – en dat de term palliatieve zorg niet breed bekend is. Ik ben het daarom eens dat meer bekendheid met en aandacht voor de rol van goede palliatieve zorg van groot belang is.
Welke mogelijkheden ziet u om meer bekendheid en aandacht te geven aan de rol van goede palliatieve zorg en aan de waarde van natuurlijk sterven, en op welke manieren wilt u aan het verspreiden hiervan bijdragen? Bent u bereid hiervoor een publieks/ bewustwordingscampagne te (laten) organiseren?
Ik geef al veel aandacht aan de rol van goede palliatieve zorg en het gesprek over het levenseinde, bijvoorbeeld via het Nationaal Programma Palliatieve Zorg en steun aan de coalitie «Van betekenis tot het einde». Ik ben verder gestart met het voorbereiden van het opzetten van meer communicatieactiviteiten gericht op het algemeen publiek om de bekendheid met en bewustwording rond palliatieve zorg te vergroten (te beginnen na de zomer van 2018).
Hoe staat het met de besluitvorming over de exacte besteding van de regeerakkoordmiddelen van 8 miljoen euro per jaar voor versterking van de palliatieve zorg, die bij tweede nota van wijziging zijn toegevoegd aan de VWS-begroting 2018?2 Hoe worden deze middelen besteed en hoe ziet het verdere tijdpad eruit?
De helft van de middelen zal worden besteed aan een ophoging van de regeling palliatieve terminale zorg voor de inzet van vrijwillige palliatieve zorg in ondermeer hospices. De andere middelen worden onder meer ingezet voor de implementatie van het kwaliteitskader palliatieve zorg en voor activiteiten rond kinderpalliatieve zorg, geestelijke verzorging en bewustwording (zie vraag 3). In mijn komende brief over palliatieve zorg (april 2018) zal ik in meer detail ingaan op de plannen en het verdere tijdpad.