Het bericht ‘Dementie vaak niet herkend: opeens was moeder getrouwd en waren zij onterfd’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Stef Blok (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Dementie vaak niet herkend: opeens was moeder getrouwd en waren zij onterfd»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het een zorgelijke, ongewenste situatie is dat – ondanks het feit dat er een levenstestament was en ondanks het feit dat deze vrouw als dementerend gediagnosticeerd was – alsnog bij de notaris een testamentswijziging kon worden uitgevoerd?
Een testament gemaakt door iemand die geestelijk niet meer in staat is de inhoud en de gevolgen daarvan te overzien, is nietig op grond van artikel 3:34 lid 2 BW. Nietige notariële akten zijn uiteraard onwenselijk. Er zijn echter geen aanwijzingen dat er sprake is van een zorgelijke situatie in die zin dat notarissen structureel testamenten of wijzigingen daarvan passeren voor wilsonbekwame personen.
Hoe toetst een notaris op dit moment de handelingsbekwaamheid van ouderen? Bestaan hiervoor binnen het notariaat protocollen? Is het huidige toetsingskader voldoende geschikt voor de beoordeling van de geestesgesteldheid van ouderen? In hoeverre vormt een notaris zich daarbij een zelfstandig oordeel over individuele cliënten, los van het gezelschap waarin deze zich bevindt?
De notaris controleert het curateleregister om vast te stellen of de cliënt handelingsbekwaam is. Alleen (meerderjarige) personen die onder curatele zijn gesteld, zijn in juridische zin handelingsonbekwaam. Sommige curandi kunnen met een rechterlijke machtiging een testament maken (artikel 4:55 lid 2 BW).
Bij een cliënt die niet handelingsonbekwaam is, is het uitgangspunt dat de notaris verplicht is zijn dienst te verlenen (de zogenaamde ministerieplicht van de notaris in artikel 21 Wet op het notarisambt). Bij twijfel over de wilsbekwaamheid van de cliënt is de notaris terughoudend om de notariële akte te passeren, maar de ministerieplicht brengt mee dat de notaris zich bij twijfel aan de wilsbekwaamheid niet zonder meer kan terugtrekken. De notaris heeft dan echter wel de zwaarwegende (inspannings)verplichting om te voorkomen dat hij een nietige akte passeert. Uit die laatste verplichting vloeit voor de notaris een eigen verplichting voort om vast te stellen of iemand wilsbekwaam is of niet. Hij mag de beoordeling daarvan niet – in retrospectief – aan de rechter overlaten. Hoe de notaris zijn oordeel over de wilsbekwaamheid van zijn cliënt vormt, en dus ook of hij daarbij gebruik maakt van deskundig advies van een arts, is de verantwoordelijkheid van de notaris zelf. Uit notariële tuchtrechtspraak vloeit voort dat het verstandig is om in bepaalde gevallen het advies van een arts in te winnen.
De KNB heeft een «Stappenplan beoordeling wilsbekwaamheid» opgesteld in samenwerking met deskundigen en ter beschikking gesteld aan het notariaat. Daarnaast is er een protocol dat de samenwerking tussen het notariaat en de Vereniging voor indicerende en adviserende artsen (VIA) regelt. Indien notarissen twijfelen aan de wilsbekwaamheid van hun cliënt kunnen zij, met instemming van de cliënt, een VIA-arts om een deskundig oordeel vragen.
Een testament is een hoogstpersoonlijke rechtshandeling. Dat brengt mee dat de wilscontrole door de notaris plaatsvindt zonder dat daarbij andere personen aanwezig zijn. De notaris kan ervoor kiezen – juist bij cliënten waarbij naar zijn inschatting later vragen over de wilsbekwaamheid kunnen rijzen – bij het passeren van de akte getuigen, niet zijnde in het testament begunstigden, aanwezig te laten zijn.
In welke mate kan een notaris beschikken over medische informatie aangaande cliënten bij wie de notaris twijfelt over hun geestelijke kwaliteiten? Indien iemand gediagnosticeerd wordt als dementerend, wordt deze informatie dan automatisch gedeeld met bijvoorbeeld een notaris? Welke mogelijkheden biedt de wet hier voor informatiedeling? Ziet u mogelijkheden om huisarts en notaris hierin beter te laten samenwerken?
De notaris kan niet beschikken over medische informatie over cliënten, behalve wanneer de cliënt die informatie zelf deelt met de notaris. Een door een VIA-arts in het kader van de opdracht tot het opmaken van een notariële akte uitgebracht rapport wordt uiteraard wel gedeeld met de notaris.
Het medisch beroepsgeheim staat eraan in de weg dat een arts een diagnose dementie automatisch deelt met een notaris. Bovendien zal het een arts, indien het beroepsgeheim niet aan het delen van die informatie in de weg zou staan, niet aanstonds duidelijk zijn met welke notaris dergelijke informatie gedeeld zou moeten worden.
Klopt het dat een niet te goeder trouw afgesloten huwelijk pas ongeldig is na het onherroepelijk worden van een vonnis waarin dat huwelijk ongeldig wordt verklaard? Klopt het dat dit na een vonnis in eerste aanleg lang kan duren als één van de partijen in hoger beroep of zelfs in cassatie gaat? Klopt het dat in de tussentijd – in geval van een overlijden van een van de echtgenoten – gewoon aanspraak gemaakt kan worden op een eventuele erfenis? Hoe beoordeelt u een dergelijke situatie?
Ingevolge artikel 1:77 lid 1 BW werkt de nietigverklaring van een huwelijk terug tot het tijdstip van de huwelijksvoltrekking zodra de beschikking tot nietigverklaring in kracht van gewijsde is gegaan. In casu is het huwelijk dus pas nietig als tegen de beschikking geen gewone rechtsmiddelen meer openstaan. Voor een procedure tot nietigverklaring gelden de gewone beroepstermijnen.
Als een van de echtgenoten intussen overlijdt, is de andere echtgenoot uit hoofde van de wet op dat moment erfgenaam. Zodra echter de beschikking waarin de nietigverklaring van het huwelijk is uitgesproken, in kracht van gewijsde is gegaan en de erflater geacht wordt nooit te zijn gehuwd met de langstlevende echtgenoot, is de echtgenoot dat met terugwerkende kracht niet meer.
Heeft de erflater een testament opgemaakt, dan krijgt dat testament vanaf het overlijden zijn werking en kan de in het testament tot erfgenaam benoemde echtgenoot in beginsel aanspraak maken op de erfenis. Belanghebbenden, zoals de kinderen, kunnen de rechter echter vragen om de nietigheid van het testament uit te spreken als het testament onder invloed van een geestelijke stoornis (bijvoorbeeld dementie) tot stand is gekomen (artikel 3:34 BW).
Om daadwerkelijk over een nalatenschap te kunnen beschikken, is veelal een verklaring van erfrecht vereist. Voordat een notaris een verklaring van erfrecht afgeeft, doet hij een aantal onderzoeken bij onder meer de burgerlijke stand en het Centraal Testamentenregister. Daarnaast moet de notaris die wordt gevraagd om een verklaring van erfrecht te maken, zich in het boedelregister inschrijven als de bij de afwikkeling van de nalatenschap betrokken notaris (artikel 4:186 lid 2 BW en artikel 1 sub c van het Besluit boedelregister). De notaris is voorts op grond van artikel 49b van de Wet op het notarisambt verplicht een afschrift van de verklaring van erfrecht af te geven aan belanghebbenden die dat verzoeken. Door de inschrijving in het boedelregister kunnen de kinderen de notaris vinden die door de erfgenaam is benaderd voor een verklaring van erfrecht en de notaris op de hoogte brengen van de procedure tot nietigverklaring en van de daarin gewezen beschikkingen. De notaris die hiervan op de hoogte is, zal in verband met zijn zorgplicht zeer terughoudend zijn met het afgeven van een verklaring van erfrecht aan de in het testament tot erfgenaam benoemde echtgenoot.
De mogelijkheid tot het opleggen van tbs bij weigerachtige verdachten |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
Stef Blok (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de uitspraken van hoogleraar Van Marle – voormalig directeur van het Pieter Baan centrum – dat er een «gat in het strafrecht zit» en de communicatie tussen de psychiatrie en de rechterlijke macht tekort schiet?1
Om tbs op te leggen moet de rechter zich laten informeren door gedragsdeskundigen. Dit doen gedragsdeskundigen middels een pro Justitia rapportage (pJ-rapportage).2 In het geval dat in de pJ-rapportage geen advies voor tbs wordt gegeven, kan de rechter alsnog beslissen tot het opleggen van die maatregel. De rechter moet dan wel vaststellen dat sprake is van een stoornis of gebrekkige geestelijke ontwikkeling. Naast de pJ-rapportage laat de rechter zich zoveel mogelijk andere adviezen of rapporten overleggen, die hem over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van het opleggen van de tbs-maatregel kunnen informeren. Bij het vonnis betrekt de rechter ook de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder het feit is begaan. Dus ook als er in het geheel geen medische gegevens over de betrokkene beschikbaar cq. bekend zijn en de betrokkenen weigert mee te werken aan de observatie, kan de rechter alsnog tbs opleggen op basis van het milieuonderzoek, het strafdossier of de ernst van het gepleegde delict en de omstandigheden waaronder dit is begaan.
Indien een rechter meer uitleg wenst over een pJ-rapportage kan hij/zij een gedragsdeskundige gedurende het strafproces oproepen ter zitting. Daarnaast wordt de kwaliteit van de pJ-rapporteurs bewaakt door het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) en het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen (NRGD).
In de kwaliteitstoetsing binnen het NIFP en het Pieter Baan Centrum (PBC) speelt de begrijpelijkheid van de psychiatrische/psychologische onderzoeken voor de rechterlijke macht en het OM een grote rol. Ook vindt geregeld overleg plaats tussen OM, de rechterlijke macht en het NIFP.
Klopt zijn stelling dat een rechter ook zonder psychiatrisch rapport tbs kan opleggen? Heeft de rechter die ruimte ook indien in het geheel geen medische gegevens over betrokkene beschikbaar cq. bekend zijn, bijvoorbeeld omdat de verdachte stelselmatig medewerking aan observatie weigert dan wel omdat de verdachte geen opgebouwd medisch dossier heeft? Of bijvoorbeeld omdat de «enscenering» van de gepleegde misdrijven een tbs oplegging kan rechtvaardigen?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre zou de weigering om mee te werken aan psychiatrisch onderzoek bij verdenkingen van zeer ernstige gewelds- of zedendelicten niet juist een indicatie van een ziekelijke stoornis dan wel gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens kunnen zijn?
Soms werken verdachten niet mee aan het onderzoek, hetzij op aanraden van de verdediging, hetzij voortvloeiend uit hun pathologie. Een weigering hoeft dus niet altijd te duiden op een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van geestvermogens.
Welke opties en behandelingen zijn denkbaar bij terbeschikkinggestelden (tbs'ers) die elke vorm van medewerking weigeren? Hoe wordt daar nu mee omgegaan? Hoe wordt zekergesteld dat de betreffende personen zich niet zomaar buiten de kliniek kunnen begeven?
Bij de indicatiestelling voor klinische zorg stelt het NIFP de zorgbehoefte en de beveiligingsnoodzaak van de justitiabele vast. Op basis van deze indicatiestelling wordt een justitiabele geplaatst in een inrichting waar de benodigde zorg én de benodigde beveiliging kan worden geleverd.
Voor elke tbs-gestelde met verpleging van overheidswege verblijvend in een tbs-instelling wordt een zorgplan opgesteld. In dit plan zijn de therapieën en behandelingen voor de tbs-gestelde opgenomen die het recidiverisico verminderen. Indien een tbs-gestelde volhardt in zijn weigering mee te werken aan de behandeling, dan zal het recidivegevaar niet afnemen en is de kans groot dat de rechter de tbs-maatregel verlengt.
Een tbs-gestelde kan zich alleen buiten de kliniek begeven indien dit in zijn verlofmachtiging is opgenomen. Verlof wordt alleen verleend indien de behandeling en de veiligheid dit toelaten. Verlof vindt stapsgewijs plaats, conform een opbouw van verschillende modaliteiten van begeleid, onbegeleid en uiteindelijk transmuraal en/of proefverlof. Door vrijheden stapsgewijs toe te kennen, wordt op een verantwoorde wijze toegewerkt naar terugkeer in de samenleving. Verlof is alleen mogelijk na uitvoerige beoordeling van de aanvraag door verschillende partijen, waaronder onafhankelijke deskundigen van het Adviescollege Verloftoetsing Tbs (AVT) dat adviseert over de veiligheid bij aanvragen voor tbs-verlof.
Hoe beoordeelt u de optie om in de wet te expliciteren dat een rechter ook tbs kan opleggen indien het opstellen van een advies over de persoonlijkheid van de verdachte niet mogelijk is gebleken? Meent u dat de huidige wet in combinatie met het wetsvoorstel Forensische Zorg de rechter hier reeds voldoende ruimte voor geeft? Zo ja, kunt u dit nader uiteenzetten? Zo nee, bent u bereid de wet – bijvoorbeeld door een aanvulling van artikel 37a Wetboek van Strafrecht – aan te passen?
In mijn antwoord op de vragen 1 en 2 heb ik reeds aangegeven dat de rechter om een tbs-maatregel te kunnen opleggen moet vaststellen of sprake is van een stoornis. Dit kan hij doen op basis van een pJ-rapportage, maar ook op basis van andere bronnen. Ook zonder een daartoe strekkend advies van gedragsdeskundigen kan de rechter een tbs-maatregel opleggen. Dat is ook vaste jurisprudentie van de Hoge Raad; de huidige wettelijke kaders bieden dus ruimte. In mijn ogen is echter meer nodig.
De schrijnende zaak van Anne Faber heeft opnieuw aangetoond hoe urgent de problematiek rondom de weigerende observandi is. Het mag niet zo zijn dat een gevaarlijke stoornis onbehandeld blijft omdat je niet meewerkt aan een pJ-rapportage. Daarom onderzoek ik op dit moment in de volle breedte welke maatregelen aan een oplossing kunnen bijdragen, naast de interventies die al zijn getroffen en worden ingevoerd. Bij dit onderzoek kijk ik ook naar maatregelen buiten de huidige wet- en regelgeving. Zoals ik in de schriftelijke antwoorden op vragen gesteld tijdens de eerste termijn van de begrotingsbehandeling van Justitie en Veiligheid op 29 november 2017, reeds heb aangegeven, zal ik ook het voorstel van het lid Van Oosten (VVD) en het lid Kuiken (PvdA) beoordelen op bruikbaarheid en uitvoerbaarheid. In de eerste maanden van 2018 zal ik uw Kamer hierover informeren.
Daarnaast is al een aantal maatregelen genomen t.a.v. de problematiek van de weigerende observandi.
Zo is in het wetsvoorstel Forensische Zorg (Kamerstuk 32 398), dat thans aanhangig is in de Eerste Kamer, de zogeheten regeling «weigerende observandi» opgenomen. Deze regeling maakt het mogelijk eerdere medische gegevens inzake weigeraars te vorderen van behandelaren en artsen. Dit biedt de gedragsdeskundige meer informatiebronnen, naast observatie, om een stoornis vast te stellen. Met de regeling kan worden voorkomen dat geen tbs-maatregel kan worden geadviseerd door gedragsdeskundigen doordat de verdachte in kwestie zijn medewerking weigert, terwijl bestaande gegevens beschikbaar zijn die kunnen bijdragen aan de vaststelling van een stoornis.
Verder is in het wetsvoorstel Procedurele verbeteringen voor de rechtspraktijk (Kamerstuk 34 736), dat juni jl. bij uw Kamer is ingediend, een wetswijziging opgenomen waardoor het mogelijk wordt langer te kunnen (gaan) observeren. Hiermee wordt verlenging van de maximale termijn voor klinische observatie gecodificeerd.
Een langere observatietermijn geeft het PBC de mogelijkheid aanvullende observatietechnieken toe te passen. De verwachting is dat hierdoor een vollediger conclusie kan worden getrokken.
Ook is eerder dit jaar een pilot gestart in het PBC. In deze pilot wordt een intensiever observatieklimaat gecreëerd, waardoor de gedragsdeskundigen een beter beeld krijgen van de verdachte. De rapporteurs kunnen hierdoor meer aanknopingspunten voor de pJ-rapportage opdoen en zo tot een vollediger rapportage komen.
Tot slot onderzoekt het WODC de precieze omvang van het aantal weigeraars tussen 2002 en 2016. Daarbij wordt ook gekeken hoe vaak de rechter toch een tbs-maatregel heeft opgelegd bij een weigerende verdachte. Verder zal het WODC rechters en officieren van justitie interviewen of zij nog verbetermogelijkheden zien omtrent deze problematiek.
Bent u bekend met de berichten «Stichtingen steunen terreur»1 en «Drinkwater uitgedeeld in Syrië, maar waar dan?»2
Ja.
Hoeveel mensen zijn er in Nederland sinds 2012 veroordeeld voor het financieren van islamitische terreur en welke straffen werden er opgelegd?
Het financieren van terrorisme is strafbaar op basis van diverse wettelijke bepalingen: de overtreding van de Sanctiewet 1977, deelname aan een criminele organisatie met een terroristisch oogmerk (art. 140a jo 140 Sr.) of (per 1 september 2013) het financieren van terrorisme (art. 421 Sr.). Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen (het financieren van) terrorisme vanuit een Islamitische overtuiging en terrorisme vanuit andere overtuigingen. Daarnaast kan een onderzoek dat aanvankelijk is gestart op basis van het vermoeden van terrorismefinanciering uiteindelijk (mede) resulteren in een andere verdenking (bijvoorbeeld witwassen of valsheid in geschrift). Cijfers over hoeveel mensen er in Nederland zijn veroordeeld voor het financieren van islamitisch terrorisme zijn daarom niet bekend.
De bestrijding van terrorismefinanciering is een prioriteit van het Openbaar Ministerie. Met enige regelmaat worden verdachten door het Openbaar Ministerie gedagvaard op verdenking van terrorismefinanciering, waarbij ook forse gevangenisstraffen worden geëist. In het recente verleden is een aantal personen door de rechter veroordeeld tot langdurige gevangenisstraffen.3
Bent u bereid om veroordeelden na het voldoen van hun straf het Nederlanderschap af te nemen en hen uit te zetten? Zo nee, waarom niet?
Het intrekken van het Nederlanderschap op basis van artikel 14, tweede lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap is mogelijk na een onherroepelijke veroordeling voor bepaalde terroristische misdrijven, mits betrokkene een dubbele nationaliteit heeft. Ik zal per geval een afweging maken. Hierbij zal ik rekening houden met de gevolgen van het eventuele verlies van Unieburgerschap en zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden van de betrokkene, voor zover deze relevant zijn voor het besluit (artikel 68a van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap).
Bent u bereid strengere regels op te stellen voor banken en geldkantoren aangaande de meldingsplicht voor verdachte transacties, met speciale aandacht voor financiering van moskeeën en (moslim-)terreur? Zo nee, waarom niet?
Op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme(Wwft) zijn bepaalde instellingen, waaronder banken en wisselinstellingen, verplicht ongebruikelijke transacties te onderkennen en te melden aan de FIU-Nederland. Hierbij gaat het kort gezegd om transacties waarbij een meldingsplichtige instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze transacties verband kunnen houden met witwassen of het financieren van terrorisme. De FIU-Nederland analyseert de meldingen van ongebruikelijke transacties, waarna de FIU-Nederland in bepaalde gevallen tot een verdachtverklaring komt. In dat geval wordt de beschikbare informatie met betrekking tot de verdachtverklaarde transactie verstrekt aan opsporings-, inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Met analyses van gemelde ongebruikelijke transacties legt de FIU-Nederland transacties en geldstromen bloot die mogelijk te relateren zijn aan witwassen, financiering van terrorisme en onderliggende gronddelicten. Daarbij kan het, zoals onder meer in de Kamerbrief over ongewenste (buitenlandse) financiering van 5 december 2016 is aangegeven, ook gaan om buitenlandse financieringsstromen.4
Gelet op de bovenomschreven systematiek zie ik geen noodzaak tot het opstellen van strengere regels voor meldingsplichtige instellingen – waaronder banken en wisselinstellingen – met betrekking tot een meldingsplicht van ongebruikelijke transacties, die mogelijk verband houden met de financiering van terrorisme.
Het bericht dat Nederland een centrale rol in een wereldwijd netwerk speelt dat mensen helpt bij het kopen van euthanatica |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Stef Blok (VVD), Edith Schippers (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Nederland een centrale rol speelt in een wereldwijd netwerk dat mensen helpt bij het kopen van euthanatica en die te gebruiken voor «humane zelfdoding»?1 Wat vindt u van dit gegeven?
Ja.
Bent u ermee bekend dat de genoemde belangrijkste persoon in het mondiale netwerk, Nitschkes, vanuit Nederland opereert? Is u zijn werkwijze en die van zijn stichting Exit International bekend? Is er – net als in Australië gebeurd is – onderzoek gedaan naar zijn werkwijze en rond de vraag of hij zich schuldig maakt aan strafbare feiten? Zo ja, bent u bereid de Kamer over de uitkomsten daarvan te informeren? Zo nee, bent u bereid te bevorderen dat alsnog onderzoek wordt ingesteld?
Van een centrale rol van Nederland in een wereldwijd netwerk blijkt, ondanks de kop, in het artikel niet; het gaat voornamelijk over Nederlandse personen die in Nederland actief zijn. De in het bericht genoemde Australiër en zijn eveneens niet-Nederlandse partner zijn blijkens het artikel de enigen die wereldwijd actief zijn.
Mijn ambtsvoorganger heeft in het mondelinge vragenuur van 5 september jongstleden op vragen van het lid Van der Staaij al geantwoord dat het aan het OM is om te bepalen wanneer er sprake is van strafbaar handelen en daarbij zijn vertrouwen uitgesproken in het Openbaar Ministerie. Ik herhaal hier dat het Openbaar Ministerie nooit mededelingen kan doen over lopende zaken maar dat er vertrouwen is in het Openbaar Ministerie dat het doet wat het moet doen: de wet handhaven.
Zoals ook in het artikel gesteld wordt, is het uitgangspunt voor vervolging, zoals gevormd door de jurisprudentie, dat het verstrekken van algemene informatie over zelfdoding of het bieden van morele steun niet strafbaar is. De wet stelt alleen hulp bij zelfdoding strafbaar wanneer deze inderdaad leidt tot de dood. De jurisprudentie heeft ingevuld wat «hulp» is. Daarvoor verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 4 en 9.
Wat vindt u ervan dat Nederland zich de afgelopen jaren ontwikkeld heeft tot de spil van Nitschkes internationale beweging, onder meer doordat zijn handboek wordt gezet en gebonden in een Nederlandse drukkerij? Bent u bereid de aanschaf van dit boek, net als in Australië, te verbieden, mede in het licht dat de middelen ook gebruikt kunnen worden – en al zijn – voor het plegen van zelfmoord van kwetsbare mensen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat uit een voorzichtige schatting in de meest recente evaluatie van de Euthanasiewet blijkt dat ieder jaar 280 mensen zelfdoding plegen met medicatie die ze hebben opgespaard of in het buitenland hebben gekocht? Waarom is het nog nooit tot strafrechtelijke vervolging gekomen van degenen die hierin faciliterend hebben opgetreden, ondanks het feit dat het importeren van euthanatica wettelijk verboden en strafbaar is met een maximale gevangenisstraf van zes jaar, en ondanks het feit dat bij de lijkschouwing vaak blijkt of kan blijken dat er sprake was van zelfeuthanasie met een illegaal geïmporteerd middel? Bent u bereid dit gedoogbeleid krachtig tegen te gaan en vanaf nu de wet op dit punt te gaan handhaven?
Er is geen sprake van een gedoogbeleid. De wet wordt gehandhaafd, hulp bij zelfdoding is strafbaar en het regeringsbeleid is gericht op preventie van zelfdoding. Het Openbaar Ministerie treedt dan ook, op basis van het toetsingskader dat ik in het antwoord op vraag 2 noemde, op indien daarvoor aanleiding bestaat. Ik noem twee voorbeelden:
Het Openbaar Ministerie heeft in 2004 een consulent van Stichting De Einder gedagvaard. De rechtbank Amsterdam sprak betrokkene vrij aangezien niet kon worden uitgesloten dat sprake is geweest van een niet-strafbare wijze van hulp van betrokkene bij de zelfdoding (ECLI:NL:RBAMS:2007:AZ6713).
In een zaak uit 2006 tegen een andere consulent volgde wel veroordeling wegens hulp bij zelfdoding: het Hof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHAMS:2006:AY7270), later bekrachtigd door de Hoge Raad, overwoog in die zaak dat het de verdachte kon worden aangerekend dat hij zich niet had beperkt tot het verstrekken van algemene informatie en het verlenen van morele steun, maar het slachtoffer had geïnstrueerd over de wijze waarop zij een einde aan haar leven zou kunnen maken en haar daartoe actief een deel van de middelen had verschaft, terwijl hij onzorgvuldig had gehandeld door na te laten ook maar enig inzicht te verkrijgen in de ernst en de duurzaamheid van de door het slachtoffer geuite wens zichzelf van het leven te beroven.
Wat vindt u ervan dat uit het onderzoek van de krant NRC blijkt dat mensen die interesse hebben in «humane zelfdoding» in ons land gebruik maken van een gedetailleerd netwerk van ongeveer zestig «levenseindebegeleiders»? Is u dat bekend? Zo ja, wat is u bekend over de werkwijze van deze zogenaamde «levenseindebegeleiders»? Maken zij zich bijvoorbeeld schuldig aan strafbare hulp bij zelfdoding? Wat vindt u ervan dat, zoals uit het artikel blijkt, mensen worden aangemoedigd om euthanasiemiddelen illegaal aan te schaffen vanuit het buitenland? Indien u de werkwijze niet of onvoldoende bekend is, bent u dan bereid hier onderzoek naar te (laten) instellen?
Met betrekking tot vervolging van levenseindebegeleiders verwijs ik naar het antwoord op vraag 4. Uit dat antwoord blijkt de complexiteit van de materie: steun en algemene informatie geven mag, maar niet het geven van een instructie aan een persoon wanneer die instructie is gericht op een concrete handeling of vaardigheid gekoppeld aan de uitvoering daarvan. Levenseindebegeleiders die zich houden aan de in de hierboven genoemde jurisprudentie gevormde kaders kunnen derhalve niet succesvol worden vervolgd.
Wat vindt u ervan dat de Nederlandse douane bij het verzenden van de euthanatica blijkbaar structureel om de tuin worden geleid doordat afzenders uit deze schaduwwereld net doen of er een ander product in de envelop zit? Welke mogelijkheden ziet u om hier effectiever op te controleren en dit omzeilen van de wet tegen te gaan?
Het opgeven van een onjuiste goederenomschrijving of goederencode is een bekende modus operandi voor de Douane. De Douane voert risicogericht fysieke controles uit op van buiten de EU binnenkomende post en koerierszendingen. Bij deze controles kunnen x-ray apparatuur en speurhonden worden ingezet.
Is het u bekend dat er in Nederland langere tijd een laboratorium was dat jarenlang illegaal geïmporteerde dodelijke middelen getest heeft op zuiverheid? Waarom hebben de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en Openbaar Ministerie (OM) niet ingegrepen?
Zowel Het Openbaar Ministerie als de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd i.o. geeft aan niet bekend te zijn geweest met de in het artikel genoemde zuiverheidstesten. Het testen van middelen buiten de Geneesmiddelenwet valt niet onder het toezicht van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd i.o.
Is het u bekend dat er op dit moment een Spaans laboratorium zou zijn dat dezelfde tests uitvoert? Welke mogelijkheden ziet u om het illegale exporteren van de middelen naar dit laboratorium strafrechtelijk aan te pakken? Zijn er (Europees)rechtelijke mogelijkheden om dit bedrijf aan te pakken?
Nee, dat is mij niet bekend en ik weet ook niet welk laboratorium het betreft. Ik wijs erop dat Spanje zowel EU-lidstaat als een Schengenland is en er met dat land derhalve sprake is van vrij verkeer van personen- en goederenvervoer. Zie verder het antwoord op vraag 7.
Bent u bereid het al dan niet bewuste gedoogbeleid rond deze zelfmoordschaduwwereld te beëindigen en vanaf nu de wetten te gaan handhaven?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Vader gedode Sandra uit Enschede vindt het onverteerbaar: dader mag op verlof’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Stef Blok (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vader gedode Sandra uit Enschede vindt het onverteerbaar: dader mag op verlof»?1
Ja.
Waarom is deze volwassen gruwelijke moordenaar volgens het jeugdstrafrecht berecht? Beseft u dat dit niet uit te leggen is aan de maatschappij? Zo nee, waarom niet?
Ik kan niet ingaan op de omstandigheden in deze individuele zaak. Het uitgangspunt is dat jongeren van 18 tot 23 jaar berecht worden volgens het volwassenstrafrecht. De rechter kan op grond van de ernst van het delict en het ontwikkelingsniveau van de verdachte van dit uitgangspunt afwijken door het adolescentenstrafrecht toe te passen. Het adolescentenstrafrecht geeft rechters de mogelijkheid meer maatwerk toe te passen bij jongeren tussen 16 en 23 jaar, zodat de kans op recidive zoveel mogelijk wordt beperkt.
Beseft u dat door verlofregelingen voor de meest gevaarlijke en gestoorde personen, er in de samenleving weer onschuldige slachtoffers kunnen vallen? Zo nee, wat heeft u geleerd van de zaak Michael P.?
Het jeugdstrafrecht kent een maximumstraf van twee jaar jeugddetentie voor 16 en 17 jarigen en omvat tevens de maatregel Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (PIJ-maatregel). De jongere krijgt intensieve behandeling en begeleiding om herhaling van het misdrijf te voorkomen. Verlof is een essentieel onderdeel van de detentie en behandeling. Meerdere partijen zijn hierbij betrokken, waaronder de directeur van de inrichting, (gedrags)deskundigen en behandelaren en het Openbaar Ministerie.
Het verlofsysteem in het jeugdstrafrecht is een professioneel ingericht systeem met wetenschappelijk onderbouwde risicotaxatie-instrumenten. Door het planmatig verlofbeleid kan op een verantwoorde wijze toegewerkt worden naar terugkeer in de samenleving. Dit betreft een zorgvuldig proces waarbij het ook mogelijk is dat verlof niet wordt toegekend, het is niet een vanzelfsprekendheid. Tijdens het verlof kan de jeugdige vanuit een gecontroleerde omgeving oefenen met het verblijf buiten de inrichting. Garanties dat iemand niet recidiveert zijn evenwel niet te geven.
Wanneer gaat deze dader op onbegeleid verlof? Kunt u garanderen dat deze dader tijdens zijn verlof, of verblijf in een tbs-kliniek, niet weer toeslaat? Zo nee, waarom laat u hem dan los?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat een levenslange gevangenisstraf de enige manier is om de maatschappij tegen dit soort gevaarlijke gekken te beschermen? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de rechter om per casus te oordelen welke straf(maat) het meest passend is. Zeker als het gaat om jongere verdachten is – naast vergelding – resocialisatie een belangrijk strafdoel.
Een fatwa tegen Somalische christenen in Europa |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Bert Koenders (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennis genomen van het videobericht «Fatwa for Somali Christians in Europe»?
Ja.
Kunt u bevestigen dat deze fatwa een rechtstreekse bedreiging vormt aan het adres van Somalische christenen in Nederland en in Europa? Zo ja, in hoeverre vormt een deze fatwa voor hen een reëel gevaar?
Nee, dat kan niet worden bevestigd. Er bestaat geen duidelijk inzicht in de positie van de «Council of Somali Scholars» binnen Somalië en in de mate waarin Somaliërs in Europa deze organisatie kennen en geneigd zijn gehoor te geven aan hun oproepen. De oproep werd in elk geval niet breed gedeeld; zij was wereldwijd slechts 135 keer bekeken op het moment dat uw vragen werden gesteld.
Heeft u op eerdere momenten signalen ontvangen dat Somalische christenen in Nederland bedreigd worden of zich bedreigd voelen vanuit hun moederland of vanuit de Somalische gemeenschap alhier?
Nee, vanuit de Somalische gemeenschap in Nederland zijn geen signalen ontvangen die erop wijzen dat de fatwa heeft geleid tot onrust onder Somalische christenen.
Deelt u de mening dat het in Nederland en in Europa niet mag worden geaccepteerd dat christenen van Somalische afkomst worden bedreigd vanwege hun (bekering tot het) christelijk geloof?
Deze mening deel ik volledig. De vrijheid van godsdienst in Nederland en andere Europese landen geldt voor eenieder die zich daar bevindt.
Hebben Nederlandse veiligheidsdiensten als de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) voldoende aandacht voor en zicht op bedreiging van mensen met een moslimachtergrond die in vrijheid hun christelijke geloof willen belijden en uitdragen?
Indien dergelijke bedreigingen worden gemeld, of als de overheid op andere wijze signalen ontvangt dat er sprake is van een dreiging, zal dit door de relevante overheidsinstanties worden onderzocht. Zo nodig zullen maatregelen worden genomen.
Welke beschermingsmaatregelen zijn nodig en zijn of worden genomen om de vrijheid en bescherming van Somalische christenen in Nederland te waarborgen?
Zie antwoord op vraag 5.
Het bericht ‘Grote strafzaken verhuizen van rechtbank Almelo naar Zwolle’ |
|
Chris van Dam (CDA), Gert-Jan Segers (CU), Foort van Oosten (VVD), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Stef Blok (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Grote strafzaken verhuizen van rechtbank Almelo naar Zwolle»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de overgang van strafzaken van het Functioneel Parket van de rechtbank-locatie Almelo naar de locatie Zwolle voortvloeit uit de per 1 januari 2013 ingevoerde Wet Herziening Gerechtelijke Kaart? Onderschrijft u de visie van de president van de rechtbank Overijssel dat de meerderheid aan kleinere Functioneel Parket-zaken in Almelo blijft en dat er ruimschoots voldoende werkaanbod aanwezig blijft om beide locaties, dus ook de locatie Almelo, open te houden?
Ja. De verschuiving van meervoudige strafzaken van het Functioneel Parket per 1 januari 2018 naar Zwolle, zijnde de vestigingsplaats van het Functioneel Parket in Overijssel, vloeit direct voort uit afspraken die in 2012 het kader van de Wet Herziening Gerechtelijke Kaart (HGK) zijn gemaakt. De Rechtbank Overijssel vormt één van de vier zogenoemde concentratierechtbanken, naast Rotterdam, Amsterdam en Oost-Brabant. In elk van de arrondissementen van die vier concentratierechtbanken zijn het Landelijk Parket (LP) en het Functioneel Parket (FP) gevestigd. Ingevolge de Wet HGK en daarmee verband houdende regelgeving worden bij die concentratierechtbanken de van die beide parketten afkomstige zaken aangebracht. In het Reglement concentratie LP- en FP-zaken, zoals in februari 2012 is vastgesteld tussen de Raad voor de rechtspraak en het College van Procureurs-Generaal, zijn op basis van de criteria uit de HGK (toegankelijkheid, kwaliteit en gezonde bedrijfsvoering) afspraken gemaakt over de concentratie en behandeling van LP en FP zaken bij de concentratierechtbanken. Dit is in 2012 nader ingevuld in afspraken tussen het toenmalige fusiebestuur en het Openbaar Ministerie. Deze afspraken zijn, gehoord het Openbaar Ministerie, de dekens en vertegenwoordigers van het lokale openbaar bestuur en lokale uitvoeringsorganisaties van Zwolle (-Lelystad) en Almelo, neergelegd in het zaaksverdelingsreglement van de rechtbank Overijssel van 2 april 2013 (Stcrt. 2013, 11297).
De afspraak houdt voor FP-zaken in dat die gedurende de eerste vijf jaren nog in Almelo worden aangebracht, maar dat vanaf uiterlijk 1 januari 2018 de meervoudige FP-strafzaken alleen nog in Zwolle worden behandeld. Het FP is evenals het LP gevestigd in het gerechtsgebouw te Zwolle. De verschuiving van het meervoudige FP-pakket per januari 2018 geschiedt met behoud van enkelvoudige FP-zaken en van regio gebonden zaken van het Arrondissementsparket op beide hoofdlocaties Zwolle en Almelo. Ook de behandeling van CVOM-zaken is verdeeld over beide rechtbanklocaties. Naar inschatting van het FP vormt het aandeel van regionaal gebonden (Twente) FP-zaken minder dan 10% van het totale aandeel van de zaken die door het FP Zwolle bij de rechtbank Overijssel worden aangebracht. Doordat de rechtbank Overijssel ingevolge artikel 2 van het Wetboek van Strafvordering geldt als één van de vier zogenoemde concentratierechtbanken, worden er juist meer FP- (en LP-)zaken, grotendeels afkomstig buiten het arrondissement Overijssel, aangebracht bij deze rechtbank dan vóór de HGK het geval was. Het betreft met andere woorden over het algemeen geen zaken uit de regio Twente die dicht bij de burger behandeld moeten worden. In de dagelijkse rechtspraktijk blijkt dat aan de meervoudige complexe strafzaken die het FP Zwolle tot nu toe in Almelo heeft aangebracht vooral gespecialiseerde advocaten uit de randstad zijn verbonden. De verschuiving heeft dan ook geen noemenswaardige gevolgen voor de lokale werkgelegenheid.
Ook na deze relatief kleine verschuiving is er ruim voldoende werkaanbod in beide hoofdlocaties. Almelo blijft een hoofdlocatie van de rechtbank Overijssel.
Kunt u aangeven hoeveel uren meervoudige strafkamer er in 2018 voorzien worden op de locatie Zwolle en op de locatie Almelo? Kunt u aangeven wat de omvang is van het aantal uren strafzaken Functioneel Parket dat in 2018 niet langer in Almelo doch in Zwolle (naar verwachting) zal worden afgedaan?
In 2018 worden er 257 meervoudige kamer zittingen (1540 zittingsuren) in Zwolle en 152 meervoudige kamer zittingen (915 zittingsuren) in Almelo voorzien. Ten opzichte van 2017 worden er 50 meervoudige FP-zittingen (300 zittingsuren) minder afgedaan in Almelo, zijnde één meervoudige fraudezitting per week. Naar verwachting stijgt het aantal enkelvoudige zittingen in Almelo in 2018 met 4% (62 zittingsuren) tegen een afname in Zwolle met 3% (42 zittingsuren).
Het bericht “Het Nederlands Forensisch Instituut vervoert lijken voor sectie naar België” |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Stef Blok (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Het Nederlands Forensisch Instituut vervoert lijken voor sectie naar België»?1
Ja
Klopt dit bericht? Zo ja, waarom wordt er geen gebruik gemaakt van de diensten van twee uitstekende forensisch pathologen die hun hulp hebben aangeboden? Zo nee, waarom niet?
Eén van de overwogen oplossingen voor het tijdelijke en acute capaciteitsprobleem bij het NFI was inderdaad om twee Nederlandse pathologen in te schakelen. Met één van hen zijn ook gesprekken gevoerd. Na een gedegen afweging is gekozen voor samenwerking met het Universitair Ziekenhuis in Antwerpen. Het Universitair Ziekenhuis Antwerpen heeft de benodigde expertise, ervaring en capaciteit om deze werkzaamheden voor het NFI uit te voeren. De afspraken zijn in lijn met het beleid ten aanzien van tijdelijk uitbesteden als geschetst door de Commissie Winsemius.
Klopt het dat het Openbaar Ministerie de zaken onjuist voorstelt door te zeggen dat de gesprekken met de heer Van de Goot «niet vruchtbaar waren», maar dat het Openbaar Ministerie onmogelijke voorwaarden stelt zoals het plegen van contractbreuk? Zo ja, bent u bereid om met het Openbaar Ministerie in gesprek te gaan om deze kwestie op te lossen? Zo nee, waarom niet?
Nee, het Openbaar Ministerie is niet in gesprek geweest met de heer Van de Goot. Ik zie dan ook geen aanleiding om hierover met het Openbaar Ministerie in gesprek te gaan. Het aannamebeleid van forensisch pathologen is een verantwoordelijkheid voor het NFI. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het verrichten van secties in Nederland dient te gebeuren, aangezien hier te lande voldoende deskundigen ter zake zijn en dat het «slechts» een geldkwestie is? Zo ja, bent u bereid om voldoende geld aan het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) ter beschikking te stellen om aan dit probleem zo spoedig mogelijk een einde te maken? Zo nee, waarom niet?
Het aantal secties nam het afgelopen jaar voor het eerst in ruim 10 jaar toe. Het team forensische pathologie bestond begin dit jaar uit vier pathologen en twee pathologen in opleiding. Daarmee was er voldoende capaciteit om de vraag naar gerechtelijke secties te kunnen voldoen. Compleet onverwacht kwam één van de pathologen eerder dit jaar helaas plots te overlijden. Op een team van vier pathologen heeft de uitval van een van hen een enorme impact gehad, in combinatie met het stijgende aantal secties.
Vanaf medio 2018 zijn de pathologen in opleiding volledig inzetbaar, zij volgen nu nog een interne opleiding. De constructieve samenwerking met de Belgische deskundigen is een goede oplossing voor het oplossen van het tijdelijke capaciteitsprobleem.
Verloedering van huurhuizen in Groningen |
|
Sandra Beckerman (SP), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Henk Kamp (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verloedering huurhuizen dreigt»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat woningcorporaties het onderhoud stopzetten? Hebben huurders die last hebben van onveilige huizen geen recht op goed onderhoud?
Huurders moeten erop kunnen vertrouwen dat hun huis veilig is en goed onderhouden wordt. Het plegen van onderhoud en het treffen van noodzakelijke voorzieningen behoort tot de kerntaak van woningcorporaties. In de Woningwet is echter geen niveau van vereiste kwaliteit benoemd, anders dan de vereisten uit het Bouwbesluit voor gebouwen met een woonfunctie.
Er zijn verschillende wegen voor huurders om de corporatie te bewegen het onderhoud op peil te houden. Eerst en vooral door het onderhoud aan te kaarten in het reguliere overleg tussen corporatie en huurders(organisaties) met het oog op een goede onderlinge relatie tussen huurder en verhuurder. Indien huurders de kwaliteit van hun woning door achterstallig onderhoud onvoldoende achten, kunnen zij vervolgens terecht bij de Huurcommissie. De Huurcommissie kan bijvoorbeeld beslissen dat de huurprijs omlaag moet omdat het onderhoud achterblijft. Ook kunnen huurders zich tot de gemeente wenden als achterstallig onderhoud ertoe leidt dat de bouwtechnische kwaliteit onvoldoende lijkt. De gemeente heeft de bevoegdheid huiseigenaren die hun bezit verwaarlozen aan te schrijven en hen ertoe te bewegen onderhoud te plegen aan de woning.
Tot slot heeft de huurder de mogelijkheid om een procedure bij de kantonrechter te starten. De kantonrechter kan de verhuurder direct verplichten tot het verrichten van onderhoudswerkzaamheden.
Daarnaast bestaat de mogelijkheid om het onderhoud en het treffen van voorzieningen op te nemen in de jaarlijkse prestatieafspraken tussen gemeente, corporatie en huurdersorganisaties. Indien in de woonvisie van de gemeente is opgenomen dat corporaties hun woningen moeten onderhouden, dan moeten de corporaties een bod doen en in prestatieafspraken met de huurdersorganisaties en de gemeente aangeven hoe zij daar naar redelijkheid aan zullen bijdragen.
Wat vindt u ervan dat er in daken van huizen piepschuim wordt aangebracht in plaats van een degelijke reparatie van daken?
Huurders moeten er ten allen tijde vanuit kunnen gaan dat hun woning op een degelijke manier onderhouden wordt. De voorschriften hiervoor, onder meer op het gebied van veiligheid, gezondheid en milieu, zijn vastgelegd in het Bouwbesluit 2012. Het gebruik van piepschuim is in de bouw niet ongewoon en kan aan het Bouwbesluit voldoen. Het gemeentelijk Bouw- en Woningtoezicht ziet erop toe dat dit het geval is. Als huurders twijfelen aan de kwaliteit van reparaties raad ik aan dit bij het gemeentelijk Bouw- en Woningtoezicht aan te kaarten. De gemeente kan handhavend optreden wanneer de bouwkwaliteit van de daken daar aanleiding toe geeft.
Hoe lang moeten huurders genoegen nemen met achterstallig onderhoud en slecht geverfde huizen, nu de versterkingsoperatie nog vele jaren zal duren?
Door de ontstane achterstand schuiven inspecties en engineering uit 2017 door naar 2018. Het beperken van de opgelopen vertraging in de op zichzelf al omvangrijke versterkingsopgave beschouw ik een prioriteit. Ondertussen blijft het wel zaak dat woningcorporaties hun onderhoud uitvoeren. Zie voor de stappen die huurders kunnen nemen als woningcorporaties dat niet doen ook mijn antwoord op vraag 2.
Wat is uw reactie op de opmerkingen van de directeur van woningcorporatie Lefier die zegt dat het om gek van te worden is dat er nog steeds onduidelijkheid is en de overheid haar verantwoordelijkheid niet neemt?
De schadeafhandeling en versterkingsoperatie gaan nog niet snel genoeg. Zoals hierboven ook aangegeven, beschouw ik de huidige problematiek in Groningen dan ook als een prioriteit. Tegelijkertijd vraagt een operatie van dergelijke omvang en complexiteit om zorgvuldigheid en draagvlak bij alle betrokkenen. Onder coördinatie van de NCG wordt zoveel mogelijk gezocht naar samenhang van een gebiedsgerichte aanpak met de plannen van woningcorporaties. Waar er onduidelijkheden zijn ten aanzien van de planning van de versterkingsopgave voor woningcorporaties, raad ik aan hierover met de NCG in gesprek te gaan.
Beseft u dat de aankondiging van de noodzaak van het versterken van huizen, de ingrijpende ingrepen die ermee gepaard gaan, de onduidelijke timing van maatregelen, het gevoel tot die tijd in een onveilig huis te moeten leven en dan ook nog eens het laten verslonzen van onderhoud kan leiden tot psychische druk? Waarom wordt huurders die part noch deel aan het probleem hebben dit aangedaan?
De veiligheid van de bewoners in Groningen staat voorop. Om aan de bewoners in Groningen dezelfde veiligheid te kunnen garanderen als in ieder ander deel van Nederland, is het versterken van woningen noodzakelijk. Ik ben mij er goed van bewust dat de impact van de versterkingsoperatie op het dagelijks leven van bewoners groot is. De NCG voert regie op deze opgave. Daarbij staan zorgvuldigheid en samenspraak met bewoners centraal.
Deelt u de mening dat huurders momenteel in Groningen aan hun lot worden overgelaten? Wat gaat u doen om hieraan een einde te maken?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, moeten huurders er ten allen tijde vanuit kunnen gaan dat hun woning op een degelijke manier onderhouden wordt, zowel in Groningen als elders in Nederland. In de regelgeving bestaan er dan ook waarborgen voor huurders ten aanzien van woningcorporaties, die voorkomen dat huurders aan hun lot zijn overgelaten. Met het van kracht worden van de herziene Woningwet in 2015 hebben huurders, net als gemeenten, tevens een grotere bevoegdheid gekregen ten aanzien van het beleid en de inzet van woningcorporaties, o.a. bij het maken van jaarlijkse prestatieafspraken. Dat kan ook gaan over achterstallig onderhoud. Met betrekking tot de versterking en verduurzaming van woningen in Groningen zijn stappen aangekondigd in het Regeerakkoord. Hierover treed ik op de kortst mogelijke termijn in overleg met de regio.
Wel of geen deal met Vertex Pharmaceuticals inzake het geneesmiddel Orkambi |
|
Fleur Agema (PVV), Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat met het geneesmiddel Orkambi voor het eerst bij een erfelijke ziekte als Cystic Fibrosis (CF) de omslag gemaakt kan worden van symptoombestrijding naar oorzakelijke therapie?
Het klopt dat de werking van Orkambi gericht is op het opheffen van een verstoorde functionaliteit van de cel. Er is dus inderdaad sprake dat de behandeling zich richt op de oorzaak van de ziekte. Dit is niet de eerste keer, ook voor andere erfelijke ziekten bestaan geneesmiddelen die op de oorzaak zijn gericht. Voorbeelden daarvan zijn middelen voor hemofilie, ziekte van Gaucher, de ziekte van Hunter en hypofosfatasia.
Hoe kan het dat u in uw eerste termijn tijdens het vragenuur stelde dat de prijs van Orkambi niet in verhouding staat tot de ontwikkelkosten en dat u daarna na een vraag van een collega-Kamerlid antwoordde dat u de ontwikkelkosten van Orkambi niet weet?1 2 3
Zoals ik in mijn eerste termijn van het debat al aangaf weten wij inderdaad niet of de prijs zich verhoudt tot de ontwikkelkosten. Ik heb aangegeven dat als Vertex kan aantonen dat de prijs zo hoog is vanwege de ontwikkelkosten dat natuurlijk verdisconteerd wordt in wat wij bereid zijn te betalen. Vertex heeft echter geen inzage gegeven in hun ontwikkelingskosten. Daarnaast heb ik aangegeven dat de exorbitante hoge prijs zich niet verhoudt met wat de fabrikant er al mee verdient. Omdat Orkambi levenslang moet worden gebruikt is dat uit te rekenen. Verder in het debat heb ik gesteld dat volgens het Zorginstituut, en andere collega instituten de prijs niet in verhouding staat tot de effecten van het medicijn.
Hoe kan het dat u doet alsof de werking van Orkambi een «betrekkelijk bescheiden effect» betreft, waar het een oordeel naar aanleiding van een subjectieve (welke criteria en wie stelt die?) kosten-baten analyse van het Zorginstituut betreft? Deelt u de mening dat dit misinformatie betreft omtrent de spectaculaire «lifechanger» die Orkambi voor CF-patiënten is?
Ik verwijs hiervoor naar het oordeel van het Zorginstituut Nederland over de therapeutische waarde van Orkambi en het advies dat zij aan mij heeft uitgebracht. Het Zorginstituut heeft dit advies gepubliceerd op haar website.
Het Zorginstituut heeft Orkambi beoordeeld op beschikbare medisch-wetenschappelijke gegevens over de effecten van Orkambi. Die gegevens betreffen o.a. het effect op de longfunctie, de kwaliteit van leven, opvlammingen van de ziekte en het voorkomen van ziekenhuisbezoek. Er zijn over Orkambi door de fabrikant geen gegevens geleverd over andere effecten.
Het Zorginstituut spreekt in haar adviezen over betrekkelijk bescheiden effecten van Orkambi. Er is sprake van enkele procenten verbetering van de longfunctie. De verbetering van de kwaliteit van leven komt bij de meeste patiënten niet boven de grens van klinische relevantie uit. Er is inderdaad sprake van een vermindering van het ziekenhuisbezoek.
Wat betreft de gunstige effecten op de longfunctie en op de kwaliteit van leven stelt het Zorginstituut op basis van studiegegevens van Orkambi dat deze na twee jaar weer wegzakken; er is volgens het Zorginstituut sprake van een tijdelijk effect.
Hoewel er geen gegevens beschikbaar zijn over het effect van Orkambi op de overleving, heeft het Zorginstituut bij de berekening van de kosteneffectiviteit (de kosten-batenanalyse waarnaar u refereert) wel rekening gehouden met de mogelijkheid dat er gunstige effecten op de overleving kunnen zijn. Dit is gebaseerd op extrapolaties waarbij wordt aangenomen dat het vertragen van de verslechtering van de longfunctie leidt tot een langere overleving. Het zorginstituut heeft dus met beduidend meer eindpunten rekening gehouden dan alleen de longfunctie.
Het klopt toch dat u tijdens het vragenuur antwoordde: «Er komt een reeks aan medicijnen aan waarbij we voor hetzelfde dilemma staan»? Is dit de ware reden waarom u, terwijl Orkambi in december al twee jaar toegelaten is, nu uw poot stijf houdt?
In mijn brief aan de Tweede Kamer heb ik mijn beweegredenen bij dit besluit uiteengezet waaruit blijkt welk dilemma er voor ligt. Deze brief staat niet op zich zelf maar moet worden gelezen in het kader van mijn geneesmiddelenvisie (899467145972 – GMT). Het is niet verantwoord om de exorbitant hoge prijs voor Orkambi zomaar te honoreren. Als ik dat wel zou doen dan zou dit voor mij persoonlijk een gemakkelijker weg zijn. Tegelijkertijd zou dat ook een, in mijn ogen onhoudbare weg zijn omdat we kunnen verwachten dat steeds meer nieuwe innovatieve geneesmiddelen op de markt worden gebracht tegen exorbitante prijzen waarmee deze goede zorg onbereikbaar wordt voor patiënten of dat de financiering van andere zorg in het geding komt. Mijn besluit over Orkambi stond op zich zelf. Ik heb inmiddels met 23 fabrikanten eenzelfde traject doorlopen met succesvolle afloop. Het gaat hier niet om het stellen van een voorbeeld: de prijs en de macrokosten van Orkambi zijn buitengewoon hoog en staan volgens het Zorginstituut niet in verhouding met de effecten.
Vandaag heb ik alsnog een aanvaardbare prijs kunnen overeenkomen met de leverancier van Orkambi. Daarom heb ik vandaag besloten om Orkambi alsnog en per 1 november a.s. tot het basispakket toe te laten. Ik heb daarover uw Kamer zojuist geïnformeerd.
Had u voor deze zeer ver strekkende politieke lijn niet gewoon de steun van een Kamermeerderheid moeten vragen? Welke Kamermeerderheid gaf u het recht een spectaculair levensreddend medicijn twee jaar lang te onthouden aan ernstig zieke kinderen en jongeren?
Als Minister neem ik besluiten over welke extramurale geneesmiddelen ik opneem in het Geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS) van het basispakket. De procedure om opgenomen te worden in het GVS is vastgelegd in het Besluit zorgverzekering en de Regeling zorgverzekering van de Zorgverzekeringswet. Een onderdeel van de procedure is dat het Zorginstituut mij adviseert over het betreffende geneesmiddel, zo ook bij Orkambi. Het Zorginstituut adviseert hierbij aan de hand van de pakketcriteria. Ik neem bij mijn besluit het advies van het Zorginstituut mee en tevens ook de uitkomsten van de onderhandelingen. Overigens zou ook een besluit om Orkambi wel in het pakket op te nemen ver strekkende gevolgen hebben, zie daarvoor mijn antwoord op vraag 4. Overigens heeft de termijn ook te maken met het uiterst moeizame onderhandelingstraject.
Voor de volledigheid wijs ik erop dat de eerste vergoedingsaanvraag van de fabrikant in februari 2016 is ingediend. Nadat het Zorginstituut vaststelde dat de onderbouwing van de kosteneffectiviteitsberekening door de fabrikant niet op orde was heeft de fabrikant in oktober 2016 een nieuwe aanvraag gedaan. Nadat het Zorginstituut op 15 december 2016 advies aan mij uitbracht zijn de onderhandelingen (samen met België) in februari 2017 gestart. Afgelopen mei volgde een negatief vergoedingbesluit in Nederland en België waarna ik in juli een nieuwe onderhandeling heb gestart. Ook heeft het Zorginstituut eind deze zomer op mijn verzoek nog eens de meest recente beschikbare onderzoeksgegevens over Orkambi bekeken en mij daarover geïnformeerd zoals ik u ook met mijn brief over het vergoedingsbesluit heb laten weten.
Heeft u ook tientallen brieven van ouders van CF-patiënten gekregen? Wat doet het met u, dat ze door uw koppigheid ernstig ziek blijven en al twee jaar langer dan nodig geen betere kwaliteit van leven hebben?
Ja ik ontvang deze brieven ook en ik hoef u niet uit te leggen dat ik zeer begaan ben met deze ouders en mij hun situatie zeer aantrek. Ik ben dan ook zeer verheugd dat ik het middel alsnog tot het basispakket heb kunnen toelaten
Kreeg u de brief van een vader die een dochter van dertien verloor toen ze stikte in haar slaap in een tijd dat er nog geen medicijn was? Hoe denkt u dat al die ouders die nu elke nacht weer vrezen dat hun kind stikt, terwijl er nu wel een medicijn is, oordelen over uw weigering om dit te vergoeden?
Zie antwoord vraag 6.
Al deze CF-patiënten zijn allemaal verplicht meeverzekerd voor de zorgverzekering en een arts schrijft dit middel voor, wie bent u of het Zorginstituut om dit te blokkeren?
Zie mijn antwoord op vraag 5. Per 1 november wordt Orkambi dus alsnog tot het pakket toegelaten.
Hoe verantwoordt u aan CF-patiënten dat lotgenoten in Duitsland, Denemarken, Ierland, Amerika, etc. Orkambi wel krijgen?
Het is onjuist dat alle collega EU ministers eerst vergoeden en dan onderhandelen. Orkambi is momenteel in zeven EU landen in het pakket, derhalve in 21 van de EU lidstaten niet. Bovendien ga ik niet over de beslissingen die sommigen mijn collega ministers in andere landen nemen. Het inrichten van een zorgstelsel is een nationale aangelegenheid waarbij ieder land zijn eigen keuzes maakt ten aanzien van de betaalbaarheid en houdbaarheid van het zorgstelsel. Ik heb ervaren dat mijn collega’s in diverse andere landen net zo goed worstelen met deze kwestie en dezelfde bezwaren en kritiek hebben wat betreft de hoge en niet onderbouwde prijs van Orkambi. Zo hebben in Ierland onderhandelingen tot twee keer toe niet tot een acceptabele uitkomst geleid en pas daarna wel.
Waarom vergoedde u niet eerst, net zoals uw Europese collega-ministers, het middel Orkambi en bent u daarna een robbertje gaan vechten met de fabrikant?
Zie antwoord vraag 9.
Waarom is uw reflex op dure geneesmiddelen (waarvan er kennelijk nog zoveel aankomen?) zo verschrikkelijk? Waarom bent u niet heel erg blij voor al die ernstig zieke mensen in ons land die weer hoop kunnen krijgen?
Zoals ik in mijn geneesmiddelenvisie ook heb gesteld is het geweldig nieuws dat er nieuwe geneesmiddelen beschikbaar komen voor kwetsbare en ernstig zieke mensen. Ik ben dan ook heel blij voor deze mensen. Daarom doe ik een uiterste inspanning om deze nieuwe geneesmiddelen zo veel mogelijk toe te laten tot het basispakket en bijna in alle gevallen tegen hogere kosten dan bestaande behandelingen, al dan niet na een prijsonderhandeling. Het is mijn verantwoordelijkheid om goede zorg betaalbaar en toegankelijk te houden voor mensen in Nederland. Daar handel ik naar en in de meeste gevallen met succes.
Is het bod voor Orkambi met een bandbreedte tussen de 34 en 46 miljoen euro afhankelijk van het aantal patiënten afkomstig van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport of van de fabrikant?
Zoals ik in het vragenuur heb aangegeven betreft dit het laatste bod van het ministerie. Het gaat om een prijs/volume bod waarbij als 444 mensen Orkambi zouden gebruiken 34 miljoen euro en als alle patiënten Orkambi zouden gebruiken 46 miljoen euro zou zijn gemoeid.
Hoelang lag dit bod al op de onderhandelingstafel? Kunt u dit aantonen?
Dit schriftelijk bod is uitgebracht op 1 september jl.
Is dit bod, wat een prijsreductie betekent van 63%, voor beide partijen acceptabel? Zo ja, waarom is er dan toch geen overeenstemming over de vergoeding? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het debat heb vermeld heeft de prijsreductie van 63% betrekking op het scenario dat er 750 patiënten behandeld zouden worden; in dat geval was ik bereid 46 miljoen euro per jaar te betalen. Het bedrag van 34 miljoen (een gemiddelde korting van 54%) euro heeft betrekking op het scenario dat 444 patiënten in behandeld zouden worden. Er was geen sluitende overeenstemming over deze bandbreedte en ook niet over onderliggende prijs/volume kortingen.
Klopt het dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, nadat er overeenkomst was over het bod, met aanvullende voorwaarden is gekomen waaraan de fabrikant niet kan of wil voldoen? Zo ja, wat zijn die voorwaarden? Zo nee, waar zijn de onderhandelingen dan op afgehaakt?
Dit is niet juist. Zie ook mijn antwoorden op vraag 12 en 13.
Hoe zag het «pay-for-performance» voorstel van de fabrikant er uit, welke rol speelde het Hubrecht Instituut hierbij en waarom heeft het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport dit afgewezen? Is dit niet juist een voorbeeld van de samenwerking tussen patiënten, deskundigen en fabrikanten waar we met z’n allen naar streven?
Ik heb geen pay for performance voorstel ontvangen van de fabrikant. Ik sta open voor een dergelijke aanpak bij financiële arrangementen. Daarbij is het wel noodzakelijk dat tijdens de behandeling eenduidig vast gesteld kan worden dat een behandeling bij een patiënt aanslaat of niet. Dit is in de praktijk vaak lastig, ook bij CF. Ook is het zo dat een pay for performance afspraak niet per se een garantie geeft op redelijke of aanvaardbare macrokosten dan wel op een kosteneffectieve prijs. Overigens is zoals ik in het debat heb vermeld in mijn laatste voorstel een clausule opgenomen dat erin voorziet dat Vertex een wat hogere prijs dan mijn voorgestelde prijs gehonoreerd krijgt in het geval en vanaf het moment dat er een voorspellende diagnostische test (van Hubrecht) beschikbaar zou komen en alleen die patiënten behandeld zouden worden waarvan op basis van de test verwacht wordt dat die baat zouden hebben bij de behandeling. Het betreft een bonus van 10%.
Herinnert u zich dat u in het mondelinge vragenuur van dinsdag 10 oktober 2017 benadrukte dat Orkambi niet geschikt is voor kleine kinderen maar alleen voor kinderen vanaf 12 jaar? Het is toch zo dar er een Europese registratie voor kinderen van 6–11 jaar ligt, in navolging van de Verenigde Staten waar Orkambi al voor deze kinderen beschikbaar is. Wanneer verwacht u dat deze Europese registratie goedgekeurd wordt en verandert dit iets aan uw beoordeling?
Op dit moment is er sprake van een lopende Europese registratieaanvraag voor de behandeling van kinderen van 6 – 11 jaar. Eventuele goedkeuring van deze indicatie wordt verwacht in de eerste helft van 2018. Zodra deze registratie een
feit is zal bij een nieuwe vergoedingsaanvraag door de fabrikant het Zorginstituut mij adviseren over de vergoeding ervan via het basispakket.
Deelt u de mening dat voor de beoordeling van de kosteneffectiviteit van een geneesmiddel structureel patiënten en behandelaars moeten worden betrokken? Zo ja, waarom is dat niet gebeurd bij Orkambi? Zo nee, waarom niet?
Het Zorginstituut berekent de kosteneffectiviteit als de balans tussen alle kosten van het middel en alle opbrengsten van het middel, afgezet tegen de effecten op de gezondheid van de patiënten. Die opbrengsten omvatten bijvoorbeeld ook de financiële baten van (gedeeltelijke) terugkeer naar werk. In klinische studies kunnen patiënten zelf aangeven in hoeverre hun kwaliteit van leven verbetert. Bij de gezondheidseffecten weegt het Zorginstituut ook deze verbeteringen in de kwaliteit van leven mee. Op dit punt is de inbreng van patiënten dan ook structureel geregeld. Dit is ook het geval geweest bij de beoordeling door het Zorginstituut van Orkambi.
Behandelaars zijn uiteraard betrokken bij de klinische studies waarop het Zorginstituut zijn berekeningen baseert. In de aanpak van het Zorginstituut worden behandelaren en patiënten ook actief betrokken. Enerzijds omdat zij bij iedere wetenschappelijke beoordeling van het Zorginstituut geconsulteerd worden en anderzijds om dat deze betrokkenen ook ruimte krijgen voor inbreng en inspraak in de maatschappelijke toetsing door de Adviescommissie Pakket (ACP). In het geval van Orkambi heeft de Nederlandse Cystic Fibrosis Stichting daar ook gebruik van gemaakt.
Waarom spreekt het Zorginstituut Nederland over slechts enkele percentages verbetering van de longfunctie, terwijl het in werkelijkheid gaat om een aanzienlijke verbetering van de levensverwachting en de kwaliteit van leven voor kinderen van wellicht tientallen jaren?
Volgens het Zorginstituut berusten alle uitspraken over langer leven door Orkambi op extrapolaties. Er zijn nog geen gegevens die onderbouwen dat gebruik van Orkambi leidt tot een verlengd leven. Er wordt dan aangenomen dat een gunstig effect op de longfunctie (dan wel een vertraagde verslechtering van de longfunctie) een indicatie is voor een langere overleving. Deze aanname heeft het Zorginstituut wel degelijk meegenomen in haar analyse van de kosteneffectiviteit van Orkambi.
Wanneer verloopt het patent op Orkambi en welke prijsreductie treedt er gemiddeld op nadat een patent op een duur geneesmiddel verloopt?
De exacte datum van het patentverloop is mij niet bekend. Uit het vergoedingsaanvraag van de fabrikant kan worden afgeleid dat er nog vele jaren sprake zal zijn van een unieke marktpositie voor Orkambi. Kortingen bij patentverloop over generieke alternatieven voor biologische geneesmiddelen (biosmilars) zullen per product verschillen en zijn niet openbaar. Bij de zogenaamde chemische generieke geneesmiddelen daalt de prijs vaak aanzienlijk (met wel 80–90%).
Kunt u uitleggen waarom u zich juist bij dit geneesmiddel zo hard opstelt terwijl andere dure geneesmiddelen zonder veel discussie zijn vergoed?
Zie mijn antwoorden op vragen 3 en 4. Ik heb me bij dit geneesmiddel niet anders op dan bij andere geneesmiddelen.
Wat is uw finale beoordeling van de gevoerde onderhandeltactiek,waarbij veel patiënten langdurig en onnodig medicatie is onthouden? Ging het hier om een politieke of om een inhoudelijke beslissing?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor uw vertrek of schuift u dit liever door naar de volgende Minister(s) van Volksgezondheid, Welzijn en Sport?
Bijgaand treft u mijn antwoorden aan.
Het dreigement van een politicus op Sint Eustatius om Europees Nederlandse militairen te vermoorden en te verbranden |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Ronald Plasterk (PvdA) |
|
![]() |
Wanneer heeft de politieke leider Van Putten op Sint Eustatius zijn vinger op uw neus gericht en het dreigement geuit dat «ze» Europees Nederlandse militairen «zullen vermoorden en verbranden in de straten van Sint Eustatius»? («We will kill them and we will burn them in the streets of Statia.») Kunt u aangeven wie die «ze» op het eiland zijn?1
Dit dreigement is niet persoonlijk en op die wijze geuit. Mijn ambtsvoorganger heeft hier net als ik via het filmpje op Facebook kennis van genomen, waarbij het onduidelijk is wie er met «ze» bedoeld worden. Ik onderschrijf de woorden van mijn ambtsvoorganger dat deze uitspraken politiek volstrekt onacceptabel zijn.
Wat was uw reactie op dit dreigement, dat de heer Van Putten onthulde tijdens een congres van Korsou Fuerte i Outonomo (Een sterk en autonoom Curaçao) op Curaçao?2
Zie antwoord vraag 1.
Zijn op dit moment militairen aanwezig op Sint Eustatius in het kader van de noodhulp en de werderopbouw van het eiland na de orkaan Irma en worden binnen afzienbare tijd nog militairen naar het eiland gestuurd?
De Koninklijke Marechaussee heeft drie mensen gestationeerd op Sint Eustatius in het kader van de politietaken. Er is nu geen voornemen om deze bezetting uit te breiden. Ten tijde van de orkanen Irma en Maria zijn er tweemaal voor een korte periode mariniers op Sint Eustatius geweest in het kader van de noodhulp. Op 22 september jl. zijn de laatste van hen weer overgebracht naar Sint Maarten.
Hebt u aanwijzingen dat militairen en andere Europese Nederlanders op Sint Eustatius niet veilig zijn? Bent u bereid aangifte te doen van deze dreigementen?
Het dreigement is buitengewoon ernstig en volstrekt onacceptabel. Zoiets moet je serieus nemen en om die reden heeft mijn ambtsvoorganger aangifte gedaan. Inmiddels heeft het Openbaar Ministerie Bonaire, Sint Eustatius en Saba mij per brief d.d. 1 november geïnformeerd dat er, alles afwegende, geen strafrechtelijk onderzoek zal worden ingesteld naar de uitlatingen van de heer Van Putten. Dat besluit respecteer ik. Dat neemt niet weg dat de keuze om aangifte te doen de juiste was. De ernst van de zaak, de gekozen bewoording en de impact van de uitlatingen zowel in Europees Nederland, de Caribische regio als op Sint Eustatius vereisten dit.
Deelt u de zorgen van de mensen op Sint Eustatius die wel blij zijn met de hulp en ondersteuning vanuit Europees Nederland? Kunt u deze landgenoten geruststellen dat de rijksoverheid zich niet laat chanteren door lokale politici die dreigen met geweld?
Zie antwoord vraag 4.
Afhandeling klachten en benutting slimme meters |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Radar van 9 oktober 2017 over klachten over de slimme meter?1
Ja.
Kunt u een reactie geven op de klachten als geuit in deze uitzending?
Slimme elektriciteits- en gasmeters zijn van belang voor het toekomstige energienet, waarbij consumenten naar verwachting steeds meer gebruik kunnen maken van actuele energieprijzen. Bijvoorbeeld door een elektrische auto op te laden wanneer dat financieel gunstig is. Ook wordt het met de slimme meter mogelijk meer inzicht te krijgen in het energieverbruik. Hiermee wordt het makkelijker om energie te besparen.
Er zijn bij een door het tv-programma Radar ingesteld meldpunt voor een hoger energieverbruik na plaatsing van de slimme meter 2.934 meldingen ontvangen.
In de uitzending van 9 oktober jl. is aandacht besteed aan de afhandeling van deze meldingen.
Ik vat de klachten in de Radar-uitzending over de klantenservice van energieleveranciers en netbeheerders, geschat energieverbruik en de communicatie daarover in relatie tot de slimme meter op als een serieus signaal. Er moet voorkomen worden dat consumenten bij vragen over de slimme meter, hun energieverbruik of -factuur van het kastje naar de muur gestuurd worden.
De netbeheerders geven in hun rapport2 over de afhandeling van de meldingen aan dat er een aantal verbeteringen is doorgevoerd. Zo hebben zij samen met de energieleveranciers een stappenplan opgesteld dat doorlopen wordt wanneer consumenten twijfelen aan hun energierekening en/of meterstand. Daarnaast is afgesproken dat leveranciers en netbeheerders goed nagaan welke rol zij zelf hebben bij het oplossen van de klacht. Ook werken de energieleveranciers verder aan de verbetering van de periodieke overzichten, die consumenten met een slimme meter inzicht bieden in hun verbruik en kosten. Nu gebeurt dit tweemaandelijks, ik bereid hiervoor een wijziging voor van het Besluit factuur, verbruiks- en indicatieve kostenoverzicht energie, zodat consumenten met een slimme meter hier elke maand een overzicht van ontvangen.
In het rapport van Netbeheer Nederland over de Radar meldingen wordt geconcludeerd dat de slimme meter betrouwbaar meet. Uit verschillende controlemetingen in de praktijk is geen meter aangetroffen met een meetafwijking groter dan de maximaal toelaatbare fout. Ook de toezichthouder Agentschap Telecom concludeert3 dat de slimme meter betrouwbaar meet. Bij de afhandeling van de Radarmeldingen zijn er twee «niet-slimme» meters vervangen vanwege een technisch defect. Verder geeft de rapportage aan dat juist andere oorzaken zorgden voor een hoger energieverbruik dan verwacht, zoals gezinsuitbreiding of de aanschaf van nieuwe apparatuur. Desalniettemin vind ik het belangrijk dat uitgesloten wordt dat er zich grote meetafwijkingen in de praktijk voor kunnen doen. Netbeheer Nederland laat daarom nader onderzoek uitvoeren door het nationaal metrologisch instituut VSL.
Kunt u een overzicht sturen van de klachten die zijn binnengekomen bij netbeheerders en energieleveranciers en daarbij aangeven wat de oorzaak is en hoe klachten zijn afgehandeld?
Via Radar zijn er 2.934 meldingen gedaan over de slimme meter. Hiervan zijn er 2.500 onderzocht – alleen een kleine minderheid van melders kon niet worden bereikt. Daarbij is geen enkele meter aangetroffen met een groter dan toelaatbare meetafwijking.
In haar rapportage geeft Netbeheer Nederland de volgende oorzaken aan voor meldingen over afwijkende metingen van de slimme meter:
Netbeheer Nederland heeft contact gezocht met de melders, waarbij ze allereerst een stappenplan4 hebben doorlopen om te achterhalen waar de onverklaarbare verhogingen of verlagingen in het energieverbruik vandaan kwamen. Voor vrijwel alle behandelde meldingen kon na deze analyse de oorzaak worden gevonden. Wanneer geen duidelijke oorzaak werd gevonden, maakte de netbeheerder op verzoek van de melder een afspraak voor een gespecialiseerde doormeting van het verbruik in de woning. Momenteel is het stappenplan voor 2.500 van de 2.934 meldingen doorlopen. Bij 79 gevallen heeft een gespecialiseerde doormeting plaatsgevonden. In twee gevallen bleek een «niet-slimme» meter vervangen te moeten worden vanwege een technisch defect. Bij de resterend 434 meldingen kon de netbeheerder de betreffende melder niet bereiken en is de behandeling gesloten.
Is er sprake van een stijging van het aantal klachten over de slimme meter en is die groter dan verwacht bij de grootschalige uitrol?
Bij de grootschalige uitrol werd een stijging van het aantal vragen verwacht, zoals normaal is voor een dergelijk grootschalig project. De netbeheerders en energieleveranciers hebben laten weten dat zij gemiddeld genomen geen stijging zien van het aantal klachten na plaatsing van slimme meters.
Kunt u aangeven in hoeverre er «van het kastje naar de muur»-situaties zijn, waarvan de Autoriteit Consument & Markt (ACM) waarschuwde dat daarvoor gewaakt diende te worden?2
In 2013 benoemde ACM de klachtenafhandeling rond de slimme meter als aandachtspunt, aangezien de netbeheerders de slimme meter plaatsen en leveranciers het eerste aanspreekpunt zijn voor de afhandeling van klachten van consumenten. In 2013 werd door ACM een beperkt aantal signalen ontvangen van «kastje-muur-situaties». Zowel bij ConsuWijzer, het consumentenloket van de ACM, als via het tv-programma Radar zijn meldingen bekend van consumenten die klagen over energieleveranciers die doorverwijzen naar de netbeheerders en andersom. Om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen hebben de netbeheerders en energieleveranciers hun onderlinge afspraken hierover aangescherpt. Er is bijvoorbeeld afgesproken dat de energieleveranciers bij klachten over een stijging in verbruik na plaatsing van de slimme meter eerst het eerder genoemde stappenplan doorlopen. De netbeheerders en energieleveranciers hebben mij toegezegd dit proces en de communicatie daarbij te monitoren.
Kunt u inzichtelijk maken of er klachten zijn van huishoudens met een slimme meter die niet worden opgelost?
Netbeheer Nederland heeft mij laten weten dat alle klachten die via Radar zijn binnengekomen zijn afgehandeld. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 3.
Kunt u gedetailleerd uiteenzetten hoe een klacht over een slimme meter wordt opgevolgd en wanneer daarbij gebruik wordt gemaakt van een energiescan?
De energieleverancier is conform het leveranciersmodel het eerste aanspreekpunt voor de consument bij klachten ten aanzien van energie. Wanneer er een klacht over verhoogd verbruik na plaatsing van de slimme meter bij de leverancier binnenkomt zal deze allereerst het stappenplan doorlopen om te achterhalen waar de onverklaarbare verhogingen vandaan komen. Als de oorzaak na het doorlopen van het stappenplan niet is gevonden, zal de leverancier de consument doorverwijzen naar de netbeheerder inclusief de reden van de doorverwijzing.
De netbeheerder zal vervolgens op basis van de overgedragen informatie de klachtafhandeling overnemen. Zo kan de netbeheerder op verzoek van de consument een gespecialiseerde doormeting maken van de elektriciteit in een woning.
Van een energiescan wordt bij bovengenoemde klachtenafhandeling geen gebruikgemaakt. Een energiescan is een commerciële dienst, waarbij voor een woning energiebesparende maatregelen in kaart gebracht worden.
Kunt u inzicht geven in de afspraken die er gemaakt zijn tussen netbeheerders en energieleveranciers over de klachtenafhandeling ten aanzien van de slimme meter?
Zie het antwoord op vraag 5.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat klachten adequaat worden opgevolgd en opgelost worden?
Ik vind het belangrijk dat consumenten transparant en juist geïnformeerd worden. Daarnaast moeten consumenten met klachten goed geholpen worden. Om deze reden is voor de netbeheerders en leveranciers bij wet bepaald dat zij moeten voorzien in een transparante, eenvoudige en goedkope procedure voor de behandeling van klachten en dat de klacht zo spoedig mogelijk moet worden afgehandeld. ACM houdt toezicht op deze wettelijke bepalingen.
Kent u de energiebesparingsmonitor 2016 en het rapport van Netbeheer Nederland «Consumentenmeldingen over vermoedens afwijkingen slimme meter», waaruit blijkt dat veel consumenten niet bekend zijn met het tweemaandelijkse verbruiks- en indicatieve kostenoverzicht of dat zij het verbruiksoverzicht niet goed interpreteren en dat de aanbieding van energiemanagers niet toeneemt? Kunt u aangeven wat u gaat ondernemen om de besparingsmogelijkheden van de slimme meter bij de consument bekend te maken?3
Ja, ik ben bekend met beide rapporten. Ik hecht er waarde aan om het potentieel van de slimme meter goed te benutten. Specifiek voor het besparingspotentieel van de slimme meter zijn met het «convenant 10PJ energiebesparing gebouwde omgeving» onder het Energieakkoord extra maatregelen in gang gezet.7 Hiermee wordt onder meer ingezet op het verbeteren van het tweemaandelijkse verbruiks- en kostenoverzicht energie bij de slimme meter en het verbeteren van het aanbod van producten en diensten die een directe terugkoppeling geven van het eigen verbruik (bijv. via apps, displays etc.).
Wat gaat het Behavioural Insights team van het Ministerie van Economische Zaken, dat in het energiebesparingsconvenant «10 PJ energiebesparing gebouwde omgeving» wordt genoemd, doen en hoe?
Het Behavioural Insights Team (BIT) van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat heeft een adviserende rol bij het verbeteren van het verbruiks- en indicatief kostenoverzicht onder het energiebesparingsconvenant (zie antwoord vraag 10). Dit betekent dat het BIT in samenwerking met andere kennispartners (zoals ECN, PBL en enkele universiteiten) energieleveranciers adviseert over verbeteringen in de inhoud, opbouw en vormgeving van het overzicht op basis van gedragswetenschappelijke inzichten. Hiernaast adviseert het BIT samen met de hierboven genoemde partijen over de opzet van de effectmeting naar de verbeteringen.
Kunt u aangeven of netbeheerders de informatie wie een slimme meter heeft, en dus kan worden benaderd voor een gebruiksmanager of andere besparingsmogelijkheden, zou mogen delen met marktpartijen als de consument daar toestemming voor geeft? Is dit mogelijk te maken?
Dit is mogelijk en wordt ook al gedaan. De netbeheerders delen informatie met de marktpartijen over de aangeboden (per kwartaal) en geplaatste (per week) slimme meters op wijkniveau.8
Het bericht dat PSV-spelers racistisch zijn bejegend in Venlo |
|
Farid Azarkan (DENK), Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Edith Schippers (VVD), Stef Blok (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «PSV-spelers racistisch bejegend in Venlo»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat PSV-spelers in een voetbalstadion, wat in alle gevallen een veilige omgeving zou moeten zijn waar voetballiefhebbers en gezinnen van een voetbalwedstrijd genieten, massaal walgelijke uitingen zoals «kankerneger» en «kanker Marokkaan» naar hun hoofd geslingerd kregen? Bent u bereid om dit op de meest krachtige wijze te veroordelen?
Racistische, antisemitische en anderszins discriminerende spreekkoren zijn ontoelaatbaar.
Welke maatregelen zijn er door de betreffende clubs, de arbitrage en de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) genomen naar aanleiding van deze gebeurtenissen? Voldoen deze maatregelen naar uw mening?
In algemene zin geldt dat clubs en KNVB stadionverboden kunnen opleggen naar aanleiding van discriminerende spreekkoren. De KNVB kan voorts via het tuchtrecht sancties opleggen aan clubs, die onvoldoende maatregelen nemen om spreekkoren tegen te gaan. Ik heb van de KNVB begrepen dat de zaak momenteel bij de onafhankelijke aanklager van de KNVB ligt. De aanklager zal na onderzoek de vraag beantwoorden of VVV Venlo voldoende heeft opgetreden.
Hoe staat het met de strafrechtelijke vervolging van de daders? Bent u zo nodig bereid om hierin te assisteren?
VVV Venlo heeft aangifte gedaan van de racistische uitlatingen aan het adres van de PSV-spelers. Volgens de club zijn er aanknopingspunten voor de identificatie van de personen die zich racistisch hebben uitgelaten.
Op dit moment loopt er onder leiding van het Openbaar Ministerie een strafrechtelijk onderzoek naar de verdachten. Zoals te doen gebruikelijk doe ik, gaande het strafrechtelijk onderzoek, geen uitspraken over het verloop van dit strafrechtelijk onderzoek en de vervolging.
Wordt er bij dit soort gebeurtenissen standaard aangifte gedaan door betrokkenen en betrokken organisaties? Zo nee, waarom niet?
Bij het vermoeden van racisme adviseert de KNVB altijd aangifte te doen. VVV Venlo heeft dat in dit specifieke geval, zoals reeds vermeld in antwoord op vraag 3, ook gedaan.
Zijn de afspraken tussen de betaald voetbalclubs, KNVB en Eredivisie CV om sneller en kordater op te treden tegen scheldkoren in het voetbal2 bij deze specifieke gebeurtenis opgevolgd? Waarom wel/niet?
Er bestaan duidelijke regels voor de aanpak van kwetsende uitingen en afspraken met clubs en scheidsrechters hoe er dient te worden omgegaan met verbaal geweld. Deze afspraken staan in de Richtlijn bestrijding verbaal geweld, zoals opgenomen in paragraaf 3.10 van het handboek competitiezaken betaald voetbal 2017/»18.
De KNVB heeft mij laten weten tevreden te zijn over de naleving van de afspraken.
Voldoet de implementatie van de bovengenoemde afspraken tussen de betaald voetbalclubs, KNVB en Eredivisie CV naar uw mening in de praktijk en worden de afspraken in de praktijk nageleefd? Waarom wel/niet?
Zie antwoord vraag 6.
Wat gaat u doen met de conclusie die het Auditteam Voetbal en Veiligheid3 onlangs trok, namelijk dat er wat betreft scheldkoren veel ongebruikte mogelijkheden zijn? Bent u bereid om hier blijvend over met relevante partijen in gesprek te treden?
Het rapport van het Auditteam Voetbal en Veiligheid is besproken in de landelijke Regiegroep Voetbal en Veiligheid, welke bestaat uit vertegenwoordigers van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, burgemeesters, politie, KNVB, OM en het Auditteam Voetbal en Veiligheid. De Regiegroep Voetbal en Veiligheid ontwikkelt beleid om het aantal incidenten rondom het betaald voetbal terug te dringen en schept randvoorwaarden om voetbal een feest te laten zijn. In het landelijke Kader voor beleid Voetbal en Veiligheid stellen de samenwerkende partners dat het bij goed gastheerschap hoort om ongewenst gedrag van supporters, zoals racistische, antisemitische en anderszins discriminerende spreekkoren, tegen te gaan. Hierover wordt met regelmaat gesproken in de Regiegroep Voetbal en Veiligheid.
Betaald voetbalclubs en KNVB hebben afspraken gemaakt sneller en kordater op te treden tegen kwetsende spreekkoren in het voetbal. Clubs zijn hierover ook in gesprek met de supportersverenigingen om normen en waarden in het stadion gezamenlijk vast te leggen en uit te spreken.
Voorziet het strafrecht op dit moment in de mogelijkheid tot strafverhoging voor het geval groepsbelediging (artikel 137c Sr), aanzetten tot haat, discriminatie of geweld (artikel 137d Sr) en belediging met een discriminatoir aspect (artikel 266 jo 137c Sr) verband houden met een voetbalevenement? Zo ja, op welke wijze?
Ja, op grond van de OM-richtlijnenbundel levert overtreding van de genoemde discriminatieartikelen, indien dit voetbal gerelateerd is, een strafverzwarende omstandigheid op. Het Openbaar Ministerie kan in dergelijke gevallen de strafeis met 50% verhogen.
Indien uw antwoord op de voorgaande vraag ontkennend luidt, bent u dan bereid om een wetswijziging voor te stellen om bij de strafmaat voor groepsbelediging (artikel 137c Sr), aanzetten tot haat, discriminatie of geweld (artikel 137d Sr) en belediging met een discriminatoir aspect (artikel 266 jo 137c Sr) te voorzien in een algemene strafverhoging voor het geval het delict verband houdt met een voetbalevenement? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 9.
Het bericht dat met asbest besmet straalgrit gebruikt is door 140 bedrijven |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van AvroTros EenVandaag over 140 bedrijven die hebben gewerkt met asbest vervuild straalgrit van het bedrijf Eurogrit?1
Ja.
Kunt u zich de zorgen van medewerkers van die bedrijven voorstellen die onbeschermd hebben gewerkt met straalgrit en mogelijk asbestvezels hebben ingeademd?
De situatie leidt tot onrust en onzekerheid bij met name werknemers en bedrijven. Ik kan me deze zorgen goed voorstellen. Wij willen daarom zo snel mogelijk helderheid bieden over de aard en omvang van het probleem. Zodra bekend is geworden dat er asbesthoudend grit in Nederland is, hebben de Inspectie SZW, de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en de Omgevingsdiensten actie ondernomen om de feiten zo spoedig mogelijk in kaart te brengen. In het weekend van 7 en 8 oktober heeft overleg plaatsgevonden wat heeft geresulteerd in onder andere ILT onderzoek naar de herkomst van het asbesthoudend grit, opdracht vanuit de Inspectie SZW aan TNO naar de blootstellingsrisico’s van het asbesthoudend grit en vorderingsbrieven vanuit de Inspectie SZW naar de afnemers van Eurogrit. Over deze en vervolgacties wordt u per brief nader geïnformeerd.
Onderschrijft u de woorden van Eurogrit dat de hoeveelheden asbest dermate klein waren, dat het volgens experts geen gezondheidsrisico's met zich meebrengt?
De norm voor werknemers is 2.000 vezels per kubieke meter lucht. Bij deze norm hoort een kans op een asbestziekte van 1 op de miljoen mensen per jaar. Deze norm is vastgesteld naar aanleiding van het advies van de Gezondheidsraad. Bij het vaststellen van deze normen is uitgegaan van een continue blootstelling gedurende het gehele arbeidsleven: 40 jaar lang, 5 dagen per week, 8 uur per dag. Bij een lagere of een veel korter durende blootstelling is de kans dat een werknemer of omwonende schade aan zijn of haar gezondheid ondervindt dus navenant kleiner. Ook voor de omwonenden lijkt geen sprake van langdurige blootstelling bij het gebruik van asbesthoudend grit.
De analysegegevens van het grit van onderzoeksbureaus in opdracht van bedrijven en vanuit het onderzoek van de ILT die tot nu toe bekend zijn wijzen op een lage concentratie asbest in het grit. De Inspectie SZW heeft ter validatie TNO opdracht gegeven om te bepalen wat de blootstelling is bij de opruimwerkzaamheden. Uit de metingen moet blijken hoe de verdere handhavingsinzet zal verlopen. Uit metingen van de ILT is gebleken dat de asbestbesmetting beperkt is tot een afvalstroom. Dit afval is geïmporteerd vanuit Oekraïne.
Het onderzoek van TNO moet allereerst aantonen welke blootstelling van werknemers te verwachten is bij het opruimen van de voorraden of afvalresten straalgrit waarin asbest voorkomt. Sinds bekend is dat er sprake is van asbesthoudend grit in Nederland, en er nog onduidelijkheid is over de ernst van de situatie, geldt dat gesaneerd moet worden onder risicoklasse 2, het strengste regime. Dit ter bescherming van werknemers. Ook wordt onderzocht wat de te verwachten blootstelling van werknemers is tijdens het opruimen van de met asbest besmette gebieden. Als deze blootstellingsonderzoeken aantonen dat de blootstelling tijdens deze werkzaamheden onder de grenswaarde voor beroepsmatige blootstelling aan asbest blijft, kunnen de werkzaamheden afgeschaald worden naar risicoklasse 1. Bedrijven zullen in dat geval onmiddellijk worden geïnformeerd en kunnen de werkzaamheden die hier bij passen (laten) uitvoeren en vervolgens hun werk hervatten. Als uit het onderzoek blijkt dat de blootstelling niet onder de grenswaarde blijft, dan blijft generiek risicoklasse 2 van kracht.
De resultaten van dit gedeelte van het onderzoek worden uiterlijk eind oktober verwacht.
Daarna wordt onderzocht wat de blootstelling van werknemers is geweest bij activiteiten in het gebied waar met straalgrit van Eurogrit is gewerkt en wat de blootstelling van de gritstralers zelf is geweest tijdens de straalwerkzaamheden. Indien hier aanleiding toe bestaat zal een ook risico-inschatting voor omstanders en omwonenden worden gedaan. Deze onderzoeksresultaten zullen op korte termijn worden opgeleverd.
Hoe groot waren die hoeveelheden asbest, wat zijn hiervoor de normen en welke experts zouden hebben gezegd dat er geen gezondheidsrisico’s zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is er uit het spoedoverleg naar voren gekomen dat de Inspectie SZW met de Inspectie voor de Leefomgeving en Transport hebben gehouden?
Er zijn afspraken gemaakt over hoe de Inspectie SZW, de ILT en de Omgevingsdiensten nauw samenwerken om de problematiek goed in kaart te brengen en waar nodig maatregelen te nemen. Inmiddels is ook Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) aangesloten vanwege het gebruik van het straalgrit op mijnbouwinstallaties op land en offshore. De Inspectie SZW heeft bij Eurogrit en de afnemers van Eurogrit informatie gevorderd waaruit naar voren komt op welke locaties het middel is toegepast. Op basis hiervan kan op korte termijn de omvang van de situatie in kaart worden gebracht en kan een gepast vervolgtraject (handhaving) worden ingericht. Hoe de terugroepactie van het verontreinigde straalgrit wordt vormgegeven wordt momenteel uitgezocht. Ten slotte zijn er afspraken gemaakt over de communicatie. Deze verloopt via de website van de Inspectie SZW.
Wat is de insteek van het onderzoek dat deze inspecties inmiddels zijn gestart? Wanneer verwacht u hiervan de eerste resultaten?
Het doel is om zo snel mogelijk duidelijkheid te krijgen over de situaties waarin het straalgrit is gebruikt en over de blootstellingniveaus voor werknemers en omwonenden. Zie het antwoord op vragen 3 en 4.
Welke maatregelen gaat u, in afwachting van het onderzoek, treffen om de veiligheid van medewerkers van de betrokken bedrijven te garanderen?
Bedrijven moeten gezonde en veilige werkomstandigheden bieden voor hun werknemers door risico’s te inventariseren en daarop doeltreffende maatregelen te nemen. Werkgevers zijn in geval van een asbestverontreiniging verantwoordelijk voor het opruimen en saneren van het asbest, conform de bestaande wet- en regelgeving. Bedrijven worden geïnformeerd over hoe zij dienen te handelen via de website van de Inspectie SZW.
Indien de Inspectie SZW signalen ontvangt dat bedrijven op een onveilige manier de asbestbesmetting willen opruimen, of ondanks de besmetting het werk doorzetten en niet wachten tot het opgeruimd is, zal de Inspectie SZW de activiteiten stilleggen en handhavend optreden. Ook bij de terugroepactie van het straalgrit wordt de regelgeving omtrent de gezondheid en veiligheid van werknemers in acht genomen. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Is de verdeling van taken en verantwoordelijkheden van deze beide inspecties voldoende helder? Zo ja, hoe ziet de verdeling er precies uit?
De betrokken toezichthouders, de Inspectie SZW, de ILT, Omgevingsdiensten en SodM en de ministeries SZW en IenM werken nauw samen. De Inspectie SZW ziet toe op de naleving van de arbeidsomstandighedenregelgeving en houdt toezicht op de gezonde en veilige werkomstandigheden van werknemers. De ILT is verantwoordelijk voor het toezicht op de omgang met asbest en asbesthoudende producten en op het grensoverschrijdend transport van afvalstoffen. De ILT ziet toe op de naleving van het productenbesluit en het terugroepen van het met asbest verontreinigde straalgrit. De Omgevingsdiensten houden milieutoezicht op bedrijfsmatige activiteiten met onder andere bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen. SodM houdt toezicht op de opsporing en winning van delfstoffen en aardwarmte en ziet daarbij toe op de gezondheid en veiligheid van werknemers en milieubescherming op mijnbouwinstallaties offshore.
Deelt u de mening dat bij een minder versnippert toezicht dit soort incidenten sneller opgemerkt dan wel opgepakt zouden worden?
De Inspectie SZW, ILT en de Omgevingsdiensten werken nauw samen om de problematiek van incidenten goed in kaart te brengen en waar nodig maatregelen te nemen. Het samenvoegen van organisaties levert niet per definitie een betere inspectie op. Het gaat om de onderliggende strategie: de vraag of op de juiste zaken wordt gecontroleerd en of de informatie die nodig is, in de praktijk goed wordt uitgewisseld. Dit standpunt is nader toegelicht in de brief die de Minister van BZK aan uw Kamer heeft gezonden op 5 september 2016, met betrekking tot het functioneren van rijksinspecties.(Kamerstuk 31 490, nr. 215)
Bent u bereid te komen tot één nationale inspectie, met voldoende kennis, kunde en capaciteit om misstanden snel en grondig te onderzoeken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Mensenrechtenschendingen tegen Burundese vluchtelingen |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Burundese vluchtelingen doodgeschoten in Congo»1 en «Amnesty: Burundi te onveilig voor terugkeer vluchtelingen»?2 Wat is uw reactie op deze berichten?
Ja. Het kabinet is geschokt door het incident en veroordeelt het disproportioneel gebruik van geweld door de Congolese veiligheidsdiensten. Daarnaast deelt Nederland de zorgen van Amnesty International over de veiligheid van terugkerende vluchtelingen.
Bent u bereid zich aan te sluiten bij de Verenigde Staten en een aantal EU-lidstaten, die het geweld tegen vluchtelingen hebben veroordeeld? Deelt u de mening dat er diplomatieke druk nodig is op de Congolese overheid om het incident te onderzoeken en de daders te berechten? Zo ja, bent u bereid in internationaal verband aan te dringen op diplomatieke druk?
De EU-lidstaten met diplomatieke vertegenwoordigingen in Kinshasa, waaronder Nederland, veroordeelden op 20 september het gebruik van disproportioneel geweld door Congolese veiligheidstroepen tegen Burundese vluchtelingen. Tevens riepen zij de Congolese autoriteiten op een onderzoek naar het incident te starten en de daders te berechten. Zowel de Congolese autoriteiten als de VN Vredesmissie MONUSCO hebben inmiddels een onderzoek gestart. Straffeloosheid in de Democratische Republiek Congo is een structureel probleem en daders gaan te vaak vrijuit. Nederland maakt zich samen met de EU en de VN hard voor grondig onderzoek naar geweldsincidenten en mensenrechtenschendingen in de DRC.
Deelt u de mening dat de VN-vredesmacht in Congo (MONUSCO) proactief moet optreden tegen het geweld tegen burgers, aangezien deze VN-missie de bescherming van burgers als hoofddoel heeft? Welke mogelijkheden ziet u om de bescherming van burgers te verbeteren? Bent u bereid om bij de VN aan te dringen op betere burgerbescherming in Congo?
Het kabinet meent dat bescherming van burgers één van de hoofdtaken is van MONUSCO. In dit specifieke geval was MONUSCO snel ter plaatste en dwong een staakt-het-vuren af, hetgeen een nog hoger aantal (dodelijke) slachtsoffers heeft kunnen voorkomen. MONUSCO voert een aantal grootschalige hervormingen door die gericht zijn op het verder verbeteren van de bescherming van burgers, o.a. door betere «early warning» en een meer flexibele en snellere inzet van troepen. Nederland steunt deze hervormingen en zal, mede in het kader van het lidmaatschap van de VN Veiligheidsraad in 2018, inzetten op effectieve implementatie er van.
Bent u bereid binnen de Europese Unie en bij de VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR aan te dringen op een verbetering van de humanitaire omstandigheden bij de opvang van Burundese vluchtelingen in omringende landen?
De omringende landen (Rwanda, Tanzania, DRC, Uganda) vangen ongeveer 400.000 Burundese vluchtelingen op. Nederland werkt nauw samen met de UNHCR en bezoekt regelmatig de diverse kampen. Hoewel het leven voor de vluchtelingen in de kampen uiteraard moeilijk is en UNHCR kampt met een tekort aan financiering, voldoen de humanitaire omstandigheden aan de standaarden van de VN.
Wat is uw reactie op het rapport van Amnesty, waaruit blijkt dat Burundi nog steeds onveilig is ondanks de oproep van de Burundese autoriteiten aan vluchtelingen om terug te keren? Bent u bereid om in internationaal verband aan te dringen op bescherming van de eigen burgerbevolking door Burundi?
UNHCR, Tanzania en Burundi spraken op 31 augustus af dat zij in 2017 de vrijwillige terugkeer van ca. 12.000 vluchtelingen vanuit Tanzania zullen faciliteren. Het kabinet is, net als Amnesty, bezorgd over de veiligheid van deze vluchtelingen en over de capaciteit van Burundi om ze op te nemen. De Burundese overheid benadrukt sinds enkele maanden dat het land veilig is. Hoewel het aantal geweldsincidenten in Burundi is afgenomen, is de veiligheid van terugkerende vluchtelingen niet altijd gegarandeerd. De Burundese overheid voert een repressief beleid tegen politieke tegenstanders en mensenrechtenorganisaties. Vrijwel dagelijks zijn er berichten over verdwijningen en willekeurige arrestaties. Daarbij komt dat vanwege de verslechterde economische situatie, met een gebrek aan deviezen en hoge inflatie, de overheid over onvoldoende middelen beschikt om terugkerende vluchtelingen goed op te vangen. Samen met EU-collega’s dringt Nederland er bij UNHCR en de Burundese autoriteiten op aan dat terugkeer daadwerkelijk vrijwillig plaatsvindt en dat terugkerende vluchtelingen goed opgevangen worden.
Het kabinet is van mening dat een vreedzame uitweg uit de huidige politieke crisis in Burundi een belangrijke voorwaarde is voor verbetering van de veiligheid voor burgers, terugkerende vluchtelingen en politici. Nederland is daarom nauw betrokken bij de bemiddelingspogingen van de oud-president van Tanzania Benjamin Mkapa, onder meer met het initiatief van de Minister van Buitenlandse Zaken om een bijeenkomst te beleggen met Burundi, de VN, de EU en de regionale actoren in de marge van de AVVN. Een belangrijk onderdeel van deze inspanningen is het komen tot afspraken over verbetering van de mensenrechtensituatie en bescherming van burgers in Burundi.
Het bericht dat olie- en gasbedrijven het Nederlandse onderwijs beïnvloeden |
|
Peter Kwint , Lammert van Raan (PvdD) |
|
Jet Bussemaker (PvdA) |
|
![]() |
Wat vindt u ervan dat olie- en gasbedrijven het Nederlandse onderwijs beïnvloeden, aldus het onderzoek van de Correspondent waaruit blijkt dat kinderen worden bestookt met argumenten van de fossiele industrie op school?1
In de kerndoelen en eindtermen wordt beschreven wat leerlingen in het primair en voortgezet onderwijs ten minste moeten leren. Leraren bepalen daarbij zelf op welke wijze zij de lesstof aanbieden en welke leermiddelen en bronnen zij daarbij gebruiken. Ik heb daarbij geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat leerlingen door olie- en gasbedrijven «worden bestookt» met argumenten «van de fossiele industrie».
Hoe verhoudt dit onderzoek met het daarin genoemde lesmateriaal van onder andere de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) zich tot uw uitspraak dat het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zich niet herkent in het beeld dat bedrijven scholen gebruiken om draagvlak te verwerven voor hun producten of activiteiten?2 Ontkent het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hiermee niet de feitelijke situatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Allerlei maatschappelijk betrokken partijen maken leermiddelen voor het onderwijs. In alle gevallen is het aan scholen om hier verantwoorde keuzes in te maken. Ik ga er van uit dat de scholen hier op professionele en integere manier invulling aan geven en materialen van derden niet kritiekloos benutten in de les.
In hoeverre kan worden gesteld dat door de hoge werkdruk in het onderwijs leraren uit noodzaak een lespakket van een commercieel bedrijf gebruiken, zodat zij meer tijd over houden voor andere belangrijke werkzaamheden?
Ik heb, behalve de uitspraak die wordt gedaan in De Correspondent door de algemeen directeur van SME advies, geen signaal van de inspectie, scholen of leraren dat dit het geval is.
Vindt u dat lesmateriaal van commerciële bedrijven in de klas in strijd is met het convenant «Scholen voor primair en voortgezet onderwijs en sponsoring» waarin staat dat sponsoring niet de objectiviteit, geloofwaardigheid, betrouwbaarheid en de onafhankelijkheid van het onderwijs, de scholen en betrokkenen in gevaar mag brengen en daarnaast het niet de onderwijsinhoud mag beïnvloeden, er geen impliciete reclame mag voorkomen en er geen sprake mag zijn van onvolledige of subjectieve informatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een van de uitgangspunten van het convenant is dat samenwerking tussen scholen en bedrijven ten goede komt aan het leer- en ontwikkelingsproces van leerlingen in het primair en voortgezet onderwijs. Voor bedrijven dient hun maatschappelijke betrokkenheid voorop te staan als zij scholen willen sponsoren.
In alle gevallen geldt echter dat scholen en andere onderwijsinstellingen zelf verantwoordelijk zijn voor het maken van afwegingen over het onderhouden van banden met het bedrijfsleven en over het gebruik van lesmateriaal dat wordt aangeboden vanuit het bedrijfsleven of maatschappelijke organisaties. Zij maken daarmee dus ook zelf een inschatting van eventuele risico’s die hieraan zijn verbonden.
Bent u bereid om een verbod in te stellen op lesmateriaal van commerciële bedrijven en enkel lespakketten toe te staan van Algemeen nut beogende instellingen (ANBI’s)? Zo nee, waarom niet?
Nee. De leermiddelenmarkt is een vrije markt. Scholen en leraren bepalen, vanuit hun autonomie en professionaliteit, zelf welke leermiddelen zij gebruiken.
Het inspraakproces luchthaven Lelystad |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Sharon Dijksma (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat de webpagina voor de internetconsultatie met betrekking tot de vliegroutes van luchthaven Lelystad enige tijd niet bereikbaar is geweest? Wat was hier de oorzaak van? Wordt de tijdsduur van de internetconsultatie verlengd om dit te compenseren?
De website heeft vanaf het moment van online gaan, op 5 oktober 2017 begin van de avond, naar behoren gewerkt en is altijd bereikbaar geweest. Wanneer iemand meermaals met hetzelfde mailadres een reactie probeerde in te dienen kreeg men een verkeerde foutmelding die stelt dat de website tijdelijk niet bereikbaar is. Deze foutmelding was incorrect. Aan bezoekers van de site wordt inmiddels de foutmelding «U kunt per consultatie maar een keer reageren met hetzelfde e-mailadres.» getoond, wanneer zij nogmaals een reactie met hetzelfde e-mailadres proberen te plaatsen. De melding «deze website is tijdelijk niet beschikbaar» wordt niet meer getoond.
Veel indieners vergeten hun indiening via de email te bevestigen- waardoor zij hun reactie niet direct terugzien. Ook dan wordt hun indiening wel geregistreerd en kan alsnog handmatig worden goedgekeurd door het ministerie. Elke ingediende reactie wordt geregistreerd.
Wanneer de bezoeker in de adresbalk internetconsultatie.nl opgeeft wordt hij/zij nu doorgeleid naar https://www.internetconsultatie.nl i.p.v. https://internetconsultatie.nl
Hiermee is opgelost dat aan de bezoeker de melding «Website is onveilig» wordt getoond.
Indien bezoekers de website met een telefoon met een oudere versie van Android bekijken, dan wordt deze melding nog wel getoond. Het PKI overheidscertificaat dat voor Internet Consultatie wordt ingezet is uitgegeven door KPN. KPN heeft onlangs haar rootcertificaat vernieuwd en daar kunnen oudere versies van Android niet mee overweg. In dat geval wordt geadviseerd een update van Android uit te voeren.
Kunt u de Kamer informeren over de wijze waarop er wordt omgegaan met de input van de internetconsultatie? Welk proces wordt gevolgd in de twee weken tussen het sluiten van de consultatie en het sturen van het definitieve besluit naar de Kamer? Wat wordt er gedaan met de input die per e-mail wordt gedeeld met het ministerie, op basis van de oproep die het ministerie hiertoe heeft gedaan op twitter?
Op 25 september 2017 is gestart met de formele consultatiebijeenkomsten voor luchtruimgebruikers over de aansluitroutes. Daarnaast liep in de periode van 5 oktober t/m 2 november 2017 de internetconsultatie. Reacties die parallel aan de internetconsultatie bij het ministerie binnen zijn gekomen worden als zienswijze geregistreerd en vormen daarmee onderdeel van de internetconsultatie. Zoals toegezegd in het overleg met de Tweede Kamer op 28 september 2017, zal een vertegenwoordiging van de bewonerscomités worden gevraagd om advies uit te brengen over het concept resultaat uit de consultatieprocedures. Dit advies van bewonerscomités weeg ik mee in het voorstel voor de aansluitroutes dat aan uw Kamer wordt aangeboden.
Wat wordt er gedaan met de klachten van burgers die zich beperkt voelen door de kaders van de internetconsultatie? Wat wordt er gedaan met de vragen, opmerkingen, ideeën en klachten die in het kader van de internetconsultatie naar voren kwamen, maar die niet passen binnen de kaders of de opzet?
De internetconsultatie is specifiek gericht op de ontwerp aansluitroutes. Dit laat onverlet dat ook reacties en vragen worden geregistreerd die buiten dit kader vallen. Naar verwachting zal vanaf eind november 2017 op de internetconsultatiepagina een samenvatting van de inbreng op de internetconsultatie, voorzien van een reactie, worden geplaatst. Deze zal zich niet beperken tot de ontwerp aansluitroutes maar zal ook de beantwoording van de aan de aansluitroutes gerelateerde onderwerpen bevatten. Daarnaast worden via de internetconsultatie veel feitelijke vragen gesteld. Over de meest gestelde vragen worden FAQ’s opgesteld voor op de website.
Heeft u zicht op het aantal mensen dat wel naar een van de zes informatiebijeenkomsten wilde, maar dat niet kon omdat er geen plek meer was? Op welke manier kunnen deze mensen alsnog de benodigde voorlichting krijgen?
Ja. Voor iedere informatiebijeenkomst is bekend hoeveel mensen zich hebben aangemeld en afgemeld. Ook is bekend hoeveel mensen zich hadden aangemeld, maar uiteindelijk de informatiebijeenkomst niet hebben bezocht (zie bijlage). Alleen voor de informatiebijeenkomst in Apeldoorn geldt dat er 15 geregistreerde mensen moesten worden afgewezen. Achteraf is geconstateerd dat juist uitgerekend deze informatieavond de meeste no-shows had. Deze 15 personen hebben wel de e-mail gekregen met de verwijzing naar de internetconsultatie, alsmede het verslag van deze informatiebijeenkomst.
Iedereen die zich opgegeven heeft voor één van de informatiebijeenkomsten ontvangt in de loop van november een e-mail met de mogelijkheid zich te abonneren op een e-mail nieuwsbrief. Op die manier kunnen deze personen ook het verdere proces blijven volgen.
Op welke manier worden gemeenten die direct geraakt worden door de verschillende aansluitroutes, geïnformeerd en betrokken bij de besluitvorming?
Er zijn in september en oktober drie bijeenkomsten (Zwolle, Apeldoorn, Twello) door IenW georganiseerd voor leden van B&W en raadsleden van gemeenten die onder aansluitroutes lager dan 2.700 meter hoogte liggen. Voor deze bijeenkomsten zijn ook statenleden uitgenodigd. Bij deze bijeenkomsten waren over het algemeen de gedeputeerden van de betrokken provincies aanwezig.
IenW heeft in oktober ook deelgenomen aan de expertmeeting over de uitbreiding van Lelystad Airport voor de provinciale staten in Friesland.
De gedeputeerde van Overijssel en Gelderland zijn lid van de Alderstafel Lelystad. De gedeputeerde van Friesland en Drenthe worden voor de Alderstafel uitgenodigd als de aansluitroutes boven deze provincies aan bod zijn.
Wat is op dit moment de status van de Alderstafel in relatie tot de besluitvorming rond de routebesluiten? Bent u direct in gesprek met de provincies Gelderland, Overijssel en Friesland? Hoe werden, zijn en worden de getroffen provincies betrokken bij de besluitvorming?
In februari 2009 is de Alderstafel Lelystad ingesteld met als opdracht om samen met de regio te verkennen hoe Lelystad Airport een bijdrage kan leveren aan het accommoderen van de nationale capaciteitsvraag naar luchtvaart. Daarover is in 2012 een integraal advies uitgebracht, gevolgd door een advies over de ontsluitingsroutes in 2014. In de huidige fase van de uitvoering na het in 2015 genomen luchthavenbesluit voor Lelystad Airport bewaakt de Alderstafel de in de genoemde adviezen gemaakte afspraken en kan indien gewenst IenW adviseren over relevante onderwerpen. De Alderstafel heeft een werkplan opgesteld en jaarlijks wordt een verslag over de werkzaamheden overlegd aan het Ministerie als opdrachtgever.
In juni 2017 heeft de Alderstafel Lelystad getoetst of de door LVNL en CLSK gepresenteerde ontwerpen voor de aansluitroutes voldeden aan de aan de Alderstafel afgesproken uitgangspunten. Daarbij zijn ook de provincies op het «oude land» betrokken (naast Gelderland en Overijssel die reeds vertegenwoordigd waren ook de provincies Drenthe en Friesland).
Voor de komende periode zal de Alderstafel een rol blijven spelen in het monitoren van de afspraken en het betrokken houden van de partijen in de verdere realisatie. De betrokken provincies zijn (agenda)lid van deze Alderstafel. Verder staat IenW in direct contact met bestuurders van betrokken provincies over het proces van de aansluitroutes.
Wat is de verdere rol van de Alderstafel in het proces? Gaat u gevolgen verbinden aan de rol en het mandaat van de Alderstafel, nu blijkt dat zoveel burgers zich niet gehoord en zeker niet vertegenwoordigd voelen?
Zie het antwoord bij vraag 6. Het mandaat van de Alderstafel blijft ongewijzigd en richt zich op de ontwikkeling van de luchthaven en de inpassing in de omgeving tot daar waar de routes aantakken op het oude land.
Ten aanzien van het luchtruimvraagstuk in samenhang met de aansluitroutes is reeds in december 2010 gemeld dat die samen met mijn collega van Defensie en de luchtverkeersleidingsorganisaties ter hand wordt genomen. De discussie in de regio’s spitst zich met name op dit punt toe. Ik heb met het oog op de herziening van het luchtruim toegezegd te zullen komen met een plan van aanpak voor het omgevingsmanagement.
Aan uw Kamer is in het AO van 28 september 2017 tevens toegezegd nog dit jaar te verkennen of er in aanvulling op het bovengenoemde omgevingsmanagement mogelijkheden zijn voor het versterken van het concept «Alderstafel». Ik zal daarvoor de voorzitter vragen om mij te voorzien van de ervaringen en inzichten uit de afgelopen jaren bij zowel Schiphol, Lelystad en Eindhoven.
Het bericht dat Tunesië een nieuwe springplank voor illegale migratie naar Europa wordt |
|
Han ten Broeke (VVD), Malik Azmani (VVD) |
|
Bert Koenders (PvdA), Stef Blok (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Tunesien wird zum neuen Sprungbrett nach Europa»?1
Ja.
Klopt het, zoals zou blijken uit berichten in de Tunesische pers, dat in Lampedusa al vele migranten zijn gesignaleerd die uit Tunesië afkomstig zijn of via Tunesië op Lampedusa terecht zijn gekomen?
Volgens de Europese Commissie zijn er in de periode 1 januari tot 17 oktober 2017 5.002 migranten vanuit Tunesië in Italië aangekomen. Hoewel dit op het gehele aantal aankomsten in Italië relatief beperkt is, betreft het een opvallende stijging ten opzichte van 2016. Toen kwamen in dezelfde periode 717 migranten vanuit Tunesië naar Italië. Volgens de Europese Commissie betreft de stijging van het aantal migranten dat vertrekt uit Tunesië vrijwel uitsluitend (98 procent) Tunesiërs.
De cijfers van dit jaar zijn opmerkelijk, maar komen niet in de buurt van de cijfers van 2011, toen – zoals u aangeeft – na de val van het Ben Ali-regime in enkele weken ongeveer 40.000 Tunesiërs het land verlieten.
Hoe beoordeelt u de schatting dat de afgelopen week een stijging van het aantal illegale immigranten uit Tunesië heeft plaatsgevonden die net zo hoog zou zijn als in 2011, toen na de val van het Ben Ali-regime in enkele weken ongeveer 40.000 Tunesiërs het land verlieten? Bent u tevens bekend met het in het artikel vermelde rapport waaruit zou blijken dat het om minstens 60 boten zou gaan die tussen de 1800 en 3000 mensen zouden hebben vervoerd?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de vrees dat de successen op het gebied van bestrijding van migratie via Libië ertoe leiden dat smokkelaars uitwijken naar Tunesië?
Vooralsnog is er geen sprake van een directe link tussen de bestrijding van illegale migratie via Libië en de toename van migranten vanuit Tunesië. De migranten die vanaf Tunesië naar Italië reizen zijn immers bijna uitsluitend Tunesiërs. Zelfs na de gevechten in en nabij de Libische havenstad Sabratha zijn er niet meer dan tientallen migranten uitgeweken naar Tunesië. De oversteek van Tunesië naar Italië wordt verzorgd door Tunesiërs zelf. Vooral vissers lijken hun diensten hiervoor aan te bieden.
Zijn er, zoals in het artikel wordt gesuggereerd, redenen om aan te nemen dat de cijfers van de autoriteiten in Italië geen goed beeld zouden geven van het werkelijke aantal migranten, omdat velen aan de officiële registratie in Italië zouden ontsnappen?
De afgelopen weken is een aantal keer bericht over zogeheten «spooklandingen» in Italië vanuit Tunesië. Het betreft hier volgens het International Organization for Migration (IOM) kleine boten met 30 tot 80 migranten aan boord, die de overtocht bij nacht en ontij wagen en bij aankomst direct in de bevolking opgaan en zich niet melden bij opvangcentra. Volgens IOM zijn de aantallen spooklandingen moeilijk te meten, maar IOM schat dat het werkelijke aantal aankomsten uit Tunesië 20 tot 30 procent hoger zou kunnen liggen dan de officiële cijfers.
Komt de migratieproblematiek aan de orde in uw bilaterale gesprekken met de Tunesische regering? Zo ja, wordt daarin de omvang van de problematiek erkend?
De migratieproblematiek komt regelmatig aan de orde in bilaterale gesprekken met Tunesische autoriteiten. Tunesië onderkent de problematiek, maar verwacht dat het aantal vertrekkers de komende weken afneemt als de weersomstandigheden verslechteren. De Tunesische regering heeft de controle versterkt in een aantal havenplaatsen en is waakzaam. Het aantal patrouilles door politie en kustwacht is aanmerkelijk uitgebreid. Ook is er in Tunesië een speciale ministerraad geweest over de uittocht van Tunesiërs naar Italië. Tunesië wil graag samenwerken op het gebied van migratie, in het bijzonder bij de aanpak van grondoorzaken. De economische stagnatie en hoge jeugdwerkeloosheid zijn daarbij belangrijke factoren. Daarnaast zoekt Tunesië mogelijkheden om reguliere migratie te vergroten.
Op welke wijze draagt u bij aan de bestrijding van migratie vanuit en capaciteitsopbouw in Tunesië? Wat wordt er, al dan niet in EU-verband, samen met de Tunesische autoriteiten op dit vlak ondernomen?
Het kabinet zet in op een duurzame en effectieve aanpak van irreguliere migratie, waarbij op alle punten van de route wordt geïntervenieerd. Dat betekent de aanpak van grondoorzaken in herkomstlanden, verbeterd grensbeheer in transitlanden, betere opvang in de regio, aanpak van mensensmokkel en effectieve terugkeer.
Ook Tunesië is onderdeel van die aanpak. In Tunesië is de inzet van het kabinet voornamelijk gericht op het faciliteren van terugkeer van migranten naar landen van herkomst en capaciteitsopbouw van de autoriteiten bij de bestrijding van mensenhandel. Het kabinet zet bovendien in op de aanpak van grondoorzaken van migratie vanuit Tunesië, door programma’s te steunen die jeugdwerkgelegenheid en ondernemerschap stimuleren. Dit gebeurt via Nederlandse en internationale organisaties.
Tunesië is ook voor de EU een belangrijke partner. Naast brede bilaterale programma’s gericht op sociaaleconomische ontwikkeling, werkt de EU ook specifiek aan capaciteitsopbouw op het terrein van migratie. Zo wordt Tunesië ondersteund bij de uitvoering van de nationale migratiestrategie. Dit in aanvulling op een aantal regionale EU-programma’s (in Noord-Afrika), onder andere gericht op bescherming van migranten en de ondersteuning van hun vrijwillige terugkeer naar herkomstlanden. Andere EU-lidstaten, zoals Frankrijk, werken met Tunesië samen op het gebied van capaciteitsopbouw en van legale migratie.
Hoe verhouden bovenstaande signalen zich tot de gemaakte afspraken met Tunesië over de aanpak van de oorzaken van irreguliere migratie, het versterken van de samenwerking tegen migrantensmokkelaars en het terugnemen van irreguliere migranten, zoals afgesproken in de Verklaring van Tunesië van juli 2017?
De toename van irreguliere migratie vanuit Tunesië richting Italië, bevestigt de noodzaak voor een integrale aanpak zoals ook overeengekomen in de «Verklaring van Tunis» van juli 2017. Het gaat daarbij om de aanpak van grondoorzaken, de strijd tegen mensensmokkel en het uitvoeren van afspraken op het gebied van terugkeer.
De werkelijke vraag vanuit de politie en het openbaar ministerie (OM) naar sporenonderzoek en het budget van het Nationaal Forensisch Instituut (NFI) |
|
Michiel van Nispen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u bevestigen dat er een offerte is uitgebracht op verzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) voor een onderzoek om de gewenste forensische productiecapaciteit in kaart te brengen?1 Wat is de status hiervan?
Ja. Het onderzoek is medio augustus jl. gestart.
Wie zitten er nu in de begeleidingscommissie? Welke deskundigen en belanghebbenden zijn daarin vertegenwoordigd? Bent u bereid er voor te zorgen dat bij de te vormen begeleidingscommissie ook vertegenwoordigers van de politie, het OM, het NFI en de rechtspraak zullen aanschuiven om een zo breed mogelijke commissie te vormen? Zo nee, waarom niet?
De begeleidingscommissie wordt gevormd door een externe voorzitter (een hoogleraar), een externe deskundige afkomstig uit de forensisch wetenschappelijke wereld, een medewerker van één van de beleidsverantwoordelijke directies van mijn ministerie, de projectleider Prognose Model Justitiële ketens (PMJ) en de projectbegeleider van de afdeling Externe Wetenschappelijke Betrekkingen van het WODC. Bij de samenstelling van begeleidingscommissies zijn het wetenschappelijke gehalte en de onafhankelijkheid van de commissieleden van doorslaggevend belang.
De belanghebbenden – i.c. politie, OM, Rechtspraak en NFI – kunnen hun input leveren via de expertsessies die door de onderzoekers worden georganiseerd.
Klopt het dat met de in de offerte geformuleerde onderzoeksvragen slechts onderzocht zal worden wat de mogelijke factoren zijn bij het bepalen van de jaarlijkse hoeveelheid forensische producten zodat het Prognosemodel Justitiële ketens (PMJ) mogelijk aangepast kan worden? Zo nee, kunt u helder uiteenzetten wat precies onderzocht wordt en wat met die uitkomsten mogelijk gedaan gaat worden?
Het WODC-onderzoek zal in twee fasen worden uitgevoerd. In de eerste fase wordt in kaart gebracht welke factoren de (werkelijke) behoefte aan forensisch onderzoek bepalen. De resultaten van dit onderzoek zullen vervolgens worden gebruikt om de werkelijke behoefte te kwantificeren en te prognosticeren in het kader van de vaststelling PMJ. De resultaten hiervan worden ingebracht bij de besprekingen van de begroting van Veiligheid en Justitie.
Wordt met het voorgestelde onderzoek nu onderzocht welke koppeling beter zou passen zodat er juist meer ruimte kan komen voor sporenonderzoek, gelet op het feit dat het rapport van de expertgroep Forensisch onderzoek en innovatie, betreffende de eerste driejaarlijkse signalering van het opsporingsonderzoek en het forensisch technisch onderzoek2, stelde dat het lineaire verband tussen delicten en NFI-producten, op basis waarvan nu schattingen worden gemaakt voor het PMJ, onhoudbaar was? Zo nee, waarom niet?
Ja. Naar aanleiding van de bevindingen uit de aangehaalde driejaarlijkse signalering is besloten onderzoek te doen naar de factoren die van invloed zijn op de vraag naar forensische producten, teneinde de vraag naar forensisch onderzoek nauwkeuriger te kunnen ramen.
Gaat het onderzoek, zoals in bovengenoemde offerte beschreven, uitwijzen wat de werkelijke vraag is vanuit de politie en het sporenonderzoek en een antwoord geven op de vraag welk budget voor het NFI daar eigenlijk bij zou horen? Zo nee, kunt u aangeven op welke manier de aangenomen motie-Van Nispen c.s. over in kaart brengen van de vraag naar sporenonderzoek dan wel uitgevoerd gaat worden?3
Zie het antwoord op vraag 3.
Hoe de leraar verplicht werd zich bij te scholen |
|
Peter Kwint |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe verhoudt de slogan van de Onderwijscoöperatie over het lerarenregister – «Van, voor en door de leraar» – zich tot de petities, waarin leraren oproepen om te stoppen met dit lerarenregister en schrijven dat zij hun bijscholing niet zullen bijhouden, en die bij elkaar ongeveer 38.000 keer getekend zijn? Deelt u de mening dat dit een teken is dat er vrijwel geen draagvlak is onder leraren voor dit lerarenregister?1
De wet is tot stand gekomen op basis van een intensieve samenwerking met de Onderwijscoöperatie, bestaande uit de grootste vertegenwoordigende lerarenorganisaties. In deze samenwerking zijn we gekomen tot een wet die in meerdere opzichten de zeggenschap van de leraar expliciteert en zijn positie versterkt. In de eerste plaats door de verantwoordelijkheid en zeggenschap van de leraar binnen de school te benoemen en af te bakenen. In de tweede plaats door het opstellen van de inhoud van het register volledig bij de beroepsgroep zelf te beleggen. Om de directe zeggenschap van leraren te garanderen, geldt hierbij het principe van «one man one vote».
Het vanuit de overheid samen optrekken met vertegenwoordigende organisaties is een goed gebruik. Ook bij bijvoorbeeld de invoering van de periodieke registratie in het BIG register is deze werkwijze gevolgd. Dat wil niet zeggen dat elke individuele beroepsbeoefenaar hierdoor automatisch voorstander is. Maar het ergens niet mee eens zijn, betekent niet dat het register in de opzet niet van, voor en door de leraar kan zijn. Dat eigenaarschap staat voor ons centraal in de gesprekken die wij over het register met de beroepsgroep voeren. Want wij kunnen ons goed verplaatsen in de zorgen: is de leraar daadwerkelijk eigenaar van zijn eigen professionele ontwikkeling, bepaalt de beroepsgroep daarbij inderdaad zelf wat wel en niet van waarde is, draagt het register bij aan beroepskwaliteit en daarmee aan het geven van zo goed mogelijk onderwijs aan de leerlingen, is de scholingsbehoefte van de leraar uitgangspunt van het register in plaats van het zetten van vinkjes. Om deze ambitie waar te maken is het van belang dat we in de eerste plaats ruimte laten aan de beroepsgroep om zich in dit eigenaarschap te ontwikkelen. Daarnaast vergt dit een fasegewijze aanpak, waarbij beroepsgroep en overheid steeds bekijken wat werkt in de schoolpraktijk van de leraar.
Wat vindt u van de conclusie van de schrijver van het artikel dat dit register nooit «van, voor en door de leraar» kan zijn, ook straks niet?
Die conclusie delen wij niet. Zoals ook het antwoord onder 1 aangeeft moet het eigenaarschap van de beroepsgroep het uitgangspunt zijn van het register. Daarover is ook het Regeerakkoord helder. Leraren weten immers als geen ander wat ervoor nodig is om je goed te blijven ontwikkelen in het beroep van leraar.
Welke conclusies heeft u getrokken uit de enquête in de zomer van 2014, waaruit bleek dat driekwart van de leraren geen verplicht lerarenregister wilde waarin bevoegdheid, bijscholen en een bewijs omtrent gedrag worden bijgehouden?
De enquête waaraan in het artikel van De Correspondent wordt gerefereerd is een enquête van de lerarenorganisaties zelf. De uitkomsten hiervan hebben de inzet bepaald van de OC-lidorganisaties in de gesprekken over de wet die met het departement zijn gevoerd. Dit heeft geleid tot een verbreding van de wet naar de professionele keten waarvan het register het sluitstuk is. Naast beroepskwaliteit is nu ook de zeggenschap en de professionele ruimte van de leraar wettelijk verankerd.
Zijn leraren bewust misleid of het lerarenregister al dan niet verplicht werd door de Onderwijscoöperatie, of was binnen de Onderwijscoöperatie niet iedereen op de hoogte van de strategie, zoals de schrijver van het artikel zich ook afvraagt?
Wij herkennen ons niet in het beeld dat de vraag suggereert. Het gaat hier om een wetgevingstraject waarbij, zoals dat bij wetgeving te doen gebruikelijk is, iedereen de stappen in het proces kan volgen en via internetconsultatie of brieven aan het parlement zijn mening kan laten horen.
Hoe blikt u terug op de werkwijze die u gehanteerd heeft, namelijk het lerarenregister zonder voldoende draagvlak alsnog opleggen aan leraren?2
In het Nationaal Onderwijsakkoord staat onomwonden dat het register vanaf 2017 wettelijk verankerd zal zijn. De betrokken partijen lieten echter ruimte voor een alternatief, namelijk via de weg van het algemeen verbindend verklaren. Het akkoord gaf aan dat 40% van de leraren zich in dat geval vrijwillig moest registreren. Dat is niet gehaald.
Voor een succesvolle werking van het register is het eigenaarschap en draagvlak onder leraren van belang. Tegelijkertijd willen wij ook het belang van leerlingen en hun ouders voorop stellen. Zoals in de memorie van toelichting bij de wet is aangegeven zijn er twee belangrijke aanleidingen voor de wet. Eén daarvan is de constatering dat het bekwaamheidsonderhoud nog niet overal voldoende van de grond komt. Voor de toekomst van de leerling is de kwaliteit van het onderwijs en dus de voortdurende professionele ontwikkeling van alle leraren dermate van belang dat het bekwaamheidsonderhoud niet vrijblijvend kan zijn. Dat laat onverlet dat het de leraren moeten zijn die bepalen wat van waarde is voor hun bekwaamheidsonderhoud.
Hoe verhoudt de passage uit de e-mail van Joost Kentson (voormalig voorzitter van de Onderwijscoöperatie) dat «(a)ls onderdelen van de wet-Plasterk in de registerwet worden opgenomen, zullen dat geen formuleringen zijn die de autonomie van de leraar onevenredig vergroten ten opzichte van de huidige situatie» zich tot de slogan «Van, voor en door de leraar»?
Het nadeel van het weergeven van korte fragmenten uit een langer lopend samenwerkingstraject is dat zaken uit hun verband worden gehaald en daardoor een onjuist beeld oproepen. Dit fragment maakt deel uit van de gezamenlijke zoektocht om enerzijds de positie van de leraar binnen de school en als beroepsgroep als geheel te versterken en om anderzijds te voorkomen dat het beroep van leraar een «closed shop» zou worden. Oftewel: kwaliteitsversterking van het beroep zonder de onderwijsarbeidsmarkt op slot te zetten. De heer Kentson refereert aan formuleringen die het laatste voorkomen.
Erkent u dat de Onderwijscoöperatie gedwongen werd mee te blijven werken aan het lerarenregister, omdat uit het proces stappen consequenties zou hebben voor de subsidie die zij ontvangen? Wat vindt u van deze gang van zaken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Hierbij geldt hetzelfde principe als bij het antwoord onder 6, zaken moet niet uit hun verband worden gehaald. Van de dwang die u beschrijft is geen sprake. Al in februari 2014 ontstond overeenstemming over de wettelijke verankering van het register.
Hoe kan gesteld worden dat het lerarenregister «van, voor en door de leraar» is, terwijl leraren volgens de Onderwijscoöperatie niet ingezet kunnen en willen worden op beleidsmatige onderdelen binnen de werkprocessen? In hoeverre zijn er leraren benaderd om deel te nemen aan deze werkprocessen?
Het register kan niet worden ontwikkeld zonder de actieve betrokkenheid van leraren. Dat is tot nu toe ook het geval geweest, al is dat in de beeldvorming niet altijd even duidelijk naar voren gekomen. De totstandkoming van het register kent drie pijlers: a) systeemontwikkeling, b) het ontwerp van het inhoudelijke kwaliteitskader door de beroepsgroep en c) implementatie. Vanzelfsprekend is de beroepsgroep aan zet bij het kwaliteitskader. Het register moet immers van, voor en door leraren zijn. Maar ook op de andere pijlers zijn leraren actief. Het gaat daarbij respectievelijk om deelname aan: a) meedenksessies en workshops, gebruikers- en gebruikersacceptatietests en release demo’s, en c) koplopersscholen, peer to peer gesprekken, ambassadeurs, en als redactieraad communicatie.
Wat heeft de invoering van het lerarenregister tot nu toe gekost en hoeveel kosten gaan daar nog bijkomen?
De kostenopbouw van het verplichte register ziet er als volgt uit:
Deelt u de mening dat er pas gesproken kan worden over een register «Van, voor en door de leraar» als er sprake is van draagvlak onder leraren? Zo ja, hoe zou het draagvlak vanaf nu georganiseerd en gemeten moeten worden? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten en stoppen met propageren dat dit lerarenregister «Van, voor en door de leraar» is?
Het draagvlak onder leraren is essentieel voor het welslagen van het register. Dat is precies de reden waarom de wet de positie van de beroepsgroep verstevigt en het Regeerakkoord de centrale rol voor het register bij de leraren zelf legt. Dat draagvlak krijgt in de eerste plaats vorm door de betrokkenheid van leraren zoals is weergegeven in het antwoord onder 8. Daarnaast is inmiddels de Deelnemersvergadering ingericht, als hét platform dat de zeggenschap van alle leraren mogelijk maakt en is de afvaardiging van de Deelnemersvergadering gekozen. De manier waarop de Deelnemersvergadering het eigenaarschap van de eigen beroepskwaliteit oppakt is een belangrijke indicator voor het draagvlak. U kunt daarbij onder meer denken aan de mate van betrokkenheid van leraren om via de Deelnemersvergadering inderdaad hun stem te laten horen. De 24 gekozen leraren van de afvaardiging vormen de voorhoede van de Deelnemersvergadering. Vanuit die voorhoede hebben zij een hele belangrijke rol in het leggen van verbinding tussen het register en de beroepsgroep.