Het bericht 'Thialf moet zonnepanelen uitzetten om verzekerd te blijven' |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Thialf moet zonnepanelen uitzetten om verzekerd te blijven»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het ontzettend zonde is wanneer Thialf gedwongen wordt om zonnepanelen uit te zetten, zowel vanwege de investeringen die zijn gedaan als de duurzame energieopbrengst?
Het zou ontzettend zonde zou zijn wanneer Thialf gedwongen wordt om de zonnepanelen uit te zetten. Echter betreft de situatie bij Thialf een specifiek geval, waarbij gebruikte materialen van de dakisolatie en de kwaliteit van de dakconstructie een belangrijke rol spelen. Het is uiteraard van belang dat verduurzaming veilig gebeurt. Ik hoop dat de betrokken partijen tot een oplossing kunnen komen.
Bent u bereid te bemiddelen tussen de betrokken partijen?
Ik ben op de hoogte van de lopende overleggen tussen marktpartijen en de verzekeringsbranche over deze problematiek op algemeen niveau. De komende tijd zal ik nauw betrokken zijn bij dit overleg. Aangezien de gesprekken tussen Thialf en hun verzekeraar een individueel geval betreffen zie ik in deze gesprekken geen aanvullende rol voor de overheid weggelegd.
Hoe verlopen de gesprekken tussen de verzekeringsbranche en marktpartijen over het verzekeren van zonnepanelen?
In het algemeen is de kans op brandincidenten bij zonnepanelen zeer klein en leiden zonnepanelen niet tot problemen m.b.t. de verzekerbaarheid. Naar ik begrijp verlopen de gesprekken tussen de verzekeringsbranche en marktpartijen constructief. Zo wordt er door de betrokken partijen gezamenlijk gewerkt aan een Preventie Brochure Zonnepanelen met technische informatie over zonnestroomsystemen en de verzekeringsrisico’s die hierbij spelen. Daarnaast wordt er gewerkt aan een brochure waarin uitgelegd wordt wat verzekeraars kunnen doen zonder zich in alle technische details te hoeven verdiepen. Om verzekeraars meer comfort te geven of een installatie daadwerkelijk veilig is en of de installateur kwalitatief goed werk heeft afgeleverd wordt op dit moment een checklist voor installateurs opgesteld. Voor de inspectie van grote zonnestroominstallaties (>15 kWp) is door Stichting SCIOS een nieuwe certificeringsregeling ontwikkeld (SCOPE 12).
Welke theoretische opties zijn er om een initiatief of instrument te introduceren dat deze problemen verhelpt?
In theorie zou een Rijksverzekering kunnen worden geïntroduceerd. Het is echter zeer de vraag of dit een oplossing biedt voor de huidige problematiek. Zo zal het Rijk tegen dezelfde kwesties aanlopen als private verzekeraars. Bovendien vind ik het niet wenselijk dat de overheid de rol van marktpartijen overneemt.
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 4 verloopt het overleg en de samenwerking tussen marktpartijen en de verzekeringsbranche constructief en ondernemen zij zelf al de nodige acties om bestaande knelpunten zo spoedig mogelijk op te lossen. Op dit moment voorzie ik geen rol voor de overheid om deze lopende initiatieven aan te vullen met nieuw instrumentarium. Dat neemt niet weg dat ik het belangrijk vind om vanuit het Rijk mee te denken over eventuele onderliggende problemen en oplossingen daarvoor. Vanuit dat oogpunt zal ik op korte termijn ook aansluiten bij het overleg tussen de marktpartijen en de verzekeringsbranche.
Is het in theorie mogelijk dat de overheid zelf een aantrekkelijke verzekering introduceert voor dit soort gevallen en waardoor verzekeraars geprikkeld worden om beter met deze situaties om te gaan? Hoe zou dit mogelijk kunnen worden vormgegeven?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid deze mogelijkheid te onderzoeken?
Ik zal een verzekering vanuit de overheid om bovengenoemde redenen niet verder onderzoeken.
Het bericht 'Miljoenen slimme meters ongeschikt voor energietransitie' |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Miljoenen slimme meters ongeschikt voor energietransitie»?1
Ja.
Klopt het dat ruim vier miljoen slimme energiemeters niet in staat zijn om doorlopend gegevens over het energieverbruik te versturen?
Er is destijds, meer dan vijf jaar gelden, gekozen voor energieverbruikersdata uit de slimme meter vanuit de zogeheten P-4 poort, die kwartierwaarden geeft en deze data verstuurt aan de netbeheerder. Het op deze wijze uitlezen van de slimme meter voldoet aan de wensen voor het gebruik van de data uit de slimme meter op dit moment. Inmiddels zijn er nieuwe wensen aan de functionaliteit van de slimme meter ontstaan.
De netbeheerder leest de slimme meter uit en verstrekt de energieverbruikersdata een dag later aan de energieleverancier of onafhankelijke dienstenaanbieder als deze daarom vragen en ze toestemming daartoe hebben van de betreffende consument. De consument kan de optie van het uitlezen van de slimme meter ook uit laten zetten door de netbeheerder als dit om privacy-redenen toch gewenst is. De data uit de slimme meter worden dan niet uitgelezen.
Een andere mogelijkheid is energieverbruikersdata vanuit de zogeheten P-1 poort (USB-poort). Deze P-1 poort zit ook in de slimme meter en kan nagenoeg real-time data verstrekken indien de gebruiker dit wil. Hiertoe kan de gebruiker een hulpstuk (energieverbruiksmanager) aan de P-1 poort van de slimme meter koppelen.
Het uitlezen van de kwartierwaarden zoals dat gebeurt komt tegemoet aan het gewenste gebruik van data uit de slimme meter tot nu toe. Door onder andere de Energietransitie is de vraag naar data uit de slimme meter verruimd naar het gebruik van real-time data. Op dit moment kijken de netbeheerders en het ministerie naar mogelijke opties voor de toekomstige nieuwe toepassingen van de data uit de slimme meter. Hierbij is het ook van belang om de bescherming van persoonsgegevens goed te borgen.
Deelt u de analyse dat een doorlopend inzicht in het energieverbruik noodzakelijk of in elk geval bevorderlijk is voor de energietransitie?
Inzicht in het energieverbruik is belangrijk voor de energietransitie. Inzicht in het energieverbruik stimuleert het besparen van energie en draagt zo bij aan de energietransitie.
Klopt het dat er destijds geen eisen zijn gesteld rondom het doorlopend versturen van gegevens door slimme energiemeters? Waarom zijn deze eisen niet gesteld?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom bent u niet bereid het recht op het gebruik van de frequentie voor de netbeheerders te verlengen? Is het niet van algemeen belang dat de netbeheerders nog van deze frequentie gebruik kunnen maken, los van de vraag of er destijds wellicht een inschattingsfout is gemaakt door de netbeheerders?
Bij een heruitgifte van de frequentieruimte zullen zo nodig voorzieningen worden getroffen om de continuïteit van de slimme meters te borgen. De verwachting is dat eind 2020 een beleidsvoornemen over het gebruik van de frequentie in consultatie kan worden gebracht. Er is nog niet besloten dat er een veiling komt.
In algemene zin hebben we de afgelopen jaren een snelle voortgang in de ontwikkeling van telecom- en communicatietechnieken gezien. Evenals in de wensen voor het gebruik van energieverbruikersdata uit de slimme meter voor de energietransitie.
Netbeheerders hebben bij de uitrol van de slimme meter verschillende keuzes gemaakt welke communicatietechniek er werd gekozen. Zo heeft Enexis gekozen voor ontsluiting van de slimme meter in hun verzorgingsgebied door middel van 4G-technologie via mobiele telecomaanbieders.
Door Liander en Stedin is gekozen voor maken gebruik van de PAMR-frequentie, 450 MHz, om slimme energiemeters op afstand uit te kunnen lezen. Dit is op basis van een frequentievergunning die in 2005 via veiling is uitgegeven. Deze vergunning is technologieneutraal uitgegeven. De keuze voor de in te zetten communicatietechnologie is aan degene die de frequentie in gebruik heeft. In dit geval is door netbeheerders gekozen voor zo genoemde CDMA-technologie (3G) bij het ontsluiten van slimme meters in hun verzorgingsgebied. De CDMA-technologie is in inmiddels verouderd ten opzichte van bijvoorbeeld 5G, maar kan volgens de netbeheerders nog steeds technologisch het gebruik van de slimme meters ondersteunen.
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat heeft in 2018 besloten om de frequentievergunning met vier jaar te verlengen, tot en met 17 november 2024. Om Liander en Stedin meer zekerheid te geven, heeft het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat bij het besluit tot verlengbaarheid uitdrukkelijk aangegeven dat bij een heruitgifte van de frequentieruimte zo nodig voorzieningen zullen worden getroffen om de continuïteit van de slimme meters te borgen.
Recent heeft het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat laten onderzoeken hoe dit gerealiseerd kan worden op een manier waarbij de frequentieruimte optimaal bruikbaar is, ook voor andere marktpartijen. Dialogic heeft dit onderzoek uitgevoerd en de oplossingsrichtingen in kaart gebracht.2 Zodra ook twee andere lopende onderzoeken naar de PAMR-frequentieband afgerond zijn, kan beleid worden geformuleerd voor het gebruik van de band na 2024. Momenteel onderzoekt ICT-adviesbureau Strict de bredere behoefte in de markt aan deze specifieke frequentieruimte. Verder zal het Agentschap Telecom vanuit haar expertise adviseren over optimaal gebruik van de frequentieband.
Hierna zal worden beslist over het toekomstig gebruik van de PAMR-frequentieband en hoe die opnieuw wordt uitgegeven. Hier zullen alle overwegingen in worden meegenomen.
Had deze situatie, waarin netbeheerders mogelijk hoge kosten moeten maken voor een frequentieveiling of waarin hoge kosten moeten worden gemaakt om energiemeters te vervangen, voorkomen kunnen worden?
Zie antwoord vraag 5.
Wat zijn mogelijke oplossingsrichtingen rondom de situatie die nu speelt met betrekking tot slimme energiemeters?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u een toekomstbeeld schetsen? Welke energiemeters zijn er in 2030 geïnstalleerd in Nederlandse gebouwen en hoe communiceren deze meters?
De ontwikkelingen op het gebied van digitalisering volgen elkaar snel op, ook in verband met de slimme meters. Deze ontwikkelingen vormen een belangrijk aandachtspunt, voor de netbeheerders en voor mij. Met de netbeheerders kijk ik naar de vereisten aan de slimme meters in de toekomst. Slimme meters zijn op basis van de gestelde eisen zo ingericht en ontworpen dat ze lang meegaan en beschikbaar zijn. Het is immers kostbaar om deze meters frequent te gaan wisselen.
Op dit moment kijken de netbeheerders in overleg met het ministerie naar de wijze waarop communicatie met de huidige generatie meters in ieder geval de komende jaren doorgang kan vinden. Daarnaast worden door de netbeheerders en het ministerie gezamenlijk de voorwaarden en eisen aan de volgende generatie slimme meters verzameld en vastgesteld, zodat de slimme meter nog meer dan nu kan leiden tot energiebesparing en marktfacilitering.
Een brand bij de RWE centrale in de Eemshaven |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Is het u bekend dat er op zaterdag een grote brand is uitgebroken bij de RWE-centrale in de Eemshaven?1
Ja.
Is het juist dat de brand woedde in de aanvoerinstallatie van houtsnippers en dus in het gedeelte van de centrale waarin biomassa wordt verwerkt?
Kunt u al meer informatie delen over de oorzaak van de brand die zou zijn ontstaan bij het lossen van houtsnippers? Zo nee, waarom niet?
Had deze brand niet voorkomen moeten worden door veiligheidsvoorzieningen in de los- of transportinstallatie en/of door het veiligheidsbeleid voor de hele centrale?
Bent u bereid om de eigenaar van de centrale, de brandweer en andere deskundigen te laten onderzoeken hoe herhaling kan worden voorkomen?
Wordt er naast de oorzaak van de brand ook onderzocht of er sprake is van het tekortschieten van veiligheidsvoorzieningen en/of beleid en of er onverantwoorde risico’s worden genomen tijdens de bij- en meestook van biomassa in deze kolencentrale? Zo ja, bent u bereid de Kamer hierover te informeren en indien nodig en mogelijk additionele stappen te zetten zodat dit type gevaarlijke situaties zo veel als mogelijk voorkomen wordt?
Voor zover mij bekend omvat het onderzoek alle aspecten. Op basis van de conclusies van het onderzoek en eventuele aanbevelingen is het aan het bevoegd gezag om te beoordelen of er aanleiding is om aanpassingen te doen, binnen de geldende wet- en regelgeving.
Een mogelijke uitzondering voor Nord Stream 2 op de Gasrichtlijn |
|
Bram van Ojik (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat er volgens analisten mogelijk ruimte is voor Nord Stream 2 om een uitzondering op de toepassingen van de EU Gasrichtlijn te krijgen?1
Ja.
Klopt het dat de deadline voor het verschaffen van een definitief oordeel hierover van de Duitse Bundesnetzagentur 24 mei 2020 is? Zo nee, welke datum is er voor deze deadline beoogd?2
Ja. Inmiddels heeft het Duitse Bundesnetzagentur op 15 mei jl. besloten om afwijzend te beslissen op het verzoek van Nord Stream 2 om te mogen afwijken van bepalingen uit de EU Gasrichtlijn.3
Klopt het dat u input heeft geleverd voor een mogelijke uitzondering voor Nord Stream 2 op de toepassingen van de EU Gasrichtlijn?3Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke input heeft u daarbij precies geleverd? Adviseert deze inzet positief of negatief voor het verlenen van een uitzondering op de toepassingen van de EU Gasrichtlijn? Wordt deze inzet (uiteindelijk) openbaar gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben door Bundesnetzagentur geconsulteerd over het door Nord Stream 2 ingediende verzoek om te mogen afwijken van bepalingen uit de EU Gasrichtlijn. In mijn reactie aan Bundesnetzagentur heb ik mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken aangegeven dat het niet aan Nederland is om te beoordelen of de EU-regelgeving voldoende basis biedt voor het verlenen van de door Nord Stream 2 gevraagde afwijking. Nederland gaat er van uit dat Bundesnetzagentur tot een zorgvuldig afgewogen oordeel komt.
Met deze beantwoording is mijn inzet openbaar. Verder heeft Bundesnetzagentur laten weten dat de in de consultatie ontvangen reacties openbaar worden gemaakt tenzij indieners hebben aangegeven daar bezwaar tegen te hebben.
Wat is uw oordeel over de voorgenomen houding van Nord Stream 2 om zich te beraden op «verdere actie» om de EU Gasrichtlijn te omzeilen als hen geen uitzondering wordt toegekend?4 Welke mogelijkheden heeft Nord Stream 2 hierna überhaupt nog over om de EU Gasrichtlijn te omzeilen? Bent u bereid zich openlijk te verzetten tegen verdere pogingen van Nord Stream 2 om de Gasrichtlijn te omzeilen? Zo nee, waarom niet?
Het staat eenieder vrij om zich te verweren tegen besluitvorming die voortvloeit uit EU-wetgeving die onwelgevallig wordt gevonden met inachtneming van de daarvoor geldende regels en procedures. Het staat Nord Stream 2 daarom vrij om bezwaar aan te tekenen tegen het besluit van Bundesnetzagentur om de gevraagde afwijking niet te verlenen. Ik zie geen reden om mij daar tegen te verzetten.
Als het gaat om de vraag welke mogelijkheden Nord Stream 2 heeft om niet onder de werking van de EU Gasrichtlijn te vallen, verwijs ik naar het beroep dat Nord Stream 2 afgelopen jaar bij het Europese Hof van Justitie heeft ingesteld om de wijziging van deze richtlijn nietig te verklaren en naar de door Nord Stream 2 opgestarte arbitrageprocedure onder het Energy Charter Treaty. In algemene zin is het waarschijnlijk dat Nord Stream 2 alle opties onderzoekt om niet onder de werking van de EU Gasrichtlijn te hoeven vallen of om daaraan te voldoen (ook in de media zijn opties genoemd6). Op welke (combinatie van) opties Nord Stream 2 inzet is in eerste instantie een vraag voor Nord Stream 2, waarbij geldt dat deze in lijn zal moeten zijn met EU-regelgeving.
Overigens heeft het Europese Hof op 20 mei jl. besloten het voornoemde beroep van Nord Stream 2 tegen de wijziging van de richtlijn niet-ontvankelijk te verklaren.
Wat is uw appreciatie van de Strategische Monitor van het The Hague Centre for Strategic Studies dat een grotere dreiging voor Nederlandse en Europese energiebelangen in termen van afhankelijkheid en veiligheid detecteert?5 Deelt u de mening dat energieveiligheid en vermindering van energieafhankelijkheid grote belangen zijn voor Nederland en de EU? Kunt u toelichten op welke wijze discussie hierover in de EU en NAVO verloopt en welke positie Nederland daarbij inneemt? Bent u bereid extra maatregelen te treffen die vermindering van energieafhankelijkheid en vergroting van energieveiligheid beogen?
Wat betreft de Strategische Monitor van het The Hague Centre for Strategic Studies deel ik graag mijn appreciatie. Bij energie-afhankelijkheid gaat het vaak vooral om pijpleiding-gas, omdat de import daarvan door de EU toeneemt (doordat de Europese gasproductie daalt vanwege onder meer de wens van het kabinet om de gaswinning uit het Groningenveld zo snel als mogelijk is te beëindigen) en er, in vergelijking met olie dat met name via tankers wordt aangevoerd, minder flexibiliteit is om snel van leverancier te wisselen. De inzet van het kabinet is daarom gericht op een sterke, goed functionerende interne Europese markt en diversificatie van bronnen, leveranciers en aanvoerroutes. Concrete resultaten hiervan zijn onder meer de mogelijkheden om door het bi-directioneel maken van pijpleidingen gas binnen de EU ook van west naar oost te transporteren en de aanleg van nieuwe LNG-terminals in de EU. Hierdoor is de gasleveringszekerheid in vooral de Oost-Europese landen de afgelopen jaren toegenomen. Daarnaast zien we de laatste jaren ook een sterke toename van LNG in West-Europa, dit mede als gevolg van het sterk gestegen aanbod vanuit de Verenigde Staten. Overigens geldt bij energie-afhankelijkheid dat deze wederzijds is: met haar goed betalende afnemers is de EU voor energieleveranciers een markt die men niet graag kwijtraakt.
Wat betreft energieveiligheid noemt de Strategische Monitor onder meer geopolitieke spanningen naar aanleiding van het Nord Stream 2 pijpleiding-project. Het kabinet ziet Nord Stream 2 als een commercieel project, maar geeft zich rekenschap van de geopolitieke aspecten. Mede daarom is in EU-verband vol, en met succes, ingezet op een nieuwe gastransitovereenkomst tussen Rusland en Oekraïne, die afgelopen december is bereikt. In algemene zin is de Nederlandse inzet, onder meer in EU-verband, erop gericht om geopolitieke spanningen, ook in het kader van Nord Stream 2, zoveel mogelijk te voorkomen en te mitigeren.
Energieveiligheid en vermindering van energieafhankelijkheid (namelijk door diversificatie van bronnen, leveranciers en aanvoerroutes) zijn van groot belang voor Nederland en de EU. De EU-inzet is daarop ook onverminderd gericht en daarom zie ik niet direct de noodzaak voor extra maatregelen om de energieafhankelijkheid te verminderen. Hierbij is het goed te noemen dat het bedrijven zijn die in energie handelen, overheden hebben eerst en vooral een faciliterende rol, zoals het er voor zorgen dat de markt zijn werk kan doen.
Wat betreft de NAVO geldt dat energieveiligheid een belangrijke rol speelt, waarbij er drie pijlers te onderscheiden zijn: vergroten van het strategisch bewustzijn, beschermen van de kritieke energie-infrastructuur en vergroten van energie-efficiëntie van de strijdkrachten. Afgelopen november hebben de NAVO-ministers van Buitenlandse Zaken hierover aanbevelingen goedgekeurd, die nader worden uitgewerkt.
Tenslotte: de Europese energietransitie zal leiden tot minder vraag naar fossiele brandstoffen, waardoor de afhankelijkheid van (importen van) fossiele brandstoffen op termijn sterk zal gaan afnemen. De implementatie van de Europese Green Deal heeft daarom een directe relatie met de vermindering van energieafhankelijkheid.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor 24 mei 2020?
Deze vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het toezicht en de handhaving van de energiebesparingsplicht. |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het verkennend onderzoek «Onderzoeksrapport Adromi – Toezicht & handhaving Energiebesparingsplicht» dat in opdracht van de Rekenkamercommissie Wassenaar, Voorschoten, Oegstgeest en Leidschendam-Voorburg (RKC-WVOLV) is uitgevoerd?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de omgevingsdiensten van de WVOLV-gemeenten de energiebesparingsplicht van bedrijven en instellingen onvoldoende handhaven, en dat bedrijven met de huidige bezoekfrequenties gemiddeld slechts eens per 15 à 20 jaar gecontroleerd worden op het voldoen aan de energiebesparingsplicht?
Allereerst hecht ik eraan om te noemen dat gemeenten gaan over hun eigen omgevingsdiensten en dat gemeenteraden hun college kunnen bevragen of aanspreken op rekenkamerrapporten van de door hen ingestelde rekenkamers.
Met de introductie van de informatieplicht en de extra inzet op het onderwerp energiebesparing zijn veel bevoegde gezagen, brancheverenigingen en bedrijven actief aan de slag gegaan met energiebesparing. Ik verwacht daarom dat ook de gemeenten Wassenaar, Voorschoten, Oegstgeest en Leidschendam-Voorburg dit onderwerp actief oppakken.
Bent u het met de onderzoekers eens dat bedrijven in ieder geval eenmaal binnen de terugverdienperiode van vijf jaar gecontroleerd zouden moeten worden om de effectiviteit van energiebesparingsmaatregelen beter in kaart te brengen? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet? Zo ja, hoe wilt u er in de praktijk voor zorgen dat dit daadwerkelijk gebeurt?
Omdat de decentrale overheid bevoegd gezag is voor de toezicht en handhaving van de energiebesparingsplicht, wordt er geen centrale registratie bijgehouden.
Er bestaan logischerwijs verschillen tussen hoe gemeenten en omgevingsdiensten toezicht houden en handhaven. Een van de redenen voor het introduceren van de informatieplicht was ook het verbeteren van toezicht en handhaving door het decentrale bevoegd gezag.
Een logische frequentie voor periodieke bedrijfscontrole zou de vierjaarlijkse informatieplichtronde zijn. De door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) aangebrachte rubricering van de informatieplichtrapportages maakt informatie-gestuurd toezicht mogelijk. Niet elk bedrijf hoeft daarom daadwerkelijk fysiek bezocht te worden.
Ik heb eind 2019 extra capaciteit beschikbaar gesteld in het kader van de uitvoering van het Urgenda-vonnis. In de brief aan uw Kamer van 24 april 2020 (Kamerstuk 32 813, nr. 496) heb ik bovendien aangegeven dat ik opnieuw € 5 miljoen beschikbaar stel voor deze maatregel «versterkte uitvoering energiebesparings- en informatieplicht».2 Aan de hand van een vastgestelde «menukaart» met onder andere gevelcontroles, bedrijfsbezoeken en administratieve activiteiten, kunnen bevoegde gezagen opnieuw extra capaciteit aanvragen voor de periode 2020 en 2021. Overigens biedt deze ondersteuning inzicht in wat er additioneel aan toezicht en handhavingsactiviteiten gepland en uitgevoerd wordt. Rijkswaterstaat/Kenniscentrum InfoMil publiceert per gemeente deze gegevens online: https://vue.databank.nl/dashboard.
Hoe verhoudt het gebrek aan handhaving binnen de WVOLV-gemeenten zich tot de handhaving in andere Nederlandse gemeenten? Kunt u dit aan de hand van cijfers nader toelichten, of bent u bereid nader te onderzoeken of dit probleem zich ook binnen andere gemeenten voordoet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met het feit dat hercontroles (in lijn met de landelijke leidraad handhavingsacties) na overtredingen ontbreken en dat WVOLV-gemeenten geen concrete doelstellingen voor energiebesparing binnen bedrijven en instellingen in hun agenda hebben opgenomen?
Hoe gemeenten, die bevoegd gezag zijn op dit punt, omgaan met hercontroles, is aan hen. Het Rijk ziet hercontroles als een effectief middel om energiebesparing te realiseren. Ik ben dan ook van plan hercontroles toe te voegen aan de genoemde menukaart van de maatregel «versterkte uitvoering energiebesparings- en informatieplicht». Deze capaciteit is echter additioneel. Gemeenten moeten zelf aan de slag met deze bestaande wettelijke taak.
Bent u het met de onderzoekers eens dat dergelijke hercontroles de implementatie van energiemaatregelen aanzienlijk kan versnellen en dat het verloop van de energietransitie daardoor beter in kaart kan worden gebracht? Zo nee, kunt u nader toelichten waarom niet? Zo ja, hoe wilt u ervoor zorgen dat deze hercontroles daadwerkelijk worden doorgevoerd?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de visie van de onderzoekers dat energiecontroles doelgerichter en efficiënter kunnen worden doorgevoerd als gemeenten concrete energiedoelstellingen voor bedrijven en instellingen opstellen? Deelt u dat dit de uitvoerende taak van de omgevingsdiensten en de controlerende taak van de gemeenteraden ook concreter en makkelijker uitvoerbaar maakt? Zo nee, kunt u uw antwoord nader toelichten? Zo ja, hoe wilt u gemeenten stimuleren om dit in de praktijk te realiseren?
De energiebesparingsdoelstellingen zijn vastgelegd in het Energieakkoord en de energiebesparingsplicht is wettelijk vastgelegd. Deze verplichting is concreet uitgewerkt met sectorspecifieke Erkende Maatregelenlijsten en de rapportage in het kader van de informatieplicht. Het uitoefenen van toezicht en handhaving op deze wettelijke taak kan door gemeenten en gemeenteraden met deze uitwerking effectief opgepakt worden. De omgevingsdienst voert toezicht uit in opdracht van de gemeente. Het is aan gemeenten om of zelf aan de slag te gaan of de omgevingsdienst structureel de opdracht te geven toezicht bij bedrijven uit te oefenen.
Ik stimuleer gemeenten energiebesparing voortvarend op te pakken. Naast de genoemde maatregel «versterkte uitvoering energiebesparings- en informatieplicht» heb ik drie brieven verstuurd naar de colleges van burgemeester en wethouders om hen te informeren over de informatie- en energiebesparingsplicht. In mijn brief van februari 2020 heb ik aan elk college in Nederland gemeld hoeveel bedrijfsvestigingen in de betreffende gemeente gerapporteerd hebben, hoeveel daarvan op grond van de rapportage extra toezicht vergen en hoe zich dat tot landelijke gemiddelden verhoudt. Ik heb hen tevens gewezen op de mogelijkheden voor extra ondersteuning bij het toezicht op energiebesparing en de colleges opgeroepen om werk te maken van energiebesparing bij bedrijven en instellingen. Het is nu aan de gemeenten en de gemeenteraden om aandacht aan de uitvoering van deze wettelijke taak te geven.
U noemt verder de coronacrisis. Momenteel wordt ambtelijk verkend wat het effect is (van de gevolgen) van de COVID-19-uitbraak op het klimaat- en energiebeleid en op welke manier eventuele herstelmaatregelen de vergroening van de economie kunnen bevorderen. Het streven is om de Tweede Kamer hierover voor de zomer nader te informeren.
Bent u bereid over de hele linie het toezicht op en handhaving van de Energiebesparingsplicht te versterken en tevens te onderzoeken of het mogelijk is om goede naleving van de plicht te koppelen aan de steunmaatregelen in het kader van de coronacrisis? Bijvoorbeeld door gedeeltelijke terugbetaling van deze steun te eisen als een bedrijf overduidelijk nalatig is geweest bij het naleven van de energiebesparingsplicht?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht “Kabinet schuift vanwege corona ook CO2-heffing industrie voor zich uit” |
|
Tom van der Lee (GL), Bart Snels (GL) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Kabinet schuift vanwege corona ook CO2-heffing industrie voor zich uit»?1
Ja.
Klopt het bericht dat de CO2-heffing voor de industrie wordt uitgesteld? Zo ja, wanneer bent u van plan de CO2-heffing wel te publiceren? Wanneer komt het voorstel naar de Kamer?
Nee, de internetconsultatie van het wetsvoorstel CO2-heffing industrie is gestart op 24 april jl. en loopt tot en met 29 mei. De planning is om het wetsvoorstel als onderdeel van het belastingplanpakket 2021 met Prinsjesdag aan te bieden aan uw Kamer.
Bent u nog steeds voornemens om de CO2-heffing per 1 januari 2022 in te voeren?
Nee, het kabinet is voornemens om de CO2-heffing voor de industrie, conform de afspraken in het Klimaatakkoord, per 1 januari 2021 in te voeren.
Deelt u de opvatting dat deze ingrijpende voorstellen op een goede en nette manier behandeld dienen te worden? Deelt u de opvatting dat kabinetsplannen allereerst met de Kamer moeten worden gedeeld, en niet met de media? Deelt u de opvatting dat het lekken van geruchten over de klimaatmaatregelen (rondom het Urgenda-vonnis en de CO2-heffing) ronduit slordig is en niet bevorderlijk is voor het parlementaire proces?
Ik ben het ermee eens dat deze voorstellen op een goede en nette manier behandeld dienen te worden en met uw Kamer gedeeld moeten worden. Het kabinet is voornemens om de CO2-heffing voor de industrie, conform de afspraken in het Klimaatakkoord, per 1 januari 2021 in te voeren.
Het wetsvoorstel zal als onderdeel van het belastingplanpakket 2021 met Prinsjesdag worden aangeboden aan uw Kamer. Op dit moment wordt een concept van het wetsvoorstel geconsulteerd via www.internetconsulatie.nl. Het pakket met extra maatregelen inzake het Urgenda-vonnis is 24 april jl. aan uw Kamer aangeboden.
Deelt u de analyse dat, aangezien de klimaatplannen niet naar de Kamer worden gestuurd terwijl er wel geruchten worden verspreid, er juist onrust wordt veroorzaakt en dat dit tegengesteld is aan uw bedoelingen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de klimaatcrisis te groot is om ver vooruit te schuiven?
Het blijft de inzet van het kabinet om het tijdspad van het Klimaatakkoord te volgen.
Bent u bereid de klimaatplannen zo snel mogelijk naar de Kamer te sturen, eventueel onder een licht voorbehoud gezien de huidige omstandigheden?
Het pakket met extra maatregelen inzake het Urgenda-vonnis is 24 april jl. aan uw Kamer aangeboden (Kamerstuk 32 813, nr. 496).
De coronacrisis |
|
Tom van der Lee (GL), Bram van Ojik (GL), Jesse Klaver (GL), Kathalijne Buitenweg (GL), Niels van den Berge (GL), Nevin Özütok (GL), Corinne Ellemeet (GL), Lisa Westerveld (GL) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het dreigende langdurige medicijntekort, zoals onder meer de televisie-uitzending van Zembla 2 april 2020 aan de kaak stelt? Welke maatregelen treft u op de korte termijn om de geneesmiddelenvoorraden aan te sterken en welke maatregelen overweegt u op de middellange termijn om minder afhankelijk te worden van de productie uit China en India?1
De afgelopen jaren zijn we afhankelijker geworden van landen als India en China voor wat betreft de productie van geneesmiddelen. Wereldwijd is de vraag naar geneesmiddelen toegenomen terwijl er minder productielocaties zijn overgebleven. Daardoor zijn de geneesmiddelentekorten toegenomen. Door de coronacrisis is dit versterkt, fabrieken in China hebben stilgelegen en India had exportrestricties afgekondigd voor bepaalde (grondstoffen) voor geneesmiddelen. Inmiddels zijn de restricties grotendeels opgeheven.
Om de geneesmiddelenvoorraden op korte termijn op peil te houden zijn er nationale maatregelen genomen. Ook in Europees verband worden door de Europese Commissie en de lidstaten gezamenlijke acties ondernomen. Voor de inhoud van de verschillende maatregelen verwijs ik u naar de recente Kamerbrieven2 over corona waarin dit duidelijk is beschreven.
Eind vorig jaar is besloten om een verplichte ijzeren voorraad aan te leggen van vijf maanden in Nederland om daarmee de kortdurende leveringsproblemen te verlichten. Het aanleggen van een ijzeren voorraad heeft tijd nodig, naar schatting (1,5 tot 2 jaar). Door de coronacrisis zal dit echter veel meer tijd vergen. In overleg met partijen moet verder gekeken worden naar de mogelijkheden voor het aanleggen van de ijzeren voorraad mede in relatie tot de gevolgen van de coronacrisis.
Voor de middellange termijn geldt dat de Europese Commissie bezig is met een analyse ten aanzien van geneesmiddelentekorten en er zal een plan gemaakt worden om te bewerkstelligen dat de Europese Unie minder afhankelijk wordt van derde landen voor de leveringszekerheid van geneesmiddelen. Daarbij wordt gedacht om de productie van geneesmiddelen meer terug naar Europa (of Nederland) te halen. De Europese Commissie is zich terdege bewust van de urgentie van deze problematiek, mede door de coronacrisis en neemt dit ter hand.
Heeft u afgelopen dagen contact opgenomen met (afgezanten) van de Amerikaanse regering om de Nederlandse bestelling van beademingsapparaten veilig te stellen? Zo ja, welke boodschap heeft u de Amerikanen meegegeven? Zo nee, bent u voornemens dit alsnog te doen? Deelt u de zorgen dat de Amerikanen onder het mom van de Defence Production Act de Nederlandse bestellingen van beademingsapparaten alsnog kunnen confisqueren?
De Nederlandse overheid heeft via verschillende kanalen doorlopend contact met andere overheden, waaronder de Amerikaanse, over COVID-19 en het openhouden van de supply chain voor medische producten. Het kabinet is van mening dat het essentieel is dat de supply chain voor medische producten zoveel mogelijk open blijft. Dit dragen wij ook uit in onze internationale contacten.
Het Ministerie van VWS heeft bij verschillende producenten orders geplaatst voor het leveren van beademingsapparatuur en andere medische goederen. Deze producenten benadrukken dat hun vermogen om te produceren afhankelijk is van de toelevering van onderdelen uit de hele wereld. De maatregelen die de Amerikaanse overheid tot op dit moment onder de Defense Production Act (DPA) heeft genomen zijn positief voor de productie van beademingsapparatuur, omdat deze toeleveranciers de prioriteiten opleggen om de productie open te houden.
Hoeveel extra beademingsapparaten zijn noodzakelijk om de intensive care-capaciteit uit te breiden naar 2.400 bedden?
Elk bed op de intensive care (IC) is voorzien van een beademingsapparaat. Bij de uitbreiding naar 2400 IC-bedden zijn beademingsapparaten ingezet uit de ziekenhuizen zelf, vanuit partijen buiten de ziekenhuizen (zoals Defensie en de zelfstandige klinieken) en vanuit de aanschaf van nieuwe beademingsapparaten door het Ministerie van VWS. Zie verder de brief aan de Tweede Kamer van 31 maart jl. (Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, Kamerstukken 25 292, nr. 200).
Heeft u er kennis van genomen dat Medtronic, een bedrijf in medische technologie, het ontwerp en software van de eigen beademingsapparatuur vrij beschikbaar maakt? Bent u bereid deze kennis onder de aandacht te brengen van Nederlandse bedrijven die op korte termijn mogelijk in staat zijn beademingsapparatuur te produceren?2
Ja, ik heb er kennis van genomen dat Medtronic het ontwerp en software van een specifiek model beademingsapparaat beschikbaar heeft gesteld. Deze informatie is reeds gedeeld met Nederlandse bedrijven die op korte termijn mogelijk in staat zijn beademingsapparatuur te produceren. De FME, de ondernemersorganisatie voor de technologische industrie, heeft dit bericht onder haar leden gedeeld. Zie verder de brief aan de Tweede Kamer van 7 april jl. (Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, Kamerstukken 25 292, nr. 219).
Kunt u aangeven welke juridische mogelijkheden er zijn om, mocht blijken dat het toch verstandig zou zijn, religieuze bijeenkomsten van minder dan dertig personen te verbieden? Kunt u hierbij ook specifiek ingaan op de vraag wat de Minister-President tijdens het plenaire debat van 1 april 2020 precies bedoelde met de toezegging: «dan zal Grapperhaus niet aarzelen om via deskundigen voor te stellen om extra maatregelen te nemen»? Welke extra maatregelen zouden dit kunnen betreffen?
Het kabinet stelt voorop dat er thans geen aanleiding is voor een verbod op religieuze bijeenkomsten van minder dan dertig personen. Het gros van de geloofsgemeenschappen draagt op grote schaal bij aan de bestrijding van de verdere verspreiding van COVID-19. Het overgrote deel van de zondagsdiensten en het vrijdagmiddaggebed is geannuleerd of zodanig aangepast dat die online kan worden gevolgd. Waar toch de randen van de regels worden opgezocht (dit is in een enkel geval gebeurd), worden kerken direct door hun kerkelijke vertegenwoordiger aangesproken. Sindsdien worden ook door die kerken de diensten in de kleinst mogelijke eenheid gehouden. Dit blijkt uit de contacten die de Minister van Justitie en Veiligheid hierover onderhoudt met koepelorganisaties van de verschillende kerkgenootschappen.
Er is een juridische mogelijkheid om religieuze bijeenkomsten buiten gebouwen, op openbare plaatsen, te verbieden ter bescherming van de gezondheid en dus ook in de huidige COVID-19-crisis. Deze bevoegdheid is neergelegd in de artikelen 5 t/m 7 van de Wet openbare manifestaties, waarbij zo nodig aanvullend gebruik kan worden gemaakt van artikel 175 en 176 Gemeentewet (noodbevel en noodverordening). Voor niet-openbare plaatsen, waaronder kerken, moskeeën en synagogen, geldt dat een verbod op religieuze bijeenkomsten niet mogelijk is. De bestaande wetgeving biedt geen grondslag om in het belang van de volksgezondheid godsdienstige bijeenkomsten in niet-openbare plaatsen te verbieden. Momenteel ziet het kabinet, mede gelet op het bovenstaande, ook geen noodzaak om de totstandkoming van een wet te bevorderen die daarin wel zou voorzien.
De extra maatregelen kunnen zien op het direct aanspreken van kerkelijke vertegenwoordigers of koepelorganisaties kerkgenootschappen als zij de bovengrenzen opzoeken en het ontmoedigen van fysieke bijeenkomsten. Daarnaast kunnen – waar nodig – nadere gesprekken plaatsvinden met vertegenwoordigers van verschillende kerkgenootschappen. De Minister van Justitie en Veiligheid zal het, indien nodig, niet nalaten om ook zelf in contact te treden met kerkgenootschappen die de maatregelen op het gebied van aantal, afstand, hygiëne en gezondheid niet in acht nemen.
Wat is uw appreciatie van de noodwet en pakket van maatregelen dat de Hongaarse regering op maandag 30 maart 2020 heeft doorgevoerd in het kader van de coronacrisis? Gaan deze maatregelen wat u betreft in tegen artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (EU)? Heeft u de Hongaarse regering hierop aangesproken en wat bent u, eventueel in EU-verband, van plan te ondernemen?
Op 11 maart jl. heeft de Hongaarse regering de staat van gevaar uitgeroepen die alleen door de regering kan worden opgeheven. Vervolgens heeft het Hongaarse parlement op 30 maart jl. een autorisatiewet aangenomen waarmee het de tijdsbeperking van uitgevaardigde decreten opheft. De uitgevaardigde decreten hadden voordat de autorisatiewet werd aangenomen een geldigheid van 15 dagen. Het Hongaarse parlement kan in principe met een gewone meerderheid de geldigheidsduur van een decreet beperken. Daarnaast kan het Hongaarse parlement bij twee derde meerderheid, indien het erin slaagt bijeen te komen, de autorisatiewetgeving herroepen, waarmee de specifieke volmachten die de Hongaarse regering momenteel bezit tevens tot een einde komen. De regeringspartij heeft sinds 2010 een constitutionele meerderheid in het parlement. De wetgeving bevat tevens bepalingen die de verspreiding van fake news aan banden moeten leggen.
De Hongaarse autorisatiewetgeving roept vanuit het oogpunt van de beginselen van rechtsstaat, democratie, grondrechten en persvrijheid vragen op. Buitengewone maatregelen in het kader van de bestrijding van COVID-19 zijn geoorloofd en wenselijk vanuit het oogpunt van de bescherming van de volksgezondheid, maar dienen wel te voldoen aan vereisten van noodzakelijkheid, proportionaliteit en tijdelijkheid, en dienen tevens de waarden van de Unie zoals vastgelegd in artikel 2 VEU en internationale verdragsverplichtingen te respecteren.
Het kabinet heeft zich er in Europees verband samen met gelijkgezinde lidstaten voor ingespannen om een verklaring tot stand te brengen waarin lidstaten wordt opgeroepen om bij het nemen van uitzonderlijke noodmaatregelen de beginselen van rechtsstaat, democratie en grondrechten te respecteren. Deze verklaring is op 1 april jl. gepubliceerd. In de verklaring wordt verder het voornemen van de Europese Commissie om de (toepassing van) noodwetgeving in lidstaten te monitoren verwelkomd en de Raad Algemene Zaken opgeroepen dit onderwerp op een gepast moment nader te bespreken.
Tijdens de extra informele Raad Buitenlandse Zaken van 3 april jl. uitten verschillende lidstaten – waaronder Nederland – zorgen over de onlangs in Hongarije aangenomen wetgeving. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft na de Raad telefonisch contact gehad met zijn Hongaarse ambtsgenoot om de Nederlandse zorgen te bespreken.
De Minister voor Rechtsbescherming heeft tijdens de informele JBZ-Raad van 6 april jl. eveneens het Nederlandse standpunt onderstreept en ook gewezen op de bijzondere verantwoordelijkheid die JBZ-ministers hebben. Ook heeft de Minister voor Rechtsbescherming aangegeven dat de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid niet beperkt mogen worden.
Op de videoconferentie van de leden van de Raad Algemene Zaken van 22 april is het onderwerp ook aan de orde gekomen. Een grote meerderheid van de lidstaten, waaronder Nederland, benadrukte het belang van het respecteren van de beginselen van de rechtsstaat en sprak steun uit voor de monitoring door de Commissie. Nederland riep de Commissie daarbij op indien noodzakelijk nadere actie te ondernemen.
Het kabinet verwelkomt verder het rapport van het EU-Grondrechtenagentschap van 8 april jl. over COVID-19 en de implicaties voor grondrechten, en de handreiking van de Raad van Europa die op 7 april jl. met alle 47 lidstaten is gedeeld. Het kabinet hoopt dat de internationale druk Hongarije zal doen bewegen de autorisatiewetgeving te heroverwegen.
Hoe gaat de 5,6 miljard euro die Hongarije vanwege de coronacrisis krijgt toebedeeld, verdeeld worden? Bent u bereid te onderzoeken hoe dit geld rechtstreeks bij de bevolking, het midden- en kleinbedrijf en andere instellingen terecht kan komen zonder tussenkomst van de Hongaarse regering?
De 5,6 miljard euro die Hongarije krijgt toebedeeld, zijn bestaande middelen onder het Cohesiebeleid. Elke lidstaat heeft met het Corona Response Investment Initiative (CRII) de ruimte om, in samenspraak met zijn regio’s, te bepalen of en hoe er binnen de bestaande en al toegekende middelen, coronamaatregelen worden genomen. Met dit initiatief worden lidstaten en regio’s in staat gesteld op korte termijn liquiditeit binnen de ESI-fondsen te mobiliseren voor Coronamaatregelen die zij het meest nodig achten. Als een lidstaat gebruik wil maken van bepaalde flexibiliseringsmaatregelen die onder het CRII mogelijk zijn, zoals 100% EU-financiering of het overhevelen van middelen van de ene naar de andere regio, dan moet daarvoor een aanvraag worden gedaan bij de Europese Commissie. Het is aan de Commissie om de implementatie van het Cohesiebeleid, waaronder het CRII, te monitoren en controleren op rechtmatige en doelmatige besteding, in samenwerking met de Europese Rekenkamer en, in het geval van fraude, het Europees bureau voor fraudebestrijding OLAF. Het is nog onduidelijk in hoeverre Hongarije gebruik zal maken van het CRII aangezien Hongarije, net als vele andere lidstaten, het overgrote deel van haar middelen onder het Cohesiebeleid al gecommitteerd heeft. Dit komt omdat dit het laatste jaar is van het huidige Meerjarig Financieel Kader van de EU.
Bent u bereid de koppeling van de ontvangst van EU-subsidies en naleving van rechtsstaatbeginselen hoog te agenderen bij de onderhandelingen rondom het meerjarig financieel kader? Welke medestanders heeft u daarbij?
Het kabinet is uitgesproken voorstander van een koppeling tussen de ontvangst van EU-middelen en de naleving van rechtsstatelijkheidsbeginselen, ook wel bekend als de conditionaliteit t.a.v. rechtsstatelijkheid, gelet op de zorgen die bestaan over de rechtsstaat. Sterke conditionaliteiten zijn voor het kabinet onlosmakelijk verbonden met een moderne EU-begroting. Het kabinet zal zich in de MFK-onderhandelingen blijven inzetten om een zo sterk en effectief mogelijke conditionaliteit inzake rechtsstatelijkheid de eindstreep van de MFK-onderhandelingen te laten halen. Het kabinet vindt hierbij een grote groep lidstaten (breder dan alleen netto-betalende lidstaten), de Europese Commissie en het Europees parlement aan haar zijde.
Bent u bereid om, eventueel in gezamenlijkheid met andere EU-lidstaten en de Commissie, een rechtszaak jegens Hongarije op basis van Artikel 259 betreffende de Werking van de Europese Unie bij het Europees Hof aan te spannen? Zo nee, waarom niet?3
De Commissie, als onafhankelijk hoedster van de Verdragen, is bij uitstek toegerust om waar nodig handhavend op te treden door middel van het starten van inbreukzaken tegen lidstaten die rechtsstatelijke beginselen schenden. De uitspraken van het Hof van Justitie vervullen in dit verband een cruciale rol, zowel in inbreukzaken als prejudiciële verwijzingszaken. Om deze cruciale rol te ondersteunen, en omdat we als Nederland belang hechten aan de naleving van rechtsstatelijkheidsvereisten door de lidstaten, maakt Nederland samen met gelijkgezinde lidstaten reeds regelmatig gebruik van het instrument van deelname aan Hofzaken die een duidelijke link hebben met mogelijke schending van de rechtsstatelijkheidsvereisten. De statenklachtprocedure waartoe artikel 259 VWEU de mogelijkheid biedt, is naar de visie van het kabinet op dit moment niet de aangewezen wijze om rechtsstatelijkheid in andere lidstaten te bevorderen.
Inzet van individuele lidstaten op het instrument van de statenklachtprocedure tegen Hongarije heeft in de eerste plaats als risico dat het de centrale positie van de Commissie, als hoedster van de Verdragen, ondermijnt. In dat licht verwelkomt het kabinet de aankondiging van de Commissie de noodmaatregelen in alle lidstaten, en dus ook die in Hongarije, te monitoren. Als slechts één of enkele lidstaten artikel 259 VWEU inzetten, kan daar bovendien (ook richting het betrokken land) het onwenselijke signaal vanuit gaan dat er geen consensus bestaat over de rechtsstaatproblematiek. Het is voorts onwaarschijnlijk dat gelijkgezinde lidstaten hier samen met Nederland zouden willen optrekken: een belangrijke voorwaarde voor de Nederlandse inzet op rechtsstatelijkheid binnen de EU. Ook is het zeer de vraag of individuele lidstaten, in tegenstelling tot de Commissie, de capaciteit en instrumenten hebben om dergelijke juridisch complexe zaken te beginnen. Deze zouden immers onder meer zeer grondige kennis van de nationale wet- en regelgeving ter zake en gedegen beheersing van, in dit geval, de Hongaarse taal vergen.
Hoe wordt voorkomen dat, nu sommige veiligheidsregio’s alle toeristische overnachtingen hebben verboden, er extra druk ontstaat op bijvoorbeeld het Waddengebied omdat daar nog geen verbod geldt voor toeristische overnachtingen? Bent u bereid om dit potentiële risico met de veiligheidsregio’s te bespreken voor het paasweekend?
Over de mogelijkheden om drukte in verband met toerisme te beheersen, heeft de Minister van Justitie en Veiligheid op 6 april 2020 uitgebreid gesproken met de voorzitters van de veiligheidsregio’s. Grensverkeer wordt ontmoedigd als het om niet noodzakelijk verkeer gaat en hiervoor wordt waar nodig de KMar ingezet. Indien op bepaalde gebieden/locaties situaties ontstaan of dreigen te ontstaan waarbij de afstand van 1,5 meter niet in acht genomen wordt, kan de voorzitter van de Veiligheidsregio overgaan tot sluiting van dergelijke gebieden/locaties en/of wegen. Dit geldt ook met betrekking tot het Waddengebied. Het is aan de voorzitters van de veiligheidsregio’s Fryslân en Noord-Holland Noord om hierover met betrekking tot het Waddengebied – in overleg met de betrokken burgemeesters – afgewogen besluiten te nemen.
Deelt u de zorg dat verschillende gebieden economisch extra hard worden getroffen omdat zij voor een groot deel afhankelijk zijn van het toerisme, zoals de Waddeneilanden? Voor welke regelingen komen zij in aanmerking? Bent u bereid om in overleg te treden met de deze regio’s, zoals de Waddeneilanden, om te bezien hoe zij eventueel extra ondersteund kunnen worden?
Het kabinet heeft een groot steunpakket uitgerold de afgelopen weken. Ook de medeoverheden maken extra kosten en lopen inkomsten mis, zowel op korte als op lange termijn. Het is reëel dat ook de medeoverheden duidelijkheid verkrijgen over wat ze mogen verwachten aan tegemoetkoming ten aanzien van al hun inspanningen. Het is daarom van belang de omvang van deze financiële gevolgen in kaart te brengen en te werken aan oplossingsrichtingen. Het Rijk en de medeoverheden hebben daarom besloten tot de oprichting van een interbestuurlijke regiegroep, waarin naast het Rijk ook de VNG, het IPO en de UvW zitten. De interbestuurlijke regiegroep zal toezien op het in kaart brengen en de tegemoetkoming in de problematiek als gevolg van corona en de besluitvorming hierover.
Bent u ervan op de hoogte dat opting-in verplicht is voor zelfstandige sekswerkers in de besloten prostitutie en dat veel sekswerkers daardoor op dit moment geen aanspraak kunnen maken op de steunmaatregelen voor zzp’ers? Bent u bereid om de financiële noodmaatregelen ook open te stellen voor sekswerkers, die via een opt-in constructie werkzaam zijn?
In artikel 5a van het Besluit aanwijzing gevallen die als dienstbetrekking worden beschouwd (Stb. 655) is geregeld dat als een dienstbetrekking wordt beschouwd de arbeidsverhouding van de persoon die als sekswerker persoonlijk arbeid verricht, tenzij wordt voldaan aan bij ministeriële regeling te stellen regels. In beginsel is dus sprake van een zogenoemde fictieve dienstbetrekking. Als een sekswerker werkzaam is op basis van een fictieve dienstbetrekking dan wordt er premie betaald door de werkverschaffer en is de sekswerker (verplicht) verzekerd voor de werknemersverzekeringen. In dat geval komt de werkgever in aanmerking voor de NOW indien aan de overige voorwaarden voor deze regeling wordt voldaan. Een eventuele uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandigen (Tozo) is dan niet aan de orde.
In artikel 5a van de ministeriële regeling «Aanwijzing als werkgever en uitzondering verzekeringsplicht werknemersverzekeringen» is echter bepaald dat de arbeidsverhouding van degene die als sekswerker persoonlijk arbeid verricht niet als fictieve dienstbetrekking voor de werknemersverzekeringen wordt beschouwd indien aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 2.2 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011, wordt voldaan. Indien de sekswerker werkzaam is conform deze voorwaarden en ook de exploitant van de inrichting waar de sekswerker werkzaam is deze voorwaarden in acht neemt, dan is er dus geen sprake van een dienstbetrekking voor de werknemersverzekeringen en is de sekswerker niet verzekerd voor de werknemersverzekeringen. Wel is dan sprake van heffing van loonbelasting.
Of een sekswerker een beroep kan doen op de Tozo is afhankelijk van de vraag of wordt voldaan aan de voorwaarden van die regeling. Op grond van de Tozo kan een uitkering worden verleend aan de zelfstandige die op 17 maart 2020 stond ingeschreven in het handelsregister indien zijn of haar bedrijf financieel is geraakt als gevolg van de coronacrisis. De Tozo is een generieke regeling voor alle zelfstandige ondernemers in Nederland. Er wordt niet gedifferentieerd naar specifieke sectoren of beroepsgroepen. Voor de vaststelling of voldaan wordt aan het begrip «zelfstandige» in de zin van de Tozo is doorslaggevend of voldaan wordt aan de volgende eisen:
Afhankelijk van de concrete feiten en omstandigheden moet worden bezien of sekswerkers aan deze voorwaarden voldoen. Wanneer een onderneming wordt geëxploiteerd dient er sprake te zijn van inschrijving in het handelsregister. Als hier geen sprake van is wordt niet voldaan aan voorwaarde a). Voorwaarde b) betekent dat een bedrijf een reëel karakter moet hebben met een substantieel tijdsbeslag. Voorwaarde c) betekent dat de ondernemer samen met degene met wie hij het bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent de volledige zeggenschap in dat bedrijf moet hebben en de financiële risico’s daarvan draagt.
Kunnen sekswerkers uit het buitenland aanspraak maken op de financiële noodmaatregelen zonder dat dit gevolgen heeft voor hun verblijfsstatus? Zo nee, bent u bereid dit mogelijk te maken?
In Nederland rechtmatig verblijvende personen kunnen als zij aan de criteria van de regeling voldoen, aanspraak maken op de Tozo-regeling, WW of algemene bijstand.
Van personen met een verblijfsvergunning die aanspraak maken op de Tozo-regeling hoeft door de gemeente geen melding te worden gemaakt bij de IND.
Het aanvragen van algemene bijstand kan gevolgen hebben voor de verblijfstatus, zowel voor mensen met een verblijfsvergunning als voor EU-burgers. De IND hanteert coulance ten aanzien van personen van wie de verblijfsvergunning afloopt (en door wie geen verlenging wordt aangevraagd) en voor EU-burgers die tijdelijk vanwege de huidige situatie niet terug kunnen naar het land van herkomst. Dit betekent dat de periode van »overstay» personen niet wordt aangerekend bij een nieuwe aanvraag om een verblijfsvergunning of visum of bij het uitreizen naar het land van herkomst na de coronacrisis. Personen zonder geldige verblijfstatus kunnen geen beroep doen op algemene bijstand.
Bent u er bekend mee dat ook goede doelen geld mislopen vanwege de coronacrisis? Wat is uw reactie op de berichtgeving dat Centraal Bureau Fondsenwerving (CBF)-erkende goede doelen tussen de 300.000 en de 500.000 vaste donateurs mislopen?
Ja, het kabinet is ermee bekend dat de Filantropische sector, waaronder goede doelen, evenals andere sectoren wordt getroffen door de gevolgen van het Corona-virus. Zo zijn de landelijke collectes die veel goede doelen in deze periode houden tot 16 mei a.s. opgeschort. Ditzelfde geldt voor de donateurswerving. Ook evenementen en andersoortige fondswervingsacties zijn of worden afgeblazen. Een aantal goede doelen bekijkt in hoeverre ze later dit jaar deze vorm van collecteren kunnen hervatten of organiseren andere manieren van online fondsenwerving. Het door de leden genoemde aantal «misgelopen» donateurs betreft overigens het aantal donateurs dat normaliter jaarlijks wordt geworven. De sector, waaronder Goede Doelen Nederland i.s.m. Partos evenals CBF i.s.m. de Radboud Universiteit, is momenteel bezig met een analyse van de impact van de crisis. De Minister voor Rechtsbescherming volgt dit nauwgezet.
Deelt u de zorgen van goede doelen, fondsenwervers en hun medewerkers die zich afvragen of zij de coronacrisis gaan doorkomen? Zo ja, hoe bent u van plan te voorkomen dat zij gedurende deze crisis omvallen en hun medewerkers daardoor hun baan verliezen?
Het kabinet neemt diverse maatregelen om de werkgelegenheid zoveel mogelijk te behouden. Dat betekent dat ook maatschappelijke organisaties een beroep kunnen doen op verschillende generieke financiële maatregelen. In overleg met de sector bekijkt het kabinet waar mogelijk nog specifieke noden liggen.
Wordt er bij het medisch onderzoek naar COVID-19 rekening gehouden met genderverschillen?
Zoals medegedeeld in de Kamerbrief van 31 maart jl. wordt op nationaal en internationaal niveau veel wetenschappelijk onderzoek gedaan naar kennisontwikkeling met betrekking tot het coronavirus. Vanuit het kabinet ondersteunen wij verschillende nationale onderzoekspartijen – bijvoorbeeld via ZonMw en OCW/NWO – in hun werkzaamheden. Door deze aanvullende middelen zorgt het kabinet ervoor dat op zeer korte termijn zowel acute medische vragen, alsook urgente medische, bredere maatschappelijke vragen over de gevolgen van COVID19 worden beantwoord. Nederland loopt daarmee in de pas met Europese initiatieven.
Op basis van de RIVM-cijfers kunnen we concluderen dat mannen vaker dan vrouwen worden opgenomen in het ziekenhuis, en ook vaker overlijden. Er zijn verschillende verklaringen denkbaar, zowel biologische als gedragsfactoren, maar dit kunnen we op dit moment niet wetenschappelijk funderen. Het RIVM doet nader onderzoek naar genderverschillen en zal daar binnenkort over publiceren.
Welke mogelijkheden ziet u om kinderen, die vanwege het feit dat hun ouders digibeet/analfabeet zijn geen thuisonderwijs kunnen volgen, met spoed een alternatief voor thuisonderwijs te bieden? Kunnen er bijvoorbeeld (gespecialiseerde) docenten op afstand ingezet worden, die een paar uur per dag maatwerk kunnen bieden? Welke handvatten kunt u hiervoor bieden?
Het bericht ‘Zonne-energiesector laat doos van Pandora gesloten: ‘Producent van morgen betaalt recyclingkosten voor producent van gisteren’ |
|
Suzanne Kröger (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Zonne-energiesector laat doos van Pandora gesloten: «Producent van morgen betaalt recyclingkosten voor producent van gisteren»?1
Ja.
Klopt het dat de recyclingsbijdrage pas gefinancierd wordt bij de inzameling en verwerking van de zonnepanelen, waardoor huidige producenten de recyclingskosten voor de producenten van gisteren betalen?
Producenten en importeurs van zonnepanelen vallen volgens de Europese richtlijn afgedankte elektrische en elektronische apparaten (Richtlijn AEEA) sinds 2014 onder een systeem van uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV). UPV maakt de producenten en importeurs verplicht alle afgedankte zonnepanelen in te zamelen en op de juiste wijze te verwerken (waaronder demontage en recycling). De producenten en importeurs zijn zelf verantwoordelijk voor de wijze waarop de kosten van inzameling en verwerking van afgedankte zonnepanelen worden verrekend in de keten. De financiering van inzameling en verwerking van zonnepanelen gebeurt momenteel op basis van verrekening van de werkelijke inzamel- en recyclingkosten op jaarbasis. Het gehanteerde financieringssysteem, het zogenoemde omslagstelsel, wordt ook toegepast bij andere elektronische apparatuur. Op dit moment zijn de kosten relatief laag omdat het aantal afgedankte zonnepanelen nog beperkt is.
Een gelijk speelveld in de uitvoering van UPV is een belangrijke voorwaarde voor een solide financiële basis voor de inzameling en verwerking van zonnepanelen. Met een gelijk speelveld wordt bedoeld dat álle producenten en importeurs van zonnepanelen bijdragen aan de uitvoering van de wettelijke UPV verplichtingen. Volgens de sector kent de productgroep zonnepanelen de afgelopen periode een sterke groei met relatief veel nieuwkomers op de markt. Daarnaast hebben zonnepanelen een lange levensduur, doorgaans vele jaren langer dan de gemiddelde levensduur van AEEA. Tenslotte is van belang dat de uitvoering van de AEEA-regelgeving door verschillende producentencollectieven wordt gedaan. Zij zijn ook verantwoordelijk voor de financiering en de waarborgoplossing. De combinatie van deze factoren maakt de huidige financieringsvorm volgens de sector de meeste logische oplossing voor dit moment.
Bent u op de hoogte van het feit dat hierdoor in de toekomst een financieringstekort kan ontstaan indien de aanschaf van zonnepanelen afneemt? In hoeverre heeft u hier rekening mee gehouden bij het wettelijk vaststellen van de recyclingsbijdrage?
Zoals in het antwoord op vraag 2 al toegelicht worden de bijdragen van producenten jaarlijks geïnd en onafhankelijk van het moment van het vrijkomen van afgedankte zonnepanelen. Op het moment dat zonnepanelen in de afvalfase komen zijn er afdoende middelen beschikbaar. Er kan hierdoor dus geen algemeen financieringstekort ontstaan. De belangrijkste voorwaarde voor het beschikbaar zijn van afdoende middelen is de aanwezigheid van een markt voor zonnepanelen en een gelijk speelveld in de uitvoering van de UPV verplichtingen. Volgens de sector is de markt voor zonnepanelen op dit moment een groeimarkt die in de toekomst over zal gaan in een vervangingsmarkt. Dan is er nog steeds een markt en dus géén financieringstekort. Een toenemende inzameling en verwerking van zonnepanelen in de toekomst zal volgens de sector wel leiden tot een hogere bijdrage van producenten en importeurs aan het systeem. Daar staat tegenover dat de kosten voor recycling per ton in de toekomst kunnen dalen als gevolg van schaaleffecten in verband het toenemende volume- en restwaarde van de herwonnen grondstoffen.
De exacte bijdrage in de kosten van inzameling en verwerking van zonnepanelen wordt overigens niet wettelijk vastgesteld maar door de producenten en importeurs zelf bepaald in de context van de UPV.
Deelt u de mening dat er een adequaat plan moet komen om deze recyclingskosten op te vangen, zonder dat dit nadelig uitpakt voor de energietransitie en de prijs die de duurzame consument voor bijvoorbeeld zonnepanelen betaalt? Kunt dit uitgebreid toelichten?
Ik deel uw mening dat er een adequaat plan moet zijn om de inzameling en verwerking van zonnepanelen te financieren zonder nadelige effecten voor de energietransitie. Dit plan is en blijft overigens de verantwoordelijkheid van de producenten en importeurs van zonnepanelen evenals de prijs die een consument betaalt voor hun product.
In het door de leden aangehaalde artikel in Solar Magazine doet Stichting Zonne-energie Recycling Nederland melding van de oprichting van stichting OPEN (Organisatie Producentenverantwoordelijkheid E-waste Nederland). Stichting OPEN beoogt een sterkere regierol in de financiering van de UPV-verplichtingen voor alle AEEA inclusief zonnepanelen. In het artikel in Solar Magazine wordt ook gemeld dat stichting OPEN een aanvraag voor een AVV (Algemeen Verbindend Verklaring) zal indienen die alle AEEA, inclusief zonnepanelen, zal omvatten. In een AVV worden financiële afspraken gemaakt over inzameling en verwerking van AEEA transparant en bindend voor alle betrokken producenten en importeurs, telkens voor een periode van vijf jaar. Een AVV maakt het mogelijk het vereiste gelijke speelveld in de uitvoering van UPV-verplichtingen te borgen.
Inmiddels is de aangekondigde AVV aanvraag van de Stichting OPEN ingediend bij mijn ministerie. Ik zal de aanvraag beoordelen en zo spoedig als mogelijk is een ontwerpbeschikking voor zienswijze publiceren in de Staatscourant.
Strengere regulering en betere certificering van zowel installateurs en installatiebedrijven met betrekking tot kleinschalige duurzame energie installaties |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op Kamervragen over branden met pelletkachels?1
Ja.
Kent u de brief die de Stichting Nederlandse Haarden- en Kachelbranche (NHK) naar u heeft gestuurd op dinsdag 25 februari 2020 over deze Kamervragen, waarin zij pleit voor strengere eisen vanuit de overheid aan de installatie van pelletkachels?
Ja.
Deelt u de analyse van NHK dat door het op de markt dumpen van goedkope toestellen van slechte kwaliteit en onjuiste installaties er problemen zijn veroorzaakt?
In het antwoord op vraag 4 van de eerdere vragen over branden bij pelletkachels (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 1845) heb ik aangegeven dat de oorzaken van de problemen zowel kunnen liggen in het verkeerde gebruik van de pelletkachel als in een onjuiste installatie.
Vindt u het ook opvallend dat een branchevereniging zelf genoodzaakt is om te vragen om de subsidies voor pelletkachels te staken gezien de slechte regulering van pelletkachels?
Ik merk allereerst op dat de genoemde oproep in de brief van de NHK voor zover ik heb kunnen nagaan niet afkomstig was van de NHK zelf. Het bij mij bekende verzoek is verwoord in een op 8 maart 2018 aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat gerichte brief van het Platform Houtrook en Gezondheid waarin de NHK als deelnemer actief is. In die brief vraagt het Platform aandacht voor het tegenstrijdige signaal dat de overheid af zou geven door enerzijds het luchtbeleid te richten op verbetering van de luchtkwaliteit en anderzijds pelletkachels te subsidiëren die indien zij een aardgasgestookte installatie vervangen bijdragen aan emissies van onder meer fijnstof. Het Platform vroeg in genoemde brief om deze tegenstrijdigheid te beëindigen. Deze oproep, die niets te maken had met de in de eerdere vragen genoemde brandveiligheid, is mede aanleiding geweest om conform de afspraken in het Klimaatakkoord specifiek aandacht te besteden aan de gevolgen voor de luchtkwaliteit van de stimulering van biomassaketels en pelletkachels en het uiteindelijk op basis van deze evaluatie stoppen van de subsidie op deze technieken.
Verder teken ik hierbij aan dat de NHK zich niet uitsluitend richt op pelletkachels, maar op alle hout, pellets en gasgestookte haarden en kachels en dat de oproep om te stoppen met subsidie op pelletkachels niet werd gedeeld door andere brancheorganisaties zoals bijvoorbeeld de Nederlandse branchevereniging pelletkachel industrie (Nbpi).
Deelt u de mening dat het jammer is dat de overheid heeft verzaakt in regulering en handhaving rondom pelletkachels en dat alle aanbiedingen hieromtrent vanuit de branche zelf, zoals het opleiden van inspecteurs, zijn genegeerd door de overheid?
Nee, die mening deel ik niet. Rondom de vormgeving van de ISDE-regeling waarmee tot en met 2019 de aanschaf en installatie van pelletkachels is gesubsidieerd is gesproken met een aantal stakeholders waaronder de NHK, de Nbpi, branche organisaties inzake andere via de ISDE gestimuleerde technieken en de koepelorganisatie NVDE (Nederlandse Vereniging Duurzame Energie). Marktpartijen zijn door mijn ministerie diverse malen gevraagd om te komen tot een voorstel ten aanzien van de eisen van de installatie en installateur en alhoewel sommige partijen daarbij hun eigen specifieke kwaliteitsborging aandroegen, kwam het niet tot een breed gedragen en geaccepteerd voorstel.
Uiteindelijk is toen in de regeling bepaald dat pelletkachels moeten voldoen aan de kwaliteitseisen zoals opgenomen in de norm EN 14785 en bijlage II, onderdeel 2, van Verordening (EU) 2015/1185. Daarnaast is in de regeling bepaald dat de subsidieaanvrager een bewijs moet overleggen dat de installatie voor de productie van duurzame energie is geïnstalleerd door een deskundige installateur. Deze eis geldt dus ook voor de pelletkachel. EZK heeft deze minimumeis opgenomen om de kwaliteit van de installatie en installateur te verbeteren, mede met de verwachting dat dit marktpartijen zou stimuleren om hun eigen certificaten op elkaar aan te laten sluiten. In afwachting daarvan heeft mijn ministerie bij de campagne «energie besparen doe je nu» speciaal aandacht gegeven aan installateurs die voldeden aan verdergaande eisen en deze zo te belonen voor hun inspanningen om kwaliteit te leveren.
Voor wat betreft de handhaving, RVO.nl heeft op basis van handhavingsbezoeken en controles verschillende subsidieaanvragen afgewezen of ingetrokken.
Deelt u de analyse dat op het gebied van duurzame energie steeds vaker door de sector zelf wordt aangedrongen op meer regulering en certificering vanuit de overheid?
Een aantal brancheorganisaties geeft inderdaad, mede naar aanleiding van de op 19 december 2019 aangenomen motie van het lid van der Lee over betere kwaliteitsborging van installateurs (Kamerstuk 32 813, nr. 438), aan dat zij over dit onderwerp in gesprek willen gaan. Daarbij is het niet zo dat alle brancheorganisaties aandringen op meer regulering en verplichte certificering vanuit de overheid. Overigens heeft mijn ministerie in gesprekken met de branche organisaties over de ISDE steeds aangegeven open te staan voor striktere eisen rondom de kwaliteitsborging, mits het draagvlak daarvoor breed was en zich niet beperkte tot één of enkele brancheorganisatie(s).
Deelt u de analyse dat betere certificering van installateurs en installatiebedrijven een oplossing is voor de brandproblemen met pelletkachels, de problemen rondom warmtepompen die soms slecht worden geïnstalleerd en de hogere verzekeringspremies als gevolg van slecht geïnstalleerde zonnepanelen?
Een kwalitatief goede installatie kan inderdaad een belangrijke bijdrage leveren aan het voorkomen van de problemen zoals genoemd in vraag 7. Ter uitvoering van de in het antwoord bij vraag 6 genoemde motie en zoals aangekondigd in mijn antwoorden op de eerdere vragen over branden bij pelletkachels (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 1845) zal ik daarover in gesprek gaan met de relevante brancheorganisaties. In de gesprekken zal ongetwijfeld ook worden gekeken naar (verplichte) certificering van installateurs en installatiebedrijven en mogelijke scherpere regulering vanuit de overheid. Ik zal de kamer daarover na afronding van die gesprekken nader informeren.
Deelt u de mening dat de energietransitie gebaat is bij strengere regulering en betere certificering omdat consumenten dan niet achteraf geconfronteerd worden met problemen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid zich in te spannen voor strengere regulering en betere certificering van zowel installateurs als installatiebedrijven met betrekking tot kleinschalige duurzame energie installaties?
Zie antwoord vraag 7.
De Gemeentelijke VerduurzamingsRegeling |
|
Jessica van Eijs (D66), Tom van der Lee (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kunt u aangeven hoeveel concrete varianten van gebouwgebonden financieringen momenteel in ontwikkeling zijn? Kunt u daarbij aangeven wanneer deze beschikbaar komen, hoe goed ze presteren op het punt van ontzorging en of de betrokken partijen, waarmee de overeenkomst wordt aangegaan, door het publiek als betrouwbaar worden gezien?
In het Klimaatakkoord is afgesproken dat gebouwgebonden financiering mogelijk wordt gemaakt door een bepaling op te nemen in het Burgerlijk Wetboek die kredietverstrekkers in staat stelt gebouwgebonden duurzaamheidsleningen aan te bieden. De beoogde inwerkingtredingsdatum van de wetswijziging is 1 januari 2022. De inzet is dat de financieringsproducten vanaf dat moment ook beschikbaar zijn. Daarnaast ontwikkelen enkele gemeenten onder de naam Bodemwende een vorm van gebouwgebonden financiering op basis van erfpacht. Mogelijkheden voor een eerste pilot worden nu onderzocht. Omdat deze varianten nog niet beschikbaar zijn, kan ik geen uitspraken doen over de mate waarin ze ontzorgen of door het publiek als betrouwbaar worden gezien.
Kunt u aangeven welk instrumentarium gemeenten in handen hebben of krijgen om invulling te kunnen geven aan hun regierol binnen de energietransitie en daarbinnen de betaalbaarheid van de particuliere woningverduurzaming?
Gemeenten hebben de regierol bij het aardgasvrij maken van wijken. Hoe een gemeente dit gaat oppakken en in welke wijk ze wanneer aan de slag gaat, beschrijft de gemeente in de Transitievisie Warmte, die voor het eind van 2021 gereed zal zijn. Gemeenten programmeren daarbij zoveel mogelijk op basis van de laagste nationale kosten en de laagste kosten voor de eindgebruikers. Hoe gemeenten worden ondersteund bij hun regierol staat beschreven in de Kamerbrieven over de stand van zaken van het Klimaatakkoord gebouwde omgeving van 17 december 2019 en over de voortgang van het programma aardgasvrije wijken van 22 januari 2020.1 Verder is de Omgevingswet de belangrijkste gereedschapskist om de wijkgerichte aanpak vorm te geven. De aanvullingen van het instrumentarium van gemeenten die ik nog voorzie, staan beschreven in de eerder genoemde Kamerbrief over de stand van zaken van het Klimaatakkoord gebouwde omgeving.
Belangrijk uitgangspunt is dat steeds meer huishoudens in staat zijn de kosten voor verduurzaming van de woning terug te verdienen via een lagere energierekening. In de Kamerbrieven over het Klimaatakkoord gebouwde omgeving van 17 december 2019 is een groot aantal maatregelen geschetst die dat uitgangspunt ondersteunen. Een breed palet aan aantrekkelijke, toegankelijke en verantwoorde financieringsopties waar woningeigenaren in een gemeentelijke wijkaanpak gebruik van kunnen maken, maakt daar onderdeel van uit. Ook de rijksbijdrage die deelnemende gemeenten ontvangen in het kader van het Programma Aardgasvrije Wijken kan worden ingezet ten gunste van betaalbaarheid voor particuliere woningeigenaren.
Bent u bekend met de Gemeentelijke VerduurzamingsRegeling (GVR)? Bent u op de hoogte van de brief aan de vaste Kamercommissie BZK van De Woonpas, EY en Erasmus Universiteit (ESBL) d.d. 28 januari 2020 waarin de GVR wordt toegelicht?
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat gemeenten met de GVR reeds, met instemming van de woningeigenaar, voorzieningen kunnen treffen in de vorm van verduurzamingsmaatregelen (integrale isolatie en zonnepanelen) aan particuliere woningen, teneinde invulling te geven aan hun opdracht om wijken van het gas te halen?
Ik ben ervan op de hoogte dat de Woonpas en haar partners een propositie voor de verduurzaming van particuliere woningen hebben ontwikkeld. Een vorm van gebouwgebonden financiering met de gemeentelijke baatbelasting als grondslag maakt onderdeel uit van die propositie, onder de naam Gemeentelijke VerduurzamingsRegeling (GVR). Enkele gemeenten bereiden de implementatie van die regeling voor. Gemeenten hebben reeds instrumenten tot hun beschikking om woningeigenaren in staat te stellen hun woning te verduurzamen en invulling te geven aan hun opdracht om wijken aardgasvrij te maken. De GVR is daarin echter geen passend middel. Ik licht dat onder vraag 5 verder toe.
Bent u ervan op de hoogte dat binnen de GVR de gemeentelijke baatbelasting wordt ingezet op een innovatieve doch verantwoorde wijze binnen de kaders van de Gemeentewet artikel 222 en er daarbij geen sprake is van een private financieringsovereenkomst met de woningeigenaar?
Ik ben op de hoogte van de wijze waarop de gemeentelijke baatbelasting binnen de GVR wordt ingezet. Er heeft in 2019 overleg plaatsgevonden tussen mijn ministerie, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de initiatiefnemers over die toepassing van de baatbelasting ex artikel 222 Gemeentewet. Zoals reeds toegelicht in mijn brief van 17 december 2019 kan de baatbelasting niet worden ingezet om de verduurzaming van woningen in particulier bezit te financieren en per individuele woningeigenaar rente en aflossing te innen.
De bevoegdheid van gemeenten baatbelasting te heffen geldt voor publieke voorzieningen (wat naar zijn aard gemeentelijk bezit betreft) die voor een bepaald specifiek gebied binnen de gemeente tot stand zijn gebracht. De kosten die met die voorziening zijn gemoeid worden (binnen bepaalde categorieën) gelijkelijk teruggevorderd van degenen die krachtens het bekostigingsbesluit bij de voorziening zijn gebaat. Binnen de GVR wordt echter per woning vastgesteld welke verduurzamingsmaatregelen in of aan de woning worden getroffen. Er wordt een bekostigingsbesluit vastgesteld waarin specifiek per woning is vastgelegd hoeveel baatbelasting er wordt geheven. Hoewel dit vanuit de ontwikkelde propositie gezien begrijpelijk is, staat dit haaks op het hierboven beschreven publieke karakter van de voorzieningen waarvoor de baatbelasting in het leven is geroepen en het algemene karakter van het vorderen van de kosten die met de publieke investering zijn gemoeid. Daarnaast impliceert het innen van belasting in een dergelijk geval een door de gemeente vastgesteld duurzaamheidsniveau waar de betreffende woning aan moet voldoen. Daarmee raakt het aan de autonome verordenende bevoegdheid van gemeenten zoals geregeld in de Grondwet: gemeenten mogen geen regels stellen die betrekking hebben op wat zich «achter de voordeur» afspeelt, dat mag alleen de wetgever omdat het om een beperking van grondrechten gaat. Verduurzaming van woningen betreft particulier eigendom en behoort dus niet tot het terrein waar gemeenten in autonomie regels over mogen stellen.
Om deze strijdigheid het hoofd te bieden, is in de GVR voorzien in een fiscale vaststellingsovereenkomst waarin de onderlinge rechten en plichten worden geborgd. Met het sluiten van die overeenkomst stemt de woningeigenaar in met verduurzaming van de woning door de gemeente, heffing van een baatbelasting om de kosten daarvoor terug te halen en doet de woningeigenaar afstand van zijn recht om de belastingaanslag in rechte aan te vechten. Een fiscale vaststellingsovereenkomst kan echter alleen worden gesloten in het geval van een onzekerheid of geschil, niet om strijdigheid met de wet te rechtvaardigen en een eventuele gang naar de rechter uit te sluiten. Deze werkwijze houdt bovendien een risico in op het moment dat de woningeigenaar de woning wil verkopen en financiering via de baatbelasting over moet gaan op een volgende eigenaar: die wordt niet gebonden door de fiscale vaststellingsovereenkomst die de eerste eigenaar met de gemeente sloot en kan beroep instellen tegen de belastingaanslag en aanvoeren dat de aanslag onrechtmatig is opgelegd. De kans dat de rechter daarin meegaat, is aannemelijk. Om onder andere deze redenen heeft het college van BenW van de gemeente Bergen na een second opinion in februari jl. besloten af te zien van een pilot met de GVR.
Bent u ervan op de hoogte dat binnen de GVR geen publieke middelen worden ingezet, er geen sprake is van balansverzwaring voor gemeenten en er geen financieel risico voor gemeenten is.
Ik ben ervan op de hoogte dat het geld voor de investeringen wordt aangetrokken bij de BNG Bank en de geldstromen lopen via twee speciaal voor dat doel opgerichte stichtingen. Er is sprake van een complexe constructie en op welke wijze deze de gemeentelijke balans beïnvloedt, zou nader moeten worden getoetst. Hoe dan ook houdt het feit dat de GVR juridisch kwetsbaar is wel een financieel risico in voor een gemeente die besluit de GVR in te zetten voor de verduurzaming van particuliere woningen. In het geval een woningeigenaar een belastingaanslag besluit aan te vechten en de rechter gaat daar in mee, dan is er ook een reële kans dat de in het kader van de GVR vastgestelde verordening onverbindend wordt verklaard. Daarmee vervalt de grondslag om de baatbelasting te kunnen heffen.
Deelt u de mening dat voor alle woningeigenaren de GVR een toegankelijke, overdraagbare en aantrekkelijke regeling is?
Met de maatregelen in het Klimaatakkoord wordt een breed palet aan aantrekkelijke, toegankelijke en verantwoorde financieringsopties gerealiseerd, zodat er voor alle woningeigenaren een financieringsvorm is die bij hun situatie past. De inzet is gebouwgebonden financiering per 1 januari 2022 aan dit palet toe te voegen. Met de GVR beogen initiatiefnemers nu al gebouwgebonden financiering mogelijk te maken. Hoezeer ik hun inspanningen om een toegankelijke en aantrekkelijke propositie te maken ook waardeer, het financieringsmodel dient wel juridisch houdbaar te zijn. Ik raad gemeenten daarom af gebruik te maken van de GVR, en raad hen aan woningeigenaren te wijzen op het bestaande palet van financieringsopties, waaronder het warmtefonds.
Erkent u de noodzaak om in het belang van en met het oog op de omvang en uitdagingen van de energietransitie de ervaringen met de GVR te gebruiken om suggesties te doen om het wettelijk kader te vernieuwen, teneinde gemeenten nog beter in staat te stellen de nodige voorzieningen te treffen om de verduurzaming van particuliere woningen succesvol te realiseren?
De energietransitie in de gebouwde omgeving en de verduurzaming van de particuliere woningvoorraad zijn grote en zeer uitdagende opgaven. Het vraagt inzet en samenwerking van een groot aantal partijen en ruimte om te leren en experimenteren. Dat gebeurt al voor een belangrijk deel in de proeftuinen aardgasvrije wijken. Daarbij wordt ook onderzocht of het juridisch instrumentarium dat gemeenten tot hun beschikking hebben toereikend is. Omdat de baatbelasting niet bedoeld is voor de financiering van particulier bezit (zoals hierboven toegelicht) zie ik geen mogelijkheid de financiële constructie waarop de GVR gebaseerd is, wettelijk te faciliteren. In dat kader verwijs ik ook naar de eerder aangehaalde brief van 17 december 2019.
Kent u de artikelen «Het Nederlandse bedrijfsleven financierde negen jaar lang een klimaatscepticus»1 en «Lobbyist van een vuile wereld»2?
Ja.
Wat is uw oordeel over de wijze waarop vooraanstaande bedrijven – met een zeer grote CO2-uitstoot – als Shell, NAM, Gasunie, AkzoNobel, Hoogovens (nu Tatasteel), DSM, KLM en Schiphol actief met financiële donaties aan de in de artikelen genoemde klimaatscepticus geprobeerd hebben om twijfel te zaaien over klimaatverandering en de rol van de mens daarin?
Het is niet aan mij om over intenties van partijen te speculeren. Ik stel vast dat er inmiddels een breed gedeelde consensus bestaat, ook binnen het bedrijfsleven, over klimaatverandering, de rol van de mens hierin en dat wij er iets aan moeten doen.
Hoeveel invloed heeft deze fossiele lobby gehad op het Nederlandse klimaatbeleid?
De invloed van specifieke partijen op het klimaatbeleid is niet te beoordelen. Het Nederlandse klimaatbeleid is het product van opeenvolgende regeringen en parlementen. Daarbij zijn keuzes gemaakt, waarbij een groot aantal afwegingen heeft plaatsgevonden, gebaseerd op veel verschillende bronnen. Het klimaatbeleid is bovendien niet slechts bepaald door nationale, maar ook Europese en internationale ontwikkelingen.
Hoe moet de betekenis van de volgende zin gelezen worden: «Op de energieafdeling van Economische Zaken liep hij regelmatig naar binnen»?
Het is niet te achterhalen met wie de heer Böttcher binnen het Ministerie van Economische Zaken gedurende zijn carrière contact heeft gehad en in hoeverre dit enige invloed heeft gehad op politieke keuzes die in die periode zijn gemaakt. Het is mij ook niet bekend in hoeverre er ook met andere klimaatsceptici contact is geweest.
Waaruit bestond de «steun» die de in de artikelen genoemde oud-directeur-generaal van het Ministerie van Economische Zaken aan de betreffende klimaatscepticus heeft gegeven?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom vond het Ministerie van Economische Zaken dat de betreffende klimaatscepticus als «woordvoerder van het tegengeluid ruimte moest krijgen om dit naar voren te brengen»? Was dat normaal bij ieder «tegengeluid» op wetenschappelijk aangetoonde causaliteiten, zoals het feit dat de uitstoot van CO2(-equivalenten) tot klimaatverandering en opwarming van de aarde leidt?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke momenten en met wie zijn er destijds vanuit het Ministerie van Economische Zaken contacten geweest met de betreffende klimaatscepticus en welke invloed heeft dat gehad op het handelen van het ministerie?
Zie antwoord vraag 4.
Is er op vergelijkbare wijze ook steun gegeven aan of contacten gelegd met andere klimaatsceptici in deze periode? Zo ja, wanneer en met wie?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de achterhoedepositie van Nederland, zowel als het gaat om de daadwerkelijk gerealiseerde emissiereductie van broeikassen ten opzichte van 1990 als het (momenteel) in de EU laagste aandeel hernieuwbare energie, het gevolg is van het succes van klimaatsceptici, zoals die genoemd in de artikelen, en de te grote invloed die fossiele bedrijven op het overheidsbeleid hadden?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Kunt u kwalitatief en kwantitatief een inschatting geven van de schade die het actief zaaien van klimaatscepsis door fossiele bedrijven heeft aangericht?
Nee, dit is niet in te schatten.
Op welke wijze gaat u de in het archief van de klimaatscepticus genoemde bedrijven ter verantwoording roepen?
Mijn focus ligt op realisatie van de ambitieuze doelen die voor de toekomst zijn gesteld. Om dit te behalen is samenwerking met de gehele maatschappij nodig, ook met het bedrijfsleven.
Ziet u mogelijkheden om de schade die is ontstaan door de fossiele lobby van deze bedrijven op hen te verhalen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
De uitzending van EenVandaag over biomassa uit de Verenigde Staten |
|
Tom van der Lee (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u de uitzending van EenVandaag gezien, waarin aandacht wordt besteed aan het kappen van bomen, naar verluid bedoeld voor gebruik als biomassa voor de Europese markt?1
Ja.
Kunt u de uitspraken van de directeur van het bedrijf Enviva bevestigen, die aangeeft dat Enviva ook houtpellets naar Nederland exporteert, alwaar ze volgens deze directeur worden gebruikt als vervanging van steenkool?
Zoals ik in mijn brief van 20 december 2019 (Kamerstuk 2019D53112) heb aangegeven, beschik ik op dit moment niet over cijfers voor 2019, maar verwacht ik dat er in 2019 import van houtpellets uit Noord-Amerika heeft plaatsgevonden. Ik kan niet aangeven om welke bedrijven dit gaat, omdat dit bedrijfsvertrouwelijke informatie is.
Klopt het dat er in Nederlandse kolencentrales voor bij- en meestook van biomassa gebruik wordt gemaakt van geïmporteerde houtpellets uit de Verenigde Staten? Zo ja, door welke bedrijven worden deze houtpellets gebruikt, voor welk doel en sinds wanneer? Zo nee, kunt u dit overtuigend aantonen?
Zie antwoord vraag 2.
Worden er door Enviva ook andere delen dan de boomtoppen en restmateriaal gebruikt voor de fabricage van houtpellets bestemd voor de Nederlandse markt? Kunt u aantonen dat er geen hele bomen worden gebruikt voor de productie van houtpellets voor de Nederlandse markt?
Alle houtpellets die in Nederland worden gebruikt voor de gesubsidieerde bijstook van duurzame biomassa moeten voldoen aan onze strenge duurzaamheidscriteria. Bedrijven die hiervan gebruik maken hebben de plicht dit ook aan te kunnen tonen. Wanneer houtpellets aan de duurzaamheidseisen voldoen, kan met recht worden gezegd dat deze duurzaam zijn. Deze pellets kunnen van allerlei soorten hout gemaakt zijn, zoals kroonhout, snoeihout, dunningshout, en houtresten uit zagerijen. In mijn brief van 15 november jl. (Kamerstuk 32 813, nr. 404) heb ik dit omschreven als de onvermijdelijke reststromen van de reguliere productie van hout. Dit kunnen «hele bomen» zijn, want ook hele bomen die in het reguliere dunningsproces worden gekapt, behoren tot een onvermijdelijke reststroom.
Deelt u de mening dat biomassa zo lokaal mogelijk moet worden gebruikt en dat het ongewenst is om hele bomen te gebruiken als biomassa voor energieopwekking? Deelt u de mening dat het ongewenst is dat houtpellets gefabriceerd uit de Verenigde Staten naar Nederland?
Ik vind dat alle biomassa die in Nederland gebruikt wordt duurzaam moet zijn, ongeacht waar deze biomassa vandaan komt. Het kabinet werkt hiervoor aan een integraal duurzaamheidskader voor alle soorten biomassa en alle toepassingen hiervan. Dit duurzaamheidskader beoogt het kader te zijn waarbinnen een duurzame productie en duurzame toepassing voor biomassa wordt vormgegeven. De SER komt met een advies hiervoor. Zoals ik in mijn brief van 20 december 2019 heb aangegeven, heeft al dan niet deelname van de Verenigde Staten aan Overeenkomst van Parijs geen effect op de duurzaamheidscriteria. Ook wanneer de VS hun deelname aan de Overeenkomst van Parijs beëindigen, moeten houtpellets uit dat land voldoen aan de strenge Nederlandse duurzaamheidseisen. Bovendien blijven de VS deelnemen aan de United Nations Framework Convention on Climate Change (UNFCCC), het raamverdrag in het kader waarvan het Kyoto-protocol en de Overeenkomst van Parijs gesloten zijn. De Verenigde Staten moeten daarom jaarlijks een Nationaal Inventarisatie Rapport (NIR) inleveren. Daarmee heeft de Verenigde Staten de verplichting om over de emissies van biomassa te rapporteren.
Deelt u de mening dat deelname aan het Parijsakkoord een vereiste moet zijn voor landen vanwaar de Europese Unie biomassa importeert en dat dit onderdeel moet uitmaken van de duurzaamheidscriteria voor biomassa?
Zie antwoord vraag 5.
Een wetenschappelijk onderzoek dat aantoont dat de methaanuitstoot van de fossiele energiesector veel hoger is dan gedacht |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Olie- en gasindustrie lekt veel meer methaan»1 en het wetenschappelijke onderzoek dat daaraan ten grondslag ligt?
Ja.
Acht u, net als deze wetenschappers, het aannemelijk dat het mijnen, oppompen, distribueren en gebruiken van olie, gas en kolen leidt tot weglek van een kwart tot de helft meer van het broeikasgas methaan dan tot nu toe werd gedacht? Zo nee, waarom niet?
Afgaand op de wetenschappelijke studie is dat inderdaad aannemelijk, maar een meer definitief antwoord op deze vraag moet komen vanuit de wetenschappelijke wereld zelf. Daar vindt het wetenschappelijke debat plaats over de uitkomsten van dergelijk onderzoek. Indien dit resulteert in een wetenschappelijke consensus, wordt dit verwerkt in de rapportages van het IPCC waarop het beleid gebaseerd wordt. Het IPCC zal dan ook haar richtlijnen voor emissie-inventarisaties door landen aanpassen. Overigens leiden de bevindingen van de studie vooral tot een andere inschatting van bijdrage van menselijke en natuurlijke bronnen. Het goede nieuws is dat de totale emissies dus niet zijn onderschat en menselijke emissies eenvoudiger zijn aan te pakken.
Kunt u aangeven wat de implicaties van dit onderzoek zijn voor de methaanuitstoot van de olie- en gaswinning in Nederland? Hoeveel bedraagt die nu en wat zou de additionele uitstoot in CO2-equivalenten zijn als de bevindingen van dit onderzoek worden doorberekend?
Voor de methaanemissies van de Nederlandse offshore olie- en gassector kan op basis van de resultaten van het onderzoek2 van ECN-TNO in 2019 worden gesteld dat de sector de methaanemissies op correcte wijze rapporteert. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat de methaanuitstoot groter zou zijn.
De olie- en gassector heeft via het e-MJV gerapporteerd dat de totale methaanemissie in 2018 9.165 ton bedroeg (onshore activiteiten: 2.500 ton, offshore activiteiten 6.665 ton). Gerekend met een omrekeningsfactor van 28 bedraagt dit 256.619 ton CO2-equivalent.
In mijn brief3 van 6 maart 2020 aan uw Kamer heb ik aangegeven dat als het gaat om de gaswinning in Nederland het beleid is dat we tot 2050, in afnemende mate door het opraken van de voorraden, doorgaan met de winning van aardgas uit eigen bodem. Dit heeft de voorkeur van het kabinet boven de import van gas, omdat dit beter is voor klimaat, werkgelegenheid, economie, behoud van kennis van de diepe ondergrond en aanwezige gasinfrastructuur.
Duidt dit onderzoek er mogelijk op dat de fossiele industrie veel meer methaan uitstoot dan ze opgeeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties verbindt u hier dan aan richting de fossiele industrie?
Voor het bepalen van de Nederlandse methaanemissies wordt uitgegaan van IPCC-richtlijnen. In afwachting van nieuwe IPCC-rapportages zie ik geen aanleiding om de Nederlandse methaanemissies opnieuw te bezien.
Over de Nederlandse methaanemissies is veel meer bekend dan over de mondiale emissies en zijn de onzekerheden veel kleiner. De uitstoot van methaanemissies van de Nederlandse olie- en gasindustrie zijn internationaal gezien heel beperkt.
Wat betreft de olie- en gaswinning op de Noordzee is TNO door het Staatstoezicht op de Mijnen gevraagd om op de Noordzee mobiele emissiemetingen uit te voeren. Milieuorganisatie Environmental Defense Fund (EDF) was tevens betrokken bij de voorbereidingen. Uit de metingen van TNO blijkt dat de methaanwaarden overeen komen met de door de industrie gedeelde cijfers. Er is dus geen reden om de methaanwaarden aan te passen, noch om additionele voorwaarden te verbinden aan het verlenen van nieuwe exploratie- en winningsvergunningen op de Noordzee.
Maar ook de huidige methaanuitstoot kan nog verder gereduceerd worden om klimaatwinst te boeken. Ik heb daarom in augustus 2019 met de branchevereniging van de olie- en gasindustrie (NOGEPA) het offshore methaanconvenant gesloten. We zijn overeengekomen om de uitstoot van methaan op de Noordzee in twee jaar tijd te halveren. Daarnaast is er afgesproken om samen verder te onderzoeken op welke wijze een verdere emissiereductie kan worden gerealiseerd. Ik heb begrepen dat de sector op koers ligt om de doelstelling van het convenant te halen.
Overweegt u om bijvoorbeeld additionele voorwaarden te verbinden aan het verlenen van nieuwe exploratie- en winningsvergunningen op de Noordzee?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe gaat u ervoor zorgen u dat de meting en of berekening van alle aan Nederland te koppelen uitstoot van «fossiel» methaan verbeterd wordt, de additionele geconstateerde uitstoot wordt meegenomen in de koolstofboekhouding van Nederland het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) deze betrekt bij de eerstvolgende Klimaat & Energieverkenning?
Zie antwoord vraag 4.
Welke additionele maatregelen gaat u nemen om de aan Nederland gerelateerde uitstoot van methaan terug te dringen, aangezien zoals u weet methaan een dertig keer groter opwarmend effect dan CO2 terwijl methaan wel sneller uit de atmosfeer verdwijnt dan CO2?
Zie antwoord vraag 4.
Welke internationale stappen gaat u nemen om de groter dan gedachte uitstoot van methaan terug te dringen?
We vertrouwen er op dat nieuwe wetenschappelijke inzichten hun weg zullen vinden in nieuwe IPCC-rapporten. Dat biedt dan de basis om deze inzichten te verwerken in herziene IPCC-richtlijnen voor emissie-inventarisaties, zodat landen hun methaanemissies in hun nationale broeikasgasemissies boekhoudingen en rapportages aanpassen. Vervolgens is het aan die landen zelf om de nodige maatregelen te nemen.
Kunt u ook een reactie geven op het andere wetenschappelijk onderzoek dat in dit artikel wordt genoemd, namelijk dat het ontdooien van permafrost mogelijk tot minder uitstoot van «vers» methaan leidt dan gedacht?
Ook hiervoor geldt dat het antwoord op deze vraag moet komen vanuit de wetenschappelijke wereld zelf. Daar vindt het wetenschappelijke debat plaats over de uitkomsten van dergelijk onderzoek. Indien dit resulteert in een wetenschappelijke consensus wordt dit verwerkt in de rapportages van het IPCC waarop het beleid gebaseerd wordt.
Zijn er voldoende middelen beschikbaar om ervoor te zorgen dat het ruimte-instrument Tropomi (waarbij Nederland een belangrijke rol heeft) nog beter de uitstoot van «fossiele én verse» methaan kan meten en lokaliseren?
Vanuit de begroting van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat wordt meerjarig bijgedragen aan het satellietinstrument TROPOMI. Kennisinstellingen als het KNMI schrijven in competitie voorstellen voor NSO, ESA, Horizon 2020, Copernicus etc. om de kennis op te bouwen waarnaar in de vraag wordt verwezen.
De korting op transporttarieven voor grootgebruikers |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat in de Elektriciteitswet is geregeld dat grootgebruikers maar liefst 90% korting krijgen op de transporttarieven voor elektriciteit (lid 7, artikel 29, van de Elektriciteitswet)?
De correctie die kan worden toegepast op de transporttarieven van grootverbruikers is afhankelijk van de exacte hoogte van het jaarverbruik en de exacte mate waarin een grootverbruiker een vlak afnamepatroon heeft (de bedrijfstijd). Onder de meest gunstige omstandigheden kan een correctie resulteren van 90% op de transporttarieven, maar in de praktijk varieert de hoogte van de correctie tussen de 0% en de 90%. Voor verreweg de meeste in aanmerking komende grootverbruikers is de hoogte van de korting beduidend lager dan 90%.
Welke sectoren vallen voornamelijk onder deze regeling? Hoeveel bedrijven vallen hieronder? Hoeveel verbruik valt er in totaal onder?
De regeling is non-discriminatoir en is niet gericht op een specifieke sector. Elke aangeslotene op het elektriciteitsnet, die voldoet aan de minimumvoorwaarden kan in aanmerking komen voor de regeling. Netbeheerders geven aan dat het in de praktijk voornamelijk gaat om datacentra, bedrijven in de chemische industrie, metaal en -glasproductie, elektrotechnische industrie, voedingsmiddelenindustrie en bouwmaterialenindustrie. In 2019 betrof het in totaal 60 bedrijven.
De volumecorrectieregeling wordt niet toegepast op het verbruik van bedrijven, maar op de volumes die worden vastgesteld voor aangeslotenen in het kader van de tariefregulering en bepalend zijn voor de nettarieven die deze bedrijven betalen. Deze zijn gerelateerd aan de piekbelasting van deze bedrijven en niet het verbruik. Om in aanmerking te komen voor de regeling moet wel sprake zijn van een minimumjaarverbruik van 50 GWh.
Hoeveel korting wordt er in totaal via deze regeling gegeven, in euro’s? Met andere woorden: hoeveel geldt loopt men mis in totaal? Hoe verwacht u dat dit zich ontwikkelt in de toekomst?
De netbeheerders hebben berekend dat de correcties voor alle bedrijven in 2019 opgeteld € 48 miljoen bedroegen.
De ontwikkeling hiervan in de toekomst is niet goed in te schatten. Deze is afhankelijk van de eventuele vestiging van nieuwe bedrijven en de bedrijfsstrategieën van de bedrijven die reeds gebruik maken van de regeling en de ontwikkeling van de totale kosten van het netbeheer van de elektriciteitsnetten.
Klopt het dat deze regeling voornamelijk vlak en grootverbruik van energie beloont? Deelt u de analyse dat juist moet worden gestimuleerd dat men energie verbruikt op momenten waarop over het algemeen weinig wordt verbruikt (’s nachts)?
Het klopt dat de regeling vlak en groot verbruik van elektriciteit beloont. De regeling legt immers een verband tussen de kosten van het elektriciteitsnet en het verbruikspatroon van individuele afnemers. Een vlakker gebruikspatroon leidt in algemene zin tot een lager beslag van het elektriciteitsnet en lagere netkosten per eenheid elektriciteit dan een meer grillig verbruikspatroon. Daarmee stimuleert de regeling tegelijkertijd dus ook verbruik tijdens daluren. Een bedrijf dat bijvoorbeeld alleen overdag elektriciteit afneemt, heeft immers geen vlak verbruikspatroon en zal niet snel in aanmerking komen voor de regeling.
Ondertussen worden deze bedrijven op grond van veranderingen in de groothandelsprijs al sterk geprikkeld om hun verbruik zo veel mogelijk te verplaatsen naar momenten waarop de vraag (en de prijs) lager is. Het betreft echter doorgaans bedrijven die continue bedrijfsprocessen voeren en de mogelijkheid daar van af te wijken zal dus vaak beperkt zijn.
Aanpassing van de regeling met het oog op het stimuleren van energiebesparing of (meer) energieverbruik tijdens daluren ligt voorts niet voor de hand, omdat er geen verband is tussen die twee doelstellingen en de kosten van het elektriciteitsnet. Europese en nationale regels vereisen een dergelijk verband bij het bepalen van de nettarievenstructuur: de tarievenstructuur van de elektriciteitsnetten moet het kostenveroorzakingsbeginsel respecteren, wat betekent dat de nettarievenstructuur (met een bepaalde mate van abstractie) reflecteert hoe bepaalde verbruikspatronen de kosten van het net beïnvloedden. Energiebesparing en verplaatsing van energieverbruik naar daluren leiden echter niet per definitie tot lagere netkosten. Bepalend voor de netkosten is juist het maximale vermogen waarmee een aangeslotene het net belast en de grilligheid van haar verbruikspatroon.
Bent u bereid deze regeling aan te passen zodat energiebesparing en energieverbruik tijdens daluren wordt gestimuleerd?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat deze regeling nooit is geëvalueerd? Deelt u de mening dat het goed zou zijn om te bekijken wat voor effecten deze regeling heeft en welke perverse effecten deze regeling mogelijk veroorzaakt?
Onderdeel van de voorbereidingen van de Energiewet is het in brede zin beschouwen van alle regels rond de tariefregulering van de elektriciteits- en gasnetten. Ik zal daarbij ook kijken naar het bestaan van eventuele perverse effecten van de volumecorrectieregeling. De conclusies zal ik betrekken bij het wetsvoorstel Energiewet.
Schaliegas en plastic |
|
Isabelle Diks (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Nieuwsuur «Miljoenen plastic korrels belanden in de natuur, wie ruimt ze op?»?1 Klopt het dat jaarlijks duizenden tonnen plastic korrels in het milieu verdwijnen, waaronder in de Rotterdamse haven? Bent u bekend met het nieuwsbericht «Plastic Soup Foundation zet eerste juridische stappen tegen structurele plasticvervuiling»?2 Klopt het dat elk jaar in de Europese Unie ruim 8 biljoen microplastics in de natuur belanden?
Ja, zowel de uitzending van Nieuwsuur, als het persbericht van de Plastic Soup Foundation zijn bekend. Er zijn diverse schattingen gemaakt van het aantal microplastics dat jaarlijks in het milieu belandt in de EU. Het onderzoeksbureau Eunomia schat in zijn onderzoek in opdracht van de Europese Commissie dat er in de Europese Unie jaarlijks rond de 670.000 tot 940.000 ton microplastics in het milieu terecht komen.
Bent u bekend met het artikel «Overvloed aan schaliegas jaagt de productie van plastic aan – Schaliegas en plastic: een ramp voor het klimaat»?3 Klopt het dat de plasticindustrie de aanjager werd van de schaliegasontwinning nadat ontdekt werd dat onder hoge temperaturen in kraakinstallaties van schaliegas ethyleen gemaakt kon worden en vervolgens plastic korrels? Klopt het dat er 225 miljard dollar is geïnvesteerd in de uitbouw van een gigantische infrastructuur voor de bijkomende verwerking van fossiele brandstoffen en de productie van meer plastic?
Ja, dit artikel is bekend. Ethyleen is een bijproduct van schaliegaswinning en een grondstof voor plastic. Doordat schaliegaswinning op mondiaal niveau toeneemt, stijgt ook het aanbod van ethyleen en de productie van plastic korrels. Het kabinet heeft geen zicht op de omvang van de investeringen wereldwijd in de verwerking van fossiele brandstoffen en plastic-productie. In Nederland is schaliegaswinning overigens niet toegestaan.
Deelt u de zorg dat de enorme toename van schaliegasproductie leidt tot een enorme vergroting van single use plastic-productie? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de zorg over massale lekkage van plastickorrels naar het milieu? Deelt u de zorg dat de plasticproductie aan de voorkant flink lek is, dat er rond productieplaatsen massaal plastic lekt, dat de lekkage in de gebruiks- en afvalfase daar later nog bovenop komen en dat hier van een circulaire economie nog geen sprake is? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat de «plastic soep» en andere vormen van plastics in het milieu een groot en groeiend probleem zijn. Daartoe zet het kabinet zich zowel in nationaal als internationaal verband in op het sluiten en verduurzamen van de kunststofketen, zodat kunststoffen niet in het milieu terechtkomen. In dit verband is een groot aantal initiatieven te noemen, zoals de EU Green Deal waaronder een nieuw actieplan voor circulaire economie wordt opgesteld, de implementatie van de EU Single Use Plasticsrichtlijn en ook VN-resoluties waarin de terugdringing van plastics is afgesproken.
Op nationaal niveau kunnen we hieraan onder meer toevoegen: het rijksbrede programma circulaire economie, het Plastic Pact NL, het beleidsprogramma microplastics, maatregelen om marien zwerfvuil terug te dringen en de aanpak voor plastic zwerfafval in de rivieren. Daarnaast heeft dit kabinet samen met Frankrijk het Europese Plastic Pact geïnitieerd. Het Europese Plastic Pact is in lijn met de doelstellingen van het Plastic Pact NL en creëert de mogelijkheden om ook grensoverschrijdend met andere koplopers in Europese landen samen te werken om de doelstellingen rond het terugdringen van plastic te realiseren.
Voor bedrijven die plastic korrels maken, vervoeren en toepassen geldt dat zij moeten voorkomen dat deze korrels in het milieu terechtkomen. Dit is namelijk wettelijk verboden. Op naleving van deze wet- en regelgeving op het gebied van milieu en bodem wordt toegezien door het betreffende bevoegd gezag (meestal burgemeester en wethouders van een gemeente of gedeputeerde staten van een provincie).
Het is goed om te zien dat de Nederlandse industrieën ook vrijwillig maatregelen nemen om lekkages van plastic pellets naar het milieu te voorkomen, zoals in het kader van de campagne «Operation Clean Sweep».
Bent u bekend met berichtgeving van de AFP «Vaca Muerta: Fracking leaves heavy footprint in Patagonia»4 en bent u bekend met het praktijkonderzoek van de Eerlijke Bank- en Verzekeringswijzer «Banken investeren volop in schaliegas en plastic»?5
Ja.
Klopt het dat de toenemende exploitatie van schaliegas door oliemaatschappijen in Patagonië, Argentinië, leidt tot milieuschade en schending van mensenrechten en landrechten van de inheemse bevolking? Klopt het dat de Nederlandse banken ING, ABN Amro en Van Lanschot in totaal 5,3 miljard dollar investeren in tien grote schaliegas- en plasticbedrijven, en zeven grote verzekeraars in Nederland in totaal 3,6 miljard dollar beleggen in deze tien grote schaliegas- en plasticbedrijven (Aegon, Allianz, NN Group, Vivat, Achmea, ASR en Menzis)? Klopt het dat geen van deze banken en verzekeraars publiceert wat zij concreet doen om plasticvervuiling, schendingen van de rechten van inheemse bevolkingsgroepen en milieuschade als gevolg van schaliegaswinning door bedrijven waarin zij investeren tegen te gaan?
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven, waaronder banken en verzekeraars, dat zij internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen door invulling te geven aan internationale normen, zoals die zijn neergelegd in de OESO-Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen), waar de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) onderdeel van uitmaken. Daarbij behoren zij in kaart te brengen hoe zij via hun bedrijfsactiviteiten en hun ketenpartners verbonden zijn met de risico’s voor mens en milieu en deze risico’s aanpakken en voorkomen. Hierover moeten zij tot een afgewogen besluit komen, waarover zij bereid dienen te zijn om publiekelijk verantwoording af te leggen.
Het is aan Nederlandse banken en verzekeraars zelf om te bepalen welke activiteiten zij ontplooien en met welke partners zij samenwerken. Binnen het IMVO-convenant van de verzekeringssector heeft deze sector afspraken gemaakt met de overheid en het maatschappelijk middenveld over de naleving van de OESO-richtlijnen en wordt besproken hoe deze richtlijnen geïmplementeerd kunnen worden. Als Nederlandse banken en verzekeraars in schaliegas- en plasticbedrijven investeren, dan behoren zij de IMVO-risico’s goed in kaart te brengen en af te dekken. Hoe banken en verzekeraars hier precies invulling aan geven en ter zake rapporteren is hun eigen verantwoordelijkheid.
Het kabinet heeft geen zicht op de investeringen van de genoemde banken en verzekeraars in schaliegas- en plasticbedrijven en kan investeringscijfers dan ook niet bevestigen, en dat datzelfde geldt voor mogelijk veroorzaakte milieuschade, schendingen van mensenrechten en landrechten van inheemse bevolking in andere landen door schaliegaswinning.
Bent u bereid om de banken en verzekeraars die in de tien grote schaliegas- en plasticbedrijven investeren aan te sporen om zich actief in te zetten op het tegengaan van plasticvervuiling, en schade aan het milieu en mensenrechtenschendingen in Argentinië die het gevolg zijn van hun investeringen in schaliegas en plasticproducenten? Deelt u de mening dat dit in lijn is met de richtlijnen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP's) en het Nederlandse overheidsbeleid op het gebied van schaliegas en bevordering van circulaire economie?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om er bij Nederlandse financiële instellingen op aan te dringen dat zij zich actief in moeten spannen om Smart Engagement te voeren met de bedrijven waarin ze investeren om, in navolging van de UNGP's en OESO-richtlijnen, schending van mensenrechten en landrechten van de betrokken inheemse-gemeenschappen in Argentinië en schade aan het milieu tegen te gaan? Bent u bereid om zich in te zetten om de schade van de schaliegaswinning te herstellen en slachtoffers ervan te compenseren?
Als een bank of verzekeraar via een investering in een bedrijf «gelinkt» is aan risico’s voor mens en milieu dan kunnen zij via engagement dit bedrijf bewegen om deze risico’s aan te pakken en te voorkomen. Conform de OESO-richtlijnen behoren financiële instellingen interne procedures te hebben om hun engagement te monitoren. Het is de verantwoordelijkheid van de Nederlandse financiële instellingen om hun gepaste zorgvuldigheid, inclusief engagement, in lijn met de OESO-richtlijnen uit te voeren. Banken en verzekeraars gebruiken bijvoorbeeld hun duurzaamheidsraamwerk en duurzaamheidsrapporten om hier inzicht in te geven. Het kabinet houdt geen toezicht op de mate van rapportage door de genoemde financiële instellingen. Wel is de overheid partij bij het IMVO-convenant voor de verzekeringssector waar samen met de sector, NGO’s en een vakbond besproken wordt hoe verzekeraars de OESO-richtlijnen en UNGP’s het beste kunnen implementeren.
Het is de verantwoordelijkheid van de partijen die enigerlei schade of schendingen veroorzaken om dit te compenseren. Benadeelden zullen zich in eerste instantie tot deze partijen moeten wenden. Ook kunnen zij via klachtenmechanismen van de financiële instellingen een klacht indienen. Als benadeelden een klacht hebben over de toepassing van de OESO-richtlijnen door de banken of verzekeraars dan kan kunnen zij een melding doen bij het Nationaal Contact Punt (NCP) voor de OESO-richtlijnen.
Klopt het dat geen van de genoemde financiële instellingen expliciet rapporteert over engagementdoelen en resultaten ten aanzien van plasticvervuiling, mensenrechtenschendingen en schade aan het milieu als gevolg van investeringen in bedrijven die schaliegas winnen? Zo ja, deelt u de mening dat enkel de verwachting uitspreken dat financiële instellingen zich houden aan de OESO-richtlijnen en de UNGP's niet voldoende is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Wat verwacht u concreet van oliemaatschappijen die schaliegas winnen en/of plastic korrels produceren ten aanzien van het tegengaan van plasticvervuiling, alsmede bescherming van mensenrechten en het milieu in bijvoorbeeld Argentinië?
Nederlandse oliemaatschappijen moeten voldoen aan de wet- en regelgeving in Nederland en alle andere landen waar zij actief zijn. Ook verwacht het kabinet van oliemaatschappijen dat zij de OESO-richtlijnen naleven. Zij behoren in kaart te brengen hoe zij zich via hun bedrijfsactiviteiten en ketenpartners bewust zijn van risico’s voor mens en milieu, en hoe zij deze risico’s aanpakken en voorkomen. Hierover moeten zij tot een afgewogen besluit komen waarover zij bereid zijn publiekelijk verantwoording af te leggen.
Bent u bekend met het artikel «Plastic company set to pay $ 50 million settlement in water pollution suit brought on by Texas residents»?6 Klopt het dat in de VS gerechtelijk is uitgesproken dat 50 miljoen dollar milieuschade verhaald is op Formosa Plastic, een plasticvervuiler? Bent u bereid om de milieuschade te verhalen op de plasticvervuiler? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit artikel is bekend. In Nederland is de verantwoordelijkheid voor het herstel en het dragen van de kosten neergelegd bij de veroorzaker van milieuschade. Afhankelijk van waar en door wie de schade is geleden, bestaan zowel in de bestuursrechtelijke als privaatrechtelijke regelgeving mogelijkheden om milieuschade te verhalen op de vervuiler, die in de praktijk ook worden gebruikt.
Het feit dat de EU steeds meer ‘vuile’ kolenstroom importeert |
|
Bart Snels (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Bart Snels (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Kent u het bericht «Europese Unie importeert steeds meer «vuile» kolenstroom»?1
Ja.
Is het juist dat de EU-lidstaten die onder het Europese emissiehandelssysteem ETS vallen in 2019 netto 21 terawattuur aan elektriciteit uit kolencentrales hebben geïmporteerd, dat dit zeven keer zoveel is als in 2017 en tot een uitstoot van 26 megaton CO2 heeft geleid?
De elektriciteitsmarkt is een internationale markt waarbij er aan de buitengrenzen van de EU interconnecties zijn met omringende niet EU-landen. Of de EU netto importeert of exporteert hangt af van ontwikkelingen in zowel de vraagkant (beïnvloed door o.a. economische groei) als de aanbodkant (beïnvloed door o.a. brandstofprijzen en CO2 prijzen) in zowel de EU als de omringende landen. Het Financieel Dagblad baseert zijn cijfers op de analyse van Sandbag.2
Sandbag zelf geeft aan dat de 21 terawattuur waar het rapport van spreekt niet 100% afkomstig is van kolen. Dit is onmogelijk om vast te stellen omdat bij elektriciteit dat niet één op één te herleiden valt. Wel is het aannemelijk dat de elektriciteitsmix in de omringende landen buiten de EU, die deel uitmaken van de analyse van Sandbag, over het algemeen minder schoon is dan het gemiddelde in de EU.
Deelt u de mening dat de invoering van een CO2-heffing aan de Europese buitengrens een rem kan vormen op deze import van «vuile» kolenstroom ten gunste van meer duurzame en/of hernieuwbare opwek van elektriciteit binnen de EU?
Zoals is aangegeven in het BNC-Fiche over de Green Deal3, d.d. 31 januari 2020, staat het kabinet positief nieuwsgierig tegenover het door de Europese Commissie aangekondigde voorstel voor een koolstofheffing (Carbon Border Adjustment Mechanism,CBAM) aan de Europese buitengrens om weglekeffecten te adresseren die kunnen optreden bij ambitieuzer Europees klimaatbeleid ten opzichte van derde landen. De EU moet hierbij stapsgewijs te werk gaan waarbij grondig onderzoek naar WTO-conformiteit, een systeem voor koolstofboekhouding, administratieve lasten en uitvoerbaarheid van belang is. Ook moet rekening worden gehouden met de geopolitieke context en de impact die een dergelijk mechanisme kan hebben op specifieke sectoren.
Steunt u het voorstel, één van de elementen uit het pakket van de Green Deal, om tot een CO2-heffing aan de buitengrens van de EU te komen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe kansrijk acht u dit voorstel en wat zijn uw verwachtingen over de termijn waarop een dergelijke heffing ingevoerd kan worden?
De Commissie is voornemens in 2021 een voorstel doen voor een CBAM. Aangezien er nog geen concreet voorstel voor de uitwerking van een CBAM ligt, is het moeilijk om in te schatten hoe kansrijk het voorstel is en op welke termijn een dergelijke heffing kan worden ingevoerd. Deze aspecten hangen af van de uitwerking van het voorstel.
Heeft u al ideeën over de vormgeving van deze heffing? Zo ja, welke?
Momenteel wordt door het kabinet nagedacht over het doel en de mogelijke vormgeving en structuur van een CBAM. Het kabinet vindt dat er in elk geval rekening moet worden gehouden met de eerder genoemde punten, zoals WTO-conformiteit, een systeem voor koolstofboekhouding, administratieve lasten en uitvoerbaarheid.
Deelt u de mening dat een dergelijke heffing niet alleen op te importeren eindproducten geheven zou moeten worden, maar ook op bijvoorbeeld fossiele grondstoffen, zoals olie, gas en elektriciteit die uit kolen is opgewekt?
Door het kabinet wordt gekeken naar de optie om een CBAM niet alleen op te importeren eindproducten toe te passen, maar ook op halffabricaten en basisproducten. Hierbij wordt bijvoorbeeld elektriciteit meegenomen.
Heeft u ook kennisgenomen van het feit dat de Amerikaanse Minister voor Handel, Wilbur Ross, in de Financial Times zinspeelde op een mogelijke Amerikaanse vergelding voor een Europese CO2-heffing aan de gemeenschappelijke buitengrens?2
Ja.
Wat is uw oordeel daarover en welke impact verwacht u dat zijn uitspraken zullen hebben op de discussie tussen de lidstaten, de Europese Commissie en het Europees parlement over de invoering van een dergelijke heffing?
Zoals bij het antwoord op vraag 5 aangegeven, is het moeilijk om in te schatten hoe kansrijk het aangekondigde voorstel van de Commissie is en op welke termijn een CBAM kan worden ingevoerd. Het is moeilijk in te schatten welke impact de uitspraken van de Amerikaanse Minister van Handel zullen hebben.
Bent u bereid om een voortrekkersrol te vervullen in deze Europese discussie en te bevorderen dat er zo snel als mogelijk een CO2-buitengrensheffing in de EU tot stand komt?
De positief nieuwsgierige positie van Nederland ten aanzien van een Europese CBAM zal worden uitgedragen in Europees verband. De bereidheid een voortrekkersrol ten aanzien van een CBAM te vervullen, zal afhangen van de verdere uitwerking van de Nederlandse positie. Wel is het zo dat Nederland als het gaat om hogere klimaatambities een voortrekkersrol vervult in een kopgroep van gelijkgestemde lidstaten, zie hiervoor ook de kamerbrief van 4 feb jl. (Kamerstuk 35 377, nr. 2).
De vertraging van duurzame energieprojecten vanwege de stikstofproblematiek |
|
Laura Bromet (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat bepaalde duurzame energieprojecten vertraging oplopen als gevolg van de stikstofproblematiek, met name de waterstofprojecten in de provincie Groningen? Zo ja, kunt u een overzicht geven van duurzame energieprojecten die vertraging hebben opgelopen als gevolg van de stikstofproblematiek, zowel binnen als buiten Groningen? Deelt u de mening dat het in het licht van de gaswinningsproblematiek en het Nationaal Programma Groningen onacceptabel is dat deze projecten vertraging oplopen?
Door de stikstofproblematiek zijn er energieprojecten die vertraging oplopen of dreigen op te lopen. Dit komt omdat de vergunningverlening complexer is geworden sinds de uitspraak over het Programma Aanpak Stikstof (PAS) van de Raad van State. Dit betreft vooral de grotere energieprojecten, waarvoor tijdens de aanleg materieel moet worden ingezet waarvoor de energie- en bouwsector geen emissiearme alternatieven hebben (bijvoorbeeld kabellegschepen). De depositie van stikstof tijdens aanleg van deze projecten is daarmee niet altijd te reduceren tot 0,00 mol/ha/jaar. Daarnaast zijn er energieprojecten die ook in de gebruiksfase niet geheel tot 0,00 mol depositie terug kunnen.
De vergunningverlening voor deze energieprojecten valt terug op instrumenten als ecologische beoordeling en salderen. Voor beide instrumenten geldt nog geen standaard uitvoeringspraktijk, waardoor vergunningverlening in sommige gevallen traag op gang komt of op problemen stuit. Er is geen compleet overzicht van projecten die hiermee te maken hebben, omdat het bevoegd gezag hiervoor bij verschillende overheden (gemeenten, provincies en Rijk) ligt en initiatiefnemers zowel overheden als private partijen kunnen zijn.
Het is onwenselijk dat duurzame energieprojecten die nodig zijn voor het halen van de doelstellingen uit het Klimaatakkoord vertraging oplopen. De stikstofproblematiek heeft vooralsnog geen gevolgen voor de afbouw van de gaswinning in Groningen en het Nationaal Programma Groningen.
Wat is de status van de bouw van de stikstoffabriek nabij Zuidbroek?
De bouw van de stikstoffabriek in Zuidbroek is tijdig door Gasunie Transport Services (GTS) gestart. De vergunningen hiervoor zijn reeds verleend en zijn inmiddels onherroepelijk. De realisatie van de fabriek verloopt op dit moment volgens planning.
Deelt u het inzicht dat er een aantal verplichtingen zijn met betrekking tot duurzame energie, onder andere voortkomend uit het Urgenda-vonnis en EU-richtlijnen, waardoor het van groot belang is dat deze duurzame energieprojecten tijdig zijn voltooid?
Ja.
Deelt u de mening dat het voltooien van deze energieprojecten vele malen belangrijker is dan de bouw van snelwegen, aangezien er geen verplichtingen zijn rondom het tijdig bouwen van snelwegen?
Het kabinet zet zich in om samen met provincies en de maatschappelijke partners te komen tot een structurele aanpak van de stikstofproblematiek. Daarin worden blijvend maatregelen genomen die de stikstofuitstoot bij de bron aanpakken. Daarmee ontstaat structurele verbetering van de natuur en maakt het kabinet ruimte voor vergunningverlening voor onder andere energieprojecten. Voorts heeft het kabinet in de Kamerbrief van 13 november 2019 (Kamerstuk 35 334, nr. 1) gerichte maatregelen aangekondigd ten behoeve van de woningbouw en een aantal infrastructuurprojecten.
Welke maatregelen zijn getroffen om duurzame energieprojecten toch op tijd te voltooien?
Het kabinet heeft in de Kamerbrief van 4 oktober 2019 (Kamerstuk 32 670, nr. 167) aangegeven dat toestemming voor projecten en activiteiten – waaronder projecten voor duurzame energie – kan worden aangevraagd op basis van onder andere intern en extern salderen. Bij intern salderen vermindert een bedrijf de stikstofemissie binnen het eigen project of op de eigen locatie om een nieuwe vergunning mogelijk te maken. Bij extern salderen neemt een bedrijf de ruimte om stikstofemissie uit te stoten over van een ander bedrijf dat geheel of gedeeltelijk stopt. Ook is het mogelijk om een vergunning aan te vragen als aangetoond kan worden dat de stikstofdepositie geen negatief effect heeft op een natuurgebied (ecologische beoordeling) of als er geen alternatieven zijn, er een dwingende reden van nationaal belang is en de natuurschade gecompenseerd wordt (ADC-toets).
Via deze manieren van toestemmingverlening kunnen nu al een deel van de duurzame energieprojecten worden vergund. Initiatiefnemers kunnen de kans op toestemmingverlening vergroten door de projecten op een duurzame manier te realiseren waarbij geen of nauwelijks sprake is van stikstofdepositie.
Daarnaast is in de Kamerbrief van 7 februari 2020 (Kamerstuk 35 334, nr. 44) aangekondigd dat het de inzet van het kabinet is om verleasen van stikstofruimte mogelijk te maken. Verleasen betekent dat een ondernemer een deel van zijn niet benutte stikstofruimte in zijn vergunning op tijdelijke basis beschikbaar kan stellen aan een andere initiatiefnemer voor (tijdelijke) activiteiten waarbij stikstof vrijkomt. Het leasen van stikstofruimte kan dus een goede oplossing zijn voor projecten die een tijdelijke depositie veroorzaken, bijvoorbeeld duurzame energieprojecten.
Tot slot is conform de aankondiging in de Kamerbrief van 16 december 2019 (Kamerstuk 35 334, nr. 25) gestart met een verkenning of projecten voor duurzame energie kunnen worden gebundeld in een programma om vergunningverlening voor deze projecten te vereenvoudigen.
Kunt u aangeven welke maatregelen zijn getroffen met betrekking tot de prioritaire projecten, zoals genoemd in uw brief van 13 november 2019?1
Het kabinet heeft drie maatregelen genomen. Ten eerste voert het kabinet een snelheidsverlaging overdag op autosnelwegen in. Ten tweede wordt ingezet op ammoniakreductie via voermaatregelen in de veehouderij. En tot slot wordt de reductie van stikstofdepositie door een uitbreiding van de warme saneringsregeling voor de varkenshouderij ingezet.
Met dit pakket aan maatregelen wordt het in de woningbouwsector mogelijk om in 2020 de bouw van 75.000 woningen te realiseren. Ook is ruimte gecreëerd voor een zevental infrastructuurprojecten die onder het MIRT (Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport) vallen.
Kan de Kamer er nog steeds op rekenen, zoals eerder is toegezegd, dat het extra maatregelenpakket om de stikstofproblematiek op te lossen in januari naar de Kamer wordt gestuurd?
Op 7 februari 2020 heeft de Minister van LNV namens het kabinet een brief aan uw Kamer gestuurd waarin zij u informeert over een maatregelenpakket voor de landbouwsector. Ook in de toekomst blijft het Rijk samen met medeoverheden maatregelen nemen om de hoeveelheid stikstofdepositie terug te dringen. In het voorjaar zal ik uw Kamer hierover nader informeren.
Kunt u voor 1 februari 2020 een maatregelenpakket publiceren waarmee de voltooiing van duurzame energieprojecten tijdig wordt gerealiseerd?
Zie antwoord vraag 5.
Scholen die in de clinch liggen met de Belastingdienst over zonnedaken. |
|
Tom van der Lee (GL), Bart Snels (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Menno Snel (D66) |
|
Kent u het bericht «Scholen liggen in de clinch met de belastingdienst over zonnedaken», uit het Friesch Dagblad van 28 december 2019?1
Ja.
Herinnert u zich de op 19 juni 2018 aangenomen motie Van der Lee en Dik Faber2, waarin de regering werd verzocht het initiatief van de Stichting Schooldakrevolutie onder de aandacht te brengen van scholen en gemeentes en te betrekken bij de programma’s voor aardgasloze wijken en voor schaalvergroting in de verduurzaming van scholen?
Ja.
Kunt u uitleggen waarom scholen net als particuliere zonnepaneelbezitters gezien worden als energieleveranciers en daardoor de btw mogen aftrekken van de aanschaf van de panelen, en waarom scholen vervolgens niet zoals particulieren onder de zogeheten kleineondernemersregeling vallen (die geen btw-opgave meer hoeven te doen), maar volgens de wet geen economische diensten leveren en daarom niet vallen onder winstgevende bedrijven, waardoor ze over de stroom die ze aan het net terugleveren btw dienen te betalen aan de Belastingdienst?
Zonnepaneelhouders leveren stroom aan het elektriciteitsnet. Hiervoor krijgen ze een vergoeding van de energiemaatschappij. Op grond van het Fuchs-arrest van het Europese Hof van Justitie
(20 juni 2013, nr. C-219/12) hebben ze dan te gelden als ondernemer voor de btw. Dit betekent dat ze btw zijn verschuldigd over de vergoeding die ze ontvangen voor de geleverde stroom. Voorheen konden alleen particuliere zonnepaneelhouders buiten deze btw-verplichting blijven omdat de kleineondernemersregeling («KOR») was voorbehouden aan natuurlijke personen.
Sinds 1 januari 2020 geldt de nieuwe KOR ook voor rechtspersonen zoals scholen. Scholen kunnen de KOR toepassen als de belaste omzet (exclusief de vrijgestelde of onbelaste onderwijsomzet) op jaarbasis niet meer bedraagt dan € 20.000. Scholen die alleen in de btw-heffing worden betrokken vanwege de belaste netleveringen, zullen in de regel onder deze grens blijven en zich kunnen aanmelden. De school is dan vrijgesteld van btw en administratieve verplichtingen voor de stroomleveringen aan het net.
Daar staat tegenover dat de school bij toepassing van de KOR geen recht op aftrek van voorbelasting heeft. Net als bij particuliere zonnepaneelhouders is het mogelijk om voor het jaar van aanschaf btw af te dragen en aangifte te doen en pas daarna de KOR toe te passen. De school heeft dan recht op aftrek van de btw op de aanschaf van de zonnepanelen, voor zover deze worden gebruikt voor de met btw belaste stroomleveringen aan het net. Een overgang naar de KOR tijdens de vier jaar na het jaar van aanschaf kan leiden tot een herziening (dat wil zeggen een terugbetaling) van de eerdere aftrek. De herziening die aan het eind van ieder van deze jaren is verschuldigd bedraagt op jaarbasis 1/5 van de initiële aftrek, maar is niet aan de orde als dit bedrag onder de herzieningsdrempel van € 500 blijft. Bij overschrijding van deze drempel, wat zich kan voordoen bij een grote investering in veel zonnepanelen, kan ervoor worden gekozen om de KOR pas toe te passen vanaf het vijfde jaar na het jaar van aanschaf.
Kunt u aangeven hoeveel inkomsten de Staat eventueel zou derven als scholen voortaan wel zouden worden vrijgesteld van het afdragen van btw over het terugleveren van stroom aan het elektriciteitsnet?
De btw die door scholen wordt voldaan over de levering van stroom aan het elektriciteitsnet vormt voor de Staat per saldo geen opbrengst. Deze btw is namelijk aftrekbaar bij de energiemaatschappij. Een vrijstelling voor scholen ter zake van de levering van stroom aan het elektriciteitsnet betekent derhalve geen inkomstenderving voor de Staat. Er is eerder sprake van een opbrengst, omdat een dergelijke vrijstelling ertoe zou leiden dat scholen de btw op de aanschaf van de zonnepanelen niet meer in aftrek kunnen brengen. Dat zou dus nadelig zijn voor scholen.
Ligt het niet in de rede – mede omdat het kabinet achterloopt bij de opvolging van het bindende Urgenda-vonnis – maar ook omdat dit misschien niet in de letter, maar wel in de geest van de de aangenomen motie Van der Lee en Dik-Faber3 past, dat scholen voortaan worden vrijgesteld van het afdragen van btw over de stroom die ze terugleveren aan het net? En bent u bereid dit mogelijk te maken?
Voor scholen die aan de eisen van de regeling voldoen biedt de nieuwe KOR vanaf 2020 een mogelijkheid tot vrijstelling zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3, waardoor ze geen btw over de levering van stroom hoeven te betalen en geen aangifte hoeven te doen. Een vrijstelling voor de netleveringen door alle scholen is niet mogelijk. De Nederlandse Wet OB is gebaseerd op en gebonden aan de Europese Btw-richtlijn, die hiervoor geen ruimte biedt. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 4 zou zo’n vrijstelling bovendien het nadelige effect hebben van een aftrekuitsluiting voor de btw op de aanschafkosten van de zonnepanelen.
Zo ja, per wanneer gaat u er zorg voor dragen dat deze btw-afdracht voor scholen, voor een activiteit die in het licht van de aanpak van klimaatverandering zeer gewenst is, komt te vervallen?
Zie antwoord vraag 5.
Zo nee, waarom niet? Kunt u dan tevens aangeven welke stappen er in juridische dan wel politieke zin nodig zouden zijn opdat de Kamer kan besluiten om dit voor scholen in de toekomst alsnog te gaan regelen?
Zie antwoord vraag 5.
Is het juist, zoals in het genoemde bericht wordt vermeld, dat de Belastingdienst nu uitgaat van een door scholenkoepel PCBO Tytsjerksteradiel in een rechtszaak bevochten lijn, die scholen veel administratieve lasten scheelt als het gaat om het bepalen van de stroom die wordt teruggeleverd (en waarover btw verschuldigd is)?
In de rechtszaak waarnaar wordt verwezen heeft de rechter in navolging van het standpunt van de Belastingdienst beslist dat een school rekening moet houden met het eigen gebruik van zonnepanelen voor het onderwijs. Omdat dit gebruik geen recht geeft op aftrek van voorbelasting, kan de school niet alle voorbelasting op de aanschaf van zonnepanelen in aftrek brengen. De aftrek is beperkt tot het gedeelte van de voorbelasting dat toerekenbaar is aan de met btw belaste netleveringen. Hoe groot dit gedeelte is moet voor iedere ondernemer individueel worden bepaald aan de hand van de feiten en omstandigheden. Dit was en is de lijn van de Belastingdienst.
Wat doet de Belastingdienst eraan om er voor te zorgen dat alle inspecteurs op zijn minst deze lijn volgen?
De lijn zoals toegelicht in het antwoord op vraag 8 betreft reguliere toepassing van wet en rechtspraak waaraan alle inspecteurs zijn gebonden. Verder draagt de Belastingdienst zorg voor landelijke coördinatie van beleid en uitvoering langs de reguliere lijnen en structuren van de interne organisatie.
Kan voor scholen (en andere instituten met niet-economische prestaties) eventueel een forfaitaire regeling in het leven worden geroepen, gelijksoortig aan die voor particulieren, aangezien dat de administratieve organisatie erg zou vereenvoudigen?
De sinds 1 januari 2020 gewijzigde KOR kan voor scholen een aanzienlijke administratieve lastenverlichting betekenen. Voor scholen die de KOR niet willen of kunnen toepassen speelt geen bijzondere problematiek die een forfait rechtvaardigt voor de bepaling van de mate van aftrek. Iedere ondernemer die zowel belaste als vrijgestelde of onbelaste prestaties verricht dient rekening te houden met een gedeeltelijke aftrekuitsluiting voor de btw op zijn investeringen en kosten. Het forfait voor particuliere zonnepaneelhouders ziet ook niet op de bepaling van de (gedeeltelijke) aftrek, maar betreft de verschuldigde btw over de netleveringen en het eigen privégebruik.
Werkt u, wellicht mede in reactie op het finale Urgenda-vonnis, aan de voorbereiding van meer verplichtend beleid om over alle school- en overheidsdaken (die dat kunnen dragen) een programma van PV-installaties uit te rollen?
Het kabinet zet er op in om het aandeel zon-PV op overheidsdaken en maatschappelijk vastgoed (waaronder scholen) te vergroten. Het kabinet heeft in november 2019 een versnelling van de uitrol van zon-PV op Rijksdaken aangekondigd in aanvulling op het lopende programma Hernieuwbare energie op Rijks(waterstaat-)gronden (Kamerstuk 32 813, nr. 403). Voor maatschappelijk vastgoed wordt momenteel een onderzoek gedaan naar de knelpunten voor verdere uitrol. Het kabinet voorziet echter geen verplichtend beleid om school- en overheidsdaken van zonnepanelen te voorzien.
Bent u bereid, als bewindslieden van het Ministerie van Financiën en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat om een heldere landelijke regeling te ontwikkelen voor scholen en verenigingen, waarin of een vrijstelling van btw-afdracht voor teruggeleverde stroom wordt geregeld, of op zijn minst alles in het werk wordt gesteld om de administratieve last van die btw-afdracht zo minimaal mogelijk te houden?
Zie het antwoord op vragen 5, 6 en 7.
Het bericht 'Scholen in clinch met belasting over zonnedaken' |
|
Bart Snels (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
|
|
Kent u het bericht «Scholen liggen in de clinch met de belastingdienst over zonnedaken», uit het Friesch Dagblad van 28 december 2019?1
Herinnert u zich de op 19 juni 2018 aangenomen motie Van der Lee en Dik Faber2, waarin de regering werd verzocht het initiatief van de Stichting Schooldakrevolutie onder de aandacht te brengen van scholen en gemeentes en te betrekken bij de programma’s voor aardgasloze wijken en voor schaalvergroting in de verduurzaming van scholen?
Kunt u uitleggen waarom scholen net als particuliere zonnepaneelbezitters gezien worden als energieleveranciers en daardoor de btw mogen aftrekken van de aanschaf van de panelen, en waarom scholen vervolgens niet zoals particulieren onder de zogeheten kleineondernemersregeling vallen (die geen btw-opgave meer hoeven te doen), maar volgens de wet geen economische diensten leveren en daarom niet vallen onder winstgevende bedrijven, waardoor ze over de stroom die ze aan het net terugleveren btw dienen te betalen aan de Belastingdienst?
Kunt u aangeven hoeveel inkomsten de Staat eventueel zou derven als scholen voortaan wel zouden worden vrijgesteld van het afdragen van btw over het terugleveren van stroom aan het elektriciteitsnet?
Ligt het niet in de rede – mede omdat het kabinet achterloopt bij de opvolging van het bindende Urgenda-vonnis – maar ook omdat dit misschien niet in de letter, maar wel in de geest van de aangenomen motie Van der Lee en Dik-Faber3 past, dat scholen voortaan worden vrijgesteld van het afdragen van btw over de stroom die ze terugleveren aan het net? En bent u bereid dit mogelijk te maken?
Zo ja, per wanneer gaat u er zorg voor dragen dat deze btw-afdracht voor scholen, voor een activiteit die in het licht van de aanpak van klimaatverandering zeer gewenst is, komt te vervallen?
Zo nee, waarom niet? kunt u dan tevens aangeven welke stappen er in juridische dan wel politieke zin nodig zouden zijn opdat de Kamer kan besluiten om dit voor scholen in de toekomst alsnog te gaan regelen?
Is het juist, zoals in het genoemde bericht wordt vermeld, dat de Belastingdienst nu uitgaat van een door scholenkoepel PCBO Tytsjerksteradiel in een rechtszaak bevochten lijn, die scholen veel administratieve lasten scheelt als het gaat om het bepalen van de stroom die wordt teruggeleverd (en waarover btw verschuldigd is)?
Wat doet de Belastingdienst eraan om er voor te zorgen dat alle inspecteurs op zijn minst deze lijn volgen?
Bent u bereid, als bewindslieden van het Ministerie van Financiën en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat om een heldere landelijke regeling te ontwikkelen voor scholen en verenigingen, waarin of een vrijstelling van btw-afdracht voor teruggeleverde stroom wordt geregeld, of op zijn minst alles in het werk wordt gesteld om de administratieve last van die btw-afdracht zo minimaal mogelijk te houden?
70 branden met pelletkachels, d.d 21 december 2019 |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Geregeld brand door pelletkachels»?1
Ja.
Is het juist dat er in de afgelopen twee jaar alleen al in de noordelijke provincies zeventig branden zijn geweest met pelletkachels?
Ik heb navraag gedaan bij Brandweer Nederland. Er is van oktober 2017 tot en met december 2019 71 keer gebeld met de brandweermeldkamer Noord-Nederland (provincies Friesland, Groningen en Drenthe) over een incident met pelletkachels waarvoor de brandweer al dan niet is uitgerukt. In de meeste gevallen ging het bij deze incidenten niet om een woningbrand, maar om problemen met de pelletkachel en de rookgasafvoer zoals overmatige rookontwikkeling of oververhitting.
Heeft u een concreet beeld of schatting van de totale hoeveelheid aan branden in Nederland met pelletkachels in de laatste twee jaar?
Nee. Uit navraag bij Brandweer Nederland is gebleken dat er geen landelijke gegevens van branden met pelletkachels worden bijgehouden. Uit de meldkamerinformatie Noord-Nederland volgt verder dat de incidenten vaak geen branden betreffen.
Wat zijn de verschillende oorzaken van deze branden en welke stappen kunnen er per oorzaak gezet worden om deze branden te voorkomen?
In de meeste gevallen ging het om problemen zoals overmatige rookontwikkeling of oververhitting van de pelletkachel en de rookgasafvoer, wat onder andere kan leiden tot een schoorsteenbrand.
De oorzaken van deze incidenten kunnen liggen in zowel het verkeerde gebruik van de pelletkachel als in een onjuiste installatie. De brandweer heeft hier op haar website (https://www.brandweer.nl/brandveiligheid/pelletkachel) informatie over gegeven. Op de website wordt per onderwerp aangegeven wat er nodig is om de kans op een incident zo klein mogelijk te maken. Er wordt daarnaast ingegaan op wat men moet doen in het geval er toch iets misgaat.
Verwacht u dat het einde van de subsidie voor pelletkachels ook tot een daling in het aantal branden zal leiden?
Sinds de start van de ISDE-regeling in 2016 is voor circa 55.000 pelletkachels subsidie verstrekt. Ik verwacht dat met de beëindiging van de subsidie op pelletkachels er minder nieuwe pelletkachels zullen worden aangeschaft en geïnstalleerd, maar het is onmogelijk om hiervoor een verwacht percentage te geven. In lijn daarmee is het voor mij ook onmogelijk om het effect van het stopzetten van de subsidie op het aantal branden of andere incidenten in te schatten.
Met hoeveel procent verwacht u dat de installatie van pelletkachels zal dalen als gevolg van de subsidiebeëindiging?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is het percentage van de branden waarbij de oorzaak valt toe te schrijven aan slechte installatie van de kachel en pijp?
Zoals ik ook in het antwoord op vraag 4 heb aangegeven, zijn er geen gegevens beschikbaar over het aantal branden en de oorzaken daarvan.
Bent u bereid om met relevante branche-organisaties te spreken over betere kwaliteitsborging van installateurs van pelletkachels, zoals u dat volgens motie Van der Lee2 ook moet doen voor de installatie van warmtepompen en zonnepanelen?
Ja, ik zal daartoe in overleg gaan met de Nederlandse Haarden- en Kachelbranche.