Een recente opmerking van de minister-president in Bruss |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Herinnert de premier zich zijn antwoord «ik ben hier in Brussel» toen hem een vraag werd gesteld over de 1100 Nederlandse kinderen die uit huis zijn geplaatst?1
Ja.
Kan ik hieruit opmaken dat de premier «in Brussel» blijkbaar niet aanspreekbaar is in zijn hoedanigheid als Nederlandse Minister-President? Zo nee, waarom niet?
Nee, ook in Brussel ben ik aanspreekbaar op binnenlandse aangelegenheden. Wel is het zo dat voorafgaand aan en na afloop van een Europese Raad met de pers voornamelijk wordt gesproken over de tijdens de Europese Raad geagendeerde onderwerpen. Gezien de ernst en de impact van de zaak van de uit huis geplaatste kinderen was een uitzondering op deze gewoonte op zijn plaats. Na mijn eerste reactie heb ik dan ook antwoord gegeven op de vraag. Het was beter geweest als ik dat meteen had gedaan. In de persconferentie na afloop van de Europese Raad heb ik nog een keer benadrukt dat die eerste reactie niet goed was en dat ik meteen had moeten reageren op de vraag.
Erkent de premier dat hij in laatste instantie uitsluitend en alleen verantwoording schuldig is aan zijn Soeverein, de Nederlandse bevolking? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom weigert hij dan een antwoord te geven op een vraag van een Nederlandse journalist over een Nederlandse aangelegenheid ín Brussel? Wat kan er ooit belangrijker zijn dan het beantwoorden van een vraag die betrekking heeft op zijn Soeverein?
Zie het antwoord op vraag 2.
Heeft de premier ooit eerder een vraag van een Nederlandse journalist geweigerd te beantwoorden met verwijzing naar de plaats (bijvoorbeeld: «Ik ben hier in Enschede» of «Ik ben hier in Tokyo») waar hij toen was? Zo ja, kan de premier hier één voorbeeld van geven?
Net als bij de Europese Raad geldt bij andere (internationale) activiteiten dat ik met de pers meestal spreek over aan die activiteit gerelateerde onderwerpen. Dat neemt niet weg dat ik ook aanspreekbaar ben op andere aangelegenheden, ook wanneer ik in het buitenland ben.
Indien dat niet het geval is, moet ik hier dan niet logischerwijs uit concluderen dat «in Brussel» voor de premier blijkbaar «Brussel», met andere woorden de EU en het «Europees belang», zwaarder wegen dan een puur Nederlandse aangelegenheid waar hij op dat moment dus ook geen tijd aan wil verspillen door er vragen over te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
De grondwet, het coronatoegangsbewijs – en de wetenschappelijke onderbouwing daarvan - en lessen die Nederland kan trekken uit van de aanpak in Corona in Noorwegen, Zweden en Denemarken |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Herinnert u zich dat u de motie om meer inzichten te bieden in de kosten van het Koninklijk Huis (de B-component) naast u neergelegd heeft, omdat de Grondwet in artikel 40 het persoonlijk leven van de Koning beschermt, en dat u dus kortom bepaalde maatregelen (openheid van de B-component van de uitgaven van het Koninklijk Huis) getoetst heeft aan de Grondwet?
Ja, ik herinner mij de motie. Bij het uitvoeren van deze motie is gebleken dat ondanks mijn voornemen om deze motie zo ruimhartig mogelijk uit te voeren, ook de grenzen van de Grondwet nadrukkelijk in zicht zijn gekomen. Vervolgens heb ik gezocht om, teneinde zo veel mogelijk recht te doen aan de motie, binnen de grenzen van artikel 41 van de Grondwet, meer inzichtelijk weer te geven op welke wijze de B-component wordt bestemd en de controle op de uitgaven binnen de Dienst koninklijk huis (Dkh) wordt gewaarborgd. In de brief van 5 oktober 2021 aan de Kamer heb ik dit toegelicht.
De Minister van BZK heeft in de begrotingsbehandeling ook enkele opmerkingen gemaakt over de interpretatie van de Grondwet. De Grondwet is een fundament in ons staatsrecht en tegelijkertijd is niet altijd op voorhand duidelijk hoe de Grondwet moet worden uitgelegd. Het kabinet geeft in dat geval naar beste weten en kunnen een interpretatie, in dit geval ook op basis van voorlichtingen van de Raad van State, en het is gebruikelijk dat hierover ook debat plaatsvindt met de Kamer, en het kabinet verantwoording aflegt over de gegeven interpretatie.
Kunt u aangeven hoe u tot die grondwettelijke toetsing gekomen bent?
Zie antwoord vraag 1.
Welke grondwettelijke toetsing heeft u ooit toegepast op wetten, algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen in de coronasfeer die duidelijk raken aan de grondrechten die zijn vastgelegd in de Grondwet (u kunt hierbij denken aan de avondklok, de lockdown, de toepassing van het coronatoegangsbewijs)?
Bij de invoering van nieuwe wetten ter bestrijding van de epidemie wordt een grondwettelijke toetsing toegepast. Hierbij wordt aangegeven welke in de Grondwet beschermde grondrechten en Europese of internationale verdragen neergelegde mensenrechten worden beperkt door het wetsvoorstel en wordt getoetst op de noodzakelijkheid en de proportionaliteit van de wettelijke bepalingen. In de memorie van toelichting bij de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 is uitgebreid stilgestaan bij de verschillende grond- en mensenrechten die door deze wet beperkt worden en is daarvoor een rechtvaardiging gegeven. Dit geldt ook voor de andere wetten zoals de Tijdelijke wet testbewijzen covid-19 en de Tijdelijke wet beperking vertoeven in de openlucht covid-19. Daarnaast wordt ook in de toelichting van het Tijdelijk besluit veilige afstand en van de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19, en wijzigingen daarvan als moet worden opgeschaald of kan worden afgeschaald, toegelicht welke grond- en mensenrechten worden beperkt door de maatregelen en wat de rechtvaardiging van de inperking is.
Klopt het dat, zoals de media berichten, u eventueel overweegt in november het coronatoegangsbewijs te verlengen en uit te breiden, zeker nu het aantal positieve coronatesten en het aantal ziekenhuisopnames weer stijgt?
Op 2 november heeft het kabinet besloten dat de inzet van een coronatoegangsbewijs wordt verlengd voor de huidige sectoren en wordt uitgebreid naar andere sectoren. Voor de specifieke maatregelen die op 2 november zijn aangekondigd, verwijs ik u graag naar https://www.rijksoverheid.nl/actueel/nieuws/2021/11/02/besmettingen-moeten-omlaag-passende-maatregelen-nodig. Op 12 november zijn hier nog maatregelen aan toegevoegd. Deze vindt u op https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/coronavirus-covid-19/nieuws/2021/11/12/besmettingen-moeten-omlaag-strengere-regels-om-contacten-te-beperken.
Kunt u, op basis van het aantal besmettingen en ziekenhuisopnames, aangeven vanaf welk moment niet meer wordt voldaan aan de verwachting die u in uw Kamerbrief van 14 september 2021 schetst dat scenario 3, het huidige maatregelenpakket, kan leiden tot een aanzienlijke opleving van het coronavirus en dat alleen door een brede inzet van het coronatoegangsbewijs dit risico naar verwachting kan worden beperkt? Vanuit welke weging is er gekeken naar de ziektelast door corona, in de breedste zin van het woord, die de huidige stijging met zich meebrengt en hoe verhoudt deze weging zich tot de volksgezondheid? Kunt u in het kader van de huidige en verwachte stijging reflecteren op de effectiviteit van het coronatoegangsbewijs?
In de Kamerbrief van 14 september 2021 heeft het kabinet aangegeven dat 200 IC-bedden zijn gereserveerd voor Covid-19 patiënten zonder dat gevolgen zou hebben voor non-Covid zorg. Op 27 oktober 2021 lagen er precies 200 patiënten op de IC en sindsdien is dit aantal alleen maar gestegen. Dit betekent dat dit gevolgen heeft voor de non-Covid zorg en dat deze als gevolg daarvan moet worden afgeschaald of dreigt te worden afgeschaald. Om er voor te zorgen dat de zorg niet overbelast raakt met coronapatiënten, heeft het kabinet op 2 november besloten dat extra maatregelen noodzakelijk zijn. Op 12 november zijn hier nog aanvullende maatregelen aan toegevoegd. Het dagelijks aantal nieuwe ziekenhuis- en IC-opnames, gecombineerd met contextfactoren als dagelijks aantal nieuwe besmettingen, vaccinatiegraad en vrije IC bedden wordt meegenomen in de weging. Zoals in de brief van 2 november aangegeven stijgen de besmettingen en ziekenhuis- en IC-opnames sneller dan verwacht en is vanaf 2 november Nederland ingeschaald in het hoogste risiconiveau «ernstig». We wisten dat de cijfers in het najaar weer zouden stijgen, maar de huidige waarden zitten aan de bovenkant van de bandbreedte van de eerdere prognoses van het RIVM.
Het OMT geeft in haar 128e-advies aan dat het (breder) inzetten van coronatoegangsbewijzen een gerichte maatregel is die transmissie van het virus en de te verwachten ziekenhuisopnames kan beperken.
Het coronatoegangsbewijs sluit de kans op besmetting niet uit, want ook mensen die volledig gevaccineerd of getest zijn kunnen het virus overdragen. Een coronatoegangsbewijs verkleint de kans op virusverspreiding en besmetting wel. Het OMT geeft in het 126e-advies aan dat het risico op besmetting tijdens een evenement kleiner wordt middels de inzet van CTBs: «Het CTB levert een belangrijke bijdrage aan het reduceren van het risico op besmetting tijdens evenementen. Het CTB kan de kans dat een besmette persoon aanwezig is op een evenement echter niet helemaal wegnemen. Uit berekeningen blijkt dat de kans dat iemand besmettelijk virus bij zich draagt en daarmee potentieel besmettelijk is voor anderen, ook na een negatieve antigeensneltest nog altijd circa tweemaal zo groot is als de kans dat een volledig gevaccineerd persoon het virus draagt.» (OMT 126).
Een CTB is op 3 manieren te verkrijgen: via een vaccinatie-, herstel- of testbewijs. De effectiviteit van een CTB valt en staat dus bij de effectiviteit van deze onderliggende aspecten. Vaccinatie draagt het meeste bij aan de effectiviteit van het CTB. Het OMT geeft aan dat de vaccineffectiviteit tegen infectie ongeveer 75% is. Daarbovenop komt dat vaccinatie voor 50–63% beschermt tegen overdracht van het virus wanneer een persoon eenmaal besmet bent. Voor alle helderheid, dit is dus een keersom. Als een gevaccineerde nauw contact heeft met een besmet persoon, is de kans dat deze een infectie thuis doorgeeft dus 87.5–89% kleiner dan dat een niet-gevaccineerde thuis zijn familie besmet. Vaccins hebben een nog hogere effectiviteit tegen zowel ziekenhuisopname (94%) als IC-opname (97%). Dhr. Van Dissel gaf in de technische briefing van woensdag 3 november aan dat over de afgelopen 8 weken de vaccineffectiviteit respectievelijk 93% en 96% is. Het OMT geeft dus aan dat de kans dat een deelnemer op een evenement toch besmettelijk is, veel kleiner is bij volledig gevaccineerde personen dan bij ongevaccineerde maar vooraf geteste personen. Die bescherming geldt voor zowel andere gevaccineerden als niet gevaccineerden. De hoge mate van bescherming tegen transmissie door vaccinatie heeft ook positieve gevolgen voor ongevaccineerden: de kans dat zij besmet worden is significant kleiner. Dus de beste manier om jezelf en anderen te beschermen is vaccinatie en dit laat dus zien dat de inzet van CTBs effectief is.
Rondom testen blijkt dat het percentage positieve testen van Testen voor Toegang (TvT) varieert, maar tussen 0,5% en 1% ligt. Het grootste deel van de ongevaccineerden die aan een activiteit wil gaan deelnemen lijken dus niet besmet te zijn. Het moeten testen lijkt dus een preventieve werking te hebben. Dat is goed, want bij klachten is nog steeds het advies dat personen thuis moeten blijven.
CTBs hebben een positief effect op de transmissie van het virus, aangezien de transmissie wordt afgeremd. Dit sluit goed aan bij de strategie van het kabinet om de druk op de zorg niet te hoog te laten oplopen, kwetsbaren te beschermen en zicht te houden op het virus. Om een zo groot mogelijk effect van CTBs te krijgen is het van belang dat de naleving, controle en handhaving goed is. Door alleen mensen toe te laten die hersteld, gevaccineerd of getest zijn, wordt het besmettingsrisico aanzienlijk verminderd voor alle bezoekers.
Deelt u de mening dat het coronatoegangsbewijs een inbreuk is in een aantal grondrechten en dat die dus altijd proportioneel moet zijn en zo kort mogelijk en passend gezien de volksgezondheid in de Wet publieke gezondheid (waarin dwingende maatregelen opgelegd kunnen worden om de bevolking te beschermen) moet worden toegepast?
Ja, die mening deel ik. Ik vind het wel belangrijk om hierbij op te merken dat het gaat om een gerechtvaardigde inbreuk op een aantal grondrechten voorzien bij wet, om het legitieme doel van de volksgezondheid te beschermen. Het treffen van een ander type maatregelen, zoals de sluiting van sectoren, maakt namelijk ook een inbreuk op grondrechten.
Kunt u aangeven of u ook een aantal maatregelen wilt overwegen, die een beperktere of geen impact hebben op grondrechten, zoals betere ventilatie, toepassing van CO2-meters (zoals in België) of meer gebruik van mondkapjes op plekken waar veel kwetsbare mensen zijn zoals ziekenhuizen, en betere communicatie – vooral bij groepen die tot nu toe slecht bereikt zijn?
Bij elk besluitvormingsmoment weegt het kabinet alle betrokken belangen op een weloverwogen wijze tegen elkaar af. Zo worden naast het OMT-advies bijvoorbeeld ook de sociaalmaatschappelijke reflectie, het maatschappelijk beeld, de uitvoeringstoets, juridische aspecten en het advies van de RIVM-gedragsunit meegenomen. Het kabinet beseft zich dat het inperken van grondrechten om een goed onderbouwde rechtvaardiging vraagt en door het afwegen van verschillende aspecten beoogt het kabinet een zo goed mogelijke afweging te maken. Bij iedere maatregel vindt een subsidiariteitstoets plaats. Hierbij wordt voor iedere maatregel onderzocht of er geschikte maatregelen zijn die een minder vergaande inbreuk maken op grond- en mensenrechten, waarmee hetzelfde doel kan worden bereikt. Daarom kijkt het kabinet ook naar andere maatregelen.
Ventilatie is belangrijk voor een gezond binnenklimaat en dus altijd van belang, maar zeker ook nu. Daarom is «frisse lucht» sinds de zomer opgenomen als vierde basismaatregel en ook onderdeel geworden van de «Alleen samen»-campagne. Daarmee wijzen we mensen op het belang van goede ventilatie en geven we hun handvatten mee om dit thuis te realiseren. Ook zijn in artikel 4.5 van de Tijdelijke regeling maatregelen COVID-19 ventilatienormen opgenomen waaraan een horecalokaliteit dient te voldoen. Daarnaast is begin oktober 2021 een handreiking verschenen om gebouwbeheerders en gebouweigenaren te helpen om hun ventilatievoorzieningen op de juiste wijze in te regelen, te onderhouden en te gebruiken. Bij de handreiking ter verbetering van de ventilatie zijn we uitgegaan van beschikbare ventilatievoorzieningen: hoe kun je die het best gebruiken. Er wordt ook aandacht besteed aan CO2-meters, maar daarbij wordt uitgelegd hoe deze te gebruiken zijn als ze reeds aanwezig zijn. Wij denken dat op dat punt meer winst te behalen is dan in het verplicht voorschrijven van CO2-meters. De komende tijd houden we nauwlettend in de gaten welke resultaten er worden geboekt. Mocht de situatie daarom vragen, dan kan de mogelijkheid onderzocht worden om CO2-meters verplicht voor te schrijven.
Een van de speerpunten van het kabinetsbeleid in de bestrijding van het coronavirus is het beschermen van kwetsbaren. Daarom is de mondkapjesplicht in het openbaar vervoer (OV) van kracht gebleven, omdat men in het OV langere tijd in een onafgesloten ruimte verblijft en anderhalve meter afstand houden daar (vaak) niet mogelijk is. Zo kunnen ook kwetsbaren op een veilige manier gebruik blijven maken van het OV. Ook is met de maatregelen van 6 november 2021 de mondkapjesplicht in publiek toegankelijke binnenruimtes geherintroduceerd. Dit was naar aanleiding van de verslechterde epidemiologische situatie.
Tenslotte zet het kabinet in op goede communicatie. Dit is van cruciaal belang om alle iedereen in de samenleving te bereiken. Na elk besluitvormingsmoment worden de dan geldende maatregelen op de website van de rijksoverheid geplaatst. Daarnaast wordt veel gebruik gemaakt van publiekscampagnes, zoals radio en tv-commercials. Ook worden de geldende maatregelen omgevormd in handige infographics, zodat op een laagdrempelige manier duidelijk is wat de maatregelen zijn. Het is van belang dat iedereen zich goed aan de basisregels en maatregelen houdt, omdat dit zeer efficiënte maatregelen zijn. Op deze manier wordt voorkomen dat aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn.
Kunt u ervoor zorgen dat u ook een pakket maatregelen voorbereidt dat grondrechten minder hard of niet raakt, wanneer u en/of het Outbreak Management Team (OMT) aanvullende maatregelen noodzakelijk achten?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid een afwegingskader van maatregelen te ontwikkelen over mensenrechten en coronabeleid en – nu u toch al conceptmaatregelen heeft klaarliggen en nu u toch weet dat u zelf aan de Grondwet kan en moet toetsen – die voor te leggen voor een gezaghebbend advies, dat u tegelijk aan de Kamer stuurt en waarin ingegaan wordt op proportionaliteit en subsidiariteit van de voorgestelde maatregelen?
Zoals hiervoor aangegeven wordt bij de invoering van maatregelen steeds getoetst aan de grond- en mensenrechten. Dit komt ook terug in de memorie van toelichting bij ieder wetsvoorstel, waarbij in een aparte paragraaf de te nemen maatregelen worden getoetst aan het relevante grond- en mensenrechtelijk kader. Bij de totstandkoming van wetten adviseert bovendien de Afdeling advisering van de Raad van State over het wetsvoorstel. Tevens worden verschillende partijen geconsulteerd bij wetsvoorstellen die impact hebben op grondrechten. Zo wordt het advies van de Autoriteit Persoonsgegevens gevraagd op het gebied van gegevensbeschermingsrecht. Ook is het College voor de Rechten van de Mens geconsulteerd bij de totstandkoming van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19. Hiermee wordt naar het oordeel van het kabinet voldoende door gezaghebbende instanties geadviseerd over de beperking van grond- en mensenrechten bij de totstandkoming van wetten. Bij de maatregelen die bij ministeriële regeling worden getroffen wordt via de nahangprocedure aan zowel de Tweede als Eerste Kamer de mogelijkheid gegeven om zich uit te spreken over de beperking van de grond- en mensenrechten, die in de regeling zijn toegelicht. Hierbij wordt beoordeeld of de maatregelen noodzakelijk en proportioneel zijn ten aanzien van het te beschermen doel. Dat doel is het beschermen van de volksgezondheid. Ook bij toekomstige maatregelen zal getoetst worden aan de elementen van noodzakelijkheid en proportionaliteit.
Kunt u aangeven met welke wetenschappelijke studies u het beleid rondom de uitbreiding van het coronatoegangsbewijs onderbouwd heeft?
Rondom de inzet van coronatoegangsbewijzen is het lastig om vergelijkend praktijkonderzoek te doen, daar dit aanloopt tegen ethische grenzen. Tot dusver is er, los van de wetenschappelijke adviezen van het OMT, is er nog beperkte inzicht via wetenschappelijke studie. Op grond van de Fieldlabs is er natuurlijk wel waardevolle informatie vergaard die benut wordt. De komende tijd zal er, naarmate het CTB langer ingezet wordt, steeds meer data beschikbaar komen dat we kunnen gebruiken voor de effectiviteit van het coronatoegangsbewijs op de virusverspreiding.
In het debat rondom de ontwikkelingen van het coronavirus van woensdag 3 november, is een motie1 van het Lid Westerveld (GL) aangenomen dat de regering verzoekt «grootschalig onderzoek te laten verrichten naar de effectiviteit om verspreiding tegen te gaan afgezet tegen iedereen testen, en de opzet van het onderzoek de Kamer te doen toekomen». In ditzelfde debat heb ik toegezegd om met het RIVM en/of andere onderzoeksinstituten in gesprek te gaan over een mogelijk design waarin we meer te weten zouden kunnen komen over de effectiviteit van coronatoegangsbewijzen. Ook heb ik in mijn stand van zaken brief van 12 november aangegeven hoe ik hier mee om zal gaan. Ik zal het OMT vragen om een reflectie. En ik heb een onderzoeksvraag uitgezet om meer zicht te krijgen op de effectiviteit van het CTB.
Indien de wetenschappelijke basis onder het coronatoegangsbewijs en het gebruik daarvan nogal zwak zou zijn, heeft u dan al opdracht gegeven voor een goed opgezette wetenschappelijke studie naar de effecten hiervan op de verspreiding van het virus? Zo ja, welke en zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Wilt u voor de volgende coronapersconferentie ook informatie inwinnen over landen als Noorwegen, Zweden en Denemarken en aan het OMT vragen hoe wij in een vergelijkbare situatie terecht zouden kunnen komen als die landen?
De ontwikkelingen in de ons omringende landen zijn heel interessant. De situatie van een flink aantal landen wordt dan ook middels een wekelijkse uitvraag goed bekeken en regelmatig wissel ik met collega’s goede ervaringen uit. De vaccinatiegraad in Zweden is iets lager dan in Nederland, in Denemarken iets hoger en in Noorwegen nagenoeg gelijk (maar de verschillen met Nederland zijn klein). Zweden kent al sinds het begin van de pandemie een beleid gericht op eigen verantwoordelijkheid van de burger, dat is nog steeds onveranderd. Nationaal wordt er dan ook geen gebruik gemaakt van een vaccinatiecertificaat of coronatoegangsbewijs. Wel wordt er gekeken of dit in de toekomst noodzakelijk is voor, in ieder geval, evenementen. Daarnaast zijn regio’s in Zweden gestart met het overplaatsen van niet gevaccineerde zorgmedewerkers, zodat deze niet meer werken met kwetsbaren. Daarnaast worden er alleen nog volledig gevaccineerde nieuwe zorgmedewerkers aangetrokken. Denemarken is al vroeg begonnen met een streng testbeleid wat na aanvang van de vaccinatiecampagne is omgezet in een streng test- en vaccinatiebeleid. Zo was het in de beginperiode heel gebruikelijk dat iedereen zich minstens drie keer per week preventief liet testen. Na invoering van het Digitaal Covid Certificaat (DCC) in april van dit jaar was deze vereist voor veel belangrijke onderdelen van het openbare leven (bijv. horeca, sport, cultuur etc.). Omdat in Denemarken de vaccinatiegraad hoog is heeft de overheid onlangs besloten het COVID-certificaat voor nationaal gebruik af te schaffen, maar voor reizen is deze wel nog noodzakelijk. Ditzelfde geldt ook voor Noorwegen.
Een belangrijk verschil tussen Nederland en deze Scandinavische landen is dat zij geen grote clusters van niet gevaccineerden kennen, zoals wij dat in Nederland wel kennen. Daarnaast zijn er ook culturele verschillen. In Denemarken is men bijvoorbeeld gewend aan een digitale samenleving en was er geen noemenswaardig bezwaar het coronacertificaat in te voeren en daarmee zal ook het eventueel noodzakelijke herinvoeren geen problemen opleveren.
Heeft de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) al een tussenrapportage aan de regering gezonden over het onderzoek naar de aanpak van de coronacrisis? Zo nee, wilt u dan de OVV benaderen om dat wel te doen, aangezien ook het leren tijdens deze crisis heel belangrijk is en het onderzoek al meer dan een jaar geleden is begonnen?
De OVV heeft geen tussenrapportage aan de regering gezonden. Het is niet de taak van het kabinet om een tussenrapportage bij de OVV op te vragen. Het gaat om onafhankelijk onderzoek.
Kunt u deze vragen voor het volgende coronadebat beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
De interpretatie van de grondwettelijke bepalingen inzake het erfelijk koningschap, met name de artikelen 24 en 25. |
|
Roelof Bisschop (SGP), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op schriftelijke vragen van kamerleden van de VVD (2021Z16178) en de PvdA (2021Z16100) waarin u stelt «dat de erfopvolger ook kan trouwen met een persoon van hetzelfde geslacht en geen beletsel ziet voor een toestemmingswet voor een huwelijk van een erfopvolger met een persoon van hetzelfde geslacht.»? Onderkent de regering dat juist de indiending van een toestemmingwet zélf die fundamentele spanning oproept met het gesloten systeem van erfopvolging en op die manier «de staatkundig gewenste zekerheid omtrent de erfopvolging» frustreert?
Het doel van de artikelen 24 en verder van de Grondwet is om op objectieve en eenduidige gronden vast te stellen op wie het koningschap van rechtswege overgaat en hierdoor de staatkundig gewenste zekerheid te bereiken omtrent de erfopvolging. Een belangrijk onderdeel van deze grondwettelijke regeling is artikel 28 van de Grondwet. Op grond van dat artikel doet de Koning die een huwelijk aangaat buiten bij de wet verleende toestemming, daardoor afstand van het koningschap en is iemand die het koningschap van de Koning kan beërven en een zodanig huwelijk aangaat – met de uit dit huwelijk geboren kinderen en hun nakomelingen – van de erfopvolging uitgesloten. Of er wel of niet een toestemmingswet tot stand gekomen is, is uiteindelijk een objectief waarneembaar gegeven. De totstandkoming zelf kent uiteraard een subjectief element.
De Grondwet laat het immers aan de wetgever om in een voorkomend geval de afweging te maken of toestemming wordt verleend en laat het aan de wetgevende organen om te bepalen welke overwegingen daarbij worden betrokken. In antwoord op de eerder gestelde vragen heeft het kabinet aangegeven dat het kabinet vindt dat de erfopvolger ook kan trouwen met een persoon van hetzelfde geslacht en geen beletsel ziet voor een toestemmingswet voor een huwelijk van een erfopvolger met een persoon van hetzelfde geslacht. Het kabinet ziet dus niet dat een troonopvolger of de Koning afstand zou moeten doen van de troon wanneer hij/zij zou willen trouwen met een partner van hetzelfde geslacht. Als gezegd is het in een concreet geval aan zowel de regering als de beide Kamers, als wetgever, om een besluit te nemen over de toestemming.
Hoe geeft de regering zich rekenschap van het feit dat bij de behandeling van de «Wet openstelling huwelijk» Staatssecretaris van Justitie Job Cohen namens het kabinet nadrukkelijk stelde «...dat bij een koninklijk huwelijk, gelet op het erfelijk koningschap, het kunnen krijgen van kinderen een essentieel element is van het huwelijk»? Waarom zou dit standpunt over essentiële elementen van huwelijk en erfopvolging nadien wezenlijk anders zijn?
De toenmalige Staatssecretaris van Justitie heeft bij de parlementaire behandeling van de wetsvoorstellen Wet openstelling huwelijk voor paren van gelijk geslacht en Wet adoptie door personen van hetzelfde geslacht naar aanleiding van vragen uit die Kamer gesteld dat het begrip huwelijk in de Grondwet wordt gebezigd in de betekenis van een huwelijk tussen personen van verschillend geslacht, vanwege de band tussen huwelijk en geboorte en het erfelijk karakter van het koningschap. De slotconclusie van de Staatssecretaris bij de mondelinge behandeling van de wetsvoorstellen in de Eerste Kamer was uiteindelijk evenwel minder stellig. De Staatssecretaris concludeerde hier dat de precieze gevolgen van het aangaan van een huwelijk met iemand van gelijk geslacht door een erfopvolger niet precies te overzien zijn (Handelingen I 2000/2001, nr. 15, p. 671).
Sinds de behandeling van de hiervoor genoemde wetsvoorstellen is het familierecht gewijzigd. Zoals in de antwoorden op de eerder gestelde vragen reeds is opgemerkt, biedt het moderne familierecht veel ruimte aan het maatschappelijk leven voor het (doen) vestigen van familierechtelijke betrekkingen. Het is onvermijdelijk dat er fundamenteel een spanning is met het gesloten systeem van erfopvolging in de Grondwet, dat juist beoogt om op objectieve en eenduidige gronden vast te stellen op wie het koningschap overgaat. Het is duidelijk wie Koning is en wie hem opvolgt. In het kader van de behandeling van een toekomstige toestemmingswet kan door de regering en beide Kamers zo nodig nader stil worden gestaan bij de afstammingsrechtelijke positie van kinderen geboren uit het desbetreffende huwelijk in relatie tot het dan geldende afstammingsrecht.
Kan de regering bevestigen dat de opvatting van het toenmalige kabinet ook werd onderschreven door erkende deskundigen op het gebied van het constitutioneel recht en de Raad van State?
Het kabinet kan dit niet bevestigen. Zoals in het antwoord op vraag 2 is opgemerkt, speelde de discussie zich af tijdens de parlementaire behandeling van de hiervoor genoemde wetsvoorstellen. De Raad van State is hierover destijds niet opnieuw gehoord. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt evenmin dat hierover advies is ingewonnen van anderen.
Waarom meent u nu dat met een verwijzing naar een eventueel debat over een toestemmingswet volstaan kan worden, terwijl de grondwetgever nog niet uitging van het bestaan van het huwelijk voor paren van gelijk geslacht en het kabinet bij invoering van de mogelijkheid van dit huwelijk duidelijk de beperkingen aangaf als het gaat om het erfelijk koningschap? Is het de koninklijke weg om inbreuken op een eeuwenoude constitutionele traditie op deze manier af te doen?
Zoals in het antwoord op vraag 1 reeds is opgemerkt, laat de Grondwet het aan de wetgever om de afweging te maken of toestemming wordt verleend voor een huwelijk van de Koning of een mogelijke troonopvolger. Met de antwoorden op de eerder gestelde vragen wordt niet vooruitgelopen op de inhoudelijke afweging die de wetgever in een voorkomend geval zal maken, maar wordt het standpunt van dit kabinet verwoord met betrekking tot de vraag of een troonopvolger of de Koning afstand zou moeten doen van de troon wanneer hij/zij zou willen trouwen met een partner van hetzelfde geslacht.
Onderschrijft de regering dat een geheel andere uitleg van de Grondwet dan die van de Grondwetgever op een cruciaal punt als de erfopvolging van het staatshoofd, meer en nadere onderbouwing behoeft dan slechts in de beantwoording van schriftelijke vragen vanuit de Tweede Kamer? Welke adviezen liggen eraan ten grondslag?
Zie antwoord vraag 4.
Is het mogelijk om deze vragen te beantwoorden voor aanvang van de mondelinge behandeling in de Tweede Kamer van de begroting van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties?
Ja.
De Nederlandse bijdrage aan het plan van het World Economic Forum voor een wereldwijde voedseltransitie |
|
Gideon van Meijeren (FVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), de Th. Bruijn , Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Beschouwt u het World Economic Forum (hierna: WEF) als een entiteit met enig gezag? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe beschouwt u het WEF dan wel? Erkent u dat het WEF op geen enkele wijze democratisch gelegitimeerd is?
Het World Economic Forum is een organisatie die perspectieven uit de wetenschap, de publieke en de private sector bij elkaar brengt. Het WEF is geen democratisch gekozen entiteit.
Hoe zien de onderlinge verhoudingen of samenwerkingen tussen de Nederlandse staat en het WEF (op welk gebied en in welke vorm dan ook) er precies uit? Kunt u een overzicht geven van alle overeenkomsten (mondeling en schriftelijk) die er bestaan tussen (vertegenwoordigers van) de Nederlandse staat en (vertegenwoordigers van) het WEF? In hoeverre zijn de gemaakte afspraken (juridisch) bindend?
Nederlandse bewindspersonen nemen regelmatig op uitnodiging deel aan door het WEF georganiseerde bijeenkomsten. Daarnaast is sprake van samenwerkingsverbanden met het WEF die zijn vastgelegd in overeenkomsten op de volgende terreinen:
De in deze overeenkomsten vastgelegde verplichtingen zijn juridisch bindend.
Kunt u zich herinneren dat u tijdens de bijeenkomst van het WEF op 27 januari jl. uw steun heeft uitgesproken voor het plan van het WEF om een «wereldwijde voedseltransitie» te realiseren?1
Er is bij het kabinet geen plan van het WEF voor een wereldwijde voedseltransitie bekend.
Wat zijn de verwachte gevolgen van de beoogde wereldwijde voedseltransitie voor de voedselvoorziening in Nederland? Wat zijn de verwachte gevolgen voor onze agrarische sector?
De Nederlandse agrifood, tuinbouw en veredeling sectoren zijn wereldspelers als het gaat om kennis en technieken voor het duurzaam produceren en verwerken van voedsel. Die kennis en innovatie gaat al de wereld over, denk bijvoorbeeld aan het bedrijf East-West Seed van Simon Groot dat miljoenen kleine boeren voorziet van goed zaaigoed. Met FoodValley als Europese Food Innovation Hub en het Global Coordinating Secretariat in Nederland kunnen we die kennis en kunde nog veel meer delen met de wereld. Daarmee blijft de Nederlandse agrarische sector van groot belang voor mondiale voedselzekerheid.
Kan het plan voor een wereldwijde voedseltransitie tot gevolg hebben dat Nederland direct of indirect in enige mate controle verliest over de eigen voedselvoorziening? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, hoe kunt u dat uitsluiten?
Er is bij het kabinet geen plan van het WEF voor een wereldwijde voedseltransitie bekend.
De VN Duurzame Ontwikkelingsdoelen, en meer in het bijzonder SDG 2, bestaan uit een set streefwaarden, te realiseren op basis van vrijwilligheid en nationale soevereiniteit.
Wanneer is besloten dat Nederland een actieve bijdrage zal leveren aan dit plan uit de koker van Klaus Schwab? Hoe is dit besluit tot stand gekomen? Welke overwegingen hebben hierbij een rol gespeeld? Sinds wanneer bent u hierover in contact met Klaus Schwab (of zijn medewerker(s))? Heeft het WEF u over deze samenwerking benaderd of heeft u zelf contact gezocht met het WEF? Bent u bereid om alle documenten (inclusief brieven, beleidsnota’s, adviezen, e-mails, gespreksverslagen, enz.) die hierop betrekking hebben, openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet bekend met een plan van Klaus Schwab voor een wereldwijde voedseltransitie. Er is in Nederland geen besluit genomen over het bijdragen aan een dergelijk plan.
Voor de overweging om bij te dragen aan het Global Coordinating Secretariat wil ik u verwijzen naar het antwoord op vraag 11 en naar de stukken die u middels de bijlagen2 bij deze brief heeft ontvangen in reactie op vraag 10 van het lid Van Houwelingen (FvD) aan de Minister-President over het karakter van, en de relaties van kabinetsleden met, het World Economic Forum.
Erkent u het fundamentele belang van parlementaire betrokkenheid bij besluiten die raken aan de Nederlandse voedselvoorziening? Zo nee, waarom niet? Wanneer en op welke wijze heeft u het parlement geïnformeerd of anderszins betrokken bij het besluit dat Nederland een actieve bijdrage gaat leveren aan het plan van het WEF voor een wereldwijde voedseltransitie? Bent u tevreden over deze gang van zaken?
Ik erken dit belang. Zoals bij vraag 6 aangegeven is het kabinet niet bekend met een plan van het WEF voor een wereldwijde voedseltransitie.
Zijn bij het nemen van het besluit (belangenbehartigers van) boeren geconsulteerd? Zo ja, wie? Zo nee, waarom niet? Zijn bij het nemen van dit besluit anderen geconsulteerd? Zo ja, wie? Zo nee, waarom niet? Wat zijn de reacties uit de consultatie? Wat is daarmee gebeurd?
Zoals bij vraag 6 aangegeven is het kabinet niet bekend met een plan van het WEF voor een wereldwijde voedseltransitie.
Wat wordt in de beoogde wereldwijde voedseltransitie precies de functie van de zogenaamde «Food Innovation Hubs»?
Voor de Food Innovation Hubs verwijs ik u naar de bijlagen die ik u met deze brief heb meegestuurd.
Hoeveel bedraagt de (directe of indirecte) financiële bijdrage van de Nederlandse staat aan (initiatieven van) het WEF?
Voor de bijdrage aan het Global Coordination Secretariat voor de Food Innovation Hubs verwijs ik u naar de bijlagen die ik u met deze brief heb meegestuurd.
Waarom is ervoor gekozen het zogenaamde «Global Coordinating Secretariat» in Nederland op te zetten en niet in een ander land? Waren er andere landen kandidaat? Zo ja, welke?
Nederland is een wereldspeler als het gaat om kennis en technieken voor het duurzaam produceren en verwerken van voedsel. Om de positie van Nederland in het internationale kennis- en innovatiesysteem te versterken heeft Nederland ingezet op het opzetten van het Global Coordinating Secretariat in Nederland als een neutrale entiteit die ook open staat voor andere landen en stakeholders om een rol in te spelen. Het Global Coordinating Secretariat brengt belangrijke (internationale) partijen in de sector bij elkaar, waardoor Nederland kan investeren in zijn positie als wereldspeler in het agrofooddomein.
Er waren ons geen formele kandidaturen van andere landen bekend.
Met ingang van wanneer treedt het Global Coordinating Secretariat in werking? Wat worden de taken van het Global Coordinating Secretariat? Hoeveel medewerkers zijn er in dienst of zullen er in dienst zijn van het Global Coordinating Secretariat?
Hiervoor verwijs ik u naar de bijlagen die ik u met deze brief heb meegestuurd.
Op hoeveel jaar doelde u toen u aankondigde dat de Nederlandse overheid «multi-year funding» zal verzorgen ten aanzien van het Global Coordinating Secretariat?2
Hiervoor verwijs ik u naar de bijlagen die ik u met deze brief heb meegestuurd.
Wat zijn de (financiële) voordelen voor Nederland van deze samenwerking met het WEF en het opzetten van een Global Coordinating Secretariat?
De Nederlandse agrifood- en tuinbouw sectoren zijn wereldspelers als het gaat om kennis en technieken voor het duurzaam produceren en verwerken van voedsel. Die kennis en innovatie gaat de wereld over. Met FoodValley als Europese Food Innovation Hub en het Global Coordinating Secretariat in Nederland kunnen we die kennis en kunde nog veel meer delen met de wereld en daarmee onze koppositie versterken.
Welk belang heeft het WEF bij het opzetten van Food Innovation Hubs en een Global Coordinating Secretariat? Kunt u dit toelichten? Krijgt het WEF op enigerlei wijze vergoeding van Nederland voor deze samenwerking?
Hiervoor verwijs ik u naar de bijlagen die ik u met deze brief heb meegestuurd.
Aan wie is het Global Coordinating Secretariat (eind)verantwoording verschuldigd?
Hiervoor verwijs ik u naar de bijlagen die ik u met deze brief heb meegestuurd.
Klopt het dat u op donderdag 23 september jl. aanwezig was bij de Food Systems Summit van de Verenigde Naties? Zo ja, wie waren er precies als Nederlandse afgevaardigden aanwezig?
Op donderdag 23 september jl. was de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking namens het kabinet (digitaal) aanwezig bij de Food Systems Summit van de Verenigde Naties. Voor de inbreng van Minister
De Bruijn verwijs ik graag naar de website van de Food Systems Summit4.
Kunt u toelichten wat de uitkomst van deze bijeenkomst is en wat de gevolgen zijn voor Nederland in het algemeen en de Nederlandse landbouw in het bijzonder? Zo nee, waarom niet? Zijn er bindende afspraken gemaakt tijdens de bijeenkomst?
Uitkomsten van deze VN top zijn o.a. de consolidatie van vrijwillige nationale strategieën naar duurzame voedselsystemen, de opzet binnen de VN van een mechanisme voor coördinatie daarvan en de lancering van internationale actie-coalities om met name ontwikkelingslanden daarbij te ondersteunen. De top had vooral een inspirerend karakter. Er zijn geen bindende afspraken gemaakt. Daarmee hebben de uitkomsten geen directe gevolgen voor Nederland in het algemeen, noch voor de Nederlandse landbouw.
Kunt u toelichten wat het streven naar «changing the practices of more than 500 million smallholder farmers»3 in de praktijk betekent? Zo nee, waarom niet?
In lijn met SDG 2 betekent dit het bevorderen van inclusieve en duurzame groei, met een duurzame verhoging van productiviteit en inkomen voor kleinschalig producerende boeren in ontwikkelingslanden. In het kader van het Nederlandse voedselzekerheidsbeleid is de inzet om de productiviteit en het inkomen van 8 miljoen kleinschalig producerende boeren te verdubbelen op een manier dat dit ecologische grenzen van onze planeet respecteert en het de kleinschalig producerende boeren weerbaarder maakt tegen de gevolgen van klimaatverandering.
Welke verplichtingen brengt dit «changing the practices» met zich mee voor de Nederlandse boeren? Kunnen zij er geheel vrijblijvend voor kiezen om zich aan te sluiten bij de Food Innovation Hubs of worden zij hiertoe aangemoedigd of verplicht?
De ondersteuning vanuit de Food Innovation Hubs van kleinschalige voedselproducenten in ontwikkelingslanden brengt geen enkele verplichting mee voor Nederlandse boeren. Nederlandse boeren of vertegenwoordigers van boeren kunnen vrijblijvend kiezen om zich aan te sluiten bij de Food Innovation Hubs.
Wat bedoelt u met «food systems transformation»?4 Kunt u toelichten welke gevolgen deze transformatie heeft voor de Nederlandse landbouw in het algemeen en de dagelijkse praktijk van Nederlandse boeren in het bijzonder? Zo nee, waarom niet?
In het kader van de VN Duurzame Ontwikkelingsdoelen voor 2030 (SDG’s) wordt wereldwijd gewerkt aan een transitie naar een duurzaam voedselsysteem waarin voeding op zodanige wijze geproduceerd en geconsumeerd wordt, dat het voorziet in het gezond en voldoende voeden van de wereldbevolking en boeren een leefbaar inkomen hebben, zonder negatieve sociale, ecologische en economische gevolgen.
Kunt u toelichten welke gevolgen deze transformatie heeft voor de Nederlandse voedselketen in het algemeen en de dagelijkse consumptie door Nederlandse burgers in het bijzonder? Zo nee, waarom niet?
In vraag 21 heb ik aangegeven wat volgens het Nederlandse kabinet de gevolgen van de wereldwijde voedseltransitie voor de Nederlandse voedselketen in het algemeen en de consumptie door Nederlandse burgers in het bijzonder.
Wat verstaat u onder het opzetten van een «multistakeholder platform»?5 Hoe verhoudt het opzetten van een dergelijk platform zich tot uw recent uitgelekte plannen om boeren te onteigenen?6 Spreken deze plannen elkaar tegen of versterken zij elkaar juist? Kunt u dit toelichten?
De regionale Food Innovation hubs vormen «multistakeholder platforms» om boeren, bedrijven, wetenschappers en (andere) partijen uit de voedselketen bij elkaar te brengen om innovaties en bedrijfs- en verdienmodellen te ontwikkelen die bijdragen aan een duurzaam en toekomstbestendig voedselsysteem.
Er is geen link tussen beide, waardoor ze elkaar noch versterken, noch tegenspreken.
Bent u bekend met de termen «stakeholder capitalism», «shareholder capitalism» en «state capitalism»?7 Wat verstaat u onder deze termen? Bent u voorstander van het nastreven van «stakeholder capitalism» in Nederland? Zo ja, waarom? Hoe ziet u dit voor zich? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met het door de heer Schwab en de heer Vanham geschreven boek over «Stakeholder Capitalism», waarin deze termen worden beschreven. In het boek wordt de visie van de auteurs over deze termen en de verschillende vormen van economische systemen weergegeven. Het WEF biedt een platform voor de uitwisseling van ideeën en kennis. Het kabinet steunt de inzet van het WEF om verschillende ideeën over onderwerpen uit te wisselen en inzichten en kennis te delen. Dat betekent echter niet automatisch dat de thema’s die worden besproken, zoals «stakeholder capitalism», doelstellingen van het kabinet zijn.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Vanwege noodzakelijke afstemming tussen verschillende departementen lukte het niet om de vragen binnen het gestelde termijn te beantwoorden.
Het aantal evacuaties vanuit de ambassade in Kaboel |
|
Jasper van Dijk , Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de mail van 12 augustus 20.17 uur waarin staat: «Ons team is dringend verzocht uitvoering te geven aan een besluit van het BWO om de lijst van hardheidsclausule gevallen terug te brengen van 60 naar 3. Waarop dit getal is gebaseerd is niet duidelijk. De post moet die keuze maken en vandaag voorleggen aan de ambtelijke leiding»?1
Ja.
Herinnert u zich dat meerdere Ministers in het plenaire debat over de evacuatie uit Afghanistan ontkenden dat er sprake was van het cijfer 3 in het bewindspersonenoverleg?
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft in het debat van 15 september jl. een toelichting gegeven op de gesprekken die hierover in het bewindsliedenoverleg van 11 augustus plaatsvonden. Daarbij heeft zij aangegeven: «Er is in de ministerraad gekeken en er is overleg geweest, om af te ronden dat het lokale personeel met een kerngezin kon komen. Er is een discussie geweest over de vraag hoeveel anderen konden meekomen. Er zijn op ambtelijk niveau gesprekken geweest met de IND over de vraag of de IND kon kijken wie vanuit de 60 personen ook afhankelijk inwonend waren. Gelijke monniken, gelijke kappen: kan het precies hetzelfde zijn als bij de tolkenregeling?» Ook heeft zij aangegeven dat in de terugkoppeling aan de ambassade «niet [is] gesteld: het moeten er drie worden» en dat zij «... weet ... dat niet de instructie is gegeven: «het moeten slechts drie mensen zijn».» Zoals aangegeven, is het getal drie in de terugkoppeling uiteindelijk gebruikt ter illustratie om een orde van grootte aan te geven.
De Minister-President heeft in het debat van 15 september aangegeven dat op 11 augustus «is ... afgesproken dat we vasthouden aan het besprokene dat ook in de ministerraad van 9 juli aan de orde was over lokale medewerkers en hun kerngezin en ... dat wordt gekeken naar enkele uitzonderingen op humanitaire gronden voor andere familieleden, vergelijkbaar met wat ook bij de tolken gebeurt» en «[of we] dat cijfer kunnen terugvinden in de verslagen van de bwo's en de ministerraden. Dat is niet zo.».
Kunt u aangeven of in de verslagen van de bewindspersonen ergens sprake is van (ongeveer) 3 mensen, die – ook al behoren zij niet tot het kerngezin – geëvacueerd kunnen worden? Kunt u de precieze zinnen die in de verslagen van de bewindspersonenoverleggen tussen 10 en 12 augustus die aan die selectie refereren, openbaar maken?
In het verslag van het bewindsliedenoverleg van 11 augustus 2021 worden geen aantallen genoemd. Het getal van (ongeveer) drie komt niet in de verslagen voor. In het verslag worden de woorden «zeer restrictief» gebruikt, analoog aan de tolkenregeling voor wat betreft familieleden buiten het kerngezin.
Klopt het dat er geen enkele regeling is die de verslagen van bewindspersonenoverleggen (staats)geheim maakt? Kunt u dit heel precies toelichten?
Ministers leggen verantwoording af voor de besluiten die zij nemen, het kabinet legt verantwoording af voor het gevoerde beleid. Uit artikel 45, derde lid, van de Grondwet volgt dat de ministerraad de eenheid van het kabinetsbeleid bevordert. Het openbaar maken van de opvattingen van ministers, kan de eenheid van het kabinetsbeleid in gevaar brengen. Aantasting van de eenheid van het kabinetsbeleid is daarom in het algemeen in strijd met het belang van de staat. Om deze reden wordt informatie over de opvattingen binnen het kabinet niet openbaar, zoals bijvoorbeeld verslagen van de (Rijks)ministerraad en voorbereiding voor onderraden, andere overleggen van bewindslieden en ambtelijke voorportalen. De besluiten die ten tijde van de Afghanistancrisis door de individuele bewindspersonen zijn genomen, al dan niet in overleg met een of meer collega’s, zijn de Tweede Kamer gemeld in Kamerbrieven en het feitenrelaas.
Kunt u de verslagen van de bewindspersonenoverleggen over Afghanistan die tussen 10 en 12 augustus gehouden zijn aan de Kamer sturen?
Nee. Zie het antwoord op vraag 4.
Indien u de verslagen niet wilt sturen, kunt u dan aangeven welk belang van de staat (onder artikel 68 van de Grondwet) gediend is met het niet verstrekken van deze verslagen?
Zie het antwoord op vraag 4.
In antwoord op Kamervragen schrijft de Minister van Buitenlandse Zaken dat het getal van 3 wel genoemd is in de uitwisseling; kan de Minister van Buitenlandse Zaken aangeven in welke uitwisseling dit getal van 3 genoemd is? Was dat een vergadering, een telefoongesprek, wanneer vond het plaats en wie waren de deelnemers?2
Zoals uiteengezet in de antwoorden op de eerdere Kamervragen van het lid Van Dijk, zijn de conclusies van het bewindsliedenoverleg telefonisch overgebracht aan de Nederlandse ambassadeur. Om de conclusie van het bewindsliedenoverleg te illustreren dat «zeer restrictief» met uitzonderingen bovenop de kerngezinsleden moest worden omgegaan, is in de loop van dat telefoongesprek het getal drie als orde van grootte genoemd, zonder dat dat als een absoluut aantal is bedoeld.
Herinnert u zich dat de indieners van deze vragen vroegen om alle vragen ten minste 72 uur voor het debat over Afghanistan te beantwoorden? Waarom lukt dat niet?
Het kabinet zet zich maximaal in om alle Kamervragen binnen de reguliere termijn van drie weken te beantwoorden. Naast de continue inzet die wordt gepleegd om alle mensen die nog in aanmerking komen voor overkomst naar Nederland uit Afghanistan in veiligheid te brengen. Het kabinet hecht eraan te wijzen op de bijzonder grote werklast die dit met zich meebrengt.
Kunt u deze vragen voor woensdag 13 oktober 12.30 uur en een voor een beantwoorden?
Nee, we hebben ons best gedaan maar het is helaas net niet gelukt.
Het toegezegde plan tegen de wooncrisis, dat nog steeds niet aan de Kamer gestuurd is |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Herinnert u zich dit onderdeel van het debat tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen op 23 september jl.: «De heer Omtzigt (Lid Omtzigt): De premier zegt dat er huizen gebouwd moet worden maar op dit moment worden de huizen van de woningbouwcorporaties met blokken tegelijk verkocht aan beleggers, terwijl er wachtlijsten van tien jaar zijn. Ik vraag mij af hoe de jongeren die naar dat woningprotest gegaan zijn, naar dit debat kijken. Deze woningcrisis is al twee jaar bezig. We nemen elk jaar hier bij de Algemene Politieke Beschouwingen een ad-hocmaatregel. De ene keer gaat de overdrachtsbelasting naar 2%, de andere keer is er 100 miljoen extra voor verduurzaming, maar er ligt van het kabinet geen plan klaar om stapsgewijs deze wooncrisis op te lossen. Dat heeft wat met de huurmarkt te maken en met de koopmarkt. Is het kabinet bereid om voor de Algemene Financiële Beschouwingen – dan kunnen we kijken naar de financiële implicaties en kunnen we dat behandelen bij de begroting van de Minister van BZK – met een wat alomvattender plan te komen waarin de huurtoeslag zit en waarin, waarvoor mevrouw Simons terecht aandacht vroeg, ook de voordeurdeling zit? Wat betreft dat laatste: zelfs de VNG vraagt ernaar en de meest rechtse burgemeester zegt zelfs: een kind van 21 moet zijn bijstandsouder verlaten want anders verliest de bijstandsmoeder voor die andere kinderen de bijstand en kan ze niet rondkomen. Ik bedoel: het is vrij heftig wat daar gebeurt. Dan heb je een huis minder nodig. Dat is heel fijn. In dat plan zou wat mij betreft ook moeten zitten dat er gebouwd wordt en dat er ook gekeken wordt naar de binnenstedelijke ladder van verduurzaming, in de zin dat je niet altijd hoeft aan te tonen dat het binnenstedelijk kan, want soms zal er ergens een veldje bebouwd moeten worden. Er zal ook een beetje infrastructuur aangelegd moeten worden, want als je een woonwijk bouwt moet er een station zijn en niet pas tien jaar later. Is zo'n visie beschikbaar vanuit het kabinet of wordt dat bij de Kamer neergelegd? Als die er niet is, dan laten we het komend jaar een verloren jaar zijn om een stap te zetten om de wooncrisis op te lossen. Minister Rutte: Dit kabinet is natuurlijk al een aantal jaren bezig, Kajsa Ollongren, het hele kabinet, om in samenhang met de ruimtelijke-ordeningsvraagstukken de problemen op de woningmarkt successievelijk aan te pakken. Ik kan toezeggen dat we een en ander voor de AFB nog eens even op een rijtje zetten, ook bijvoorbeeld de samenhang met vraagstukken rondom de infrastructuur, het onderliggend wegennet, de aansluiting op het hoofdwegennet bij nieuwbouwlocaties maar ook waar het gaat om wat het bijvoorbeeld binnenstedelijk betekent, van fietspaden tot en met ov-verbindingen. Als we de gesprekken hebben met de grote steden gaat het ook alleen maar daarover. Die zeggen: wat doen jullie nou vanuit het Rijk om ervoor te zorgen dat juist ook dat soort vraagstukken worden opgelost want dan kunnen wij bouwen? Daar kunnen we echt nog wel een aantal noties van op een rijtje zetten. Ik wil toezeggen dat we dat doen voor de AFB. De heer Omtzigt (Lid Omtzigt): Dat is inderdaad een eerste stap, maar belangrijker is dat de regering zichzelf een doel stelt: hoeveel huizen hebben we nodig en hoeveel slagen we er in te bouwen? Meerdere partijen hebben gezegd: we moeten er een miljoen bouwen in tien jaar. Ik snap dat je niet het eerste jaar een stap maakt van 70.000 naar 100.000, want dat lukt niet binnen een jaar, maar schets dat pad, maak het afrekenbaar en maak daarna het beleid erbij en stuur zo'n brief voor de AFB. Dat zal dan over huur en koop moeten gaan. Minister Rutte: Doen we. De heer Omtzigt (Lid Omtzigt): Dank u wel.»?
Ja. Op 5 oktober 2021 heeft u de toegezegde brief voorafgaande aan de Algemene Financiële Beschouwingen ontvangen1.
Deelt u de mening dat de problemen in de volkshuisvesting enorm zijn met grote dakloosheid, een prijsexplosie die woningen onbereikbaar maakt voor starters en lange wachtlijsten voor betaalbare sociale huurwoningen?
Het kabinet deelt uw mening. Deze problemen zijn geadresseerd in de brief van 5 oktober.
Snapt u dat het een belangrijke toezegging van u was om eindelijk eens een concreet plan te komen om de problemen in de volkshuisvesting stap voor stap op te lossen?
In de brief van 5 oktober is, zoals toegezegd, een aantal noties van het kabinetsbeleid op het terrein van wonen en woningbouw toegelicht. Tijdens de eerste termijn van de behandeling van het Belastingplan 2022 hebt u herhaald om het plan voor het bouwen te ontvangen. In mijn brief van 5 oktober jl. is het ingeslagen pad beschreven om de woningbouwproductie te verhogen en zo tot 2030 900.000 woningen te kunnen bouwen. Daarnaast wordt ingegaan op de bouwstenen om de betaalbaarheid en toegankelijkheid te verbeteren, alsmede de kwaliteit van de bestaande voorraad.
Vast staat dat er gebouwd moet worden. Zodat mensen kunnen samenwonen, eindelijk op zichzelf kunnen wonen, het leven weer kunnen oppakken. In mijn brief van 5 oktober jl. heb ik u geïnformeerd over wat het Kabinet tot nu toe heeft gedaan om de woningbouw aan te wakkeren. En ook bouwstenen aangereikt voor een volgend Kabinet. Er moeten 900.000 woningen bijgebouwd worden tot 2030.
De afgelopen kabinetsperiode hebben we gemiddeld 75.000 woningen per jaar gebouwd, de grootste aantallen in jaren. En broodnodig. De woondeals, de financiële bijdrage met de woningbouwimpuls en de ondersteuning voor de gemeentelijke capaciteit met de flexpools waren daarvoor onmisbaar.
Uit prognoses van Abf blijkt dat de komende jaren 100.000 woningen per jaar gebouwd kunnen worden. Op korte termijn kunnen we de bouwproductie opkrikken naar ongeveer 80.000 woningen, en daarna een volgende slag maken naar 90.000 woningen. Mede dankzij innovatieve bouwmogelijkheden en fabrieksmatige bouw van woningen.
Om deze prognoses ook realiteit te laten worden is een actieve rol van het Rijk nodig. Deze heb ik in bouwstenen in kaart gebracht in mijn brief van 5 oktober. Ik ga hier nog eens op in.
Allereerst regie. Ik ben begonnen met het verhogen van de plancapaciteit. Medeoverheden voorzien nu in de nodige 130% plancapaciteit, waarvan 35 a 40% buitenstedelijk. Daarmee zouden in principe ruim 900.000 woningen gebouwd kunnen worden. Deze plannen moeten nu omgezet worden naar woningen. Voor een deel van de plannen geldt dat inzet van het Rijk nodig is om daadwerkelijk over te gaan tot bouwen. Regie omvat ook het oplossen van knelpunten waardoor vertraging in de woningbouw kan worden voorkomen. Zoals het versnellen van procedures, het versterken van de capaciteit bij gemeenten, het vergroten van de bouwcapaciteit en de inzet van actief grondbeleid.
De tweede bouwsteen voor de woningbouw is het nemen van gebiedsspecifieke maatregelen. Dat zou kunnen met de 14 grootschalige woningbouwgebieden. De locaties in deze gebieden dragen bij aan 210.000 woningen tot 2030, in de gebieden waar het woningtekort het meest knelt. De realisatie vraagt om forse investeringen, ook van de overheid. Om te borgen dat de OV een schaalsprong maakt, de woningen voor het overgrote deel betaalbaar zijn en met aandacht voor klimaat.
Een derde bouwsteen is het nemen van generieke maatregelen. Want ook buiten de 14 gebieden moet gebouwd worden om het woningtekort duurzaam op te lossen. Het overgrote deel van deze locaties zijn ingewikkeld en niet zomaar te bebouwen. En wel essentieel om nog eens 410.000 woningen te kunnen bouwen de komende jaren. Voor de zogenaamde publieke onrendabele top die daar speelt moet een oplossing komen om over te kunnen gaan tot bouwen, ook van de overheid.
Iedereen in Nederland moet goed en betaalbaar kunnen wonen. De afgelopen jaren heeft het kabinet belangrijke stappen gezet en is de basis ontwikkeld voor de programmatische aanpak van het woningtekort. Dit kabinet heeft veel geïnvesteerd in de woningbouw. Met wetten, akkoorden en middelen.
Dit jaar is er besloten om nog eens 100 miljoen per jaar voor additionele woningbouw de komende 10 jaar te bestemmen. De Kamer heeft een motie aangenomen om de verhuurderheffing met 500 miljoen extra te verlagen.
Desalniettemin zijn de ontwikkelingen voor de volkshuisvesting nog steeds zorgelijk. Dit kabinet heeft de woningbouw losgetrokken en het beleid is gekanteld naar concrete investeringen in meer betaalbare woningen voor lage en middeninkomens. Met de bouwstenen voor woningbouw kan het ingeslagen pad worden voortgezet. Het is aan een nieuw kabinet op welke manier invulling wordt gegeven aan de bouwstenen.
Kunt u dit plan nu binnen twee weken – voor het eind van het herfstreces – aan de Kamer doen toekomen?
Inmiddels heeft u de brief over de noties over het woonbeleid ontvangen zoals toegezegd tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen. Het Kabinet heeft op Prinsjesdag een aanvullende inzet voor de woningbouw aangekondigd. Voor het Wetgevingsoverleg van 15 november 2021 stuur ik een voorstel over de inzet van deze middelen naar uw Kamer.
Wilt u ervoor zorgen dat alle hierboven opgenomen punten in het plan worden meegenomen: de huurtoeslag, de kostendelersnorm die mensen erg hard prikkelt om een eigen huishouden te beginnen, het stoppen van de verkoop van corporatiewoningen, de ladder voor duurzame verstedelijking en de doelen voor woningbouw per jaar in de komende jaren, uitgesplitst naar huur en koop indien mogelijk?
Zoals ik in het antwoord op vraag 4 heb aangegeven, heeft u inmiddels de brief over de noties over het woonbeleid ontvangen, zoals toegezegd tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen. Binnenkort wordt u verder geïnformeerd over de inzet van de extra middelen voor woningbouw, zoals aangekondigd bij de Miljoenennota.
De asielinstroom en de uitspraken van staatssecretaris Broekers-Knol |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «COA slaat alarm: asielzoekerscentra zitten vol, we zitten tegen de crisisnoodopvang aan»1?
Ja.
Erkent u dat het feit dat het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) zich voor het eerst sinds 2015 genoodzaakt ziet het crisisdraaiboek uit de kast te halen en een instroom van bijna 6.000 asielzoekers in september aantonen dat we ons in een asielcrisis bevinden? Zo nee, waarom niet?
Ik wil niet spreken van een asielcrisis, wel is er om verschillende redenen sprake van een tekort aan opvangplekken.
Anders dan in 2015, wordt het COA momenteel geconfronteerd met meerdere omstandigheden die maken dat de reguliere opvangcapaciteit onvoldoende toereikend is. De reisrestricties rondom het voorkomen van de verspreiding van COVID-19 zijn deels verlicht. Dit heeft als resultaat dat niet alleen de asielinstroom wederom opgestart is, dan wel toeneemt, maar ook dat familieleden van vergunninghouders die in het kader van nareis naar Nederland zouden komen nu kunnen inreizen. Ook hebben de evacuaties uit Afghanistan en daarop volgende asielaanvragen, veelal ingediend in september, eraan bijgedragen dat 2.000 opvangplekken moesten worden georganiseerd in een kort tijdsbestek. Verder verblijven ruim 11.000 vergunninghouders in de opvang, waarvan meer dan de helft langer dan de afgesproken veertien weken na vergunningverlening, vanwege achterblijvende uitstroom naar de gemeente. Ten slotte is (gedwongen) vertrek door geldende COVID-maatregelen in derde landen nu ook lastiger te realiseren. Er is nu dus niet alleen sprake van een verhoogde asielinstroom maar ook van een beperkte uitstroom uit de COA-opvang.
De inzet van gemeenten, provincies en Rijk op het uitbreiden van de opvangcapaciteit en het huisvesten van vergunninghouders heeft voor de korte termijn op dit moment voldoende tijdelijk inzetbare plekken opgeleverd om iedereen die daar recht op heeft een opvangplek te bieden. Om iedereen daarin te kunnen blijven voorzien wordt de zoektocht naar extra opvangplekken richting het einde van het jaar voortgezet. Daarnaast worden gemeenten ondersteund om vergunninghouders sneller in de gemeente te kunnen huisvesten.
Ziet u in dat het voortzetten van de huidige asielinstroom de situatie iedere dag onbeheersbaarder maakt? Zo nee, hoe kunt u dat ontkennen gelet op het bovenstaande?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is concreet het verschil tussen een noodsituatie, waarover u spreekt in het Algemeen Dagblad van 2 oktober, en een crisissituatie?
In het Algemeen Dagblad van 2 oktober jl. heb ik aangegeven dat we ons momenteel in een noodsituatie bevinden, nu het COA is overgegaan tot het organiseren van zogeheten noodopvang omdat de reguliere opvangcapaciteit onvoldoende toereikend is. Het gaat daarbij om opvang in bijvoorbeeld evenementenhallen, zoals nu op verschillende locaties in Nederland is georganiseerd. In hetzelfde artikel heb ik eveneens aangegeven dat mijn schrikbeeld het in moeten zetten van crisisnoodopvang betreft. Crisisnoodopvang moet worden ingezet nadat ook het organiseren van noodopvanglocaties niet langer toereikend is om diegene met het recht daarop een opvangplek aan te kunnen bieden. Het gaat dan, zoals in 2015 en 2016, om het organiseren van kortstondige opvang (van 72 uur) in bijvoorbeeld lokale sporthallen onder coördinatie van de Veiligheidsregio’s. Zoals in mijn antwoord op vragen 2 en 3 beschreven, zetten alle overheden zich momenteel in om de crisisnoodopvang te voorkomen.
Wat is uw inschatting van de totale instroom die Nederland in 2021 te verwerken zal krijgen?
Op basis van gemaakte prognoses is de verwachting dat de totale asielinstroom2 in Nederland voor het jaar 2021 tussen de 29.350 en 37.350 ligt. Hierbij is een brede bandbreedte gehanteerd, passend bij de hoge mate van onzekerheid rondom de ontwikkelingen rondom o.a. de COVID-19 pandemie en de situatie in Afghanistan.
Deelt u de mening dat nieuwe Asielzoekerscentra (AZC’s) en noodopvanglocaties symptoombestrijding zijn, aangezien niet het beschikbare aantal bedden, maar het absorptievermogen van de Nederlandse samenleving de kern van dit vraagstuk is? Zo nee, waarom niet?
In antwoord op de vragen 2 en 3 heb ik de redenen genoemd die ten grondslag liggen aan het huidig tekort aan opvangplekken.
Door middel van een integrale benadering van het migratievraagstuk streeft het kabinet na dat migratiebewegingen aansluiten op de draagkracht en behoefte van de Nederlandse samenleving. Ik acht het van belang om nader te onderzoeken hoe, indachtig dit streven, het migratiebeleid kan worden vormgegeven. Uitgangspunt van het Nederlandse migratiebeleid is en blijft dat Nederland veiligheid en bescherming biedt aan mensen die vluchten voor oorlog, vervolging en geweld.
Ik heb de ACVZ gevraagd om breed in kaart te brengen welke mogelijkheden bestaan voor het gebruik van beleidsmatige richtgetallen bij sturing van verschillende vormen van migratie, die zowel aan efficiëntie als draagvlak kunnen bijdragen. Hierbij zal ik in het bijzonder aandacht vragen voor het incorporatievermogen van de samenleving. Ik verwijs naar de brief «Adviesvraag ACVZ beleidsmatige richtgetallen» aan uw Kamer van 8 november jl.3
Deelt u de mening dat de grens van wat Nederland qua asiel aankan bereikt is? Zo nee, waar ligt voor u concreet de grens?
Het kabinet respecteert de internationale verdragen en afspraken waaraan Nederland zich heeft verbonden. Mensen die vluchten voor oorlog, vervolging en geweld hebben recht op bescherming. Dat betekent dat personen die in Nederland om asielbescherming verzoeken in dat licht worden opgevangen en de asielaanvragen in behandeling worden genomen. Een absolute bovengrens op het aantal asielzoekers dat in Nederland kan worden opgevangen past niet bij dit uitgangspunt. Het zou op meerdere vlakken indruisen tegen internationale en Europese wet- en regelgeving. Daarnaast stuit een dergelijke bovengrens op grote praktische bezwaren.
Hoe staat het in dat kader met de voortgang van de aangenomen motie-Stoffer/Eerdmans (Kamerstuk 32 824, nr. 330) over een onderzoek naar het instellen van een migratiequotum met asiel als prioriteit?
De mogelijkheid, de verschillende varianten en voor- en nadelen van een migratiequotum heb ik betrokken in mijn verzoek aan de ACVZ. Ik verwijs naar vorengenoemde brief van 8 november jl. aan uw Kamer.
Op welke termijn kunnen aanvullende maatregelen worden verwacht om de druk op te voeren op tegenwerkende veilige herkomstlanden, waaronder Marokko, naar aanleiding van de aangenomen motie-Eerdmans (Kamerstuk 35 925, nr. 44)?
Bij brief van 16 november jl. is uw Kamer geïnformeerd over de uitvoering van motie Eerdmans.
Kunt u toelichten wat u bedoelt met uw opmerking in het AD van 2 oktober jl. dat u gemeenten gaat verplichten asielzoekers op te nemen «wanneer er morgen ineens 10.000 mensen de grens overkomen»? Betekent dit dat het kabinet zelfs zal doorgaan met het toelaten van asielzoekers wanneer de instroom nog veel grotere proporties aanneemt?
Met deze opmerking in het AD van 2 oktober jl. wilde ik uitleggen dat in de situatie waarin zich plotseling in één keer 10.000 mensen met een recht op opvang melden bij het COA, er onvoldoende opvangcapaciteit bestaat om die opvang te bieden. In dat geval zal ik binnen de bestaande structuren een acute oproep doen aan gemeenten om die capaciteit te leveren. Overigens hebben de inspanningen van de achterliggende weken laten zien dat veel gemeenten in zo’n situatie veelal bereid zijn opvangplekken te realiseren. Voor het tweede gedeelte van de vraag verwijs ik naar het vorengenoemde antwoord op de vragen 7 en 18.
Klopt het dat het aantal van 100.000 Afghaanse asielzoekers en nareizigers als gevolg van de 23.000 mails met betrekking tot de motie-Belhaj (Kamerstuk 27 925, nr. 788) een hypothetisch aantal is, zoals u aangaf in de schriftelijke verklaring in reactie op de ophef over het interview in het Algemeen Dagblad?
In zowel het commissiedebat van 6 oktober jl. in het kader de JBZ-raad als tijdens het commissiedebat van 13 oktober jl. over Afghanistan heb ik uitgebreid stilgestaan bij mijn uitspraken in het Algemeen Dagblad van 2 oktober jl. Ik betreur het dat ik mij op een vraag van de journalist heb laten verleiden tot het geven van een alsdan-antwoord. Ik heb aangegeven dat ik dat niet had moeten doen, evenmin had ik de term braindrain in deze context moeten gebruiken.
Indien het totale aantal hypothetisch is, houdt dat in dat u uitsluit dat het aantal Afghaanse asielzoekers en nareizigers rond de 100.000 gaat uitkomen en dat de vervijfvoudiging,waar u naar eigen zeggen altijd van uitgaat bij dergelijke inschattingen, compleet uit de lucht gegrepen is?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe is het in dat geval mogelijk dat u nog altijd geen idee heeft van de werkelijke omvang van het aantal Afghanen dat zich naar aanleiding van de motie-Belhaj bij uw ministerie gemeld heeft?
In de brief van het kabinet van 11 oktober jl. is aangegeven dat ongeveer 35.000 e-mails op kabul@minbuza.nl zijn ontvangen die na eerste lezing betrekking bleken te hebben op de motie-Belhaj c.s. Teruggebracht naar unieke e-mailadressen gaat het om circa 20.000 adressen. Veel e-mails hebben betrekking op meerdere personen, vaak gaat het om gezinnen. De informatie in de e-mails is in veel gevallen dermate onvolledig dat het onmogelijk is het hulpverzoek op zijn merites te beoordelen of zelfs maar de identiteit van de afzender vast te stellen.
Voor de afwikkeling van de motie-Belhaj cs. verwijs ik u kortheidshalve verder naar de genoemde brief van 11 oktober jl. en de brief inzake Afghanistan die ik uw Kamer op 16 november jl. heb verstuurd.
Hoeveel gezinsleden liet de gemiddelde Afghaanse asielzoeker de afgelopen tien jaar overkomen?
De vraag ziet op het aantal gezinsleden dat per Afghaanse of Syrische ingewilligde asielzoeker is overgekomen. Dat kan betekenen in het kader van zowel nareis als in de reguliere procedure voor gezinshereniging en gezinsvorming. Voor een nareisaanvraag geldt dat deze door de vreemdeling moet worden ingediend binnen drie maanden na verlening van diens verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Daarna komt het recht op nareis te vervallen. Wel kan de asielstatushouder later nog een reguliere procedure voor gezinshereniging of gezinsvorming starten. Dit kan ook na enige jaren nog plaatsvinden nadat een vreemdeling een status voor (on)bepaalde tijd heeft gekregen of de Nederlandse nationaliteit. Vanwege de complexiteit kunnen hierover geen betrouwbare cijfers worden geleverd.
Wel kan een jaargemiddelde geleverd worden voor het aantal ingediende nareisaanvragen per asielstatushouder met de Afghaanse nationaliteit.4 5
0,7
1,0
1,1
1,3
0,8
0,7
0,6
2,3
1,9
0,7
0,1
Gemiddeld aantal ingediende nareisaanvragen per asielstatushouder met de Syrische nationaliteit.
1,5
0,3
0,8
1,0
1,4
1,4
1,1
1,6
1,6
1,4
2,3
Hoeveel gezinsleden liet de gemiddelde Syrische asielzoeker de afgelopen tien jaar overkomen?
Zie antwoord vraag 14.
Indien het aantal van 100.000 niet volledig hypothetisch is, erkent u daarmee dan dat het aantal Afghaanse asielzoekers en nareizigers rond de 100.000 kan uitkomen?
Zie antwoord vraag 11.
Waarom vindt u dat u het hypothetische aantal van 100.000 niet had moeten noemen?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u voornemens om, ongeacht het aantal, alle Afghaanse asielzoekers die asiel aanvragen in Nederland daadwerkelijk in Nederland op te vangen?
Zie antwoord vraag 7.
Betreurt u uw uitspraken over het aantal van 100.000 Afghaanse asielzoekers en de «braindrain» uitsluitend vanwege de context waarbinnen deze gedaan zijn? Of meende u de uitspraken ook inhoudelijk niet?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid per direct, in navolging van onder andere de Oostenrijkse bondskanselier Kurz, af te kondigen dat Nederland vanaf nu geen Afghaanse asielzoekers meer opvangt en dat opvang in de regio dient plaats te vinden?
Het heeft de voorkeur van het kabinet om vluchtelingen bescherming te bieden in de regio van het thuis dat men noodgedwongen moet ontvluchten. Tegelijk respecteert het kabinet de internationale verdragen en afspraken waaraan Nederland zich heeft verbonden. Personen die in Nederland een asielvergunning aanvragen worden in Nederland opgevangen in afwachting van een beslissing op de asielaanvraag.
In de brieven van 11 oktober jl. en 16 november jl. inzake Afghanistan is uitgebreid ingegaan op de verdere uitvoering van de motie Belhaj c.s. Kortheidshalve verwijs ik u voor verdere informatie hiernaar.
Zo nee, waarom blijft u vasthouden aan een koers die, gelet op de ruim 23.000 mails met asielverzoeken die betrekking hebben op de motie-Belhaj, onvermijdelijk gaat leiden tot een ongecontroleerde stroom van Afghaanse asielzoekers naar Nederland waarvoor u nota bene zelf waarschuwde?
Zie antwoord vraag 20.
Vindt u de motie-Belhaj uitvoerbaar? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 20.
Bent u, gelet op het onhoudbare karakter van de instroomcijfers voor de Nederlandse samenleving, bereid gebruik te maken van de mogelijkheden die onder andere de artikelen 25 t/m 35 van het Schengenverdrag u bieden om de grens te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Zoals u bekend is, vindt het kabinet dat het categorisch sluiten van de
Nederlandse grenzen geen realistische, laat staan een structureel wenselijke
oplossing is voor het complexe migratievraagstuk. Het vrije verkeer van personen is een groot goed in Europa en de inzet is dat te behouden. Het kabinet is voorstander van een versterkt Schengen. De Nederlandse inzet is gericht op de versterking van de buitengrenzen en een effectiever Europees asiel en migratie managementsysteem en de screening- en grensprocedure. Het kabinet kiest ervoor met een groot pakket aan realistische maatregelen, risico’s zo veel mogelijk te beperken en de veiligheid te bevorderen, waarbij tevens bescherming wordt geboden aan die asielzoekers die bescherming behoeven.
Gaat u verder maatregelen treffen de asielstroom naar Nederland in te dammen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Alhoewel ik de term indammen in dit kader niet passend vind, kan ik wel aangeven dat het beheersen van de migratiestromen een belangrijk onderdeel is van de migratieagenda van dit kabinet. Deze kan uw Kamer terugvinden in de integrale migratieagenda (en de verschillende voortgangsrapportages daarbij) waarin de beleidsvoornemens op migratieterrein aan elkaar verbonden zijn in een agenda met zes pijlers. Die pijlers zijn onder meer het voorkomen van irreguliere migratie, versterking van opvang in de regio, het tegengaan van illegaliteit en meer terugkeer. Tegelijkertijd kunnen vreemdelingen die naar Nederland vluchten voor oorlog, vervolging en geweld en hier een aanvraag indienen in aanmerking komen voor bescherming in Nederland. Daarbij is het goed te benoemen dat de nationale asielprocedure zo is ingericht dat kansarme asielaanvragen versneld worden behandeld en de betreffende personen in sobere opvang verblijven gedurende hun procedure.
Wilt u iedere vraag afzonderlijk beantwoorden?
Daar is zoveel mogelijk rekening mee gehouden. Vanwege de leesbaarheid en gelet op de samenhang is er voor gekozen de beantwoording op meerdere vragen samen te pakken.
Herinnert u zich dat er op donderdag 16 september 2021 een hoofdelijke stemming heeft plaatsgevonden over de motie-Wilders om de QR-code niet in te voeren?1
Ja.
Herinnert u zich dat alleen de aanwezige leden van de fracties van VVD, D66, CDA, PvdA en de fractie-Den Haan tegen de motie gestemd hebben maar álle andere fracties ervoor, zodat er maar een zeer smalle meerderheid voor invoering van de QR-code was?
Ja, ik herinner mij dat de motie met 58 stemmen voor en 70 stemmen tegen is verworpen.
Is het u bekend dat, behalve Raymond Knops, geen van de Kamerleden die op dat moment tevens bewindspersoon was, heeft deelgenomen aan die hoofdelijke stemming, dus dat Mark Rutte, Carola Schouten, Wopke Hoekstra, Mona Keijzer en Hans Vijlbrief, evenals Sigrid Kaag (die op dit moment wel haar aftreden had aangekondigd, maar nog Minister was omdat het koninklijk besluit over haar ontslag pas op 17 september is getekend door de Koning), allen afwezig waren bij die stemming?
Ja.
Herinnert u zich dat u die dag wel als aanwezig geregistreerd stond in het aanwezigheidsregister als Kamerlid maar zich expliciet had afgemeld voor de stemmingen?
Ja.
Bent u bekend met artikel 67, lid 3 van de Grondwet waarin is vastgelegd dat Kamerleden zonder last stemmen?
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat de kiezers van een aantal Kamerleden, die overigens in het geval van Mark Rutte, Carola Schouten, Wopke Hoekstra, Sigrid Kaag en Mona Keijzer, ook met voorkeursstemmen gekozen zijn, niet hebben kunnen vernemen wat hun eigen opvatting is over de invoering van de QR-code?
Het is niet aan het kabinet om hier een oordeel over te hebben.
Zijn er in het kabinet – of in nevenoverleggen zoals bijvoorbeeld coalitie-overleggen, Catshuisberaden- afspraken gemaakt om niet deel te nemen aan de stemmingen over de QR-code of aan stemmingen in het algemeen? Zo ja, hoe zien die afspraken eruit?
In het kabinet is de afspraak gemaakt dat bewindspersonen die tevens Kamerlid zijn niet het woord voeren in debatten waarbij medebewindspersonen het kabinetsbeleid verdedigen, dat zij geen stemverklaringen afleggen, dat zij niet optreden als (plaatsvervangend) voorzitter van de Tweede Kamer en dat zij niet deelnemen aan parlementaire delegaties. In het handboek voor bewindspersonen is daarnaast opgenomen dat deze bewindspersonen in deze periode terughoudend in acht nemen in de Tweede Kamer en dat zij de vertrouwelijkheid van de ministerraad en de eenheid van het kabinetsbeleid in acht dienen te nemen (paragraaf 2.4.1).
Indien een bewindspersoon handelt in strijd met een besluit van de ministerraad, is het allereerst aan de Minister-President, als voorzitter van de raad en om hiervan de consequenties te wegen, en hierover het overleg te voeren met de Vice-Ministers-Presidenten van de in het kabinet vertegenwoordigde partijen, om tot een gedragen besluit te komen. Deze weging heeft geen consequenties voor de positie van een bewindspersoon als Kamerlid, omdat het kabinet niet gaat over de wijze waarop een Kamerlid invulling geeft aan zijn Kamerlidmaatschap. Kamerleden zijn zelf verantwoordelijk voor hun stemgedrag.
Is er op enig moment het verzoek gedaan of druk uitgeoefend op bewindspersonen om niet deel te nemen aan deze stemming of andere stemmingen? Zo ja, door wie en op welke wijze?
Nee, zie het antwoord op vraag 7.
Is er op enig moment aan bewindspersonen door de premier of door een vicepremier te verstaan gegeven dat een stem voor de motie-Wilders gevolgen zou hebben?
Nee, zie het antwoord op vraag 7.
Hoe verhoudt zich volgens u artikel 67, lid 4 van de Grondwet (Kamerleden stemmen zonder last) tot het reglement van orde voor de ministerraad en dan specifiek tot artikel 12, lid 2 («In geen geval handelt een Minister of Staatssecretaris tegen een besluit van de raad»)? Welke van deze twee heeft voorrang wanneer zij in een geval strijdig zijn met elkaar?
Indien een bewindspersoon handelt in strijd met een besluit van de ministerraad, is het allereerst aan de Minister-President, als voorzitter van de raad en om hiervan de consequenties te wegen, en hierover het overleg te voeren met de Vice-Ministers-Presidenten van de in het kabinet vertegenwoordigde partijen, om tot een gedragen besluit te komen. Deze weging heeft geen consequenties voor de positie van een bewindspersoon als Kamerlid, omdat het kabinet niet gaat over de wijze waarop een Kamerlid invulling geeft aan zijn Kamerlidmaatschap. Kamerleden zijn zelf verantwoordelijk voor hun stemgedrag.
Deze kwestie laat nog eens zien dat de huidige situatie complex is. Bij de uitvoering van de motie van de leden Ellian en Inge van Dijk (35 896, nr. 14) over een commissie die het functioneren van artikel 57 van de Grondwet analyseert kan dit element worden betrokken.
Hoe denkt u dit spanningsveld tussen stemmen zonder last en eenheid van kabinetsbeleid op te lossen voor bewindspersonen die tevens Kamerlid zijn, nu de kabinetsformatie eindeloos voortsleept?
Zie het antwoord op vraag 10.
Hebben alle Kamerleden, die tevens bewindspersoon zijn, de mogelijkheid gehad om zich in volledige vrijheid, zonder de grondwettelijke last, uit te spreken over de motie-Wilders?
Het is niet aan het kabinet om te oordelen over het stemgedrag van Kamerleden.
Op basis van welke procedure en welke wet is Mona Keijzer ontslagen als Staatssecretaris?
Artikel 4 van het Reglement van Orde van de ministerraad noemt voordrachten van de Minister-President voor Koninklijke besluiten tot benoeming en ontslag van Ministers en Staatssecretarissen als onderwerp van besluit in de ministerraad. Dit brengt tot uitdrukking dat het in de Nederlandse staatsrechtelijke verhoudingen altijd een door het kabinet gedragen besluit is een bewindspersoon voor te dragen voor benoeming of ontslag. In de staatsrechtelijke praktijk laten situaties waarin bewindspersonen worden voorgedragen voor benoeming of ontslag doorgaans geen ruimte voor voorafgaande besluitvorming in de ministerraad voordat een voordracht wordt gedaan. In dit geval heeft de Minister-President met instemming van de Minister van EZK, als verantwoordelijke Minister, en de drie Vice-Minister-Presidenten de genoemde Staatssecretaris voorgedragen voor ontslag met onmiddellijke ingang. Hiermee is materieel gewaarborgd dat het besluit is genomen in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad en recht gedaan aan het reglement van orde van de ministerraad.
Wie hebben expliciet ingestemd met de voordracht tot ontslag van Staatssecretaris Mona Keijzer? Is dat, zoals in de brief van de Minister-President staat, alleen de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) met wie u vanuit New York belde of op andere wijze contact had?
De Minister-President heeft met instemming van de Minister van EZK, als verantwoordelijke Minister, en de drie Vice-Minister-Presidenten de genoemde Staatssecretaris voorgedragen voor ontslag met onmiddellijke ingang.
Kunt u uitputtend aangeven welke Ministers expliciet ingestemd hebben?
Zie antwoord 14.
Heeft Minister Carola Schouten, wiens fractie – waar zij deel van uitmaakt – tegen de QR-code gestemd heeft, ingestemd met het ontslag van Mona Keijzer – wiens fractie waar zij deel vanuit maakt voor de QR code gestemd heeft – die twijfels uitte over de QR-code?
De Minister-President heeft met instemming van de Minister van EZK, als verantwoordelijke Minister, en de drie Vice-Minister-Presidenten de genoemde Staatssecretaris voorgedragen voor ontslag met onmiddellijke ingang.
Namens wie is het concept-Koninklijk Besluit voor het ontslag van Mona Keijzer voorgelegd aan de Koning? Namens het kabinet of niet?
Het concept-Koninklijk Besluit voor het ontslag van de voormalig Staatssecretaris Keijzer is getekend door de Minister-President. De Minister-President heeft dit gedaan met instemming van de Minister van EZK, als verantwoordelijke Minister en de drie Vice-Minister-Presidenten. Hiermee is materieel gewaarborgd dat het besluit is genomen in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad en recht gedaan aan het reglement van orde van de ministerraad.
Klopt het dat in artikel 4 van het reglement van orde voor de ministerraad staat dat de raad beraadslaagt over voordrachten van de Minister-President voor Koninklijke Besluiten tot benoeming en ontslag van Ministers en Staatssecretarissen en dat u de letter van dit artikel niet gevolgd heeft in deze procedure omdat er geen ministerraad bijeengeroepen is, zoals u in de Kamer heeft toegegeven?
Artikel 4 van het Reglement van Orde van de ministerraad noemt voordrachten van de Minister-President voor Koninklijke besluiten tot benoeming en ontslag van Ministers en Staatssecretarissen als onderwerp van besluit in de ministerraad. Dit brengt tot uitdrukking dat het in de Nederlandse staatsrechtelijke verhoudingen altijd een door het kabinet gedragen besluit is een bewindspersoon voor te dragen voor benoeming of ontslag. In de staatsrechtelijke praktijk laten situaties waarin bewindspersonen worden voorgedragen voor benoeming of ontslag doorgaans geen ruimte voor voorafgaande besluitvorming in de ministerraad voordat een voordracht wordt gedaan. In dit geval heeft de Minister-President met instemming van de Minister van EZK, als verantwoordelijke Minister, en de drie Vice-Minister-Presidenten de genoemde Staatssecretaris voorgedragen voor ontslag met onmiddellijke ingang. Hiermee is materieel gewaarborgd dat het besluit is genomen in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad en recht gedaan aan het reglement van orde van de ministerraad.
Klopt het dat in het onderhavige geval geen ministerraad heeft plaatsgevonden en Mona Keijzer dus niet de mogelijkheid had zich te verweren ten overstaan van alle Ministers over haar ontslag?
Ja.
Indien u van mening bent dat een kabinet een besluit kan nemen, gehoord de gevoelens van de ministerraad, is het dan ook mogelijk dat het kabinet een wetsvoorstel aanvaardt, gehoord de gevoelens van de ministerraad? Zo nee, waarom niet en zo ja, waarom is er dan nog een kabinet (als je op dit moment van een kabinet kunt spreken)?
Op grond van artikel 4 van het reglement van orde van de ministerraad, beraadslaagt en besluit de raad onder meer over wetsvoorstellen. In spoedeisende gevallen kan het voorkomen dat een beslissing (van een onderraad) geëffectueerd moet worden, voordat de raad zich daarover heeft kunnen uitspreken. In dergelijke gevallen oefent de raad een repressieve controle uit op de besluitvorming (van de onderraad).2 Anders dan bij besluitvorming over wetsvoorstellen laat de staatsrechtelijke praktijk in situaties waarin bewindspersonen worden voorgedragen voor benoeming of ontslag doorgaans geen ruimte voor voorafgaande besluitvorming in de ministerraad voordat een voordracht wordt gedaan.
Klopt het dat bij het historische precedent, namelijk het ontslag van Staatssecretaris Glastra van Loon in 1975, het kabinet erover beraadslaagd heeft en een besluit genomen heeft over zijn ontslag (voordat hij zelf aftrad)?
Ja.
Ligt er een kabinetsbesluit ten grondslag aan het ontslag van de Staatssecretaris of heeft een Minister-President slechts de instemming van de Minister van het departement nodig om de Staatssecretaris van dat departement voor te dragen voor ontslag? Kunt u dit staatsrechtelijk duiden?
Het is, gegeven de Nederlandse staatsrechtelijke verhoudingen niet voorstelbaar dat een Staatssecretaris louter met de instemming van de Minister van het departement wordt voorgedragen voor ontslag. In de Nederlandse staatsrechtelijke verhoudingen dient namelijk sprake te zijn van een door het kabinet gedragen besluit om een bewindspersoon voor te dragen voor ontslag.
Heeft u hier het reglement van orde voor de ministerraad overtreden?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 18.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden en wel voor vrijdag 1 oktober 2021?
Dit is helaas niet gelukt. De vragen zijn wel beantwoord binnen de termijn van drie weken, zoals gesteld in artikel 12.2, eerste lid, van het reglement van orde van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
Nevenfuncties van de demissionair minister van Defensie |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Op het cv van de heer Kamp als demissionair Minister van Defensie staat niet vermeld dat de heer Kamp lid is van de Colleges financieel toezicht van respectievelijk Aruba, Curaçao en Sint Maarten, en Bonaire, Sint Eustatius en Saba; terwijl op de internetsite van deze colleges de heer Henk Kamp wel als lid van deze colleges staat vermeld. Klopt het dat de heer Kamp nog lid is van deze colleges?1 2
De heer Kamp heeft voorafgaand aan zijn beëdiging verklaard zijn betaalde en onbetaalde nevenfuncties neer te leggen en hiervan mondeling mededeling gedaan aan de genoemde colleges. Deze opzegging heeft hij op 25 september 2021 schriftelijk bevestigd aan de Staatssecretaris van BZK, de heer Knops. De heer Kamp heeft vanaf het moment van zijn verklaring geen werkzaamheden meer verricht voor de genoemde colleges. Het daadwerkelijke ontslag zal nog formeel zijn beslag krijgen in een koninklijk besluit.
Klopt het dat de heer Kamp na zijn benoeming tot demissionair Minister van Defensie zijn functies als lid van de genoemde colleges niet met onmiddellijke ingang heeft neergelegd?
Zie het antwoord op vraag 1.
In geval de heer Kamp deze nevenfuncties nog niet heeft opgezegd, hoe verhoudt zich dat dan tot de Rijkswet financieel toezicht waar expliciet in artikel 3 bepaald is dat een lid van een dergelijk college niet tevens Minister of Staatssecretaris kan zijn? Deelt u de mening dat de heer Kamp daarom geen lid meer is of kan zijn van een van de genoemde colleges? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Zie het antwoord op vraag 1.
Heeft u de heer Kamp toestemming gegeven zijn nevenfuncties als collegelid te behouden? Zo ja, op grond van welke overweging en hoe verhoudt zich dat tot de regel dat bewindspersonen geen nevenfuncties mogen hebben? En zo ja, heeft u daar de Kamer conform de regels uit het Handboek voor bewindspersonen (het Blauwe Boek) van op de hoogte gesteld? Zo nee, waarom heeft u die toestemming niet gegeven?
Zie het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat de leden van de genoemde colleges hun functie onafhankelijk moeten kunnen uitoefenen? Zo ja, deelt u dan de mening dat een lid van een dergelijk college die de Rijksministerraad moet informeren en adviseren, niet onafhankelijk kan zijn als hij zelf ook Minister is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en hoe kan een lid van de ministerraad zichzelf dan onafhankelijk adviseren?
Zie het antwoord op vraag 1.
Indien de heer Kamp zijn functie als collegelid, al dan niet tijdelijk, heeft neergelegd of gaat neerleggen, wordt zijn functie dan ingevuld en zo ja door wie? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is over de opvolging van de heer Kamp nog niets bekend. De Staatssecretaris van BZK zal u over de opvolging van de heer Kamp informeren.
Indien er geen op voordracht van Nederland benoemd lid in een van de colleges zitting heeft, betekent dat dan dat als de begrotingen van de eilanden beoordeeld moeten worden en de colleges daarover advies moeten uitbrengen, er geen namens Nederland voorgedragen lid is? Zo ja, deelt u de mening dat dat ongewenst is en dat er daarom spoedig iemand op voordracht van Nederland benoemd dient te worden? Zo nee, waarom niet?
Het is wenselijk om zo snel als verantwoord mogelijk is te voorzien in de opvolging. De Staatssecretaris van BZK zal u over de opvolging van de heer Kamp informeren.
Bestaat er een door de rijksoverheid bijgehouden centraal register waarin de nevenfuncties van bewindspersonen openbaar gemaakt worden? Zo ja, waar is dat register te vinden? Zo nee, waarom niet? En zo nee, bent u bereid een dergelijk register alsnog in te richten?
Er bestaat geen centraal register waarin de nevenfuncties van bewindspersonen openbaar gemaakt worden. Het uitgangspunt bij aanvaarding van het ministerschap is dat de aangezochte bewindspersoon zijn nevenfuncties opgeeft (Zie hiervoor de brief van Balkenende van 20 december 2002, Kamerstuk 28 754, nr. 1).3 Onder omstandigheden wordt hiervan afgeweken, en wordt hiervan melding gemaakt in een brief aan de Tweede Kamer. Nevenfuncties kunnen voorts, waar aan de orde, worden vermeld op de CV’s van bewindspersonen op www.rijksoverheid.nl/bewindspersonen.
Het boek ‘Amalia, de plicht roept’ van Peter Rehwinkel. |
|
Rudmer Heerema (VVD), Hatte van der Woude (VVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het boek «Amalia, de plicht roept» van Peter Rehwinkel waarin de hypothese wordt besproken dat Prinses Amalia de troon zal moeten opgeven als zij zou willen trouwen met een partner van hetzelfde geslacht?1
Het kabinet vindt dat de erfopvolger ook kan trouwen met een persoon van hetzelfde geslacht en ziet geen beletsel voor een toestemmingswet voor een huwelijk van een erfopvolger met een persoon van hetzelfde geslacht. Het kabinet ziet dus niet dat een troonopvolger of de Koning afstand zou moeten doen van de troon wanneer hij/zij zou willen trouwen met een partner van hetzelfde geslacht.
Wat betreft de gevolgen van zo’n huwelijk voor de grondwettelijke erfopvolging, merk ik het volgende op. Het doel van de grondwettelijke bepalingen over erfopvolging is om op objectieve en eenduidige gronden vast te stellen op wie het koningschap overgaat en hierdoor de staatkundig gewenste zekerheid te bereiken omtrent de erfopvolging.
Het moderne familierecht biedt veel ruimte aan het maatschappelijk leven voor het (doen) vestigen van familierechtelijke betrekkingen. Het is onvermijdelijk dat er fundamenteel een spanning is met het gesloten systeem van erfopvolging in de Grondwet, dat juist beoogt om op objectieve en eenduidige gronden vast te stellen op wie het koningschap overgaat. Het is duidelijk wie Koning is en wie hem opvolgt. In het kader van de behandeling van een toekomstige toestemmingswet kan door de regering en de Staten-Generaal zo nodig nader stil worden gestaan bij de afstammingsrechtelijke positie van kinderen geboren uit het desbetreffende huwelijk in relatie tot het dan geldende afstammingsrecht.
Het is niet dienstig om nu vooruit te lopen op een dergelijke weging omtrent de erfopvolging in het kader van een toestemmingswet. Dit is te zeer afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het specifieke geval, die, zoals je ook terugkijkend kunt vaststellen bij het familierecht, door de tijd heen ook kunnen veranderen.
Klopt het dat een troonopvolger afstand moet doen van de troon wanneer hij/zij zou willen trouwen met een partner van hetzelfde geslacht en is dat nog steeds het standpunt van de regering? Vindt u dat dit past bij de normen en waarden van Nederland anno 2021? In hoeverre wordt rekening gehouden met de mogelijkheid dat een troonopvolger zou willen trouwen met een partner van hetzelfde geslacht? In hoeverre komen kinderen die voortkomen uit een huwelijk tussen een troonopvolger en een partner van hetzelfde geslacht in aanmerking voor het koningschap?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de Nederlandse troonopvolger ook zou moeten kunnen trouwen met een partner van hetzelfde geslacht en dientengevolge niet uitgesloten zou moeten worden van het koningschap? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u zorgen dat deze vragen voor de behandeling van de begroting van de Koning beantwoord worden?
Ja.
De aanbesteding van fotografieopdrachten |
|
Joost Sneller (D66), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Welke datum heeft u als doel gesteld om de inschrijvingen voor de Europese aanbesteding van de fotografiediensten te openen?1
Volgens de huidige planning wordt de aanbesteding eind oktober/begin november gepubliceerd. Op grond van de huidige planning worden de inschrijvingen in december verwacht en geopend. Deze planning is echter nog niet definitief.
Hoeveel van de aanbesteedde 39 fotografen hebben aangegeven dat zij last hadden van de administratieve lasten binnen de huidige wijze van aanbesteden?
Een aanzienlijk deel van de 39 fotografen in de huidige raamovereenkomst, grofweg één derde, heeft in communicatie met het Ministerie van Algemene Zaken (mondeling en/of schriftelijk) aangegeven last te hebben van de administratieve verplichtingen in de huidige raamovereenkomst en/of heeft aangegeven de aanbestedingsprocedure zelf als (zeer) belastend te hebben ervaren.
Waarop baseert u de stelling dat de betrokken fotografen de administratieve lasten zo bezwaarlijk vinden dat zij liever via een bureau zouden willen werken?
In de beantwoording van de eerdere Kamervragen over deze aanbesteding heb ik toegelicht dat het aanbesteden aan individuele fotografen voor hen heeft geleid tot veel administratieve lasten en dat dit, naast de juridische houdbaarheid, een rol heeft gespeeld bij de keuze voor een nieuwe opzet.
Wat zijn de opties om binnen de huidige manier van aanbesteden de administratieve lasten te verlichten?
Ik ga er vanuit dat met de «huidige manier van aanbesteden» wordt bedoeld de manier van aanbesteden die heeft geleid tot de huidige raamovereenkomst met 39 fotografen.
Binnen die manier van aanbesteden is het niet mogelijk om de administratieve lasten voor fotografen genoemd in het antwoord op de kamervragen 3, 4, 6, 7 en 9 d.d. 9 juni 2021 (kenmerk 2021Z10261) substantieel te verminderen. Bij die opzet zullen individuele fotografen immers altijd de last van het zelfstandig doorlopen van een Europese aanbesteding dragen en zelf geconfronteerd worden met inkoopprocessen en -systemen van afzonderlijke rijksorganisaties. In de nieuwe opzet worden deze lasten door het bureau gedragen, omdat het bureau er tussen zit. Dit geldt eveneens voor bepaalde administratieve lasten bij de uitvoering van opdrachten in verband met portretrecht en AVG en onder meer het gemetadateerd aanleveren van foto’s, die door het bureau zullen worden gedragen.
Voor de goede orde wijs ik nog op dat het Ministerie van Algemene Zaken, als aanbestedende dienst, de wettelijk plicht heeft de administratieve lasten bij het tot stand komen van aanbestedingsplichtige overeenkomsten (zoals de onderhavige raamovereenkomst) zo veel mogelijk te beperken, zie artikel 1.6 Aanbestedingswet 2012.
Kunt u een indicatie geven van het verschil tussen het huidige gehanteerde tarief voor fotografen en het te verwachten toekomstige tarief dat bij de fotografen terecht komt?
Het uurtarief in de nieuwe raamovereenkomst zal naar alle waarschijnlijkheid € 109 bedragen, voor elk uur dat een fotograaf op locatie foto’s neemt. Dit is inclusief tijd die wordt besteed aan nabewerking, die niet apart in rekening mag worden gebracht.
In de huidige raamovereenkomst bedraagt het uurtarief € 117. Dat is inclusief nabewerking, maar ook inclusief overige taken die in de nieuwe situatie door het bureau worden uitgevoerd, zoals planning, administratie, gehele metadatering en aanlevering.
Stelt u een maximum aan het deel van het tarief dat naar het tussenbureau zal gaan in plaats van naar de fotografen?
Het uurtarief genoemd in het antwoord op vraag 5 komt volledig ten goede aan de ingezette fotograaf. Het bureau mag per opdracht een vaste vergoeding in rekening brengen bij de opdrachtgever, die volledig ten goede komt aan het bureau. Deze vergoeding aan het bureau staat los van het tarief dat volledig aan de fotograaf toekomt.
Op welke manier wilt u een redelijk uurtarief garanderen?
Het uurtarief wordt voorgeschreven in de aanbesteding en kan niet door het bureau worden gewijzigd.
Ziet u aanbestedingen via grote bureaus door de rijksoverheid (bijvoorbeeld bij tolken) als een succes? Zo ja, wat zijn de succescriteria? Zo nee, welke lessen zijn daaruit te trekken in de aanbesteding van de fotografieopdrachten?
In verschillende branches wordt aanbesteed via (bemiddelings)bureaus, denk (naast de door u bedoelde aanbesteding voor tolk- en vertaaldiensten) bijvoorbeeld ook aan aanbestedingen voor inhuur van personeel via intermediairs en aanbestedingen via brokers voor ict-producten. Vanwege uiteenlopende kenmerken van deze markten/branches en de zeer verschillende eisen en wensen vanuit de aanbestedende diensten, zijn hieruit geen algemene succescriteria te formuleren of lessen te trekken voor de onderhavige aanbesteding. Voor elke dienst die moet worden aanbesteed vindt een eigenstandige afweging plaats op basis van informatie over de markt en de eisen en wensen van deelnemende opdrachtgevers.
Wie van de betrokken partijen heeft er voordeel van de nieuwe wijze van aanbesteden? Kunt u dat per betrokken partij toelichten?
De nieuwe wijze van aanbesteden heeft voordelen voor zowel fotografen als opdrachtgevers. Fotografen krijgen te maken met minder administratieve lasten (zie ook het antwoord op vraag 3) en kunnen gedurende de looptijd van de raamovereenkomst toetreden tot de poule. Opdrachtgevers worden door het bureau ondersteund in de keuze voor de best passende fotograaf en worden onder andere ontlast met betrekking tot correcte toepassing van de AVG, het portretrecht en intellectuele eigendomsrechten.
Deelt u de mening dat een aanbesteding via één groot bureau ervoor kan zorgen dat dit bureau marktmacht naar zich toe kan trekken ten opzichte van de fotografen en daardoor de prijs kan bepalen?
Nee. Zie ook het antwoord op vraag 5 en 6.
Op welke wijze kunt u garanderen dat de opdracht ook echt open staat voor het midden- en kleinbedrijf en collectieven van fotografen en niet als natuurlijk bij de grootste speler van Nederland terecht komt?
De aanbesteding is zo ingericht dat het voor een brede kring aan fotografen mogelijk zal zijn fotografieopdrachten te verwerven via de poule. Daarnaast is het voor collectieven van fotografen mogelijk de rol van bureau te vervullen, mits deze collectieven aan bepaalde eisen en wensen voldoen. Deze eisen en wensen zullen worden gepubliceerd in de aanbestedingsstukken. Er worden in de aanbesteding geen ervaringseisen gesteld aan het bureau die deelname aan de aanbesteding door nieuwe collectieven of bureaus onmogelijk maken.
Welke eisen mag en moet het bureau wat u betreft aan de poule van fotografen stellen om wel of niet in te stappen?
De eisen die het bureau kan stellen aan fotografen zullen proportioneel en laagdrempelig zijn. In ieder geval moeten de fotografen die willen toetreden tot de poule voldoende ervaring hebben met fotografieopdrachten vergelijkbaar met de typen/soorten fotografieopdrachten die onderdeel uitmaken van deze raamovereenkomst. Deze eisen worden in de aanbestedingsstukken nader toegelicht.
Kunt u voorbeelden geven van de kwaliteits- en selectiecriteria die u wilt gaan stellen voor de poule van fotografen? Zijn deze criteria anders dan u zou stellen bij het ongeclusterd aanbesteden van de fotografieopdrachten?
Bij het selecteren van fotografen voor de poule moet het bureau (naast het voldoen aan bepaalde eisen door de fotografen, zie antwoord op vraag 12) in ieder geval rekening houden met de gewenste geografische spreidingen en de kwaliteit van het portfolio van de fotograaf. Op hoofdlijnen zouden dit ook criteria zijn die door de aanbestedende dienst zouden worden meegewogen indien sprake zou zijn van het rechtstreeks aanbesteden aan individuele fotografen. Deze criteria worden gepubliceerd in de aanbestedingsstukken.
Kunt u nader toelichten wat u bedoelt met «in het licht van de juridische houdbaarheid van deze wijze van aanbesteden is gekozen voor een nieuwe opzet?» Welke elementen van de oude wijze van aanbesteden zouden eventueel juridisch niet houdbaar zijn?
Indien sprake is van een raamovereenkomst met meerdere partijen dient in uitgangspunt nadere concurrentiestelling plaats te vinden (een zogenaamde «mini-competitie», oftewel: een mini-aanbesteding) voor het verstrekken van concrete opdrachten (art. 2.143 lid 2 en 2.47 lid 2 Aanbestedingswet 2012). De huidige raamovereenkomst voor fotografiediensten betreft een raamovereenkomst met meerdere partijen/fotografen, maar gaat uit van het verstrekken van opdrachten zonder nadere concurrentiestelling, omdat nadere concurrentiestelling per fotografieopdracht onmogelijk zou zijn vanwege de doorlooptijd en de onevenredige lasten daarvan voor zowel fotografen als opdrachtgevers. AZ wenst deze wijze van aanbesteden niet te herhalen, omdat deze op gespannen voet staat met de aanbestedingsregels. Ook lijkt het Ministerie Algemene Zaken met die manier van aanbesteden niet optimaal invulling te geven aan de verplichting op grond van artikel 1.6 Aanbestedingswet 2012 om als aanbestedende dienst de administratieve lasten zo veel mogelijk te beperken (zie ook het antwoord op vraag 4).
Heeft er interdepartementaal overleg plaatsgevonden over het op deze manier aanbesteden van fotografieopdrachten en wat zijn daarbij de adviezen en inbreng geweest van de andere departementen?
Er heeft interdepartementaal overleg plaatsgevonden – onder andere in de Voorlichtingsraad en op individuele basis – met toekomstige gebruikers van de nieuwe raamovereenkomst. Hun adviezen en inbreng richtten zich met name op het realiseren van geografische spreiding in de poule, het beschermen van de positie van de fotograaf en het borgen van diversiteit in de poule. Deze adviezen en inbreng zijn meegenomen in de aanbesteding.
De interpretatie van het begrip “wettige nakomelingen” in artikel 25 en artikel 31 van de Grondwet |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Hoe legt u de term «wettige nakomelingen' als verwoord in de artikelen 25 en 31 van de Grondwet uit?
Het kabinet vindt dat de erfopvolger ook kan trouwen met een persoon van hetzelfde geslacht en ziet geen beletsel voor een toestemmingswet voor een huwelijk van een erfopvolger met een persoon van hetzelfde geslacht. Het kabinet ziet dus niet dat een troonopvolger of de Koning afstand zou moeten doen van de troon wanneer hij/zij zou willen trouwen met een partner van hetzelfde geslacht.
Wat betreft de gevolgen van zo’n huwelijk voor de grondwettelijke erfopvolging, merk ik het volgende op. Het doel van de grondwettelijke bepalingen over erfopvolging is om op objectieve en eenduidige gronden vast te stellen op wie het koningschap overgaat en hierdoor de staatkundig gewenste zekerheid te bereiken omtrent de erfopvolging.
Het moderne familierecht biedt veel ruimte aan het maatschappelijk leven voor het (doen) vestigen van familierechtelijke betrekkingen. Het is onvermijdelijk dat er fundamenteel een spanning is met het gesloten systeem van erfopvolging in de Grondwet, dat juist beoogt om op objectieve en eenduidige gronden vast te stellen op wie het koningschap overgaat. Het is duidelijk wie Koning is en wie hem opvolgt. In het kader van de behandeling van een toekomstige toestemmingswet kan door de regering en de Staten-Generaal zo nodig nader stil worden gestaan bij de afstammingsrechtelijke positie van kinderen geboren uit het desbetreffende huwelijk in relatie tot het dan geldende afstammingsrecht.
Het is niet dienstig om nu vooruit te lopen op een dergelijke weging omtrent de erfopvolging in het kader van een toestemmingswet. Dit is te zeer afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het specifieke geval, die, zoals je ook terugkijkend kunt vaststellen bij het familierecht, door de tijd heen ook kunnen veranderen.
Vallen kinderen voortkomend uit een wettig huwelijk tussen het staatshoofd en iemand van hetzelfde geslacht volgens uw lezing onder de term «wettige nakomelingen» zoals beschreven in de artikelen 25 en 31 van de Grondwet?
Zie antwoord vraag 1.
Vallen adoptiekinderen onder de term «wettige nakomelingen' als verwoord in de artikelen 25 en 31 van de Grondwet?
Zie antwoord vraag 1.
Vallen kinderen voortkomend uit donatie van zaad of In Vitro Fertilisatie (IVF) met draagmoeder onder de term «wettige nakomelingen' als verwoord in de artikelen 25 en 31 van de Grondwet?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u dat in een moderne constitutionele monarchie, wettige nakomelingen ook voort zouden moeten kunnen komen uit adoptie, donatie of IVF met draagmoederschap en dat deze kinderen daarmee recht hebben op troonopvolging?
Zie antwoord vraag 1.
Het feit dat de ambassadeur in Afghanistan maar drie van de zestig familieleden van het lokaal ambassadepersoneel mocht evacueren |
|
Jasper van Dijk |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich de mail van ambassadeur Wijgers van 12 augustus jl. aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken waarin zij in reactie op uw verzoek zegt dat zij niet de keuze kan maken om maar drie van de zestig familieleden van het lokaal ambassadepersoneel te evacueren?1
Ja.
Was dit inderdaad een «besluit van het BWO»? Kunt u dat openbaar maken? Zo nee, waar komt het getal drie dan vandaan?
De overkomst van de gehele lokale staf van de Nederlandse ambassade in Kaboel naar Nederland met hun kerngezinnen werd op 9 juli goedgekeurd door de ministerraad. Daarbij heeft het kabinet besloten dat nauw aangesloten zou worden bij de invulling van de tolkenregeling. Dit betekende ook dat, conform het vreemdelingenrecht, alleen kerngezinnen in aanmerking kwamen (zie tevens het antwoord op vraag 8 en 9). Binnen de groep van ongeveer 500 tolken en gezinsleden die tot dat moment naar Nederland was overgebracht in het kader van de tolkenregeling was hierop tot medio augustus een enkele uitzondering op humanitaire gronden gemaakt.
De groep lokale medewerkers plus kerngezinnen bestond uit 160 personen. De lokale medewerkers verzochten om toevoeging van 58 additionele familieleden. Het Bewindsliedenoverleg (BWO) van 11 augustus besprak deze additionele verzoeken, en de mogelijkheden deze te accommoderen. Conclusie van het BWO was dat uitzonderingen «zeer restrictief» moesten worden toegepast, mede gezien de eerdere afspraak om nauw aan te sluiten bij de tolkenregeling, en dat de post gevraagd zou worden nog eens goed naar de lijst te kijken en contact te hebben met de IND om te identificeren wie in aanmerking kon komen voor een uitzondering op humanitaire gronden.
De conclusies van het BWO zijn telefonisch overgebracht aan de Nederlandse ambassadeur, waarbij is genoemd dat in het BWO was geconcludeerd dat zeer restrictief met uitzonderingen zou worden omgegaan en de ambassade is verzocht samen met de collega’s in Den Haag nog eens goed naar de lijst te kijken en contact op te nemen met de IND om te bezien in welke gevallen een uitzondering zou kunnen worden gemaakt. Om de conclusie «zeer restrictief» te illustreren is in de uitwisseling het getal 3 als orde van grootte genoemd, zonder dat dat als een absoluut aantal is bedoeld. Het is uiteraard te betreuren als de indruk is gewekt dat dit wel zo werd bedoeld.
Zoals te lezen in de reactie op de e-mail van de ambassadeur, is direct na ontvangst van de e-mail de indruk weggenomen dat specifiek drie mensen gekozen moesten worden en aangegeven dat de afspraak was dat «we samen verder naar de lijsten zouden kijken. Als eerste stap zou de post [vandaag] met de IND overleggen. Via J&V bood de IND dit later op de ochtend zelf ook aan, zoals ik heb doorgegeven.» In de daaropvolgende dagen werkte de IND aan de screening van de 58 dossiers, in lijn met de gemaakte werkafspraken dat de IND zich zou buigen over de mogelijke humanitaire uitzonderingen in deze extra groep, analoog aan de tolkenregeling. Het was de bedoeling om aan het begin van de volgende week, op 16 en 17 augustus, korte, telefonische interviews te houden met de overige additionele familieleden. In het licht van de zich snel verslechterende situatie is naar aanleiding van de bespreking in het BWO van 14 augustus op voorstel van de Minister van Buitenlandse Zaken besloten dat alle familieleden waarvoor een uitzondering was gevraagd mee-geëvacueerd zouden worden.
Erkent u dat de Minister van Buitenlandse Zaken in het Kamerdebat op 15 september jl. heeft gezegd dat in de ministerraad een discussie is geweest over het aantal van drie en dat zij toen zei: «De suggestie om er drie van te maken, is denk ik een foute»?
In de ministerraad is deze discussie niet aan de orde geweest. Zoals Minister Kaag in het debat op 15 september zei, is in het BWO van 11 augustus een discussie gevoerd over de vraag hoeveel personen bovenop de kerngezinnen konden meekomen, waarbij door de lens van de tolkenregeling is gekeken naar het verzoek van het lokale ambassadepersoneel, teneinde een consistent beleid te voeren. Het genoemde citaat uit het Kamerdebat is correct.
Hoe is het aantal van drie uit zestig ontstaan, welke onderbouwing ligt eraan ten grondslag?
Zie antwoord vraag 2.
Is het aantal van drie in een telefoongesprek aan de ambassade meegedeeld? Zo nee, hoe is het dan meegedeeld?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u in het debat op 15 september gezegd dat u «in de verslagen van de BWO’s en de ministerraden» niets over het cijfer drie heeft kunnen terugvinden? Zo ja, betekent dit dat het cijfer drie op een andere plaats tot stand kwam, bijvoorbeeld in een telefoongesprek?
Zie antwoord vraag 2.
Waar blijft het antwoord op de schriftelijke vragen van 1 september jl. over de evacuatie van familieleden?2
Deze komen u tegelijkertijd met deze antwoorden tegemoet.
Heeft ook groot respect voor de weerstand van de ambassadeur tegenover het voorstel om maar drie van de zestig familieleden te evacueren?
Bij het bepalen welke gezinsleden mee konden reizen met de hoofdpersoon (die valt onder de doelgroep lokaal ambassade personeel) heeft het kabinet besloten het criterium «kerngezin» zoals dat geldt bij de tolkenregeling toe te passen. In deze regeling wordt aangesloten bij het reeds bestaande nareisbeleid waar al sinds jaar en dag een vaststaande afbakening in lijn met de gezinsherenigingrichtlijn bestaat om te bepalen welke gezinsleden in aanmerking komen voor gezinshereniging bij een asielstatushouder. Hierbij wordt de feitelijke gezinsband als criterium gehanteerd. Het gaat dan in beginsel om echtgenoot/partner en minderjarige en jongvolwassen kinderen. Op grond daarvan mochten met de 38 medewerkers in ieder geval 121 gezinsleden meereizen. De discussie ging over familieleden die niet tot het kerngezin behoorden. Op 14 augustus is, naar aanleiding van de bespreking in het BWO, op voorstel van de Minister van Buitenlandse Zaken besloten dat voor het lokale ambassade personeel naast het kerngezin ook inwonende afhankelijke familieleden in aanmerking kunnen komen voor evacuatie. Reden hiervoor was dat lokale stafleden tot het eind toe nodig waren in Afghanistan om de ambassade zo lang mogelijk open te kunnen houden; zij waren dus niet in de gelegenheid om afhankelijke familieleden elders in veiligheid te brengen.
Erkent u dat het voorstel van de regering om maar drie van de zestig familieleden in veiligheid te mogen brengen een onvergeeflijke fout is geweest?
Zie antwoord vraag 8.
De evacuatie uit Afghanistan |
|
Kati Piri (PvdA), Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), de Th. Bruijn , Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat u naar aanleiding van het Volkskrant-artikel de correspondentie tussen de Nederlandse ambassadeur in Kabul en het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan de Kamer stuurde?1
Ja.
Kunt u alle schriftelijke communicatie tussen enerzijds de ambassadeur en de plaatsvervangend ambassadeur van Nederland en anderzijds het ministerie en/of de regering vanaf 1 augustus tot nu aan de Kamer doen toekomen?
Ja, deze wordt beschikbaar gesteld met de verzending van deze Kamervragen2. In de stukken zijn, conform de Rijksbrede beleidslijn, delen gelakt. Het gaat in het bijzonder om:
Daar waar concepten zijn aangetroffen zijn de eindversies vrijgegeven, tenzij die reeds eerder verstrekt zijn.
Kunt u alle gespreksverslagen van telefoongesprekken tussen enerzijds de ambassadeur en de plaatsvervangend ambassadeur van Nederland en anderzijds het ministerie en/of de regering vanaf 1 augustus tot nu aan de Kamer doen toekomen (zoals van het telefoongesprek tussen de Minister en de plaatsvervangend ambassadeur op 13 augustus)?
Alle bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken beschikbare verslagen van overleggen worden met de verzending van deze Kamervragen beschikbaar gesteld. Er zijn geen gespreksverslagen van telefoongesprekken. Dat geldt ook voor het bewuste telefoongesprek van 13 augustus.
Zijn er behalve de smeekbedes over het lot van het lokale personeel van de ambassade in Kabul en het verzoek die met hun familie te evacueren, nog andere verzoeken gedaan zoals het verzoek om militaire bescherming, die veel ambassades van andere landen wel kregen? Zo ja, wilt u deze verzoeken aan de Kamer doen toekomen?
Met de lokale staf is vanaf december 2020 meermaals gesproken over de situatie in Afghanistan en meer specifiek hun eigen zorgen daaromtrent. Er is door hen en de diplomatieke staf niet gevraagd om militaire bescherming en voor zover bekend boden andere ambassades die ook niet. Op de ambassade in Kaboel was wel fysieke beveiliging aanwezig voor de compound. Daarnaast leverde de BSB persoonsbeveiliging voor de uitgezonden staf. Dit is al jarenlang zo, omdat Kaboel een hoog-risico post is.
Op 16 augustus heeft de ambassade in Kaboel aangeraden militaire capaciteit beschikbaar te stellen voor extra bescherming. Zoals in het feitenrelaas is aangegeven, vertrok daags daarna (17 augustus) een militair team van speciale eenheden via Islamabad richting Kaboel.
Heeft het kabinet op enig moment ook overwogen om geen militairen te sturen, maar wel private militaire subcontractors in te huren? Zo ja, waarom is dat niet aan de Kamer meegedeeld?
Nee. Het kabinet hanteert het uitgangspunt dat bij de uitvoering van dynamische beveiliging het geweldsmonopolie bij de staat hoort te liggen. Zo heeft het kabinet dit ook met uw Kamer gecommuniceerd naar aanleiding van het AIV-advies over inzet civiele dienstverleners in operatiegebieden, (25-04-2008, Kamerstuk 31 200 X, nr. 116). Het uitgangspunt voor het Nederlands beleid is dat het geweldsmonopolie te allen tijde bij de Staat berust en dat civiel personeel onder geen beding wordt ingezet voor offensieve taken. Inhuur van private militaire subcontractors in deze uiterst volatiele/dreigende situatie was geen optie, omdat noodzakelijk (offensief) optreden met geweld een risico was.
Herinnert u zich de belofte van 15 januari om de besluitenlijsten van de ministerraad te publiceren, iets wat sinds april dit jaar ook gebeurt?
Ja.
Kunt u aangeven waarom u de algemene aanwijzingen inzake aangelegenheid van de ministerraad en de onderraden nog niet heeft aangepast om rekening te houden met de nieuwe werkwijze?
De algemene aanwijzingen inzake aangelegenheden van de ministerraad en de onderraad zijn in 1989 vastgesteld en sindsdien niet meer aangepast. In de bestaande praktijk hebben ze geen betekenis meer.
Kunt u de besluitenlijsten van de bewindspersonenoverleggen, de onderraden en de ministerraad op de punten over Afghanistan in de periode 1 augustus tot 20 september aan de Kamer doen toekomen?
De besluitenlijsten van de ministerraad in de periode 1 augustus tot 20 september 2021 zijn te raadplegen op rijksoverheid.nl. Via de openbare besluitenlijsten van de ministerraad worden ook de conclusies van de onderraden en de ministeriele commissies openbaar. Van bewindspersonenoverleggen worden geen besluitenlijsten opgesteld.
Indien u de besluiten, die over de evacuatie uit Afghanistan genomen zijn, niet met de Kamer wilt delen, hoe kan de Kamer dan haar controlerende taak effectief uitoefenen?
De besluiten die ten tijde van de Afghanistan-crisis door de individuele bewindspersonen zijn genomen, al dan niet in overleg met een of meer collega’s, zijn de Tweede Kamer gemeld in Kamerbrieven en het feitenrelaas.
Indien u de besluitenlijsten niet wilt delen met de Kamer, dan kunt u dit alleen doen met een beroep op het belang van de staat (artikel 68 Grondwet). Wilt u, indien u dat beroep wenst in te roepen, aanduiden wat het belang van de staat in deze is en wilt u dat dan expliciet voorleggen aan de gehele ministerraad en het besluit dat daarover genomen wordt meedelen aan de Kamer?
Aangezien de besluitenlijsten van de ministerraad te vinden zijn op internet is er geen enkele reden waarom de Kamer daar niet over zou kunnen beschikken.
Bij welke gelegenheden hebben andere bondgenoten aangeboden aan Nederland om te helpen bij evacuatie, bijvoorbeeld met plekken in vliegtuigen, met hulp over land of op andere wijze? Kunt u daarvan een lijst geven van de verzoeken of aanbiedingen en aangeven of Nederland daarvan gebruik gemaakt heeft?
Op 11 juli was er een bericht van de Franse ambassadeur over een door Frankrijk geregelde charter waarvan Europese landen in Kaboel vonden dat die te vroeg kwam. Er gingen op dat moment namelijk nog reguliere commerciële vluchten van en naar het vliegveld in Kabul. Bondgenoten hebben voor de val van Kaboel geen andere aanbiedingen gedaan. Tijdens de evacuatieoperatie eind augustus is er intensief met andere landen samengewerkt, met name met de Belgische en Duitse collega’s. Er waren C-17 vluchten die vanuit Tbilisi vlogen en openstonden voor alle deelnemende landen. Ook hebben onder andere Duitsland en Frankrijk tijdens die periode in breder verband aangegeven stoelen aan te bieden aan EU-burgers en directe familieleden. Zonder dat er sprake was van formele aanbiedingen was er in de praktijk sprake van een continue luchtbrug vanaf de luchthaven in Kaboel, waarbij Europese burgers en Afghanen die op lijsten stonden, die binnen de luchthaven geraakten meegenomen werden door andere lidstaten. Dit werd ter plekke met elkaar afgesproken tussen de evacuatieteams van de verschillende landen. Er bestond ook een internationaal coördinatiecentrum daartoe op het vliegveld. Ook Nederland heeft onderdanen van andere lidstaten meegenomen wanneer er plek was op onze vluchten en andersom is dit ook gebeurd.
Zijn er in Europees verband afspraken gemaakt over welke landen welke tolken van de EUPOL-missie in Afghanistan evacueren? Zo ja, kunt u nader duiden hoe en hoeveel van de tolken die voor Nederland hebben gewerkt geëvacueerd zijn?
Nederland heeft eind juli/begin augustus meermaals bij EDEO gevraagd om inzage in lijsten of andere gegevens die voorhanden waren t.a.v. de tolken die in dienst van een EUPOL-missie gewerkt hadden. Daarop is aangegeven dat EU vanwege AVG-regels niet in staat was deze gegevens met lidstaten te delen. Nederland heeft zich eind juli/begin augustus in EU-verband bovendien ervoor ingezet om te komen tot coördinatie en afspraken aangaande de verzoeken van tolken en andere medewerkers van de EUPOL-missies. Door de snelle ontwikkelingen in Afghanistan zijn dergelijke afspraken niet van de grond gekomen. Nederland koos er vanwege de hoge urgentie ondertussen wel voor de verzoeken van EUPOL tolken in behandeling te nemen. Ondanks dat er geen directe contractuele verbintenis was tussen de Nederlandse overheid en de Afghaanse tolken en ander personeel dat in dienst was van de EU-missie heeft het kabinet besloten de tolkenregeling toe te passen voor de tolken in dienst van de EUPOL-missie.
Mede naar aanleiding van het gewisselde tijdens het commissiedebat JBZ-Raad van 6 oktober jl. heeft de Staatssecretaris van JenV wederom en marge van de JBZ-Raad van 8 oktober jl. bij de Europese Commissie navraag gedaan naar een beschikbare lijst of overzicht. Eveneens is via de permanente vertegenwoordiging in Brussel nogmaals navraag gedaan naar de beschikbaarheid van een lijst of overzicht. Een dergelijk overzicht is inmiddels ontvangen. Het is, ook na navraag, niet duidelijk op welke wijze deze lijst tot stand is gekomen en welke keuzes daarbij zijn gemaakt. De tolken op het door de EU verstrekte overzicht waren op een enkeling na reeds bij ons bekend. Nederland heeft van ongeveer 40 EUPOL tolken een hulpvraag ontvangen. Hiervan hebben inmiddels zo’n 30 tolken Afghanistan verlaten. Rond de 10 tolken bevinden zich in cumstan en kunnen onder de tolkenprocedure naar Nederland worden overgebracht als de mogelijkheid daarvoor zich aandient. Dit geldt vanzelfsprekend ook voor de enkele tolken op de EU-lijst die ons niet eerder bekend waren.
Klopt het dat de Europese instellingen lijsten hebben van de tolken? Zo ja, heeft Nederland die lijsten opgevraagd om te bepalen wie wel en wie niet voor evacuatie in aanmerking komt en heeft Nederland alle tolken die in aanmerking komen actief benaderd? Zo ja, op welke manier?
Zie antwoord vraag 12.
Wat is daarnaast uw reactie op het Volkskrant-artikel, waarin grote Nederlandse hulporganisaties aangeven overzichtelijke lijstjes te hebben van mensen die in lijn met de motie-Belhaj (Kamerstuk 27 925, nr. 788) in aanmerking komen voor evacuatie?2
In de evacuatiefase is nauw contact onderhouden met Nederlandse NGO’s die lijsten overlegden van medewerkers en contacten die geëvacueerd dienden te worden. Als gevolg daarvan zijn onder hoge tijdsdruk onder andere circa 40 mensenrechtenverdedigers (onder wie enkele vrouwenrechtenverdedigers), circa 125 NGO-medewerkers en circa 90 personen die met Nederlandse media hadden gewerkt, geëvacueerd, zoals bericht in de Kamerbrief van 14 september (Kamerstuk 27 925, nr. 808). Voor de verdere samenwerking met Nederlandse hulporganisaties voor wat betreft de speciale regeling om overkomst naar Nederland te faciliteren voor een aantal bijzondere groepen verwijst het kabinet u naar de Kamerbrief die 11 oktober de Kamer toegegaan is.
Kunt u aangeven op welke manier u zich, gezien de situatie in Afghanistan, blijft inzetten voor de evacuatie, eventueel via derde landen, van de volgende groepen: de tolken van defensie en hun familieleden, de tolken van EUPOL en hun familieleden, mensen met een Nederlands paspoort en hun familieleden, oud-Defensiepersoneel, en andere groepen onder de motie-Belhaj? Kunt u van elke van deze groepen aangeven hoe groot die nog is en welke voortgang gemaakt is die mensen uit Afghanistan te krijgen?
Het kabinet blijft zich actief inspannen om ook de komende periode mensen die daarvoor in aanmerking komen uit Afghanistan of via de buurlanden naar Nederland over te brengen. Voor nadere informatie hierover verwijst het kabinet u naar de brief die de Kamer op 11 oktober toegegaan is.
Kunt u aangeven welke afspraken er met de VN gemaakt zijn over overdracht van de namen in de emailbox en hoe die mensen benaderd en geholpen gaan worden? Acht u die afspraken toereikend voor de noodsituatie waarin die mensen zich bevinden?
Het onverkort overdragen van gegevens uit de mailbox is vanwege AVG-beperkingen niet mogelijk. Het kabinet heeft de afgelopen weken verkennende gesprekken gevoerd met UNHCR en IOM. UNHCR en IOM delen de zorg van het kabinet over de noodzaak van bescherming van kwetsbare Afghanen. Tegelijkertijd geven zij aan dat zij op dit moment geen specifieke ondersteuning kunnen bieden aan Nederland (en andere landen) hierin. UNHCR is gehouden aan het mandaat dat in principe alleen ziet op vluchtelingen (die zich per definitie buiten hun herkomstland bevinden). Daar komt bij dat UNHCR en IOM alleen in Afghanistan kunnen opereren met expliciete toestemming van de Taliban. Het kabinet hecht eraan het gesprek met beide organisaties voort te zetten en doet dit ook samen met andere landen die eveneens op zoek zijn naar mogelijkheden om kwetsbare Afghanen beter te beschermen.
Hoe is geborgd dat de onderzoekers die onderzoek gaan doen naar de evaluatie toegang hebben tot alle documenten, inclusief van de ministerraad, en onafhankelijk hun werk kunnen doen?
Een onafhankelijke externe commissie van tijdelijke aard om onderzoek toe doen naar de crisisaanpak inclusief de evacuaties van de afgelopen periode zal door het kabinet worden ingesteld. Bij het instellen van de commissie wordt ook een voorzitter benoemd. Het is daarna aan de voorzitter om de verdere samenstelling van de commissie te bepalen, en de kandidaten te kiezen en te benaderen. Daarmee wordt de onafhankelijkheid van de commissie geborgd.
Het instellingsbesluit voor deze commissie komt uw Kamer spoedig toe. Het instellingsbesluit vormt de juridische basis voor de onafhankelijke commissie en de onafhankelijkheid wordt hierin ook nadrukkelijk gegarandeerd. Verder wordt in het instellingsbesluit onder andere vastgesteld dat de verlangde medewerking en toegang tot informatie aan de commissie wordt verleend, en de voorwaarden waaronder toegang tot informatie aan de onderzoekscommissies wordt verleend. In het instellingsbesluit zal ook de toegang tot documenten die in de ministerraad zijn besproken, worden voorzien.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
Deze vragen zijn zo snel mogelijk en individueel beantwoord, met uitzondering van twee vragen omdat dat de duidelijkheid van het antwoord ten goede kwam.
Het karakter van, en de relaties van kabinetsleden met het World Economic Forum naar aanleiding van antwoorden eerder hierover van het kabinet |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kunt u toelichten of Nederlandse politici/leden van het kabinet trainingen gevolgd hebben bij het World Economic Forum (WEF)? Zo ja, was dat voor of gedurende hun aanstelling of beide? Zo ja, welke trainingen? Zo nee, waarom niet?
Leden van het kabinet hebben geen trainingen gevolgd bij het WEF. Het kabinet heeft verder geen inzicht in trainingen die al dan niet gevolgd worden door Nederlandse politici.
Kan er een lijst komen van de status van de kabinetsleden bij het WEF?
Van de huidige kabinetsleden heeft de Minister van Financiën als lid van de Regional Action Group for Europe & Eurasia deelgenomen aan drie digitale sessies (op 30 april, 18 mei en 7 september 2020.
Begrijpt u dat, bij zijn antwoord op onze vorige set met vragen, een verwijzing naar de website niet volstaat omdat deze gegevens daar niet in zijn opgenomen?
Welke functies leden van het kabinet bekleden bij deze bijeenkomsten, wordt gedeeld op de website van het WEF.
Klopt het dat in ieder geval deze (voormalige) bewindslieden, burgemeester, Eurocommissaris, fractievoorzitter en lid van de koninklijke familie betrokken zijn bij het WEF?1 Kunt u dat bevestigen of ontkennen?
Binnen de rijksoverheid wordt niet bijgehouden welke personen uit bijvoorbeeld het lokale bestuur deelnemen aan bijeenkomsten van het WEF. Met uitzondering van Minister Hugo de Jonge is het juist dat de door u genoemde bewindspersonen betrokken zijn (geweest) bij initiatieven en/of hebben deelgenomen aan bijeenkomsten georganiseerd door het WEF.
Klopt het gerucht dat u kandidaat bent om Schwab als leider van het WEF op te volgen?
Nee, de Minister-President is geen kandidaat.
Waarom loopt u al jaren ostentatief rond met een WEF-tas?
De Minister-President gebruikt deze tas voor het meenemen van zijn spullen naar zijn werk.
Wat is uw commitment aan de doelstelling van het WEF en aan Schwab persoonlijk?
De WEF-doelstellingen als zodanig zijn geen doelstellingen van het kabinet. Het kabinet is niet gecommitteerd aan dhr. Klaus Schwab.
Beschouwt u Schwab als een leermeester?
Nee, de Minister-President beschouwt dhr. Klaus Schwab niet als leermeester.
Indien dit niet het geval is, kunt u dan een specifieke uitleg geven over uw verhouding met Schwab?
De Minister-President spreekt hem met enige regelmaat over sociaal-maatschappelijke thema’s, bijvoorbeeld en marge van de jaarlijkse bijeenkomst in Davos.
In de beantwoording van vraag 2 over de vorige set vragen over dit onderwerp2 wordt aangegeven dat kabinetsleden worden benaderd door het WEF, hoe worden zij benaderd? Gebeurt dat op persoonlijke uitnodiging van Schwab zelf?
De uitnodigingen worden verstuurd aan de werk(mail)adressen van de leden van het kabinet. Deze worden verstuurd namens de organisatie van het WEF en ondertekend door verschillende personen binnen deze organisatie, afhankelijk van de bijeenkomst.
Wordt aan de Ministers uitgelegd waarop de uitnodiging is gebaseerd?
In de uitnodigingen wordt vermeld wat het thema is van de bijeenkomst waarvoor de betreffende bewindspersoon wordt uitgenodigd. Dat thema zal in de regel aansluiten bij het beleidsterrein van een Minister.
Kunnen we die uitnodigen ter inzage krijgen?
In de bijlage bij de antwoorden op uw eerdere vragen van 12 augustus 2021 treft u de uitnodigingen die zijn ontvangen in de afgelopen vijf jaar aan. Tevens zijn de Minister-President en de Minister van Financiën inmiddels uitgenodigd voor de jaarvergadering van het WEF in januari 2022 in Davos.
Indien een kabinetslid wordt uitgenodigd, is het dan gebruikelijk om die aan te nemen?
De uitgenodigde bewindspersoon beslist over het al dan niet aannemen van een uitnodiging van het WEF.
Wordt het aannemen van zo’n uitnodiging door het kabinet gestimuleerd?
Nee.
Wordt er aan het kabinetslid advies gegeven over de manier waarop met het WEF moet worden omgegaan?
Nee.
Is het al voorgekomen dat kabinetsleden de uitnodiging niet hebben aangenomen? Zo ja, waarom hebben ze dat dan niet gedaan en, om welke kabinetsleden gaat het dan?
Ja.
In de beantwoording van vraag 3 van de vorige set vragen over dit onderwerp wordt aangegeven dat het WEF zelf bepaalt welke kabinetsleden worden benaderd, op basis waarvan maakt het WEF zulke beslissingen?
Het kabinet kan niet spreken namens het WEF en kan geen inzicht bieden in de besluiten die de organisatie van het WEF neemt in het verstrekken van uitnodigingen.
Wordt er door het kabinet informatie gedeeld met het WEF?
Bij deelname aan bijeenkomsten georganiseerd door het WEF delen leden van het kabinet inzichten in en ervaring met het betreffende thema van de bijeenkomst in lijn met het kabinetsbeleid, bijvoorbeeld tijdens een gesprek of presentatie.
Deelt het kabinet bijvoorbeeld aan het WEF mee wie er in Nederland tot het kabinet toetreedt? Zo ja, wat is daarbij de procedure? Zo nee, hoe komt het WEF dan aan zijn informatie over Nederlandse kabinetsleden?
Nee. Informatie over wie lid is van het kabinet is uiteraard openbaar en ook voor de organisatie van het WEF toegankelijk.
In de beantwoording van vraag 4 van de vorige set vragen over dit onderwerp wordt aangegeven dat het WEF zelf gaat over het beheer van haar website, wil dit zeggen dat het kabinet geen enkele invloed uitoefent op de manier waarop kabinetsleden worden weergegeven op de website?
Bewindspersonen oefenen geen invloed uit op de manier waarop ze worden weergegeven op de website.
Ontkent u dat het kabinet het WEF heeft verzocht om de profielen onzichtbaar te maken?
Het kabinet heeft het WEF niet verzocht om profielen onzichtbaar te maken.
In de beantwoording van vraag 6 van de vorige set vragen over dit onderwerp wordt ingegaan op de betrokkenheid van kabinetsleden bij het WEF, kunt u een gedetailleerde lijst overleggen waar die betrokkenheid precies op neer komt?
Een aantal kabinetsleden heeft deelgenomen aan enkele van de georganiseerde bijeenkomsten. Voor uw verzoek om een specificatie van de betrokkenheid wordt verwezen naar de nagezonden antwoorden op uw vragen van 12 augustus 2021.
Kunt u een gedetailleerde lijst overleggen van elke WEF-bijeenkomst waar door bewindslieden aan deelgenomen is, de rol die daar vervuld werd, de duur van deelname en precieze inhoud van de activiteit?
Verwezen wordt naar de antwoorden op vraag 12 van uw eerdere vragen van 12 augustus 2021. De duur van de bijeenkomsten van het WEF is afhankelijk van de opzet ervan en kan variëren van een kort gesprek tot een uitgebreide gedachtewisseling van enkele uren. De inhoud komt overeen met de titel van de bijeenkomst.
Kunt u ook een lijst van de overige deelnemers van elke WEF-bijeenkomst waar Nederlandse bewindslieden bij aanwezig waren overleggen?
Deze informatie wordt gedeeld door de organisatie van het WEF op haar website.
Kunt u alle correspondentie rond WEF-bijeenkomsten en alle stukken die vanuit dergelijke bijeenkomsten worden geproduceerd overleggen? Zo ja, kunt u deze zo snel mogelijk opsturen?
Verschillende bewindspersonen nemen deel aan bijeenkomsten georganiseerd door het WEF. Het is helaas niet haalbaar om alle stukken die daarbij een rol hebben gespeeld op korte termijn te inventariseren en te toetsen op de aanwezigheid van informatie waarvan de openbaarmaking gelet op het belang van de staat achterwege moet blijven. Dat neemt natuurlijk niet weg dat specifieke en gerichte verzoeken om documenten vanuit uw Kamer zullen worden gehonoreerd, bijvoorbeeld ten aanzien van een of meer bepaalde WEF-bijeenkomsten.
Zijn er notulen van WEF-bijeenkomsten? Zo ja, kunt u deze zo snel mogelijk opsturen? Zo nee, waarom niet?
Er worden in de regel geen notulen gemaakt van WEF-bijeenkomsten.
In de beantwoording op vraag 8 van de vorige set vragen over dit onderwerp geeft u aan dat er alleen over betrokkenheid bij het WEF gecommuniceerd wordt met het kabinet als de betreffende onderwerpen raken aan de portefeuille van andere bewindspersonen, kunt u alle communicatie tussen het WEF en het kabinet delen?
Voor een specificatie van de communicatie met het WEF wordt verwezen naar de antwoorden op uw eerdere vragen van 12 augustus 2021. Hieruit blijkt bovendien dat uitnodigingen verstrekt worden aan de persoon die het betreffende onderwerp in zijn/haar portefeuille heeft. Daarom is er ook geen reden geweest om uitnodigingen van het WEF te bespreken bij kabinetsoverleggen.
In het antwoord op vraag 9 van de vorige set vragen over dit onderwerp wordt aangegeven dat deelname aan WEF-activiteiten worden aangekondigd in de openbare agenda van bewindspersonen, hoe komt het dan dat deze betrokkenheid tot voor kort volledig onder water is gebleven? Of vindt het kabinet de betrokkenheid bij het WEF niet van wezenlijk belang voor zijn functioneren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom nemen Ministers dan toch deel aan WEF-bijeenkomsten?
Over de deelname van bewindspersonen aan activiteiten van het WEF is openheid betracht. Een voorbeeld hiervan is de deelname van ministers aan de jaarvergadering van het WEF in Davos, waaraan vaak in diverse media aandacht is gegeven.
In de beantwoording van vraag 10 van de vorige set vragen over dit onderwerp wordt aangegeven dat het kabinet bereid is inzage te verlenen in de (schriftelijke) communicatie tussen het kabinet en het WEF, kunt u in aanvulling daarop ook de communicatie tussen ministeries, Ministers, hoge ambtenaren en het WEF toesturen?
In het antwoord op vraag 10 van de vorige set Kamervragen die u in dit kader heeft gesteld wordt een overzicht gegeven van de contacten tussen bewindspersonen en het WEF. Daarnaast is sprake van een veelheid van contacten tussen ministeries, hoge ambtenaren en het WEF. Het is helaas niet haalbaar om alle stukken die daarbij een rol hebben gespeeld op korte termijn te inventariseren en te toetsen op de aanwezigheid van informatie waarvan de openbaarmaking gelet op het belang van de staat achterwege moet blijven. Dat neemt natuurlijk niet weg dat specifieke en gerichte verzoeken om documenten vanuit uw Kamer zullen worden gehonoreerd, bijvoorbeeld ten aanzien van een of meer bepaalde WEF-bijeenkomsten.
Kunt u ook de volledige informatie over de kosten van deelname aan WEF-bijeenkomsten die door het Rijk worden gedragen specificeren? Zo ja, kunt u dit gespecificeerd per bewindspersoon en per bijeenkomst opsturen?
Het kabinet is graag bereid inzicht te bieden in de kosten van deelname aan WEF-bijeenkomsten in de afgelopen kabinetsperiode. Het zal enige tijd vergen om de hiervoor benodigde stukken te verzamelen. Het streven is om in het eerste kwartaal van 2022 een Kamerbrief met deze informatie te sturen.
In de beantwoording op vraag 11 van de vorige set vragen over dit onderwerp wordt aangegeven dat de website van het WEF aangeeft welke functie kabinetsleden binnen het WEF bekleden, kunt u deze lijst alsnog specificeren?
De Minister van Financiën heeft als lid van de Regional Action Group for Europe & Eurasia deelgenomen aan drie digitale sessies (op 30 april, 18 mei en 7 september 2020, zoals ook vermeld in het antwoord op vraag 2.
In de beantwoording op vraag 12 van de vorige set vragen over dit onderwerp wordt aangegeven dat de informatie over welke kabinetsleden bij welke WEF-bijeenkomsten aanwezig waren eenvoudig te vinden is op de WEF website, begrijpt u dat dit een onacceptabel antwoord op deze vraag is? Begrijpt u dat u gevraagd wordt een lijst te verschaffen zodat wij deze lijst vervolgens kunnen vergelijken met de gegevens op de website? Kunt u alsnog deze vraag beantwoorden en de lijst verschaffen? Zo nee, waarom niet? Kunt u in aanvulling op deze lijst ook de kosten specificeren die door de kabinetsleden gemaakt worden m.b.t. deze bijeenkomsten?
Met betrekking tot de aanwezigheid van kabinetsleden bij WEF-bijeenkomsten wordt verwezen naar de informatie in antwoord op vraag 12 van de vorige set Kamervragen, ingezonden op 12 augustus 2021. Met betrekking tot de gemaakte kosten wordt verwezen naar het antwoord op vraag 30.
Kunt u het transcript geven van het gesprek dat de Koningin en haar delegatie hadden met Klaus Schwab?3
Van dit gesprek bestaat geen transcript.
Waarom nam Koningin Máxima deel aan een gesprek tussen Schwab, Minister Kaag en uzelf? Wat was het doel van dit gesprek?
Koningin Máxima nam deel aan het gesprek in haar functie van speciale pleitbezorger van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties voor inclusieve financiering voor ontwikkeling (UNSGSA). Het doel van het gesprek was een gedachtewisseling over de hoofdthema’s van de jaarvergadering. Koningin Máxima is als UNSGSA lid van de Stewardship Board of the World Economic Forum System Initiative on Shaping the Future of Financial and Monetary Systems.
Op wiens initiatief vond het gesprek plaats?
Het gesprek heeft plaatsgevonden op uitnodiging van het WEF.
Op wiens initiatief werd Máxima aan het gesprek toegevoegd?
Deelname van de Koningin was op uitnodiging van dhr. Klaus Schwab.
Is hierover overlegd met het kabinet?
Over het gesprek met Koningin Máxima, dhr. Klaus Schwab, Minister Kaag en de Minister-President heeft met de overige leden van het kabinet geen overleg plaatsgevonden. Dit is niet nodig omdat de ministeriële verantwoordelijkheid voor de activiteiten van Koningin Máxima in het kader van haar VN-mandaat berust bij de Minister van Buitenlandse Zaken. De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking is ministerieel verantwoordelijk voor de raakvlakken van het UNSGSA-mandaat met het BHOS-beleid.
Wat is de uitkomst van het gesprek? Werden er bepaalde conclusies getrokken of bepaalde afspraken gemaakt? Zo ja, welke dan en kunnen die openbaar worden gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Zoals gezegd bestaan van dit gesprek geen notulen. Het doel van het gesprek was een gedachtewisseling over de hoofdthema’s van de jaarvergadering, niet het maken van afspraken.
Kunt u toelichten of het kabinet ook het doel van het WEF, het bewerkstelligen van de zogenaamde «Great Reset» steunt?
Op de website van het WEF is te lezen dat The Great Reset Initiative een initiatief is van het WEF dat als doel heeft inzichten en informatie te delen tussen besluitvormers over de mondiale aanpak van de maatschappelijke en economische crisis volgend uit de COVID-19 pandemie. Het kabinet steunt de inzet van het WEF om verschillende ideeën over actuele onderwerpen uit te wisselen en inzichten en kennis te delen.
In de beantwoording van vraag 15 van de vorige set vragen over dit onderwerp wordt aangegeven dat het kan voorkomen dat kabinetsleden mogelijkerwijs WEF-doelstellingen delen: wil dit zeggen dat het kabinet achter the Great Reset staat? Zo niet, kunt u dan uitleggen waarom u deze brief4 ondertekende? Zo niet, kunt u dan uitleggen waarom u dan de slogan «Build Back Better» gebruikte?
Het doel van het WEF is het bijeenbrengen van verschillende deelnemers die elkaar niet altijd vanzelfsprekend weten te vinden op maatschappelijk relevante thema’s. Het WEF heeft een aantal actuele thema’s aangeduid als The Great Reset. Deze thema’s zijn als zodanig geen doelstellingen van het kabinet. De brief waar u naar verwijst spreekt overigens noch van een «Great Reset», noch van «Build Back Better».
Kunt u toelichten op welke onderdelen de visie van het kabinet overlapt met die van het WEF? Is er ook overlap met betrekking tot het concept «The Great Reset»? Zo ja, kunt u hiervan een lijst aanleveren?
Zoals gezegd biedt het WEF een platform voor de uitwisseling van ideeën en kennis. Het kabinet werkt aan de uitvoering van het regeerakkoord. Dat zijn twee onvergelijkbare grootheden. Daarom is het niet mogelijk verschillen en overeenkomsten van de visie van het WEF met die van het kabinet te onderscheiden.
Kunt u de vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Ambtenaren hielpen staatssecretaris Knops bij privékwestie' |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ambtenaren hielpen Staatssecretaris Knops bij privékwestie»?1
Ja.2
Acht u het te verantwoorden dat ambtenaren, dus personen die het publieke belang dienen en met belastinggeld worden betaald, worden ingezet voor privékwesties van bewindspersonen? Zo ja, waarom?
Privéaangelegenheden kunnen van invloed zijn op het functioneren als Staatssecretaris of Minister. Als de integriteit van een bewindspersoon aan de orde wordt gesteld vanwege privéaangelegenheden, dan kan dit het functioneren als bewindspersoon beïnvloeden. Als zich een dergelijke situatie aandient, is het belangrijk om daarover het gesprek te kunnen voeren, op basis van de feiten en omstandigheden. Omdat de integriteit van een bewindspersoon van belang is voor diens taakuitoefening, en daarmee voor het ambt van de Staatssecretaris en het ministerie, ligt er een taak voor het ministerie om zich te verdiepen in de feiten en de regelgeving.
Klopt het dat het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ambtenaren, de landsadvocaat en een aan het ministerie ondergeschikte dienst heeft ingezet bij het afhandelen van een privékwestie van Staatssecretaris Raymond Knops?
In het antwoord op vraag 2 van de leden Arib en Kathmann over deze aangelegenheid (2021Z15711, ingezonden 16 september 2021) is uiteengezet hoe deze aangelegenheid is behandeld op het Ministerie van BZK. Daarbij is benadrukt dat een aangelegenheid in de privésfeer onder omstandigheden van invloed kan zijn op het ambt van de Staatssecretaris.
Klopt het dat ambtenaren juridische analyses uitvoerden, hielpen bij het opstellen van communicatiestrategieën en overlegden met andere overheden over reacties aan kranten en kunt u uiteenzetten wat ambtenaren in deze privékwestie exact voor het betreffende bewindspersoon hebben gedaan?
In het antwoord op vraag 2 van de leden Arib en Kathmann over deze aangelegenheid (2021Z15711, ingezonden 16 september 2021) is beschreven welke werkzaamheden door ambtenaren zijn verricht.
Klopt het dat zowel juristen van de directie Constitutionele Zaken en Wetgeving als de landsadvocaat adviezen voor bewindspersoon Knops hebben opgesteld en welke kosten waren er gemoeid met het inwinnen van deze adviezen?
Een jurist van de afdeling Juridisch Adviseur van het ministerie heeft een analyse gemaakt van de feiten en de toepasselijke regelgeving. Deze jurist is in loondienst bij het ministerie. De landsadvocaat is door mij (de Minister van BZK) verzocht om te adviseren over de vraag of er aanleiding bestaat voor de staat om de kosten te vergoeden die gemoeid zijn met het inschakelen van een advocaat door de Staatssecretaris. De landsadvocaat heeft voor deze advisering € 4.173,68 in rekening gebracht bij het ministerie.
Waartoe dienden deze juridische adviezen? Dienden deze juridische adviezen om Knops bij te staan in eventuele juridische geschillen?
In het antwoord op vraag 5 is aangegeven waarom advies is ingewonnen bij de landsadvocaat. Zoals in het antwoord op vraag 2 van de leden Arib en Kathmann over deze aangelegenheid (2021Z15711, ingezonden 16 september 2021) is beschreven, had de juridische analyse van het ministerie tot doel om zich te vergewissen van de juistheid van de aantijgingen die de integriteit van de bewindspersoon aan de orde stelden.
Klopt het dat een ambtenaar stelde dat de adviezen «bij evt. juridische stappen alleen gebruikt worden als achtergrondinformatie»? Zo ja, acht u het ethisch te verantwoorden dat publieke middelen worden ingezet voor eventuele juridische stappen in een privékwestie van een bewindspersoon?
In het antwoord op vraag 6 is beschreven wat het doel was van de juridische analyse die binnen het ministerie is gemaakt. Omdat deze analyse dus niet was gemaakt ten behoeve van juridische stappen die de heer Knops eventueel zou nemen, is afgesproken dat deze analyse in dat geval alleen gebruikt zou worden als achtergrondinformatie.
Klopt het dat het Kadaster voor een topambtenaar een notitie maakte over hoe het verschil in grootte tussen het opgemeten perceel en het bij de notaris afgerekende „gecorrigeerd» kon worden? Hoe acht u dit te verantwoorden?
Het Kadaster is vanuit het ministerie verzocht om aan te geven op welke wijze perceelsgrenzen gewijzigd kunnen worden. De notitie die het Kadaster hierover heeft opgesteld is openbaar gemaakt op 5 oktober 2020, naar aanleiding van een verzoek op grond van de Wet openbaar bestuur en is voor de volledigheid als bijlage3 bij deze antwoorden gevoegd. Het verzoek aan het Kadaster is gedaan in het kader van de departementale analyse van de situatie. De notitie heeft inzicht geboden en heeft niet geleid tot nadere acties.
Welke integriteitsregels en/of andere regels zien op het inzetten van publieke middelen en/of ambtenaren, dan wel door de rijksoverheid betaalde externe partijen, voor onderwerpen die raken aan privékwesties van bewindspersonen? Kunt u dit nauwkeurig uiteenzetten? Kunt u aangeven of deze regels in betreffende casus zijn geschonden?
Als ambtenaar dien je het algemeen belang. Dit betekent onder meer dat geen sprake mag zijn van belangenverstrengeling en dat je zorgvuldig omgaat met de bevoegdheden, middelen en informatie die je vanuit het ambt ter beschikking staan. Er zijn geen specifieke regels die zien op het inzetten van publieke middelen en/of ambtenaren voor aangelegenheden in de privésfeer van bewindspersonen. Dit onderwerp zal worden betrokken bij de concrete uitwerking van de gedragscode voor bewindspersonen. Zie hierover nader het antwoord op vraag 9 van de leden Arib en Kathmann over deze aangelegenheid (2021Z15711, ingezonden 16 september 2021).
Kunt u alle zaken die de afgelopen vier jaar zijn voorgevallen waarin publieke middelen en/of ambtenaren, dan wel door de rijksoverheid betaalde externe partijen zijn ingezet bij de afhandeling van onderwerpen die raken aan privékwesties van bewindspersonen met de Kamer delen?
Er wordt binnen het rijk geen overzicht bijgehouden van privéaangelegenheden van bewindspersonen die mogelijk invloed hebben op hun functioneren als bewindspersoon, en ook niet of ambtenaren daarover geadviseerd hebben of externe partijen daarvoor zijn ingezet.
Klopt het dat bewindspersoon Knops een rechtszaak tegen beide kranten en de betrokken journalisten voert en kunt u 100% uitsluiten dat de betrokken bewindspersoon hierbij voordeel geniet vanuit de inzet van publieke middelen en/of ambtenaren, dan wel door de rijksoverheid betaalde externe partijen? Kunt u dit relateren aan de uitspraak van een ambtenaar, namelijk dat juridische adviezen «bij evt. juridische stappen alleen gebruikt worden als achtergrondinformatie»?
De juridische analyses die op het ministerie zijn gemaakt, waren noodzakelijk omdat de integriteit van een bewindspersoon mogelijk aan de orde zou worden gesteld. Deze analyses zijn niet opgesteld voor gerechtelijke procedures die de heer Knops eventueel als privépersoon zou kunnen starten. Daarom is de afspraak gemaakt dat de bedoelde juridische analyses bij eventuele juridische stappen alleen gebruikt worden als achtergrondinformatie.
De heer Knops heeft als privépersoon besloten beide kranten te dagvaarden in een civiele procedure. Hij heeft hierbij niet verzocht om ondersteuning vanuit het departement en zulke ondersteuning is ook niet geleverd. Er zijn door het departement ook geen externe partijen betaald.
Deelt u de mening dat er sprake is van een privilege, indien bewindspersonen rijksmiddelen en ambtenaren in kunnen zetten voor privékwesties en hoe legt u dit uit aan gewone mensen, die géén gebruik kunnen maken van deze privileges?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 2 kan het voorkomen dat een privéaangelegenheid invloed heeft op het functioneren als bewindspersoon. Omdat de integriteit van het openbaar bestuur – en dan in het bijzonder van bewindspersonen – cruciaal is voor het functioneren van de democratische rechtsstaat, vind ik het gerechtvaardigd dat departementen zich vergewissen van de feiten en omstandigheden indien de integriteit van een bewindspersoon aan de orde wordt gesteld.
Bent u bereid om de gang van zaken rondom de inzet van ambtenaren in een privékwestie van bewindspersoon Knops onafhankelijk te laten onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
De grondtransactie is door een jurist van de afdeling Juridisch Adviseur het ministerie onderzocht. Uit dit onderzoek bleek dat er geen sprake was van onoorbare handelingen. De vragen die twee kranten over deze aangelegenheid aan het ministerie hebben gesteld, zijn zo goed mogelijk beantwoord. De documenten die in dit kader zijn opgesteld op het ministerie, zijn zo veel mogelijk openbaar gemaakt. Ik zie daarom geen aanleiding voor nader onderzoek.
De inzet van ambtenaren voor een privékwestie |
|
Renske Leijten |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Is het waar dat de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gebruik heeft gemaakt van de diensten van ambtenaren om advies te krijgen over een privékwestie?1
Bij het antwoord op deze vraag is van belang dat aangelegenheden in de privésfeer van invloed kunnen zijn op het functioneren als bewindspersoon.4 Daarmee wordt dan het ambt geraakt. Aantijgingen die de integriteit van een bewindspersoon in twijfel trekken, kunnen van negatieve invloed zijn op de taken die aan het ambt zijn toebedeeld. Dit speelt te meer nu bij een aantal van de taken van de Staatssecretaris de integriteit van het overheidsbestuur nadrukkelijk aan de orde is. In het antwoord op vraag 2 van de leden Arib en Kathmann (2021Z15711, ingezonden 16 september 2021) over deze aangelegenheid is beschreven welke werkzaamheden het ministerie in dit geval heeft verricht.
Klopt het dat het topambtenaren niet is toegestaan om gebruik te maken van ambtelijke diensten voor privézaken? Waarom hebben deze regels niet gegolden in deze kwestie?2
Als ambtenaar dien je het algemeen belang. Dit betekent onder meer dat geen sprake mag zijn van belangenverstrengeling en dat je zorgvuldig omgaat met de bevoegdheden, middelen en informatie die je vanuit het ambt ter beschikking staan. De Gedragscode Integriteit Rijk is hierbij een leidraad. Voor bewindspersonen geldt als richtlijn het «Blauwe Boek» (Handboek voor bewindspersonen). Zie hierover het antwoord op vragen 6 en 7.
Waarom zijn volgens u «ernstige aantijgingen die de integriteit van de Staatssecretaris raken [zijn] relevant voor het openbaar functioneren»? Is dit een goede reden om ambtelijke hulp te krijgen vanuit het ministerie, terwijl deze aantijgingen niet gaan over de werkzaamheden van de bewindspersoon en zelfs gaan over privéomstandigheden die niet speelden ten tijde van de vervulling van het ambt als Staatssecretaris?
Het ministerie ondersteunt de bewindspersonen in hun hoedanigheid als bewindspersoon. Een aangelegenheid in de privésfeer kan echter onder omstandigheden van invloed zijn op het functioneren als bewindspersoon, ook als het gaat om een gebeurtenis van langer geleden. In de Gedragscode Integriteit Rijk wordt gewaarschuwd dat gedrag van ambtenaren in de privésfeer de overheid in een negatief daglicht kan stellen. Dit geldt te meer voor bewindspersonen. Het ministerie heeft mede als taak om de bewindspersonen te adviseren over de vraag wanneer een aangelegenheid in de privésfeer van invloed is op het functioneren als bewindspersoon.
Kunt u aangeven hoe de bijstand tot stand is gekomen? Is hierover overleg geweest op het ministerie? Zo ja, met wie precies?
In het antwoord op vraag 2 van de leden Arib en Kathmann (vraagnummer 2021Z15711, ingezonden 16 september 2021) is de gang van zaken binnen het ministerie beschreven en is aangegeven welke afwegingen hierbij zijn gemaakt.
Is het gebruikelijk dat bewindspersonen de landsadvocaat mogen inschakelen voor juridisch advies over privékwesties? Wie betaalt die juridische bijstand precies?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 1 van de leden Arib en Kathmann, heb ik (de Minister van BZK) de landsadvocaat gevraagd advies uit te brengen. Het betrof een adviesvraag van publiek belang. Het ging om de vraag of er aanleiding bestaat voor de staat om de kosten te vergoeden van het inschakelen van een advocaat door de Staatssecretaris, en om de achterliggende vraag hoe ver de ministeriële verantwoordelijkheid in dit geval reikt. Het verzoek zag uitsluitend op deze kwestie en dus niet op de privéaangelegenheid zelf. Het verzoek om advies is namens mij gedaan ten behoeve van mijn besluitvorming. Het advies is daarom betaald door het ministerie. De landsadvocaat heeft voor dit advies € 4.173,68 in rekening gebracht bij het ministerie.
Waarom zijn er geen regels voor bewindspersonen met betrekking tot het gebruik maken van ambtenaren voor privékwesties, zoals de Raad van Europa aanbeveelt?
In een brief van 6 juli 2021 (Kamerstuk 35 570 VII, nr. 107)6 heeft het kabinet de Tweede Kamer geïnformeerd over de uitvoering van de aanbevelingen van de GRECO inzake het integriteitsbeleid voor bewindspersonen. In deze brief is aangegeven dat, in lijn met hetgeen de GRECO aanbeveelt, gedragsregels voor bewindspersonen voor integer handelen van belang zijn en dat deze zullen worden opgenomen in een aparte gedragscode en daarna in het Handboek voor bewindspersonen (het «Blauwe Boek»). Het kabinet zal de Kamer op korte termijn informeren over de stand van zaken bij de uitvoering van deze aanbevelingen.
Bent u bereid alsnog met bindende regels hieromtrent te komen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Erkent u dat het ontbreken van duidelijke richtlijnen over ambtelijke bijstand ambtenaren in een kwetsbare positie brengt, waarbij het moeilijk is om hun diensten te weigeren aan een bewindspersoon? Kunt u uw antwoord toelichten?
De regel is dat het ministerie de bewindspersonen ondersteunt in hun hoedanigheid als bewindspersoon. Dit kan mede zien op privéaangelegenheden, voor zover een dergelijke aangelegenheid van invloed zou kunnen zijn op het functioneren als bewindspersoon. Deze regel is naar mijn mening voldoende duidelijk, al kan de afweging in een concrete situatie complex zijn. Als daarover binnen een departement twijfels bestaan, moet daarover gesproken kunnen worden. Het is aan de secretaris-generaal om zo nodig aan te geven waar de grens van de ambtelijke ondersteuning ligt.
Bent u geadviseerd, bijvoorbeeld door uw ambtenaren zelf, om geen gebruik te maken van de kennis en tijd van ambtenaren voor deze kwestie? Zo ja, kunt u deze stukken openbaar maken?
Ik ben na mijn terugkeer enkele malen door de secretaris-generaal van BZK mondeling op de hoogte gesteld van deze aangelegenheid en van de betrokkenheid van het departement. Over de vraag of het ministerie de kosten van het inschakelen van een advocaat door de Staatssecretaris zou moeten betalen, ben ik via een ambtelijke nota geïnformeerd en door de landsadvocaat. De betreffende stukken zijn als bijlage7 bij deze antwoorden gevoegd, met uitzondering van het advies van de landsadvocaat. Voor de toelichting op het besluit om dit advies niet openbaar te maken verwijs ik u naar het antwoord op vraag 7 van de leden Arib en Kathmann over deze aangelegenheid (2021Z15711, ingezonden 16 september 2021). De Minister-President is op of omstreeks 15 mei 2020 mondeling door de Staatssecretaris op de hoogte gesteld van deze aangelegenheid.
Wie handhaaft de integriteitsregels voor ambtenaren op het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties? Hoe is dat rondom deze kwestie gegaan?
De naleving van de integriteitsregels is een zaak waar iedere ambtenaar een rol in speelt. Handhaving van deze regels is een verantwoordelijkheid van leidinggevenden binnen het ministerie. De ambtelijke eindverantwoordelijkheid ligt bij de secretaris-generaal. De politieke verantwoordelijkheid voor het departement ligt bij de Minister. In het antwoord op vraag 2 van de leden Arib en Kathmann over deze aangelegenheid (2021Z15711, ingezonden 16 september 2021) is weergegeven hoe in dit geval gehandeld is.
Is het gebruikelijk dat het Kadaster vragen van journalisten over een individuele kwestie doorspeelt aan medewerkers van het ministerie? Waarom is dat hier wel gebeurd? Hoe beoordeelt u dit?
In het geval er persvragen zijn gesteld aan een bestuursorgaan die mede een ander bestuursorgaan of derde betreffen, dan is het gebruikelijk dat betreffende bestuursorgaan of derde wordt geïnformeerd. Te meer als het mogelijk een situatie betreft waarbij de integriteit van een bewindspersoon aan de orde kan komen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor 27 september aanstaande? Zo nee, waarom niet?
Deze vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
De hulp van ambtenaren bij een privékwestie van de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties |
|
Khadija Arib (PvdA), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Ambtenaren hielpen Staatssecretaris Knops bij privékwestie»? en «Raymond Knops sleept NRC en De Limburger voor de rechter»?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat de kwestie van de grondaankoop in 2010 door het toenmalige lid van de Tweede Kamer en huidig Staatssecretaris Knops een privéaangelegenheid was en is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De heer Knops heeft als privépersoon grond aangekocht. Echter, een aangelegenheid in de privésfeer kan onder omstandigheden van invloed zijn op het functioneren als bewindspersoon, zeker als het gaat om een situatie waarin de integriteit van de bewindspersoon mogelijk aan de orde is. Omdat de integriteit van het openbaar bestuur – en dan in het bijzonder van bewindspersonen – cruciaal is voor het functioneren van de democratische rechtsstaat, is het gerechtvaardigd dat departementen zich vergewissen van de feiten en omstandigheden indien de integriteit van een bewindspersoon aan de orde wordt gesteld.
In situaties waarin de integriteit aan de orde wordt gesteld, is het van belang om binnen de organisatie bespreekbaar te maken wat er is gebeurd en hoe dat gewaardeerd moet worden. Een dergelijk gesprek moet gevoerd worden op basis van een zo volledig mogelijk beeld van de feiten en omstandigheden. Hieronder volgt een beschrijving van de werkzaamheden die het ministerie in deze aangelegenheid heeft verricht.
Naar aanleiding van vragen van NRC aan het Kadaster heeft het Kadaster op 2 april 2020 contact opgenomen met de secretaris-generaal van het Ministerie van BZK, omdat de vragen betrekking hadden op een perceel van de Staatssecretaris van BZK.3 Bij de secretaris-generaal ontstond de vraag of de integriteit van de Staatssecretaris aan de orde was. Het antwoord op deze vraag is van belang voor het functioneren als bewindspersoon, ook als het gaat om een aangelegenheid in de privésfeer. De Staatssecretaris heeft daarom alle bij hem beschikbare informatie over deze aangelegenheid overgedragen aan de secretaris-generaal. Om de integriteitsvraag te kunnen beantwoorden, is op verzoek van de secretaris-generaal door een jurist van de afdeling Juridisch Adviseur van het ministerie een analyse gemaakt van de beschikbare informatie en de toepasselijke regelgeving. De afdeling Juridisch Adviseur fungeert als legal counsel voor de departementsleiding en wordt vaker ingeschakeld bij aangelegenheden die verband houden met integriteit. De eerste bevindingen van de jurist zijn door hem opgenomen in een nota van 7 april 2020 aan de secretaris-generaal. Deze nota is besproken met de secretaris-generaal en vervolgens op een aantal punten aangevuld door de jurist. Op 15 april is deze nota opnieuw met de secretaris-generaal besproken en aangeboden aan de Staatssecretaris en met hem besproken op 16 april 2020.
Om een aantal openstaande vragen in de nota te kunnen beantwoorden, heeft de betrokken jurist nader onderzoek gedaan, waarvoor ook contact is gelegd met ambtenaren van de provincie Limburg, de gemeente Horst aan de Maas en met de organisatie Ruimte voor Ruimte. Hieruit bleek dat voor verkoop aan particulieren «eenheidsprijzen» of «vaste vertrekpunten» werden gehanteerd en niet een prijs per vierkante meter. Dat bij tweede inmeting van het perceel voor woonbestemming een groter aantal vierkante meters werd vastgesteld, had daardoor geen betekenis voor de prijs. Uit een vergelijking met andere kavels in de regio, die op verzoek van de heer Knops door Ruimte voor Ruimte is gemaakt, bleek dat de prijs die was betaald zeker niet lager was dan bij andere percelen van vergelijkbare omvang. Ook bleek dat de tweede inmeting geen gevolg had gehad voor het «bouwvlak» – het deel van het perceel waarop gebouwd mag worden. De nieuwe inmeting had dus ook niet geleid tot een waardevermeerdering van de grond. De analyse van de beschikbare feiten door de jurist van het ministerie leverde aldus geen aanwijzingen op dat er in deze casus onoorbaar was gehandeld.
Op 17 mei heeft de jurist deze aanvullingen op zijn nota van 15 april opgenomen in een nieuwe nota, die via de secretaris-generaal aan de Staatssecretaris is gestuurd. Deze aanvullende nota is op 18 mei met de Staatssecretaris besproken. In een nota van 20 mei zijn vervolgens nog de juridische aspecten van het projectbesluit van de gemeente beschreven. Deze nota is op 20 mei besproken met de Staatssecretaris. De genoemde nota’s aan de secretaris-generaal en de Staatssecretaris zijn als bijlagen4 bij deze antwoorden gevoegd.
De heer Knops heeft als privépersoon het dossier ook laten onderzoeken door prof. dr. ir. A.G. Bregman. Dit onderzoek mondde uit in een advies van 20 mei 2020, met als conclusie dat de Ruimte voor Ruimteregeling in deze casus correct is toegepast en dat de heer Knops bij de verkrijging van het recht om een woning te bouwen niet financieel is bevoordeeld. Dit advies is reeds openbaar gemaakt op 5 oktober 2020, naar aanleiding van een verzoek op basis van de Wet openbaarheid van bestuur.5
Tijdens het verloop van deze casus heeft de politieke adviseur van de Staatssecretaris, in zijn rol als politieke liaison, ondersteuning verleend aan de Staatssecretaris. Na mijn terugkeer ben ik (de Minister van BZK) een aantal maal mondeling geïnformeerd over de casus en de betrokkenheid van het ministerie.
Op 11 mei 2020 is de woordvoerder van de Staatssecretaris benaderd met vragen over deze casus door NRC en De Limburger. Deze vragen zijn in behandeling genomen en beantwoord vanuit de aanname dat de gestelde vragen niet slechts van belang waren voor de heer Knops als privépersoon, maar ook voor het ambt van de Staatssecretaris en dat er daarom ambtelijke ondersteuning moest worden geleverd, mede gelet op de conclusie dat er geen aanwijzingen waren dat er in deze casus onoorbaar was gehandeld. De inzet was gericht op het kunnen beantwoorden van de vragen die werden gesteld en eventuele vervolgvragen.
Na de publicaties in de NRC en De Limburger op 23 mei 2020 heeft de heer Knops juridische stappen overwogen. Hierbij kwam de vraag op of het ministerie de kosten voor de inschakeling van een advocaat zou moeten vergoeden. Deze vraag is met een nota aan mij voorgelegd, waarbij tevens is gewezen op de achterliggende vraag hoever de ministeriële verantwoordelijkheid reikt in een geval als dit. De betreffende nota is als bijlage6 bij deze antwoorden gevoegd. De nota schetste twee mogelijkheden, met verschillende voors en tegens. Om hierin een weloverwogen keuze te kunnen maken, heb ik besloten om advies in te winnen bij de landsadvocaat over de vraag hoe ver de ministeriële verantwoordelijkheid reikt in een geval als dit, en of er aanleiding bestaat voor de staat om de kosten te vergoeden die gemoeid zijn met het inschakelen van een advocaat door de Staatssecretaris. De landsadvocaat heeft hierover op 2 juni 2020 geadviseerd. Het advies bood ruimte voor een afweging, op grond waarvan ik heb besloten dat er bij eventuele juridische stappen geen betrokkenheid van het ministerie zou zijn en dat de kosten voor een advocaat niet door het ministerie zouden worden gedragen.
Tot slot heeft het ministerie aanvragen aan het ministerie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur over deze aangelegenheid behandeld, en is de Staatssecretaris ambtelijk geadviseerd over de zienswijze die hem gevraagd was inzake een Wob-verzoek dat bij de gemeente Horst aan de Maas was ingediend. Ten behoeve van deze zienswijze is er ambtelijk op gewezen dat de heer Knops bezwaar kon maken tegen de openbaarmaking van persoonsgegevens van hem en zijn familie. Omdat de bouwtekening gedetailleerde informatie bevatte over de indeling van zijn woonhuis, was verder het advies dat de heer Knops vanuit privacy- en veiligheidsaspecten zou kunnen overwegen om bezwaar te maken tegen openbaarmaking hiervan, gelet op de positie van de Staatssecretaris als publiek persoon.
Deelt u de mening dat als een bewindspersoon door privéaangelegenheden in opspraak komt, diegene dat aan u dient te melden en openbaar dient te maken? Zo ja, is dat gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Het is goed gebruik dat bewindspersonen de Minister-President op de hoogte stellen van aangelegenheden die in de belangstelling kunnen komen te staan van het parlement of de media, zodat de Minister-President voorbereid is op mogelijke vragen daarover. In dit geval heeft de Staatssecretaris de Minister-President op of omstreeks 15 mei 2020 mondeling op de hoogte gesteld.
Deelt u de mening dat als bewindspersonen vanwege privéaangelegenheden in opspraak komen, dit geen ambtelijke en juridische ondersteuning rechtvaardigt? Zo nee, waarom niet?
Als de integriteit van een bewindspersoon aan de orde wordt gesteld vanwege privéaangelegenheden, dan kan dit het functioneren als bewindspersoon beïnvloeden. Als zich een dergelijke situatie aandient, is het belangrijk om daarover het gesprek te kunnen voeren, op basis van de feiten. Omdat de integriteit van een bewindspersoon van belang is voor diens taakuitoefening, en daarmee voor het ambt van de Staatssecretaris en het ministerie, ligt er een taak voor het ministerie om zich te verdiepen in de feiten en de regelgeving. Ik verwijs voor dit onderwerp ook naar het antwoord op vraag 12.
Waar ligt de grens tussen wanneer een bewindspersoon wel of niet genoemde ondersteuning vanuit de overheid krijgt en zijn daar regels over vastgelegd? Zo ja, wat zijn die regels dan? Zo nee, waarom niet en kunt u alsnog voor die regels zorgen?
In de Gedragscode Integriteit Rijk staat dat ambtenaren het algemeen belang dienen. Dit betekent dat het ministerie de bewindspersonen ondersteunt in hun hoedanigheid als bewindspersoon. Dit kan mede zien op privéaangelegenheden, voor zover een dergelijke aangelegenheid invloed kan hebben op het functioneren als bewindspersoon. Deze regel is naar mijn mening voldoende duidelijk. Als daarover binnen een departement twijfels bestaan, moet daarover gesproken kunnen worden. Het is aan de secretaris-generaal, uiteraard onder mijn verantwoordelijkheid, om zo nodig aan te geven waar de grens van de ambtelijke ondersteuning ligt.
Deelt u de mening dat als ambtenaren een bewindspersoon die verwikkeld is in een privékwestie gaan helpen, zij in die kwestie de kant van de bewindspersoon kiezen? Zo ja, waarom en acht u dit wenselijk? Zo nee, waarom niet?
De integriteit van het openbaar bestuur is cruciaal voor het functioneren van de democratische rechtsstaat. Daarom vind ik het gerechtvaardigd dat departementen zich vergewissen van de juistheid van aantijgingen die de integriteit van een bewindspersoon aan de orde stellen. Vanuit hun ambtelijk vakmanschap zullen zij dit neutraal en objectief doen. Zij zijn daarbij gebonden aan de door hen afgelegde eed of belofte en aan de integriteitsregels die voor hen gelden.
Kunt u de genoemde adviezen van de juristen van de directie Constitutionele Zaken en Wetgeving, de adviezen van de landsadvocaat als ook de adviezen over de te volgen communicatiestrategie openbaar maken en naar de Kamer sturen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dat tot de stelling dat het een kwestie betreft die het openbaar functioneren van de Staatssecretaris Knops betreft?
Als bijlage7 bij deze antwoorden treft u de nota’s aan van de betrokken jurist voor de secretaris-generaal, de Staatssecretaris en mij. In het antwoord op vraag 2 is de context beschreven waarin deze nota’s tot stand zijn gekomen. In lijn met het besluit van het kabinet om richting uw Kamer niet langer een beroep te doen op de weigeringsgrond van persoonlijke beleidsopvattingen, zijn deze opvattingen niet weggelakt. Wel zijn enkele gegevens die de persoonlijke levenssfeer raken, onleesbaar gemaakt.
De landsadvocaat heeft in deze aangelegenheid advies uitgebracht over de vraag hoe ver de ministeriële verantwoordelijkheid reikt in een geval als dit, en of er aanleiding bestaat voor de staat om de kosten te vergoeden die gemoeid zijn met het inschakelen van een advocaat. Voor adviezen van de landsadvocaat die zijn opgesteld na 1 juli 2021 geldt dat deze in beginsel openbaar gemaakt kunnen worden, als het gaat om adviezen over beleid en het procesbelang van de Staat zich niet verzet tegen openbaarmaking. Het hier bedoelde advies dateert echter van 2 juni 2020, dus ruim voor de datum waarop de nieuwe beleidslijn van kracht is geworden. De landsadvocaat hoefde destijds nog geen rekening te houden met mogelijke openbaarmaking van de adviezen. Daarom wil ik dit advies niet openbaar maken. Om zoveel mogelijk transparant te zijn, heb ik de e-mail bijgevoegd waarmee de landsadvocaat om advies is gevraagd. Daarin wordt beschreven (met verwijzing naar de nota van 26 mei 2020, die eveneens is bijgevoegd) welke vraag aan de landsadvocaat is voorgelegd.
Ten aanzien van de communicatie was de inzet steeds gericht op het beantwoorden van de gestelde vragen en mogelijke vervolgvragen. Over conceptversies is binnen het ministerie op verschillende manieren overlegd. De Staatssecretaris heeft vervolgens mondeling ingestemd met de bijgevoegde antwoorden op vragen die door NRC en De Limburger waren gesteld.
Kunt u een overzicht geven van alle kosten die door de rijksoverheid zijn gemaakt voor de ambtelijke en juridische ondersteuning van de genoemde Staatssecretaris?
Waarom is geen gehoor gegeven aan de oproep van het Europese anti-corruptieorgaan van de Raad van Europa – de Groep van Staten tegen Corruptie (GRECO) – om een integriteitscode voor bewindspersonen te maken? En wanneer gaat dit wel gebeuren?
Aan deze oproep van de GRECO wordt wel degelijk gehoor gegeven. In een brief van 6 juli 2021 (Kamerstuk 35 570 VII, nr. 107)8 heeft het kabinet de Tweede Kamer geïnformeerd over de uitvoering van de aanbevelingen van de GRECO inzake het integriteitsbeleid voor bewindspersonen. In deze brief is aangegeven dat, in lijn met hetgeen de GRECO aanbeveelt, gedragsregels voor bewindspersonen voor integer handelen van belang zijn en dat deze zullen worden opgenomen in een aparte gedragscode en daarna in het Handboek voor bewindspersonen (het «Blauwe Boek»). Het kabinet zal de Kamer op korte termijn informeren over de stand van zaken bij de uitvoering van deze aanbevelingen.
Heeft de Staatssecretaris bij de in het tweede bericht genoemde zaak tegen NRC ook ambtelijke ondersteuning of juridische ondersteuning vanuit de overheid gehad? Zo ja, was u hiervan op de hoogte? Waar bestond deze uit en kunt u een overzicht van deze kosten geven? Zo nee, waarom in dit geval niet?
Nee. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 1 is het ministerie niet betrokken bij de civiele procedure tussen de heer Knops en de kranten, en worden de kosten voor een advocaat niet door het ministerie gedragen.
Waarom betreft de in het tweede bericht genoemde zaak, naar daar gemeld wordt, wel een privékwestie en de in het eerste bericht genoemde zaak niet? Waarin zit het onderscheid, met name daar waar het om het openbaar functioneren van de Staatssecretaris gaat?
Zowel de grondtransactie als de civiele procedure tegen de kranten zijn privéaangelegenheden van de heer Knops, waarbij, zoals gezegd, van belang is dat een aangelegenheid in de privésfeer van invloed kan zijn op het functioneren als bewindspersoon. Door de berichtgeving over de grondtransactie werd de integriteit van de Staatssecretaris aan de orde gesteld, hetgeen van invloed is op het ambt. Om met gezag te kunnen opereren in een dossier, is het van groot belang dat er geen twijfels bestaan over de integriteit van de Staatssecretaris. De verantwoordelijkheid voor de koninkrijksrelaties illustreert dit belang in het bijzonder, omdat de integriteit van bestuur in dit dossier een belangrijke rol speelt. Daarom is op het ministerie onderzoek gedaan naar de feiten en omstandigheden. De analyse van de beschikbare feiten door de jurist van het ministerie leverde geen aanwijzingen op dat er in deze casus onoorbaar was gehandeld.
In deze aangelegenheid is bij elke stap gewogen welke werkzaamheden van het ministerie noodzakelijk waren. Dit zijn niet altijd makkelijke afwegingen. Het belang van het ambt en de privépersoon kunnen nauw met elkaar verbonden zijn in een situatie waarin de integriteit van een bewindspersoon aan de orde wordt gesteld. Toen de vraag aan de orde kwam of er juridische stappen gezet moesten worden tegen de betreffende kranten, heb ik besloten dat dit een afweging was voor de heer Knops als privépersoon.
In hoeverre kan de discussie die over de integriteit en reputatie van de Staatssecretaris Knops is ontstaan zijn openbaar functioneren, bijvoorbeeld als verantwoordelijk bewindspersoon voor de integriteit van het bestuur in Caribische deel van het Koninkrijk, beïnvloeden?
Zie antwoord vraag 11.
De gang van zaken met de nieuwe functies van de voormalig bewindspersonen Van Veldhoven en Van Nieuwenhuizen |
|
Lilian Marijnissen , Renske Leijten |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kunt u aangeven waarom er een verschil zit in het moment dat u verneemt dat voormalig Staatssecretaris Van Veldhoven een nieuwe functie heeft (6 juli) en het aangekondigde vertrek van de voormalig Staatssecretaris op 9 juli?1
Voormalig Staatssecretaris Van Veldhoven heeft mij op dinsdag 6 juli 2021 medegedeeld dat zij een andere functie heeft aanvaard bij het World Resources Institute (WRI) en dat zij zou willen vertrekken voor het zomerreces. Ik heb op vrijdag 9 juli 2021 voormalig Staatssecretaris van Veldhoven voorgedragen voor ontslag met ingang van 19 juli 2021, zodat de dossiers op een nette manier konden worden overgedragen.
Waarom is er niet voor gekozen om de voormalig Staatssecretaris per direct te vervangen toen u duidelijk werd dat zij een andere functie had aanvaard?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u laten weten op welke momenten de subsidie aan het World Resources Institute binnen het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat zijn besproken en heeft de voormalig Staatssecretaris daar bemoeienis mee gehad?2
Het WRI is een gerenommeerd kennisinstituut waarmee het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat al langere tijd subsidierelaties onderhoudt. Deze kabinetsperiode is een aantal subsidies verstrekt vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat aan het WRI.
In november 2018 heeft de voormalige Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat besloten om een jaarlijkse bijdrage van 200.000 euro te verstrekken aan het Platform for Accelarating the Circular Economy (PACE) voor de periode 2019–2021. Het WRI voert het secretariaat van PACE. In maart 2021 heeft de voormalige Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat besloten om deze jaarlijkse bijdrage van 200.000 euro ook te verlenen voor de jaren 2022–2024.
Daarnaast heeft de voormalige Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat in maart 2021 besloten een éénmalige subsidie van 98.762 euro aan PACE te verstrekken om monitoringsonderzoek te doen naar de transitie van de circulaire economie, onder andere in het kader van de door Nederland georganiseerde WCEF+Climate conferentie.
In september 2018 is door de voormalige Minister van Infrastructuur en Waterstaat een subsidie verstrekt van 760.000 euro aan WRI voor kennisontwikkeling op het gebied van klimaatadaptatie en de ondersteuning van de Global Commission on Adaptation.
In al deze gevallen is conform ambtelijk advies besloten.
Heeft u de voormalig Staatssecretaris gevraagd aan te blijven en later te vertrekken naar haar nieuwe functie? Zo ja, waarom was het noodzakelijk dat zij op dat moment vertrok? Zo neen, waarom niet?
Nee. Voormalig Staatssecretaris Van Veldhoven heeft mij op dinsdag 6 juli 2021 laten weten dat zij een andere functie heeft aanvaard en haar functie zal neerleggen. Zoals ik ook in het debat van 8 september 2021 heb gezegd, zie ik liever dat bewindspersonen aanblijven tot het aantreden van een nieuw kabinet, maar het blijft een persoonlijke afweging.
Heeft u de voormalig Staatssecretaris gewezen op het feit dat zij met haar aankondiging van de nieuwe functie de integriteitsregels overtrad, die immers voorschrijven toestemming te vragen aan de Minister-President voorafgaand aan het voeren van gesprekken voor een nieuwe betrekking? Zo ja, waarom is daar niet naar geluisterd? Zo neen, waarom niet?
Nee. Het handboek voor bewindspersonen is namelijk een bundeling van praktische informatie die van belang is voor bewindspersonen, waaronder relevante wet- en regelgeving. Het Handboek bevat geen zelfstandige normstelling, en wordt dus ook niet als zodanig gesanctioneerd. Ik heb de betreffende passage uit het handboek voor bewindspersonen onlangs wel onder de aandacht gebracht in de ministerraad.
In de brief bij het nalevingsverslag naar aanleiding van de vijfde evaluatieronde van de GRECO (Kamerstukken II 2020/21, 35 570 VII, nr. 107) is gesteld dat het kabinet zich beraadt op nadere maatregelen die betrekking hebben op beperkingen na uitdiensttreding voor gewezen bewindspersonen die een nieuwe betrekking zoeken en/of op het punt staan een dergelijke betrekking te aanvaarden. De Minister van BZK zal hierover binnenkort een brief sturen aan de Tweede Kamer.
Waarom zitten er maar liefst vijf en een halve week tussen uw bekendheid met de nieuwe functie van voormalig Minister van Nieuwenhuizen en de aankondiging dat zij vertrekt?3 4
Voormalig Minister van Nieuwenhuizen heeft mij op 23 juli 2021 medegedeeld dat ze zou worden voorgedragen bij de Vereniging Energie-Nederland. Naar aanleiding hiervan is gevraagd mitigerende maatregelen te treffen voor de periode tot aan haar daadwerkelijke benoeming om elke schijn en potentiële schijn van belangenverstrengeling te vermijden. Daaropvolgend heeft voormalig Minister van Nieuwenhuizen op 28 juli 2021 in aanloop naar haar benoeming een verklaring geaccordeerd waarin zij de secretaris-generaal van het Ministerie van I&W vraagt haar vanaf dat moment te attenderen op aangelegenheden die tot haar taak behoren en mogelijk direct of indirect kunnen raken aan een nieuwe functie, waarvoor zij benoeming verwacht in september 2021 en die zij na afloop van deze kabinetsperiode zou willen vervullen. Indien er raakvlakken zouden zijn met haar functie als Minister, zou zij de Minister van EZK vragen deze aangelegenheden af te doen. Deze afspraak is gemaakt om elke schijn of potentiële schijn van belangenverstrengeling te vermijden.5 Op 26 augustus 2021 ben ik na nadere politieke weging tot het inzicht gekomen dat de benoeming niet goed samen gaat met het ambt van bewindspersoon. Zij is op 31 augustus 2021 door de algemene ledenvergadering van de Vereniging Energie-Nederland benoemd in haar nieuwe functie. Per diezelfde datum is tevens ontslag verleend.
Waarom wordt bij de presentatie van haar vertrek op geen enkele manier aangegeven dat het al meer dan een maand bekend was dat zij lobbyist zou worden?
Hier is geen reden voor.
Kunt u aangeven bij welke begrotingsgesprekken de voormalig Minister aanwezig is geweest in de periode dat bekend was dat zij lobbyist zou worden voor de energiesector?
Voormalig Minister van Nieuwenhuizen is bij alle begrotingsraden aanwezig geweest.
Hoe komt het dat u aanvankelijk dacht dat de aankondiging dat de voormalig Minister na haar ministerschap lobbyist zou worden geen belemmering opleverde voor haar aanblijven in het kabinet en welke juridische adviezen heeft u hierover gekregen?
Zie antwoord 6. Te allen tijde dienen (gewezen) bewindspersonen zich te houden aan het bestaande lobbyverbod en de geheimhoudingsplicht die bestaat ten aanzien van vertrouwelijke en staatsgeheime informatie
Zijn andere bewindspersonen in het demissionaire kabinet op de hoogte gesteld van de nieuwe functie van de voormalig Minister van Infrastructuur en Waterstaat toen u bekend werd dat ze zou gaan lobbyen? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wie precies en wanneer hebben zij gehoord over de nieuwe functie?
De Minister van EZK is op de hoogte gesteld, aangezien aangelegenheden die tot de taak behoorden van voormalig Minister van Nieuwenhuizen en mogelijk direct of indirect met haar nieuwe functie te maken hadden, aan hem zouden worden overgedragen.
Heeft de nieuwe werkgever van voormalig Minister van Nieuwenhuizen aangedrongen op het ingaan van de werkzaamheden van de voormalig Minister op 1 oktober 2021? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dat is mij niet bekend.
Klopt onze inschatting dat u te laat in heeft gezien dat de nieuwe functie onverenigbaar is met het zijn van bewindspersoon? Zo ja, hoe heeft u dit inzicht verkregen en hoe duidt u dat dit inzicht er niet was op 23 juli? Zo neen, hoe kunt u het vertrek na meer dan een maand dan verklaren?
Zie antwoord 6.
Radicale ideeën voor een nieuwe bestuurscultuur |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat u in mei zei dat u radicale ideeën had voor een nieuwe bestuurscultuur?
Ja. Zie ook het antwoord op vraag 20.
Bent u ervan op de hoogte dat onder de naam «Een nieuw sociaal contract' verschillende voorstellen gedaan zijn voor meer macht en tegenmacht en dat u naar aanleiding van het rapport «Ongekend Onrecht' een aantal voorstellen en beloftes gedaan heeft?
Ja. Het eindverslag van de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag (POK) leidde tot een schokgolf in ambtelijk en bestuurlijk Nederland. Er is een breed gedeeld gevoel dat dit nooit had mogen gebeuren en nooit meer mag gebeuren. De kabinetsreactie op het rapport «Ongekend onrecht» en het daaropvolgende debat hebben geleid tot bijna 90 acties om deze problemen aan te pakken en zo het geschade vertrouwen van de burger in de overheid terug te winnen. Het kabinet wil niet het beeld schetsen dat met een aantal goedgerichte acties de koers al is bijgestuurd. De afgelopen maanden lieten zien dat de dialoog over het functioneren van de overheid en het veranderen van de bestuurscultuur nog maar net begonnen is. Dit geldt voor de verschillende departementen, uitvoeringsorganisaties, het kabinet, het parlement en ook voor de rechterlijke macht. Het is cruciaal dat deze dialoog de komende periode verder gaat. De voorstellen in «een nieuw sociaal contract» kunnen een bijdrage leveren aan het publieke debat.
Deelt u de mening dat het gepast is dat dit kabinet voorafgaand aan de Algemene Politieke Beschouwingen een korte tussenstand geeft over een aantal moties en toezeggingen op dat terrein zodat bekend is wat de stand van zaken is?
De Algemene Politieke Beschouwingen is het debat dat traditioneel volgt op de indiening van de miljoenennota en zich doorgaans richt op de hoofdlijnen van het kabinetsbeleid voor het komende jaar. Het staat de deelnemende Kamerleden vrij om alle onderwerpen die zij van belang achten aan de orde te stellen. In de brief van 29 juni 2021 en de daarbij behorende bijlage1 heeft het kabinet kort voor de zomer een stand van zaken gegeven van de acties voortkomend uit de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend Onrecht».Voor zover bij onderstaande vragen behoefte blijkt aan een nadere stand van zaken ga ik hier graag op in.
Herinnert u zich dat de Kamer in januari 2020 de gewijzigde motie-Omtzigt/Bruins aannam die de regering verzocht samen met o.a. de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) en de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) een code of standaard te ontwikkelen voor onderzoek van de overheid naar de overheid en daar in te gaan op o.a. opdrachtverlening, onafhankelijkheid, inzagerecht, correctierecht, publicatierecht en recht van de Kamer op het horen van de onderzoekers, en die voor oktober 2021 voor te leggen aan de Kamer?1
Het overleg met de WRR en de KNAW heeft 16 september jl. plaatsgevonden.
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal begin oktober de Kamer per separate brief informeren over de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan deze motie.
Heeft het kabinet overleg gehad met de WRR en KNAW over een dergelijke code of standaard? Zo ja, wanneer?
Zie antwoord vraag 4.
Is het kabinet in staat om voor 1 oktober 2021 een code of standaard aan de Kamer voor te leggen?
Zie antwoord vraag 4.
Herinnert u zich dat u toezegde dat er voor 1 juli 2021 een «regeringscommissaris informatiehuishouding» zou zijn?
In de bijlage3 bij de brief van 29 juni 2021 over de stand van zaken van de acties voortkomend uit de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend Onrecht» is toegelicht dat het streven om de regeringscommissaris al op 1 juli te laten starten te optimistisch is gebleken.
Gelet op de complexiteit van het bestuurlijke speelveld, de komst van nieuwe actoren zoals het adviescollege Openbaarheid en Informatiehuishouding en de versterking van bestaande actoren als de inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed, is meer tijd nodig voor de verkenning van een werkzame taakafbakening. De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal de uitkomsten van deze verkenning voor het einde van het jaar naar de Kamer sturen.
De werkzaamheden gericht op de realisatie van het generiek actieplan Open op Orde worden in de tussentijd verricht door een kwartiermaker en het inmiddels ingerichte programmabureau.
Wanneer is of wordt de regeringscommissaris aangesteld en wat zal haar of zijn mandaat zijn en bent u bereid dit mandaat aan de Kamer voor te leggen?
Zie antwoord vraag 7.
Herinnert u zich de motie Kuik c.s die in april 2021 is aangenomen met onder andere het dictum: «verzoekt de regering, binnen een jaar wetsvoorstellen in te dienen om artikel 120 van de Grondwet te schrappen en om een kaderwet toezicht in te dienen die onafhankelijkheid van toezichthouders borgt»?2
Ja.
Kunt u aangeven welke voorbereidende handelingen verricht zijn voor het wetsvoorstel om artikel 120 van de Grondwet te laten vervallen (of ten minste het toetsingsverbod) en wanneer dat wetsvoorstel in consultatieversie zal verschijnen en wanneer indiening bij de Raad van State en bij de Tweede Kamer gepland is?
In het debat van 29 april 2021 waarin deze motie is ingediend heb ik aangegeven dat het niet aan het huidige kabinet is om deze motie te appreciëren. De uitvoering van de motie is aan het volgende kabinet.
In dit verband wil ik wel opmerken dat het niet in de rede ligt om – zoals in de motie wordt gevraagd – eerst te volstaan met de indiening van een wetsvoorstel om artikel 120 van de Grondwet te schrappen en pas op een later moment de uitwerking van de grondwettelijke toetsing ter hand te nemen. Dit vergt een geïntegreerde afweging van principiële en praktische gevolgen en het ligt in de rede dat een volgend kabinet dit in één grondwetgevingstraject ter hand zal nemen.
Kunt u aangeven welke voorbereidende handelingen verricht zijn voor het wetsvoorstel kaderwet toezicht en wanneer dat wetsvoorstel in consultatieversie zal verschijnen en wanneer indiening bij de Raad van State en bij de Tweede Kamer gepland is?
De brede evaluatie van organisatiekaders voor rijksorganisaties op afstand moet worden beschouwd als voorbereidende handelingen. Het eindrapport ontvangt u nog dit jaar via de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Deze evaluatie legt de basis voor een nieuwe visie op het verlenen en borgen van de twee vormen van zelfstandigheid waar het in de kaders voor organisaties op afstand, zoals inspecties, om draait: zelfstandigheid in de taakuitoefening en zelfstandigheid in de bedrijfsvoering of een combinatie van beide. Het opstellen van die toekomstvisie is aan het nieuwe kabinet, maar wordt nu al parallel aan de brede evaluatie ambtelijk voorbereid.
Het kabinet kent de wens van de Kamer om spoedig te komen tot een wettelijke regeling specifiek voor de inspecties. De adviezen van de staatscommissie parlementair stelsel en de Raad van State benadrukken echter het belang van een meer integraal kaderstelsel. De Aanwijzingen inzake de rijksinspecties maken hier onderdeel van uit. In de nieuwe visie zal nadrukkelijk ook aandacht zijn voor de hierin te maken keuzes, waarbij ook de vraag hoort of de veronderstelling juist is dat een formele wet bijdraagt aan de gewenste onafhankelijke taakuitoefening door de rijksinspecties.
Herinnert u zich dat in januari 2021 de motie-Omtzigt c.s met algemene stemmen is aangenomen en dat die de regering verzocht om met behulp van een externe partij – bijvoorbeeld de Ombudsman – een onderzoek uit te voeren met als doel een doorlichting van andere wetten en regelingen waar hetzij de wet, hetzij de uitvoering hardvochtige effecten heeft op groepen burgers, en hierbij gebruik te maken van reeds bestaande onderzoeken? Herinnert u zich dat de regering ook werd verzocht in ieder geval te laten kijken naar de Participatiewet, het Persoonsgebonden budget (PGB) en de wetten die door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) worden uitgevoerd en om een voorstel voor een dergelijk onderzoek binnen drie weken aan de Kamer voor te leggen, burgers de mogelijkheid te geven om voorbeelden aan te leveren en een eerste rapportage voor 1 juli aan de Kamer te doen toekomen?3
Ja, ik herinner mij de motie en deze sluit ook aan bij de inzet van het kabinet. Het is van belang dat sprake is van gebalanceerde wetgeving met oog voor de menselijke maat. Het is de taak van de overheid om actief te monitoren hoe wet- en regelgeving in de praktijk uitpakt voor burgers en in te grijpen waar dat nodig is. Ik vind het belangrijk om gedegen en onafhankelijk onderzoek te laten doen naar hardvochtige effecten in de Participatiewet, de UWV-wetten en het pgb, zoals ook aangegeven in een eerdere brief over deze motie van 12 februari jl. (26 448, nr. 643)6 en in antwoorden op schriftelijke vragen van 4 juni jl. (26 448, nr. 650)7. Ook de uitvoeringsorganisaties moeten gelegenheid krijgen om signalen grondig te analyseren. Daarnaast is de afstemming tussen het onderzoeksbureau en de betrokken organisaties van belang. De motie vraagt om het uitvoeren van een extern onderzoek. Dat betekent dat het onderzoek aanbesteed is. Vanwege het belang van het onderzoek wordt de Kamer geïnformeerd over de resultaten van de verschillende fases van het onderzoek. Het zorgvuldig doorlopen van al deze stappen kost tijd. Hierover is de Kamer ook geïnformeerd in de hierboven genoemde brieven en het Commissiedebat van 30 juni jl. Een eerste tussenrapportage van de Minister van SZW aan de Kamer is voorzien in oktober. Ondertussen heeft de Minister van SZW de kamer op 6 juli jl. de Stand van de uitvoering sociale zekerheid gestuurd (26 448, nr. 652)8. Bij deze Stand van de uitvoering zijn voor het eerst ook twee knelpuntenbrieven van UWV en van SVB gevoegd waarin medewerkers van UWV en SVB ongewenste effecten voor burgers signaleren.
Het onderzoek naar andere wetten en regelingen waar hetzij de wet, hetzij de uitvoering hardvochtige effecten heeft op groepen burgers, wordt meegenomen in de uitvoering van de motie Ploumen/Jetten (35 510, nr. 24)9. Door elk departement wordt een inventarisatie verricht naar wet- en regelgeving die mogelijk hardvochtig uitpakt. Hiertoe wordt in elk geval inbreng opgehaald binnen het eigen departement en binnen de bij het departement horende uitvoeringsorganisaties die voor burgers belangrijke beslissingen nemen. Daarnaast worden ook de advocatuur en de Nationale ombudsman bevraagd. De planning is erop gericht om in het najaar de eerste resultaten bij elkaar te brengen.
Ben u ervan op de hoogte dat er sindsdien veel signalen zijn dat bij het UWV, Participatiewet, belastingdienst en jeugdzorg ernstige misstanden zijn waar burgers zwaar in de knel gekomen zijn?4 5
Ja. Zoals opgemerkt heeft het eindverslag van de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag (POK) tot een schokgolf geleid in ambtelijk en bestuurlijk Nederland. De overheid moet anders gaan werken. Signalen vanuit de uitvoering of vanuit burgers moeten meer gestructureerd en meer dwingend op het bordje van beleidsmakers en de politiek terechtkomen. Daarvoor zijn meerdere veranderingen in gang gezet.
In het onderzoek naar aanleiding van de motie Omtzigt (35 510, nr. 13)12 worden signalen meegenomen en proberen we een structurele oplossing te vinden om hardvochtige effecten zoveel mogelijk terug te dringen. Onderzoeksbureau Panteia vraagt via belangenverenigingen en op social media naar voorbeelden van hardvochtige effecten in de genoemde wetten en gaat op basis hiervan casestudies uitvoeren door met mensen in gesprek te gaan die hardvochtige effecten hebben ervaren. Verder zijn cliëntenraden, cliëntenorganisaties en uitvoeringsprofessionals nauw bij het onderzoek betrokken en worden klachten, signalen en bezwaar- en beroepszaken vanuit UWV en de SVB geanalyseerd. Voor de Participatiewet is – na een eerste ronde van gesprekken – een specifiek traject gestart, waarbij naast gemeenten en andere bij de uitvoering van de Participatiewet betrokken organisaties, ook bijstandsgerechtigden nauw worden betrokken. De uitkomsten van dit traject worden ook steeds gedeeld met het onderzoeksbureau. Daarnaast gaat het onderzoeksbureau in gesprek met de Nationale ombudsman. Deze input is essentieel voor het in beeld krijgen van hardvochtige effecten. Ten aanzien van de Participatiewet zijn dit voorjaar verschillende rondetafelgesprekken met gemeenten georganiseerd om de reikwijdte en aard van de signalen te kunnen duiden. In de brief van 4 juni jl. (34 352, nr. 213)13 is de Kamer zowel geïnformeerd over de uitkomsten van de ronde tafels, als het vervolgtraject. Het kabinet pakt dit vraagstuk op als een brede maatschappelijke opgave, waarbij in samenwerking met het veld, experts en bijstandsgerechtigden wordt gekeken naar mogelijke oplossingen in de volle breedte van de wet en uitvoering. De opgehaalde inzichten krijgen een plek in de uitwerking van het toegezegde beleidsplan. De Kamer is hierover geïnformeerd per brief op 10 september jl. (34 352, nr. 223)14.
Ter uitvoering van de motie Ploumen/Jetten (35 510, nr. 24)15 wordt door elk departement een inventarisatie verricht naar wet- en regelgeving die mogelijk hardvochtig uitpakt. Hiertoe wordt in elk geval inbreng opgehaald binnen het eigen departement en binnen de bij het departement horende uitvoeringsorganisaties die voor burgers belangrijke beslissingen nemen. Daarnaast worden ook de advocatuur en de Nationale ombudsman bevraagd. De planning is erop gericht om in het najaar de eerste resultaten bij elkaar te brengen.
Voor complexe vragen of situaties zijn bij een aantal uitvoeringsorganisaties maatwerkplaatsen ingericht. Bij de Belastingdienst en Toeslagen zijn hiervoor de Stella-teams, die komende periode verder uitgebreid worden. Hier worden signalen uit de praktijk direct binnen de dienstverlening opgepakt en is ruimte om daar vanuit het eigen ambtelijk vakmanschap mee om te gaan. Bij de Belastingdienst worden signalen uit de praktijk sinds enkele maanden ook regulier besproken met beleidsmakers. Zo ontstaat een kortere feedbackloop tussen praktijk en beleid. Er zijn daarnaast initiatieven, bijvoorbeeld bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, om burgerbrieven anders te behandelen als er sprake is van acute signalen en in contact te treden. Het kabinet is daarnaast voornemens om een invoeringstoets uit te voeren een jaar na inwerkingtreding van een wet of regeling. Ook zal voortaan in beleidsevaluaties sterker de nadruk worden gelegd op de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van een wet of regeling, de effecten daarvan op burgers en bedrijven en of de wet of regeling werkelijk een oplossing heeft geboden voor het maatschappelijke probleem. Een andere belangrijke stap is dat dit jaar voor het eerst een Stand van de uitvoering voor de Belastingdienst en Toeslagen wordt gemaakt, waarin signalen uit de uitvoering met beleidsmakers en politiek worden gedeeld.
Het kabinet wil niet het beeld schetsen dat met een aantal goedgerichte acties de koers al is bijgestuurd. De afgelopen maanden lieten zien dat de dialoog over het functioneren van de overheid en het veranderen van de bestuurscultuur nog maar net begonnen is. Dit geldt voor de verschillende departementen, uitvoeringsorganisaties, het kabinet, het parlement en ook voor de rechterlijke macht. Het is cruciaal dat deze dialoog de komende periode verder gaat uiteindelijk leidt tot een andere werkwijze. Met de overheidsbrede werkagenda voor de publieke dienstverlening die volgt uit de kabinetsreactie op de rapporten Werk aan Uitvoering, wil het kabinet de dienstverlening meer aan laten sluiten bij de behoeften en verwachtingen van mensen, nu en in de toekomst. Het doel is om de uitvoerende overheidsorganisaties consequent in staat te stellen om de publieke waarden van de overheid steeds in praktijk te brengen. Hiermee zet het kabinet in op duurzame verbetering van het overheidshandelen in de volle breedte, met een horizon van tien jaar.
Waar kunnen burgers deze misstanden melden en indien dat nog niet mogelijk is, waarom is dat onafhankelijke meldpunt waar burgers voorbeelden en hun eigen zaak kunnen aanleveren er nog steeds niet?
Burgers kunnen zich in eerste instantie wenden tot de uitvoeringsorganisatie of het departement. Voor complexe vragen of situaties zijn bij een aantal uitvoeringsorganisaties maatwerkplaatsen ingericht. Bij de Belastingdienst en Toeslagen zijn hiervoor de Stella-teams, die komende periode verder uitgebreid worden. Hier worden signalen uit de praktijk direct binnen de dienstverlening opgepakt en is ruimte om daar vanuit het eigen ambtelijk vakmanschap mee om te gaan. Bij de Belastingdienst worden signalen uit de praktijk sinds enkele maanden ook regulier besproken met beleidsmakers. Zo ontstaat een kortere feedbackloop tussen praktijk en beleid. Er zijn daarnaast initiatieven, bijvoorbeeld bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, om burgerbrieven anders te behandelen als er sprake is van acute signalen en in contact te treden.Burgers kunnen zich in eerste instantie wenden tot de uitvoeringsorganisatie of het departement. Voor complexe vragen of situaties zijn bij een aantal uitvoeringsorganisaties maatwerkplaatsen ingericht. Bij de Belastingdienst en Toeslagen zijn hiervoor de Stella-teams, die komende periode verder uitgebreid worden. Hier worden signalen uit de praktijk direct binnen de dienstverlening opgepakt en is ruimte om daar vanuit het eigen ambtelijk vakmanschap mee om te gaan. Bij de Belastingdienst worden signalen uit de praktijk sinds enkele maanden ook regulier besproken met beleidsmakers. Zo ontstaat een kortere feedbackloop tussen praktijk en beleid. Er zijn daarnaast initiatieven, bijvoorbeeld bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, om burgerbrieven anders te behandelen als er sprake is van acute signalen en in contact te treden.
Er blijft altijd het risico dat goedwillende mensen als gevolg van een samenloop van omstandigheden en ondanks bovenstaande initiatieven toch klem komen te zitten. De Nationale ombudsman is dan de aangewezen plek waar mensen terecht kunnen. In principe worden klachten eerst behandeld bij de betreffende uitvoeringsinstantie, voordat de ombudsman een klacht in behandeling neemt. Maar als mensen in schrijnende situaties zich bij de ombudsman melden, kan hij ook direct in actie komen. Naar aanleiding van de problemen met de kinderopvangtoeslag ziet de Nationale ombudsman ruimte om dit vaker te doen.
Waarom schrijft u dat ministeries zelf onderzoek moeten doen naar misstanden in het kader van deze motie en herinnert u zich nu juist niet dat de belastingdienst ontzettend veel onder het eigen tapijt geveegd heeft en dat zonder extern meldpunt zaken juist verborgen blijven?6
Het onderzoek waarom is gevraagd in de motie Omtzigt (35 510, nr. 13)17 wordt uitgevoerd door een onafhankelijke externe partij (onderzoeksbureau Panteia). Een klankbordgroep onder leiding van een onafhankelijke voorzitter en met leden vanuit de wetenschap, de landelijke cliëntenraad, de uitvoering en beleid begeleidt het onderzoek.
Daarnaast is er ook een bredere doorlichting van overige wet- en regelgeving in het kader van de motie Ploumen/Jetten (35 510, nr. 24)18. Deze doorlichting wordt door de verschillende departementen afzonderlijk opgepakt, waarbij onderlinge afstemming en coördinatie plaatsvindt. Hiervoor is gekozen omdat in zijn algemeenheid bij medewerkers van de uitvoeringsorganisaties veel kennis aanwezig is over de gevolgen van wet- en regelgeving in de praktijk. Het is van belang om deze kennis en kunde te benutten. Daarbij zijn ook de signalen van externen, zoals de Nationale ombudsman en van burgers van groot belang. Het kabinet vertrouwt op de professionaliteit van organisaties en de mensen op de werkvloer om kritisch te kijken naar hun eigen functioneren en naar de interne checks and balances in de organisatie.
Herinnert u zich de aangenomen motie-Omtzigt/Van Dam uit januari 2021, over het instellen van een staatscommissie die het functioneren van de rechtsstaat analyseert?7
Ja.
Heeft de aangekondigde rondetafelconferentie tussen de staatsmachten al plaatsgevonden? Zo ja kunt u dan het verslag aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, wanneer vindt het plaats en worden de indieners van de motie, de Venetiëcommissie en aan aantal externe experts ook uitgenodigd?
Op 5 juli jl. heeft een rondetafelgesprek plaatsgevonden met deelnemers vanuit de verschillende staatsmachten, die zelf de keuze voor de deelnemers hebben bepaald (zie de bijlage20 voor een overzicht van de deelnemers). Van dat gesprek heeft geen verslaglegging plaatsgevonden om het informele karakter van de gesprekken te onderstrepen. Het gesprek diende ter inspiratie van de voorbereidingen voor een conceptopdrachtformulering voor een staatscommissie.
Bij het formuleren van de conceptopdracht zal het door de Kamer gevraagde advies van de Venetiëcommissie – voorzien voor medio oktober – worden betrokken.
Kunt u aangeven wanneer de staatscommissie volgens de planning ingesteld zal worden?
Het kabinet bereidt de instelling van de staatscommissie voor en treedt graag daarover in overleg met de Kamer naar aanleiding van de conceptopdracht (zie ook de beantwoording op vraag 19).
Kunt u aangeven wanneer de concept-opdracht aan de staatscommissie aan de Kamer wordt voorgelegd?
Een conceptopdracht zal worden voorgelegd aan de Tweede Kamer en de Eerste Kamer. Het streven is om dat te doen in november.
Welke veranderingen en welke resultaten van de radicale nieuwe bestuurscultuur kunt u al melden?
Het kabinet heeft naar aanleiding van het rapport van de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag een breed scala aan maatregelen aangekondigd. Zoals toegelicht in de brief van 29 juni jl. is een groot aantal acties opgepakt. Daarnaast is de dialoog over het functioneren van de overheid en het veranderen van de zogenoemde bestuurscultuur in volle gang. Dit vergt voortdurende inzet van departementen, het kabinet, uitvoeringsorganisaties, het parlement en ook de rechtelijke macht. In het notaoverleg van 5 juli jl. over het advies van de Raad van State over ministeriële verantwoordelijkheid met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en in het debat van 7 juli jl. over het verslag van de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag met de bewindspersonen van Financiën en mij is hier met de Kamer over gesproken. Het is goed dat alle hoofdrolspelers in de dialoog – ieder vanuit hun eigen rol en verantwoordelijkheid – het belang ervan blijven inzien om gaandeweg gezamenlijk het samenspel te verbeteren. In dat licht heb ik in mijn hoedanigheid als voorman van de VVD in een interview bij Nieuwsuur op 10 mei jl. voorstellen gedaan. Het kabinet ziet uit naar de aanbevelingen en voorstellen die de Commissie Van der Staaij II eind dit jaar zal uitbrengen aan het presidium van de Kamer en neemt die graag mee in de verdere dialoog met de Kamer over het versterken van het samenspel tussen parlement, kabinet en ambtenaren.
Naast deze dialoog heeft het kabinet al verschillende betekenisvolle stappen gezet in de verbetering van de informatievoorziening aan het parlement. Zo worden de agenda en besluitenlijst van de ministerraad openbaar gemaakt, zijn de Aanwijzingen inzake externe contacten van rijksambtenaren herzien en worden sinds 1 juli jl. onderliggende beslisnota’s bij Kamerstukken in de categorieën wetgeving en beleidsvorming actief openbaar gemaakt. Het kabinet hanteert in de informatievoorziening aan het parlement niet meer de grond persoonlijke beleidsopvattingen als invulling van de weigeringsgrond «het belang van de staat» en wil dat ambtenaren vaker technische briefings verzorgen aan de Kamer.
Daarnaast wordt met de overheidsbrede werkagenda voor de publieke dienstverlening, die volgt uit de kabinetsreactie op de rapporten Werk aan Uitvoering, dienstverlening meer aangesloten bij de behoeften en verwachtingen van mensen, nu en in de toekomst. Het doel is om de uitvoerende overheidsorganisaties consequent in staat te stellen om de publieke waarden van de overheid steeds in praktijk te brengen. Hiermee zet het kabinet in op duurzame verbetering van het overheidshandelen in de volle breedte, met een horizon van tien jaar. Het is belangrijk dat in de komende kabinetsperiode, maar zeker ook daarna, kabinet, Tweede Kamer, uitvoeringsorganisaties en mede-overheden samen blijven werken aan deze doelen.
Kunt u deze vragen voor dinsdag 21 september 2021 beantwoorden zodat de antwoorden betrokken kunnen worden bij de Algemene Politieke Beschouwingen?
De vragen zijn op 21 september 2021 beantwoord.