Het bericht 'Hoe ‘pro-anacoaches’ kwetsbare meisjes misbruiken' en de uitvoering van de motie Van der Graaf c.s. (31015-197) |
|
Mirjam Bikker (CU), Lisa Westerveld (GL) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Hoe «pro-ana coaches» kwetsbare meisjes misbruiken»?1
Ja.
Deelt u onze grote woede over het feit dat tot op de dag van vandaag heel kwetsbare minderjarige meisjes worden uitgebuit door daders die de eetstoornis van deze meisjes misbruiken voor eigen seksueel gewin?
Ik deel de woede en zorgen over de uitbuiting van kwetsbare minderjarigen. Seksueel misbruik is in alle gevallen onacceptabel, zeker wanneer sprake is van minderjarige slachtoffers met een psychische aandoening. De verbetering van de veiligheid en bescherming van potentiële slachtoffers, waaronder die van kwetsbare minderjarige slachtoffers, is en blijft een van mijn prioriteiten.
Bent u met ons van mening dat gezien de specifieke combinatie van eetstoornis en seksuele uitbuiting bij deze groep die niet of lastig zelf slachtofferschap zal melden, specifieke interventies nodig zijn omdat generieke interventies deze doelgroep lastig zullen bereiken?
Ik stel voorop dat seksueel misbruik in alle gevallen onacceptabel is en effectief dient te worden aangepakt. Elk slachtoffer van seksueel misbruik is er één te veel. Effectieve (generieke) interventies, zowel in het preventie- en opsporingskader als op het gebied van hulpverlening, zijn daarom van essentieel belang. Het is mij echter bekend dat minderjarige slachtoffers van seksuele uitbuiting in veel gevallen geen aangifte doen of er wellicht langer over doen deze stap te nemen. Dit bleek onder andere uit een onderzoek van het Centrum tegen Kinderhandel en Mensenhandel (hierna: CKM) en meer recent uit een rondvraag van Pointer bij verschillende politie-eenheden. Ik onderken dan ook de noodzaak van een doeltreffende meersporige aanpak van seksueel misbruik van minderjarige of kwetsbare slachtoffers. Zie voor een beschrijving van alle generieke én specifieke acties op het gebied van bewustwording, hulpverlening, preventie en opsporing verder de beantwoording van vraag 4.
Kunt u uiteenzetten welke acties zijn ingezet sinds de eerste publicatie van het Centrum Kinderhandel Mensenhandel (CKM) in 2019 over het seksueel misbruik van meisjes met een eetstoornis door pro-anacoaches? Kunt u hierbij ingaan op acties die zijn ingezet op het gebied van hulpverlening, opsporing, bewustwording en preventie en aangeven waar het generieke acties betroffen en waar het acties betroffen die specifiek op deze groep zijn gericht?2
Sinds de eerste publicatie van het CKM zijn verschillende acties ondernomen, zowel specifiek gericht op slachtoffers met een eetstoornis als generiek gericht op (minderjarige of jongvolwassen) slachtoffers van seksueel misbruik. Ik zal eerst ingaan op de specifieke ofwel op slachtoffers met een eetstoornis gerichte acties.
Het Ministerie van VWS heeft, in samenwerking met verschillende relevante stakeholders, een gezamenlijke pro-ana actieagenda opgesteld gericht op preventie, bewustwording en hulpverlening3. Patiëntenvereniging WEET heeft als één van de acties uit die agenda een website opgezet voor jongeren die op zoek gaan naar pro ana (-coaches). Op deze website worden ervaringsverhalen gedeeld over pro ana (-coaches) en het gebruik van sociale media. Daarnaast is er een zelftest voor jongeren om te toetsen of zij een eetstoornis hebben en wordt doorverwezen naar helpende websites en fora. Ook is een mediaprotocol ontwikkeld met tips om op een goede manier te berichten over eetstoornissen om te voorkomen dat mediaberichten «triggerend» werken. Als derde actie uit de actieagenda heeft het Kenniscentrum voor Jeugd en Psychiatrie een handreiking opgesteld voor jeugdhulpverleners die werken met jongeren met eetproblemen. In de handreiking vinden hulpverleners aanwijzingen over hoe zij zorgelijke signalen kunnen herkennen, tips om het gesprek met jongeren aan te gaan en een beschrijving van mogelijke vervolgstappen.
Vanuit de ketenaanpak Eetstoornissen (hierna: K-EET) worden acties ondernomen om te zorgen dat er een meer realistisch beeld ontstaat rondom eetstoornissen. Doel daarvan is het doorbreken van het taboe rondom eetstoornissen, zodat het makkelijker wordt voor jongeren om openlijk over hun eetstoornis te praten. Zo is onder andere de website First EET Kit ontstaan4, voor mensen met een eetstoornis of die iemand kennen met een eetstoornis. Ook professionals kunnen op deze website informatie vinden. Ook heeft KEET een telefoonlijn opgezet (KEETi), waar eerstelijns professionals, zoals huisartsen, in contact kunnen komen met een expert op het gebied van eetstoornissen.
Op het gebied van hulpverlening en preventie wordt verder ingezet op de proactieve benadering van slachtoffers door middel van een «online outreach traject». Het Ministerie van Justitie en Veiligheid financiert een deel van dit traject, waarbij het CKM een proef uitvoert om online in contact te komen met mogelijke slachtoffers van seksuele uitbuiting. Stichting Achmea Slachtoffer en Samenleving financiert de pilot, die specifiek is gericht op pro-ana problematiek. In deze pilot wordt een getraind team van zorgprofessionals uitgerust met de technische tools om proactief in contact te komen met mogelijke slachtoffers. Het door het CKM opgezette Online Outreach Team, bestaande uit professionals uit de hulpverlening, (software)techniek en OSINT-onderzoek, zal hulp en bescherming bieden aan (potentiële) online slachtoffers van seksuele uitbuiting. Dit team is uitgerust met de tools om snel, effectief en proactief in contact te komen met kwetsbare groepen en (mogelijke) slachtoffers die zich bevinden op internet en sociale media met het doel hen te signaleren en te beschermen. In de pilot zijn inmiddels de eerste slachtoffers benaderd. Momenteel vindt er ook een evaluatie van de pilot plaats.
Daarnaast zijn verschillende (generieke) acties ondernomen in de strafrechtelijke aanpak tegen seksuele uitbuiting (in algemene zin) en de seksuele uitbuiting van minderjarigen of jongvolwassenen in het bijzonder. Deze acties, die ik hieronder toelicht, sorteren ook effect op de slachtoffers van seksuele uitbuiting met een eetstoornis.
Zo is in 2021 een proeftuin gestart bij politie, samen met het CKM, om de aangiftebereidheid van slachtoffers van seksuele uitbuiting met een leeftijd tot 25 jaar te vergroten. Om de drempels die het slachtoffer ervaart te adresseren, wordt binnen de proeftuin aangiftebereidheid geëxperimenteerd met een werkwijze om de angst te verkleinen en veiligheid te vergroten. Binnen de proeftuin wordt onder andere verkend of een veiligheidscoördinator van betekenis kan zijn in het strafrechtelijk proces van slachtoffers van seksuele uitbuiting. Een rapportage over de opbrengsten van de proeftuin wordt eind 2022 verwacht. Ik zal uw Kamer over deze opbrengsten en de mogelijke vervolgacties informeren in de jaarlijkse voortgangsbrief van het Programma Samen tegen Mensenhandel.
Er wordt verder daadkrachtig ingezet op de aanpak van online seksueel misbruik van kinderen in het opsporingskader. Zo is de aanpak van online seksueel kindermisbruik wederom onderdeel van de nieuwe Veiligheidsagenda. In de Veiligheidsagenda wordt beschreven waar de focus in de aanpak en opsporing van online seksueel kindermisbruik ligt en zijn jaarlijkse resultaatafspraken neergelegd, waarbij de nadruk ligt op het ontzetten van slachtoffers van acuut misbruik. De focus ligt onverminderd op het identificeren van slachtoffers, misbruikers, vervaardigers en keyplayers binnen (online) netwerken. Daarnaast heb ik toegezegd met de politie in gesprek te gaan over het ontwikkelen van een online opsporingsstrategie.5
Daarnaast is in de afgelopen jaren de nodige wetgeving aangescherpt. Sinds 1 maart 2019 maakt de wet Computercriminaliteit III de inzet van de lokpuber mogelijk. Per 1 januari 2020 is het wetsvoorstel herwaardering strafbaarstelling actuele delictsvormen, met daarin de zelfstandige strafbaarstelling van misbruik van seksueel beeldmateriaal (waaronder wraakporno), in werking getreden. Verder wordt op mijn departement gewerkt aan het wetsvoorstel seksuele misdrijven. Na het verwerken van het advies van de afdeling advisering van de Raad van State dat op 8 juni jl. is uitgebracht, zal het wetsvoorstel, naar verwachting in de loop van de zomer, bij uw Kamer worden ingediend. In het wetsvoorstel worden de diverse strafbaarstellingen geactualiseerd, wordt de strafbaarstelling gericht op seksueel kindermisbruik «online proof» gemaakt, wordt onder andere sexchatten met kinderen expliciet strafbaar gesteld en worden de strafmaxima voor sommige delicten die zien op seksueel misbruik van kinderen, zoals aanranding en verkrachting, verhoogd.
Kunt u aangeven hoeveel zaken sinds de eerste berichten in 2019 in onderzoek zijn genomen? Wat vindt u van dit aantal?
Het aantal sinds 2019 onderzochte zaken van seksueel misbruik van minderjarige slachtoffers met een eetstoornis in het bijzonder is niet te specificeren. De politie registreert de zaken in onderzoek op basis van (mogelijk) gepleegde strafbare feiten ofwel wettelijke delictsomschrijvingen, en niet op basis van de specifieke fenomenen waarop de opsporingsinzet wordt gepleegd.
Waarom is 2 jaar na dato nog steeds geen uitvoering gegeven aan de motie Van der Graaf c.s. die opriep een online opsporingsstrategie te ontwikkelen waarin specifieke kwetsbare groepen worden aangemerkt als prioriteit, slachtoffers van pro-anacoaches als zodanig aan te merken en tevens aan te geven in hoeverre capaciteitsgebrek hierbij een knelpunt is?3
Ik stel voorop dat de politie en het Openbaar Ministerie, ook sinds de inwerkingtreding van de Wet Computercriminaliteit III, reeds verschillende vormen van online opsporingsmiddelen toepassen, waaronder de inzet van een lokprofiel of lokpuber. Deze inzet vindt telkens plaats na toetsing en weging door de Officier van Justitie. Per zaak wordt gekeken naar welke inzet het meest succesvol kan zijn, mede gegeven de beschikbare capaciteit en de hoeveelheid zaken die voorradig zijn. Daarnaast heb ik, om gevolg te geven aan mijn toezegging daaromtrent, het openbaar ministerie en de politie gevraagd een online opsporingsstrategie te ontwikkelen. Over de uitvoering daarvan zal ik uw Kamer nog voor de zomer nader informeren in de voortgangsbrief aanpak online seksueel kindermisbruik en zeden.
Kunt u aangeven wat de voortgang is in het overleg van u, CKM en politie over deze opsporingsstrategie? Wanneer kan de Kamer deze verwachten?
Zie voor de beantwoording het antwoord op vraag 6.
In hoeverre is in deze strategie ook oog voor andere kanalen dan pro-anasites zoals verschillende sociale media? Welke lessen vallen hierbij te leren uit onderzoeken in landen zoals Groot-Bittannië?4 Bent u bereid nader onderzoek te laten uitvoeren hoe ook in Nederland misbruik van pro-anacoaches via deze kanalen plaatsvindt en kan worden bestreden? Deelt u de overtuiging dat de strafrechtelijke aanpak van deze «coaches» geen dag kan wachten? Waaruit blijkt dat?
De online opsporingsstrategie die wordt ontwikkeld ziet op een effectieve aanpak in het gehele digitale opsporingsdomein, dus zowel op websites als op social mediaplatforms. Zie verder voor een uitgebreide beschrijving van de strafrechtelijke aanpak de beantwoording van vraag 4.
Bent u het eens dat ook wanneer meisjes en jongens niet ten prooi vallen aan seksueel misbruik, het bezoek van online kanalen waar eetstoornissen en buitensporig afvallen worden verheerlijkt en aangemoedigd nog steeds zeer schadelijk voor hen is?
Ik verwerp de verheerlijking van eetstoornissen op sociale media, websites of anderszins. Ik ben het eens dat het voor jongeren, die al kampen met psychische problemen en gevoelig zijn voor een eetstoornis, schadelijk kan zijn om websites te bezoeken waarop zij worden aangemoedigd om (verder) af te vallen. Daarom is mijn beleid nadrukkelijk gericht op preventie, bewustwording en hulpverlening, en is er vanuit het Ministerie van VWS in samenwerking met andere betrokken partijen onder andere de pro-ana actieagenda opgezet, zoals toegelicht in de beantwoording van vraag 4.
Welke mogelijkheden ziet u tot een verbod te komen voor pro-anasites, «thinfluencers» en «thinspo»-platformen? Op welke wijze geeft u uitvoering aan de motie Westerveld-Kuiken te voorzien in aanpassing(en) van het Wetboek van Strafrecht om gedragingen strafbaar te stellen die zich welbewust richten op het beschadigen van de lichamelijke en geestelijke gezondheid van kwetsbare jongeren en jongvolwassenen?5 Overweegt u nadere stappen? Zo ja, welke en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Een algeheel (strafrechtelijk) verbod op pro-ana websites, platformen en thinfluencers acht ik niet opportuun. Een dergelijk verbod zal zich immers ook (in hoofdzaak) richten tegen personen die zelf een eetstoornis hebben en die dergelijke websites of platforms bezoeken en hosten. Dat vind ik onwenselijk. Mensen die aan anorexia lijden, ervaren schaamte en hebben de indruk in een sociaal isolement te verkeren. Een dergelijk verbod zou het stigma rondom anorexia en ondergewicht juist bevestigen en de zoektocht van jongeren met een eetstoornis naar hulp kunnen belemmeren. Ook experts, onderzoeken en ervaringsdeskundigen geven aan dat een strafbaarstelling juist averechts kan werken en dat de focus zou moeten liggen op de psychische klachten die mensen met een eetstoornis hebben. Mijn beleid is daarom, naast hulpverlening aan bezoekers en hosters van dergelijke websites en platforms (waarvan de verschillende actielijnen reeds in de beantwoording van vraag 4 zijn beschreven), gericht op het snel offline halen van illegale content op dergelijke pro-ana websites en social media platforms. Het in de beantwoording van vraag 4 aangehaalde wetsvoorstel bestuursrechtelijke aanpak online kinderpornografisch materiaal biedt aan de daarin aangewezen bestuursrechtelijke autoriteit de mogelijkheid bestuursrechtelijk in te grijpen indien sprake is van kinderpornografisch materiaal dat na een verzoek daartoe niet snel van de server wordt verwijderd.
Over de uitvoering van de motie Westerveld-Kuiken zal ik uw Kamer nog voor de zomer informeren in de voortgangsbrief aanpak online seksueel kindermisbruik en zeden.
Zolang een verbod niet van kracht is, welke andere mogelijkheden ziet u om meisjes en jongens die gebruik maken van en zoeken naar deze sites en platforms te wijzen op mogelijkheden voor hulpverlening?
Zie voor de meersporige inzet die wordt gepleegd op het gebied van hulpverlening het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid in gesprek te gaan met social mediaplatforms over pro-anakanalen en groepen op hun platform, het weren hiervan, en in ieder geval het doorverwijzen naar hulpverlening voor mensen die gebruik maken van dan wel zoeken naar deze kanalen?
Er wordt reeds een continue dialoog gevoerd met de branche. Deze dialoog wordt onverminderd voortgezet.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk te beantwoorden?
Ik heb (daargelaten enkele aanvullende verwijzingen) alle vragen behalve vragen 7 en 11 afzonderlijk beantwoord.
Het bericht 'Het papieren meisje' |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Kent u het artikel «Het papieren meisje»?1
Ja.
Wat vindt u van het artikel? Bent u het eens dat het onacceptabel is dat er voor kinderen met psychische problemen onvoldoende passende hulp beschikbaar is?
Passende zorg moet beschikbaar zijn voor de meest kwetsbare kinderen en jongeren. Ik vind het dus niet acceptabel dat die passende hulp er niet is. In de brief «Hervormingen Jeugdzorg» van 13 mei 2022 heb ik daarom geschreven dat het prioriteit heeft hierin verbeteringen aan te brengen.
Bent u het eens dat als een rechter constateert dat er behandeling moet komen, dit ook in praktijk moet gebeuren? Hoe vaak komen situaties zoals beschreven in het artikel voor?
Daar ben ik het mee eens.
Het is niet bekend hoe vaak situaties zoals beschreven in het artikel voorkomen.
Hoeveel jongeren die gespecialiseerde hulp nodig hebben, staan nu op wachtlijsten of worden vanwege het gebrek aan passende hulp op een gesloten afdeling geplaatst? Als dit niet bekend is: wanneer verwacht u hier wel zicht op te hebben?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het organiseren van jeugdhulp. Informatie over wachttijden wordt daarom niet landelijk bijgehouden. Het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) is in opdracht van VNG en VWS bezig met het aanpakken van wachttijden in de regio. Het verkrijgen van inzicht en overzicht gebeurt dus in eerste instantie regionaal, zodat gemeenten en regio’s kunnen sturen. De regionale beelden bij elkaar moet ook een landelijk beeld kunnen geven over hoe het met de wachttijden staat. Eind dit jaar wordt een eerste «basis» dashboard aan de gemeenten beschikbaar gesteld, gevuld met de beschikbare basisinformatie per regio uit het berichtenverkeer. Daar moeten zij mee aan de slag. Voor enkele regio’s ligt er dan al een volledig gevuld dashboard. De komende jaren moet dit voor steeds meer regio’s beschikbaar komen. We verwachten dat vanaf eind 2025 landelijk inzicht en overzicht beschikbaar is.
Er bestaan geen kwantitatieve gegevens over jongere die bij gebrek aan passende hulp op een gesloten afdeling worden geplaatst.
Bent u het eens dat er onvoldoende gespecialiseerde hulp is voor jongeren die seksueel misbruik hebben meegemaakt? Zo ja, wat gaat u concreet doen om ervoor te zorgen dat er meer behandelplekken en behandelaren komen om deze jongeren te helpen?
Kinderen en jongeren met complexe problemen of problemen die specialistische hulp vereisen krijgen niet altijd tijdig en passende hulp. Om ervoor te zorgen dat daarin verbetering komt gaan we gespecialiseerde hulp die regionaal of landelijk slechts voor een aantal kinderen nodig is, op een andere schaal zo simpel en effectief mogelijk organiseren. We gaan de regionale inkoop van specialistische zorg verplichten en specifieke vormen van hoog specialistische zorg landelijk organiseren. Op korte termijn publiceert de VNG een quick scan hierover.
Wat vindt u ervan dat de ouders van de jongere aangeven dat er 27 hulpverleners en instanties met haar bezig zijn, maar vooral over hen wordt gesproken en niet met hen?
Als een jongere jeugdhulp nodig heeft vind ik dat de hulpverlening ouders daar actief bij moet betrekken. Dat deze ouders hebben ervaren dat er vooral over hen in plaats van met hen gesproken werd vind ik niet juist.
Wat zijn de verplichtingen voor een instelling of crisisplek wanneer een jongere wegloopt? Wat vindt u ervan dat haar ouders haar zelf hebben gevonden?
In de Jeugdwet en in het Burgerlijk Wetboek zijn niet opgenomen welke verplichtingen/bevoegdheden een jeugdinstelling heeft wanneer een jongere wegloopt, behoudens een registratieplicht voor de instelling richting de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). De IGJ houdt bij instellingen toezicht op het adequaat handelen bij een vermissing.
Het bovenstaande betekent dat een instelling in die situatie terugvalt op zijn eigen wettelijke taakomschrijving: het verlenen van verantwoorde hulp waarbij de zorg van een goede hulpverlener in acht dient te worden genomen.
De directeur van de jeugdinstelling is verantwoordelijk voor de algemene gang van zaken binnen de instelling. Hij bepaalt of er sprake is van een onttrekking en kan besluiten zoekactiviteiten te ondernemen. Blijkt na zoeken dat de jeugdige onvindbaar is en zijn er zorgen over de jeugdige, dan is er sprake van een vermissing. De directeur dient dan de vermissing te melden aan de politie en geeft daarbij aan of sprake is van een al dan niet urgente vermissing. Dit dient als input voor het handelen van de politie en de daarbij in te zetten opsporingsbevoegdheden.
Ik ben niet bekend met de specifieke omstandigheden van deze vermissing, maar ik ga ervan uit dat de instelling de nodige zorg heeft betracht. Uiteraard ben ik blij dat de jongere is gevonden.
Is bekend hoe vaak jongeren slechter uit de gesloten jeugdhulp komen dan dat ze er terecht komen?
Uit gesprekken met jongeren weet ik dat er jongeren zijn die slechter uit de gesloten jeugdhulp komen dan toen ze er terecht kwamen. Hoe vaak dat gebeurt is helaas niet bekend. Dat laat onverlet dat deze ervaring van jongeren mij motiveert om de gesloten jeugdhulp in de huidige vorm af te bouwen.
Bent u het eens dat een behandelplan samen met jongeren zou moeten worden opgesteld?
Daar ben ik het volmondig mee eens. Jongeren moeten altijd betrokken zijn bij hun behandeling. Daarom is in het wetsvoorstel Rechtspositie gesloten jeugdhulp opgenomen dat de jeugdhulpverantwoordelijke samen met de jeugdige het hulpverleningsplan opstelt.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat over Jeugdbeleid op 18 mei aanstaande?
Helaas is dat niet gelukt.
Het bericht ‘GGD-GHOR laat onverzekerde burgers stikken’ |
|
Maarten Hijink |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Kuipers |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) – Geneeskundige Hulpverleningsorganisatie in de Regio (GHOR) heeft besloten niets meer met de meldingen bij Meldpunt Onverzekerden Zorg over onverzekerden te doen?1
Sinds de eerste berichten vorig jaar heb ik met GGD GHOR Nederland contact gehad over deze ontwikkeling. Het Ministerie van VWS heeft kortgeleden van de heer Slockers van Straatdokters Nederland afschriften ontvangen van de mails aan de directeur van GGD GHOR Nederland, de heer Rouvoet en heeft daarnaast een verzoek ontvangen hieraan iets te doen. VWS heeft per omgaande op deze mails gereageerd.
Waarom heeft de GGD-GHOR hiertoe besloten?
De reden dat GGD GHOR Nederland deze beslissing heeft moeten nemen is gelegen in het feit dat in de zomer van 2021 is geconstateerd dat er geen wettelijke grondslag is voor GGD’en en gemeenten is om deze meldingen te verwerken. Naast een deel van de GGD’en heeft ook een deel van de gemeenten aangegeven deze meldingen niet te kunnen verwerken, omdat deze verwerking in strijd is met de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).
Klopt het dat de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) hiervoor als reden wordt gegeven? Zo ja, waarom zou de AVG opeens een obstakel zijn voor het geven van hulp aan onverzekerden bij het krijgen van een zorgverzekering? Waarom is dit punt niet eerder naar voren gekomen, bijvoorbeeld bij de start van de Subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden in 2017 of de evaluatie van deze regeling in 2021?2
Dit is juist. Ook VWS heeft inmiddels vastgesteld dat er een wettelijke grondslag ontbreekt voor gegevensverstrekking op grond van deze meldingen. Deze meldingen hebben als doel dat gemeenten vervolghulp kunnen bieden aan onverzekerde personen. Vervolghulp kon reeds worden gegeven in het kader van bemoeizorg en de bestaande wettelijke mogelijkheden. Daarin is in beginsel niets veranderd.
De meldingen van zorg betreffen aanvullende signalen van geleverde zorg. Dat er voor het doen van deze meldingen een wettelijke nodig is, was niet eerder naar voren gekomen. Dat is gelegen in het feit dat er in het kader van bemoeizorg al wel een wettelijke taak en grondslag bestaat, maar waarbij niet is onderkend dat deze grondslag niet geldt voor de meldingen die worden gedaan in het kader van de Subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden.
Daarnaast is er sinds de invoering van de AVG sprake van grotere alertheid op het gebied van privacy.
Het Ministerie van VWS heeft inmiddels stappen gezet om de wetgeving te kunnen initiëren die noodzakelijk is om deze grondslag alsnog te borgen.
Wat zijn de gevolgen van deze beslissing voor de hulp aan onverzekerden bij het krijgen van een zorgverzekering?
Het feit dat (een deel van de) GGD’en en gemeenten de meldingen niet meer verwerken betekent niet dat aan deze mensen geen medische zorg meer kan worden gegeven. De vergoeding van zorg via de Subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden komt niet in het gedrang.
Het gevolg is vooral dat de zorg aan deze mensen gefinancierd moet blijven vanuit de genoemde Subsidieregeling, in plaats van dat deze zorg weer zo snel als mogelijk vanuit de zorgverzekering wordt gefinancierd. Ook kan een gevolg zijn dat mogelijk niet aan al deze mensen passende vervolghulp wordt geboden omdat zij mogelijk minder snel in beeld komen van gemeenten. Ik merk overigens op dat een belangrijk deel van de mensen die niet verzekerd zijn juist al wel goed in beeld zijn bij gemeenten.
Waarom worden dak- en thuislozen überhaupt de zorgverzekering uitgezet op het moment dat zij worden uitgeschreven uit de Basisregistratie Personen?
Sinds de Wet verbetering wanbetalersmaatregelen (Stb. 2015, nr. 502) op 1 juli 2016 in werking is getreden zijn zorgverzekeraars gehouden om te toetsen op het woonadres. In artikel 4a Zvw is geregeld dat degene die een verzekering wil afsluiten, ervoor dient te zorgen dat het adres dat hij opgeeft, ook het adres is waarmee hij in de basisregistratie persoonsgegevens (BRP) is ingeschreven. Inschrijving in de BRP is sindsdien een voorwaarde voor het sluiten van een zorgverzekering.
Deze maatregel had tot doel bij te dragen aan verbetering van de regels over verzekeringsplicht, omdat inschrijving in de BRP in beginsel leidt tot verzekeringsplicht op grond van ingezetenschap. Een zorgverzekeraar gaat er bij een inschrijving in de BRP – behoudens tegenindicatie – van uit dat de persoon die is ingeschreven ook verzekeringsplichtig is.
Sinds 9 november 2016 heeft de toepassing van de verzekeringsplicht verhoogde aandacht. Evenals de vraag wanneer en onder welke omstandigheden het ontbreken van een adresgegeven of een afwijkend adresgegeven dient te leiden tot uitschrijving door een zorgverzekeraar. De wijze waarop dit door alle zorgverzekeraars wordt uitgevoerd is gereguleerd door afspraken tussen zorgverzekeraars, de Sociale Verzekeringsbank, de Nederlandse Zorgautoriteit, het Centraal Administratie Kantoor en VWS. Daarnaast zijn gemeenten vanaf 1 januari 2022 wettelijk verplicht om iemand die in een gemeente verblijft maar geen vast woonadres heeft, in te schrijven op een briefadres.
Bent u het ermee eens dat het compleet ingaat tegen het principe dat iedereen in Nederland recht heeft op een zorgverzekering, als dak- en thuislozen automatisch worden uitgeschreven?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om te onderzoeken hoe het systeem kan worden aangepast, zodat mensen die dak- of thuisloos zijn hun zorgverzekering niet langer verliezen en net als ieder ander recht houden op een basisverzekering?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om op korte termijn in gesprek te gaan met de GGD-GHOR om er bij hen op aan te dringen om meldingen bij Meldpunt Onverzekerden Zorg toch weer op te pakken en de desbetreffende mensen te helpen?
Ik zal bezien met welk wetstraject deze wijziging mee kan lopen, zodat deze zo snel mogelijk in werking kan treden. Met GGD GHOR Nederland is voortdurend overleg om te bezien wat wel kan nu de meldingen tijdelijk niet kunnen worden doorgegeven.
De veiligheid van trapliften |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met signalen dat in meerdere gemeenten trapliften die via de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) worden aangeschaft niet voldoen aan de minimumeisen voor een veilige trap volgens het Bouwbesluit?1
Ja.
Deelt u onze zorgen over deze signalen? Zo ja, waarom en kunt u een beeld schetsen van de gevaren die deze onveilige situaties kunnen veroorzaken? Zo nee, waarom niet en kunt u dan garanderen dat trapliften die niet aan de minimumeisen voldoen niet geïnstalleerd worden?
Ja, die zorgen deel ik. Er zijn wettelijke eisen opgesteld in het bouwbesluit en die moeten in acht worden genomen bij het installeren van een traplift. Indien dat niet het geval is, ontstaat er een onveilige situatie en dat is ongewenst.
Weet u in hoeveel gemeenten er onveilige situaties worden gecreëerd door het plaatsen van een traplift? Zo ja, hoeveel gemeenten betreft het? Zo nee, wilt u daar in verband met de onveilige situatie dan op korte termijn onderzoek naar doen en de Kamer van de uitkomst op de hoogte stellen?
Ik heb n.a.v. uw Kamervragen contact opgenomen met de VNG en gevraagd om informatie over hoe gemeenten de installatie van trapliften organiseren. Gemeenten stellen in hun inkoop een programma van eisen op waarin ook eisen t.a.v. de veiligheid zijn opgenomen. Het werken volgens het bouwbesluit valt hier ook onder. Op het moment dat een gemeente na een melding van een inwoner beoordeelt dat de inwoner een traplift nodig heeft, geeft de gemeente de opdracht aan een gecontracteerde installateur om een traplift te plaatsen. De installateur beoordeelt de situatie ter plekke en installeert conform opdracht en wettelijke eisen de traplift. Ik heb vernomen dat zowel in het onderzoek door de gemeente als bij plaatsing rekening wordt gehouden met medebewoners die geen gebruik maken van de trapliftinstallatie.
Ik heb niet de indruk dat gemeenten vanuit kostenoverwegingen daadwerkelijk kíezen voor het laten plaatsen van een traplift die niet voldoet aan de wettelijke eisen en daarmee bewust een risico nemen op het laten ontstaan van een onveilige situatie. Als er toch een onveilige situatie ontstaat na plaatsing van de traplift, is het aan gemeente en leverancier om ervoor te zorgen dat de traplift voldoet aan alle wettelijke vereisten. Hoe vaak er onbedoeld onveilige situaties ontstaan, is mij niet bekend. Het is voor gemeenten niet vanzelfsprekend om achteraf de geïnstalleerde traplift te controleren, maar ik heb vernomen dat er gemeenten zijn die dat steekproefsgewijs doen. Dat vind ik een positieve ontwikkeling. Het Wmo-toezicht speelt overigens ook een rol in het beoordelen van de kwaliteit van o.a. trapliften.
Mensen die van mening zijn dat sprake is van een onveilige situatie en/of vermoeden dat een traplift niet conform bouwbesluit / wettelijke vereisten is geïnstalleerd, kunnen zich wenden tot de gemeente. Gemeenten kunnen vervolgens als goed opdrachtgever hun trapliftinstallateur hierop aanspreken. Ik ben van mening dat zodoende onveilige situaties door de verantwoordelijke partijen voorkomen kunnen worden en dat aanvullend onderzoek geen toegevoegde waarde heeft.
Deelt u onze mening dat gemeenten niet zouden mogen kiezen voor een onveilige situatie door het plaatsen van goedkopere trapliften? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit niet langer mogelijk wordt? Gaat u gemeenten hierop aanspreken?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat er een spanning kan zitten tussen de gemeente die enerzijds kiest voor een onveilige plaatsing van een traplift, terwijl het anderzijds ook de gemeente is die toezicht houdt op het Bouwbesluit? Zo ja, waarom en wat gaat u hier aan doen? Zo nee, waarom niet?
Een gemeente heeft vele verantwoordelijkheden en ik verwacht van gemeenten dat zij goed in staat zijn de verschillende rollen zuiver uit te voeren. Mij zijn geen signalen bekend die wijzen op het tegendeel en daarom ben ik niet van plan hierop te interveniëren.
Deelt u de mening dat ook de leverancier van de traplift een belangrijke rol speelt in het leveren van een veilige traplift oplossing? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kan de gemeente de leverancier aansporen om veilige oplossingen te leveren?
De leverancier van de traplift heeft als expert een belangrijke rol bij het creëren van een veilige omgeving rondom de traplift. Het is de partij voor wie de ontstane situatie zichtbaar en meetbaar is en die (conform afspraak) de traplift dient te installeren waarbij de veiligheidsmaatregelen in acht worden genomen. Gemeenten kunnen steekproefsgewijs geïnstalleerde trapliften controleren.
Welke kansen ziet u om de veiligheid van trapliften via de Wmo beter te garanderen?
Zie antwoord op vragen 3 en 4.
Hoe verhoudt deze keuze voor goedkope trapliften zich tot de sterk stijgende kosten van gemeenten voor de Wmo?2
Bij alle maatwerkvoorzieningen die gemeenten op basis van de Wmo 2015 verstrekken, wordt de doelmatigheid meegewogen. Of voor de gemeente een traplift goedkoper is aan de muur- of de spilzijde, is afhankelijk van de contractuele afspraken die gemeenten met hun leverancier(s) maken. Het komt ook voor dat de prijs voor de gemeente hetzelfde is, maar dat voor de leverancier de kosten van plaatsing aan de spilzijde wél hoger zijn. Gemeenten hebben de beleidsvrijheid hier naar eigen inzicht afspraken over te maken. Mij is niet bekend dat de oplopende kosten in de Wmo 2015 leiden tot een onveilige verstrekking van voorzieningen zoals een traplift.
Hebben gemeenten voldoende middelen om de Wmo goed uit te voeren? Zo ja, waarom kiezen zij dan soms toch voor onveilige trapliften? Zo nee, hoeveel middelen gaat u hiervoor extra vrijmaken?
Zoals ook toegelicht in de beantwoording op de vragen 3, 4 en 8 heb ik niet de indruk dat gemeenten bewust kiezen voor de installatie van onveilige trapliften, maar gebeurt dit soms onbedoeld vanwege andere oorzaken.
Welke voordelen en nadelen ziet u aan het opleggen van een inkomensafhankelijke eigen bijdrage voor de installatie van trapliften, zoals het kabinet die ook wil invoeren voor huishoudelijke hulp?
Een voordeel is dat een inkomensafhankelijke eigen bijdrage voor trapliften voor gemeenten een kostenbesparing met zich meebrengt, omdat mensen met een relatief hoog inkomen eerder geneigd zullen zijn de traplift zelf aan te schaffen i.p.v. zich te richten tot de gemeente. Als nadelen zie ik dat de kosten voor een bepaalde groep cliënten ook hoger zullen worden én dat de uitvoering van de verschillende eigen bijdragen voor gemeenten en CAK complexer wordt. Er zou dan naast het abonnementstarief en de eigen bijdrage regeling voor de huishoudelijke hulp ook een aparte eigen bijdrage regeling voor trapliften moeten worden toegepast. Ervan uitgaande dat voor die regeling ook anticumulatie moet gelden (om stapeling van eigen bijdragen tegen te gaan), zou dit voor gemeenten en CAK een zeer complexe uitvoeringspraktijk opleveren. Nog los van de kosteneffecten voor cliënten, wegen de nadelen voor de uitvoering van een specifieke regeling voor trapliften naar mijn mening niet op tegen de opbrengsten voor gemeenten. Door een veelvoud van eigen bijdrage regelingen voor specifieke voorzieningen zoals trapliften in te richten, raken we het gedachtegoed van één eigen bijdrage regeling voor de meeste voorzieningen bovendien kwijt.
Het bericht dat zorgverzekeraars investeren in fastfoodketens |
|
Anne Kuik (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA), Mirjam Bikker (CU) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van Dagblad van het Noorden en de Leeuwarder Courant, waaruit blijkt dat zorgverzekeraars voor miljoenen investeren in fastfoodketens?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat het verbijsterend en een verkeerd signaal is dat uitgerekend zorgverzekeraars premiegeld investeren in bedrijven die de gezondheid aantasten en de volksziekte obesitas aanjagen?
Als private partijen gaan zorgverzekeraars zelf over hun beleggingsbeleid.
Dat neemt niet weg dat verantwoord beleggen ook voor zorgverzekeraars van belang is. Daarnaast zitten we gezamenlijk aan tafel bij het preventieakkoord en streven we dezelfde doelen na. Naar aanleiding van het onderzoek heb ik daarom de vier in het artikel genoemde zorgverzekeraars om toelichting gevraagd.
Zij geven alle vier aan dat zij een beleid hebben gericht op maatschappelijk verantwoord beleggen. Het gaat dan om zaken als mensenrechten, arbeidsomstandigheden, milieu en anticorruptie, waarmee zij invulling geven aan internationale programma’s en standaarden. Als fastfoodketens aan deze standaarden voldoen, worden ze dus niet uitgesloten van beleggingen. Hierbij geven de verzekeraars overigens aan dat slechts een heel klein deel van hun beleggingen in fastfoodketens is. Voor de vier genoemde verzekeraars gaat het totaal om zo’n 8 miljoen euro, waarbij VGZ en Achmea melden dat het om 0,04 procent van hun beleggingen gaat.
Het onderzoek van de Leeuwarder Courant en Dagblad van het Noorden is voor sommige verzekeraars aanleiding om hun beleggingsbeleid tegen het licht te houden. Dit heeft er bij Menzis al toe geleid dat ze hebben laten weten te stoppen met beleggingen in fastfoodketens. Andere verzekeraars kiezen ervoor om met fastfoodketens de dialoog aan te gaan over gezondheid. Bijvoorbeeld door te spreken over het ontwikkelen van gezonde producten, de toegankelijkheid en betaalbaarheid van gezond voedsel en het beleid met betrekking tot het bevorderen van gezondheid. Naast gezondheid kan gesproken worden over andere thema’s zoals dierenwelzijn, beloningsbeleid en klimaat.
Zijn er bij u voorbeelden of signalen bekend waarbij zorgverzekeraars via investeringen daadwerkelijk invloed hebben uitgeoefend op het beleid van fastfoodketens?
Ja. Menzis heeft aangegeven dat fastfoodketen McDonalds naar aanleiding van de dialoog met hen toezeggingen heeft gedaan over gezondere keuzes in kindermenu’s, voedingsinformatie op verpakkingen en verantwoorde marketing.
Deelt u de mening dat deze argumentatie van onder andere VGZ en Zilveren Kruis, dat zij door deze investeringen invloed uit kunnen oefenen op fastfoodbedrijven, onzinnig is en sowieso niet opweegt tegen het verkeerde signaal dat deze investeringen uitstralen?3
Deze mening deel ik niet. Zorgverzekeraars geven aan dat zij met behulp van de beleggingen de dialoog over gezondheid en andere maatschappelijke thema’s aangaan met fastfoodketens. Zij zijn vrij om hier zelf een keuze over te maken.
Ik vind het belangrijk dat zorgverzekeraars zich inzetten om de doelen te bereiken uit het preventieakkoord dat ze mede ondertekend hebben. Dat kan op verschillende manieren.
Deelt u de mening dat op de uitsluitingslijsten van zorgverzekeraars naast tabak en alcohol ook fastfood een categorie zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook bij vraag twee aangegeven, ga ik niet over het beleggingsbeleid van zorgverzekeraars; zij zijn private partijen en gaan hier zelf over.
Bent u bereid in gesprek te gaan met zorgverzekeraars over de vraag hoe in alle facetten van hun «bedrijfsvoering» preventie leidend gemaakt kan worden?
Ik ben voortdurend met zorgverzekeraars – als ook met veel andere partijen, zowel in als buiten de zorg – in gesprek over allerlei facetten van preventie.
Het gaat dan bijvoorbeeld om het bevorderen van een gezonde leefstijl en het stimuleren dat leefstijlbehandelingen een nadrukkelijker plek binnen de curatieve zorg krijgen. Zorgverzekeraars denken hierin goed mee en zijn zelf ook op zoek naar mogelijkheden om binnen de kaders van de regelgeving meer te kunnen investeren in preventieve zorg. Hierover informeer ik uw Kamer binnenkort nader.
Ziet u meer sectoren die bewust gemaakt kunnen worden en positief gestimuleerd kunnen worden om te beleggen in preventie gerelateerde doelen?
Mijn beleid is erop gericht om de doelen uit het preventieakkoord te bereiken. Ik informeer uw Kamer rond de zomer over hoe ik die doelen wil bereiken in een brief over de preventieaanpak voor de thema’s overgewicht en voeding.
Het zo snel mogelijk naar het nultarief brengen van de btw op groente en fruit vanwege steeds duurdere boodschappen |
|
Eva van Esch (PvdD), Lisa Westerveld (GL) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Kunt u zich herinneren dat u ten tijde van de coronacrisis in mei 2020 het btw-tarief op mondkapjes naar nul bracht?
Ja. Op 19 mei 2020 heeft de Staatssecretaris van Financiën besloten dat tijdelijk geen btw werd geheven op de levering van mondkapjes in verband met de bestrijding van de coronacrisis.2
Kunt u zich herinneren dat u toen minder dan drie weken de tijd nodig had om van besluit tot uitvoering over te gaan?1
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat boodschappen, waaronder groente en fruit, fors duurder zijn geworden?2
Uit onderzoek van het CBS4 uit 2021 bleek dat de prijzen van gezondere voedingsmiddelen in tien jaar tijd met gemiddeld 21 procent zijn gestegen. De prijsstijging van ongezondere producten was minder groot, namelijk bijna 15 procent.
Ook het afgelopen jaar is de prijs van voeding gestegen, blijkt uit cijfers van het CBS5. Voedingsmiddelen waren in april 8,5 procent duurder dan een jaar eerder, in maart was dat 6,2 procent. De prijsontwikkeling van vlees droeg hieraan het meeste bij, de prijsstijging op jaarbasis nam toe van 5,5 procent in maart naar 10,5 procent in april. Ook groenten, zuivelproducten en brood en granen werden duurder.
Erkent u dat het juist voor mensen met een lagere sociaaleconomische status moeilijk is om gezond te eten, mede vanwege de stijgende voedselprijzen?
Mogelijk wordt voor groepen met een lagere sociaaleconomische positie gezond eten extra bemoeilijkt door hogere prijzen van (gezond) voedsel. Volgens het Nibud liggen de kosten van een gezond voedingspakket – producten die iemand gemiddeld op een dag nodig heeft om gezond te blijven – op ongeveer 6 tot 7 euro per dag.6 Bij een minimaal inkomen kan dit hoog zijn.
Niet alleen de betaalbaarheid van voedsel heeft invloed op de mogelijkheid van mensen met een lagere sociaaleconomische positie om gezond te eten. Gezond eten vraagt ook om een goede voedselvaardigheid. In lage welstandsgroepen kunnen kortetermijnzorgen de overhand nemen waardoor de mentale ruimte vermindert die nodig is voor voedselvaardigheid. Bovendien kunnen deze groepen meer invloed van een (ongezonde) voedselomgeving ondervinden; in wijken waar meer mensen met een lagere sociaaleconomische positie wonen, zijn vaak meer fastfoodlocaties7. Dit kan het voor hen moeilijker maken om gezond te eten.
Erkent u dat voor onbewerkte groente en fruit zoals een broccoli of een appel geen ingewikkelde definitiekwesties spelen, zoals bij bewerkte productcategorieën wel het geval is?
In het coalitieakkoord is onder meer opgenomen dat wordt bezien hoe de btw op groente en fruit op termijn kan worden verlaagd naar 0%. Het kabinet is momenteel bezig deze afspraak uit te werken. Het introduceren van een btw-nultarief voor specifieke voedingsmiddelen zoals groente en fruit levert complexiteit op voor ondernemers en de Belastingdienst. Ieder onderscheid roept namelijk onvermijdelijk de vraag op waar de grens precies ligt. Dit geldt ook als het onderscheid zou worden aangebracht op basis van het criterium «onbewerkt». Ook dit woord dient een specifieke invulling en afbakening te krijgen die werkbaar is voor ondernemers en de Belastingdienst. Zo worden broccoli en appels soms gewassen, verpakt, gesneden en/of geschild. Deze producten hebben dan in zekere zin «bewerking» ondergaan. Bij dergelijke afbakeningsvragen is het fiscale neutraliteitsbeginsel ook van belang. Dat beginsel verzet zich ertegen dat – vanuit het oogpunt van de consument – soortgelijke goederen voor de btw ongelijk worden behandeld.
Waarom kunt u een nultarief op onbewerkte groente en fruit dan niet sneller regelen?
Zoals in antwoord 5 aangegeven, is het van belang om groenten en fruit goed te definiëren. Dit wordt momenteel uitgewerkt en dat kost enige tijd. Het kabinet acht het van belang dat dit snel, maar ook zorgvuldig en in één keer goed gebeurt. Het is daarom niet mogelijk om dit voor 1 juli 2022 te regelen.
Zoals de overgenomen motie van het lid Grinwis beschrijft, zal de regering zich maximaal inspannen om de voorgenomen verlaging van btw op groente en fruit naar 0% nog tijdens de lopende kabinetsperiode door te voeren.8 Daarbij speelt ook de budgettaire inpasbaarheid een belangrijke rol.
Kunt u een nultarief op onbewerkte groente en fruit in ieder geval voor 1 juli 2022 regelen om de stijgende kosten van gezonde boodschappen te dempen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid de invoering van het nultarief op bewerkte groente en fruit veel sneller te regelen dan «lopende deze kabinetsperiode»?3
Zoals aangegeven ga ik samen met de Staatssecretaris van Financiën voor komende zomer de Kamer informeren over het plan van aanpak voor het invoeren van een btw-nultarief op groente en fruit, inclusief een onderzoek naar de afwegingen en keuzes op het gebied van uitvoering die hierbij horen.
Het bericht dat de ggz in het eerste kwartaal al een miljoenenverlies lijdt |
|
Maarten Hijink |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw rectie op het bericht dat de geestelijke gezondheidszorg (ggz) in het eerste kwartaal van 2022 al een miljoenenverlies lijdt?1
Zoals aangegeven in mijn brief van 9 mei jl. is het aan zorgverzekeraars om – uit oogpunt van hun zorgplicht – in de contracten zodanige financiële afspraken te maken met de ggz dat de continuïteit van zorg geborgd kan worden, wat overigens niet hetzelfde is als de continuïteit van elke individuele zorgaanbieder. Als een ggz-aanbieder in financieel zwaar weer verkeert, is de jaarlijkse contractering het eerst aangewezen instrument om afspraken te maken over wat er moet gebeuren. Partijen hebben daarnaast altijd de mogelijkheid om (indien nodig) aanvullende financiële afspraken te maken, ook als contracten al gesloten zijn. Daarbij is het van belang dat er ten behoeve van de contractering een goede informatieuitwisseling plaatsvindt tussen zorgaanbieder en zorgverzekeraar.
Hoe kan het zijn dat verschillende grote ggz-instellingen ruim drie maanden in het nieuwe jaar nog steeds geen contracten hebben met de grote zorgverzekeraars?
De contractering is aan zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Contracten kunnen het hele jaar door gesloten en waar nodig aangepast worden. Er is geen verplichting om onderhandelingen voor een bepaalde datum afgerond te hebben.
Het is wel belangrijk dat verzekerden voor het maken van een keuze voor een zorgverzekering over de nodige informatie beschikken. Daarom moeten zorgverzekeraars vanaf 12 november – de start van het jaarlijkse overstapseizoen – aangeven welke vergoeding verzekerden kunnen verwachten bij een zorgaanbieder. Als de onderhandelingen tussen een zorgverzekeraar en zorgaanbieder nog lopen, kan een verzekeraar formeel aangeven dat er nog niets bekend is over de vergoeding, maar het komt in dergelijke situaties ook voor dat een verzekeraar dan aangeeft dat de zorg bij de aanbieder vergoed wordt alsof er sprake is van een contract. Voor de in het artikel genoemde zorgaanbieders, Parnassia en Pro Persona, is dat het geval.
Wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat dit alsnog zo snel als mogelijk gebeurt, en wat zijn uw plannen om een herhaling hiervan voor de komende jaren te voorkomen?
In het kader van de invoering van het zorgprestatiemodel per 2022, hebben de partijen in de ggz bestuurlijk afgesproken gezamenlijk verantwoordelijkheid te nemen voor een financieel verantwoorde, zorgvuldige en macroneutrale overgang van de oude naar de nieuwe bekostiging. Dit moet zijn weerslag vinden in de contractering voor 2022. Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en de Nederlandse ggz (dNggz) spreken elkaar hier maandelijks over in een bestuurlijk overleg met de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) als toehoorder.
De NZa monitort daarnaast net als vorige jaren de contractering in de ggz in het algemeen. In het Hoofdlijnenakkoord ggz 2019–2022 zijn hier afspraken over vastgelegd. De eerstvolgende rapportage – over de contractering voor 2022 – volgt voor de zomer.
Het Hoofdlijnenakkoord loopt in 2022 af. Voor 2023 en verder zijn er nog geen bestuurlijke afspraken gemaakt over de contractering en de monitoring daarvan. Ik vind het belangrijk dat het gesprek tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders over verbeteringen in de contractering gevoerd blijft worden. Knelpunten in de contractering blijven daarom onderwerp van de bestuurlijke agenda.
Welke maatregelen bent u van plan te nemen naar aanleiding van de constatering van de belangenbehartiger van de Nederlandse ggz, dat twee miljoen verlies niet meer in te halen is?
Zie mijn antwoord op vraag 1. Waar een ggz-instelling in financieel zwaar weer verkeert, is de jaarlijkse contractering het eerst aangewezen instrument om afspraken te maken over wat er moet gebeuren. Partijen hebben daarnaast altijd de mogelijkheid om (indien nodig) aanvullende financiële afspraken te maken, ook als contracten al gesloten zijn.
Het is aan zorgverzekeraars om – uit oogpunt van hun zorgplicht – in de contracten zodanige financiële afspraken te maken met de ggz dat de continuïteit van zorg geborgd kan worden, wat overigens niet hetzelfde is als de continuïteit van elke individuele zorgaanbieder. Daarbij is het van belang dat er ten behoeve van de contractering een goede informatieuitwisseling plaatsvindt tussen zorgaanbieder en zorgverzekeraar.
Hoe komt het dat ggz-aanbieders lagere tarieven krijgen dan vorige jaren, ondanks dat dit met het nieuwe zorgprestatiemodel juist niet het geval zou moeten zijn?
Het is aan zorgverzekeraars en zorgaanbieders om tot goede afspraken te komen en steeds meer en beter gebruik te maken van de handvatten die het zorgprestatiemodel daarvoor aanreikt. Het zorgprestatiemodel geeft betere handvatten om in de contractering een passende vergoeding voor geleverde zorg af te spreken dan de oude ggz-bekostiging. Zowel voor zware als lichtere zorg. De oude bekostiging ging uit van gemiddelde trajecten van diagnostiek en behandeling en werkte onderfinanciering van zwaardere zorg en overfinanciering van lichtere zorg in de hand. De nieuwe bekostiging is gebaseerd op de feitelijke inzet van beroepen en aantallen behandel- en diagnostiekconsulten. Daarbij zijn ook aparte tarieven voor outreachende ggz en hoogspecialistische ggz geïntroduceerd.
De financiële effecten die ggz-aanbieders van de nieuwe ggz-bekostiging ondervinden zijn niet alleen afhankelijk van de tariefafspraken, maar ook van de bredere financiële (transitie)-afspraken die zij met zorgverzekeraars maken. Daarnaast kunnen er lopende een jaar soms ook aanvullende afspraken worden gemaakt. Ook die kunnen financiële impact hebben.
Ggz-partijen hebben vorig jaar binnen het programma Zorgprestatiemodel bestuurlijk met elkaar afgesproken om gezamenlijk verantwoordelijkheid te nemen voor een financieel verantwoorde, zorgvuldige en macroneutrale overgang naar het zorgprestatiemodel. ZN en dNggz spreken elkaar daar maandelijks over in een bestuurlijk overleg met de NZa als toehoorder.
Macroneutraliteit betekent overigens niet dat de invoering van de nieuwe ggz-bekostiging voor elke zorgaanbieder financieel neutraal uitpakt. Met de nieuwe bekostiging wordt namelijk ook een verschuiving van middelen beoogd van lichte naar zware ggz. De continuïteit van zorg moet wel geborgd zijn.
Hoe kan het dat in de afspraken tussen zorgverzekeraars en ggz-aanbieders de zorg aan zwaardere doelgroepen onvoldoende gefinancierd wordt, en wat gaat u eraan doen om dit nog dit jaar te verbeteren?
Ik heb geen zicht op de inhoud van de gemaakte afspraken of op de overwegingen van een zorgaanbieder en zorgverzekeraar om tot een bepaalde afspraak te komen. In de monitor contractering ggz die in juni verschijnt zal de NZa wel op hoofdlijnen ingaan op de inhoud en het proces van de contractering 2022.
Het is aan zorgverzekeraars en zorgaanbieders om tot goede afspraken te komen. Daarnaast hebben zij de mogelijkheid om – indien nodig – lopende het jaar aanvullende afspraken te maken. Zorgverzekeraars zijn daarbij gehouden aan hun zorgplicht, ook voor hun verzekerden die complexe ggz nodig hebben. De NZa ziet toe op de naleving van deze zorgplicht, vanuit haar wettelijke taak.
Wat is uw reactie op de oproep in het artikel om vaart te zetten achter «de noodzakelijke akkoorden en programma’s»?
Zoals toegezegd in de brief van 4 maart 20222 wordt de Tweede Kamer dit kwartaal geïnformeerd over de contouren van, en het proces rondom, het Integraal Zorgakkoord. Specifiek voor de ggz werk ik aan de Toekomstagenda ggz. Er wordt parallel gewerkt aan het Integraal Zorgakkoord en aan de Toekomstagenda ggz. In de Aanpak mentale gezondheid wordt ingezet op preventie, de Staatssecretaris van VWS zal u binnenkort hierover nader informeren.
Kunt u garanderen dat geen enkele cliënt vanwege deze miljoenenverliezen tussen wal en schip valt en zonder hulp komt te zitten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor mij staat continuïteit van zorg centraal. Zorgaanbieders en zorgverzekeraars hebben hierin ieder hun verantwoordelijkheid. De NZa en IGJ houden daar toezicht op en spreken zo nodig partijen aan. Dit betekent niet een garantie dat er nooit iets mis kan gaan. Maar wel dat de verantwoordelijkheden goed en duidelijk belegd zijn. Waar sprake is van acute financiële problemen bij ggz-instellingen, kan binnen de contractering gezocht worden naar oplossingen. Partijen hebben daarnaast altijd de mogelijkheid om (indien nodig) aanvullende financiële afspraken te maken, ook als contracten al gesloten zijn.
Omdat de recent aangekondigde aanpassingen van behandelaanbod in korte tijd plaatsvinden heb ik de NZa gevraagd om de casuïstiek nader te bezien en mij over eventuele gemeenschappelijke onderliggende factoren te informeren. Ik wil namelijk scherp in beeld hebben of dit incidenten zijn of dat hier sprake is van een breder onderliggend probleem dat vraagt om een aanpassing van beleid. De NZa zal mij hierover voor de zomer informeren.
De berichten ‘Er vallen doden door slechte gezondheidszorg Sint Eustatius’ en ‘Het ene Nederland is het andere niet’ |
|
Roelien Kamminga (VVD), Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met de berichten «Er vallen doden door slechte gezondheidszorg Sint Eustatius» en «Het ene Nederland is het andere niet»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat de hospitainer geen adequate medische uitrusting bevatte en ook vanuit een praktisch oogpunt niet bruikbaar was voor het eiland? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het gezondheidscentrum SEHCF op Sint Eustatius had geen isolatiecapaciteit, en de hospitainer was bedoeld als isolatieruimte voor de eerste opvang van Covid-verdachte patiënten zodat de patiëntenstromen gescheiden konden worden. De hospitainer was voorzien van alle medische uitrusting die daarbij nodig was. Vanaf het begin van de pandemie was duidelijk dat bij een ernstiger verloop van een Covid-infectie de patiënten verplaatst zouden worden naar het Sint Maarten Medical Center (SMMC) ziekenhuis op Sint Maarten. Vanaf april 2020 is met ondersteuning van VWS een volledig ingericht intensive care (IC) centrum met gekwalificeerd personeel ingericht voor Covid-patiënten voor Sint Maarten, Saba en Sint Eustatius.
Hoe beoordeelt u het feit dat er geen gekwalificeerd personeel werd meegestuurd met de geleverde hospitainer?
Deze constatering klopt niet. De hospitainer is destijds toegevoegd aan de capaciteit van het ziekenhuis, zie 2. Er was gekwalificeerd personeel in SEHCF en op verschillende momenten tijdens de pandemie is extra personeel naar Sint Eustatius gestuurd. Vanaf het begin zijn er afspraken gemaakt met SEHCF en de lokale GGD dat Sint Eustatius bij een uitbraak op extra personele ondersteuning vanuit Nederland kon rekenen. Sint Eustatius heeft lang een containment strategie gehanteerd waardoor er in die fase weinig tot geen Covid-patiënten waren.
Kunt u het besluitvormingsproces van de benoeming van een nieuwe ziekenhuisdirecteur op Sint Eustatius en de gehanteerde criteria nader toelichten?
Er is geen nieuwe directeur bij SEHCF – zoals gesteld in het artikel – benoemd. VWS, het Openbaar Lichaam St. Eustatius (OLE) en SEHCF hebben destijds een intentieverklaring opgesteld waarin er tijdelijk ondersteuning van een Chief Medical Officer (CMO) is toegevoegd aan het management van het gezondheidscentrum.
Op welke manier zijn stakeholders op Sint Eustatius betrokken bij de benoeming van deze directeur en bij de levering van de hospitainer?
De hospitainer is gestuurd op verzoek van de regeringscommissaris op basis van een bijstandsverzoek. De CMO is aangesteld in samenspraak met de regeringscommissaris en de Raad van Toezicht (RvT) van SEHCF.
Is het mogelijk om een onderzoek te laten doen door gezondheidsexperts om de staat van de gezondheidszorg op Sint Eustatius te laten beoordelen? Zo ja, bent u daartoe bereid?
In algemene zin beoordeel ik de toegankelijkheid, kwaliteit en bereikbaarheid van de zorg in Caribisch Nederland als voldoende tot goed. Desalniettemin zijn er nog op een aantal terreinen achterstanden zichtbaar; nog niet overal is de zorg vergelijkbaar met Europees Nederlands niveau. Tegelijkertijd maken de discussies rondom de medische uitzendingen n.a.v. de recente sterfgevallen op Sint Eustatius duidelijk dat er in de uitvoering van het verwijsproces verbeteringen nodig zijn. In dat licht ben ik bereid om een onderzoek te doen naar de staat van de gezondheidszorg in Caribisch Nederland waarbij gekeken wordt naar de resultaten die bereikt zijn sinds 2010, met aandacht voor de wijze waarop de gezondheidszorg functioneert, welke verbeteringen gewenst zijn en wat er nodig is om door te groeien naar Europees Nederlands niveau qua aanbod en kwaliteit.
Bent u bereid in gesprek te gaan met eilandsraadsleden, eilandgedeputeerden en de gezaghebber met betrekking tot de gezondheidszorg op Sint Eustatius?
VWS heeft zeer regelmatig overleg met de regeringscommissaris en plaatsvervangend regeringscommissaris over de gezondheidszorg. VWS, het OLE en SEHCF hebben een intentieverklaring opgesteld met betrekking tot de verbeteringen van de gezondheidszorg op Sint Eustatius. VWS heeft afgelopen jaar ook gesprekken gevoerd met de eilandsraad van Sint Eustatius.
Hoe beoordeelt u de toegankelijkheid, kwaliteit en bereikbaarheid van de zorg in het Caribisch deel van het Koninkrijk?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw bredere visie met betrekking tot de gezondheidszorg in het Caribisch deel van het Koninkrijk?
Zie 11
Wat is uw reflectie op de aanpak van de coronacrisis in het Caribische deel van het Koninkrijk tot nu toe?
Gedurende de hele pandemie is er intensief contact geweest tussen VWS en de overheids-, de gezondheidsautoriteiten en de ziekenhuizen van de verschillende eilanden in het Caribisch gebied. De gezamenlijke inzet was om de verspreiding van het coronavirus op de eilanden zoveel mogelijk te voorkomen en te beperken. Daarnaast heeft VWS, samen met de landen Curaçao, Aruba en Sint-Maarten, maximale inzet gepleegd om zorg te regelen voor elke inwoner van het Koninkrijk die dat nodig had, zowel Covid-zorg, als reguliere zorg en spoedzorg.
Met regelmatige brieven van de Minister van VWS over de Covid-aanpak is uw Kamer gedurende de gehele periode ook op de hoogte gesteld van de ontwikkelingen rondom de pandemie in het Caribisch gebied. In deze brieven werd uw Kamer op de hoogte gehouden van de epidemiologische ontwikkelingen, de hulp en inzet die daarbij werd geboden om de publieke gezondheid en Covid (IC)ziekenhuiszorg te borgen in het Caribisch deel van het Koninkrijk. Zowel de eilanden van Caribisch Nederland als de autonome landen Curaçao, Aruba en Sint-Maarten hebben ook deelgenomen aan het vaccinatieprogramma zoals dat in Europees Nederland is uitgerold. VWS heeft met een speciaal team, in samenwerking met het RIVM, de ministeries, de openbare lichamen, de afdelingen publieke gezondheid en de ziekenhuizen van alle eilanden in het Caribisch gebied ondersteund waar nodig.
Wilt u de Kamer informeren over het bovenstaande voor de begrotingsbehandeling Koninkrijksrelaties in het najaar van 2022?
Ik zal uw Kamer voor de begrotingsbehandeling 2022 als antwoord op vraag 9 een brief sturen.
De artikelen 'Het ene Nederland is het andere niet' en 'Er vallen doden door slechte zorg op Sint Eustatius' |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Het ene Nederland is het andere niet»1 en «Er vallen doden door slechte zorg Sint Eustatius»2?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het opiniestuk van een inwoner van Sint Eustatius op Dossier Koninkrijksrelaties.nl, over zijn zorgen over de zorgfunctie naar aanleiding van de tragische afloop van een medische verwijzing van een patiënt?3
Ja.
Kunt u een kabinetsappreciatie geven op bovengenoemde artikelen?
De artikelen gaan in op de recente ontwikkelingen op het domein van de gezondheidszorg van Sint Eustatius.
Het verhaal van mevrouw van Tongerloo schetst -ondanks enkele feitelijke onjuistheden (zie vraag 2 en 3 in de aanvullende Kamervragen van VVD)- een goed beeld van de complexe verhoudingen en omstandigheden op Sint Eustatius, die ervoor zorgden dat de coronacrisis juist ook daar zo ingrijpend was. Het is hierbij goed om nog eens te herinneren in welke fase van de crisis Caribisch Nederland destijds zat. Medische hulpgoederen waren overal ter wereld schaars, zo ook in Nederland en in de regio. Transport vormde een uitdaging omdat de luchtruimen en landsgrenzen gesloten werden, wat tevens gevolgen had voor het overplaatsen van patiënten voor ziekenhuisopname in de regio. Net als in Europees Nederland moest de reguliere zorg op Sint Eustatius afgeschaald worden. Natuurlijk heeft de coronacrisis voor Sint Eustatius grote gevolgen gehad. Niet alleen voor wat betreft gezondheidszorg, maar ook sociaaleconomisch. Voor de inwoners én voor het medisch personeel dat hier werkte in deze onrustige en onzekere periode. Het is belangrijk om van onze ervaringen te leren en samen goed voor te bereiden op een mogelijke nieuwe pandemie in de toekomst. Sint Eustatius wordt net als Bonaire en Saba meegenomen in de beleidsagenda ten aanzien van het verbeteren van pandemische paraatheid, waarbij het toepassen van maatwerk centraal staat. Daarnaast is het van belang om lessen te trekken voor het verbeteren van de gezondheidsvoorzieningen in Caribisch Nederland die zijn opgebouwd sinds 2010.
De artikelen van curacao.nu en dossierkoninkrijksrelaties.nl gaan grotendeels in op het recente overlijden van een inwoner van Sint Eustatius. Kort hierop, in april, heeft opnieuw een overlijden plaatsgevonden. Het feit dat er twee patiënten zijn komen te overlijden, in zo’n kort tijdsbestek, vind ik vreselijk en moet grote impact hebben op de hechte gemeenschap van Sint Eustatius. T.a.v. het eerste overlijdensgeval kan ik mij voorstellen dat inwoners zich afvragen of door de artsen van St. Eustatius Health Care Foundation (SEHCF) en het verzekeringskantoor van VWS wel accuraat gehandeld is. Beide artikelen gaan ervan uit dat er bij dit handelen medische fouten zijn gemaakt. Hierover kan nog geen uitspraak worden gedaan. SEHCF heeft conform de procedures van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) een calamiteitenonderzoek in gang gezet. Desalniettemin zijn de in het artikel geuite zorgen van de inwoners van Sint Eustatius aanleiding voor mij om met betrokken gezondheidsinstanties het gesprek aan te gaan om ervoor te zorgen dat de zorg op Sint Eustatius verbeterd wordt.
Bovenstaande artikelen en het opiniestuk bespreken knelpunten in het doorverwijzen van patiënten die (acute) zorg nodig hebben; hoe reflecteert u op deze knelpunten? Welke stappen heeft u ondernomen of bent u van plan te nemen om doorverwijzing te verbeteren? Kunt u hierbij reflecteren op de rol van Zorg en Jeugd Caribisch Nederland?
Afgelopen jaren heeft Zorg en Jeugd Caribisch Nederland (ZJCN) jaarlijks 6000–8000 medische uitzendingen verzorgd. Ook in de Covid-periode is het gelukt om de urgente zorg doorgang te laten vinden. In 2020 zijn er in totaal 40 klachten binnengekomen. Desalniettemin zijn er knelpunten die verbeterd moeten worden. Ten aanzien van de knelpunten rondom reguliere doorverwijzingen zijn het afgelopen jaar diverse stappen genomen ter verbetering. In oktober 2021 hebben specialisten van SEHCF op Sint Eustatius en de afdeling dienstverlening van ZJCN afspraken gemaakt over de kwaliteit van verwijzingen. Voor het jaar 2022 is tevens prioriteit toegekend aan het verbeteren van de dienstverlening, hieronder valt ook het verwijsproces. Om verwijzers op de Bovenwindse eilanden meer ruimte te geven ben ik voornemens om een pilot op te zetten waarbij er naar bepaalde specialismen een vrije doorverwijzing kan plaatsvinden.
Om de doorverwijzing in acute situaties te verbeteren gaat ZJCN met de betrokken partijen de verantwoordelijkheden en bevoegdheden evalueren en waar nodig het reeds bestaande protocol aanvullen, verduidelijken of aanscherpen. Het is van belang dat ziekenhuizen kennis hebben van hun behandelplicht in acute situaties.
Over de verbeteringen van het verwijsproces zal ik (bestuurlijke) afspraken maken met alle betrokken partijen.
Kunt u bevestigen of de nieuwkomers die (nog) niet via de zorgverzekering van Caribisch Nederland zijn verzekerd, risico’s ondervinden bij het verkrijgen van essentiële medische zorg? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over een plan om dit probleem op te lossen?
Een nieuwkomer dient zich bij vestiging in Caribisch Nederland te houden aan de procedures van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Zij die nog in afwachting zijn van de beschikking van de IND, maken nog geen aanspraak op de zorgverzekering en zijn zelf verantwoordelijk om een tijdelijke zorgverzekering af te sluiten. Dit is conform Europees Nederlandse wet- en regelgeving. De nieuwkomer wordt hierover voorgelicht door zowel de IND als ZJCN.
In het geval dat iemand onverzekerd is en zich in een acute of levensbedreigende situatie bevindt, geldt dat de zorgverlener een behandelplicht heeft. Administratieve kwesties zijn hierin niet leidend.
Kunt u uiteenzetten wat de procedures en protocollen zijn in Caribisch Nederland, voor het in gang zetten van een medische verwijzing buiten het eiland? Kunt u bevestigen of een verwijzing alleen wordt gedaan door een arts en uiteenzetten wat voor (financiële) afspraken Zorg en Jeugd Caribisch Nederland hierover heeft gemaakt met organisaties voor medische evacuaties (met bijbehorend medisch team)? Kunt u verduidelijken wat uw rol is hierin?
De procedure bij een medische uitzending buiten het eiland is als volgt; indien een (huis)arts («verwijzer») constateert dat de verzekerde specialistische zorg nodig heeft die niet beschikbaar is op het eiland, wordt een verwijsverzoek ingediend bij ZJCN. De verwijzer vermeldt in het verzoek de mate van urgentie. In het geval van een reguliere medische uitzending beoordelen en toetsen de medisch adviseurs (artsen) van ZJCN aan de hand van de Regeling Aansprakelijkheid Zorgverzekering (RAZ) BES of het verwijsverzoek voldoet aan de rechtmatigheids- en doelmatigheidseisen. Indien niet akkoord, ontvangt de verwijzer een terugkoppeling met de onderbouwing. Indien akkoord, handelen de medewerkers van ZJCN het verzoek verder af; zij plannen de afspraak en de logistiek eromheen (vlucht, transport, accommodatie, PCR-test, daggeldvergoeding) en onderhouden contact met de verzekerde. Tijdens en aan het eind van de medische uitzending geeft de behandelend arts een terugkoppeling aan de verwijzer en medisch adviseurs van ZJCN. Bovenstaande beschreven procedures en protocollen zijn bekend bij de zorgverleners in Caribisch Nederland.
Ten aanzien van medische evacuaties heeft ZJCN afspraken gemaakt met National Helicopters (Medevac) voor de Bovenwindse eilanden en de Air-ambulance voor Bonaire. Deze zijn 24/7 beschikbaar. T.a.v. de inzet van de Medevac op Saba en Sint Eustatius geldt dat de verwijzer indien mogelijk vooraf toestemming moet hebben verkregen van de medisch adviseurs. In uitzonderingsgevallen kan achteraf toestemming aangevraagd worden.
Bent u bereid om bij (huis)artsen in Caribisch Nederland te informeren in hoeverre de beoordeling van Zorg en Jeugd Caribisch Nederland bij het al dan niet instemmen met een verwijzing buiten het eiland, naar hun ervaring een negatief effect heeft op de kwaliteit van zorg?
Ja, ik ben bereid om in gesprek te gaan met zorgverleners over hun zorgen.
Kunt u toelichten in welke mate Zorg en Jeugd Caribisch Nederland en/of u, budgettaire overwegingen van invloed laten zijn op het al dan niet instemmen met een verwijzing?
In de beoordeling spelen budgettaire overwegingen geen rol, medische gronden zijn leidend. De RAZ-BES regelt de aanspraken op zorg, op basis hiervan wordt beoordeeld of de aangevraagde behandeling doelmatig en rechtmatig is.
In hoeverre acht u een relatief kleinschalige voorziening als Zorg en Jeugd Caribisch Nederland in staat om de juiste beoordeling en afweging te maken bij een medisch urgente verwijzing?
Binnen ZJCN bestaat een afdeling Medisch Advies, bestaande uit artsen en medewerkers. Dit team is ervaren en voldoende uitgerust om dit te beoordelen.
Bent u bereid een specifiek onderzoek in te stellen naar het in vraag 2 bedoelde incident waarbij een patiënt met een niet-Nederlandse nationaliteit tragisch is komen te overlijden?
De IGJ is op de hoogte gebracht van de calamiteit. SEHCF heeft conform de procedures van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) een calamiteitenonderzoek in gang gezet.
Het bericht ‘Verkoopverbod of niet: jongeren kopen massaal snus’ |
|
Queeny Rajkowski (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Verkoopverbod of niet: jongeren kopen massaal snus»?1
Ja.
Hoe verklaart u het dat sinds het per november vorig jaar ingevoerde verbod op de verkoop van nicotinezakjes met meer dan 0,035mg nicotine, snus nog steeds volop verkrijgbaar is?
Er zijn (Europese) landen waar deze producten niet verboden zijn en waar deze producten legaal gekocht kunnen worden. Deze bedrijven mogen nicotinezakjes niet verhandelen naar Nederland of zich richten op Nederlandse consumenten. Desondanks komt het voor dat personen deze producten via websites of sociale media uit het buitenland bestellen. De NVWA voert risicogericht toezicht uit op deze buitenlandse bedrijven en verzoeken bedrijven de verhandeling van nicotinezakjes naar Nederland te staken.
Kunt u aangeven wat de uitkomsten zijn geweest van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)-controle bij vier grote importeurs?
De NVWA geeft aan dat bij alle vier de importeurs de nicotinezakjes in bewaring zijn genomen. Dat wil zeggen dat de nicotinezakjes met meer dan 0,035 mg nicotine per zakje, niet meer verplaatst mochten worden totdat er een passende oplossing gevonden werd voor de producten. Twee importeurs hebben de nicotinezakjes naar een ander Europees land gestuurd, waar verhandeling van deze producten nog toegestaan was. De andere twee importeurs hebben de nicotinezakjes laten vernietigen. Alle vier de importeurs hebben hun afnemers, zoals winkeliers, op de hoogte gesteld van het verbod op nicotinezakjes en hebben hen gevraagd de voorraad niet meer te verkopen.
Zijn er cijfers bekend van het aantal keer dat de NVWA sinds het verbod in heeft moeten grijpen bij online verkooppunten?
De NVWA heeft zich in eerste instantie gericht op de importeurs van nicotinezakjes die de producten in Nederland in de handel brengen. Op deze manier wordt de toevoer van nicotinezakjes naar online winkels die deze producten in Nederland verkopen, tegengegaan. Onlangs heeft de NVWA een potentiële vijfde importeur geïnspecteerd. Dit bleek een bedrijf in een andere lidstaat te zijn waar de verhandeling van nicotinezakjes, met meer dan 0,035 mg per zakjes, wel is toegestaan. Dit bedrijf verkocht nicotinezakjes in Nederland via verschillende Nederlandse websites. De NVWA heeft dit bedrijf gewezen op het verbod op nicotinezakjes in Nederland en heeft hem verzocht de verhandeling naar Nederland te staken. De ondernemer heeft aan dat verzoek voldaan en de websites daarop aangepast. Recent is de NVWA begonnen met het toezicht op webwinkels.
Welke instrumenten heeft de NVWA op dit moment in handen om aanbod van snus op bijvoorbeeld social media-kanalen aan te pakken?
Het verhandelen van nicotinezakjes, met meer dan 0,035 mg nicotine per zakje, is voor zover deze is gericht op consumenten in Nederland ook via social media niet toegestaan. De NVWA doet bij sociale media-kanalen melding van onrechtmatige uitingen, waar het aanbod van nicotinezakjes een voorbeeld van is. Hiermee worden de sociale media-kanalen (mede)verantwoordelijk voor deze uitingen. De sociale media-kanalen kunnen de content dan verwijderen, waarmee zij niet meer verantwoordelijk voor deze content zijn. Dit proces van melden en verwijderen van onrechtmatige content wordt door de NVWA «notice and take down» genoemd.
Hoe kunnen social media-kanalen op dit moment hun verantwoordelijkheid nemen indien bij wet verboden producten op hun kanalen worden aangeboden? Welke instrumenten zijn hierbij voorhanden?
Het is in eerste instantie aan de sociale mediaplatformen om te bepalen hoe zij hun verantwoordelijkheid voor de verkoop van illegale producten en waren kunnen en willen invullen. Een sociaal mediaplatform dat weet dat er via zijn platform nicotinezakjes worden verkocht kan bijvoorbeeld de content verwijderen of voorlichting geven aan gebruikers over het illegale karakter van de verkoop van nicotinezakjes, en wijzen op de gezondheidseffecten die de consumptie daarvan kan hebben.
Bent u het eens dat het zeer zorgelijk is dat er zo makkelijk en openlijk via sociale media verboden middelen aangeboden en gekocht kunnen worden?
Het is inderdaad zorgelijk dat nicotinezakjes met meer dan 0,035 mg nicotine, een illegaal product, online aangeboden worden.
Welke mogelijkheden ziet u op korte termijn om de verkoop van snus op sociale mediaplatformen tegen te gaan, ook met het oog op de verwachte Europese wetgeving en in het bijzonder de Digital Services Act?
Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Op dit moment wordt er door het Europees Parlement, de Raad, en de Europese Commissie onderhandeld over de Digital Services Act (DSA). Onder voorbehoud van de uitkomsten daarvan zal de DSA een aantal instrumenten creëren die relevant kunnen zijn voor het bestrijden van de verkoop van nicotinezakjes via sociale mediaplatformen.
Zo komt er waarschijnlijk een verplichting voor deze bedrijven om een mechanisme in te richten waarmee zij door gebruikers en anderen gewezen kunnen worden op illegale inhoud op hun platform, zoals de illegale verkoop van nicotinezakjes. Wanneer deze bedrijven een dergelijke melding ontvangen moeten zij daar tijdig actie op ondernemen. Bijvoorbeeld door het illegale aanbod te verwijderen. Laten zij na om actie te ondernemen dan kunnen ze aansprakelijk worden gesteld voor het illegale aanbod.
Onder de DSA worden sociale mediaplatformen ook verplicht om gebruikers die veelvuldig illegale inhoud plaatsen, zoals aanbiedingen voor nicotinezakjes, tijdelijk de toegang tot het platform te ontzeggen door diens account te schorsen. Zij moeten zo’n beslissing richting de betreffende gebruiker ook motiveren. In dat kader kunnen zij wijzen op het feit dat de verkoop van nicotinezakjes met meer dan 0,035 mg nicotine verboden is en tevens de voorlichting verrichten die in het antwoord op vraag 6 is beschreven.
Bent u daarnaast bereid met de NVWA in gesprek te gaan om te onderzoeken hoe illegale verkoop van snus harder aangepakt kan worden?
Ik ben met de NVWA in gesprek over hoe de handhaving geïntensiveerd kan worden. Het is goed om daarbij op te merken dat de NVWA constateert dat na de aankondiging van het verbod op nicotinezakjes door de NVWA in november 2021 in verschillende verkoopkanalen minder aanbod van nicotinezakjes is gevonden. Ook hebben producenten de zakjes niet groots in Nederland gelanceerd. Dit is op zichzelf een mooi resultaat.
Daar wil ik aan toevoegen dat een aanpak met strenge handhaving door de NVWA niet de enige oplossing is voor dit maatschappelijke probleem. Ik wil de verkopers van deze producten aanspreken op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid en hen oproepen te stoppen met de verkoop van deze producten.
Daarnaast vind ik het belangrijk dat Nederlanders bewust zijn van de gevaren van het gebruik van producten, zoals snus (met tabak) en nicotinezakjes (zonder tabak). Er is informatie beschikbaar omtrent de gezondheidseffecten van snus en nicotinezakjes via informatiekanalen zoals de website Rokeninfo.nl en het de Facebook en Instagrampagina’s van Opvoeding en Uitgaan2. Ook wil ik zicht houden op het gebruik van nicotinezakjes en snus bij de Nederlandse bevolking. Het Trimbos instituut zal hier via de Leefstijlmonitor uit 2022 onderzoek naar doen.
De uitvoering van de Wmo 2015 voor patiënten met ALS |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met berichten over de lastige situatie waarin veel patienten met ALS (amyotrofische laterale sclerose) zich bevinden ten gevolge van de gebrekkige uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) door sommige gemeenten?1 2
Ja.
Deelt u de zorgen over de levenskwaliteit van ALS-patiënten wanneer zij geconfronteerd worden met een langdurig bureaucratisch proces om de juiste zorg en hulpmiddelen te ontvangen, gezien het snelle en progressieve verloop van ALS? Beschouwt u deze situatie ook als onwenselijk?3
Ik vind een goede levenskwaliteit voor iedereen die zorg en ondersteuning nodig heeft – inclusief ALS-patiënten – belangrijk. Voorzieningen zoals een rolstoel of woningaanpassingen leveren hier een belangrijke bijdrage aan. Uiteraard vind ik dat bij het verstrekken van voorzieningen oog moet zijn voor de persoonlijke situatie van de burger. Maatwerk is namelijk het uitgangspunt bij de Wmo. Er zijn in de wet termijnen genoemd waarbinnen burgers een reactie op hun aanvraag moeten krijgen. Deze termijnen moeten dan ook worden gevolgd. Dat termijnen worden overschreden vind ik onwenselijk.
Ik ben het met u eens dat bij acute of zeer progressieve ziektes zoals ALS snelheid en proactief/anticiperend handelen extra belangrijk is. Daarom is het binnen de Wmo ook mogelijk om spoedprocedures voor dit soort situaties in te richten. In de handreiking inkoop hulpmiddelen die de VNG heeft opgesteld, worden gemeenten geadviseerd hoe zij hierover in hun aanbesteding afspraken kunnen maken met leveranciers. Gemeenten kunnen er verder voor kiezen om spoedprocedures in te richten en afspraken te maken met zorgprofessionals en revalidatiecentra in hun gemeente/regio.
Bent u bekend met berichten over grote verschillen tussen gemeenten als het gaat om ondersteuning en zorg voor ALS-patiënten? Wat kan gedaan worden om deze verschillen te verkleinen en welke acties hebben gemeenten hierop tot nu toe genomen?4
Het is aan gemeenten om afhankelijk van de persoonlijke omstandigheden van de burger te bezien welke voorzieningen worden verstrekt. Uitgangspunt is natuurlijk dat adequate voorzieningen tijdig worden verstrekt. Ik ben ermee bekend dat zich schrijnende situaties voordoen in individuele situaties van bijvoorbeeld ALS-patiënten, waarin het lang duurt om de ondersteuning te organiseren en dat is onwenselijk. Ik weet dat gemeenten zich inzetten om ervoor te zorgen dat hun inwoners passende ondersteuning krijgen, maar dat dat niet in alle gevallen in korte tijd lukt.
Ik ben bekend met de complexiteit die gemeenten ervaren in het toekennen van hulpmiddelen aan o.a. ALS-patiënten. Dat neemt niet weg dat ik van gemeenten wel verwacht dat zij dit regelen. Het vorige kabinet heeft specifiek voor het verbeteren van de hulpmiddelenverstrekking aan mensen met een complexe hulpmiddelenaanvraag – en daar vallen ALS-patiënten ook onder – een actieplan hulpmiddelen uitgevoerd en een landelijk normenkader opgesteld. Het landelijk normenkader draagt bij aan een tijdige toegang en levering van passende en adequate hulpmiddelen en bevat afspraken over o.a. communicatie en levertijden. Het «convenant maatwerkprocedure» dat is opgesteld bevat afspraken over het aanstellen van een casemanager en het gebruiken van het functionele advies van de ergotherapaut/revalidatiearts. Deze afspraken zijn nog niet in alle gemeenten geïmplementeerd, maar zullen bijdragen aan een betere hulpmiddelenverstrekking. Ik zal hierover het gesprek aangaan met partijen.
Tot slot loopt er momenteel een onderzoek naar het vereenvoudigen van domeinoverstijgende hulpmiddelenverstrekking. In dat onderzoek is ook aandacht voor mensen met een complexe hulpmiddelenaanvraag. Uw Kamer kan de uitkomsten van dit onderzoek rond de zomer verwachten van de Minister van VWS. Zodra de uitkomsten bekend zijn, zal ik deze samen met mijn collega-bewindspersonen bezien.
Bent u bekend met berichten over te lange wachttijden voor ALS-patiënten bij het verkrijgen van hulpmiddelen vanuit gemeenten? Hoe kan dit voorkomen worden? Wat is er tot nu toe door gemeenten ondernomen om de wachttijden te verkorten?5 6
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om gemeenten die in gebreke blijven bij het leveren van de juiste zorg en ondersteuning aan ALS-patiënten hierop te wijzen?
De voormalige Minister van VWS heeft met de VNG de afspraak gemaakt dat de VNG in eerste instantie gemeenten wijst op de gemaakte bestuurlijke afspraken die de hulpmiddelenverstrekking moeten verbeteren. Als mij signalen bereiken dat gemeenten in gebreke blijven, ben ik bereid om met gemeenten in gesprek te gaan en daarin trek ik graag samen op met de VNG. Ik wil in die gevallen van gemeenten horen waarom het niet lukt om ALS-patiënten passende ondersteuning toe te kennen en zal vervolgens samen met gemeenten kijken wat we daaraan – indien noodzakelijk – kunnen veranderen.
Bent u bekend met het ALS-protocol van de patiëntenvereniging ALS Patients Connected? Wat is uw reactie op dit protocol?7
Inmiddels heb ik kennis genomen van de inhoud van het protocol. Ik zie een aantal overeenkomsten met de afspraken zoals gemaakt in het convenant maatwerkprocedure. Als dit ALS-protocol bijdraagt aan een betere hulpmiddelenverstrekking, is dat zeer positief.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Dementiezorg/Langer Thuis/Palliatieve zorg/PGB/Wijkverpleging/Wmo op donderdag 31 maart 2022 van 13:00 tot 18:00 uur?
Ja.
Het bericht ‘Kabinet wil minder fastfoodwinkels in de stad’ |
|
Hawre Rahimi (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Kabinet wil minder fastfoodwinkels in de stad»?1
Ja.
Welke maatregelen kunnen gemeenten nemen om een gezonde leefomgeving te ondersteunen? In hoeverre maken gemeenten daar gebruik van?
Gemeenten maken zich al jaren zorgen over het toenemende overgewicht en de impact daarvan op de gezondheid van onze inwoners. Omdat overgewicht zoveel voorkomt en ook nog altijd toeneemt, is overgewicht niet langer een individueel probleem, maar een volksgezondheidsrisico. Daarom worden door vrijwel alle gemeenten ambities geformuleerd en/of beleid ontwikkeld voor verbetering van de vergroening van de leefomgeving, zoals het aanleggen van sportvoorzieningen en het creëren van een groene en prettige openbare ruimte. Gezond voedselaanbod is een essentieel onderdeel van een gezonde leefomgeving. Uit onderzoek van de Universiteit van Amsterdam2 blijkt dat gemeenten op dit moment beperkte mogelijkheden hebben om de voedselomgeving positief te beïnvloeden. Ik laat de mogelijkheden verkennen om gemeenten op dit vlak daarom meer juridische handvatten te bieden.
Kunt u aangeven wat de reikwijdte van de voorgenomen wettelijke maatregelen zal zijn om fastfoodwinkels te weren?
Om de dagelijkse voedselomgeving gezonder te maken, verken ik de wettelijke mogelijkheden om een gezonde voedselomgeving te bevorderen. Hiermee zouden we gemeenten instrumenten kunnen geven om de toename van aanbieders van ongezond voedsel tegen te gaan. Eveneens zouden we mogelijk regels kunnen stellen met betrekking tot ongezonde drank-, snoep- en snackautomaten in bijvoorbeeld de schoolomgeving of het beperken van marketing van ongezonde producten gericht op kinderen. Daarnaast werken het Ministerie van VWS en LNV samen aan het Programma Gezonde Groene Leefomgeving. Het doel van dit programma is te bereiken dat in de toekomst alle professionals uit het fysieke en sociale domein gezondheid en natuur als vanzelfsprekend meewegen bij het beheer en de ontwikkeling van de openbare ruimte. Hierbij zal ook aandacht zijn voor het gebruik en de beleving de inwoners.
Hoe verhoudt een voorgenomen wettelijke rem op fastfoodwinkels zich tot nationale en Europese wetgeving rondom vrijheid van ondernemerschap?
Het weren van fastfoodwinkels moet getoetst worden aan hogere regelgeving. Met name de Europese Dienstenrichtlijn is van belang als het gaat om vrij verkeer en vrije vestiging van diensten. Beperking hiervan kan niet zomaar en moet gerechtvaardigd kunnen worden. Daarvoor moet o.a. de noodzaak en evenredigheid van een beperking goed onderbouwd worden (zie rapport City Deal 21 januari 2021).
Is bekend welk effect de afspraken rondom preventie in het Regeerakkoord hebben op het creëren van een gezonde leefomgeving? Zo nee, bent u voornemens deze effecten eerst in kaart te brengen alvorens nadere wettelijke maatregelen te overwegen?
Het is bekend dat gewoonte, gemak en prijs in belangrijke mate bepalend zijn voor de voedselkeuze en dat de consument sterk wordt beïnvloed door de voedselomgeving (de hoeveelheid aan aanbod van eten en drinken en de verleiding daartoe in de fysieke omgeving en online). Ook is bekend dat er een sterke relatie is tussen de voedselomgeving en de mate van vóórkomen van overgewicht. Van prijsmaatregelen is bekend dat deze bij een voldoende groot prijsverschil effect hebben op aankoopgedrag.
De huidige voedselomgeving is absoluut geen weerspiegeling van de Schijf van Vijf en verleidt sterk tot ongezonde (en niet duurzame) keuzes. De afspraken in het coalitieakkoord zijn gericht op het stimuleren van de gezonde en ontmoedigen van de ongezonde keuze, door onder andere maatregelen die de voedselomgeving gezonder maken en prijsmaatregelen. Bij de keuze voor te nemen maatregelen betrek ik adviezen van experts uit bijvoorbeeld het RIVM-rapport Inventarisatie aanvullende maatregelen Nationaal Preventieakkoord. Mogelijke vervolgstappen richting de ambities voor 2040 (2021) en het rapport The Healthy Food Environment Policy Index (Food-EPI): Een beoordeling van rijksoverheidsbeleid met betrekking tot de voedselomgeving in Nederland en beleidsaanbevelingen voor het creëren van een gezonde voedselomgeving (Universiteit Utrecht 2021).
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot de voorgenomen afspraken met de industrie over gezondere voedingsmiddelen?
De industrie werkt in het kader van het Nationaal Preventieakkoord aan een verbeterd productaanbod. De nieuwe Nationale Aanpak Productverbetering die onlangs is gepubliceerd geeft daar een nieuwe impuls aan. De nieuwe aanpak moet ertoe leiden dat er in 2030 over de gehele breedte van productgroepen verbetering is gerealiseerd in de samenstelling. Bedrijven krijgen de mogelijkheid om productverbetering in meerdere stappen door te voeren. Hierdoor kan de consument wennen aan verandering van smaak en kunnen bedrijven hun receptuur en productieproces geleidelijk aanpassen. De overheid gaat monitoren hoe de voortgang verloopt.
Het nieuws dat overgewicht, roken en drinken in drie jaar nauwelijks gedaald zijn |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het nieuws dat overgewicht, roken en drinken in drie jaar nauwelijks gedaald zijn?1
Ja.
Deelt u onze zorgen over het behalen van de gestelde doelen uit het preventieakkoord in het licht van dit nieuws? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw zorgen. Deze cijfers liggen nog ver af van de ambities die in het Nationaal Preventieakkoord voor 2040 zijn afgesproken. We willen toe naar een gezond, fit en veerkrachtig Nederland. Het RIVM heeft in 2021 geïnventariseerd met welke maatregelen we een inhaalslag kunnen maken. Dat is hard nodig om de ambities in 2040 te behalen.
Hoe beoordeelt u de cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) over overgewicht, roken en drinken? Wilt u per preventiedoel uit het preventieakkoord aangeven of de gepubliceerde cijfers van het CBS in lijn zijn met de ambities van het preventieakkoord?
Het percentage van de bevolking dat overgewicht heeft is de afgelopen jaren gelijk gebleven. Het is mooi dat geen verdere stijging is opgetreden, maar ik wil – samen met alle partners uit het Nationaal Preventieakkoord – de trend keren en een daling van het percentage mensen met overgewicht.
Een tussendoel van het preventieakkoord op roken, minder dan 20% rokers in 2020, is met 21% rokers in 2021 niet gehaald. Het is duidelijk dat voor roken de prevalentiecijfers voor 2021 niet in lijn zijn met de ambities van het preventieakkoord.
Het aantal overmatige drinkers is tussen 2018 en 2021 gedaald van 8,2% naar 7,3% en het aantal zware drinkers is in diezelfde periode gedaald van 9% naar 8,3%. De ambitie uit het Nationaal Preventieakkoord is om zowel het aantal overmatige als zware drinkers te laten dalen naar 5% in 2040. Hoewel ik blij ben met een daling, is het nog te vroeg om te zeggen of de trend echt doorzet, of dat sprake is van een tijdelijke daling door de corona-maatregelen. Er waren met de sluiting van de horeca en het wegvallen van evenementen en feestjes immers minder situaties om te drinken.
Zijn deze cijfers aanleiding om zo snel mogelijk de suikertax en de verlaging van btw op groente en fruit in te voeren?
Het kabinet wil de gezonde keuze stimuleren en de ongezonde keuze ontmoedigen. Prijsmaatregelen zijn daarbij onderdeel van een breder pakket aan bewezen effectieve maatregelen om gedragsverandering te stimuleren. Die voer ik graag zo snel mogelijk in. Voor beide maatregelen geldt dat ze ook zorgvuldig en doelmatig moeten worden vormgegeven om daadwerkelijk gezonder eten te stimuleren en om uitvoerbaar te zijn voor zowel de belastingdienst als betrokken ondernemers. Hier werk ik samen met mijn collega van Financiën aan.
Wat wilt u extra doen om te bewerkstelligen dat de preventiedoelen voor 2040 behaald worden? Kunt u dit expliciteren per onderwerp (roken, drinken, overgewicht)?
Ik bereid een sterke en brede preventieaanpak voor2. De doelen van het preventieakkoord worden doorgezet en de maatregelen worden geïntensiveerd, versneld en aangevuld. De belastingen op tabak en frisdrank gaan omhoog, waarbij ook het laagste tarief op bier wordt verhoogd zodat we niet minder accijns op bier betalen dan op fris.
Het RIVM heeft in 2018 aangegeven dat de inzet van het Nationaal Preventieakkoord niet voldoende is om de ambities op overgewicht, roken en problematisch alcoholgebruik in 2040 te halen. Op basis van het RIVM rapport uit 20213, waarin het instituut per thema een overzicht geeft van effectieve maatregelen, ga ik met partijen van de tafels verkennen wat we kunnen versnellen en intensiveren om de ambities te halen. Waar nodig wil ik aanvullende wettelijke maatregelen nemen. Het is duidelijk dat er een tandje bij moet om een gezonde generatie in 2040 te realiseren. Ik zal uw Kamer rond de zomer informeren over mijn aanpak op de verschillende thema’s.
Gelooft u dat de acties genoemd in het regeerakkoord voldoende zijn om de preventiedoelen te behalen? Zo ja, waar baseert u dit op?
Zie antwoord vraag 5.
Zou u bereid zijn om preventiedoelen in de wet te verankeren en zo te verzekeren dat niet alleen dit kabinet maar ook volgende kabinetten zich zullen moeten blijven inspannen om de preventiedoelen te behalen? Zo nee, waarom niet?
De gedachte om preventiedoelen in de wet te verankeren is mogelijk interessant, zeker waar het gaat om de rol van gemeenten. Tegelijkertijd is de wet een zwaar instrument dat we niet lichtvaardig moeten inzetten.
Dit kabinet heeft ervoor gekozen zich onverminderd in te blijven spannen voor de preventiedoelen die door het vorige kabinet zijn vastgesteld en neergelegd in landelijke beleidsnota’s en het Nationaal Preventieakkoord. Een wettelijke verankering van deze preventiedoelen is wat mij betreft dan nu ook niet nodig. Het doet ook geen recht aan de gezamenlijke verantwoordelijkheid van partijen voor de oplossing van het probleem. Het vastleggen van doelen in een akkoord geeft hier veel beter uitdrukking aan. Een eendimensionale focus op realisatie van wettelijke gezondheidsdoelen kan voorbijgaan aan de individuele verantwoordelijkheid en keuzevrijheid van mensen. Mijn ambities zijn helder, en ik ga graag met u in debat over de maatregelen die nodig zijn om deze ambities te bereiken.
Het bericht dat nicotinezakjes op middelbare scholen en zelfs op basisscholen verhandeld worden |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat nicotinezakjes, ook wel «snus» genoemd, op Hoornse middelbare scholen en soms zelfs op basisscholen verhandeld worden als warme broodjes?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit een zeer ongewenste ontwikkeling is en dat hier door de overheid voortvarend tegen opgetreden moet worden?
Ik vind het zeer ongewenst dat jongeren nicotinezakjes gebruiken en verhandelen. Deze producten passen niet in het streven naar een rookvrije generatie. Sinds eind vorig jaar treedt de NVWA op tegen het in de handel brengen van nicotinezakjes met meer dan 0,035 mg nicotine per zakje. Dit optreden vindt plaats op basis van het feit dat deze producten gezien kunnen worden als een onveilig levensmiddel op basis van de Algemene Levensmiddelenverordening2.
Zijn er bij u signalen bekend dat dit probleem zich ook op andere plekken voordoet? Zo ja, welke signalen heeft u?
Afgelopen jaar is in de media een aantal keren aandacht besteed aan nicotinezakjes. In deze berichtgeving kwam naar voren dat het hier gaat om een groeiende handel. Volgens nieuwsberichten van afgelopen maand lijkt het probleem op verschillende plekken de kop op te steken.
Herinnert u zich de motie Kuik c.s. waarin verzocht werd nicotinezakjes zonder tabak onder de Tabaks- en rookwarenwet te brengen en waarin verzocht werd te bezien of, totdat nicotinezakjes onder de Tabaks- en rookwarenwet vallen, de handhavingsmogelijkheden van de Warenwet te gebruiken zijn?2
Ja, dit is mij bekend. Op dit moment treedt de NVWA op tegen het in de handel brengen van nicotinezakjes met een gehalte hoger dan 0,035 mg nicotine per zakje. Dit betekent in de praktijk dat alle nicotinezakjes die nu op de markt zijn daarmee verboden zijn.
Herinnert u zich de reactie op deze motie van uw ambtsvoorganger in de brief van 9 november 2021, waarin vervolgstappen overgelaten werden aan het volgende kabinet?3
Ja, mijn voorganger heeft aangegeven dat hij bezorgd was over de toenemende populariteit van deze producten en dat hij voornemens was om nicotineproducten zonder tabak op te nemen in de Tabaks- en rookwarenwet en om nicotinezakjes in het bijzonder te verbieden. Nogmaals ik deel deze zorg en ik zal u voor de zomer informeren over hoe ik het gebruik van deze middelen een halt toe wil roepen.
Bent u net als uw ambtsvoorganger voornemens om nicotinezakjes zonder tabak op te nemen in de Tabaks- en rookwarenwet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is hiervan de stand van zaken?
Zie het antwoord op de vorige vraag.
Welke maatregelen neemt de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) momenteel om nicotinezakjes met onveilige hoeveelheden nicotine van de markt te weren?
De NVWA heeft in november 2021 eerst de relevante brancheorganisaties geïnformeerd en aangegeven dat verkoop en verhandeling van onveilige nicotinezakjes gestaakt moet worden. Hierna is zij begonnen met het risicogericht controleren bij de grote Nederlandse groothandels en importeurs van deze producten. Bij de importeurs waar de NVWA een inspectie heeft gedaan, zijn de nicotinezakjes uit de handel gehaald. Op dit moment is de NVWA bezig met risicogericht toezicht bij internetbedrijven.
Bent u voornemens in een beleidsregel onder de Warenwet vast te leggen hoeveel nicotine is toegestaan in nicotinezakjes, zodat daarmee de handhaafbaarheid voor de NVWA vergroot wordt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is de stand van zaken hiervan?
Ja, op dit moment wordt gewerkt aan deze beleidsregel. Deze zal per 1 mei 2022 in werking treden.
Welke overige acties kan de overheid ondernemen om de opkomst van het gebruik van nicotinezakjes zonder tabak te ontmoedigen?
Het is belangrijk dat ouders en scholen op de hoogte zijn van het bestaan, en het gebruik door sommige jeugdigen, van dit soort producten.
Welke mogelijkheden ziet u om nieuwe verslavende producten op tijd te signaleren en bestaande regelgeving breed toe te passen op ook deze nieuwe producten?
Zoals gezegd, zal ik u hier voor de zomer verder over informeren.
Het aantal doorplaatsingen van uit huis geplaatste kinderen |
|
Lisa Westerveld (GL), Don Ceder (CU) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Heeft u geluisterd naar de reportage van onderzoeksprogramma Argos over doorplaatsingen van uithuisgeplaatste kinderen?1
Ja.
Wat is er concreet gebeurd sinds Stichting Het Vergeten Kind in februari 2020 het rapport Constant nieuwe gezichten, ik crash daarvan aan uw ambtsvoorganger overhandigde? Welke concrete afspraken zijn gemaakt? Heeft dit geleid tot minder doorplaatsingen?
Stichting Het Vergeten Kind overhandigde in februari 2020 hun rapport en petitie aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Ik vind het goed dat Stichting Het Vergeten Kind aandacht vraagt voor dit onderwerp. Ik ben het met mijn ambtsvoorganger eens dat het aantal doorplaatsingen verder omlaag moet. Het recent gepubliceerde rapport Ik weet niet eens waar ik volgende week woonvan Stichting Het Vergeten Kind bevestigt dit. Gemeenten en aanbieders zijn hiervoor primair aan zet. Mijn ambtsvoorganger heeft in augustus 2020 samen met bestuurders van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en Jeugdzorg Nederland met Stichting Het Vergeten Kind gesproken over hun rapport en aanbevelingen. Destijds is besproken dat gemeenten en aanbieders zich gezamenlijk blijven inzetten voor het terugdringen van doorplaatsingen.
Over het totale aantal doorplaatsingen op landelijk niveau kan ik geen betrouwbare uitspraken doen. Hier zijn geen uniforme gegevens over beschikbaar. Daarnaast wil ik benadrukken dat het terugdringen van doorplaatsingen een brede, gezamenlijke aanpak met een lange adem vraagt. Wel vonden de afgelopen jaren positieve ontwikkelingen plaats die bijdragen aan minder doorplaatsingen. Zo verminderde het aantal doorplaatsingen in de gesloten jeugdhulp van 14% in 2019 naar 8% in 20212, en zet de sector zich via diverse projecten in voor het merkbaar verbeteren van jeugdzorg met verblijf3.
Wordt het aantal plaatsingen en doorplaatsingen geregistreerd zoals aangekondigd in het actieplan van uw ambtsvoorganger De best passende zorg voor kwetsbare jongeren2 Zo ja, kunt u een overzicht geven van de afgelopen jaren uitgesplitst naar plaatsingen in instellingen, bij pleegouders en gezinshuizen? Zo nee, waarom niet?
Het aantal jongeren met jeugdhulp met verblijf wordt geregistreerd. De tabel hieronder laat deze gegevens zien, uitgesplitst naar verblijfsvorm5.
2018
2019
2020
Totaal jeugdhulp met verblijf
42 770
43 345
42 470
Pleegzorg
20 740
21 525
21 210
Gezinsgericht
6 165
5 545
5 310
Gesloten plaatsing
2 565
2 550
2 080
Ander verblijf bij jeugdhulpaanbieder
18 150
18 350
18 135
Voorlopige cijfers
Daarnaast publiceert Jeugdzorg Nederland jaarlijks cijfers over pleegzorg en gesloten jeugdhulp.
Het aantal doorplaatsingen wordt niet landelijk geregistreerd. Uit een eerder door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het Ministerie van Justitie en Veiligheid gevraagde inventarisatie door het CBS blijkt dat de beschikbare gegevens geen accuraat beeld kunnen geven. Hierover heeft mijn voorganger uw Kamer geïnformeerd.7 Het is aan gemeenten om het aantal doorplaatsingen op lokaal niveau te registreren.
Wat is er concreet gebeurd met het «gezamenlijk plan voor het reduceren van overplaatsingen tussen hun residentiele instellingen» dat de branches hebben opgesteld?
De sector zet breed in op het voorkomen dat jongeren overgeplaatst worden tussen residentiele instellingen, al dan niet gesloten. Het doel was niet dat hier een specifiek, apart plan voor zou komen. Door verschillende oorzaken kan een overplaatsing nog niet altijd voorkomen worden. Met name de benodigde expertise en de beschikbaarheid van passende plekken zijn hiervan de oorzaak.
Langs verschillende lijnen werkt de sector aan het verbreden en zichtbaar maken van de benodigde kennis, onder andere op het gebied van kleinschaligheid en de ontwikkeling naar alternatieven voor leefgroepen. Zo heeft StroomOp «Onderweg naar JeugdhulpPlus Thuis» gepubliceerd. Dit bevat een overzicht van knelpunten en oplossingsrichtingen voor zowel het voorkomen als verkorten van gesloten plaatsingen. Ook werkt de sector aan de ombouw naar meer kleinschalige accommodaties zodat meer passende plekken worden gerealiseerd. Hiervoor heeft het Ministerie van VWS € 33,5 mln. voor de gesloten jeugdhulp en € 50 mln. voor open driemilieusvoorzieningen verstrekt aan gemeenten via een SPUK-regeling8. De inzet langs deze lijnen draagt niet alleen bij aan het voorkomen dat jongeren gesloten geplaatst worden, maar ook aan dat jongeren op een plek kunnen blijven gedurende de periode dat ze niet thuis kunnen wonen.
Wat is er concreet gebeurd met de doelstelling in dit actieplan dat in het vierde kwartaal van 2020 het «aantal overplaatsingen in de JeugdzorgPlus sterk is gereduceerd naar minder dan 5% van het aantal overplaatsingen»? Is dit doel gehaald?
Het aantal overplaatsingen binnen de gesloten jeugdhulp neemt, net als het aantal plaatsingen in de gesloten jeugdhulp, al enkele jaren af. De doelstelling van een reductie naar minder dan 5% is niet gehaald. Desondanks is er een sterke daling te zien: van 218 overplaatsingen in 2018 naar 98 overplaatsingen in 2021.
Onderstaande tabel laat de meest recente plaatsingsgegevens zien9.
2018
2019
2020
2021
Nieuw
977
57%
976
57%
758
56%
740
63%
Overplaatsing
218
13%
235
14%
168
12%
98
8%
Hernieuwd na onttrekking
66
4%
80
5%
67
5%
53
5%
Hernieuwd
458
27%
416
24%
371
27%
284
24%
Totaal
1 719
1 707
1 364
1 175
Wat is er gebeurd met de doelstelling dat «alle jeugdigen in de JeugdzorgPlus binnen een half jaar zicht hebben op een vast woonperspectief?» Is dit doel gehaald?
Dit doel is niet gehaald. Het bieden van een vast woonperspectief aan alle jongeren in de gesloten jeugdhulp vraagt een brede, langdurige inzet en is mede afhankelijk van de inkoop van (vervolg)woonplekken door gemeenten.
Onderstaande tabel laat de verblijfssituatie van jongeren zien na hun verblijf in de gesloten jeugdhulp10.
2020
2021
Thuis/Zelfstandig met hulp
19%
19%
Thuis/Zelfstandig zonder hulp
11%
16%
Pleegzorg
1%
0%
Gezinsgericht
2%
1%
Jeugdhulpvoorziening open
39%
42%
Jeugdhulpvoorziening gesloten
12%
10%
Zwervend
1%
1%
Onbekend
14%
12%
Het aandeel jongeren dat na verblijf in gesloten jeugdhulp zelfstandig naar huis gaat zonder hulp is in 2021 toegenomen. Dat laat onverlet dat er nog stappen te zetten zijn om alle jongeren na verblijf in de gesloten jeugdhulp een passend perspectief te bieden.
Bent u, met de kennis van nu, tevreden over de resultaten van het actieprogramma? Zo ja, wat is de grootste winst? Zo nee, gaat u zich alsnog inzetten om de doelstellingen te behalen?
Ik zie mooie resultaten die behaald zijn met het actieplan Best passende zorg voor kwetsbare jongeren over de gesloten jeugdhulp. Voor een overzicht van de belangrijkste mijlpalen verwijs ik uw Kamer naar het hoofdstuk over actielijn 2 uit de slotrapportage van het actieprogramma Zorg voor de Jeugd11. Ik zie dat Rijk, gemeenten en aanbieders de afgelopen jaren in toenemende mate de handen ineen hebben geslagen om de gesloten jeugdhulp blijvend te verbeteren. En met effect: het aantal gesloten plaatsingen neemt af.
Tegelijkertijd vind ik dat we meer moeten doen om gesloten jeugdhulp in de huidige vorm af te bouwen. Daarom werk ik samen met gemeenten en aanbieders aan de totstandkoming van een plan voor de toekomst van gesloten jeugdhulp. Hierover informeer ik uw Kamer voor de zomer.
In de vijfde voortgangsrapportage naar aanleiding van het actieprogramma Zorg voor de Jeugd wordt gesteld dat het aantal doorplaatsingen naar aanleiding van het programma StroomOp is verminderd.3 Kunt u dit concretiseren? Zet deze positieve trend door?
Zie mijn beantwoording op vraag 5.
Bent u het met ons eens dat een uithuisplaatsing een «middel is om ervoor te zorgen dat een jeugdige veilig is en zich goed kan ontwikkelen»4 in contrast is met het aantal hulpverleners en doorplaatsingen waar uit huisgeplaatste kinderen mee te maken krijgen? Speelt dit gegeven mee in de overweging van het besluit om kinderen uit huis te plaatsen? Zo nee, waarom niet?
Een uithuisplaatsing is inderdaad geen doel op zich, maar een ingrijpend middel om ervoor te zorgen dat een kind veilig is en zich goed kan ontwikkelen, of om een kind een behandeling te geven die anders niet mogelijk is. Het is voor kinderen van groot belang om een stabiele verblijfplaats te krijgen na een uithuisplaatsing, bij voorkeur met vaste hulpverleners die steeds doelgericht toewerken naar terugplaatsing óf ervoor zorgdragen dat een kind een vaste verblijfplaats krijgt met de mogelijkheid zich te hechten aan enkele vaste personen, bijvoorbeeld pleegouders of gezinshuisouders. Knelpunten in de praktijk vormen wachtlijsten voor interventies en beschikbare plekken, alsmede een tekort aan personeel. Daardoor komt het helaas voor dat kinderen gedurende een uithuisplaatsing te maken kunnen krijgen met doorplaatsingen en/of een wisselend aantal hulpverleners. Ik vind dit onwenselijk omdat we weten dat juist deze kinderen bij een uithuisplaatsing baat hebben bij stabiliteit en gehechtheid.
Het doorplaatsen van kinderen betreft de uitvoering van de ondertoezichtstelling. In het wettelijk systeem is dat de taak van de gecertificeerde instelling (GI). De wijze waarop de GI dat doet maakt in beginsel geen onderdeel uit van het toetsingskader dat de kinderrechter hanteert bij het toetsen van de noodzaak van een kinderbeschermingsmaatregel. Het is immers niet bij voorbaat bekend of doorplaatsingen aan de orde zijn. Een kinderrechter toetst of aan de wettelijke gronden voor een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing is voldaan en of daarmee deze maatregelen voor een kind noodzakelijk zijn. Dit betekent niet dat kinderrechters de problemen in de jeugdzorg niet meewegen. Er zijn voorbeelden van gerechtelijke uitspraken waarin de tekorten aan hulp en/of de beperkte beschikbaarheid van jeugdbeschermers van invloed zijn op de overwegingen van een kinderrechter een ondertoezichtstelling en/of uithuisplaatsing te verkorten of te beëindigen.
Hoe gaat u de registratie van het aantal terugplaatsingen verbeteren?5
Op dit moment zijn geen cijfers beschikbaar over hoe vaak kinderen na een uithuisplaatsing worden teruggeplaatst bij hun ouders. Van het aantal jongeren dat na gesloten jeugdhulp wordt teruggeplaatst, zijn wel gegevens beschikbaar (zie antwoord op vraag 6). Het Ministerie van JenV bespreekt met Jeugdzorg Nederland en het CBS hoe het aantal terugplaatsingen kan worden gemonitord. Bij de eerstvolgende voortgangsbrief Jeugd wordt uw Kamer informeren over de voortgang.
Bent u bereid om jongeren zelf meer zeggenschap te geven over de plek waar zij (tijdelijk) wonen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit doen?
Ik vind het heel belangrijk dat naar de stem van jongeren wordt geluisterd. De mening van de jongere en andere belanghebbenden wordt in principe altijd meegenomen bij een beslissing over de (tijdelijke) woonplek van een jongere. Steeds meer jeugdhulpaanbieders hebben daarnaast actieve jongerenraden. Ook is als onderdeel van het plan Best passende zorg voor kwetsbare jongeren het project De Jongere als Stakeholder opgezet, met als doel om de stem van jongeren verder te vergroten. Jongerenparticipatie en het inzetten van ervaringsdeskundigheid dragen wezenlijk bij aan betere jeugdhulp. Het project heeft niet alleen een impacttour georganiseerd, podcasts gemaakt over het belang van de stem van de jongere, maar ook het fundament gelegd voor een platform waarop organisaties contact kunnen leggen met jongere ervaringsdeskundigen en waar belangrijke informatie is gebundeld. Ook is een meerjarenagenda opgesteld om bewustwording te vergroten, participatie te bevorderen, de juiste voorwaarden te creëren en oplossingen toegankelijk te maken.
Kunt u reflecteren op de preambule van het VN-verdrag Kinderrechten waarin staat dat een kind «voor de volledige en harmonische ontplooiing van zijn of haar persoonlijkheid, dient op te groeien in een gezinsomgeving, in een sfeer van geluk, liefde en begrip»?
Ik onderschrijf deze preambule. Ik vind het van groot belang dat alle kinderen kunnen opgroeien in een veilige en liefdevolle gezinsomgeving.
Hoe is dit te rijmen met situaties waarin kinderen soms tientallen hulpverleners hebben gezien en zeer regelmatig moeten doorverhuizen? Bent u van mening dat Nederland zich aan deze bepaling in het Verdrag houdt? Zo nee, wat gaat u dan doen om dit te veranderen?
Ik onderschrijf dat het zien van tientallen hulpverleners en regelmatige doorverhuizingen niet in het belang zijn van het kind. Kinderen die uithuisgeplaatst zijn hebben juist baat bij stabiliteit. Het terugdringen van het aantal doorplaatsingen en wisselen van hulpverleners vraagt om een brede, gezamenlijke aanpak die niet van vandaag op morgen is gerealiseerd. Ik zie dat er positieve ontwikkelingen plaats hebben gevonden die bijdragen aan minder doorplaatsingen. Ik zal me hier samen met gemeenten en aanbieders voor in blijven zetten.
Hun openbare agenda |
|
Laura Bromet (GL), Joost Sneller (D66) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), van der Ch. Wal-Zeggelink , Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Kuipers , Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Op welke manier is de motie-Sneller/Bromet over de openbare agenda van bewindspersonen in uw herinnering aan de orde gesteld tijdens het constituerend beraad?1
De formateur heeft in het constituerend beraad gewezen op de openbare agenda van de bewindslieden.
Bent u bereid deze motie onverkort uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Ja. In aanloop naar het aantreden van het kabinet-Rutte IV is de openbare agenda van de bewindslieden meermaals onderwerp van gesprek geweest in de Voorlichtingsraad. Het overleg van de secretarissen-generaal heeft begin januari ingestemd met de VoRa-notitie «Openbare agenda bewindslieden». In deze notitie is een aantal adviezen opgenomen dat moet bijdragen aan een gebruiksvriendelijkere openbare agenda die tegemoet komt aan de motie van de leden Sneller en Bromet. Zo streven we ernaar contactgegevens op te nemen bij de agenda-items en een korte beschrijving te geven van het onderwerp van het betreffende agenda-item. Ook worden de agenda-items, conform de motie-Sneller/Bromet, op rijksoverheid.nl gecategoriseerd. Zo kan er worden gezocht op trefwoord, bijvoorbeeld «gesprek», «ontvangst», «werkbezoek» of «evenement». Ook kan op bewindspersoon worden gezocht of op de voltallige kabinetsploeg.
Bent u bekend met de Notitie van de Rijksvoorlichtingsdienst over de Openbare agenda bewindspersonen (d.d. 3 januari 2022)? Onderschrijft u de zeven afspraken die daarin beschreven worden en bent u bereid deze nauwgezet na te leven?
Ja, ik ben bekend met deze notitie. Ik onderschrijf de zeven afspraken uit de notitie en streef ernaar dat de afspraken nauwgezet worden nageleefd.
Hoe beoordeelt u de uitkomsten van het onderzoek van Open State Foundation dat slechts 14% van de afspraken die zijn opgenomen in de openbare agenda’s de informatie bevat die conform de Uitvoeringsrichtlijn openbare agenda bewindspersonen vereist is (terwijl de opgenomen afspraken slechts een deel zijn van diegene die daar volgens de Uitvoeringsrichtlijn in hadden moeten staan en de afspraken die wel aan de normen voldoen uitsluitend bij de Ministeries van LNV en Financiën voorkomen)?2 3 Welke concrete doelstelling voor de mate van naleving van de bestaande afspraken heeft u zichzelf voor de rest van deze kabinetsperiode gesteld?
Ik houd mijn agenda op dit moment al zoveel mogelijk bij conform de afspraken uit de notitie «Openbare agenda bewindslieden» en zal dit ook voor de rest van deze kabinetsperiode blijven doen.
Herkent u het beeld uit het artikel «Over mooie voornemens en agenda’s die tekort schieten» uit de Volkskrant van 23 februari 2022 dat naleving van de beslispunten uit deze notitie tot nog toe onvoldoende is, laat staan de motie die daarbovenop bijvoorbeeld om «zoveel mogelijk realtime» openbaarmaking in plaats van achteraf over de afgelopen week?
Mijn openbare agenda is, zoals ook uit het artikel blijkt, reeds cf. de afspraken bijgewerkt.
Bent u bereid om uw openbare agenda met terugwerkende kracht tot het moment van uw aantreden bij te werken zodat deze alsnog voldoet aan genoemde afspraken?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze bent u voornemens verbetering aan te brengen in de naleving van de normen uit de genoemde motie en notitie voor toekomstige afspraken?
Zoals aangegeven leef ik de normen reeds na. Ik hou hier ook in de toekomst aandacht voor.
In het licht van de nadruk die de premier tijdens het debat over de begroting Algemene Zaken op 14 oktober 2021 legde op «het principe van de individuele ministeriële verantwoordelijkheid in ons staatsbestel»: kunnen alle bewindspersonen deze vragen individueel beantwoorden?
Ja.
De problemen bij de woonlocatie Oosterparkheem Groningen |
|
Maarten Hijink |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw reactie op de problemen bij de woonlocatie Oosterparkheem Groningen?1
Een faillissement is een vervelende en vaak zeer ingrijpende gebeurtenis voor de betrokkenen, in het bijzonder voor cliënten en personeel. Voorop staat dat de continuïteit van zorg en ondersteuning moet worden gewaarborgd.
Op de locatie Oosterparkheem verbleven zowel cliënten met een beschermd wonen indicatie als cliënten met een Wlz (GGZ) indicatie. De gemeente Groningen en het zorgkantoor Menzis zijn verantwoordelijk voor de continuïteit van zorg en ondersteuning, en voor het vinden van een oplossing voor passende zorg voor de cliënten. De gemeente en het zorgkantoor hebben mij desgevraagd geïnformeerd over de huidige situatie van de cliënten.
De afwikkeling van dit faillissement is een complex geheel, waarbij de gemeente Groningen en het zorgkantoor Menzis, in samenwerking met de curator, prioriteit geven aan continuering van zorg en ondersteuning voor de (kwetsbare) groep cliënten. De gemeente Groningen heeft het contract voor beschermd wonen met MartiniZorg beëindigd per 31 december 2021. Het herplaatsen van deze cliënten was dus al gestart. Voor wat betreft de Wlz-cliënten bij Oosterparkheem heeft het zorgkantoor onmiddellijk gezocht naar een passend alternatief voor de bewoners. Zo heeft het zorgkantoor een bijeenkomst georganiseerd waarin gecontracteerde aanbieders uit de regio met een passend zorgaanbod gevraagd is wat ze voor de betreffende cliënten kunnen betekenen. Inmiddels is voor het overgrote deel van de cliënten een andere zorglocatie gevonden. Omdat inmiddels voor bijna alle cliënten een nieuwe woonplek is gevonden, en voor de overige cliënten gezocht wordt naar een oplossing, zie ik geen aanleiding om hierover op dit moment verder in gesprek te gaan met de gemeente Groningen.
Hoe duidt u de problematiek waarmee de bewoners te maken hebben, terwijl Martinizorg buitensporige winsten maakte?
Het is niet mijn verantwoordelijkheid om conclusies te trekken of een oordeel te geven over individuele aanbieders en de gevolgen voor de betreffende cliënten. Deze verantwoordelijkheid is belegd bij gemeenten, zorgkantoren en de toezichthouders.
Ik vind het wel zorgelijk dat geconstateerd is dat een zorgaanbieder winst maakt terwijl geen kwalitatief goede en veilige zorg wordt geleverd. Dit is een onwenselijke situatie met als gevolg dat de IGJ op een kordate manier heeft ingegrepen.
Uit onderzoek van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) in 2020 is namelijk gebleken dat dat de bestuurlijke en financiële randvoorwaarden voor het leveren van kwalitatief goede en veilige zorg, in de onderzoeksperiode (2017–2019) bij MartiniZorg onvoldoende waren gewaarborgd. De maatregelen die MartiniZorg heeft genomen na het onderzoek zijn niet voldoende gebleken om de bedrijfsvoering van MartiniZorg te kunnen continueren.
Hoe kon het gebeuren dat hoogbejaarden en (ex-)verslaafden op dezelfde locatie zijn geplaatst?
Zorgaanbieders hebben ruimte om hun eigen zorgorganisatie in te richten, inclusief keuzes t.a.v. de doelgroepen waaraan zij zorg verlenen. Specifiek als het gaat om beschermd wonen zien gemeenten het als hun taak om mensen met een psychische kwetsbaarheid zoveel mogelijk in hun eigen woonomgeving te ondersteunen. Als de ondersteuning dichtbij mensen georganiseerd wordt, dan is het namelijk makkelijker om actief mee te doen aan de samenleving en is de kans op herstel groter.
De gemeente Groningen geeft aan dat zij ook de groep (ex-)verslaafden met psychische problemen perspectief wil bieden op weer kunnen meedoen aan de samenleving door hen in de wijk te ondersteunen. De combinatie van ouderen en mensen met een verslavingsproblematiek vindt de gemeente Groningen echter ongelukkig. Daarnaast geeft de gemeente aan van mening te zijn dat MartiniZorg onvoldoende heeft kunnen sturen op de kwaliteit en veiligheid van zorg voor de cliënten beschermd wonen, waardoor overlast voor de andere bewoners van het pand is ontstaan. De gemeente Groningen heeft hierop ingegrepen en nadat verbetering uitbleef is het contract beschermd wonen met Martinizorg beëindigd per 31 december 2021.
Wat gebeurt er om de bewoners van Oosterparkheem zo snel mogelijk duidelijkheid te geven en om hen een goede woonplek te geven? Bent u bereid om hierover in gesprek te gaan met de gemeente Groningen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat zorginstelling La Hacienda nu in beeld is als mogelijke opvolger van Martinizorg, terwijl deze zorginstelling zelf ook opvallend hoge winstcijfers heeft?
Het is van belang dat instellingen financieel gezond zijn, door voldoende resultaat te kunnen maken ten behoeve van een gezonde bedrijfsvoering. Er moet echter worden voorkomen dat geld dat bedoeld is voor de zorg niet ten goede komt van die zorg.
Hiertoe zijn verschillende middelen. Voor de Wmo 2015 geldt dat aanbieders die door gemeenten zijn gecontracteerd om maatschappelijke ondersteuning te leveren aan cliënten, winst mogen uitkeren op grond van de Wmo 2015. De gemeente kan zelf wel eisen stellen in de contractering waarmee het uitkeren van winst kan worden beperkt of verboden. Gemeenteraden moeten daarbij controleren of aan de gestelde randvoorwaarden is voldaan. Daarnaast hebben gemeenten de wettelijke verplichting om het toezicht op de uitvoering in te richten. Hierbij hoort ook de controle op rechtmatige besteding van de uitgaven van zorgaanbieders. Voor de Wlz geldt op dit moment dat winstuitkering verboden is voor intramurale zorg en toegestaan voor extramurale zorg. Ook onderaannemers mogen winst uitkeren. Om excessen te voorkomen door hoofd- en onderaannemers in de extramurale zorg en onderaannemers in de intramurale zorg binnen de Zvw en Wlz, wil ik de mogelijkheid introduceren om voorwaarden te stellen aan winstuitkering. De aard van de voorwaarden kan verschillen per sector, omdat per sector ook de risico’s voor de betaalbaarheid, toegankelijkheid en kwaliteit van zorg bij winstuitkeringen kunnen verschillen. Hiertoe is het wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorgaanbieders in voorbereiding.
Alvorens de keuze voor een overnamekandidaat is gemaakt, heeft de gemeente Groningen gesprekken gevoerd met La Hacienda over onder andere de relatief hoge winst in het verleden en hoe deze is aangewend. De gemeente geeft aan dat La Hacienda verschillende organisatorische en bestuurlijk wijzigingen heeft doorgevoerd. Zo is La Hacienda van rechtsvorm veranderd van een besloten vennootschap naar een stichting. Vanuit de gemeente Groningen is er hierdoor voldoende vertrouwen dat eventuele winsten voor de zorg behouden blijven. Daarnaast zullen vanuit regulier contractmanagement, en indien nodig vanuit toezichthoudende instanties, de kwaliteit en rechtmatigheid van de geleverde zorg nauwlettend worden gevolgd.
Het bericht 'Chaos in jeugdzorg is een goudmijn voor adviesbureaus' |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Chaos in jeugdzorg is een goudmijn voor adviesbureaus»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het algehele beeld dat wordt geschetst in het artikel over het exorbitante gebruik van commerciële adviesbureaus door de overheid? Kunt u uitleggen waarom er zoveel gebruik wordt gemaakt van commerciële adviesbureaus, externe adviseurs en externe voorzitters? Waarom zijn zij nodig?
Het baart mij ook zorgen dat de overheid veel adviesbureaus inhuurt op het terrein van jeugdzorg. Het aantal vestigingen van jeugdzorgadviesbureaus verdubbelde sinds 2013, zo wordt in het Ftm-arikel geconstateerd. Dat komt doordat er een verbeterslag in de jeugdzorg nodig is (de transformatie) en het jeugdzorgstelsel gebreken kent. Om de jeugdzorg te verbeteren en het stelsel toekomstbestendig te maken, zijn we de voorbereiding van de Hervormingsagenda Jeugd gestart. Zie ter toelichting het antwoord op vraag 14.
Anderzijds is extern onderzoek een belangrijke basis voor goed beleid. Goed en objectief onderzoek (feiten, inzicht en analyse) is nodig om beter inzicht te krijgen in de werking van het stelsel en de onderbouwing van de gewenste veranderingen van het stelsel. Extern onderzoek vindt overigens ook op verzoek van de Tweede Kamer plaats of naar aanleiding van Kamerdebatten.
Gemeenten laten zich om verschillende redenen ondersteunen door externe bureaus, bijvoorbeeld doordat de benodigde expertise ontbreekt, het tijd kost expertise op te bouwen, er sprake is van tijdelijke vacatures of van piekbelasting. Zie verder de antwoorden op de vragen 3, 4 en 5 over de verlening van onderzoeks- en adviesopdrachten door VWS.
Zijn er richtlijnen over tarieven voor dergelijke rapporten? Wordt er bijvoorbeeld gewerkt met maximum uurtarieven voor externe adviseurs en voorzitters? Zo nee, bent u bereid om hier landelijke afspraken over te maken?
Bij de verlening van onderzoeks- en adviesopdrachten zijn zowel het Rijk als gemeenten gebonden aan aanbestedingsregels om tot een zo goed mogelijk product of dienst tegen een aanvaardbare prijs te komen. Bij het Rijk worden bij een opdrachtverlening tot bijvoorbeeld extern onderzoek resultaatsafspraken gemaakt o.b.v. bestaande raamovereenkomsten die middels een Europese aanbestedingsprocedure tot stand zijn gekomen. Bij het verlenen van subsidies is de Kaderregeling Subsidies OCW, SZW en VWS van toepassing. In het kader van die subsidieregeling wordt altijd getoetst op het uurtarief, waarbij de Handleiding Overheidstarieven (HOT) wordt gebruikt.
Voor de vergoeding van voorzitters en commissieleden van adviescommissies zijn de daarbij horende gepubliceerde instellingsbesluiten van toepassing, waarbij een maximale vergoeding conform CAO Rijk is vastgelegd.
Gemeenten hanteren bij het verlenen van onderzoeks- en adviesopdrachten vergelijkbare richtlijnen als het Rijk. Gemeenten kunnen bij PIANOo – het Expertisecentrum Aanbesteden van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat – terecht voor informatie, advies, instrumenten en praktische tips bij het inkopen en aanbesteden van werken, leveringen en diensten in de publieke sector.
Vindt u de enorme bedragen juiste en efficiënte bestedingen van jeugdzorggeld, aangezien het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) sinds 2019 mede-opdrachtgever is geweest van 45 rapporten over de jeugdzorg bij commerciële adviesbureaus voor een totaalbedrag van 4,5 miljoen euro, en aangezien er in 2021 in ieder geval twaalf landelijke initiatieven van commerciële adviseurs, adviesbureaus of externe voorzitters, die de jeugdzorg moesten verbeteren, door de overheid gefinancierd werden en aangezien die programma’s tot nu toe in totaal 83 miljoen euro hebben gekost? Zo ja, kunt u dat toelichten? Bent u het ermee eens dat het wrang is om over dit soort bedragen te lezen in tijden van grote tekorten én een aanstaande bezuiniging op de jeugdzorg?
Vanuit VWS vindt aanbesteding van onderzoek op het gebied van jeugdzorg langs 3 sporen plaats:
Naast extern onderzoek zijn de afgelopen jaren diverse programma’s gestart – samen met gemeenten, aanbieders, professionals en cliënten – die zich richten op implementatie van beleid, verbetering van de uitvoering, professionalisering, innovaties en het stimuleren van «lerende» werkwijzen om de jeugdzorg te verbeteren. Met de «landelijke initiatieven» in het Ftm-artikel wordt onder meer gedoeld op de volgende meerjarige programma’s:
Kunt u zeggen wat er gebeurd is met de 45 rapporten waarvan het Ministerie van VWS mede-opdrachtgever was? Is er vervolg aan gegeven? Zijn aanbevelingen hieruit bijvoorbeeld opgevolgd? Hebben deze rapporten de jeugdzorg concreet verbeterd?
Vanuit de stelselverantwoordelijkheid van VWS voor jeugdhulp en/of op verzoek van de Tweede Kamer wordt onderzoek uitgezet, met als doel een beter inzicht in de werking van het jeugdhulpstelsel. Recente voorbeelden zijn:
Daarnaast vinden – in overleg met VNG, VGN, JZNL, NIP en JenV – zogenoemde «nadere onderzoeken in het kader van de beleidsinformatie jeugd» plaats. Deze veelal kleinschalige onderzoeken worden uitgezet naar aanleiding van verschillen in jeugdhulpgebruik tussen regio’s, gemeenten en aanbieders. Voorbeelden zijn: Regionale verschillen in pleegzorggebruik (2019), Afbakening Jeugdhulpplicht (2019), Duur jeugdhulptrajecten (2020), Voorlopige ondertoezichtstellingen (2020) en Nader onderzoek betrouwbaarheid registratie beleidsinformatie jeugd door toenemend hoofd- en onderaannemerschap (2020) en Ontwikkeling jeugdhulp in wijkteams. Een uitkomst van het laatste onderzoek is onder meer dat professionals in wijkteams aangeven dat veel jeugdhulpproblematiek eigenlijk ouderproblematiek betreft. Dus is een nieuw nader onderzoek geïnitieerd naar de relatie tussen jeugdhulpgebruik en gescheiden ouders dan wel ouders onder behandeling van gespecialiseerde ggz. De Kamer is en wordt over de uitkomsten van deze in opdracht van VWS verrichte onderzoeken en de follow-up die daaraan is gegeven geïnformeerd via de halfjaarlijkse voortgangsbrieven jeugd (juni en november).
Om het jeugdzorgstelsel te verbeteren is er volgens het Follow the Money-artikel onder andere gebruik gemaakt van zo’n 40 «regio-ambassadeurs», vijf «ontwikkelaars», vier «ambassadeurs», 91 «platformdeelnemers», negen «regio-adviseurs», een «kwartiermaker» met eigen projectteam, 250 «aandeelhouders» in elf «inspiratieregio’s», 165 hervormingstafel- en 14 «arbeidsmarkttafelleden»; wat heeft dit opgeleverd? Is hierdoor de zorg aan jongeren concreet verbeterd? Is er meer passende hulp bijgekomen? Kunt u concreet aangeven wat de opbrengsten zijn van deze overleggen?
Zie het antwoord op vraag 7.
Uit deze initiatieven om het jeugdzorgstelsel te verbeteren volgden volgens het artikel in Follow the Money onder meer de volgende producten: «podcasts, schrapsessies, toolboxen, werkboeken, actieplannen, regionale ontwikkelagenda’s, handreikingen, een leerexpeditie, koersdocumenten, dialoogsessies, workshops, proeftuinen, paarse lijnen, gouden regels en kwaliteitskaders»; wat heeft dit opgeleverd? Is hierdoor de zorg aan jongeren concreet verbeterd? Is er meer passende hulp bijgekomen? Hoe kijkt u, met de kennis van nu, aan tegen al deze overleggen en vergaderingen? Zijn er zaken die u voor de komende jaren anders wenst te zien?
Met het programma Zorg voor de Jeugd hebben gemeenten, aanbieders, professionals, cliëntenorganisaties en het Rijk zich ingezet voor merkbaar betere jeugdhulp. Met de voortgangsrapportage van 17 juni 2021 (TK 31 839, nr. 784) en de slotrapportage van 22 november 2021 (TK 31 839 nr. 812) is de Kamer geïnformeerd over de resultaten van het programma.
Wat is de verhouding tussen het deel van het overheidsgeld dat wordt besteed aan daadwerkelijke concrete hulp aan jongeren en het deel dat wordt besteed aan advies hierover?
Zie het antwoord op vraag 9.
In 2019 berekende Berenschot2 dat 29% van de totale middelen voor de jeugdzorg werd besteed aan coördinatiekosten, is dat inmiddels minder geworden? Wat wordt gedaan om dit te verminderen?
Berenschot heeft berekend dat de coördinatiekosten rond jeugdzorg hoog zijn. Berenschot definieert de coördinatiekosten als de kosten die gemaakt worden voor het organiseren en coördineren van de zorg. Dit betreft onder andere kosten voor beleid, toegang en administratie, aansturing en roostering van zorgmedewerkers, inkoop en facturatie, monitoring en verantwoording, maar ook huisvestings- en ICT-kosten. Zie het antwoord op vraag 13 over wat Rijk, gemeenten en aanbieders doen om de coördinatie- en uitvoeringslasten te verminderen
Is bekend hoeveel geld gemeenten besteden aan extern advieswerk? Zo ja, hoe groot is dit bedrag? Kunt u samen met de VNG een inschatting maken van het aantal personen of fte in dienst van de gemeenten dat zich bezighoudt met jeugdzorg? Zo nee, bent u bereid dit bij een aantal grote, middelgrote en kleine gemeenten te inventariseren?
Uit de Personeelsmonitor Gemeenten 2020 blijkt dat gemeenten in 2020 18 procent van de loonsom aan externe inhuur (waaronder advies) besteden, gelijk aan het percentage in 2019. Sinds 2016 schommelt dit percentage tussen de 16 en 20 procent. Het is de verantwoordelijkheid van de gemeenteraad om het college van B&W hierop te controleren.
Het aantal fte in gemeenten dat zich bezighoudt met jeugdzorg is niet bekend. Dit hangt onder meer af van de wijze waarop wijkteammedewerkers worden gefinancierd: zijn die in dienst van de gemeente of koopt de gemeente dit in bij jeugdhulpaanbieders?
Wat vindt u ervan dat het aantal vestigingen van jeugdzorgadviesbureaus sinds 2013 is verdubbeld? Is dit wat u betreft een goede ontwikkeling? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Wat is het gemiddelde salaris van een jeugdzorgmedewerker per uur, aangezien er wordt geschat dat jeugdzorgadviseurs tussen de 80 (detachering) en 250 euro per uur verdienen? Wat vindt u van het verschil hiertussen? Zijn er afspraken over maximum uurtarieven?
De salarissen voor jeugdhulpmedewerkers zijn vastgelegd in onder meer de CAO-jeugdzorg en de CAO-GGZ en zijn afhankelijk van functie, opleiding en ervaring. Bovenop de salarissen die in de CAO zijn vastgelegd, hebben jeugdzorgaanbieders te maken met werkgeverslasten. Met betrekking tot de vraag over tarieven voor externe inhuur wordt verwezen naar het antwoord op vraag 2.
In hoeverre zijn de administratieve lasten daadwerkelijk verlaagd door het programma Ontregel de Zorg? Zijn er nog steeds 3800 productcodes? Wanneer zal het model prestatiecodes jeugd (MPJ) worden opgenomen in een ministeriële regeling? Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de voortgang? Bent u het ermee eens dat dit urgentie heeft?
Het programma [Ont]Regel de Zorg is in 2018 gestart met als hoofddoel het verminderen van administratieve lasten voor zorgverleners. Onder leiding van mevrouw Verdonk is door een brede groep professionals uit het jeugdveld (o.a. jeugdhulpprofessionals, inkopers van gemeenten en verkopers van aanbieders) gewerkt aan het Model Prestatiecodes Jeugd (MPJ). Met dit model wordt beoogd het proces van toewijzen en declareren van zorg binnen de inspanningsgerichte uitvoeringsvariant (de meest gebruikte uitvoeringsvariant) sterk te vereenvoudigen. Tevens wordt beoogd meer kennis en inzicht te verkrijgen in het jeugdhulpgebruik doordat voortaan gestandaardiseerde en dus vergelijkbare data worden gebruikt.
In opdracht van VWS verricht bureau Significant op dit moment een impactanalyse. Zo wordt onder meer gekeken naar wat de invoering van het model vraagt aan noodzakelijke aanpassingen van de huidige uitvoeringspraktijk van contractering en declaratie. Een complex veld vereenvoudigen vraagt immers ook in eerste instantie inspanning. Omdat veel gemeenten reeds langjarige contracten hebben gesloten, zou de invoering van het MPJ mogelijk pas na enige tijd effect kunnen sorteren. Op dit moment wordt onderzocht of en zo ja hoeveel kostenbesparingen op een zo kort mogelijke termijn kunnen materialiseren.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de Hervormingsagenda Jeugd, met 165 mensen aan zeven tafels, niet opnieuw vooral een overlegproject wordt, maar dat daar concrete acties uit volgen om de jeugdzorg te verbeteren? Bent u het ermee eens dat de doelen (zoals beschreven op de website van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)) nog erg algemeen zijn en concretisering behoeven? Is er een tijdplan opgesteld voor als het overleg weer wordt opgestart? Hoe gaat u zorgen dat de niet-bindende adviezen straks wel worden geïmplementeerd?
Alle betrokken partijen – gemeenten, aanbieders, professionals, cliënten en het Rijk – zijn het er over eens dat forse verbeteringen in de jeugdhulp nodig zijn, zowel in de kwaliteit en effectiviteit van de zorg als in de uitvoering. Ook zijn er aanpassingen in het stelsel nodig om het stelsel toekomstbestendig te maken. Met betrokken partijen is er een «Hervormingsagenda Jeugd» in voorbereiding die zich richt op een reeks van onderwerpen: verhelderen van de reikwijdte van de jeugdhulpplicht, verbeteren van de toegang, verhogen kwaliteit en effectiviteit jeugdhulp, versterken kleinschalige opvang, betere beschikbaarheid gespecialiseerde jeugdzorg door meer (boven)regionale en landelijke inkoop, versterking uitvoeringskracht gemeenten, vermindering van administratieve lasten en vergroten inzicht in de werking van het stelsel. Volgens gemeenten zet de extra taakstelling in het Coalitieakkoord (structureel € 511 miljoen) de uitvoering van de Hervormingsagenda onder druk en hebben om die reden hun medewerking opgeschort. Net als de andere betrokken partijen wil het kabinet graag verder met de formulering en uitvoering van de hervormingsagenda en wil hierover nader in gesprek met de gemeenten, in bredere context van (duurzame en stabiele) financiële verhoudingen tussen het Rijk en gemeenten. De Kamer wordt vóór de zomer van 2022 geïnformeerd over de Hervormingsagenda Jeugd en de uitkomsten van het overleg met de VNG.
De zorgwekkende frisdrankconsumptie van jongeren. |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Kent u het bericht «Drie keer per dag cola en dan nog een sapje; Amsterdamse jongere drinkt te veel frisdrank»?1
Ja
Bent u ook geschrokken van de uitkomsten van het onderzoek van de GGD Amsterdam naar de frisdrankconsumptie onder Amsterdamse jongeren?
Het is mij bekend dat onder andere jongeren (veel) meer frisdrank drinken dan geadviseerd wordt. Ik vind het wel ernstig dat kinderen en jongeren al zulke ongezonde gewoontes hebben omdat ongezond eten en drinken op jonge leeftijd vaak een voorbode is voor ongezondheid op latere leeftijd, bijvoorbeeld door overgewicht. Daarnaast is frequente consumptie van suikerhoudende dranken slecht voor de tanden.
Bent u bereid een vergelijkbaar landelijk onderzoek te doen naar de frisdrankconsumptie onder jongeren?
Nee, dat ben ik niet van plan. In opdracht van VWS voert het RIVM regelmatig voedselconsumptiepeilingen (VCP) uit onder de algemene bevolking van 1 tot 79 jaar. Met deze peiling worden gegevens verzameld over wat, wanneer en waar geconsumeerd wordt door verschillende leeftijdsgroepen. Uit de VCP komen landelijke cijfers over de frisdrankenconsumptie en hiermee kan bijvoorbeeld ook de bijdrage van de frisdrankconsumptie aan de totale consumptie van suikers in beeld worden gebracht. Dit najaar verwacht ik de publicatie van nieuwe cijfers van de meest recente peiling (2019–2021).
Resultaten van de VCP zijn te zien op www.wateetnederland.nl.
Wat doet u momenteel om de frisdrankconsumptie onder jongeren te verminderen?
Voor kinderen en jongeren werk ik aan een gezonde schoolomgeving waarin bijvoorbeeld het drinken van water wordt gestimuleerd en het gebruik van suikerhoudende frisdrank wordt ontmoedigd. Een voorbeeld is dat waterdrinken een bindend uitgangspunt is van de Gezonde School-aanpak2. Vanuit de subsidieregeling watertappunten hebben meer dan 900 scholen (po, vo en mbo) een watertappunt gerealiseerd.
Via het Akkoord Gezonde Voeding Op Scholen (2021–2025) werken JOGG en Voedingscentrum samen met aanbodbepalende partijen als cateraars, groothandels, voedselproducenten en leveranciers. Dit helpt scholen ook bij het bereiken van een Gezonde Schoolkantine.
Deze inzet heeft er toe bijgedragen dat het aanbod aan frisdrank op scholen de afgelopen jaren is veranderd. Dranken op scholen bevatten steeds minder suikers. Veel regular dranken zijn vervangen door calorie loze en light varianten.
De verschuiving in het frisdrankaanbod komt ook voort uit de toezegging in het preventieakkoord van de Nederlandse frisdranksector om de hoeveelheid calorieën (suiker) in het volume aan drank dat ze verkopen met 30% te verlagen in 2025 (ten opzichte van 2012). Dit doen ze onder andere door meer marketing voor calorie loze of light producten op de markt. Er zijn ook waters met een smaakje op de markt bijgekomen die weinig calorieën bevatten. Daarnaast hebben de Nederlandse frisdrankproducenten in het Nationaal Preventie Akkoord afgesproken per 2019 te stoppen met de verkoop van de traditionele, suikerhoudende frisdranken aan middelbare scholen en adviseren ze betreffende cateraars alleen nog water en laagcalorische en calorievrije frisdranken te verkopen.
In het Nationaal Preventieakkoord hebben partijen zich verbonden aan productverbetering. De nieuwe aanpak hiervoor heb ik recent aan uw Kamer gestuurd3. Het verbeteren van de samenstelling van frisdrank is onderdeel van deze nieuwe aanpak.
In het coalitieakkoord is hier bovenop aangekondigd dat de belasting op frisdranken wordt verhoogd.
Kunt u in gesprek gaan met het Voedingscentrum en eventueel andere betrokkenen om de voorlichting aan jongeren over de ongezonde eigenschappen van vruchtensap te verbeteren?
Educatie is een belangrijke pijler binnen de Gezonde School-aanpak. Erkende educatieprogramma’s die onderdeel van deze aanpak zijn, zoals Smaaklessen, leren kinderen wat gezonde en ongezonde dranken zijn. Er wordt bijvoorbeeld behandeld waarom water de beste dorstlesser is en wat de nadelen zijn van frisdrank.
Gaat de invoering van de Nutri-Score jongeren helpen om ongezonde vruchtensappen en frisdrank voortaan te laten staan?
Nutri-Score kan consumenten helpen om producten uit dezelfde productgroep met elkaar te vergelijken. Nutri-Score geeft aan mineraal- en bronwater een donker groene A. Suikerhoudende frisdranken én vruchtensap krijgen over het algemeen een Score C of lager. Nutri-Score maakt dus inzichtelijk wat de gezondere optie is en is daarmee een hulpmiddel, ook voor jongeren, om die gezondere keuze in de winkel of online te maken.
Wanneer verwacht u dat consumenten de Nutri-Score op alle verpakkingen terug kunnen vinden?
Het definitieve besluit over de invoering van Nutri-Score in Nederland heb ik nog niet genomen. Hiervoor wacht ik op de uitkomsten van de evaluatie van het algoritme van Nutri-Score die momenteel wordt uitgevoerd door een internationaal wetenschappelijk comité.
Als Nederland besluit tot invoering kunnen levensmiddelenfabrikanten en supermarkten vrijwillig kiezen om het logo te gebruiken. Op een aantal producten in het winkelschap zien we al het Nutri-Score logo. Het gaat in dit geval om producten die in buitenlandse bedrijven zijn geproduceerd en daarom met het logo legaal op de Nederlandse markt mogen worden afgezet (wederzijdse erkenning), of om pilots. De verwachting is dat het aantal verpakkingen met Nutri-Score snel en sterk zal toenemen zodra het besluit tot invoering van Nutri-Score in Nederland formeel is genomen.
Deelt u de aanbeveling van de GGD Amsterdam dat er een bredere beweging nodig is om tegen te gaan dat het normaal is om frisdrank te drinken, zoals dit ook is gebeurd bij de ontmoediging van tabak?
Ik deel de urgentie die de GGD schetst. Daarom is ook voortzetting en versterking van de preventieaanpak nodig die in gang is gezet met het Nationaal Preventieakkoord en komt er een belastingverhoging op frisdranken. Die urgentie zit hem wat mij betreft niet alleen in te hoge frisdrankconsumptie maar in meerdere factoren die ten grondslag liggen aan overgewicht en ongezonde voeding.
Bent u bereid de lessen en successen van de campagne voor een rookvrije generatie te betrekken bij de aanpak van het verminderen van frisdrankconsumptie onder jongeren?
Daar ben ik zeker toe bereid. In het coalitieakkoord is niet voor niks afgesproken dat we de doelen van het preventieakkoord doorzetten, met als doel een gezonde generatie in 2040 met een focus op de jeugd door sport, voeding en bewegen. Daarin werk ik onder andere samen met de Samenwerkende Gezondheidsfondsen (SGF) die ook een belangrijke partij zijn bij de beweging naar een rookvrije generatie. Zij nemen deze ervaring ook mee.
Bent u bereid werk te maken van sobere verpakkingen, gezonde alternatieven en een verbod op reclame en marketing voor frisdrank gericht op jongeren?
Aanvullende maatregelen op het preventieakkoord werk ik de komende tijd nog uit, waar mogelijk samen met de NPA tafel overgewicht en waar nodig daarbuiten. Om de dagelijkse voedselomgeving gezonder te maken, verken ik de wettelijke mogelijkheden om een gezonde voedselomgeving te bevorderen. Hiermee zouden we ook eventuele regels kunnen stellen met betrekking tot ongezonde drank-, snoep- en snackautomaten in bijvoorbeeld de schoolomgeving of beperken van marketing van ongezonde producten gericht op kinderen. Ik hoop uw Kamer voor de zomer te informeren over de aanvullende maatregelen.
Er zijn naast gewoon kraanwater al diverse gezonde alternatieven beschikbaar. Producenten zetten hier onder invloed van marktvraag en afspraken al op in. Ook bestaat er een Reclamecode voor Voedingsmiddelen met zelfreguleringsafspraken over marketing voor ongezonde producten gericht op kinderen.
Bent u bereid in overleg met het onderwijsveld ervoor te zorgen dat er geen frisdrank wordt verkocht op scholen en dat (flits)bezorgers niet worden toegestaan op het schoolplein?
Wat mij betreft moeten we erop alert zijn dat bepaalde maatregelen, zoals een verbod op (flits)bezorgers, er voor kunnen zorgen dat het probleem zich verplaatst naar buiten de schoolgrenzen. Een samenwerking tussen scholen, gemeenten, en voedselaanbieders rond scholen is daarom noodzakelijk. Dit is toegepast in de pilot Gezonde Schoolomgeving4. JOGG gaat deze pilot opschalen om meerdere gemeenten met deze aanpak te ondersteunen.
Daarnaast kijk ik in de verkenning die ik in antwoord 10 noem hoe ik gemeenten juridische handvatten kan bieden om de voedselomgeving, onder andere rond de school, gezonder te maken.
Wanneer kan de Kamer het voorstel om gemeenten meer instrumenten te geven voor het creëren van een gezonde voedselomgeving verwachten?2
Ik werk de komende tijd mijn aanpak op het gebied van overgewicht en voeding verder uit. Het gezonder maken van de voedselomgeving is daar een belangrijke pijler in. Het bieden van juridische handvatten aan gemeenten zie ik als een onderdeel hiervan. Ik hoop uw Kamer hier voor de zomer over te informeren.
Wanneer kan de Kamer het voorstel voor een belasting op suikerhoudende dranken verwachten?3
De aanpassing van de verbruiksbelasting op niet-alcoholische dranken zal meelopen in het pakket Belastingplan 2023 dat met Prinsjesdag aan de Tweede Kamer zal worden aangeboden.
Kunt u deze vragen een-voor-een en voorafgaand aan het commissiedebat over leefstijlpreventie op 24 maart 2022 aanstaande beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Luchtvaartonderzoek houdt vliegherrie buiten beeld, waarschuwt GGD’ |
|
Lammert van Raan (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Kent u het bericht «Luchtvaartonderzoek houdt vliegherrie buiten beeld, waarschuwt GGD»?1
Ja
Wat is uw reactie geweest op de dringende oproep die de Gemeentelijke Geneeskundige Diensten (GGD’en) samen hebben gedaan over de foutieve wijze waarop geluidsoverlast van de luchtvaart wordt meegenomen in de maatschappelijke kosten-batenanalyses (MKBA)?
Zoals het artikel in Trouw aangeeft heeft de GGD GHOR Nederland op 14 januari 2022 een brief gestuurd waarin wordt opgeroepen specifieke waarderingskengetallen voor geluidhinder in de werkwijzer voor luchtvaartspecifieke MKBA’s te laten toevoegen. Het is inderdaad van belang dat geluidhinder op goede wijze wordt meegenomen in MKBA’s. Uit het advies van de opstellers van de werkwijzer wordt duidelijk dat hiervoor over de relatie tussen geluidbelasting en ervaren hinder meer kennis moet worden ontwikkeld. Dat wordt in gang gezet en daarbij zal ook aandacht besteed worden aan het in geld waarderen van geluidhinder conform de aanbeveling hierover in de onderzoeksagenda bij de werkwijzer. Alle nieuwe inzichten en zienswijzen, dus ook die van de GGD GHOR Nederland, worden daarbij betrokken.
Kunt u aangeven waarom de MKBA nog altijd afwijkt van de richtlijnen van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), zeker gegeven het feit dat de WHO expliciet waarschuwt dat ook met de WHO-normen er nog «ernstige hinder en slaapverstoring» is?
Het kabinet heeft nog geen inhoudelijk standpunt bepaald inzake de doorwerking in het geluidbeleid van de publicatie «Environmental Noise Guidelines for the European Region» van de WHO. De opstellers van de werkwijzer voor luchtvaartspecifieke MKBA’s hebben dit als uitgangspunt genomen en aansluiting gezocht bij de grenswaarden zoals die thans in beleid, wet- en regelgeving over luchtvaart worden gehanteerd.
Is door uw ministerie op enigerlei wijze invloed uitgeoefend op de geluidsnormering of werkwijze die in de MKBA is opgenomen? Zo ja, op welke manier?
Nee, het ministerie heeft geen invloed uitgeoefend op de in de werkwijzer voor luchtvaartspecifieke MKBA’s opgenomen geluidnormen. Tijdens de totstandkoming van de werkwijzer was het ministerie, naast het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM) en de planbureaus PBL en CPB, vertegenwoordigd in de begeleidingsgroep. Ambtelijke reacties op conceptstukken in een dergelijk traject beperken zich tot controle op de feiten op het gebied van huidige wet- en regelgeving en staand beleid. Voorgaande is gebruikelijk om te voorkomen dat er onjuistheden in definitieve rapporten staan.
Kunt u aangeven wat het verschil zou zijn (in euro’s) wanneer bijvoorbeeld voor Schiphol (met relatief veel woningen en geplande woningen in de omgeving) gerekend wordt met de MKBA-normen of wanneer gerekend wordt met de WHO-normen?
De WHO adviseert in «Environmental Noise Guidelines for the European Region» om de blootstelling van woningen aan een geluidbelasting te beperken tot maximaal 45 dB Lden. In de werkwijzer luchtvaartspecifieke MKBA’s wordt een geluidwaarderingstabel als richtlijn meegegeven waarbij de geluidbelasting per persoon een bepaalde kostprijs krijgt. Deze geluidwaarderingstabel loopt tot 50 dB Lden. Zolang aanvullend onderzoek naar lagere waarden niet is uitgevoerd, kan het verschil niet worden bepaald. De opstellers van de werkwijzer gaven aan dat bij de toepassing van de methode gebruikt in het Verenigd Koninkrijk, en waarop de geluidwaarderingstabel is gebaseerd, geen berekeningen worden uitgevoerd onder de 50 dB Lden.
Daarnaast zijn het WHO-advies, MKBA’s en de m.e.r. allemaal middelen om te komen tot besluitvorming rondom luchthavens die zoveel mogelijk verschillende factoren in beeld brengen. Een van de redenen om een verscheidenheid aan ondersteunende middelen voor besluitvorming in te zetten, is juist dat een eenvoudige rekensom in enkel euro’s onvoldoende recht doet aan de complexiteit van een situatie. Daar waar de uitkomsten van berekeningen in verschillende richtingen wijzen, zal altijd een bestuurlijke afweging moeten worden gemaakt die rekening houdt met alle (tegenstrijdige) belangen.
Vindt u uw Werkwijzer Luchtvaartspecifieke MKBA’s nog geloofwaardig, nu er naast de terechte kritiek op de reistijdberekening (die altijd veel te positief uitvalt voor de luchtvaartsector) nu ook terechte kritiek is op de geluidsberekeningen (die wederom altijd te positief uitvallen voor de luchtvaartsector)?
Zoals PBL en CPB in de beoordelingsbrief2 zeggen is de in juli 2021 gepubliceerde werkwijzer een adequate leidraad voor het opstellen van luchtvaartspecifieke MKBA’s. De werkwijzer is een belangrijke stap geweest om meer duidelijkheid te scheppen over uitgangspunten en methodieken om luchtvaartspecifieke MKBA’s zo consistent en goed mogelijk uit te voeren. Het is van belang om te beseffen dat de werkwijzer een eerste versie is en dat deze op een aantal punten nog verbeterd kan worden, omdat op een aantal onderdelen nog aanvullend onderzoek nodig is. Die verbeterpunten staan ook genoemd in de werkwijzer en de daarbij gevoegde onderzoeksagenda. Waar verbeteringen mogelijk zijn heeft het consortium in de werkwijzer voorlopige aanbevelingen opgenomen en gevoeligheidsanalyses voorgesteld. Overigens is het goed om daarbij te benadrukken dat de werkwijzer naast aanbevelingen over reistijd- en geluidhinderwaarderingen ook aanbevelingen over berekening van andere welvaartskosten en -baten bevat en dat ook die in de onderzoeksagenda aan bod komen.
De uitvoering van de onderzoeksagenda is inmiddels gestart. Zo voert het KiM momenteel onderzoek naar reistijdwaarderingen uit. De uitvoering van de onderzoeksagenda zal tot aanvullende inzichten leiden. Op basis daarvan zal er een volgende, verbeterde versie van de werkwijzer opgesteld worden. Daarbij wordt gestreefd naar zo breed mogelijke consensus bij deskundigen. Zoals PBL en CPB ook aangeven in hun kwaliteitstoets op de werkwijzer blijft het tot die tijd de taak van elke MKBA-opsteller om de meest recente kennis over input en methodes voor MKBA’s in de uitwerking mee te nemen. Waar nodig kan met gevoeligheidsanalyses gewerkt worden om aan te geven wat andere aannames betekenen voor de robuustheid van de analyse.
Kunt u zich voorstellen dat hierdoor het beeld ontstaat dat alle uitgangspunten zo gekozen zijn dat deze positief uitvallen voor de luchtvaart (en negatief voor omwonende, natuur, klimaat, milieu etc.)?
Benadrukt moet worden dat het beeld niet correct is dat er bewust zou zijn gekozen voor uitgangspunten die altijd positief zouden uitvallen voor de luchtvaart en negatief voor klimaat en leefomgeving. De werkwijzer voor luchtvaartspecifieke MKBA’s kent een integrale aanpak en is op een verantwoorde onafhankelijke en wetenschappelijke wijze tot stand gekomen. De uitbesteding is geheel volgens de regels van betrokkenheid als opdrachtgever bij onafhankelijk onderzoek in de Gedragscode Integriteit Rijk verlopen3. De onderzoeksbureaus die de werkwijzer hebben opgesteld zijn onafhankelijk en beschikken over uitgebreide kennis en ervaring met MKBA-onderzoek op het gebied van luchtvaart. De voortgang van het onderzoek en de opstelling van de werkwijzer is bewaakt door een begeleidingsgroep waarin de planbureaus CPB en PBL (onder meer vertegenwoordigd door de auteurs van de Algemene MKBA-leidraad uit 2013) alsmede experts op het gebied van MKBA’s van het KiM waren vertegenwoordigd. Naast literatuurstudie en analyse heeft het consortium veel uiteenlopende experts geïnterviewd, waaronder de relevante andere instituten en adviesbureaus met kennis op het gebied van luchtvaartspecifieke MKBA’s. Na oplevering is de werkwijzer volgens voorschrift door het PBL en het CPB getoetst aan hun Algemene MKBA-leidraad. De conclusie van deze toets was dat de werkwijzer een adequate leidraad is voor het opstellen van luchtvaartspecifieke MKBA’s. De kwaliteitstoets is samen met de werkwijzer aan de uw Kamer gezonden4.
Kunt u aangeven op welke wijze in de Omgevingswet de (luchtvaarts)geluidhinder meegenomen wordt? En hoe daarbij omgegaan wordt met geluidscumulatie van verschillende bronnen? Geeft dat naar uw mening een compleet en correct beeld?
De wijze waarop de geluidhinder als gevolg van luchtvaart wordt meegenomen in de Omgevingswet is uitgebreid beschreven in een Kamerbrief.5 De wijze waarop wordt omgegaan met geluidcumulatie van verschillende bronnen is onderdeel geweest van een impactanalyse waarover acht onderzoeksrapporten zijn verschenen die bij genoemde Kamerbrief zijn gevoegd. Deze geven naar de mening van het kabinet een compleet en correct beeld.
Kunt u zich herinneren dat uw voorganger (Cora van Nieuwenhuizen) zich expliciet ten doel had gesteld om «het vertrouwen van omwonenden weer te herstellen»? Deelt u dat doel?
Het is altijd belangrijk dat omwonenden rondom luchthavens, reizigers, en luchtvaartsector hun vertrouwen in het gevoerde luchtvaartbeleid behouden en als dit verloren is gegaan, dit vertrouwen weer te herstellen. Het ministerie spreekt regelmatig met belanghebbenden in het kader van beleidsvorming op het gebied van luchtvaart, ook naast de formele wettelijk vereiste betrokkenheid.
Kunt u zich voorstellen dat dit soort rekentrucs niet bijdragen aan het herstellen van het vertrouwen?
Er is geen sprake van rekentrucs. Wel is het te betreuren dat de integriteit van de werkwijzer voor luchtvaartspecifieke MKBA’s en de totstandkoming daarvan sinds de publicatie ten onrechte in twijfel wordt getrokken, want daar is het vertrouwen niet bij gebaat.