Problemen met kabelexploitanten |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat Ziggo dit jaar het analoge pakket met vijf zenders gaat inkrimpen, van 30 naar 25 zenders?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze inkrimping van zenders gepaard dient te gaan met een daling van het abonnementstarief? Zo ja, wat gaat u ondernemen om deze prijsdaling te bewerkstelligen? Zo nee, deelt u de mening dat analoge kijkers niet verplicht mogen worden om ook te betalen voor het digitale aanbod?
De overheid gaat niet over het prijsbeleid van Ziggo. De Mediawet stelt eisen aan de omvang van basispakket en niet aan de prijs. Ik heb geen aanwijzingen dat Ziggo het analoge pakket kleiner wil maken dan het wettelijke minimum van 15 televisiezenders. Volledige omschakeling naar digitale doorgifte is sowieso mogelijk.
OPTA en de NMA kunnen onder bepaalde omstandigheden ingrijpen als er sprake is van (misbruik van) een economische machtspositie. OPTA heeft eerder maatregelen genomen om concurrentie op de kabel te bevorderen zodat kijkers kunnen kiezen uit meer aanbieders op het netwerk van de grote kabelexploitanten Ziggo en UPC. Zoals bekend heeft de rechter die besluiten in augustus 2010 vernietigd. OPTA is bezig de markt voor televisiedistributie opnieuw te onderzoeken en zal naar verwachting binnenkort een conceptbesluit voor consultatie publiceren. De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie organiseert overleg met de kabelbedrijven en Tele2 om vrijwillige overeenstemming te helpen bereiken.
Wat rest, zijn regels voor consumentenbescherming in de Telecommunicatiewet (artikel 7.2). Telecommunicatiebedrijven moeten klanten minimaal vier weken voor wijziging in de dienstverlening informeren en recht geven op beëindiging als de wijziging niet aantoonbaar in het voordeel van de klant is. Ziggo voldoet naar eigen zeggen aan deze verplichtingen. Is dit niet het geval, dan kan OPTA handhaven.
Ziggo biedt analoge abonnees de mogelijkheid tegen hetzelfde tarief van € 16,95 over te stappen op een uitgebreider digitaal basispakket. Abonnees moeten dan wel zelf een set-top box aanschaffen. Concluderend is het op dit moment aan consumenten om te besluiten of ze onder deze voorwaarden klant blijven bij Ziggo of overstappen naar alternatieve aanbieders, zoals KPN (IPTV en Digitenne), Tele2 (IPTV) of Canal Digitaal (satelliet).
Hoe oordeelt u over het bericht van Ziggo aan Programmaraden, waarin wordt gesteld dat het niet zeker is dat onder andere buitenlandse publieke zenders (zoals BBC, TV5 Monde, CNN, ARD) beschikbaar zullen zijn voor analoge distributie door Ziggo in 2011/2012?2
Navraag bij Ziggo leert dat het kabelbedrijf inderdaad met enkele omroepen, waaronder buitenlandse publieke zenders, onderhandelt over hernieuwing van contracten. Volgens Ziggo is dit noodzakelijk vanwege de overgang van analoge naar digitale doorgifte. Ziggo heeft enkele programmaraden gevraagd er rekening mee te houden dat sommige buitenlandse zenders mogelijk niet meer beschikbaar zijn voor analoge distributie.
Uitgangspunt van de Mediawet is dat kabelbedrijven het advies van de programmaraad opvolgen en de noodzakelijke overeenkomsten sluit met omroepen. Kabelbedrijven kunnen alleen afwijken van het advies indien hiervoor zwaarwegende argumenten zijn. Uit de wetsgeschiedenis en jurisprudentie blijkt dat zwaarwegende redenen kunnen zijn dat het advies in strijd is met het (auteurs)recht, het advies onvoldoende onderbouwing of invulling geeft aan de pluriformiteit, of de economische exploitatie van het kabelnet in gevaar brengt. Ik begrijp uit de vragen dat de Kamer zich zorgen maakt dat Ziggo mogelijk misbruik maakt van het auteursrecht om af te wijken van het advies van programmaraden.
Ik kan en wil daar niet over oordelen. Bij geschillen oordeelt in eerste instantie het Commissariaat voor de Media. Partijen kunnen tegen een besluit van het Commissariaat bezwaar maken bij de (bestuurs)rechter.
Bent u nog steeds van mening dat buitenlandse publieke zenders deel horen uit te maken van een pluriform pakket?3 Zo ja, hoe oordeelt u over het feit dat «de zenders contracten krijgen voorgeschoteld waarin staat dat zij afzien van analoge doorgifte als zij digitaal door Ziggo worden doorgegeven»?2
De «mening» dat buitenlandse publieke zenders deel uit behoren te maken van een pluriform pakket, ontleent de Kamer aan een brief van mijn voorganger van eind 2009 over diverse alternatieven voor de huidige programmaraden. Voor de zomer zal ik de Kamer informeren welk vervolg dit kabinet geeft aan de voorgenomen wetswijziging.
Op dit moment geldt de Mediawet 2008. Dit betekent dat het wettelijke basispakket bestaat uit minimaal 15 televisiezenders. Hiervan zijn zeven televisiezenders van publieke omroepen bij wet voorgeschreven: drie landelijke, een regionale, een lokale en twee van de Vlaamse publieke omroep. Over de overige acht televisiezenders adviseren lokale programmaraden de kabelexploitanten. De rol van programmaraden is om een stem te geven aan de voorkeuren van verschillende bevolkingsgroepen (artikel 6.20 van de Mediawet 2008). De afgelopen jaren was het standaardpakket op de kabel groter dan het wettelijke basispakket van vijftien zenders, namelijk 30 tot 35 analoge televisiezenders. Naast de in de wet genoemde publieke zenders, waren de populairste Nederlandse zenders daarin als vanzelf opgenomen. In die omstandigheden hebben programmaraden hun advies benut voor opname van kleinere zenders, zoals muziekzenders voor jongeren, gespecialiseerde nieuwszenders en publieke zenders uit omringende landen. Nu het analoge standaardpakket kleiner wordt, ontstaat een zekere spanning tussen populariteit en pluriformiteit van het standaardpakket. Dit verklaart waarom er meer druk lijkt te staan op de relatie tussen kabelexploitanten en programmaraden.
Ik heb geen oordeel over de samenwerking tussen Ziggo en diens lokale programmaraden. Wanneer er geschillen zijn, is het Commissariaat voor de Media bevoegd om besluiten te nemen.
Deelt u de mening dat Programmaraden door de actie van Ziggo belemmerd worden in hun wettelijke taak om een pluriform pakket te adviseren? Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen? Bent u bereid de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) hiernaar te laten kijken?
Zoals opgemerkt onder vraag 3) voorziet de Mediawet in het benodigde toezicht en behandeling van geschillen door het Commissariaat. Overigens treedt het Commissariaat pas op indien Ziggo de (definitieve) adviezen van programmaraden over de invulling van het kleinere analoge pakket niet opvolgt.
De NMA kan alleen optreden tegen overtreding van de Mededingingswet. Het gaat hier echter niet om een mededingingsrechtelijke kwestie.
Hoe oordeelt u over de ongelijkheid in het zenderaanbod tussen kabelexploitanten, indien Ziggo stopt met analoge doorgifte van buitenlandse publieke zenders? Bent u bereid (wettelijke) maatregelen te nemen waardoor zenders, die zich beschikbaar stellen voor het (analoge) aanbod bij de ene kabelexploitant, zich ook moeten laten opnemen in het pakket van andere kabelexploitanten?
Dat kabelexploitanten niet dezelfde analoge en digitale standaardpakketten hebben acht ik niet problematisch, zolang de spelregels van de Mediawet worden gevolgd. Regionale differentiatie biedt bovendien de gelegenheid om tegemoet te komen aan regionale voorkeuren in de verzorgingsgebieden van kabelbedrijven. De adviezen van lokale programmaraden zijn ook niet gelijkluidend en mede bedoeld om regionale voorkeuren over het voetlicht te brengen.
Hoe oordeelt u over het feit dat kabelexploitanten in het digitale pakket zonder enig overleg of waarschuwing zenders kunnen laten verdwijnen?
Zoals gesteld onder4 moeten kabelexploitanten hun klanten tijdig informeren over wijzigingen in de dienstverlening. Op dat moment kunnen abonnees ook opzeggen. Blijven kabelexploitanten in gebreke, dan kan OPTA optreden.
Ik neem de gelegenheid om de Kamer te informeren over de wijze waarop in de Mediawet 2008 de overgang van analoge naar digitale doorgifte van televisie via de kabel is geregeld. Zolang meer dan de helft van de abonnees analoge radio en televisie ontvangt, moet de kabelexploitant minimaal 15 televisie en 25 radiokanalen analoog blijven doorgeven, waaronder de voorgeschreven publieke zenders en de door de programmaraad geadviseerde zenders. Een kabelexploitant dient deze zelfde zenders – plus regionale publieke zender(s) uit de aangrenzende provincie(s) – door te geven in het digitale basispakket zodra meer dan de helft van zijn abonnees het programma-aanbod op digitale wijze ontvangt. Ziggo heeft nu beide verplichtingen, omdat het bedrijf alle abonnees – ook degenen met een digitaal pakket – voorziet van analoge signalen (die zonder set-top box te ontvangen zijn op extra toestellen in huis). De Mediawet verplicht kabelexploitanten niet om analoge signalen naast de digitale signalen te blijven doorgeven. Wanneer een kabelexploitant alleen digitale signalen doorgeeft, dan gelden onverkort de mediawettelijke bepalingen voor het basispakket, inclusief advisering door de programmaraad.
Bent u bereid een voorstel te doen voor de oprichting van een instantie waar klanten terecht kunnen met klachten en opmerkingen over het (digitale) zenderaanbod? Wilt u daarbij de mogelijkheid betrekken dat klanten daadwerkelijk invloed krijgen op de samenstelling van het digitale aanbod?3
Voor de zomer zal ik de Kamer informeren welk vervolg dit kabinet geeft aan de voorgenomen wetswijziging om het systeem van programmaraden te vervangen door een eigentijdse variant van consumenteninvloed. Het kabinet wil de regeling bovendien beter toesnijden op digitale omroepdistributie.
Deelt u de mening dat u door de huidige ontwikkelingen de les mag trekken dat nieuw in te stellen klantenraden voor de kabel over voldoende invloed moeten beschikken? Deelt u de mening dat een belangrijke eis daarbij de onafhankelijkheid van deze klantenraden is?
Zie het antwoord onder 8)
De dood van een voormalige asielzoeker in kabul die voorheen in Maastricht woonde |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het persbericht van Vluchtalarm Maastricht van 21 februari 2011 over de dood van een voormalig asielzoeker uit Afghanistan, voorheen woonachtig te Maastricht, of bent u op een andere wijze op de hoogte van deze tragische zaak?
Ja, ik heb kennisgenomen van de gebeurtenis, zoals beschreven in het door u genoemde artikel. Nee, ik ben niet op een andere wijze op de hoogte van deze zaak.
Wat is uw reactie op de dood van deze voormalige asielzoeker?
Ik ken de werkelijke toedracht van het overlijden van deze man niet, maar als de berichten kloppen is zijn dood tragisch. Ik wil er op wijzen dat de procedure destijds zorgvuldig is verlopen, dat alle rechtsmiddelen waren uitgeput en dat er vier jaar zit tussen het moment waarop deze persoon zelfstandig is vertrokken en zijn dood.
Hoe oordeelt u met de kennis van nu over het besluit van uw ambtsvoorganger om deze asielzoeker geen verblijfsvergunning te geven?
Op basis van het mij ter beschikking staande dossier, oordeel ik ook nu dat sprake is geweest van een zorgvuldige procedure. Uit het asieldossier komt naar voren dat er een volledige procedure is doorlopen, waarin de terugkeer naar het land van herkomst niet enkel is beoordeeld door de Immigratie- en Naturalisatiesdienst (IND), maar ook aan de orde is gesteld in procedures bij de nationale vreemdelingenrechter en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Nadat de procedures waren afgerond, is de betrokken Afghaanse staatsburger op 28 augustus 2006, via de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM), teruggekeerd naar zijn land van herkomst.
Is veilige terugkeer naar Afghanistan op dit moment mogelijk? Zo ja, waarom en hoe verhoudt zich dit tot bovenstaande zaak? Zo nee, welke conclusies gaat u hieraan verbinden?
Ik baseer mij voor het te voeren landgebonden asielbeleid voor Afghanistan op het meest recente ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken. Ik zie thans geen aanleiding om tot een algemene beleidswijziging over te gaan. Ik verwacht een volgend algemeen ambtsbericht over Afghanistan binnen enkele maanden.
Gevolgen voor de werkgelegenheid door centralisatie overheidsdiensten |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD), André Bosman (VVD), Karin Straus (VVD), Betty de Boer (VVD) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het behoud van (administratieve) werkgelegenheid in krimpgebieden van cruciaal belang is? Zo nee, waarom niet?
Om krimpregio's sociaal-economisch vitaal te houden is een perspectief nodig van de sociaal-economische ontwikkeling op regionaal schaalniveau. Overheden op regionaal schaalniveau zijn hierbij de verantwoordelijke partijen. In het regeerakkoord is decentralisatie en taakverschuiving afgesproken richting gemeenten en provincies waarbij de focus komt te liggen op kerntaken van provincies in het ruimtelijk en economisch domein. Regionale partijen dienen zelf grip te krijgen op hun eigen toekomst. Hierin ligt het cruciale belang in de aanpak van ontwikkeling van sociaal-economische vitaliteit. Cruciale factoren in deze maatschappelijke opgave zijn de betrokkenheid van burgers, maatschappelijke partijen en bedrijfsleven op regionale schaal. Het initiatief voor een succesvolle samenwerking tussen deze partijen ligt bij de overheden op regionale schaal. De centrale overheid dient hierin niet sturend te acteren. Behoud van administratieve werkgelegenheid in krimpgebieden past niet in deze visie
Kunt u concreet uiteenzetten welke maatregelen u heeft genomen (en/of voornemens bent te nemen) om de reorganisaties van de rijksoverheid juist te laten bijdragen aan de versterking van de economische structuur en werkgelegenheid in krimpgebieden? Zo nee, waarom niet?
In haar brief aan de Tweede Kamer van 16 september 2009 (TK, 2009–2010, 26 991, nr. 272) heeft de voormalige minister van BZK het kabinetsbeleid wat betreft de locatiekeuze van organisaties van het rijk uiteengezet. Dit beleid houdt in dat – waar mogelijk – rekening wordt gehouden met de regionale werkgelegenheidssituatie, maar dat het belang van een efficiënte bedrijfsvoering en een optimale dienstverlening aan de burger voorop staan. Dit is ook het beleid van het huidige kabinet. Het kabinet heeft dus oog voor het belang van de versterking van de economische structuur en de werkgelegenheid in de zogeheten krimpgebieden, maar bij het realiseren van een kleinere en beter georganiseerde rijksoverheid – zoals in het regeerakkoord is afgesproken – past het niet om organisatieonderdelen van het rijk in krimpregio’s te vestigen of handhaven, louter om redenen van versterking van de economische structuur of werkgelegenheid in die regio’s.
In dit verband breng ik ook in herinnering de uitkomsten van eerder onderzoek naar de regionale effecten van de personele taakstelling in het kader van het Programma Vernieuwing Rijksdienst (VRD) en andere lopende reorganisaties binnen het rijk, zoals door mijn voorganger aan uw Kamer beschreven in haar brieven van 24 april en 9 juli 2009 (Tweede Kamer, 2008–2009, 31 490, nrs. 21 en 26). Uit de in deze brieven gepresenteerde gegevens bleek dat de regionale effecten van de personele taakstelling VRD en andere reorganisaties niet onevenredig neersloegen op de «krimpprovincies» Groningen en Limburg in relatie tot het landelijk beeld. De impact van de in het onderzoek meegenomen reorganisaties op de werkgelegenheid bij organisaties van het rijk in de provincies Groningen en Limburg bedroeg voor beide provincies 5%, terwijl dat voor de provincie Zuid-Holland 12% was. Het gewogen landelijk gemiddelde effect was 6%.
De strijd tussen de regering en de veiligheidsdienst op Curacao |
|
Ronald van Raak |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Hoe verklaart u dat de regering van Curaçao nog steeds zware druk uitoefent op de leiding van de veiligheidsdienst van Curaçao en probeert mensen, die eerder wegens overtreding van interne richtlijnen de dienst moesten verlaten, opnieuw aan het werk te krijgen?1
De veiligheidsdienst van Curaçao valt onder de verantwoordelijkheid van de regering van Curaçao. Zoals ik u ook in het debat, dat ik met u voerde op 10 februari jl., heb aangegeven, is het aan de Staten van Curaçao om haar eigen regering ter verantwoording te roepen. Net zoals de Staten van Curaçao niet de Nederlandse regering ter verantwoording kan roepen geldt dat andersom dus ook.
Klopt het dat het waarnemend hoofd en het tweede waarnemend hoofd van de veiligheidsdienst van Curaçao bij ministers van Curaçao op het matje zijn geroepen? Klopt het dat het waarnemend hoofd zich na bovengenoemd gesprek ziek meldde en het tweede waarnemend hoofd met verplicht verlof werd gestuurd?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de angst dat de regering van Curaçao probeert op deze wijze voor ministers ongunstige informatie uit de openbaarheid te houden of zelfs te vernietigen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de Nederlandse Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst (AIVD)op de hoogte is gesteld van de problemen bij de veiligheidsdienst van Curaçao?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom valt het bovengenoemde optreden van de ministers van de regering van Curaçao naar uw opvatting binnen de definitie van goed bestuur? Bent u bereid deze en mogelijk andere misstanden bij de veiligheidsdienst van Curaçao nader te onderzoeken en de Kamer over de staat van de veiligheidsdienst te informeren?
Zie antwoord vraag 1.
Inbeslagnames door de stichting BREIN |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Brein nam servers van piraten illegaal in beslag»?1
Naar aanleiding van het bericht en de gestelde vragen heb ik bij de betrokken partijen navraag laten doen. Daaruit blijkt dat partijen verschillen van mening over wat zich precies heeft voorgedaan. Zij zijn op dit moment nog met elkaar in gesprek. Mogelijk volgt nog een procedure bij de rechter. Ik onthoud mij daarom van een inhoudelijke reactie. Verder verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen 2, 3 en 4 van de vragen van de leden Hennis-Plasschaert, Taverne en Van der Steur (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 2004).
Klopt het dat eigendom onrechtmatig in beslag is genomen?
Hiervoor verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen 2, 3 en 4 van de vragen van de leden Hennis-Plasschaert, Taverne en Van der Steur (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 2004).
Deelt u de mening dat dergelijke eigenrichting onwenselijk is en dat om soortgelijke toestanden in de toekomst te voorkomen de handhaving van de naleving van het auteursrecht beter kan worden toevertrouwd aan een overheidsinstantie?
Het uitgangspunt bij het auteursrecht is dat het in beginsel aan de rechthebbenden is om te zorgen voor de handhaving. Daarbij staat het partijen bijvoorbeeld vrij om rechtsmaatregelen te treffen, voor zover deze in overeenstemming zijn met de daarvoor geldende regels, zoals onder meer neergelegd in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Overtreedt een rechthebbende de regels, dan kan dit leiden tot een plicht om de daardoor geleden schade te vergoeden. In bepaalde omstandigheden kan er bovendien sprake zijn van een strafbaar feit. Ik ben van mening dat deze middelen afdoende zijn om eventuele misstanden aan te pakken. De mening dat de handhaving van de naleving van het auteursrecht beter kan worden toevertrouwd aan een overheidsinstantie deel ik niet.
Chaos bij de Osira Groep |
|
Renske Leijten |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de «zorgroutes» bij de Osira Groep 4 miljoen euro hebben gekost? Deelt u de mening dat dit een schandelijke verspilling van zorggeld betreft? Zo nee, waarom niet?12
Ik heb het bericht ontvangen dat de zorgroutes 4 miljoen euro hebben gekost en dat vind ik heel jammer.
Wilt u de verantwoordelijke bestuurders van Osira persoonlijk aansprakelijk stellen voor dit wanbeleid? Zo nee, waarom niet?
Ik heb niet de bevoegdheid om de bestuurders persoonlijk aansprakelijk te stellen. Ik heb de Raad van Toezicht uitgenodigd voor een gesprek. Er heeft inmiddels een bestuurswisseling plaats gevonden, waarbij er een nieuwe voorzitter van de Raad van Bestuur is aangenomen. Tevens heeft de Raad van Toezicht iemand aangewezen als gedelegeerde om toezicht te houden op de Raad van Bestuur en deze bij te staan bij de opstelling en implementatie van verbeterplannen.
Herkent u het beeld dat de situatie op locaties van Regio West 2 «instabiel te noemen» is, met hoog ziekteverzuim, opzegging van tijdelijke contracten en het vertrek van verschillende medewerkers? Wat zegt dit over de situatie in de rest van de organisatie van Osira? Wilt u uw antwoord toelichten?3
Uit de rapporten van de IGZ blijkt dat er inderdaad veel gewerkt wordt met flexwerkers, wat de kwaliteit en continuïteit van de zorg niet ten goede is gekomen. De Raad van Toezicht heeft mij verteld dat één van de eerste acties die zij gaan uitvoeren is het minder werken met flexwerkers en gaan opzetten van vaste zorgteams.
Deelt u de mening dat de chaos bij Osira een bedreiging vormt voor de continuïteit van zorg? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u ingrijpen, gelet op uw verantwoordelijkheid voor de continuïteit van zorg?
Ik ben zeker van mening dat chaos en de genoemde meldingen van de cliëntenraad van invloed is op de kwaliteit en continuïteit van de zorgverlening.
In mijn brief naar uw Kamer op 15 maart jl. meld ik u dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) Osira Amstelring onder verscherpt toezicht heeft gesteld. De reden van deze maatregel is het ernstig tekort schieten van de kwaliteit van zorg binnen de door de IGZ bezochte locaties. Zoals ik in mijn brief al aangeef, is dit geen geringe maatregel aangezien het 27 locaties van de zorginstelling betreft. Ik ondersteun deze maatregel van harte, want ik wil bewerkstelligen dat de organisatie weer op het juiste pad gezet wordt. Ik ben van mening dat het verscherpt toezicht hierin kan helpen. Ik wil dat het vertrouwen tussen de werkvloer en het bestuur hersteld wordt. Ik wil dat de medewerkers het vertrouwen weer terug krijgen, door onder toezicht van de IGZ verbeteringen door te voeren.
Wat is uw reactie op meldingen van de cliëntenraad over het regelmatig ontbreken van melk en voldoende broodbeleg, het voortdurende gebrek aan privacy bij de toiletten en het niet op tijd afvoeren van gebruikt incontinentiemateriaal en ander vuilnis van de afdeling? Als zulke basale zaken al niet geregeld kunnen worden door het bestuur van Osira, hoe zullen de zorg en veiligheid er dan aan toe zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid deze vragen, in tegenstelling tot de eerdere vragen over dit onderwerp, serieus te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?1
Ik reageer altijd serieus op vragen die vanuit uw Kamer worden gesteld.
Het niet werken van het politiecommunicatiesysteem C2000 |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de site http://www.hierpastgeenmast.nl/, het verzet tegen de bouw van een zendmast aan de Rotterdamse Essenburgsingel en e-mailbericht van het Actiecomité Hier Past Geen Mast?1
Ja.
Is het waar dat de C2000 zendmast aan de Rotterdamse Essenburgsingel nog steeds niet volledig functioneert? Is het waar dat de mast niet werkt voor het centrum van de stad? Zo nee, wat is dan niet waar aan dit bericht?
De C2000 mast aan de Rotterdamse Essenburgsingel is operationeel sinds 30 november 2009. De mast dekt momenteel het gebied richting diergaarde Blijdorp af. Het dekkingsprobleem op de locatie Blijdorp is hiermee opgelost. De antenne op de mast beschikt weleens over de benodigde functionaliteit voor radiodekking richting het centrum; de antenne is daarvoor nog niet ingeschakeld. Dit zal naar verwachting in mei gebeuren.
Bent u nog steeds van mening dat in verband met de veiligheid de mast aan de Essenburgsingel en niet op een alternatieve locatie kan staan? Zo ja, waarom werkt die mast dan nog steeds niet en wat zegt dat over de urgentie van de plaatsing van deze mast? Zo nee, welke conclusies trekt u hieruit?
Er dient bij de beantwoording van deze vraag een onderscheid te worden gemaakt tussen de locatie van het opstelpunt en het moment waarop het opstelpunt volledig in gebruik kan worden genomen.
Er zijn – gezien de locatie van de overige geplaatste opstelpunten – geen alternatieve locaties voor dit opstelpunt beschikbaar die een gelijkwaardige dekking voor de binnenstad van Rotterdam opleveren.
De reden voor het nog niet volledig operationeel zijn van dit opstelpunt is gelegen in het feit dat het hier niet gaat om het simpel aanzetten van een enkel opstelpunt maar om een onderling samenhangend en complex pakket van technische maatregelen dat er voor moet zorgen dat de dekking in de binnenstad van Rotterdam wordt verbeterd. Verschillende masten moeten worden gebouwd, in gebruik worden genomen en op elkaar worden afgestemd. Bestaande masten moeten worden aangepast. Daarbij moet ook het beheer van deze nieuwe constellatie worden ingeregeld.
Kan er vanwege het niet volledig functioneren van de mast sprake zijn van onveilige situaties in het centrum van Rotterdam? Zo ja, aan welke situaties denkt u en hoe gaat u er voor zorgen dat dit probleem wordt opgelost? Zo nee, waarom is die zendmast dan per se op de voorziene locatie nodig?
Momenteel verzorgt de mast op het Erasmus Medisch Centrum de dekking in het centrum van Rotterdam. Daardoor treedt er op sommige locaties in de binnenstad de zogenaamde handover-problematiek op. De vaste commissie Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is in het algemeen overleg van 13 mei 2009 over deze problematiek reeds uitvoerig geïnformeerd. Indien de zendmast op de Essenburgsingel niet wordt aangezet dan zal de door alle betrokken partijen noodzakelijk geachte verbetering in het centrum van Rotterdam niet worden gerealiseerd.
Hoe oordeelt u nu, in het licht van het bovenstaande en gegeven het verzet van de Rotterdamse gemeenteraad en actievoerders tegen de locatie van de mast aan de Essenburgsingel, nu over de noodzaak om de mast op die locatie te bouwen?
Zie het antwoord op vraag 3.
Mensen in ontwikkelingslanden gebruikt als proefpersoon |
|
Ewout Irrgang , Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht op de website Vice Versa: «Mensen in ontwikkelingslanden gebruikt als proefpersoon»?1
Ja ik heb hier kennis van genomen.
Wat is uw reactie op het bericht dat het toezicht op medicijntesten in ontwikkelende regio’s als India, Brazilië en Argentinië zeer te wensen over laat?
Ik ben op de hoogte van de ontwikkeling dat het uitvoeren van klinisch onderzoek steeds internationaler wordt. De redenen hiervoor zijn divers, bijvoorbeeld de beschikbaarheid van patiënten met een bepaalde ziekte, bereidheid van patiënten en artsen om deel te nemen aan klinisch onderzoek, de efficiëntie van het toetsingssysteem (Medisch Ethische Commissies) in een bepaald land, de kosten van het onderzoek enzovoort. Klinische onderzoeken ten behoeve van de registratie van geneesmiddelen in de EU waar ook ter wereld uitgevoerd, moeten voldoen aan alle regelgeving op het gebied van «Good Clinical Practice» (GCP) die geldt in de EU. Wat dat betreft maakt het niet uit of een onderzoek in of buiten Europa wordt uitgevoerd. Mocht worden getwijfeld aan het ingediende registratiedossier of de uitvoering van het onderzoek dan wordt, wanneer Nederland betrokken is, bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg een verzoek tot inspectie gedaan, die deze inspectie vervolgens uitvoert. Op Europees niveau worden in zo’n geval EU inspecteurs ingeschakeld via het Europese Geneesmiddelenbureau (EMA).
Bent u op de hoogte dat in de helft van de gevallen de farmaceutische bedrijven hun eigen medicijntesten niet meer uitvoeren, maar dat dit wordt uitbesteed aan onderaannemers, zogeheten Contract Research Organisations (CRO’s)?
Ja ik ben ervan op de hoogte dat veel farmaceutische bedrijven hun klinische onderzoeken met geneesmiddelen uitbesteden aan CRO’s.
Wereldwijd is er een tendens dat het klinisch onderzoek steeds meer via CRO’s wordt uitgezet (zie artikel NJEM 04-10-2007, Steinbrook). Ik hecht er echter aan enige nuancering aan te brengen. Er zijn verschillende typen CRO’s. Sommige CRO’s zijn in feite niet meer dan een administratiekantoor voor de farmaceutische industrie en verzorgen de documentenstromen, maar leveren zelf geen inhoudelijke bijdrage aan het onderzoek. Daarnaast zijn er CRO’s die zelf de daadwerkelijke uitvoering van het onderzoek met proefpersonen ter hand nemen. Binnen deze groep van CRO’s kan weer een onderscheid gemaakt worden tussen organisaties die met name een commercieel belang nastreven en CRO’s die in stichtingsverband onderzoek uitvoeren en zich sterk richten op het verwerven van nieuwe kennis.
De opkomst van de CRO’s (en met name van de CRO’s die zich beperken tot de administratieve zaken) wordt voor een belangrijk deel veroorzaakt door de uitgebreide en complexe regelgeving bij geneesmiddelenonderzoek. Klinisch onderzoekers hebben in toenemende mate moeite om de regelgeving te overzien en te volgen. Om deze reden wordt steeds vaker een CRO ingeschakeld die de administratieve zaken voor haar rekening neemt. In ons land krijgen klinisch onderzoekers hulp in de vorm van voorbeeldbrieven, sjablonen en ICT-hulpmiddelen. In alle gevallen geldt dat CRO’s zich ook aan de regelgeving omtrent klinische onderzoeken moeten houden.
Kunt u een reactie geven op het feit dat uitbesteding van medicijntesten aan CRO’s leidt tot het opknippen van verantwoordelijkheden en minder overkoepelend overzicht over de test?
In Nederland is de opdrachtgever (verrichter) van de studie altijd eindverantwoordelijk voor het klinisch onderzoek. Hij dient te allen tijde een goed overzicht te hebben over het verloop van klinisch onderzoek, «aan het roer» te staan en wanneer nodig tijdig maatregelen te nemen. Daarnaast moet iedere instelling die onderzoek met mensen uitvoert beschikken over goed opgeleide klinische onderzoekers en een juiste infrastructuur voor het doen van klinisch onderzoek.
Bent u van mening dat de uitbesteding aan CRO’s in niet-traditionele onderzoekslanden ten koste gaat van de zorgvuldigheid, kwaliteit en naleving van ethische normen, en dat dit uiteindelijk ten koste gaat van de veiligheid van de proefpersonen en de kwaliteit van de medicijnen?
Zoals hierboven genoemd zijn er vele vormen van CRO’s en daarnaast zijn er ook vele vormen van klinisch onderzoek. Of een klinisch onderzoek wel of niet zorgvuldig uitgevoerd kan worden in niet-traditionele onderzoekslanden is sterk afhankelijk van deze twee zaken. Ik kan mij voorstellen dat er ook in sommige opkomende landen in bepaalde situaties uitstekend klinisch onderzoek kan worden uitgevoerd. Maar helaas is het ook mogelijk dat in bepaalde landen de zorgvuldigheid rond klinisch onderzoek niet goed geborgd is.
Bent u ervan op de hoogte dat volgens de statistische gegevens van de European Medicines Agency (EMA) over de medicijntesten die bepalend zijn voor markttoegang van medicijnen in Europa, 40% van de proefpersonen zich bevinden in niet-traditionele onderzoekslanden zoals India, Latijns-Amerika, China etc?2 Wat is uw reactie hierop?
Deze gegevens zijn mij bekend. Voor mijn reactie verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2.
Bent u ervan op de hoogte dat uit verschillende publicaties, waaronder een strategiepaper van het Europees Medicijnagentschap EMA3 blijkt dat bij het beoordelen van een geneesmiddel voor markttoegang dat getest is in niet-traditionele test regio’s, nauwelijks aandacht wordt besteed aan de naleving van ethische richtlijnen zoals de Verklaring van Helsinki, en het EMA daarom in 2010 voorstellen heeft gedaan om ethische richtlijnen beter te verankeren in het toelatingsproces van geneesmiddelen tot de Europese markt die in deze regio’s getest zijn? Kunt u inzicht verschaffen in de wijze waarop het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) nu de naleving van de Verklaring van Helsinki verifieert in het toelatingsproces van medicijnen die in niet-traditionele regio’s zijn getest?
Het CBG is, in nationaal of Europees verband via het Europese Geneesmiddelenbureau, betrokken bij verschillende fasen van het klinisch onderzoek. Daarbij gaat het om wetenschappelijk advies voorafgaand aan een aanvraag voor een handelsvergunning tot aan het beoordelen van de uiteindelijke onderzoeksresultaten. Het CBG werkt samen met EMA om de ethische richtlijnen Europees beter verankerd te krijgen en heeft hiervoor input geleverd aan EMA. Het CBG dient, net als EMA, erop toe te zien dat de Verklaring van Helsinki wordt nageleefd, alsmede de GCP-richtsnoeren. Dit betekent in het kort dat gekeken wordt of:
Kunt u inzicht verschaffen in de wijze waarop het CBG nu de naleving van de Verklaring van Helsinki door de contractpartners van farmaceutische bedrijven verifieert?
Het CBG krijgt in principe de resultaten van de klinische onderzoeken in het dossier achteraf (retrospectief). Daarbij gaat het vaak om klinische onderzoeken die in meerdere landen tegelijk zijn uitgevoerd. Hierdoor kunnen mogelijke problemen of ongerechtigheden pas ontdekt worden als ze al hebben plaatsgevonden. Gecontroleerd wordt wél of door de uitvoerder en/of de verrichter van het onderzoek verklaard is dat de studie conform wet- en regelgeving is uitgevoerd. Wanneer het CBG twijfelt aan de uitvoering van een klinisch onderzoek, wordt overleg gezocht met de Inspectie voor de Gezondheidszorg. Dit kan gebeuren op nationaal (Inspectie voor de Gezondheidszorg), maar ook op Europees niveau (de zogenaamde Inspectors Working Party bij EMA).
Deelt u de zorg dat in de huidige markttoegang procedures te weinig onafhankelijke verificatie van de naleving van de Verklaring van Helsinki door de contractpartner van farmaceutische bedrijven bieden? Zo ja, wat bent u van plan hieraan te doen?
Het kan altijd beter en zorgvuldiger. Het is daarom goed om te weten dat de Europese Commissie momenteel de huidige Richtlijn met betrekking tot klinisch onderzoek gaat herzien. In oktober 2009 tot januari 2010 is er een consultatie door de Europese Commissie gedaan waarin er onder meer aandacht voor is gevraagd hoe toezicht op klinisch onderzoek in lage loonlanden kan worden verbeterd, inclusief de nationale toestemming om een onderzoek te starten. Daarnaast is er van 6–7 september 2010 een internationale workshop gehouden door EMA.
Daarnaast heeft Nederland de afgelopen jaren geïnvesteerd in het vergroten van de capaciteit in ontwikkelingslanden om zelf voorwaarden te kunnen stellen aan de (ethische) kwaliteit van klinische studies, onder andere via het European Developing Countries Clinical Trials Partnership (EDCTP) en via het VN onderzoeksprogramma voor tropische ziekten (TDR).
Bent u bereid u zowel op Europees niveau als in Nederland er hard voor te maken dat ethische richtlijnen daadwerkelijk worden verankerd in het toelatingsproces van medicijnen die in niet-traditionele regio’s zijn getest, zodat rechten van proefpersonen in ontwikkelingslanden zullen worden beschermd?
Ja ik ben bereid mij ervoor in te zetten dat de ethische richtlijnen daar waar dat nog niet voldoende het geval is daadwerkelijk worden verankerd in het toelatingsproces.
Bent u bereid tot het invoeren van een verplichte registratie van alle medicijntesten die ten grondslag liggen aan een aanvraag voor toegang tot de Europese markt, inclusief de testen die buiten Europa plaatsvinden, in de Europese publieke database van medicijntesten EudraPharm, zoals ook organisaties als SOMO dit vinden? Bent u van mening dat per medicijntest in deze database ook alle betrokken organisaties en bedrijven zouden moeten worden geregistreerd, inclusief de locaties waar de testen worden uitgevoerd?
Ik ben groot voorstander van meer transparantie rond klinisch onderzoek. In ons land wordt inmiddels van vrijwel alle klinische studies basisinformatie via de website van de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO) openbaar gemaakt. Ook als het gaat om klinisch onderzoek dat buiten Nederland en Europa wordt uitgevoerd is transparantie belangrijk. Veel farmaceutische bedrijven doen dat inmiddels en melden hun studies aan bij openbare databanken zoals www.clinicaltrails.gov en de International Clinical Trials Registry Platform (ICTRP) (zie http://www.who.int/ictrp/en/).
Eudrapharm is de Europese geneesmiddeleninformatiebank voor humane geneesmiddelen die een handelsvergunning hebben. Daarnaast is er de zogenaamde EudraCT databank voor klinische onderzoeken die zijn gestart, stopgezet of afgerond in de EU. EudraCT is een afgeschermde website.
Zeer recentelijk heeft de EMA bekend gemaakt (zie: http://www.cbg-meb.nl/CBG/nl/humane-geneesmiddelen/actueel/Lancering-Europees-register-klinisch-onderzoek/default.htm) dat er een openbaar EU klinisch onderzoeksregister (https://www.clinicaltrialsregister.eu/) van start is gegaan dat toegang geeft tot informatie die voorheen nog niet openbaar was. Het register geeft voor het eerst aan het publiek informatie over klinisch onderzoek met geneesmiddelen uit de 27 EU lidstaten, en daarnaast ook uit IJsland, Liechtenstein en Noorwegen. De informatie van dit register komt uit het niet voor het publiek openbare EudraCT register.
Deze vorm van transparantie betekent dat het voor NGO’s als SOMO en WEMOS en alle andere geïnteresseerde partijen transparanter wordt welke onderzoeken er op welke locatie zijn en worden uitgevoerd.
De financiering van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat het Huis van Afgevaardigden van de Verenigde Staten van Amerika, met overgrote meerderheid, heeft ingestemd met het stopzetten van de financiering van het IPCC?1
Ja.
Bent u van mening dat het IPCC een evenwichtig beeld geeft van de stand van zaken binnen de klimaatwetenschap? Zo ja, waar baseert u dat op?
Ja, IPCC geeft een goede weerslag van de stand van de wetenschap. Wel heb ik steeds consequent aangegeven dat hervormingen in het Panel nodig zijn. Daartoe heeft Nederland in 2010 met succes initiatieven genomen, zoals het entameren van een review door de Interacademy Council. Op dit moment wordt onderhandeld over verbetervoorstellen die gebaseerd zijn op de aanbevelingen van het IAC. Nederland neemt actief deel aan die onderhandelingen. In mei zullen de voorstellen voor besluitvorming voorliggen in de komende IPCC vergadering.
Bent u bereid de mogelijkheden te onderzoeken om ook de Nederlandse bijdrage aan het IPCC te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Stoppen met de (bescheiden) bijdrage is opportuun noch effectief. Het is veel nuttiger in de positie te zijn invloed uit te oefenen op de noodzakelijke hervormingen van IPCC.
Welke bedragen zijn tot nu toe vanuit de Nederlandse schatkist naar het IPCC zijn gegaan?
De jaarlijkse bijdrage van Nederland aan het IPCC Trustfund is 50 000 Zwitserse Franken per jaar (ongeveer 39 000 Euro).
AKZO Nobel en de internationale duurzaamheidsindex |
|
Pauline Smeets (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Akzo Nobel ontkoppelt bonus van positie in duurzaamheidsindex»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat Akzo Nobel de hoogte van haar bonussen niet langer wil laten afhangen van de positie op de Dow Jones Sustainability Index nu duidelijk wordt dat door de ranking van Akzo Nobel die bonussen mogelijk in gevaar komen?
Hoe AkzoNobel invulling geeft aan zijn remuneratiebeleid, is aan het bedrijf zelf. In de Corporate Governance Code is bepaald dat de Raad van Commissarissen de bezoldiging van de individuele bestuurders vaststelt, op voorstel van de uit zijn midden benoemde remuneratiecommissie. Deze beloning dient te passen binnen het door de algemene vergadering van aandeelhouders vastgestelde bezoldigingsbeleid.2 De wijze waarop het remuneratiebeleid bij AkzoNobel wordt bepaald, is in lijn met de Nederlandse Corporate Governance Code.
Een ander referentiepunt vormt de handleiding van de Vereniging van Beleggers voor Duurzame Ontwikkeling (VBDO) uit 2010 over duurzame remuneratie, waarin het remuneratiebeleid bij Akzo Nobel als voorbeeld wordt aangehaald. De handleiding beschrijft hoe een bedrijf haar duurzame remuneratiebeleid kan vormgeven3. Een koppeling aan de Dow Jones Sustainability Index is één van de mogelijkheden, maar er zijn ook andere manieren.
Tot op heden was het remuneratiebeleid van AkzoNobel gekoppeld aan een top 3 positie in de Dow Jones Sustainability Index. De Dow Jones Sustainability Index is opgebouwd uit twee elementen. In de eerste plaats verzamelt Ratingbureau SAM informatie van de bedrijven. Dit gebeurt op basis van een vragenlijst die bedrijven in dienen te vullen en het (door SAM zelf) verzamelen van gegevens en uitvoeren van een media-analyse. Op basis hiervan wordt een ranglijst vastgesteld. Vervolgens wordt de ranglijst voorgelegd aan een onafhankelijke commissie van de Dow Jones Sustainability Index. Deze commissie kan besluiten om bedrijven geheel uit de Index te verwijderen. Punt van kritiek van AkzoNobel is dat de criteria en overwegingen voor een eventuele verwijdering niet transparant zijn. De remuneratiecommissie van AkzoNobel heeft daarom voorgesteld om de bonussen voortaan alleen nog te koppelen aan (een top 3 notering in) de SAM benchmark.
Vindt u de Index een belangrijk instrument om bedrijven aan te moedigen transparant en duurzaam te ondernemen?
Ja. De Dow Jones Sustainability Index is een internationale, gerenommeerde index. Voor Nederlandse multinationals gaat er een stimulerende werking van uit om zo hoog mogelijk op de lijst te eindigen. Ook AkzoNobel geeft aan te blijven streven naar een nummer één positie in de Sam benchmark (die ten grondslag ligt aan de Dow Jones Sustainability Index).
Bent u nog steeds van mening dat een open dialoog met stakeholders een wezenlijk element van maatschappelijk verantwoord ondernemen is?2
Ja. Kernelementen van maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) zijn dat bedrijven transparant zijn over hun beleid en bereid zijn tot dialoog met stakeholders. De dialoog met stakeholders wordt eveneens vermeld in de Nederlandse Corporate Governance Code5:
«De Code gaat uit van het in Nederland gehanteerde uitgangspunt dat de vennootschap een lange termijn samenwerkingsverband is van diverse bij de vennootschap betrokken partijen. De belanghebbenden zijn de groepen en individuen die direct of indirect het bereiken van de doelstellingen van de vennootschap beïnvloeden of er door worden beïnvloed: werknemers,
aandeelhouders en andere kapitaalverschaffers, toeleveranciers, afnemers, de overheid en maatschappelijke groeperingen. Het bestuur en de raad van commissarissen hebben een integrale verantwoordelijkheid voor de afweging van deze belangen, doorgaans gericht op de continuïteit van de onderneming. (...)
Het bestuur en de raad van commissarissen behoren met de belangen van de verschillende belanghebbenden rekening te houden, inclusief de voor de onderneming relevante maatschappelijke aspecten van ondernemen.»
Hoe beoordeelt u, in dat licht bezien, de kritiek van bestuursvoorzitter Weijers op de rol van «stakeholders issues» bij de ranking van de Dow Jones Sustainability Index?
Volgens een woordvoerder van AkzoNobel was de kritiek van de heer Wijers gericht op het gebrek aan transparantie van de commissie die de definitieve ranking van de Dow Jones Sustainability Index bepaalt, en niet zozeer op het belang van het voeren van een stakeholderdialoog. AkzoNobel heeft aangegeven dat de dialoog met stakeholders een continu onderdeel van de bedrijfsvoering vormt.
Hoe beoordeelt u het feit dat bestuursvoorzitter aangeeft dat Shell ook van plan is tot een soortgelijke ontkoppeling over te gaan?
Ik zie dat als een aangelegenheid van het bedrijf zelf. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het volgens de OESO-richtlijnen van belang is dat bedrijven door zelfregulering het vertrouwen in de sector moeten borgen?
Ja. De richtlijnen hebben mede tot doel om het vertrouwen tussen ondernemingen en de samenlevingen waarin zij actief zijn te verstevigen. Daartoe doen de richtlijnen vele aanbevelingen. De richtlijnen bevatten overigens geen specifieke aanbevelingen ten aanzien van een koppeling van bonussen van bestuurders aan duurzaamheidsindicatoren.
Vindt u dat de stap van Akzo Nobel bijdraagt aan het waarmaken van de ambities van het bedrijfsleven zelf op het gebied van Internationaal Maatschappelijke Verantwoord Ondernemen (IMVO)? Zo ja, waarom?
Ja. AkzoNobel was één van de eerste bedrijven ter wereld die remuneratie op basis van duurzaamheidsindicatoren invoerde. De stap die AkzoNobel nu zet, kan het interne draagvlak voor dit systeem bevorderen en daarmee de stimulans voor een duurzame oriëntatie van bestuursbesluiten bestendigen. Bovendien streeft AkzoNobel nog steeds naar een top 3 positie in de SAM benchmark.
Bent u, zoals u zelf heeft aangegeven, bereid om partijen die bij de SER zijn aangesloten, zoals Akzo Nobel scherp te houden op commitment, ambitie en concrete activiteiten en op basis hiervan, een gesprek aan te gaan met de heer Wijers aan te gaan?
Het SER IMVO-initiatief is gebaseerd op een gezamenlijke verklaring van de vakbonden en de grote koepels in het bedrijfsleven, gericht op de verdere versterking van de invulling van ketenverantwoordelijkheid door Nederlandse bedrijven. Hoewel deze verklaring niet rechtstreeks bindend is voor individuele bedrijven, verwacht ik wel dat de gezamenlijke organisaties in het bedrijfsleven «peer pressure» zullen toepassen als individuele bedrijven niet conform of zelfs contrair aan de doelstelling van het IMVO-initiatief handelen. Daar lijkt mij echter in dit geval geen sprake van.
Hoe stelt u zich op tegenover andere Nederlandse bedrijven die in hun bonussenbeleid rekening houden met de Dow Jones Sustainability Index?
De invulling van MVO is de eigen verantwoordelijkheid van bedrijven. Ik vind het positief als bedrijven hun remuneratiebeleid koppelen aan duurzaamheidsdoelen. Ik faciliteer dit onder meer via de Transparantiebenchmark. Deze maakt transparant in hoeverre bedrijven in hun verantwoordingsinformatie inzicht geven in hoe maatschappelijke resultaten worden meegewogen bij de vaststelling van de beloning van bestuurders. Daarnaast heeft de VBDO, met behulp van een subsidie van mijn departement, de eerder genoemde handreiking over duurzame remuneratie ontwikkeld, waarin diverse mogelijkheden en voorbeelden beschreven staan. Het is aan bedrijven zelf of zij kiezen voor een koppeling aan de Dow Jones Sustainability Index of voor een andere methode.
De plannen voor de aanleg van de Natte As in Groningen |
|
Ad Koppejan (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het persbericht «Grootschalige natuurontwikkeling Meerstad van de baan!» uit het Dagblad van het Noorden van 17 februari jl. en de weerstand die in Groningen leeft tegen de aanleg van de Natte As bij Hartstede en Meerstad; een verbindingszone tussen het Zuidlaardermeer en Natuurgebied Midden Groningen?
Ja.
Deelt u de conclusies volgend uit het rapport «Herijking van de Ecologische Hoofdstructuur» (EHS) dat in alle door het Planbureau voor de Leeromgeving (PBL) beoordeelde varianten sprake is van afstand tot de oorspronkelijke doelen en het lastig is om de internationale biodiversiteitsdoelen te halen?
In mijn brief van 16 februari jl. heb ik u laten weten (Kamerstukken 2010–2011 30 825, nr. 69), dat ik de door u genoemde conclusie van het PBL zorgwekkend vind, maar ook dat deze conclusie niet nieuw is. Al eerder heeft het PBL geconcludeerd dat het beleid, ook dat van eerdere kabinetten, waarschijnlijk onvoldoende is om de doelen te halen.
Deelt u de conclusie dat prioriteit voor de herijking van de EHS dient te liggen bij het beheren van bestaande gebieden, met name Natura 2000, en vervolgens bij investering in milieucondities, met name water om verdere biodiversiteitsverlies te voorkomen?
Ja, in mijn bovengenoemde brief van 16 februari ben ik hier nader op ingegaan.
In hoeverre passen de plannen voor de aanleg van de Natte As nog in het regeringsbeleid aangaande herijking van de EHS en bent u bereid af te zien van verdere rijksfinancieringvan dit specifieke onderdeel?
In het regeerakkoord is aangegeven dat robuuste verbindingen worden geschrapt. Ik heb de provincies gevraagd om te komen met voorstellen voor een herijkte EHS binnen de financiële en inhoudelijke kaders van het regeerakkoord. Ik wacht deze voorstellen af en zal ze beoordelen binnen de genoemde kaders.
Deelt u de mening dat alle middelen welke beschikbaar van rijk, provincies en derden moeten leiden tot een gezamenlijke financiering om de herijkte EHS te realiseren?
Die mening deel ik. In reactie op het genoemde PBL-rapport heb ik aangegeven dat er in de toekomst, net als nu in het ILG, sprake zal zijn van een gezamenlijke financiering van het natuurbeleid door rijk, provincies en derden.
Verkeerd gebruiken van Meld Misdaad Anoniem door de politie |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Politie blundert weer met anonieme tips»?1
Ja.
Is het waar dat agenten van de politie in Noord-Holland-Noord in voorkomende gevallen anonieme tips van de tiplijn M. gebruiken om zonder verder bewijs of extra onderzoek potentiële verdachten thuis op te zoeken? Zo ja, zijn er wettelijke of andere regels die zich hiertegen verzetten en welke zijn dat dan? Zo nee, wat is er dan niet waar aan dit bericht?
De anonieme tip waaraan het artikel refereert was onderbouwd met aanvullende onderzoeksgegevens.
Kunnen en mogen anonieme tips gebruikt worden om criminaliteit tegen te houden? Zo ja, was daar in bovenstaande gevallen sprake van? Zo nee, waarom niet?
Ja. Anonieme tips mogen gebruikt worden om criminaliteit tegen te houden. In haar arrest van 13 juni 2006 overwoog de Hoge Raad2 dat de politie anonieme informatie mag gebruiken als startinformatie voor een opsporingsonderzoek. Uitgangspunt is dat op basis van een anonieme tip kan worden opgetreden, mits de informatie uit de tip voldoende concreet is en leidt tot de verdenking van een strafbaar feit. De rechter-commissaris kan, afhankelijk van de specifieke omstandigheden, verlangen dat er nog aanvullende informatie is die de anonieme tip ondersteunt, alvorens toestemming te geven voor bijvoorbeeld een doorzoeking.
In hoeverre is de krappe capaciteit bij de politie de oorzaak van het feit dat de politie zich genoodzaakt ziet om zonder verder bewijs of extra onderzoek anonieme tips te gebruiken om potentiële verdachten op te sporen?
Er is geen oorzakelijk verband tussen de wijze waarop de politie gebruik maakt van anonieme tips in het opsporingsonderzoek en de capaciteit bij de politie.
Deelt u de mening van de korpsleiding dat er sprake is van een onjuiste handelswijze? Zo ja, wat is er onjuist en hoe gaat u voorkomen dat dit weer gebeurt? Zo nee, waarom niet?
In onderhavige zaak heeft de politie zorgvuldig gehandeld.
Is er sprake van dat door toedoen van de politie Noord-Holland-Noord namen van anonieme bedoelde tipgever in de openbaarheid zijn gekomen?
Dit is niet aan de orde. Meldingen bij de tiplijn M. zijn niet naar personen herleidbaar. De politie beschikt dan ook niet over namen van anonieme tipgevers.
Deelt u de mening van de directeur van Meld Misdaad Anoniem dat het image van de tiplijn M. door het bovenstaande is geschaad? Zo ja, wat zegt dat over de mogelijke tipbereidheid van burgers en de effectiviteit van anonieme tips? Zo nee, waarom niet?
Het spreekt voor zich dat berichtgeving zoals de onderhavige niet goed is voor het imago van M. Het vertrouwen dat mensen in de tiplijn stellen – en hun bereidheid om tips te geven – hangt direct samen met de zorgvuldigheid waarmee de politie met anonieme meldingen omgaat. De politie is zich hier terdege van bewust.
Het rapport Hoekstra |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
|
|
![]() |
Kent u het bericht over de klacht van de Friese gedeputeerde De Vries over het nog steeds niet openbaar maken van het rapport van de commissie-Hoekstra?1
Waarom is het rapport van de commissie Hoekstra nog steeds niet openbaar?
Waarom duurt dit openbaar maken zo lang? Kunt u bevestigen dat het rapport in november 2010 klaar zou zijn?
Wanneer maakt u dit rapport van de commissie-Hoekstra openbaar?
Erfrecht |
|
|
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Herinnert u zich uw brief d.d. 2 juli 2009 over de verklaring van erfrecht die u schreef naar aanleiding van twee series schriftelijke vragen van de leden Blanksma-van den Heuvel en Van Vroonhoven-Kok?1
De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) heeft een expertpool in het leven geroepen om een advies te formuleren voor een gemeenschappelijk beleid van de banken aangaande de verklaring van erfrecht. Dit advies richt zich op de mogelijkheid om te komen tot een eenduidig beleid in welke gevallen en/of onder welke voorwaarden kan worden afgezien van het verlangen van een verklaring van erfrecht voor de vrijgave van banktegoeden in geval van overlijden van een rekeninghouder. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is ook bij het onderwerp betrokken in het kader van de vermindering van administratieve lasten. Zij heeft de NVB over het gebruik van de verklaring van erfrecht geadviseerd. Beide adviezen bevatten grote gemeenschappelijkheid. Het integrale advies zal voor de zomer door de NVB worden afgerond, vervolgens ter goedkeuring aan de banken worden voorgelegd en daarna door de NVB aan haar leden worden medegedeeld.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot het gemeenschappelijk beleid van de NVB inzake het vragen van een verklaring van erfrecht?2
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u kennisgenomen van een publicatie op de website van het Ministerie van Veiligheid en Justitie waarin wordt vermeld «bij kleine bedragen eisen sommige banken geen verklaring»? Mag hieruit worden afgeleid dat er geen gemeenschappelijk beleid is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke vervolgstappen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat er wel een gemeenschappelijk beleid komt?
Zie antwoord vraag 1.
Wapenuitvoer naar Noord-Afrika en Midden-Oosten |
|
Harry van Bommel (SP), Jasper van Dijk (SP) |
|
![]() |
Is het waar dat Nederland in 2008 en 2009 toebehoren voor militaire transporthelikopters en nachtzichtkijkers aan Libië heeft geleverd?1
Ten dele. In augustus 2008 is een uitvoervergunning verleend aan een in Nederland gevestigd bedrijf om gereviseerde onderdelen van militaire transporthelikopters aan een Italiaans bedrijf te leveren. Dit bedrijf ruilde deze en andere elders ingekochte delen voor kapotte delen van de eerder vanuit Italië aan Libië geleverde transporthelikopters voor onderhoudsdoeleinden. Deze vergunningaanvraag is getoetst op de eindbestemming Libië. Begin 2010 heeft Nederland opnieuw een uitvoervergunning verleend voor een vergelijkbare omruil van onderdelen voor deze helikopters, maar deze vergunning heeft niet geresulteerd in een daadwerkelijke uitvoer.
In 2008 is een vergunning verleend voor tijdelijke uitvoer van twee nachtzichtkijkers voor een demonstratie aan het Libische ministerie van Defensie. De looptijd van deze vergunning is in 2009 verlengd met nogmaals een jaar. Uiteindelijk heeft de demonstratie niet plaatsgevonden en is de vergunning ongebruikt retour gezonden.
Wat is uw oordeel over het opheffen van het EU-wapenembargo in 2004 in het licht van de gebeurtenissen van de laatste dagen in Libië?
Het instellen van het wapenembargo was gebaseerd op de Lockerbie-kwestie en de vrees dat Libië aan een kernwapenprogramma werkte en geen medewerking gaf aan de internationale gemeenschap om die vrees weg te nemen. In 2004 maakte de Libische leider Muammar al-Gadaffi in beide kwesties een draai om schoon schip te maken en zich te conformeren aan de eisen die de internationale gemeenschap gesteld had. Omdat daarmee de grond voor het toen geldende wapenembargo verviel, is het opgeheven. Zie verder vraag 4.
Deelt u de opvatting dat wapenexportcriteria moeten worden toegepast? Indien neen, waarom niet? Kunt u aangeven waarom dat in dit geval niet is gebeurd? Deelt u de opvatting dat de wapenexportcriteria strenger moeten worden gemaakt? Indien nee, waarom niet? Zo ja, welke voorstellen zult u daartoe ondernemen?
Uiteraard moeten vergunningaanvragen voor wapenexport getoetst worden aan de criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt. Dat is bij de betreffende vergunningaanvragen dan ook gebeurd. Bij de toetsing aan de criteria wordt echter, conform het Gemeenschappelijk Standpunt, rekening gehouden met de aard van de goederen, de eindgebruiker en het eindgebruik van de goederen.
De EU-lidstaten beoordelen periodiek of de oorspronkelijk uit begin jaren ’90 stammende criteria nog voldoen. Dit leidde bijvoorbeeld in 2008 tot een aanscherping van het 2e criterium inzake de mensenrechten. Daarenboven is een «Gebruikersgids» ontwikkeld met richtlijnen voor de interpretatie van de afzonderlijke criteria.
Deelt u de opvatting dat vanwege de inzet van de Libische strijdkrachten tegen de eigen geweldloos demonstrerende bevolking onmiddellijk een wapenembargo tegen Libië moet worden ingesteld? Zo ja, bent u ook bereid via de Europese Unie (EU) en de Verenigde Naties (VN) een dergelijk wapenembargo van kracht te laten worden? Indien nee, waarom niet?
Ja. Veiligheidsraadresolutie 1 790 van 26 januari jl. heeft een VN-wapenembargo ten aanzien van Libië ingesteld. De EU heeft dit op 28 februari gedaan.
Deelt u tevens de opvatting dat ook tegen Bahrein, Jemen en andere landen in de Arabische wereld onmiddellijk een wapenembargo moet worden ingesteld, omdat de regeringen van deze landen wapens inzetten tegen demonstrerende bevolking of gezien de situatie in de verleiding zouden kunnen komen dat te doen? Zo ja, bent u ook bereid via de EU en de VN een dergelijk wapenembargo van kracht te laten worden? Indien nee, waarom niet?
Nee. De regering heeft besloten nieuwe aanvragen voor wapenexport naar Jemen en Bahrein, evenals nieuwe aanvragen voor Tunesië en Egypte, aan te houden, totdat er aanleiding is voor een nieuwe overweging. Verlengingen van aanvragen voor deze landen zullen kritisch worden getoetst. Voor Libië, Syrië en Iran geldt dat geen wapenexportvergunningen worden afgegeven. Voor de andere landen in de Arabische wereld bieden de toetsingscriteria van het Gemeenschappelijk Standpunt voldoende mogelijkheden om gepaste terughoudendheid te garanderen.
Hebt u kennisgenomen van het jaarrapport van het Zweedse onderzoeksbureau SIPRI dat stelt dat de wereldwijde wapenhandel niet te lijden heeft gehad onder de economische wereldcrisis?2 Deelt u de opvatting dat het in het licht van toenemende economische schaarste aannemelijker wordt dat politieke spanningen makkelijker gewapenderhand worden uitgevochten? Indien neen, waarom niet? Deelt u de conclusie dat extra inspanningen van de internationale gemeenschap noodzakelijk zijn om de wapenproductie en -handel te doen verminderen? Zo ja, welke stappen neemt u op dat terrein?
Het jaarrapport moet nog verschijnen. In een recente publicatie van SIPRI over de honderd belangrijkste defensiebedrijven ter wereld wordt de conclusie getrokken dat de wereldwijde wapenhandel niet te lijden heeft gehad onder de economische crisis. Het onderzoeksinstituut legt daarbij een duidelijk verband tussen de groei van de omzetcijfers van veel van deze bedrijven sinds 2002, en de stijging van de Amerikaanse uitgaven voor militaire goederen en diensten in die periode.3
Economische schaarste kan aanleiding zijn voor onrust, onder andere wanneer die schaarste leidt tot significante prijsverhogingen van basisbehoeften. Dit kan politieke spanningen opleveren die in sommige gevallen – maar niet altijd – gewapenderhand uitgevochten worden.
De regering is van mening dat alles eraan gedaan moet worden om illegale wapenhandel en productie tegen te gaan en, zo mogelijk, stop te zetten. Wat betreft de legale wapenhandel en productie is de regering van mening dat deze onder strikte controle noodzakelijk is om veiligheid en stabiliteit te waarborgen.
Hebt u kennisgenomen van de internationale wapenbeurs IDEX 2011 in Abu Dhabi, die van 20 t/m 24 februari 2011 plaatsvindt?3 Hebt u er tevens kennisgenomen dat daar ook vijf Nederlandse wapenondernemingen hun waren tentoonstellen? Deelt u de mening dat dit in het licht van de repressie in de Arabische wereld ongepast is? Bent u bereid er bij Nederlandse wapenproducenten op aan te dringen zich van deelname aan deze beurzen te onthouden? Indien nee, waarom niet?
Ja, deze feiten zijn bekend. Het is niet de taak van de overheid om te voorkomen dat bedrijven deelnemen aan internationale tentoonstellingen, waarmee zij menen nieuwe markten te kunnen aanboren voor hun producten. Het is wel de taak van de overheid om eventuele aanvragen voor de tijdelijke uitvoer van militaire goederen die bij dergelijke tentoonstellingen worden gerepresenteerd, te toetsen en zo nodig af te wijzen. Dit gebeurt aan de hand van de acht criteria van het Gemeenschappelijk Standpunt.
Telefooncontracten overzetten zonder toestemming |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Gerda Verburg (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de vele klachten over het bedrijf zakelijketelefonie.nl dat zonder toestemming van een bedrijf telefoonnummers van bijvoorbeeld KPN importeert naar haar als aanbieder? (zie forum TROS Radar)
Ja.
Kunt u uiteenzetten hoe vaak het voorkomt dat zonder toestemming van een klant telefoonnummers van het ene bedrijf, zoals KPN, worden geporteerd naar het andere bedrijf, zoals zakelijketelefonie.nl?
Bij de toezichthouder OPTA heb ik navraag gedaan over deze kwestie. OPTA heeft over het bedrijf Zakelijketelefonie.nl de laatste maanden ongeveer 50 schriftelijke klachten ontvangen en 150 telefonische vragen. OPTA heeft recentelijk verder geen klachten van ondernemers ontvangen over andere bedrijven in verband met onterechte of onbedoelde overzettingen. Bij KPN zijn een paar honderd vragen binnengekomen over overzettingen van contracten naar Zakelijketelefonie.nl.
Bij ConsuWijzer (het gezamenlijke loket voor consumenten van de NMa, OPTA en de Consumentenautoriteit) komen maandelijks tientallen klachten binnen van consumenten over onterechte of onbedoelde overzettingen.
Welke acties heeft een ondernemer tot zijn beschikking als zonder zijn toestemming zijn telefoonnummer is overgedragen aan een nieuwe aanbieder?1
Ik deel uw opvatting dat men alleen kan overgaan naar een andere aanbieder wanneer de ondernemer daar toestemming voor heeft gegeven. Als een ondernemer zonder zijn toestemming (hij heeft bijvoorbeeld geen contract ondertekend) is overgezet naar een nieuwe aanbieder kan hij een klacht indienen bij zijn «oude» aanbieder. Deze «oude» aanbieder zal dan contact opnemen met de «nieuwe» aanbieder en de «nieuwe» aanbieder verzoeken om aan te tonen dat de betreffende ondernemer heeft verklaard te willen overstappen. Als de «nieuwe» aanbieder niet kan aantonen dat de betreffende ondernemer de wil heeft geuit om over te stappen, dan volgt er een procedure, waarbij het oude contract wordt «hersteld» en het telefoonnummer wordt teruggezet naar de eerste aanbieder. Deze procedure is gebaseerd op zelfregulering door de betrokken telecomaanbieders en wordt beheerd door de Vereniging COIN (COmmunications INfrastructure). Het systeem gaat uit van controle van de wilsuiting achteraf naar aanleiding van klachten. Als er veel klachten zijn over een bedrijf is controle van de wilsuiting vooraf mogelijk.
De ongewenste overzettingen naar Zakelijketelefonie.nl hebben ook voor een deel plaatsgevonden op basis van een door de betreffende ondernemers ondertekende antwoordkaart. Ik heb begrepen dat deze ondernemers zich niet realiseerden dat ze daardoor overstapten naar Zakelijketelefonie.nl. De betrokken ondernemers zijn daarom van mening dat Zakelijketelefonie.nl hen heeft misleid. Voor het tot stand komen van een rechtsgeldige overeenkomst is vereist dat er sprake is van een aanbod van de ene partij en een daarop volgende aanvaarding van het betrokken bedrijf door middel van een verklaring. Als deze verklaring er wel is maar niet overeenkomt met de wil van een partij, dan zijn er verschillende scenario’s denkbaar. Wanneer de aanbieder zich netjes gedragen heeft en er op mocht vertrouwen dat de wil wel overeenstemde met de verklaring van het bedrijf, dan dient de overeenkomst in stand te blijven. Wanneer de overeenkomst echter ondanks de benodigde zorgvuldigheid tot stand is gekomen door een verkeerde voorstelling van zaken kan de rechter de overeenkomst vernietigen op grond van dwaling. Als aangetoond kan worden dat de aanbieder bewust informatie heeft achtergehouden, kan de overeenkomst vernietigd worden op grond van bedrog. In dergelijke gevallen is tussenkomst van de rechter dus noodzakelijk om van de overeenkomst af te komen. Partijen zullen er in deze kwesties onderling moeten proberen uit te komen of het geschil moeten voorleggen aan de rechter.
Wat betreft de bevoegdheden en mogelijkheden van OPTA om op te treden tegen deze praktijken kan ik het volgende opmerken. Het overeenkomstenrecht is geregeld in het Burgerlijk Wetboek en niet in de Telecommunicatiewet. Aangezien OPTA de bepalingen van de Telecommunicatiewet handhaaft, heeft OPTA in deze gevallen geen bevoegdheden om op te treden. Het onterecht overzetten van klanten komt overigens in vele sectoren voor en dus niet alleen in de telecomsector. Een specifieke regeling in de Telecommunicatiewet is daarom niet nodig.
Wel vind ik alles overziend dat er ruimte is voor verbetering. Uitgangspunt moet zijn dat contracten willens en wetens worden afgesloten en dat met oog daarop klanten goed worden geïnformeerd door hun aanbieder. Ik vind dat voor de bestaande procedure die geldt voor overzettingen (en wordt gefaciliteerd door de Vereniging COIN) aanscherpingen wenselijk zijn. Ik heb de betrokken partijen daarom opgeroepen om de bestaande procedures te versterken om overzettingen zonder adequate wilsuiting te voorkomen dan wel er voor te zorgen dat dergelijke overzettingen op een voor de gebruiker simpele manier ongedaan kunnen worden gemaakt. De betrokken aanbieders hebben aangegeven dat zij bereid zijn om mee te werken aan een oplossing als het betrokken bedrijf aangeeft terug te willen naar zijn «oude» aanbieder. Dit zal ik blijven volgen en ik stel uw Kamer op de hoogte van de uitkomsten.
Welke bevoegdheden en mogelijkheden heeft de OPTA om op te treden tegen deze praktijken en hoe maakt de OPTA hier gebruik van?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat bedrijven alleen overstappen indien zij daar expliciet om gevraagd hebben dan wel toestemming verleend hebben?
Zie antwoord vraag 3.
Een Verklaring omtrent gedrag in de zorg |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het feit dat een veroordeelde zedendelinquent in de zorg werkt, terwijl tot aan de Raad van State is bepaald dat er geen Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) kan worden afgegeven?1
Ik vind het de verantwoordelijkheid van iedere werkgever om na te gaan of een werknemer of iemand die hij inhuurt, geschikt is voor zijn werk. Dit geldt zeer zeker ook in de zorg. De werkgever heeft een grote verantwoordelijkheid ten opzichte van de van hem en zijn medewerkers afhankelijke cliënten. Hij dient te allen tijde te zorgen voor kwalitatief goede en veilige zorg en een veilige omgeving voor zijn cliënten. Een zorgaanbieder die een veroordeelde zedendelinquent aanneemt, neemt daarmee grote risico’s en neemt een zware verantwoordelijkheid op zich. Gaat de werkgever dergelijke risico’s aan en komt daardoor de kwaliteit of veiligheid van de zorg in het geding, dan komt de inspectie in actie.
In het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg (Wcz) dat op dit moment in de Tweede Kamer ligt, is deze verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder benadrukt door in artikel 2, derde lid, zorgbreed (cure en care) te regelen dat een zorgaanbieder, alvorens hij iemand voor zich laat werken, moet nagaan hoe deze persoon in het verleden heeft gefunctioneerd. Dat kan afhankelijk van de te verrichten taken en de te verlenen zorg met zich brengen dat de werkgever van de kandidaat-medewerker verlangt dat deze een verklaring omtrent het gedrag overlegt en dat de werkgever zijn beslissing om betrokkene in dienst te nemen mede op basis daarvan neemt. Deze afweging blijft te allen tijde een zaak van de werkgever.
Wat is uw oordeel over de werkgever die geen maatregelen neemt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer kan de Kamer het wetsvoorstel voor een verplicht VOG in de zorg tegemoet zien?2
Zoals de staatssecretaris in de Houtskoolschets van 17 januari 2011 heeft vermeld, is de verplichte VOG voor de AWBZ-zorg een onderdeel van de voorgenomen Beginselenwet zorginstellingen die naar verwachting medio dit jaar naar de Tweede Kamer wordt gezonden. Een bredere verplichtstelling (ook in de cure) wordt door mij momenteel voorbereid in het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg (Wcz). Ik wil naast de bestaande verplichting uit de Wcz, waarin ik de zorgaanbieder verplicht tot een onderzoek naar het functioneren in het verleden, een verplichte VOG. Ik zal de Wcz hierop aanpassen.
Hoe zal de maatregel uitwerken, wanneer blijkt dat een werkgever niet vraagt om een VOG? Is deze dan strafbaar, of is het een individuele maatregel die betrekking heeft op de werknemer? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een verplichte VOG en een verplicht onderzoek naar iemands antecedenten (zoals in de Wcz vervat) zullen een bijdrage moeten leveren aan het verminderen van mishandeling en seksueel misbruik in de zorg door zorgverleners. De inspectie zal het toezicht hierop meenemen in haar reguliere kwaliteitstoezicht. Dit alles neemt overigens niet weg dat de inspectie jegens de individuele beroepsbeoefenaar die over de schreef gaat, stappen kan ondernemen en indien zij daartoe aanleiding ziet een procedure voor de tuchtrechter kan starten en in ernstige gevallen aangifte kan doen bij het Openbaar Ministerie.
Bent u bereid in deze kwestie persoonlijk contact op te nemen met de werkgever om te verzoeken het voorzorgsprincipe toe te passen? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de uitkomst? Zo nee, waarom niet?
De verantwoordelijkheid voor het gedrag van werknemers in de zorg ligt bij de werkgever. Het is aan de werkgever om de zorg zo te organiseren dat dit soort risico’s wordt uitgesloten. Ook de inspectie heeft niet de bevoegdheid een zedendelinquent te verbieden in de zorg te werken. Dat kan alleen de rechter. De inspectie houdt wel de beroepsbeoefenaar in de gaten en zal bij recidive een tuchtzaak starten en/of aangifte doen bij het Openbaar Ministerie om ervoor te zorgen dat de beroepsbeoefenaar niet meer als zorgverlener mag werken. Als de rechter daartoe niet heeft besloten kan een veroordeelde na zijn straf weer in de zorg aan de slag. Ik vind het van belang dat zo’n achtergrond bij de sollicitatie direct helder is zodat de werkgever zelf een afweging kan maken. Daarom wil ik een verplichte VOG voor de werknemer. Het is aan de rechterlijke macht om te verbieden dat iemand (nog) in de zorg werkt.
Is de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) op de hoogte van meer van dit soort gelijke situaties? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo neen, waarom niet?
De inspectie is bekend met enkele gevallen van beroepsbeoefenaren die veroordeeld zijn wegens een strafbaar feit. De inspectie kan het zo iemand niet verbieden om in de zorg te werken. Dat kan alleen de rechter. De inspectie kan alleen bij BIG-geregistreerde zorgverleners die aantoonbaar acuut gevaar voor de patiënt opleveren, een bevel opleggen. Als de inspectie een zorgverlener die seksueel misbruik pleegt of heeft gepleegd, op het spoor komt (door bijvoorbeeld een melding, tuchtuitspraak of uitspraak van de strafrechter), zal zij de betrokken zorgverlener altijd op kantoor ontbieden om te horen wat diens toekomstplannen zijn. Dit met als doel de veiligheid van patiënten zoveel mogelijk te garanderen.
Erkent u dat in de zorg het gemakkelijk is, ook al wordt er in teamverband gewerkt, om je als professional af te zonderen met een patiënt/bewoner/cliënt? Zo ja, hoe oordeelt u over het advies van de IGZ? Zo neen, waarom niet?
Het is inderdaad nooit uit te sluiten dat er in de zorg een situatie kan voorkomen waarin een professional zich met een patiënt kan afzonderen. Omdat thans nog geen sprake is van een verplichte VOG en het niet de taak is van de inspectie om op de stoel te gaan zitten van de werkgever kon de inspectie niet anders dan de verantwoordelijkheid van de werkgever én de beroepsbeoefenaar benadrukken en adviseren over de noodzakelijke voorwaarden waaronder het werk moest plaatsvinden, in dit geval het werken in teamverband met controle en intervisie. De inspectie beperkte zo de handelingsvrijheid. In de huidige situatie heeft de inspectie weinig andere mogelijkheden. Ik wil dat aanpassen door een VOG verplicht te stellen, ook in de cure. Wanneer er wel een VOG verplicht is kan de inspectie meer doen dan alleen adviseren. Dit betekent echter niet dat alle risico’s zijn uitgesloten.
Extra rechercheurs voor opsporing van kinderporno |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kinderporno overstelpt politie; Expertisecentrum pleit voor extra rechercheurs»?1
Ja.
Is het waar dat de capaciteit van de in de opsporing van kinderporno gespecialiseerde rechercheurs volledig gebruikt wordt? Zo ja, wat betekent dit voor nieuwe zaken van kinderporno en zaken die nog op de plank liggen? Zo nee, hoeveel capaciteit is er dan nog wel beschikbaar?
De capaciteit van de in de opsporing van kinderporno gespecialiseerde rechercheurs wordt volledig gebruikt. Ik verwijs naar mijn recente voorgangsbericht betreffende de aanpak van kinderporno aan de Tweede Kamer van 4 maart 2011 (Kamerstukken II, 2010–2011, 32 500 VI, nr. 86). Het terugdringen van de werkvoorraad heeft in de afgelopen twee jaar de hoogste prioriteit gekregen en er zijn diverse (tijdelijke) maatregelen in gang gezet om dat te bereiken. Desondanks blijft de werkvoorraad, mede door de niet te beïnvloeden instroom van zaken uit internationaal onderzoek, op een te hoog niveau. De politie en het OM zijn daarom momenteel een voorstel aan het uitwerken voor een nationale aanpak van kinderpornografie, met het doel om meer dan nu Nederlandse kindermisbruikers, vervaardigers en verspreiders van kinderporno aan te pakken. Dit voorstel zal tevens een raming van de totaal benodigde recherchecapaciteit voor de aanpak van kinderpornografie bevatten. In de eerstvolgende voortgangsbrief over de aanpak van kinderpornografie zal ik u nader informeren over de (in)richting van een nationale aanpak.
Deelt u de verwachting van de in het artikel aangehaalde persofficier van het Openbaar Ministerie dat op basis van cijfers uit voorgaande jaren er nog veel meer zaken aan het licht komen? Zo ja, deelt u dan ook de mening van deze persofficier dat de capaciteit voor recherche op het terrein van kinderporno moet worden uitgebreid? Zo nee, waarom niet?
In het voortgangsbericht over de aanpak van kinderporno van 16 juli 2010 (Kamerstukken II, 2009–2010, 32 123 VI, nr. 120) heb ik uw kamer al bericht dat het OM in het jaarbericht over 2009 constateert dat als gevolg van de toegenomen inspanningen bij de politie bij het OM ten opzichte van 2007 ongeveer 10% meer zaken zijn ingediend (landelijk bezien gaat het om 443 zaken in 2009 tegen 387 in 2007). Het OM verwacht een verdere toename van de instroom. Voor wat betreft de vraag over capacitaire inzet verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat hoewel het landelijk expertisecentrum kinderpornografie en de technologie helpen bij het opsporen van kinderporno, dat «meer handen en voeten» ook nodig zijn? Zo ja, hoe gaat u hier gevolg aan geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe is de situatie ten aanzien van de capaciteit voor de opsporing van kinderporno in andere politieregio’s dan de regio Rotterdam-Rijnmond? Hebt u meer signalen over een tekort aan capaciteit ontvangen? Zo ja, welke signalen zijn dat en tot welke conclusies heeft dit bij u geleid?
Landelijk bestaat het beeld dat recherchecapaciteit volledig wordt ingezet. Dat is mede de aanleiding voor de veranderde aanpak zoals verwoord in mijn voortgangsbericht.
Deelt u de urgentie die de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op 2 december 2010 in een algemeen overleg uitsprak? Zo nee, waarom deelt u die urgentie niet? Bent u op de hoogte van zijn toezegging om met u te gaan spreken over de uitbreiding van de capaciteit voor de aanpak van kinderporno met 75 fte’s? Zo ja, wat is de actuele stand van zaken ten aanzien van de uitbreiding van het aantal fte’s?
Ik deel het gevoel van urgentie met de Staatssecretaris. Dat moge blijken uit mijn voortgangsbericht waarin ik extra inspanningen aankondig voor de komende periode. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Welke criteria worden er gehanteerd ten aanzien van de urgentie en wenselijkheid van politiecapaciteit die gericht wordt op het tegen gaan van dierenleed, te weten de zogenoemde «animal cops», en hoe zich dit verhoudt tot de urgentie en wenselijkheid van de uitbreiding van de capaciteit ten aanzien van de bestrijding van kinderporno?
De politietaak is veelomvattend. Onder strafrechtelijke handhaving, handhaving van de openbare orde en het verlenen van noodhulp valt naast tal van andere aandachtsgebieden ook het bestrijden van dierenmishandeling. Zoals u kunt lezen in mijn brief over de politieprioriteiten van 19 februari 2011 hebben zowel dierenpolitie als de aanpak van kinderporno prioriteit.
Knooppunt Hoevelaken en de aansluiting A1/A30 |
|
Arie Slob (CU) |
|
![]() |
Is het waar dat er een financieel tekort bestaat bij het project herinrichting van knooppunt Hoevelaken van 150 a 300 mln. en dat aan de regio is meegedeeld dat u van mening bent dat de afslag Hoevelaken kan verdwijnen?
Voor de aanpassingen aan het Knooppunt Hoevelaken en de aanliggende wegvakken is een referentieontwerp gemaakt. De basis voor dat ontwerp is het Voorkeursalternatief, dat eind 2009 in bestuurlijk overleg met de regio is afgesproken. De raming van dit ontwerp blijkt inderdaad fors hoger te liggen dan het beschikbare budget. Inmiddels wordt met behulp van Value Engineering bekeken welke ontwerpuitgangspunten en functionaliteiten behouden moeten/kunnen worden, en waarop concessies moeten/kunnen worden gedaan. De regiopartijen zijn voor dit proces uitgenodigd.
Ik weet dat met name de gemeenten Amersfoort en Nijkerk sterk opteren voor behoud van de aansluiting Hoevelaken. Deze aansluiting ligt echter op heel korte afstand van het knooppunt Hoevelaken. Na de noodzakelijke aanpassingen aan het knooppunt is er voor de gebruikers van een aansluiting Hoevelaken op de huidige locatie te weinig weglengte (200 meter) om meerdere rijstroken op te kunnen schuiven om zodoende de gewenste rijrichting op te gaan. Dat levert een verkeersonveilige situatie op, die bovendien gevoelig is voor congestie. Om dit probleem op de huidige locatie op te lossen zijn meerdere kunstwerken nodig. Daardoor wordt handhaving van de aansluiting op de huidige locatie erg kostbaar. Dit wordt momenteel geraamd op € 70 mln (een «normale» aansluiting kost € 20–25 mln). In het referentie-ontwerp is om deze reden geen aansluiting Hoevelaken opgenomen.
Kunt u toelichten hoe deze forse overschrijding is ontstaan?
In de uitwerking van het Voorkeursalternatief hebben eisen van technische, verkeerskundige en verkeersveiligheidsaard geleid tot een (veel) uitgebreider ontwerp dan was voorzien bij de vaststelling van het Voorkeursalternatief. Vooral de situatie op de A28 bij Amersfoort is complex. Hier zitten vier aansluitingen en het knooppunt dicht op elkaar, wat veel wevend verkeer oplevert. Daarom is in het referentie-ontwerp een robuuster verkeerssysteem met hoofd- en parallelbanen (extra kunstwerken) opgenomen.
Kan hieruit worden afgeleid dat u afstand neemt van de mening van uw ambtsvoorganger dat er voldoende redenen zijn om de afslag Hoevelaken te behouden?
In 2000 is het zogenaamd Vathorst-convenant getekend door regio en rijk. In dat convenant staat dat de aansluiting Hoevelaken gesloten wordt. In mei 2009 heeft mijn ambtsvoorganger (bij de opening van de aansluiting Vathorst) gezegd dat het openhouden of afsluiten van de aansluiting Hoevelaken afhangt van de variant die in de planstudie Knooppunt Hoevelaken wordt gekozen. Hij heeft ook gezegd dat als de regio de aansluiting open wil houden, de regio dat moet aangeven. In het BO MIRT van november 2009 is door regio en rijk afgesproken dat in de 2e fase van de planstudie Knooppunt Hoevelaken onderzocht zal worden of de aansluiting Hoevelaken behouden kan blijven. Uit dat onderzoek blijken de gegevens waarop ik mijn standpunt heb gebaseerd zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb beschreven.
Wat zijn de gevolgen voor het onderliggend wegennet en de thans al zwaar belaste aansluiting A1/A30 als de afslag Hoevelaken verdwijnt?
De reconstructie van knooppunt Hoevelaken en de verbreding van de aanliggende weggedeelten betekent een aanzienlijke verschuiving van het autoverkeer van het onderliggend wegennet naar het hoofdwegennet. Daarmee wordt het onderliggend wegennet ontlast en het sluipverkeer verminderd. Uit onderzoek naar de (resterende) verkeersbelasting van het onderliggend wegennet blijkt dat dat op bepaalde plekken alsnog zwaar belast is. Het wel of niet realiseren van een aansluiting Hoevelaken heeft hier natuurlijk invloed op, maar uit het onderzoek blijkt dat de aansluiting niet effectief is voor het daadwerkelijk oplossen van geconstateerde knelpunten op het onderliggend wegennet. Daar zijn maatregelen op het onderliggend wegennet zelf voor nodig.
Klopt het dat u in het kader van de planstudie A28 al op korte termijn de afrit Hoevelaken vanuit de richting Zwolle en Amsterdam wilt afsluiten? Bent u bereid deze maatregel in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat klopt. In het kader van het spoedwetproject A28 Utrecht–Amersfoort wordt de verbindingsboog vanuit de richting Utrecht naar de richting Apeldoorn verbreed. Het verkeer dat vanuit de richtingen Amsterdam en Zwolle komt en de afrit Hoevelaken wil nemen, moet dan 3 rijstroken wisselen om de afrit te kunnen bereiken. Voor deze weefbewegingen is te weinig weglengte beschikbaar, omdat de aansluiting Hoevelaken op korte afstand van het knooppunt ligt. Op de verbrede verbindingsboog wordt meer autoverkeer voorzien, waardoor het weven van dit verkeer zal leiden tot een verkeersonveilige situatie die ook gevoelig is voor congestie. Daarom wordt het gebruik van de afrit Hoevelaken voor dit verkeer afgesloten. Vanuit de richting Utrecht kan de afrit Hoevelaken voorlopig wel gebruikt worden. Omwille van de verkeersveiligheid ben ik niet bereid deze maatregel in te trekken.
Is het waar dat u geen maatregelen, heeft opgenomen in de voorlopige ramingen voor de herinrichting van het knooppunt Hoevelaken, die bijdragen aan de doorstroming van het hoofdwegennet en de leefbaarheid van de regio (geluid, lucht, natuur en inpassing)?
In de raming van het nu voorliggende ontwerp zitten maatregelen die de doorstroming van het autoverkeer op het hoofdwegennet in het studiegebied verbeteren. Dit betreft aanpassingen aan het knooppunt zelf (het vervangen van twee van de bestaande klaverbladbogen door fly-overs) en verbreding van de aansluitende weggedeelten (de A1 tussen de aansluitingen Bunschoten en Barneveld en de A28 tussen de aansluitingen Nijkerk en Maarn). Ook zijn in de raming de kosten voor benodigde inpassingsmaatregelen opgenomen (geluidwering, luchtkwaliteit, natuur). De kosten van het handhaven van de aansluiting Hoevelaken zitten niet in de projectraming. Ook verdergaande inpassingsmaatregelen, zoals verdiepte liggingen, zitten niet in het voorliggend ontwerp en dus ook niet in de raming.
Is het waar dat u weigert de ramingen vrij te geven aan de regio voor deze maatregelen zoals verdiepte of verhoogde ligging van de A28 ter hoogte van Schuilenburg-De Schammer en/of park Randenbroek/Heiligenberg en/of Nimmerdor/Den Treek, of «dive-unders» in plaats van «fly-overs» in knooppunt Hoevelaken, maar de regio wel verzoekt om door middel van «Value Engineering» te komen tot een goedkoper pakket?
Nee. Eind februari is de raming van het referentie-ontwerp na zorgvuldige interne controle beschikbaar gesteld aan de provincie en de betrokken gemeenten als input voor de Value Engineering. Voor de «dive-unders» wordt momenteel de kosteninformatie verzameld.
Vindt u deze houding passen bij een goede en efficiënte samenwerking van overheden en bij de adviezen van de commissie Elverding?
Zie 7.
Deelt u de mening dat het nu voor de regio onmogelijk is om op een zorgvuldige wijze aan de inwoners van de betreffende gemeenten, omwonenden van de A28 en knooppunt Hoevelaken en gebruikers van de afslag, uit te leggen dat er een streep gaat door de oorspronkelijke ambities en dat goede bereikbaarheid van het hoofdwegennet ten koste zal gaan van lokale bereikbaarheid, geluid, luchtkwaliteit, natuur en inpassing?
De regio is van harte uitgenodigd om deel te nemen aan het proces van Value Engineering. RWS heeft de regio inmiddels uitgebreid voorgelicht over doel en opzet daarvan. Voorlopig hebben we alleen nog geconstateerd dat de uitwerking van het Voorkeursalternatief zoals vastgelegd in het referentie-ontwerp niet binnen het beschikbare budget gerealiseerd kan worden. Andere conclusies kunnen op dit moment niet getrokken worden.
Bent u bereid alle ramingen voor de herinrichting van knooppunt Hoevelaken zo spoedig mogelijk aan de regio beschikbaar te stellen?
zie 7.
Bent u bereid de markt te consulteren om te kijken of er goede oplossingen kunnen worden gevonden waarbij afslag Hoevelaken behouden blijft?
Over de zin van vroegtijdige marktconsultatie in de planstudie Knooppunt Hoevelaken is recent overlegd met de regio en de markt. Bij deze partijen bestaat het nodige enthousiasme voor het verkennen van een dergelijke stap. Ik ben momenteel aan het verkennen wat een vroegtijdige marktconsultatie betekent voor het proces en de organisatie van het project. Als we het marktspoor opgaan, kan het behouden blijven van de aansluiting Hoevelaken daarvan onderdeel uitmaken, bijvoorbeeld van het pakket van te onderzoeken wensen.
Bent u bereid in de studie naar de herinrichting van knooppunt Hoevelaken ook de problematiek van de aansluiting A1/A30 bij Barneveld integraal mee te nemen en daarbij het doortrekken van de A30 naar de oude rijksweg Voorthuizen en een afslag van de A30 naar de A1 richting Apeldoorn, waardoor de stoplichten kunnen verdwijnen, te betrekken?
Nee, de aansluiting A1/A30 is geen onderdeel van de planstudie Knooppunt Hoevelaken.
Ziet u mogelijkheden om de afslag Hoevelaken en de genoemde optimaliseringen rond knooppunt A1/A30 te financieren uit de middelen die beschikbaar worden gesteld via de komende tweede tranche benutting?
De benuttingsmaatregelen zullen voornamelijk bedoeld zijn om de beschikbare capaciteit optimaler te gebruiken zodat de verkeersdoorstroming verbetert en de reistijden korter worden. De door u genoemde punten passen daar niet in.
Ingediende moties over het Europees Arrestatiebevel |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
![]() |
Heeft u de op 17 februari 2011 ingediende moties1 maar half gelezen of heeft u bewust woorden weggelaten om deze moties eenvoudiger te kunnen ontraden?2,3
Dat is niet het geval.
Bent u bereid alsnog inhoudelijk, maar dan zorgvuldig, te reageren op de ingediende moties 32 317, nrs. 38 en 39 over het Europees Arrestatiebevel? Zo nee, waarom niet?
Tengevolge van het door de Kamer gehanteerde kerstregime was de vragenstelster niet in de gelegenheid om een toelichting te geven op motie nr. 38. In mijn noodzakelijkerwijs korte reactie ben ik ingegaan op de wijze van toetsing door de rechtbank Amsterdam en heb ik aangegeven, dat voor zover met een inhoudelijke toetsing een onderzoek van de bewijsmiddelen werd bedoeld, ik mij daarvoor niet zal inzetten. De vragenstelster geeft in deze vraag aan wat naar haar mening met inhoudelijke toetsing is bedoeld, te weten een onderzoek naar de juistheid van de beschuldiging. Deze uitleg van inhoudelijke toetsing wijkt niet wezenlijk af van wat ik in mijn reactie op de motie een onderzoek van de bewijsmiddelen heb genoemd. Ik zie dan ook geen aanleiding mijn standpunt te wijzigen. Ik wijs er nog op dat in het Europese uitleveringsrecht reeds in 1957, bij de totstandkoming van het verdrag over uitlevering van de Raad van Europa, een dergelijke inhoudelijke toetsing is afgeschaft. De invoering van het Europees Arrestatiebevel (EAB) heeft op dit punt dus niet tot een wijziging geleid. Integendeel, het bevestigt een al meer dan 50 jaren bestaande praktijk.
Waar haalt u de stelling vandaan dat de rechter niet toetst2 terwijl de motie uitdrukkelijk spreekt over inhoudelijke toetsing, waarmee natuurlijk bedoeld wordt dat op grond van het Europees Arrestatiebevel Nederlanders kunnen worden overgeleverd aan een andere lidstaat zonder dat de Nederlandse rechter inhoudelijk een oordeel velt of standpunt inneemt over de juistheid van de beschuldiging?
Zie antwoord vraag 2.
Wat bedoelde u precies met uw uitspraak» de rechtbank Amsterdam toetst wel degelijk, en uitgebreid.»?2 Kunt u dit uitvoerig toelichten?
Ter nadere toelichting op mijn opmerking dat de rechtbank uitgebreid toetst, wijs ik op het feit dat de rechtbank bij elk EAB zorgvuldig onderzoekt of een van de weigeringsgronden van toepassing is. Uit de uitspraken van de rechtbank blijkt verder dat ook aan andere verweren aandacht wordt besteed, zelfs als deze zich buiten het wettelijk toetsingskader bewegen. Ik verwijs naar de gepubliceerde uitspraken van de internationale rechtshulpkamer van de rechtbank Amsterdam. Ik noem daarvan bij wijze van voorbeeld, de uitspraak van 22 oktober 2010, LJN BO 1 448, waarin de rechtbank zeer uitvoerig motiveert waarom klachten over het Poolse gevangeniswezen niet een schending van artikel 3 EVRM opleveren (www.rechtspraak.nl/ljn.asp?ljn=BO1448). Eveneens verwijs ik naar de uitspraak van 17 september 2010 in de zaak waarvoor de vragenstelster eerder mijn aandacht heeft gevraagd, waarin de rechtbank zeer uitvoerig ingaat op de kwestie van de verjaring en op andere gevoerde verweren (www.rechtspraak.nl/ljn.asp?ljn=BN8264).
Waarom bent u niet ingegaan op het verzoek te zoeken naar mogelijkheden om ervoor te zorgen dat er een breder toetsingskader voor de Internationale Rechtshulpkamer komt voor EAB-verzoeken, waarmee bijvoorbeeld ook wordt gedoeld op detentieomstandigheden, ernst van het strafbare feit en mogelijke alternatieven (zoals videoverhoor) voor overlevering? Verandert deze toelichting uw oordeel over deze motie?2 Zo nee, waarom niet?
Zoals uit de in het antwoord op vraag 4 geciteerde uitspraken blijkt, worden door de rechtbank de detentieomstandigheden in ogenschouw genomen in het licht van een gevoerd (EVRM-)verweer en wordt door de rechtbank eveneens aandacht besteed aan verweren omtrent vermeende bagatelfeiten. Wat betreft het hanteren van mogelijke alternatieven voor een EAB, merk ik op dat een toetsing op dat punt niet door het kaderbesluit is voorzien en dientengevolge ook niet kan worden geïntroduceerd in de nationale wetgeving.
Dit laat evenwel onverlet dat ik oog heb voor de wenselijkheid om op Europees niveau verder te werken aan het ontwikkelen van andere vormen van samenwerking. Tegen deze achtergrond heb ik de met algemene stemmen aangenomen motie van het lid Recourt c.s. (32317, nr. 36 dan ook aangemerkt als ondersteuning van mijn beleid. Zoals ik eerder te kennen heb gegeven, wordt in het tussen de Nederlandse en de Poolse justitiële autoriteiten gevoerde en nog te voeren overleg ook gesproken over alternatieven voor een EAB. Bovendien vinden momenteel in Brussel onderhandelingen plaats over de ontwerprichtlijn betreffende het Europees onderzoeksbevel. In het BNC-fiche over deze richtlijn, dat aan de Kamer is overgelegd, wordt onder meer het volgende opgemerkt: «Ter stimulering van de strafrechtelijke samenwerking in Europa is het van belang dat wordt gezocht naar aanvulling van de bestaande vormen van samenwerking. Nederland heeft tijdens de evaluatie van de Nederlandse praktijk van behandeling van het Europees aanhoudingsbevel, aandacht gevraagd voor een betere regeling van het verhoor o.a. per videoconferentie van verdachten door de justitiële autoriteiten van een andere lidstaat, als mogelijk alternatief voor hun overlevering.» (Kamerstukken II 2009–2010, 22 112, nr. 1044). Het bovenstaande noch de door vragenstelster gegeven toelichting geven mij aanleiding tot wijziging van mijn standpunt over de motie.
Bent u het eens met de tweede overweging van de motie met volgnummer 32 317, nr. 39 dat de zorgen van advocaten en stichtingen die zich bezighouden met het monitoren van het Europees Arrestatiebevel ten aanzien van een eerlijke rechtsgang en de omstandigheden van detentie in een aantal lidstaten serieus dienen te worden genomen? Zo nee, waarom niet? Wat bedoelde u met uw opmerking dat de aangevoerde omstandigheden niet overeenkomen met de werkelijkheid?3
De vragenstelster refereert in de tweede overweging, naar ik aanneem, aan onder meer de zorgen die worden verwoord in de brief van 14 februari 2011 van Euromos aan de Vaste Commissie voor Veiligheid en Justitie. Ik heb in het algemeen overleg over de JBZ-raad van 17 februari 2011 al aangegeven dat de brief mij niet erg overtuigde. De toonzetting kan zeker als stellig worden gekwalificeerd, maar de feitelijke onderbouwing daarentegen als mager. Uit het antwoord op voorgaande vragen blijkt ook dat de opmerkingen in die brief over gebrek aan toetsing niet met de feiten overeenstemmen.
Hoe beoordeelt u het feit dat er ook bij de Europese commissie besef bestaat van de noodzaak tot verbetering van de praktijk van het Europees Arrestatiebevel, mede gelet op de uitlatingen van commissaris Reding in haar brief van 19 november 2010? Welke acties gaat u naar aanleiding hiervan ondernemen? Bent u bereid hierover contact op te nemen met deze Eurocommissaris of u anderszins op de hoogte te stellen van de zorgen die hierover ook bij de Europese Commissie leven en de mogelijkheden tot verbetering te bespreken?
Commissaris Reding schrijft haar brief van 19 november 2010 aan Fair Trials International, in antwoord op een aan haar gerichte eerdere brief van die organisatie. Commissaris Reding maakt daarin een aantal opmerkingen over het EAB, verwijst naar voorstellen over procedurele rechten van de Commissie en kondigt een evaluatierapport en een mededeling aan. Deze aangelegenheden vormden nog geen onderwerp van beraadslaging in de Raad. Het in haar brief aangekondigde rapport en de mededelingen van de Commissie zijn tot op heden niet verschenen. Ik zal bij gelegenheid van de volgende vergadering van de Raad bij Commissaris Reding navraag doen naar de stand van zaken.
Wanneer de overleveringsrechter besluit dat een persoon overgeleverd mag worden, zit er dan geen enkele marge in de termijn waarop de overlevering daadwerkelijk geëffectueerd zal worden, mede gelet op het feit dat de overleveringswet consequent spreekt over het al dan niet «toestaan» van de overlevering door de rechtbank? Brengt het gebruik van het woord «toestaan» niet met zich mee dat de overlevering niet direct de volgende dag uitgevoerd «moet» worden? Zo nee, bent u bereid de wet zodanig te wijzigen dat hier meer ruimte komt om overleveringen die mogelijk in strijd komen met het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) tijdelijk niet met de grootste spoed te effectueren? Zo nee, waarom niet? Ik ontraad ook de aanneming van de tweede motie van mevrouw Gesthuizen, op stuk nr. 39. De regering kan geen rechterlijke beslissing opschorten. Zij is daartoe gewoon niet bevoegd. De wet kent deze opschortingsbevoegdheid niet en dus kan ook het Openbaar Ministerie dat niet doen. Subsidiair zeg ik dat er geen reden toe is. De aangevoerde omstandigheden komen niet overeen met de werkelijkheid.»
Zowel het kaderbesluit betreffende het EAB als (in navolging daarvan) de Overleveringswet stellen termijnen aan de feitelijke overlevering, nadat de rechtbank heeft beslist tot overlevering. Ik verwijs naar artikel 23 van het kaderbesluit en artikel 35 van de Overleveringswet. Daaruit blijkt dat de feitelijke overlevering niet later dan tien dagen na de uitspraak van de rechtbank dient plaats te vinden. In het tweede en derde lid zijn de zeer beperkte uitzonderingen op die regel verwoord.
Met betrekking tot overleveringen die mogelijk in strijd komen met het EVRM, merk ik op dat strijd met het EVRM in de regel al aan de orde zal worden gesteld bij de behandeling van het EAB door de rechtbank. De rechtbank zal het ter zake gevoerde verweer betrekken bij zijn beslissing. Staat de rechtbank de overlevering toe, dan is er geen reden tot uitstel van de feitelijke overlevering. Indien de opgeëiste persoon vervolgens een klacht indient bij het Europese Hof van de Rechten van de Mens (EHRM), kan hij het Hof verzoeken om een interim maatregel te gelasten, waarna het Hof een beslissing neemt over het verzoek. In de zaak waarvoor de heer Van der Steur in zijn vragen van 24 december 2010, nr. 2010Z201060, aandacht vroeg, is een klacht tegen Nederland ingediend, maar heeft het EHRM het verzoek om een interim-maatregel afgewezen.