Apartheidsreizen naar Saoedi-Arabië |
|
Harm Beertema (PVV), Geert Wilders (PVV), Wim Kortenoeven (PVV) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de website van het Saoedische «Ministerie voor de Hadj», die moslims aanmoedigt aan de hadj en/of aan de umrah deel te nemen1 en de advertentie van het reisbureau «Mekka-reizen», waarin (o.a.) aan Nederlandse scholen wordt aangeboden dit najaar een ruim drie weken durende hadj-reis te verzorgen?2
Ja.
Deelt u de conclusie dat hadj- en umrah-reizen een perfecte illustratie zijn van de islamitische apartheidsdoctrine, omdat het voor niet-moslims verboden is de steden Mekka en Medina te betreden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u dan bereid de Saoedische regering op die praktijk aan te spreken?
Het niet of beperkt openstellen van heilige plaatsen voor personen die het betreffende geloof niet belijden wordt door de Nederlandse regering gezien als een religieuze kwestie waar de overheid zich in de regel niet over uitspreekt. Nederland stelt zowel in bilateraal verband als multilateraal contact met de autoriteiten van Saudi-Arabië maatschappelijke achterstelling van verschillende groepen, zoals niet-moslims en vrouwen, aan de orde.
Is het u bekend of en zo ja welke islamitische scholen hadj- en/of umrah-reizen voor/met hun leerlingen organiseren? Vallen die reizen altijd (geheel) binnen de reguliere schoolvakanties? Worden er op verzoek van scholen of ouders ontheffingen verleend?
Op basis van artikel 11, onder e van de Leerplichtwet 1969 kunnen leerlingen tijdelijk vrijgesteld zijn van de verplichting om de school geregeld te bezoeken wegens vervulling van plichten voortvloeiend uit godsdienst of levensovertuiging. De regering is niet bekend met islamitische scholen die hadj- en/of umrah-reizen voor en/of met hun leerlingen organiseren. Ook Ingrado, de landelijke branchevereniging van leerplichtambtenaren, en ISBO, de Islamitische Schoolbesturen organisatie, hebben dergelijke signalen niet gekregen.
Scholen kunnen tijdens de schoolvakanties reizen organiseren. Leerplichtige jongeren kunnen niet buiten de vakanties deelnemen aan een dergelijke reis zonder vrijstelling van de verplichting om de school geregeld te bezoeken. Gebeurt dit echter wel, dan leidt dit «luxe» verzuim tot een lik-op-stukactie zoals verwoord in de Aanwijzing strafrechtelijke aanpak schoolverzuim (Staatscourant 2011, nr. 1386 van 28 januari 2011).
Hoeveel ongeoorloofde afwezigheidsgevallen van islamitische leerplichtigen waren er tijdens het afgelopen hadj-seizoen?
In het voorjaar heeft de regering de Tweede Kamer de meest recente verzuimcijfers gestuurd. 3Verzuim wordt niet geregistreerd op basis van de religieuze overtuiging van de leerlingen of zijn of haar ouders/verzorgers. De regering kan u dan ook niet melden of, en zo ja hoeveel islamitische leerplichtigen ongeoorloofd afwezig waren tijdens het afgelopen hadj-seizoen.
Welke preventieve maatregelen worden er getroffen om ongeoorloofd verzuim van islamitische leerplichtigen tijdens het nieuwe hadj-seizoen tegen te gaan? Worden islamitische scholen in dat kader extra gecontroleerd?
Op landelijk niveau worden geen specifieke maatregelen getroffen. Het toezicht op de naleving van de Leerplichtwet is de verantwoordelijkheid van de gemeente. Het is aan de gemeenten om daarin keuzes te maken. Ingrado meldt dat veel gemeentes intensief toezien op de handhaving van de leerplicht rond vakanties en feestdagen.
Welke sancties worden in het vooruitzicht gesteld aan scholen en ouders die de islamitische pijler van de hadj boven de Nederlandse leerplichtwet stellen?
De sancties op het overtreden van de Leerplichtwet worden beschreven in de bovengenoemde Aanwijzing strafrechtelijke aanpak schoolverzuim.
Het RTL Nieuwsinterview met de politiecommandant Samiullah Qatra |
|
Mariko Peters (GL), Joël Voordewind (CU) |
|
![]() ![]() |
Hoe duidt u de uitspraak van de politiecommandant in RTL Nieuws1 dat de kans groot is dat de door Nederland opgeleide agenten in Kunduz moeten vechten?
Nederland traint in het kader van de geïntegreerde politie trainingsmissie agenten van de Afghan Uniformed Police (AUP). Zij zullen worden ingezet voor de civiele taken die worden omschreven in de Afghaanse Nationale Politie Strategie, zoals gemeld aan uw Kamer in de brief van 28 maart 2011 (Kamerstuk 27 925, nr. 425).2 Deze taken omvatten onder meer het handhaven van openbare orde en veiligheid, het verrichten van opsporingsactiviteiten en het optreden in noodsituaties. De strategie voorziet niet in de inzet van de AUP voor offensieve militaire acties. Het valt niet uit te sluiten dat de AUP wordt geconfronteerd met gewapend geweld. In dat geval kan de AUP, conform de Nationale Politiestrategie, handelend optreden, uit zelfverdediging en ter bescherming van de bevolking.
In het licht van de debatten met uw Kamer hierover heeft de regering aanvullende verzekeringen gevraagd en gekregen van zowel de Afghaanse Minister van Binnenlandse Zaken, Bismillah Khan, de gouverneur van Kunduz, Jegdalek, als van de provinciale politiecommandant Qatra. Dit is 7 juni 2011 gemeld aan uw Kamer (Kamerstuk 27 925, nr. 428). Tijdens mijn bezoek aan Afghanistan begin juli zijn deze afspraken herbevestigd. De recente uitspraken van Qatra zijn in lijn met deze afspraken en de toezeggingen over dit onderwerp aan de Kamer.
Wat is in Kunduz de rol van de Afghan Uniformed Police (AU(C)P) bij speciale acties tegen de Taliban en criminele bendes? Om wat voor speciale acties gaat het?
Zie antwoord vraag 1.
Past de wijze waarop de politiecommandant zijn agenten inzet bij speciale acties volgens u binnen de afspraken met de Afghaanse autoriteiten? Kunt u dat toelichten?
Nederland heeft goede afspraken gemaakt met de Afghaanse autoriteiten over de civiele inzet van door Nederland getrainde agenten. Politiechef Qatra is zich goed bewust van die afspraken. Als door Nederland opgeleide agenten toch betrokken zouden worden bij offensieve militaire acties, zou dat in strijd zijn met de gemaakte afspraken en zal de regering passende maatregelen nemen, zoals is afgesproken met uw Kamer.
Bent u bereid de beantwoording van deze vragen mee te nemen in de eerstkomende stand van zakenbrief?
Ik vind het zinnig de vragen nu te beantwoorden.
De aanhouding van een fotograaf op Utrecht CS |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het bericht1 dat de Utrechtse spoorwegpolitie een freelance fotograaf heeft aangehouden op het plein bij het NS-station Utrecht Centraal? Deelt u de mening dat het enkele feit dat iemand foto’s maakt nog geen aanleiding vormt om iemands identificatiedocument te vorderen, laat staan aan te houden?
Ja. Het maken van foto’s op zichzelf vormt geen aanleiding tot politieoptreden. Dat was echter niet de aanleiding voor het ingrijpen door de politie. Zie verder het antwoord op vraag 3 en 4.
Klopt het bericht2 dat een columnist eveneens op NS-station Utrecht Centraal door de politie gesommeerd is een afbeelding van zijn fotocamera te verwijderen?
Ja. Op 7 augustus 2007 maakte een journalist in de stationshal van Utrecht Centraal een foto van een medewerker van de NS op een Segway. Omdat de medewerker hiertegen bezwaar maakte, is de fotograaf door agenten van de Spoorwegpolitie gevorderd de foto te wissen. Uiteindelijk is dit gebeurd door de dienstdoende medewerker van de Spoorwegpolitie en niet door de fotograaf zelf. Een door de Nederlandse Vereniging van Journalisten ingediende klacht is gegrond verklaard. De betrokken journalist heeft een schadevergoeding gekregen van 250 euro wegens het verwijderen van de foto en het daarmee mogelijk benadelen van zijn inkomsten.
Sinds wanneer en waarom is het verboden om in de publieke ruimte foto’s te maken? Hoe had de columnist moeten weten dat hij geen foto’s had mogen maken bij Utrecht Centraal? Zijn daar nog meer dingen verboden waar niemand weet van heeft?
Het maken van foto’s in de publieke ruimte, zoals in dit geval het Stationsplein te Utrecht, is een ieder toegestaan. Vrije nieuwsgaring ontslaat professionele fotografen en/of journalisten echter niet van de verplichting om zich te houden aan ter plaatse geldende wettelijke voorschriften. Daarnaast kunnen factoren als de wijze waarop en wanneer foto’s worden gemaakt omstandigheden creëren op basis waarvan een opsporingsambtenaar een interventie kan plegen.
Uit het verstrekte ambtsbericht is mij gebleken dat het fotograferen in de situatie waar vraag 1 op doelt volgens de verbalisanten van het KLPD een overtreding opleverde van artikel 72 van de Wet personenvervoer 2000. De dienstdoende politieambtenaren meenden dat het maken foto’s van reizigers en ander publiek op een zodanige wijze geschiedde dat de orde, rust, veiligheid of goede bedrijfsgang op en rond het station werd of kon worden verstoord. Op een daarop volgend verzoek van de politieambtenaar van het KLPD aan de betrokkene om zich te legitimeren werd geen medewerking verleend. Betrokkene werd vervolgens om die reden aangehouden.
Het incident als bedoeld in vraag 1 is door het KLPD geëvalueerd. Daarbij is geconstateerd dat de mate van hinder of overlast niet of onvoldoende kon worden vastgesteld. Door de dienstleiding van de spoorwegpolitie zijn excuses gemaakt aan de betreffende fotograaf.
Hoe hoort in dit soort situaties in het algemeen de omgang tussen agenten en journalisten en fotografen te zijn? Deelt u de mening dat aanhouding een ongewenst effect heeft op de uitoefening van de vrije nieuwsgaring door journalisten en fotografen? Deelt u de mening dat het maken van foto’s in beginsel voor iedereen mogelijk moet zijn, ook al is het een veiligheidsrisicogebied?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er vergelijkbare gevallen bekend? Zo ja, welke gevolgen heeft ingrijpen gehad op de vrije nieuwsgaring? Zo nee, bent u bereid hiernaar onderzoek te doen?
Mij is niet bekend of er nog meer gevallen bestaan waarbij fotografen of journalisten bij hun vrije nieuwsgaring op enigerlei wijze de wet overtreden en vervolgens zijn aangehouden. Het optreden van de spoorwegpolitie in beide gevallen is in het kader van respectievelijk een klachtenprocedure en een interne evaluatie opnieuw gewogen. Daaruit is lering getrokken die bij soortgelijke situaties zal worden meegenomen. De afhandeling van de incidenten acht ik zorgvuldig en professioneel. Ik zie geen noodzaak om daarnaast nog een onderzoek in te stellen.
Bent u bereid om nog eens kritisch te bezien of deze regels wel strikt noodzakelijk zijn en de handelswijze wel de proportionaliteitstoets kunnen doorstaan en politiefunctionarissen daarop te instrueren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat onze dienders zich veel beter kunnen bezig houden met het bestrijden van echte overlast en criminaliteit in plaats van mensen aan te houden die kiekjes maken? Zo nee, waarom niet?
Het opsporen van strafbare feiten – ook als die gepleegd worden door personen die foto’s maken omdat zij zich schuldig maken aan overtreding van artikel 72 van de Wet personenvervoer 2000 – is een politietaak. Zie verder het antwoord op de vragen 3, 4 en 5.
Geweld binnen TBS-instellingen |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Nog twee gewonden door steekincident tbs’er»1, en «Twee incidenten bij tbs-kliniek Rooyse Wissel»2? Herinnert u zich de over onder andere het verband tussen incidenten in de Rooyse Wissel en personeelstekorten?3
Ja.
Zijn de genoemde incidenten in de tbs-instellingen in Vught en de Rooyse Wissel inderdaad incidenten of is er sprake van een structureler probleem?
Uit intern onderzoek is niet gebleken dat de incidenten met elkaar in verband staan of voortkomen uit structurele problemen.
Beschikt u over recente cijfers over geweldsincidenten in penitentiaire inrichtingen in het algemeen en tbs-instellingen in het bijzonder? Zo ja, kunt u die cijfers aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, deelt u de mening dat die cijfers wel bekend zouden moeten zijn? Hoe gaat u hiervoor zorgen?
Beschikt u over recente cijfers over geweldsincidenten in penitentiaire inrichtingen in het algemeen en tbs-instellingen in het bijzonder? Zo ja, kunt u die cijfers aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, deelt u de mening dat die cijfers wel bekend zouden moeten zijn? Hoe gaat u hiervoor zorgen?
De cijfers van geweldsincidenten in justitiële inrichtingen worden bijgehouden ten behoeve van de zogeheten planning en control cycli, die de Dienst Justitiële Inrichtingen hanteert bij de aansturing van de inrichtingen. In iedere cyclus zijn de cijfers van de geweldsincidenten als stuurindicator opgenomen. In de onderstaande tabel worden de geregistreerde geweldsincidenten binnen de penitentiaire inrichtingen en justitiële forensisch psychiatrische centra in 2010 weergegeven. De cijfers zijn ook weergegeven per 100 ingeslotenen.
Geregistreerde geweldsincidenten in 20104
Geweld onderling
Per 100 ingeslotenen
Gevangeniswezen
888
7,9
TBS intramuraal
17
0,9
Geweld tegen personeel
Per 100 ingeslotenen
Gevangeniswezen
615
5,5
TBS intramuraal
52
2,6
Hebben de tbs-instellingen in Vught en de Rooyse Wissel te kampen met een al dan niet structureel personeelstekort? Zo ja, hoe groot is dit tekort en waaraan is dit tekort te wijten?
In 2010 heeft FPC De Rooyse Wissel al aangegeven dat er geen sprake was van structurele personeelstekorten. Dit geldt nog steeds. Ook op de tbs-afdeling van FPC Pompestichting in Vught is momenteel geen sprake van personeelstekort.
Is bij een recente inspectie van de penitentiaire inrichtingen Vught door de Inspectie voor de Sanctietoepassing ook de tbs-afdeling onderzocht? Zo ja, wat was de uitkomst van die inspectie?
De tbs-afdeling van FPC Pompestichting te Vught is ten tijde van de doorlichting van p.i. Vught niet door de Inspectie voor de Sanctietoepassing onderzocht.
Bent u bekend met het onderzoek van Abvakabo FNV «DJI – Agressie & geweld en werkdruk» van maart 2011? Hoe oordeelt u over de conclusie dat agressie en geweld in penitentiaire inrichtingen een groot probleem is? Wat doet u met de conclusies uit het genoemde onderzoek?
Ja, ik ben bekend met de uitkomsten van het onderzoek van de Abvakabo. Aan dit onderzoek kunnen echter geen conclusies worden verbonden. Recentelijk heb ik uw Kamer bericht over het WODC-rapport «Ongewenste omgangsvormen tussen gevangenispersoneel»5. In dit rapport geeft het WODC over het onderzoek van de Abvakabo aan dat deze meting dusdanig ernstige tekortkomingen op het gebied van respons (18,7%) en representativiteit (nauwelijks verantwoord) kent, dat daaraan geen conclusies mogen worden verbonden.
Ik heb het WODC gevraagd onderzoek te doen naar omgangsvormen en bejegening. Uit dit onderzoek blijkt dat het percentage van het personeel dat ongewenste omgangsvormen ervoer door collega’s en leidinggevenden, steeg tussen 2004 en 2007 (tot 34 procent), maar daarna aanzienlijk daalde tot ongeveer 8,5 procent. Ook als de strenge definitie voor ongewenste omgangsvormen wordt gehanteerd (inclusief discriminatie en verbale agressie) daalt het onderling personeelsgeweld nog altijd (van 34 naar 18 procent). Tevens is in het onderzoek gekeken naar het aantal medewerkers van het gevangeniswezen dat ongewenste omgangsvormen van gedetineerden ervoer. In 2011 daalde dit aantal ten opzichte van 2007 met 10 procent naar ongeveer 36 procent. Wanneer de nieuwe categorieën verbale agressie en discriminatie worden meegerekend, is er sprake van een lichte stijging (van 46 procent naar ongeveer 52 procent).
Wat is u oordeel over de constatering in dit onderzoek dat het personeel van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) vaak niet eens meer de moeite neemt om melding te maken van agressie en geweld jegens henzelf, omdat het vindt dat dat bij het werk hoort en omdat de werkgever te weinig met dergelijke meldingen doet? Deelt u de mening dat personeel van DJI’s wel melding zou moeten doen van dergelijke voorvallen en dat de werkgever daar wel iets mee zou moeten doen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
De DJI investeert continu in een zo veilig mogelijke werkomgeving, bijvoorbeeld door de campagne Veiligheidsbewustzijn. Naast onder andere fit- en weerbaarheidstrainingen wordt er ook geïnvesteerd in preventie en agressieregulatie. Onder agressie en geweld wordt een breed scala aan uitingsvormen verstaan. Het gaat hier om verbale agressie, bedreiging, maar ook om fysieke agressie. De meeste voorkomende vorm van agressie is verbale agressie.
Afhankelijk van de ernst van de geuite agressie wordt conform de vastgestelde procedure melding gedaan bij leidinggevenden, vervolgens kan een disciplinaire straf of maatregel worden opgelegd. Bij lichtere vormen van agressie, zoals verbale agressie, wordt niet altijd melding gedaan, wel wordt altijd door het personeel tegen dit gedrag opgetreden. Centraal staat het stimuleren van
positief gedrag en het ontmoedigen van negatief gedrag van de gedetineerde. Deze maatregelen dragen bij aan het creëren van een veilige werksituatie binnen de penitentiaire inrichtingen6.
Terugvorderingen vanwege te hoge salarissen voor bestuurders |
|
Jasper van Dijk |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Heeft u inmiddels 19 000 euro teruggevorderd op de rijksbijdrage van de TU Delft vanwege de overschrijding van het salaris van de bestuursvoorzitter, zoals u vorig jaar 3 november heeft aangekondigd? Zo nee, waarom niet?1
Ja, de terugvordering heeft inmiddels plaatsgevonden.
Is de korting van 19 000 euro ten koste gegaan van het budget voor onderwijs en onderzoek of heeft de bestuursvoorzitter dit geld uit eigen zak betaald?
Ik kan op dit moment alleen terugvorderen bij de instelling. In dit geval is het te vorderen bedrag in mindering gebracht op de rijksbijdrage van de betreffende instelling, onder gelijktijdige ophoging van het budgettaire macrokader van alle bekostigde universiteiten. De middelen komen, gegeven de mogelijkheden die de huidige bekostigingssystematiek biedt, weer beschikbaar voor het hoger onderwijs. Hierdoor worden deze middelen weer verdeeld over alle instellingen en blijven ze daarmee behouden voor het primaire proces in het hoger onderwijs.
Het wetsvoorstel «Normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector» (WNT), zoals deze nu in de Tweede Kamer voorligt, bevat een wettelijke procedure om, als een topfunctionaris werkzaam bij een onderwijsinstelling een beloning heeft ontvangen die in strijd is met de normering gebaseerd op de WNT, het teveel ontvangen bedrag bij de betrokken bestuurder terug te vorderen.
Indien het geld niet op de persoon zelf is verhaald, deelt u de mening dat u alsnog alles op alles moet zetten om dit gedaan te krijgen, conform de motie Jasper van Dijk? Zo ja, wat gaat u hiertoe ondernemen?2
Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat u een wettelijk instrument zou moeten hebben om dit geld bij de persoon in kwestie te kunnen terugvorderen?
Zoals ik al in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, voorziet de WNT in een dergelijke mogelijkheid.
Hoe staat het met het terugvorderen van teveel betaalde salarissen en declaraties aan bestuurders van Hogeschool InHolland? Heeft het juridisch onderzoek naar mogelijkheden om geld op personen te verhalen, iets opgeleverd?3
De bedoelde terugvorderingen hebben nog niet plaatsgevonden. Conform de Algemene wet bestuursrecht worden binnenkort de betreffende conceptbesluiten voor hoor en wederhoor voorgelegd aan het College van bestuur van de Hogeschool Inholland.
Het juridisch onderzoek dat Inholland heeft laten instellen naar de mogelijkheden om te kunnen terugvorderen bij de betrokken bestuurders is nog niet afgerond. Zodra dit is afgerond, zal ik de Tweede Kamer over de uitkomsten informeren.
Indien er inderdaad juridische mogelijkheden zijn om geld op personen te verhalen, bent u dan bereid om dit ook te doen bij de bestuursvoorzitter van de TU Delft? Zo nee, waarom niet?
Pas na inwerkingtreding van de WNT heb ik juridische mogelijkheden om bezoldigingen – voor zover zij de wettelijke norm te boven gaan – terug te vorderen bij de betrokken bestuurder. Voor de casus van de bestuursvoorzitter van de TU Delft bestaat die mogelijkheid nog niet.
Heeft het OM al besloten om (verder) onderzoek te doen naar de declaraties van bestuurders van Hogeschool InHolland, zoals u meedeelde in het algemeen overleg van 28 juni jl.?3
Het Functioneel Parket heeft de FIOD opdracht gegeven een oriënterend onderzoek in te stellen, teneinde vast te stellen of sprake is van mogelijk strafbare feiten bij Hogeschool InHolland. Aangezien het onderzoek nog niet is afgerond kunnen hierover geen inhoudelijke mededelingen worden gedaan.
Deelt u de mening dat bestuurders van onderwijsinstellingen niet anders behandeld dienen te worden dan het personeel van onderwijsinstellingen? Zo ja, bent u bereid om het zogenaamde governance-model te heroverwegen, waarbij bestuurders buiten de cao vallen en eigen regels in vrijblijvende gedragscodes vastleggen? Zo nee, hoe voorkomt u dat bestuurders «boven de wet» blijven staan waardoor niet hun salaris, maar het budget van de instelling wordt gekort?
Zie het antwoord op vraag 2.
De reductie van geluidshinder door AWACS-vliegtuigen |
|
Jasper van Dijk |
|
Ligt u op schema om op 01-01-2012 een geluidsreductie van 35% ten opzichte van het aantal toegestane vliegbewegingen in 2009 te hebben gerealiseerd zoals in de Kamer is verwoord?1 Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe ver bent u gevorderd en wat is het plan van aanpak en het daarbij horende tijdpad?
De Navo en de Navo-vliegbasis Geilenkirchen hebben maatregelen getroffen en hebben ontwikkelingen in gang gezet die moeten resulteren in de beoogde geluidsreductie in 2012. Voor het overige wordt verwezen naar de Voortgangsrapportage AWACS die heden naar de Kamer is gezonden.
Op welke wijze en waar precies wordt de geluidshinder door AWACS gemeten? Hoe wordt de reductie van geluidshinder in kaart gebracht?
Aan de Voortgangsrapportage AWACS is in bijlage een voorstel validatieprocedure geluidsreductie toegevoegd, in navolging van de motie Neppérus en Jansen (Kamerstuk 32 123 XI, nr. 70).
Zijn de resultaten van de geluidsmetingen openbaar? Zo nee, bent u bereid deze openbaar te maken via internet? Zo ja, waar kunnen belangstellenden de resultaten van die metingen inzien?
Zie antwoord vraag 2.
Is er aanleiding om, zoals de Kamer u heeft verzocht2, te starten met voorbereidingen om per 1 januari 2012 op grond van artikel 1, tweede lid, van de NAVO-binnenvliegregeling voorwaarden te stellen aan het vliegen met AWACS-vliegtuigen boven Nederlands grondgebied, zodanig dat de beoogde geluidsreductie alsnog bereikt wordt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat de staatssecretaris particuliere studenten zou straffen |
|
Anne-Wil Lucas-Smeerdijk (VVD) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het persbericht van het Interstedelijk Studenten Overleg (ISO) van woensdag 24 augustus 2011, waarin wordt beschreven dat studenten, die eerst een door de overheid niet bekostigde particuliere bacheloropleiding hebben gevolgd, voor een tweede bacheloropleiding onder bepaalde omstandigheden instellingscollegegeld moeten betalen?
Ja.
Klopt het dat deze studenten het instellingscollegegeld moeten betalen, ondanks het feit dat de overheid hun eerste studie niet bekostigd heeft en dit dus feitelijk geen tweede bekostigde studie is? Zo ja, hoe past dit in het door de Kamer aangenomen uitgangspunt van één bekostigde bachelor en één bekostigde master per student?
Zie het antwoord op vraag 2 van het Kamerlid Jadnanansing.
Deelt u de mening dat studenten die in zichzelf hebben geïnvesteerd met een particuliere opleiding, hiervoor niet gestraft moeten worden als zij alsnog een bekostigde opleiding willen volgen? Kunt u uiteenzetten welke opleidingen onder een «bekostigde bachelor of masteropleiding» vallen in de zin van de tweede studieregeling en of hiertoe ook particuliere opleidingen gerekend worden?
Zie het antwoord op vraag 2 van het Kamerlid Jadnanansing.
Bent u voornemens om het binnen afzienbare termijn voor studenten mogelijk te maken om een tweede studie tegen wettelijk collegegeld te volgen, indien hun eerste studie door de overheid niet bekostigd wordt?
Zie het antwoord op vraag 2 van het Kamerlid Jadnanansing.
Levering van met dioxine vervuild vet door een Nederlands bedrijf |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Met dioxine verontreinigd vet uit Nederland in Deens veevoer»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat een Nederlands bedrijf met dioxine vervuild vet heeft geleverd aan een Deense voerfabrikant?
Ja, ik kan bevestigen dat enkele partijen gehydrogeneerd palmolievetzuurdestillaat, met een gehalte dioxine tot maximaal 3x boven de norm (van
0,75 ng/kg WHO TEQ), vanuit een Nederlands productiebedrijf aan een Deense en ook Duitse voederfabrikant is geleverd. De productie van deze partijen gehydrogeneerde palmolievetzuurdestillaten heeft plaatsgevonden in de periode 14 april tot en met 2 mei 2011.
Wanneer bent u hiervan op de hoogte gesteld?
Het Nederlandse bedrijf heeft woensdag 17 augustus de nVWA op de hoogte gebracht van bevindingen van de Deense autoriteiten, nadat het Nederlandse bedrijf rond 16 augustus uit Denemarken bevestigd heeft gekregen dat een partij gehydrogeneerde palmolievetzuurdestillaat een te hoog gehalte dioxine had. Op vrijdag 19 augustus is de informatie van de Deense autoriteiten via het Rapid Alert Systeem voor Food en Feed aan de nVWA verstuurd.
Is het waar dat de verontreiniging onderzocht wordt door de leverancier/producent van het vet in samenwerking met de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA)?
Ja, de verontreiniging wordt door de producent van het vet in samenwerking met de nVWA en het Rikilt onderzocht.
Is de oorsprong van de dioxine al bekend? Zo ja, wat was de bron hiervan?
Nee. Onderzoek naar de oorzaak van de contaminatie met dioxine vindt momenteel plaats. Omdat de oorzaak van de contaminatie nog niet bekend is, levert het bedrijf momenteel alleen partijen gehydrogeneerd palmolievetzuurdestillaat af, indien een analyse heeft aangetoond dat het gehalte dioxine normconform is.
Is het mogelijk dat er technische vetten zijn gebruikt of verhandeld en dat deze voor de besmetting hebben gezorgd, zoals dat eerder dit jaar in Duitsland het geval was? Zo ja, welke sanctie staat hierop? Zo nee, op welke wijze heeft u dit vastgesteld?
Nee. Onder andere op basis van onderzoek van de gebruikte grondstoffen is dit vastgesteld.
Welk bedrijf is verantwoordelijk voor de dioxinebesmetting?
Gelet op het belang van onderzoek, meen ik dat het niet wenselijk is om de naam van het betrokken bedrijf te noemen. Het Nederlandse bedrijf heeft zich onverwijld bij de nVWA gemeld nadat de dioxinebesmetting was geconstateerd, en heeft ook de afnemers van mogelijk verontreinigde producten geïnformeerd.
Welke wettelijk geregelde waarborgen zijn er om te voorkomen dat Nederlandse producenten en handelaren met dioxine vervuilde vetten verhandelen?
Voor de diervoedersector is een uitgebreid pakket regelgeving vastgesteld. Onder andere de diervoederhygiëneverordening (EG) nr. 183/2005, waarin beginselen van HACCP en hygiëne zijn opgenomen, en de Richtlijn ongewenste stoffen 2002/32/EG dienen er toe bij te dragen dat diervoeders gezond en van goede handelskwaliteit zijn. Dit uitgebreide pakket regelgeving voorkomt echter niet dat incidenten kunnen plaatsvinden. In de lijn van de Algemene levensmiddelenverordening (EG) nr. 178/2002, heeft het Nederlandse bedrijf de bevoegde autoriteiten onverwijld geïnformeerd en heeft alle maatregelen genomen om de contaminatie te verhelpen en nader onderzoek uit te voeren naar de oorzaak van de contaminatie.
Deelt u de mening dat dit incident wederom aantoont dat er een positieflijst voor veevoer ingevoerd moet worden om de risico’s van dioxinebesmetting van veevoer te verkleinen?
Ik deel uw mening over een positieflijst niet. Een positieflijst voor toegestane veevoedergrondstoffen geeft geen garantie dat zich géén contaminatie voordoet met een ongewenste stof. Een positieflijst kan namelijk niet voorkomen dat er zich bijvoorbeeld een productiefout voordoet waardoor ongewenste stoffen in een grondstof terecht komen.
Een reis van Nederlandse moslims naar een Egyptisch haatkamp |
|
Geert Wilders (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Geheime dienst volgt Egyptisch uitstapje van bekeerlingen nieuwe moslims naar haatkamp»?1
Ja.
Hoe duidt u deze reis van haat en bedrog?
In Nederland zijn mensen vrij om, binnen de wettelijke grenzen, hun leven naar eigen inzicht, waarden en levensovertuiging in te richten en om daar uiting aan te geven. In Nederland wordt pas onderzoek verricht met betrekking tot organisaties en personen die door de doelen die zij nastreven, dan wel door hun activiteiten aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel voor veiligheid of voor andere gewichtige belangen van de staat, zoals een terroristische dreiging. Ik beschik niet over informatie dat van het islamkamp in Egypte een dergelijke dreiging uit zou gaan.
Worden de Nederlandse bekeerlingen die afreizen naar het haatkamp bij terugkomst extra in de gaten gehouden in verband met dreigend terroristisch gevaar?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de organisatie «Landelijk Platform Nieuwe Moslims» (LPNM) in heden of verleden subsidie ontvangen? Zo ja, deelt u de visie dat in dat geval al het ontvangen geld tot op de laatste cent moet worden terugbetaald?
Het «Landelijk Platform Nieuwe Moslims» heeft vanuit de rijksoverheid geen subsidie ontvangen.
Bent u van mening dat deze haatreis een gevaar kan opleveren voor de veiligheid van de Nederlandse samenleving? Zo neen, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen worden er getroffen dit gevaar tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevorderen dat indien betrokkenen naar hun haatbestemming afreizen, zij een enkele reis nemen en niet meer terug (kunnen) komen naar Nederland? Zo neen, waarom niet?
Personen die in het bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit kan niet de toegang tot het eigen land worden ontzegd. Het Nederlanderschap kan op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap worden ingetrokken indien de betrokkene onherroepelijk is veroordeeld voor misdrijven tegen de veiligheid van de Staat, waaronder misdrijven gepleegd met een terroristisch oogmerk, een veroordeling wegens het zonder toestemming van de Koningin werven van personen voor vreemde krijgsdienst of gewapende strijd, als die strijd zich tegen het Koninkrijk richt en misdrijven tegen de menselijkheid. Dit is niet aan de orde.
Versoepeling van visserijregels na een intensieve lobby van Sportvisserij Nederland |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Wijziging visserijregels per 1 maart 2012»?
Ja, gesteld dat hiermee wordt gedoeld op het bericht met deze titel op de website van Sportvisserij Nederland van 19 augustus jl.
Is het waar dat u de regels die voortvloeien uit de Visserijwet gaat verruimen per 1 maart 2012? Zo ja, waarom moet de Kamer dat vernemen via de website van Sportvisserij Nederland? Zo nee, hoe zit het dan?
Het voornemen om de regelgeving voor de binnenvisserij aan te passen en te vereenvoudigen is reeds aan uw Kamer aangekondigd in de beleidsbrief over het binnenvisserijbeleid van 13 november 2009. Hierin is aangegeven dat een actualisatie van de betreffende regelgeving zal worden doorgevoerd. Enerzijds omdat een aantal bepalingen voor vissoorten aan de recente bestandsontwikkelingen moeten worden aangepast, anderzijds omdat op een aantal onderdelen een vereenvoudiging van visserijregelgeving mogelijk en gewenst is. Met betrekking tot dit laatste punt is hierbij onder andere verwezen naar het reeds per 28 april 2006 aan uw Kamer aangekondigde voornemen om de vergunningstelsels voor nachtvisserij en electrovisserij te vervangen door algemene regels.
Kunt u uiteenzetten hoe u op het idee bent gekomen om het Reglement voor de binnenvisserij 1985 en het Reglement minimummaten en gesloten tijden 1985 te wijzigen? Heeft u dat zelf bedacht of hebt u uw ambtenaren aan het werk gezet na de «intensieve lobby» die Sportvisserij Nederland naar eigen zeggen heeft gevoerd voor flinke verruiming van de mogelijkheden voor sportvissers?
Zie de beantwoording van vraag 2. Het is dus niet juist dat de beoogde wijzigingen tot stand zijn gekomen na een «intensieve lobby».
Is het waar dat u op aandringen van Sportvisserij Nederland voornemens bent om het verbod op vissen op de Europese meerval op te heffen, de gesloten tijd voor de worm te schrappen en het nachtvissen het hele jaar door toe te staan?
Eén van de soorten waarvoor geldt dat op basis van de recente bestandsontwikkelingen een wijziging in de regelgeving kan plaatsvinden, is de Europese meerval. Van deze soort is het bestand dusdanig toegenomen dat sportvisserij met de hengel op deze soort mogelijk kan worden gemaakt. Overigens worden ook nu al meervallen gevangen met de hengel, als onbedoelde vangst wanneer met toegestane aassoorten op roofvissen als snoekbaars en snoek wordt gevist. De sportvisserij op meerval zal onder beperkingen worden toegestaan. Er zal voor deze soort een jaarrond terugzetverlichting in de regelgeving worden opgenomen, op grond waarvan iedere gevangen meerval levend in hetzelfde water dient te worden teruggeplaatst.
Het schrappen van de gesloten tijd voor de worm kan zonder problemen plaatsvinden. Voor de sportvisserij met de worm geld tot dusver een gesloten periode in de maanden april en mei. Dit is destijds ingesteld ter bescherming van de visserij op roofvissen als baars, snoekbaars en snoek en de visserij op aal. Voor de genoemde roofvissen geldt echter al een gesloten periode in de genoemde maanden die zal blijven bestaan. Voor de aalvisserij met de hengel is een jaarrond terugzetverplichting in de VISpas opgenomen. Er is derhalve geen aanleiding om de gesloten periode voor het gebruik van de worm nog te handhaven.
Met betrekking tot de nachtvisserij met de hengel was het altijd al toegestaan om gedurende de maanden juni, juli en augustus te vissen. Buiten de genoemde maanden was het in het merendeel van de binnenwateren ook reeds toegestaan om ’s nachts met de hengel te vissen. Hiervoor was per water een ontheffing of vrijstelling vereist. Deze administratieve last (vergunningstelsel voor de nachtvisserij) kan derhalve komen te vervallen. De afwegingen van natuurbelangen in relatie tot de uitoefening van deze vorm van visserij kunnen – indien aan de orde – worden meegenomen in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 en de in dat verband vast te stellen beheerplannen voor specifieke gebieden of in de afzonderlijke vergunningverlening.
Deelt u de mening dat het schrappen van regels die wilde diersoorten nu beschermen alleen kan op basis van onafhankelijke wetenschappelijke kennis en niet omdat een belangenbehartiger van hobbyisten dat makkelijker vindt? Zo ja, op basis van welke (wetenschappelijke) informatie denkt u verruiming van de regels te kunnen verantwoorden?
De afwegingen die aan de voorgenomen wijzigingen ten grondslag liggen zijn gemaakt op basis van een door het onderzoeksinstituut Imares verrichte studie naar de gewenste wettelijke bescherming voor de verschillende in Nederland voorkomende vissen.
Zijn bij de voorbereiding van deze wijzigingen ook andere maatschappelijke organisaties geconsulteerd die opkomen voor de belangen van dieren, natuur en milieu? Zo ja, welke? Op welke wijze en op welk moment zijn zij betrokken bij de voorbereiding van de wetswijziging?
De voorgenomen wijzigingen zijn vooraf geconsulteerd met de sectororganisaties voor sportvisserij en beroepsvisserij en met het Productschap Vis. Tevens heeft vooraf een consultatie plaatsgevonden van het RAVON, die betrokken is bij de monitoring van vissen, amfibieën en reptielen in Nederland en die zich inzet voor de bescherming van de genoemde diergroepen. Recent heeft vanaf 1 juli tot en met 15 augustus jl. nog een brede internetconsultatie van de voorgenomen wijzigingen plaatsgevonden, waarbij het voor burgers en organisaties mogelijk was om hun standpunt ten aanzien van de voorgenomen wijzigingen kenbaar te maken.
Bent u voornemens de voorstellen tot wijziging van de reglementen aan de Kamer aan te bieden in verband met artikel 4, vijfde lid en artikel 9, zesde lid van de Visserijwet 1963?
Overeenkomstig de daarvoor geldende regels uit de Visserijwet 1963 is niet voorzien in het voorleggen van de voorgenomen wijziging aan de Staten-Generaal. Omdat bij de voorgenomen wijzigingen geen sprake is van aanpassing van regels waarbij de vangstcapaciteit in het geding is, zijn de door het vragenstellend lid genoemde artikelleden niet van toepassing.
Bent u bekend met de website www.meerval.nl die actief het vangen van meervallen in Nederlandse wateren promoot? Zo ja, bent u bereid, gezien het geldend verbod op gericht vissen op meerval, op te treden tegen deze website en haar makers? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben bekend met de door u genoemde website. Ik heb de nieuwe Voedsel- en warenautoriteit gevraagd de redacteuren van de website te wijzen op geldende wetgeving ten aanzien van het vissen op meerval en hen te verzoeken de website dienovereenkomstig aan te passen.
Patiëntregistraties als voorwaarde voor zorgcontractering |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u nog steeds de mening dat een koppeling tussen het transparant maken van behandelingen met dure geneesmiddelen (DBC’s) en het monitoren van behandeluitkomsten door middel van het gebruik van patiëntregistraties bijdraagt aan inzicht in de kwaliteit en de kosten van zorg, en derhalve aan inzicht in de prestaties die ziekenhuizen leveren en dat dit essentieel is om de kwaliteit van behandelingen te verbeteren en de kosten ervan te verlagen?1
Ik onderschrijf de gedachte dat patiëntregistraties gericht op zorg met (dure) specialistische geneesmiddelen kunnen bijdragen aan meer inzicht in de toepassing en uitkomsten (kwaliteit en kosten) van die zorg in instellingen. Het uit de vragen van het lid Dijkstra doorklinkende bredere belang van kwaliteitstransparantie voor het functioneren van het zorgsysteem onderschrijf ik ook.
Wat bedoelt u precies met de uitkomst van uw contact met de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) hierover, «dat de juridische en operationele haalbaarheid van een dergelijke koppeling vanaf 2013 op dit moment onduidelijk is en nader onderzocht moet worden»?
Ik bedoel daar vooral mee dat eerst nagegaan moet worden wat de reikwijdte is van wat thans al bij wet bepaald is, en de mate waarin daar door de professionele marktpartijen al dan niet aan voldaan wordt, of niet aan voldaan kan worden.
De vragen van het lid Dijkstra spitsen zich toe op het van overheidswege verplicht stellen van een koppeling tussen de inzet van registraties en zorginkoop van (dure) specialistische geneesmiddelen. Ook de motie Dijkstra (TK 29 477, nr. 158) gaat daarover.
Op grond van de Wet Marktordening Gezondheidszorg (WMG) kan de NZa maatregelen treffen in het geval er, als gevolg van informatietekort, structurele problemen ontstaan bij de zorginkoop door professionele marktpartijen. Die maatregelen betreffen het stellen van transparantievoorschriften en ook het direct beïnvloeden van de wijze van tot stand komen van overeenkomsten en de voorwaarden daarin. Gelet op het voorgaande wil ik onderzoeken in hoeverre de gewenste transparantie niet door partijen zelf wordt of kan worden gerealiseerd en in hoeverre dit leidt tot structurele problemen bij de zorginkoop. Alleen in dat laatste geval ligt er een rol voor de overheid om de gewenste verplichting vorm te geven (via een interventie door de NZa). Afhankelijk van de uitkomst van het onderzoek door de NZa komt dus de vraag aan de orde of het verplicht stellen noodzaak is, wat de daarbij passende wettelijke instrumenten zijn en of zulks (juridisch) opportuun en (uitvoeringstechnisch) haalbaar is.
Ik verwacht dat de NZa enkele maanden nodig heeft om onderzoek naar deze vragen te verrichten en om veldpartijen te consulteren. Het onderzoek is nog niet begonnen omdat dit eerst ingepast dient te worden in het werkplan van de NZa. Daarover ben ik nu in gesprek met de NZa.
Kunt u aangeven wat de NZa precies gaat onderzoeken? Binnen welke termijn het onderzoek moet zijn afgerond?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt bij het verzoek aan de NZa om onderzoek te doen naar de juridische en operationele haalbaarheid van een koppeling tussen patiëntregistraties en door artsen geopende DBC’s rekening gehouden met de termijn, zoals gesteld in de motie Dijkstra2? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waaruit blijkt dit?
Zie antwoord vraag 2.
Wat bedoelt u precies als u zegt dat u verwacht dat instellingen gaan meedoen aan het ZonMw-programma Goed Gebruik van Geneesmiddelen, terwijl de strekking van de in vraag 4 genoemde motie nu juist was de kwaliteit van de behandeling met behulp van patiëntregistraties als voorwaarde voor zorgcontractering te stellen, zodat alle instellingen genoodzaakt zijn die registraties aan te leveren?
Allereerst wil ik opmerken dat mijn antwoord betreffende de verwachting dat «instellingen zouden meedoen», betrekking had op het meedoen aan registraties zodra deze beschikbaar zijn, en niet op het meedoen aan het ZonMW programma Goed Gebruik van Geneesmiddelen (GGG). Dat doet echter niets af aan uw vragen, waarin u neem ik aan doelt op het gegeven dat mijn antwoorden de mogelijkheid open laten van een aanpak waarbij partijen zelf het initiatief nemen, terwijl uw motie juist strekt tot een meer formele en verplichte benadering. De reden dat ik stil heb gestaan bij de eerstgenoemde benadering is met name ingegeven door het gestelde in mijn antwoord op vragen 2, 3 en 4. Daarnaast waren aanleiding voor die benadering de reeds door veldpartijen gestarte initiatieven en het gegeven dat die benadering niet de bovengenoemde vragen oproept die gepaard gaan met een verplichtende benadering. Dit alles neemt niet weg dat ik de weg die de motie voor staat zal proberen uit te voeren. Ik heb daar verder in beginsel ook geen bezwaar tegen anders dan de vraag of het past binnen het stelsel en de WMG en of het uitvoerbaar is.
Wat bedoelt u precies met «indien nodig, is het denkbaar om in NZa-beleidsregels inzake declaratie van DBC-zorgproducten en add-on’s deelname aan registraties als transparantievereiste verplicht te stellen», terwijl genoemde motie uitgaat van het voorwaardelijke karakter van patiëntregistraties voor zorgcontractering en daarmee het verplicht stellen automatisch geregeld is?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de prestatiebekostiging van ziekenhuizen alleen kan slagen als er een verantwoorde koppeling verkregen wordt tussen patiëntregistraties (behandelresultaten) enerzijds en geopende DBC-zorgproducten (kosten) anderzijds en dat derhalve het voorwaardelijke karakter van patiëntregistraties voor zorgcontractering van zorg met dure geneesmiddelen moet worden uitgebreid naar andere behandelingen in het B-segment? Zo ja, welke afspraken maakt u hierover met de zorgverzekeraars en de ziekenhuizen? Zo nee, hoe wilt u de prestatiebekostiging dan doen slagen?
Ik zie de invoering van de prestatiebekostiging, net als de naleving van transparantievereisten als belangrijke, maar onafhankelijke randvoorwaarden voor het functioneren van het zorgsysteem. Ik deel uw mening op dit punt dan ook niet. Wel ben ik van mening dat van het systeem van belonen naar prestatie een prikkel uit gaat naar aanbieders en zorgverzekeraars om de gewenste kwaliteitsinformatie inzichtelijk te maken respectievelijk te belonen. Zie ook mijn antwoorden op de vragen 1 en 2.
Hoge toeristenbelasting |
|
Ad Koppejan (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel Toeristenbelasting steeds hoger – «Gemeenten knijpen de toerist uit»1 waarin wordt gesteld dat gemeenten de toeristenbelasting misbruiken en erkent u dit probleem?
Ik heb kennisgenomen van het desbetreffende artikel.
Op grond van de Gemeentewet mogen gemeenten toeristenbelasting heffen ter zake van het verblijf van personen die niet als ingezetene staan ingeschreven. De opbrengst van deze belasting vloeit in de algemene middelen van de gemeente. Het is vervolgens aan de gemeente om te bepalen hoeveel er wordt besteed aan toeristische voorzieningen.
De gemeenten zijn vrij in het te stellen tarief. Dit is wettelijk verankerd. Over de tarieven van de toeristenbelasting wordt besloten in de gemeenteraad, als democratisch gelegitimeerd orgaan van de gemeente. Een dergelijk besluit hoort daar ook thuis, omdat men daar de lokale situatie het beste kent.
Als een gemeente besluit het tarief van de toeristenbelasting te wijzigen of de besteding van de opbrengsten te wijzigen, dan is dat haar eigen keuze en dus in overeenstemming met de geldende wettelijke en bestuurlijke kaders.
Welke omvang heeft dit probleem? Hoeveel gemeenten hebben de Toeristenbelasting buitensporig (met 5% of meer) verhoogd?
Het gemiddelde tarief van de toeristenbelasting bedraagt dit jaar 1,34 euro per overnachting; de gemiddelde tariefstijging ten opzichte van 2010 3,6%. Doordat het bij de toeristenbelasting om kleine bedragen gaat, kan een absoluut kleine prijsstijging in percentage soms aanzienlijk zijn.
Het Rijk houdt het macrobeeld van de lokale lasten in de gaten. Het Rijk heeft om die reden geen eigen overzicht van de tariefstijgingen van de toeristenbelasting per gemeente. Een overzicht van de tarieven van de toeristenbelasting in 2011 per gemeente is wel terug te vinden op www.coelo.nl.
De groep gemeenten die de toeristenbelasting volledig laat terugvloeien in de algemene middelen, is in de periode 2008–2011 gestegen, zo blijkt inderdaad uit recent onderzoek van Kamer van Koophandel Nederland2. Gemeenten staan, zoals toegelicht in de beantwoording van vraag 1, vrij in deze keuze.
Overigens zetten gemeenten, naast de opbrengst van de toeristenbelasting, ook de algemene middelen van de begroting vaak in voor toeristisch-recreatieve voorzieningen. Het is niet ongebruikelijk dat het gemeentelijk budget voor toeristisch-recreatieve voorzieningen hoger is dan de opbrengst van de toeristenbelasting.
Klopt het dat, zoals in het artikel wordt gesteld, de toeristenbelasting nu vaak niet wordt besteed aan onderwerpen waar de toerist of recreatieondernemer iets aan heeft en dat gemeenten deze belasting steeds meer gebruiken om de reguliere gemeentelijke begroting sluitend te maken? Deelt u de mening dat de toeristen belasting alleen gebruikt zou moeten worden voor het in stand houden van of verbeteren van toeristische voorzieningen en niet bedoeld is om gaten in de begroting te dekken?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om het oneigenlijk gebruik van de toeristenbelasting aan de orde te stellen bij de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)?
Zoals ik u in antwoord op vraag 1 heb toegelicht, is geen sprake van oneigenlijk gebruik van de toeristenbelasting. Overleg met de VNG hierover is daarom niet aan de orde.
Bent u daarnaast bereid om in overleg met de VNG na te denken over maatregelen die misbruik van de toeristenbelasting kan helpen voorkomen/tegen te gaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen hebt u dan in gedachten om misbruik te voorkomen?
Zoals ik u in antwoord op vraag 1 heb toegelicht, is er geen sprake van misbruik van de toeristenbelasting. Het nemen van maatregelen is dus niet aan de orde.
Het opleggen van preventieve huisverboden aan plegers van huiselijk geweld |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Huisverbod vaak te laat opgelegd»?1 Herinnert u zich de eerdere schriftelijke vragen over het preventief opleggen van huisverboden?2
Ja.
Deelt u de mening van de directeur van de Federatie Opvang dat burgemeesters eerder huisverboden moeten opleggen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Hoewel de Wet tijdelijk huisverbod voorziet in de mogelijkheid een huisverbod op te leggen aan degenen van wie een dreiging van huiselijk geweld uitgaat en er (nog) geen (aantoonbare) strafbare feiten zijn gepleegd, blijkt uit de procesevaluatie dat daarvan weinig gebruik wordt gemaakt. Een belangrijke oorzaak hiervoor is, aldus de evaluatie, de omstandigheid dat het huisverbodtraject vaak start bij de politie. Dan zijn situaties al vaak ernstig uit de hand gelopen.
Ik deel de mening dat het huisverbod waar mogelijk eerder, preventiever ingezet moet worden. In de brieven die de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik op 14 februari 2011 en op 22 juni 2011 aan uw Kamer hebben gestuurd3 is aangegeven dat we met het in de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling vastleggen van de rol van het steunpunt huiselijk geweld als meldpunt willen bevorderen dat situaties eerder worden gemeld, nog voordat zij uit de hand zijn gelopen.
Op 20 juli jl heeft de Staatsecretaris van Veiligheid en Justitie, mede namens de Staatssecretaris van VWS, in een brief aan alle colleges van burgemeester en wethouders, (onder andere) aandacht gevraagd voor de preventieve inzet van het huisverbod. Deze brief is als bijlage bijgevoegd.
Ook organiseer ik, samen met de Staatssecretaris van VWS en in samenwerking met de VNG, in december 2011 een bijeenkomst voor gemeenten waarin dit onderwerp aan de orde zal komen. Op basis van de uitkomst van deze bijeenkomst gaan we na of verdere acties nodig zijn.
Bent u bezig met een onderzoek naar wat er voor nodig is om het huisverbod ook uit voorzorg in te zetten? Zo ja, wanneer komt u met de uitkomst van dit onderzoek?
Zoals ik in mijn brief van 22 juni jl. heb aangegeven, lijkt er een spanningsveld te bestaan tussen het preventief opleggen van huisverboden en de formulering van artikel 2, eerste lid van de Wet tijdelijk huisverbod. Dit spanningsveld wordt meegenomen in de effectevaluatie, die in 2014 aan uw Kamer zal worden toegezonden.
Wanneer kan de uitkomst van de Effectevaluatie Wet tijdelijk huisverbod van het WODC worden verwacht?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt uw antwoord op de eerdere gestelde schriftelijke vragen, waaruit blijkt dat preventieve huisverboden op grond van de bestaande wet al mogelijk zijn zich tot de woorden van de directeur van de Federatie Opvang: «Toch zouden we liever zien dat de huisverboden ook worden ingezet als er vermoedens zijn van dreigend geweld»?
Zie antwoord vraag 2.
De censuurpolitiek van het regime van de Communistische Volksrepubliek China |
|
Wim Kortenoeven (PVV) |
|
![]() |
Kent u de nieuwsberichten «Lady Gaga slachtoffer Chinese censuur»1 en «Tibet: Editor Sentenced to Prison»?2
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat de Chinese autoriteiten nu ook al Westerse muziek censureren? Gaat u de Chinese autoriteiten hierop aanspreken?
De censuur van populaire muziek (zowel westerse als Aziatische) in China is niet nieuw. Doel daarvan is naar zeggen van de Chinese regering om in Chinese ogen «decadente, vulgaire, pornografische en andere onfatsoenlijk uitingen» te weren. Er is een lijst van 100 liederen bekend gesteld waarvan het ministerie van Cultuur heeft verklaard dat voor plaatsing op internet niet de juiste procedure is doorlopen. Voor het aanbieden van muziek op internet moet vooraf goedkeuring worden verkregen. De Nederlandse regering acht dergelijke restricties in strijd met de vrijheid van meningsuiting.
Het bevorderen van een vrij en ongecensureerd internet is voor Nederland een prioriteit bij de bevordering van mensenrechten: zonder internetvrijheid is niet alleen de vrijheid van meningsuiting in het geding, maar wordt ook het culturele leven beperkt. Tijdens zijn bezoek aan Peking, waar Nederland gastland was op de «International Book Fair», heeft staatssecretaris Zijlstra van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap onder andere in zijn contacten met de Chinese autoriteiten nadrukkelijk aandacht gevraagd voor het belang van de vrijheid van meningsuiting.
Hoe beoordeelt u de veroordeling van de Tibetaanse schrijver Tashi Rabten tot vier jaar cel?
Ik heb hiervan met zorg kennis van genomen. Het lijkt erop dat Wang Tashi Rabten is vervolgd om zijn publicaties. Wang Tashi Rabten was redacteur van een tijdschrift dat door de Chinese autoriteiten is verboden. Deze zaak heeft daarom mijn aandacht. De EU heeft tijdens de mensenrechtenconsultaties deze zaak aan de orde gesteld.
Deelt u de mening dat de «18th Beijing International Book Fair», die plaatsvindt van 31 augustus t/m 4 september en waarin Nederland een bijzondere rol vervult, een uitgelezen kans biedt om de vrijheid van meningsuiting in China te helpen bevorderen? Zo ja, wat is er in dat kader dan door u ondernomen? Zo nee, waarom niet?
De «Beijing International Book Fair» is een commerciële beurs waarbij dit jaar het Nederlandse boek centraal staat. De Nederlandse inbreng wordt verzorgd door het Nederlands Letterenfonds. De Nederlandse regering ondersteunt dit, onder meer door de opening van de Nederlandse stand door staatssecretaris Zijlstra.
In zijn gesprekken met onder andere de Chinese autoriteiten heeft staatssecretaris Zijlstra aandacht gevraagd voor het belang van de vrijheid van meningsuiting en heeft hij de Nederlandse visie uitgedragen. In zijn openingstoespraak heeft de staatssecretaris aangegeven hoe belangrijk Nederland de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van pers vindt. Hij heeft daarnaast gesproken met een «dissidente» Chinese schrijver.
De deelname van een keur aan Nederlandse schrijvers aan de «Beijing International Book Fair» biedt verder de mogelijkheid het gesprek aan te gaan met vakgenoten, onder andere over de ruimte die zij hebben om hun mening te uiten. Ook dat kan daadwerkelijk helpen. Daarnaast worden ook contacten gelegd met de academische wereld om de mensenrechtendialoog verdere verdieping te geven. Zo is de Nederlandse professor Zwart uitgenodigd bij een seminar over de dialoog tussen onze landen aan de Chinese Shandong Universiteit.
Herinnert u zich uw toezegging, gedaan in het vragenuur van 28 juni jl., met betrekking tot het publiceren van een anti-censuurverklaring op de website van de Nederlandse ambassade in Beijing? Is of wordt zo'n verklaring gepubliceerd? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de «Beijing International Book Fair» brengt de Nederlandse ambassade niet alleen nieuws over het evenement via haar internetsite, maar is tegelijk de Nederlandse mensenrechtennotitie, in het Chinees vertaald, op de website geplaatst.
Bent u bereid deze vragen uiterlijk 1 september te beantwoorden?
Ik heb voor de beantwoording een aantal ontwikkelingen rondom de International Book Fair afgewacht.
Hoge annuleringskosten bij online boeken van reizen |
|
Sharon Dijksma (PvdA), Martijn van Dam (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u uitleggen waarom de bedenktijd uit de wet Kopen op afstand en de Europese e-commercerichtlijnen niet geldt voor het boeken van reizen? Geldt dat voor alle diensten die op reizen betrekking hebben zoals het boeken van een pakketreis (vlucht, lokaal vervoer en hotel), het boeken van separate vliegtickets, het reserveren van een hotel, huisje of camping, enzovoorts?
De Nederlandse regels over koop op afstand, waaronder ook telefonische
verkoop en verkoop via een webwinkel vallen, zijn opgenomen in het Burgerlijk Wetboek (titel 1, afdeling 9A, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, inzake overeenkomsten op afstand) en vinden voor een groot deel hun oorsprong in de richtlijn koop op afstand.1 Deze richtlijn zorgt ervoor dat overal in Europa hetzelfde minimum aan consumentenbescherming geldt en kent onder meer het recht toe aan de consument om binnen een bepaalde periode de overeenkomst te ontbinden (het herroepingsrecht). De regeling over pakketreizen kent geen herroepingsrecht (titel 7A van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, gebaseerd op de richtlijn pakketreizen).
Bepaalde overeenkomsten zijn van het herroepingsrecht van de richtlijn koop op afstand uitgesloten. Het gaat hier onder meer om diensten met betrekking tot logies, vervoer, het restaurantbedrijf en vrijetijdsbesteding die tijdens een bepaalde periode of op een bepaald moment verricht moeten worden (artikel 3 van de richtlijn en artikel 7:46i BW). Voor dit soort diensten geldt geen herroepingsrecht omdat er bijna altijd sprake is van een unieke reservering voor de consument, meestal bij een derde partij zoals de vervoerder. Bij een boeking van deze diensten door de consument wordt deze in de meeste gevallen meteen bij de diverse toeleveranciers vastgelegd. Deze toeleveranciers hanteren hun eigen leverings- en annuleringsvoorwaarden richting de aanbieder. De aanbieder van de dienst zal bij annulering daarom zelf vaak aanzienlijke kosten moeten maken bij geboekte vliegtickets of vakanties. Meer in het algemeen zijn prijzen van vakantiediensten sterk tijdgebonden. Als de consument toch kan herroepen, zal dit extra kosten met zich meebrengen omdat de reservering mogelijk komt te vervallen en plekken niet meer voor hetzelfde bedrag kunnen worden verkocht. Ook bij de totstandkoming van de nieuwe richtlijn consumentenrechten is om deze redenen het herroepingsrecht uitgesloten voor de genoemde diensten.
Vindt u het vandaag de dag, nu inmiddels een meerderheid van de consumenten zijn vakantie «op afstand» (via internet of telefonisch koopt), nog steeds terecht dat consumenten geen wettelijke bedenktijd hebben wanneer zij een vakantie of een reis boeken?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer is een boeking van een reis via internet eigenlijk juridisch bindend? Is de consument juridisch gebonden bij het opgeven van zijn persoonsgegevens of pas wanneer hij een betalingshandeling verricht (bijvoorbeeld door creditcardgegevens op te geven)?
Het enkel invullen van de persoonsgegevens leidt niet tot een juridisch bindende overeenkomst. Het sluiten van een overeenkomst is gebaseerd op aanbod en aanvaarding (6:217 BW). Voor via internet gesloten overeenkomsten gelden op grond van de artikelen 6:227a-6:227c BW aanvullende eisen. De consument is gebonden aan de overeenkomst nadat hij de door hem gewenste reis heeft geselecteerd en akkoord is gegaan met de algemene voorwaarden. Hij kan de overeenkomst ontbinden tot het moment dat de aanbieder de boeking van de reis heeft bevestigd. De dienstverlener is bij de boeking verplicht om de consument goede informatie te verstrekken over het boekingsproces en hoe de overeenkomst tot stand zal komen (6:227b lid 1 BW). Laat de dienstverlener dit na, dan kan de consument de overeenkomst vernietigen, zodat hij hieraan niet langer is gebonden (6:227b lid 4 BW).
Zijn ook bij u voorbeelden bekend van mensen die bij het ontvangen van de boeking een fout ontdekten, bijvoorbeeld in de naam die ze hadden opgegeven voor het vliegticket of de datum waarop de reis moet plaatsvinden, maar die ondanks dat ze dat direct aangaven voor de wijziging of annulering toch een aanzienlijk deel van de reissom moesten betalen? Zijn mensen juridisch verplicht in zo'n geval te betalen? Of geldt het algemene rechtsbeginsel van redelijkheid en billijkheid en kunnen mensen met een beroep daarop voorkomen dat ze verplicht worden grote bedragen te betalen voor een wijziging of voor een vakantie die ze niet genoten hebben?
Bij het sluiten van iedere overeenkomst geldt dat zowel de verkoper als de consument rechten en plichten hebben. Ook ben ik van mening dat van consumenten een eigen verantwoordelijkheid mag worden verwacht bij het aangaan van overeenkomsten. Het maakt daarbij geen verschil of deze overeenkomst online of in een winkel wordt gesloten.
Ter voorkoming van fouten wordt de consument bij het boeken via een webwinkel verschillende malen gevraagd om zijn gegevens te controleren. Voordat de betaling plaatsvindt, krijgt de consument nogmaals de vraag of alle gegevens kloppen. Gaat het om een vooraf samengestelde reis, dan mag de aanbieder van een dienst bepaalde kosten rekenen voor door de consument gevraagde wijzigingen of annulering met een maximum van de reissom (7:503 BW). De consument moet hier wel van in kennis worden gesteld en moet akkoord gaan met de voorwaarden. Ik vind dat de kosten in redelijke verhouding moeten staan met de daadwerkelijk gemaakte kosten.
De algemene voorwaarden die de ANVR hanteert en die in overleg met de consumentenbond tot stand zijn gekomen, hebben een bepaling waardoor de consument tegen betaling van € 27 om wijzigingen van de reisovereenkomst kan verzoeken. Tot 28 dagen voor vertrek worden deze wijzigingen voor zover mogelijk aangebracht.2 Annulering is volgens de voorwaarden mogelijk tegen inhouding van een deel van de reissom, afhankelijk van het tijdstip waarop de consument annuleert.3
Daarnaast voorzien ook de algemene voorwaarden van Thuiswinkel.org in een herstelmogelijkheid. Leden worden hierop gecontroleerd en gecertificeerd. Deze herstelmogelijkheid is de manier waarop de consument, voor het sluiten van de overeenkomst, de door hem in het kader van de overeenkomst verstrekte gegevens kan controleren en indien gewenst herstellen.
Een beroep op de redelijkheid en billijkheid kan slagen indien de kosten voor het wijzigen van de overeenkomst disproportioneel zijn. De consument kan dan naar de rechter of een geschillencommissie gaan, die op grond van de omstandigheden van het geval een oordeel velt. Gelet op de bestaande praktijk in de reisbranche en de mogelijkheden voor de consument om tegen excessen op te treden, zie ik geen aanleiding om de regels aan te passen.
Deelt u de mening dat het oneerlijk en onredelijk is als mensen tientallen procenten van de reissom moeten betalen wanneer ze zeer korte tijd na een boeking een foutje ontdekken en dat willen corrigeren? Zo ja, bent u bereid (indien nodig) regelgeving aan te passen zodat mensen altijd in de gelegenheid worden gesteld een vergissing te kunnen corrigeren mits dat binnen korte tijd na boeking gebeurt?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er onoverkomelijke bezwaren te bedenken tegen de introductie van een bedenktijd voor het «kopen op afstand» van een vakantie, in elk geval wanneer datum waarop geboekt wordt ruim voor de datum ligt waarop de reis gemaakt wordt? Zo ja, welke?
In de eerste plaats verwijs ik naar het antwoord op vragen 1 en 2. Daarnaast hebben de Consumentenbond, de ANVR en Thuiswinkel.org terugkerend overleg over de algemene voorwaarden en de rechten van de consument. Er is tussen deze organisaties overeenstemming over het feit dat er geen herroepingsrecht geldt in deze sector. Daaraan voeg ik toe dat ik medio 2012 een richtlijnvoorstel verwacht van de Europese Commissie die de richtlijn Pakketreizen zal vervangen (Richtlijn 90/314/EEG van de Raad van 13 juni 1990 betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten4). Bij het bepalen van de Nederlandse inzet zal ik in overleg met belangenorganisaties bezien of er aanleiding is de richtlijn op dit punt te herzien.
Bent u voorstander van het invoeren van het recht op bedenktijd voor het boeken van reizen of vakanties via internet, eventueel beperkt tot die gevallen waarijn ruim vantevoren wordt geboekt?
Zie antwoord vraag 6.
De te smalle brug over de IJssel tussen Arnhem en Westervoort |
|
|
|
Kent u de berichten over de nieuwe IJsselbrug, die te smal is voor twee passerende bussen en/of tractoren?1
Ja. Het betreft echter de renovatie van de IJsselbrug tussen Arnhem en Westervoort. Het probleem doet zich overigens niet voor bij voertuigen die voldoen aan de normale maximumbreedte. Het specifieke probleem doet zich voor bij landbouwvoertuigen, die breder zijn. Hoewel de rijbaan niet noemenswaardig smaller is geworden kunnen deze voertuigen in tegenstelling tot vroeger niet meer overhangen boven de inspectiepaden.
Hoe is het mogelijk dat u geen rekening heeft gehouden met alle gebruikers van dit brugdeel?
In het voortraject is door de wegbeheerders de gemeenten Arnhem en Westervoort en de eigenaar van de brug Rijkswaterstaat breed en meermalen gecommuniceerd met zowel gebruikers als omwonenden van de brug. Voor de ontstane situatie zal nu ook in overleg met betrokkenen een oplossing worden gezocht. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Waarom heeft u het rijdeel versmald door de inspectiestrook met hoge betonnen randen af te scheiden?
Het rijdeel is niet noemenswaardig smaller. Uit het oogpunt van veiligheid is de weg nu wel gescheiden van het inspectiepad door metalen barriers. Het inspectiepad is namelijk niet draagkrachtig voor voertuigen. Er moet daarom voorkomen worden dat over de inspectiepaden wordt gereden. Ook het hekwerk langs de brug is niet draagkrachtig genoeg om voertuigen te weren (om te voorkomen dat ze van de brug vallen). In 2006 is een kiepwagen door het inspectiepad gezakt. Dit maakt duidelijk dat veiligheidsmaatregelen nodig zijn.
Waarom wordt dit niet per direct ongedaan gemaakt door het wegnemen van de betonnen randen, zodat deze inspectiestroken incidenteel als uitwijkmogelijkheid gebruikt kunnen worden door brede voertuigen, zoals dat ook in het verleden gebeurde?
Ik vind het wenselijk dat op korte termijn een oplossing wordt gevonden voor de ontstane problematiek. Om veiligheidsredenen is het echter niet wenselijk dat de barriers worden weggenomen. Op dit moment wordt daarom onderzoek gedaan of ze vervangen kunnen worden door andere barriers, die ook aan de veiligheidseisen voldoen maar niet tot genoemde problemen leiden. Hierover zijn de betrokken gemeenten en RWS met de LTO en de loonwerkbedrijven in overleg. In afwachting van een structurele oplossing zijn maatregelen genomen om de ontstane problemen te beperken.
Kunt u deze vragen binnen een week beantwoorden?
Ik heb getracht uw vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
De Israëlische antiboycotwet |
|
Harry van Bommel , Wassila Hachchi (D66), Frans Timmermans (PvdA), Mariko Peters (GL), Alexander Pechtold (D66) |
|
![]() ![]() ![]() |
Wat is, los van de procedures en democratische instituties in Israël, uw oordeel over wetten die personen of organisaties, die oproepen tot een boycot van bepaalde staten, aansprakelijk kunnen laten stellen door de slachtoffers van een dergelijke boycot?
Genoemde wet staat mogelijk op gespannen voet met de vrijheid van meningsuiting. Op verzoek van een aantal Israëlische organisaties buigt het Israëlische Hooggerechtshof zich momenteel over de wet. Ik loop niet op het oordeel van het Hof vooruit.
Vindt u het Israëlische voorstel voor een antiboycotwet van 11 juli jongstleden in strijd met de vrijheid van meningsuiting?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u, los van de specifieke context van het Midden-Oosten vredesproces, pleidooien voor boycotten in generieke zin in een democratische samenleving een legitiem en geweldloos middel tot verzet en een uiting van de vrijheid van meningsuiting? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat het territoriale bereik van het wetsvoorstel niet alleen de staat Israël binnen zijn internationaal erkende grenzen omvat, maar ook de bezette Palestijnse gebieden, alsmede de bezette Golan-hoogvlakte? Kunt u dit toelichten?
De wetstekst (artikel 1, definitie) spreekt over de staat Israël, zijn instituties en gebieden onder zijn controle.
Klopt het dat volgens het wetsvoorstel eenieder die oproept tot een boycot tegen de staat Israël of «gebieden onder controle van de staat Israël» een onrechtmatige daad (civil wrong) begaat? Klopt het dat de commissie «Constitution, Law and Justice» van het Israëlische parlement overweegt om een boycot niet alleen als onrechtmatige daad, maar zelfs als strafbaar feit aan te merken?
Het oproepen tot een boycot wordt door de wet gekwalificeerd als een onrechtmatige daad. Het is mij niet bekend wat overwegingen tot mogelijke vervolgstappen van het Israëlische parlement zijn.
Klopt het dat een rechter volgens het wetsvoorstel een persoon die in strijd met de betreffende wet zou handelen tot een schadevergoeding kan veroordelen, zonder dat vooraf een bewijs van schade geleverd hoeft te worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De wet autoriseert de rechter om degene die oproept tot boycot een schadevergoeding op te leggen. Bij bepaling van de omvang van de schade kijkt de rechter onder andere naar de omstandigheden, de ernst en de reikwijdte van de oproep.
Heeft u kennisgenomen van berichten dat de initiatiefnemer van de wet, het Knesset-lid Elkin, en andere parlementariërs de wet in de eerste plaats hebben voorgedragen om de nederzettingen, die Israël in strijd met het internationaal recht in de bezette Palestijnse en Syrische gebieden heeft gebouwd tegen boycotacties te beschermen? Kunt u hierop ingaan?
De heer Elkin heeft gezegd dat hij met dit voorstel is gekomen om Israël en Israëliërs te beschermen. Over de status van de nederzettingen bestaat volkenrechtelijk geen verschil van mening. Deze zijn in strijd met het internationaal recht.
Klopt het dat in het wetsvoorstel niet duidelijk is gedefinieerd wat onder een «boycot» wordt verstaan en daardoor een breed scala aan gedragingen en handelingen door de wet getroffen zou kunnen worden, zoals het publiceren van kritische rapporten over het Israëlische nederzettingenbeleid of het weigeren van medewerking aan culturele activiteiten in nederzettingen?
De wet bevat een definitie van een boycot in artikel 1. Het is in de eerste plaats aan de Israëlische rechter om deze definitie te toetsen aan individuele gevallen die aan hem worden voorgelegd.
Deelt u de mening van meer dan 50 Israëlische maatschappelijke organisaties dat (het oproepen tot) een boycot een civiel, niet-gewelddadig en legitiem middel is om sociale en politieke verandering na te streven?1 Deelt u de mening dat de voorgestelde wet ertoe leidt dat critici van het regeringsbeleid betreffende de nederzettingen worden belemmerd in het uitdragen van hun opvattingen en dat een open publiek debat wordt geblokkeerd?
De regering wijst het oproepen tot boycot door burgers niet principieel af. In het onderliggende geval is de Nederlandse regering geen voorstander van activiteiten zoals het oproepen tot boycots, het terugtrekken van investeringen en het afroepen van sancties tegen Israël, omdat deze afbreuk doen aan de hoofddoelstelling om vredesbesprekingen tussen Israël en de Palestijnen direct te hervatten.
Israël kent democratische instituties die burgers ruimte bieden voor debat. De open en levendige discussie over deze wet is daarvan een voorbeeld.
Welke invloed heeft de voorgestelde wet op de vrijheid van meningsuiting en het recht om te protesteren van critici van het regeringsbeleid betreffende de nederzettingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Mens-op-mens besmettingen met MRSA |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Varkens-MRSA besmet Denen buiten varkenshouderij om»?1
Ja.
Zijn er in Nederland ook besmettingen vastgesteld van het type CC398?
Ja.
Zijn er in Nederland mens op-mens-besmettingen vastgesteld van MRSA/ESBL? Zo ja, waren deze MRSA/ESBL varianten veegerelateerd of gerelateerd aan het humane gebruik van antibiotica?
Ja. Er is mens-op-mens transmissie vastgesteld van zowel MRSA varianten als van ESBL-producerende bacteriën.
Uit onderzoek is gebleken dat er bij vee-gerelateerde MRSA vrijwel altijd sprake is van overdracht van dier naar mens. In enkele gevallen heeft er wel overdracht van vee-gerelateerde MRSA plaatsgevonden van mens op mens. Voor de niet-veegerelateerde MRSA geldt dat er gemakkelijk overdracht plaatsvindt tussen mensen.
Uit onderzoek blijkt dat de meeste ESBL-typen die bij mensen zijn gevonden niet afkomstig zijn van dieren. Dit betreft hier dus een niet-veegerelateerde versie. Er is geen specifiek onderzoek gedaan naar de overdracht van vee-gerelateerde ESBL-producerende bacteriën van mens op mens.
Deelt u de mening van het SSI dat sprake is van een zorgwekkende situatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze bent u voornemens preventieve maatregelen te nemen? Waaruit zullen die bestaan?
Ik deel de mening van het Statens Serum Instituut dat de overdracht van resistente bacteriën tussen dieren en mensen en tussen mensen onderling zorgwekkend is.
Zowel in de humane gezondheidszorg als in de veterinaire sector worden maatregelen getroffen om terughoudend om te gaan met het gebruik van antibiotica. Ook worden er maatregelen getroffen om de verspreiding van (resistente) infecties tegen te gaan.
In de humane gezondheidszorg stellen de professionals hiertoe richtlijnen op. Deze richtlijnen voor goed antibioticagebruik en voor infectiepreventie worden door de beroepsgroepen gehanteerd. De inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) beschouwt deze richtlijnen als de professionele standaard en houdt toezicht op de naleving van deze richtlijnen.
De Staatssecretaris van EL&I en ik hebben aan de Kamer aangegeven dat de hoeveelheid antibiotica in de veehouderij drastisch moet verminderen. Zo moet er in 2013 een reductie hebben plaatsgevonden van 50% ten opzichte van 2009.
In december 2010 hebben de Staatssecretaris van EL&I en ik u geïnformeerd over de manier waarop deze reductie behaald moet worden. Daarnaast hebben we u op 22 september 2011 geïnformeerd (Tweede Kamer 29 683, nr. 104) over de maatregelen die wij zullen treffen naar aanleiding van het Gezondheidsraadadvies «Antibiotica in de veeteelt en resistente bacteriën bij mensen» d.d. 31 augustus 2011. Later dit najaar zullen de Staatssecretaris van EL&I en ik uw Kamer een brief sturen waarin wij u nader zullen informeren over diverse onderwerpen die betrekking hebben op het terugdringen van het antibioticagebruik in de veehouderij.
Bent u bereid nader onderzoek te laten verrichten naar MRSA/ESBL besmettingen die gevoed worden vanuit de veehouderij en via mutaties leiden tot mens-op-mens besmettingen? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Besmettingen met MRSA worden reeds sinds 1989 gemonitord door het RIVM (zie de website mrsa.rivm.nl). In samenwerking met het Universitair Medisch Centrum Utrecht en de medisch microbiologen en hygiënisten in de ziekenhuizen doet het RIVM onderzoek naar de transmissie van MRSA en van bacteriën die ESBL’s produceren. Zodra in een zieken- of verpleeghuis bij twee of meer patiënten resistente bacteriën met hetzelfde DNA-type worden aangetroffen, worden gerichte hygiënische maatregelen genomen om verdere verspreiding tegen te gaan. Het aantal besmettingen met ESBL-producenten wordt momenteel gemonitord via het ISIS systeem, waarin het RIVM met de medisch microbiologische laboratoria samenwerkt. Daarnaast doet het RIVM momenteel een onderzoek naar ESBL-dragerschap bij pluimveehouders en bij mensen die wonen in regio’s met pluimveehouderijen en in controleregio’s. Zodra daartoe aanleiding is zal ik het RIVM verdergaand onderzoek laten doen.
Verandert dit bericht uw zienswijze op de vraag of identieke antibioticasoorten zowel in de veehouderij als in de humane gezondheidszorg mogen worden toegepast? Zo ja, in welke zin? Zo nee, waarom niet?
De Gezondheidsraad heeft in haar recente advies «Antibiotica in de veeteelt en resistente bacteriën bij mensen» geadviseerd om voor de humane gezondheidszorg essentiële antibiotica te reserveren voor humaan gebruik. Ik heb u op 22 september jl. geïnformeerd hoe het kabinet dit advies van de Gezondheidsraad overneemt.
Het bericht 'Bonaire zonder stroom' |
|
André Bosman (VVD), René Leegte (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Bonaire urenlang zonder stroom» en «Bonaire zonder stroom»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat de betalingsachterstand van het distributiebedrijf WEB aan de energieproducent Ecopower zo groot is geworden dat de stroomvoorziening op Bonaire niet langer gegarandeerd is? Hoe rijmt deze situatie met de leveringsplicht van WEB?
De betrokken partijen zijn al snel na de start van Ecopower in augustus vorig jaar met elkaar in conflict gekomen over de manier waarop kosten van elektriciteitsproductie doorberekend kunnen worden op basis van de Power Purchasing Agreement (PPA). Dit verschil van interpretatie is de reden dat WEB de rekeningen van Ecopower voor geleverde elektriciteit niet volledig en met vertraging betaalt. Ecopower stelt hierdoor voortdurend in liquiditeitsproblemen te verkeren waardoor de (tijdige) aanschaf van brandstof voor de dieselgeneratoren regelmatig in gevaar komt. Partijen zijn er niet in geslaagd het conflict binnen een redelijke termijn tot een oplossing te brengen. Noch hebben ze tussenkomst van arbiter of rechter ingeroepen.
Het staken van de levering als gevolg van het conflict verdraagt zich niet met de leveringsplicht.
Daar u in uw antwoorden op vragen van het lid van Gent (GroenLinks) van mei 2011 aangeeft dat u vertrouwt dat de betrokken partijen op Bonaire hun verantwoordelijkheid zullen nemen zodat de voorzieningszekerheid niet in het geding komt en dat het niet leveren van stroom voorkomen wordt,2 kunt u aangeven of u dit vertrouwen nog steeds heeft? Zo ja, kunt u aangeven waarop dit vertrouwen is gebaseerd? Zo nee, wat voor actie gaat u ondernemen?
Het verschil van mening tussen beide partijen over leverings- en betalingsvoorwaarden van elektriciteit blijkt hardnekkig, en ik heb helaas moeten vaststellen dat de situatie op Bonaire is geëscaleerd. Ik heb de partijen daarom aangeboden te assisteren in een bemiddelingspoging, waarop zowel Ecopower als WEB constructief heeft gereageerd. De initiële resultaten van de bemiddeling zijn positief. Beide partijen zijn gecommitteerd om een structurele oplossing te vinden voor de ontstane problemen en starten daartoe van 5 tot 19 september 2011 een proces van onderlinge gesprekken. Indien op 19 september a.s. nog geen overeenstemming is bereikt, dan wordt een bindende arbitrageprocedure opgestart die uiterlijk 7 november a.s. zal dienen te zijn afgerond.
Hebben mensen risico’s gelopen vanwege het uitvallen van de stroom bij bijvoorbeeld belangrijke publieke voorzieningen? Kunt u tevens aangeven of bedrijven en/of particulieren schade hebben geleden door de langdurige stroomuitval op Bonaire? Wie is verantwoordelijk voor de eventueel geleden schade?
Burgers en bedrijven moeten kunnen rekenen op continuïteit van de elektriciteitsvoorziening. Elke onderbreking levert niet alleen ongemak en hinder op, maar kan ook voor risicovolle situaties zorgen. Voor zover nu kan worden nagegaan, hebben zich tijdens de laatste stroomonderbreking geen gevaarlijke situaties voorgedaan. Indien sprake is van schade voor particulieren en bedrijven, kunnen zij zich richten tot WEB, waarmee zij een contract hebben voor de levering van energie. Stroomuitval komt in Bonaire voor kortere en langere periodes helaas met enige regelmaat voor. De meeste belangrijke publieke voorzieningen hebben daarvoor maatregelen getroffen en beschikken over een generator. Daarbij moet worden aangetekend dat een generator een noodvoorziening is en niet als substituut kan dienen voor een reguliere en betrouwbare stroomvoorziening.
Welke verantwoordelijkheid hebben de Gezaghebber en de Eilandsraad ten aanzien van de energievoorziening en de betaling van rekeningen? Welke verantwoordelijkheid heeft de rijksoverheid ten aanzien van de energievoorziening?
De gezaghebber heeft een verantwoordelijkheid voor het handhaven van de openbare orde en heeft met het oog daarop ingegrepen op basis van artikel 178 van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De betaling van de rekening van Ecopower door de overheids-NV WEB is privaatrechtelijk geregeld in de PPA.
Op grond van de Wet Elektriciteitsconcessies BES zijn de Bestuurscolleges van Bonaire, Saba en Sint Eustatius bevoegd om een concessie te verlenen voor de productie van elektriciteit. De Rijksoverheid heeft derhalve geen directe verantwoordelijkheid voor de opwekking van energie in Caribisch Nederland.
Is een investering op Bonaire, zoals een investering in Ecopower, een risico voor investeerders door het gebrekkig betalen van rekeningen? Lopen Bonaire en mogelijk ook Saba en Sint Eustatius het risico dat vanwege het slechte betalingsgedrag er geen of minder investeringen meer worden gedaan?
Het gaat hier voorshands om een individueel geval en het lijkt onwaarschijnlijk dat dit geschil van invloed zal zijn op andere investeringsbeslissingen in Bonaire, Saba of Sint Eustatius.
Deelt u de mening dat de stroomvoorziening in heel Nederland, dus inclusief de BES-eilanden, ten alle tijden gegarandeerd moet zijn? Zo ja, bent u bereid om erop toe te zien dat de stroomvoorziening op Bonaire in de toekomst gegarandeerd is? Zo nee, waarom niet?
Ja, de elektriciteitsvoorziening is van vitaal belang voor de gemeenschap op Bonaire. Deze dient dan ook te zijn verzekerd, net zoals dat in heel Nederland het geval is. Verder is van belang dat, gegeven de schaal en het insulaire karakter van het eiland, verstoringen minder goed zijn op te vangen dan in Europa. Het lokale bestuur heeft een primaire verantwoordelijkheid voor de stroomvoorziening. Naast het eerder genoemde initiatief inzake bemiddeling tussen beide partijen, zal ik bezien of nadere regulering bij kan dragen aan een zekere, betaalbare en duurzame elektriciteitsvoorziening.
De handel in afstudeerscripties |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met berichtgeving over de handel in scripties waarbij studenten hun afstudeer- of stagescripties of andere stukken tegen betaling kunnen laten (af)schrijven door anderen? Zo ja, hoe beoordeelt u deze commerciële handel in «valse» scripties?1
Ja, ik ben bekend met de berichtgeving over de handel in scripties. Ik beoordeel deze handel als verwerpelijk.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat het mogelijk is, onder andere via diverse internetwebsites, dat mensen zich aanbieden om tegen betaling scripties te schrijven en dat studenten hier een oproep toe kunnen doen?2
Ik deel de mening dat het onacceptabel is dat studenten hiervan gebruikmaken. Het aanbieden van deze dienst vind ik, zoals in het antwoord op vraag 1 verwoord, verwerpelijk.
Deelt u de mening dat dit in het kader van vertrouwen in de kwaliteit van studenten, hun opleiding en hun examinering een situatie is waar we ons tegen moeten verzetten en waar maatregelen vereist zijn om de kwaliteit en echtheid van scripties te kunnen waarborgen? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om aan deze praktijken een einde te maken? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat we ons moeten verzetten tegen dergelijke praktijken. In de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) zijn reeds voorschriften opgenomen met betrekking tot het vaststellen van fraude en het afgeven van getuigschriften. Deze bevoegdheden liggen bij de examencommissie. Als de examencommissie het getuigschrift nog niet heeft afgegeven en de fraude wordt vastgesteld, kan de examencommissie constateren dat de student het examen nog niet heeft behaald en wordt er geen getuigschrift uitgereikt. Het instellingsbestuur kan als aanvullende maatregel de inschrijving van de student definitief beëindigen. Daarmee wordt afstuderen voor die opleiding bij die instelling onmogelijk.
De examencommissie gaat pas over tot het uitreiken van het getuigschrift, als de student het examen van een opleiding met goed gevolg heeft afgelegd. Als een student een scriptie door een ander laat schrijven, heeft hij het examen niet met goed gevolg afgelegd. Als dat later, dus na afgifte van een getuigschrift blijkt, kan de examencommissie het getuigschrift intrekken. Ik ga ervanuit dat de examencommissie daartoe overleg pleegt met het instellingsbestuur.
Ik zie geen aanleiding om op dit punt additionele maatregelen te treffen. Dat neemt overigens niet weg dat internet de mogelijkheden voor een dergelijk aanbod aanzienlijk heeft vergroot en dat het voor instellingen en toezichthouders van belang is alert te zijn op de mogelijkheid dat dergelijke fraude zich voordoet en hierop goed in te spelen.
Op welke wijze wordt er nu gecontroleerd of een scriptie van een student door iemand anders is geschreven? Zijn hogescholen en universiteiten in voldoende mate in staat om dergelijke gevallen vast te stellen? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgdragen dat deze controlemogelijkheden worden verbeterd? Zo ja, hoe komt het dan dat het nog steeds mogelijk lijkt te zijn?
Zie het antwoord op vraag 3.
Kan het gebruikmaken van een door een ander gemaakte scriptie ten behoeve van de eigen studie een strafbaar feit betreffen? Zo ja, aan welke strafbare feiten denkt u? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 7.
Kunnen degenen die aanbieden om voor een ander een scriptie te schrijven op enige wijze daarmee een strafbaar feit plegen of deelnemen aan een strafbaar feit? Maakt het daarbij uit of dit in de uitoefening van een bedrijf gebeurt? Zo ja, aan welke strafbare feiten denkt u? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat, indien er bij bovengenoemde praktijken sprake is of kan zijn van strafbare feiten, dit tenminste onderzocht moet worden dan wel eventueel moet worden vervolgd? Zo ja, gebeurt dit ook? Hoeveel onderzoeken dan wel vervolgingen zijn u in deze bekend? Hebben die tot veroordelingen geleid? Zo nee, waarom niet?
Ik beschouw het valselijk gebruik maken van andermans scripties ten behoeve van het eigen afstuderen in de eerste plaats als een zaak tussen de student en de onderwijsinstelling. De schade die de student hiermee berokkent bestaat vooral uit het risico dat de goede naam en het wetenschappelijk aanzien van de onderwijsinstelling in twijfel worden getrokken. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven, biedt de WHW voldoende mogelijkheden om het getuigschrift in te trekken en de inschrijving te beëindigen als blijkt dat een student een scriptie door een ander heeft laten schrijven.
De inzet van het strafrecht geldt als ultimum remedium.
Onderwijsinstellingen zien dit ook zo, getuige het feit dat, voor zover ik heb kunnen nagaan, door hen geen aangifte op dit punt is gedaan. In het algemeen ben ik van mening dat als blijkt dat de fraude op grote en georganiseerde schaal plaatsvindt en de goede naam van Nederlandse onderwijsinstellingen als geheel discutabel wordt, het openbaar ministerie eventueel een nader onderzoek zou kunnen instellen. Aanknopingspunten voor vervolging kunnen zijn «valsheid in geschrifte» (art. 225 Wetboek van Strafrecht) of oplichting / bedrog (art. 326 (b) Wetboek van Strafrecht).