Een geheime keylogger op 141 miljoen smartphones |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat het bedrijf Carrier IQ miljoenen smartphones heeft uitgerust met geheime spyware, zoals vermeld staat in het artikel «Geheime keylogger op 141 miljoen smartphones»?1
Vanuit Nederland valt niet wereldwijd te onderzoeken op hoeveel smartphones software van Carrier IQ is geïnstalleerd. Carrier IQ geeft zelf aan dat het software voor mobiele apparaten zoals smartphones levert waarmee de prestaties van het apparaat worden geteld en samengevat (www.carrieriq.com). Het bedrijf stelt dat daarbij geen toetsaanslagen worden vastgelegd noch «tracking tools» worden verschaft. Deze gegevens worden volgens Carrier IQ versleuteld verstuurd naar aanbieders of fabrikanten die klant zijn van het bedrijf, die daarmee hun dienstverlening aan de gebruiker van het apparaat willen verbeteren.
Bent u ervan op de hoogte of dit bedrijf ook in Nederland gegevens verzamelt door smartphones te voorzien van software die dienst doet als keylogger, sms-berichten onderschept en sms-berichten en https-verkeer registreert? Zo ja, worden er door dit bedrijf wetten en regels overtreden? Zo nee, deelt u de mening dat een verbod voor het installeren van software die, zonder medeweten van de gebruiker, een registratie maakt van toetsaanslagen, sms-berichten en https-verkeer, wenselijk is?
Gezien de grote aantallen in gebruik zijnde smartphones, waarvan een deel buiten Nederland is gekocht en de grote vraag bij het publiek naar diverse veranderende typen en modellen smartphones, is het niet mogelijk om een 100% sluitend onderzoek naar alle in Nederland voorkomende smartphones te doen.
Vanuit het Ministerie van EL&I en vanuit de Onafhankeljke Post en Telecommunicatie Autoriteit is afzonderlijk navraag gedaan bij aanbieders in Nederland van smartphones naar het gebruik van vergelijkbare programmatuur en vergelijkbare werkwijzen. Daarnaast heeft de branchevereniging ICT~Office navraag gedaan bij zowel aanbieders als fabrikanten. Deze vraagstellingen zien dus op meer dan alleen de programmatuur van Carrier IQ. De resultaten daarvan geven aan dat voor zover deze aanbieders en fabrikanten bekend is dergelijke programmatuur niet aanwezig is op smartphones op moment van levering aan of van aankoop door de gebruiker in Nederland. Om die reden bestaat er voor mij geen aanleiding om na te gaan hoe een eventueel verbod op het installeren van de in de vraag omschreven software zich verhoudt tot de al bestaande bepalingen uit de Wet computercriminaliteit en de Wet bescherming persoonsgegevens.
Is het waar dat Carrier IQ de verzamelde data niet alleen doorgeeft aan haar klanten maar deze informatie ook verkoopt aan derden? Zo ja, deelt u de mening dat dit zeer onwenselijk is omdat het een inbreuk doet op de privacy en de veiligheid van de smartphone-eigenaar?
Carrier IQ geeft zelf aan dat het geen informatie verkoopt aan derden (www.carrieriq.com).
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 2. Mocht toch blijken dat dergelijke programmatuur voorkomt op in Nederland geleverde smartphones, dan ligt het op de weg van het College bescherming persoonsgegevens, de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit of het Openbaar Ministerie om te beoordelen of er vanuit hun verantwoordelijkheden aanleiding is onderzoek te doen naar het verzamelen van gegevens door Carrier IQ en de eventuele doorgifte van gegevens aan derden. Ik verwijs tenslotte naar onze antwoorden op eerdere schriftelijke vragen van het lid Gesthuizen van uw Kamer (Kamerstukken II, 2010–2011, Aanhangsel handelingen, nr. 2427, antwoord 3).
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat het onmogelijk blijkt te zijn om de geheime afluisterdienst uit te zetten via een normale, door de consument te begrijpen manier? Deelt u de mening dat deze software op iedere smartphone kosteloos verwijderd dient te worden? Op welke manier kan de consument eventueel geleden schade op het bedrijf verhalen?
Gezien mijn antwoord op vraag 2 zijn deze vragen voor zover mij thans bekend voor Nederland niet aan de orde. Mocht toch blijken dat de programmatuur voorkomt op in Nederland geleverde smartphones, dan is van belang dat volgens berichtgeving op internet de handelingen die nodig zijn om de software uit te zetten niet in alle gevallen gelijk zijn.
Programmatuur dient, waar dat relevant is, door de gebruiker kosteloos verwijderbaar te zijn. Consumenten kunnen met hun klachten over een product terecht bij de verkoper van het product of bij de dienstverlener, die het product in combinatie met een dienst heeft aangeboden. Er bestaat recht op schadevergoeding indien de wederpartij toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van een verbintenis en de consument door deze toerekenbare tekortkoming schade heeft geleden. De consument zal deze schade moeten kunnen aantonen. De beoordeling van deze aspecten en of schadevergoeding dient te worden toegekend is in eerste instantie aan partijen en uiteindelijk aan een geschillencommissie of aan de rechter.
Bent u ervan op de hoogte of de smartphones die binnen overheidsinstanties gebruikt worden voorzien zijn van deze spyware? Kunt u garanderen dat er geen overheidsinformatie afgetapt is die de veiligheid van de Nederlandse bevolking in gevaar kan brengen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De verschillende overheden hebben ook binnen het contract van OT2010 de mogelijkheid om zelf de soorten toestellen te kiezen die het beste bij deze organisaties passen. Hierdoor zijn vele soorten toestellen van veel merken bij de overheid in gebruik. Gezien mijn antwoord op vraag 2 zijn er momenteel geen aanwijzingen dat de veiligheid van de Nederlandse bevolking in gevaar is gebracht als gevolg van deze programmatuur. Ik acht het wel van belang om dit onderwerp via de geëigende kanalen (zoals het I-NUP-programma en het Kenniscentrum Nederlandse Gemeenten voor de gemeenten) onder de aandacht laten brengen.
Is er bij u andere software bekend die via smartphones en tablets privacygevoelige gegevens bijhoudt, opslaat of anderszins verzamelt? Bestaat dergelijke software ook voor Iphone-apparatuur?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 2. Er bestaat wel programmatuur die door fabrikanten gebruikt wordt ten behoeve van storingsdiagnose, reparatie of herstel. Dit soort programmatuur bestaat overigens voor ieder type ICT apparatuur bedoeld voor het invoeren van gegevens door de gebruiker. De fabrikant dient de klant te informeren als dergelijke programmatuur is geïnstalleerd of ingezet gaat worden, waarbij de klant altijd de gelegenheid moet worden geboden dit te weigeren.
Fokuswonen en het scheiden van wonen en zorg |
|
Linda Voortman (GL), Sabine Uitslag (CDA) |
|
![]() ![]() |
Wat is de stand van zaken in de uitvoering van de motie Uitslag/Voortman1 waarin de regering wordt verzocht een aanjaagfunctie te vervullen met betrekking tot het scheiden van wonen en zorg, en het maatschappelijk middenveld te stimuleren deze rol en verantwoordelijkheden op zich te nemen?
Door gezamenlijke actieplannen is in de periode 2004–2011 vanuit de rijksoverheid met betrokken partijen uit het maatschappelijk middenveld samengewerkt. Daarbij is onder meer gewezen op het belang van de tijdige realisatie van het gewenste aanbod in de volkshuisvesting. Ook is aandacht geweest voor de goede onderlinge samenwerking bij de tot standkoming van dat aanbod. Woningcorporaties zetten zich al jarenlang in voor de realisatie van voldoende aanbod voor mensen met een beperking. Gemeenten kunnen met woningcorporaties prestatie-afspraken maken over het lokaal/regionaal benodigde aanbod van geschikte woonruimte voor mensen met beperkingen.
De minister van BZK heeft recentelijk aangekondigd dat het kabinet de komende jaren een vervolg wil geven aan de actieplannen.
Bent u bekend met de brieven die de directie van Fokuswonen aan woningbouwcorporaties afgeeft over de toekomst van ADL-clusterwonen?
Ja.
Wat is uw reactie op de stelling in deze brieven dat de koppeling tussen huren en zorg onlosmakelijk met elkaar verbonden blijven, nu en in de toekomst?
De koppeling tussen wonen en ADL-assistentie berust op overeenkomsten tussen corporaties, aanbieders van ADL-assistentie en bewoners. De koppeling heeft tot doel dat de aangepaste woningen gereserveerd blijven voor de doelgroep en dat continuïteit van 24-uurszorg met alarmopvolging geborgd is. Deze doelen ondersteun ik.
Deelt u de mening dat Fokuswonen dient aan te sluiten bij het scheiden van wonen en zorg, zoals dat ook gestart gaat worden bij verpleeg- en verzorgingshuizen? Zo ja, welke maatregelen kunt en wilt u nemen, zodat ook Fokuswonen zijn rol en verantwoordelijkheden ten behoeve van het scheiden van wonen en zorg op zich neemt?
In ADL-clusterwonen is reeds sprake van een financiële scheiding tussen wonen en dienstverlening. Dat betekent dat alle bewoners huur betalen. Er is geen sprake van AWBZ-verblijf. Bij verzorgingshuizen en verpleeghuizen is wel sprake van AWBZ-verblijf. Scheiden van wonen en zorg in verzorgingshuizen en verpleeghuizen betekent dat bewoners huur gaan betalen voor hun appartement.
Bent u van mening dat woningcorporaties nu rekening zouden moeten houden met het scheiden van wonen en zorg?
Corporaties houden al geruime tijd rekening met scheiden van wonen en zorg. Daardoor is de afgelopen jaren veel in de volkshuisvesting gerealiseerd voor mensen met een beperking. Ook in de toekomst is de inzet van corporaties belangrijk.
Toenemend gebruik van de waterpijp met tabak |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «lekker lurken, zorg om waterpijptabak»?1
Ja.
Klopt het dat er een toenemend aantal jonge mensen de waterpijp met tabak gebruikt en dit onder de 16 makkelijk te koop is? Zo ja, welke actie gaat u ondernemen?
Sinds 2010 is op mijn verzoek het roken van waterpijp opgenomen in de Roken Jeugd Monitor. In 2010 was het percentage jongeren dat nog nooit een waterpijp had gerookt 78%. Dit jaar is dat 76%. Er is geen onderscheid gemaakt voor het roken van een waterpijp met en zonder tabak. Op basis van deze twee jaarcijfers is een toenemend aantal jongeren dat waterpijp rookt te constateren, maar de registratie bestaat nog te kort om er harde conclusies aan te verbinden.
Verkoop van waterpijpvullingen met tabak aan jongeren onder de 16 jaar is niet toegestaan. Controle van leeftijdsgrenzen is met name bij internetverkoop echter een probleem. In overleg met het Ministerie van Veiligheid en Justitie vindt op dit moment een inventarisatie plaats naar de mogelijkheden om de verkoop van leeftijdsgebonden producten via internet zodanig in te richten, dat daarmee de naleving substantieel wordt verbeterd. Ik zal u binnenkort nader informeren over de uitkomsten van deze inventarisatie.
Is u bekend hoeveel, hoe vaak en op welke leeftijd jonge mensen de waterpijp gebruiken? Zo niet, wilt u dit uitzoeken?
Van alle 10 tot 19-jarigen heeft 24% ooit een waterpijp gerookt. Van de 10 tot en met 14-jarigen heeft 93% nog nooit een waterpijp gerookt. Oudere jongeren roken vaker: 57% van de 15 tot en met 19 jarigen heeft nog nooit een waterpijp gerookt. Meisjes roken minder vaak waterpijp dan jongens en jongeren met een lagere opleiding roken vaker waterpijp dan jongeren met een hogere opleiding.
Bent u bekend met de onderzoek van de Stichting Volksgezondheid en Roken (Stivoro) waaruit blijkt dat een uur waterpijp roken gelijk staat aan 100 tot 200 sigaretten roken? Vind u dit ook heftig voor longen van kinderen die nog niet volgroeid zijn?
Ja, ik ben bekend met deze gegevens. Een uur waterpijp roken staat gelijk aan 100 tot 200 keer de rook van een sigaret en 70 keer de hoeveelheid nicotine van een sigaret. Deze uitkomst is afkomstig van een studie van de WHO (Waterpipe tobacco smoking: health effects, research needs and recommended action by regulators, 2005). De exacte gezondheidseffecten verschillen, afhankelijk van de stoffen die er in de vulling zitten en de verschillende manieren van inhaleren. Ook waterpijpvullingen zonder tabak zijn schadelijk voor de gezondheid, vanwege de rook die wordt ingeademd en de zware metalen afkomstig van het kooltje dat wordt gebruikt als brandstof. Ik acht het onwenselijk dat jongeren beginnen met roken. Dat geldt zeker ook voor de waterpijp.
Waarom is er bijna geen informatie te vinden over de risico’s van gebruik van de waterpijp met tabak?
Op de jongerensite van STIVORO is informatie te vinden over de risico’s van het gebruik van de waterpijp. Ook op enkele sites van Centra voor Jeugd en Gezin is goede informatie te vinden over de waterpijp, speciaal gericht op ouders van pubers.
Vindt u het belangrijk dat er meer informatie te vinden moet zijn over gebruik van de waterpijp met tabak?
Ik acht betrouwbare online informatie een goede manier om jongeren en hun ouders te informeren over de risico’s van de waterpijp, met en zonder tabak. Daarnaast vind ik effectieve schoolprogramma’s zoals de Gezonde School en Genotmiddelen een goede manier om jongeren te informeren over en weerbaar te maken tegen genotsmiddelen in het algemeen. In lesmateriaal wordt al aandacht besteed aan het roken van een waterpijp (DVD Teleac, ontwikkeld door Trimbos en Stivoro samen). En het onderwerp waterpijp wordt meegenomen bij het ontwikkelen van de nieuwe e-learning voor het voortgezet onderwijs volgend jaar, als onderdeel van het programma De Gezonde School en Genotmiddelen . Dit programma wordt op ongeveer 70% van de scholen voor voortgezet onderwijs gebruikt.
De Stort van Troost |
|
Paulus Jansen |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Dordt eist sanering Stort van Troost»?1
Ja.
Gaat u het College van B&W van de gemeente Dordrecht steunen in de sanering het gebied en het aanpakken van Shell als verantwoordelijk vervuiler? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De uitvoering van het bodemsaneringsbeleid is volledig gedecentraliseerd en in
deze kwestie is de gemeente Dordrecht bevoegd gezag. De gemeente ontvangt een bodemsaneringsbudget. Daarnaast ondersteunt het Ministerie de gemeente in de verdere aanpak van deze zaak door het beschikbaar stellen van financiële middelen om juridische ondersteuning te bekostigen, ook richting Shell.
Wanneer bleek voor het eerst uit monitoring van verspreiding van de verontreiniging dat de situatie niet meer acceptabel was? Kan de Kamer inzage krijgen in alle rapportages van de monitoring van afgelopen 6 jaar?
Uit bodemonderzoeken in 2005 en 2006 is gebleken dat de verontreinigingen zich vanuit de stortplaats verspreiden, maar dat de verspreiding geringer is dan in de jaren daarvoor werd aangenomen. Dit beeld is bevestigd door de daarna uitgevoerde monitoringen. Bij de monitoring grondwaterkwaliteit van 2010 is gebleken dat op een drietal locaties de verontreinigingen buiten de voormalige stortplaats toenemen. Op dat moment werd duidelijk dat maatregelen noodzakelijk zijn om de verspreiding van de verontreiniging tegen te gaan. Uit de monitoring grondwaterkwaliteit 2011 blijkt dat deze toename zich in het laatste jaar (nog) niet verder heeft doorgezet. De verwachting is echter dat zolang er geen saneringsmaatregelen zijn genomen, deze toename wel zal gaan doorzetten. Ondanks de zeer onlangs geconstateerde geringere verspreiding blijft sprake van een serieus verspreidingsrisico, en is het noodzakelijk om saneringsmaatregelen te nemen. De mogelijke saneringsmaatregelen zijn opgenomen in het saneringsplan van 2009. Dit saneringsplan is opgesteld in het kader van het project «sanering en herontwikkeling polder Stededijk» en is gekoppeld aan de uitvoering van het inrichtingsplan. Alle onderzoeksrapporten zijn openbaar en op te vragen bij de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid te Dordrecht.
Was het achteraf gezien niet beter geweest al veel eerder met sanering te beginnen omdat immers al ruim 12 jaar geleden bleek dat de Stort van Troost een tikkende tijdbom is?
Het betreft hier een stortplaats met een te overzien verspreidingsrisico en gezien de monitoringsrapportages 2005, 2007, 2009, 2010, 2011 heeft de gemeente Dordrecht voldoende zicht op het verspreidingstempo van de verontreinigingen.
De aanpak van de stort moet gezien worden in het kader van de herontwikkeling van polder Stededijk. Vanaf 2006 is door diverse overheden gewerkt aan het project «sanering en herontwikkeling polder Stededijk». Doel van het project was de realisatie van een natuur- en recreatiegebied in de polder gecombineerd met de sanering van de bodemverontreiniging die is aangetroffen ter plaatste en in de omgeving van de voormalige stortplaats. Het inrichtingsplan en het saneringsplan zijn op elkaar afgestemd en de bedoeling was om deze geïntegreerd uit te voeren. Door de weigering van de eigenaren om Polder Stededijk tegen een redelijke en marktconforme prijs te verkopen aan de overheid is vertraging opgelopen bij de aanpak.
Welke consequentie heeft het besluit van het College van B&W voor het in 2006 met uw ambtsvoorganger, Van Geel, afgesloten convenant voor herinrichting van de polder Stedelijk?
Het herinrichtingsproject van polder Stededijk ligt stil omdat door de wijziging van het beleid met betrekking tot de realisering van de Ecologische Hoofdstructuur de middelen voor aankoop van de polder en herinrichting van de polder als natuurgebied zijn weggevallen. Hierdoor kan de herinrichting voorlopig niet worden uitgevoerd. De betekenis hiervan voor de sanering zal door het bevoegd gezag nader worden gewogen.
De ontwikkelingen bij de Ommelander Ziekenhuis Groep |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het dat afdeling A1 in Delfzijl gaat sluiten en de intensive care en hartbewaking naar Winschoten worden verplaatst? Zo ja, wat is hierover uw oordeel in het licht van de bereikbaarheid van (acute) ziekenhuiszorg in Groningen?
Nee, de afdeling A1 in Delfzijl gaat niet sluiten. De Ommelander Ziekenhuis Groep (OZG) heeft mij laten weten dat vanaf juli 2011 de Intensive Care (IC)is geconcentreerd in Winschoten (locatie Lucas), onder borging van afspraken met de Regionale Ambulance Voorziening. Het besluit is genomen met oog op de toekomst om te kunnen blijven voldoen aan de kwaliteitseisen.
Ook worden voorbereidingen getroffen om de hartbewaking van locatie Delfzicht te concentreren op locatie Lucas, onder dezelfde afspraken en bestaande protocollen van het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ). Op locatie Delfzicht blijft een calamiteitenbed aanwezig en is er daarnaast een afzonderlijke eerste harthulp met twee bedden. Een cardiologische verpleegafdeling was er al en de cardiologen blijven op locatie Delfzicht werkzaam. De geschetste capaciteit aan bedden is een aanvulling op de bestaande SEH capaciteit. De SEH op locatie Delfzicht wordt intern verplaatst naar de afdeling A1.
Ook blijven op beide locaties van de OZG de spoedeisende hulp 7x24 uur beschikbaar. Tevens blijft de zorg vanuit de poliklinieken op beide locaties voor alle specialismen beschikbaar.
Klopt het dat er ter vervanging van de intensive care en hartbewaking één calamiteitenbed en 2 cardiobedden op de Spoedeisende Hulppost (SEH) komen? Zo ja, komen deze bovenop de bestaande capaciteit van de SEH? Wat is uw oordeel over de gekozen oplossing?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de chirurgische afdelingen B1 en B2 in Delfzijl worden teruggebracht tot short stay en dagverpleging? Zo ja, wat is hierover uw opvatting?
De OZG heeft mij laten weten dat er voorbereidingen worden genomen om afdeling B1 op locatie Delfzicht tot een afdeling Dagbehandelingen te maken. Dit betekent dat circa 90% van alle dagbehandeling binnen de OZG wordt geconcentreerd op locatie Delfzicht. Het overige percentage blijft op locatie Lucas, dit zijn patiënten voor dagbehandeling met een hoog risico score.
Afdeling B2 wordt een short stay afdeling, waar patiënten met kort verblijf worden verpleegd. Op locatie Delfzicht zijn daarnaast voldoende mogelijkheden voor patiënten die langer verpleegd moeten worden. Ik kan me voorstellen dat ziekenhuizen en zorgverzekeraars als gevolg van de krimp in de regio en de geldende kwaliteitsnormen het zorgaanbod concentreren of anders inrichten. De bereikbaarheid en de kwaliteit van de zorg verdienen hierbij speciale aandacht, en moeten voldoen aan de daarvoor geldende eisen. De wijze waarop een ziekenhuis hieraan vorm en inhoud wilt geven, valt binnen de verantwoordelijkheid van de zorginstellingen zelf.
Klopt het dat de chirurgische afdeling A2 zich gaat toespitsen op cardiologie en longziekten? Zo ja, wat betekent dit voor patiënten uit Delfzijl en omgeving die een darm-, blaas- of prostaatoperatie nodig hebben? Wat is de rechtvaardiging met betrekking tot de kwaliteit voor het schrappen van deze zorg?
Het ziekenhuis heeft mij laten weten dat er voorbereidingen worden getroffen om van afdeling A2 een hart- en longafdeling te maken. Voor chirurgische en urologische patiënten wordt per patiënt afhankelijk van de diagnose, door de specialist bepaald naar welke locatie ze gaan. Kleine ingrepen blijven op locatie Delfzicht, de grotere gaan naar locatie Lucas. Ook hier geldt dat de concentratie van zorg plaatsvindt op basis van de kwaliteitscriteria.
Wilt u de rol van de zorgverzekeraars in deze zaak beschrijven en hier uw oordeel over geven? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in antwoord op vraag 3 heb aangegeven, kan ik me voorstellen dat ziekenhuizen en zorgverzekeraars als gevolg van de krimp in de regio en de geldende kwaliteitsnormen, in samenspraak het zorgaanbod concentreren of anders inrichten. De bereikbaarheid en de kwaliteit van de zorg zijn hierbij cruciale uitgangspunten. De wijze waarop een ziekenhuis aan het toekomstige zorgaanbod vorm en inhoud wilt geven, valt binnen de verantwoordelijkheid van de zorginstellingen zelf.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere schriftelijke vragen, waarin u niet de vraag kon beantwoorden of u een voldoende hoge beschikkingstoeslag zou verstrekken om een volwaardige SEH, inclusief IC-faciliteit, te laten voortbestaan? Kunt u deze vraag nu wel beantwoorden?1
Ja, ik kan mij deze antwoorden herinneren. In antwoord op deze vraag heb ik u destijds gemeld dat het wel of niet toekennen van de beschikbaarheidbijdrage en de hoogte afhankelijk is van een aantal criteria. Toetsing aan de hand van deze criteria zal eerst moeten plaatsvinden. Voor de nadere uitwerking van deze criteria heb ik gewezen op het advies van de Gezondheidsraad dat ingaat op de achtervangfuncties voor een basis-SEH die nodig zijn om de gezondheidstoestand van de patiënt zodanig te stabiliseren dat (eventueel vervoer naar) vervolgbehandeling verantwoord is. Ik verwacht deze maand nog over het advies te kunnen beschikken.
Voor 2011 heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) de Ommelander Groep een beschikbaarheidbijdrage toegekend. De hoogte van de bijdrage 2012 sluit, conform de aanwijzing beschikbaarheidbijdrage, aan bij de berekeningswijze en parameters zoals die van toepassing waren voor het jaar 2011.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere schriftelijke vragen, waarin u aangaf dat u zich kunt voorstellen dat zorgverzekeraars en ziekenhuizen in krimpregio’s het aanbod verminderen of concentreren? Deelt u de mening dat de consequentie van deze redering zal zijn dat bewoners van krimpregio’s uiteindelijk nog hooguit in één ziekenhuis in die regio terecht kunnen omdat anders de volumenormen niet gehaald worden? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik kan mij de antwoorden herinneren. Zoals ik in antwoord op vraag 3 en 5 heb aangegeven kan ik het me voorstellen dat zorgverzekeraars en ziekenhuizen in krimpregio’s het zorgaanbod toekomstbestendig organiseren Ik heb ook al eerder aangegeven dat krimpregio’s als Noord-Oost Groningen mijn bijzondere aandacht hebben in verband met hun kwetsbaarheid als het gaat om verantwoorde kwaliteit en bereikbaarheid van zorg. Juist in deze kwetsbare regio’s zie ik ten aanzien van deze kwaliteit en bereikbaarheid ook een belangrijke rol voor de ziekenhuizen zelf, de zorgverzekeraar in de regio en andere partners in de keten van de zorg. De volumenormen zijn opgesteld om de kwaliteit van hoogcomplexe behandelingen verantwoord te kunnen blijven uitvoeren.
Uiteraard is het te verkiezen om verschillende zorgaanbieders in één regio te hebben. In krimpregio’s is behoud van voldoende zorgaanbod aandachtspunt nummer één. In deze regio’s is behoud van voldoende zorg, van goede kwaliteit en goed bereikbaar op zichzelf al een hele opgave waarop alles moet zijn gericht. Bij afwezigheid van voldoende patiënten is het immers onmogelijk om verschillende aanbieders van dezelfde zorg (vooral hoogcomplexe zorg) open te houden.
Sluiting van brandweerpost Lage Mierde |
|
Nine Kooiman |
|
Bent u bekend met de sluiting van brandweerpost Lage Mierde door de gemeente Reusel-De Mierden, en het ontslag van 16 brandweervrijwilligers?1
Ja.
Bent u bekend met de ontstane onrust en onvrede over dit besluit onder de brandweervrijwilligers en de inwoners van Lage Mierde?2
De gemeente Reusel-De Mierden heeft uiteindelijk, na onderzoek door de Veiligheidsregio Brabant-Zuid-Oost (VRBZO), besloten over te gaan tot sluiting van de post vanwege een structureel tekort aan geschikte vrijwilligers. Het voorgenomen besluit tot sluiting heeft binnen de gemeenschap van De Mierden en met name de brandweervrijwilligers van deze post onrust gebracht. Door de gemeente Reusel – De Mierden is o.a. middels bewonersbijeenkomsten getracht deze onrust weg te nemen, de aard van het probleem te verklaren en het voorgenomen besluit toe te lichten. Ook is voorafgaand aan de sluiting een wervingscampagne voor brandweervrijwilligers gestart. Deze campagne heeft niet tot het gewenste resultaat geleid. Het gemeentebestuur heeft na de sluiting de vrijwilligers verzocht beschikbaar te blijven voor taken in het teken van brandpreventie en het bevorderen van brandveilig leven.
Wat zijn de gevolgen voor de brandveiligheid en de opkomsttijden voor Lage Mierde en omliggende kernen?
De gemeente Reusel – De Mierden heeft aan de VRBZO verzocht een onderzoek in te stellen naar de opkomsttijden van de post De Mierden. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat voor de post De Mierden een overschrijdingspercentage van de opkomsttijden bestond van 25,8%. Echter gezien de inzetfrequentie van 1,4 inzetten per jaar (zijnde lager dan door de VRBZO gehanteerde norm van 4 relevante inzetten per jaar) werd deze situatie als verantwoord gekwalificeerd. Uit het onderzoek kwam echter ook naar voren dat het eventueel sluiten van de brandweerpost De Mierden slechts een zeer geringe verandering in het overschrijdingspercentage zou brengen. Tijdens werktijden komt op basis van de gehanteerde onderzoeksmethode het overschrijdingspercentage van de opkomsttijden op 27,4% en de inzetfrequentie werd berekend op 1,8 inzetten per jaar. De VRBZO heeft aangegeven dat deze onderzoeksresultaten de postsluiting rechtvaardigen. De gemeente Reusel – De Mierden zal verbeteringen aanbrengen in preventieve voorzieningen voor die objecten waar de opkomsttijden niet worden gehaald en inzet van brandpreventievoorlichting en -controle bevorderen.
Kloppen de opkomsttijden zoals zichtbaar op bijgevoegd kaartje?3
De VRBZO heeft aangegeven dat binnen de voor beantwoording van deze vragen gestelde termijn het niet mogelijk was om de gegevens op detailniveau na te rekenen. Wel geeft de regio aan dat op grond van de door de VRBZO gehanteerde methode er geen opkomsttijden voor objecten zijn die de norm van 18 minuten overschrijden.
Wat is uw oordeel over deze opkomsttijden, welke allemaal ruim boven de 10 minuten liggen, in het licht van artikel 3.2.1. van de Wet Veiligheidsregio’s en de daarin gehanteerde tijdnormen?
Zoals ik de Tweede Kamer per brief (TK 2011–2012, 29 517, nr. 54) heb gemeld, dient het bestuur van elke veiligheidsregio zich te houden aan de wettelijke regels voor het bepalen van dekkingsplannen en de daarin vastgestelde normtijden voor de brandweer. Artikel 3.2.1 van het Besluit veiligheidsregio’s stelt het bestuur van de veiligheidsregio in staat om voor een bepaalde locatie een opkomsttijd vast te stellen die afwijkt van de tijdsnorm uit het Besluit veiligheidsregio’s. Deze afwijkingsmogelijk is ingesteld om het bestuur van de veiligheidsregio een brandveiligheidafweging te laten maken. Het bestuur van de veiligheidsregio mag er voor kiezen om af te wijken van de opkomsttijden en een bestuurlijke afweging te maken in de kosten en baten. Indien het bestuur van een veiligheidsregio voor bepaalde locaties opkomsttijden vaststelt die afwijken van de Wet, dan is voorgeschreven dat afwijkingen per object inzichtelijk gemaakt moeten worden en dat tevens dan duidelijk moet zijn wat de precieze mate van afwijking is.
Dat betekent dat in een bestuurlijk geaccordeerd dekkingsplan de locatie en mate van afwijking dienen te zijn gemotiveerd en dat compenserende maatregelen inzichtelijk zijn gemaakt.
Met de afwijkingsbevoegdheid uit het Besluit veiligheidsregio’s is het niet mogelijk dat de opkomsttijden generiek en voor (hele gebieden in) de veiligheidsregio naar boven worden bijgesteld. Zoals ik ook per brief (TK 2011–2012, 29 517, nr. 51) aan de Tweede Kamer heb laten weten is de IOOV op mijn aangeven een onderzoek gestart naar de daadwerkelijke opkomsttijden en dekkingsplannen van alle veiligheidsregio’s. Dat onderzoek moet in februari 2012 gereed zijn en te zijner tijd wordt de Tweede Kamer over de uitkomsten ervan geïnformeerd.
Ik wil vooruitlopend op het onderzoek dat de IOOV uitvoert niet ingaan op de dekkingsplannen en discussies van afzonderlijke gemeenten. Ik wacht het onderzoek van de IOOV af. Indien noodzakelijk zal ik op basis van de uitkomsten van dat uitvoerige onderzoek actie ondernemen.
Wat is uw oordeel over het feit dat zelfs sprake is van een opkomsttijd van 11,5 minuut bij een bejaardenhuis en 12,5 minuut bij een kinderopvang, waar 6 minuten de norm zou moeten zijn?
Zie beantwoording vraag 5.
Hoe beoordeelt u deze opkomsttijden in het licht van uw brief van 23 november 2011, aangaande de sluiting van brandweerkazernes en het bijstellen van opkomsttijden voor gebieden in een veiligheidsregio?4
Zie beantwoording vraag 5.
Deelt u de mening dat er sprake is van een generiek oprekken van de opkomsttijden als het gaat om Lage Mierde en omstreken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke gevolgen verbindt u hieraan?
Zie beantwoording vraag 5.
De grote bijdrage van Poolse arbeidsmigranten aan de Nederlandse economie |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Polen goed voor Nederlandse economie»?1
Iedereen die werkt draagt bij aan de economie. Dat geldt ook voor arbeidsmigranten uit EU-lidstaten. Echter, het is ook duidelijk dat arbeidsmigratie problemen met zich meebrengt, zoals malafide uitzendbureaus, huisvesting en een toenemend beroep op de sociale zekerheid.
Hoe beoordeelt u de 1,8 miljard euro die Poolse arbeidsmigranten bijdragen aan de Nederlandse economische groei? Hoe verhoudt dit zich tot het huidige kabinetsbeleid dat is gericht op het sneller terugsturen van Polen en het in grotere mate uitsluiten van de sociale zekerheid? Heeft dit het risico dat Nederland een onaantrekkelijke reputatie krijgt? Is hierbij de uitspraak van de Poolse minister Pawlak, dat «de onderlinge verhoudingen tussen Polen en Nederland kunnen verzuren», een eerste teken aan de wand?2
Het kabinet heeft maatregelen getroffen om arbeidsmigratie uit EU-lidstaten in goede banen te leiden, zoals uiteengezet in mijn brieven van 14 april 2011 en 18 november 2011.3 Een deel van de maatregelen betreft de terugkeer van EU-burgers die geen verblijfsrecht meer hebben in Nederland, bijvoorbeeld omdat ze werkloos zijn. Dit is niet de categorie die een positieve bijdrage levert aan de Nederlandse economie. Over de maatregelen van het kabinet vindt regelmatig overleg plaats met de andere EU-lidstaten en de Europese Commissie. Dit overleg verloopt in een goede verstandhouding.
Deelt u de mening dat van Bulgaren en Roemenen soortgelijke positieve economische effecten mogen worden verwacht? Hoe verhoudt dit zich tot uw voornemen om – via het behoud van de tewerkstellingsvergunning vanaf 2012 – een administratieve barrière voor Roemeense en Bulgaarse arbeidsmigranten in stand te houden?
In ons land staan honderdduizenden mensen aan de kant met een uitkering. Het kabinet vindt dat eerst het in Nederland beschikbare arbeidspotentieel moet worden benut, voordat arbeidsmigranten worden ingezet. Het verminderen van het aantal mensen met een uitkering levert een positieve bijdrage aan de Nederlandse economie. Extra instroom van Bulgaren en Roemenen is dan ook niet wenselijk, temeer omdat er naast de Nederlandse werklozen ook nog eens ongeveer 300 000 migranten uit Midden- en Oost-Europa in Nederland zijn.
Klopt het dat u de tewerkstellingsvergunning vanaf 2012 alleen mag handhaven bij een ernstige/dreigende verstoring van de arbeidsmarkt en na kennisgeving aan de Europese Commissie? Wilt u de brief aan de Commissie, waarin u aannemelijk maakt dat de Nederlandse arbeidsmarkt ernstig/dreigend is verstoord, eerst aan de Kamer voorleggen?
Conform de bepalingen van het Toetredingsverdrag met Bulgarije en Roemenië hebben de lidstaten van de Europese Unie de mogelijkheid om tot uiterlijk 1 januari 2014 overgangsmaatregelen toe te passen voor het werknemersverkeer met deze landen. Dit is inderdaad alleen mogelijk in geval van ernstige verstoringen van de arbeidsmarkt of het dreigen daarvan. De Europese Commissie ontvangt voor het einde van het jaar een notificatie over het Nederlandse standpunt. De tekst4 van deze notificatiebrief is als bijlage bijgevoegd. In deze tekst is aangesloten bij de redenering zoals aangegeven in mijn brief van 18 november, aangevuld met de meest recente CPB-ramingen over de arbeidsmarkt. Om die reden heb ik het niet nodig gevonden om de notificatiebrief eerst aan de Kamer voor te leggen.
Psychedelische truffels |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Psychedelisch truffel net zo populair als eerder de paddo» en «Truffelverbod stimuleert synthetische drugs»?1
Ja.
Is het waar dat psychedelische truffels niet onder een van de lijsten van de Opiumwet vallen? Zo ja, was dat bekend toen de paddo’s op de lijst van de Opiumwet werden geplaatst?
De psychedelische truffels of sclerotia vallen niet onder de Opiumwet. Dit was bekend toen de 186 soorten hallucinogene paddenstoelen per 1 december 2008 op lijst II van de Opiumwet werden geplaatst.
Is het u bekend dat, sinds het verbod op paddo’s er is, er een verschuiving plaatsvindt van het gebruik van paddo’s naar psychedelische truffels? Zo ja, heeft u met dit effect rekening gehouden op het moment dat u paddo’s ging verbieden?
Met een dergelijke verschuiving is rekening gehouden, in zoverre dat een verschuiving als gevolg van de introductie van het verbod op de teelt en de verkoop van hallucinogene paddenstoelen niet uit te sluiten is. In antwoord op eerdere vragen van het lid Joldersma van uw Kamer heeft mijn ambtsvoorganger reeds aangegeven dat uit onderzoek van de VWA uit 2002 is gebleken dat sclerotia een lagere waarde aan hallucinogene stoffen bevatten dan hallucinogene paddenstoelen (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, Aanhangsel, nr. 1509).
Deelt u de mening dat het vrijwel onmogelijk is om een verbod op hallucinerende of psychedelische middelen door middel van plaatsing op een lijst te handhaven aangezien er steeds nieuwe middelen met een dergelijke werking ontdekt worden die in de natuur aanwezig zijn? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat het beter is om mensen te informeren en adviseren over het gebruik ervan, in plaats van het steeds verbieden van deze middelen om, vervolgens te moeten constateren bij dat er bij de handhaving achter de feiten wordt aangelopen? Zo nee, kunt u dan met cijfers onderbouwd aantonen dat het verbod op paddo’s daadwerkelijk tot een vermindering van het gebruik van hallucinerende, psychedelische of vergelijkbare drugs heeft geleid?
Die mening deel ik niet, aangezien het paddoverbod wel degelijk succesvol is gebleken in het tegengaan van het aantal incidenten.
Er zijn alleen cijfers beschikbaar van Amsterdam over het aantal gezondheidsincidenten (ambulanceritten) gerelateerd aan hallucinogenen, voornamelijk paddo’s en sclerotia. Daaruit blijkt dat het aantal incidenten is gedaald van 149 in 2007 tot 69 in 2010.
Kent u alle middelen die wereldwijd in de natuur bekend staan vanwege hun hallucinerende of psychedelische werking? Zo ja, hoe kunt u die allemaal kennen en bent u voornemens die allemaal te gaan verbieden? Zo nee, wat zegt dat dan over de waarde van het opnemen van paddo’s op lijst 2 van de Opiumwet?
Het is onmogelijk wereldwijd alle middelen te kennen, maar de meeste middelen met hallucinerende of psychedelische werking die in Nederland worden verhandeld zijn bekend. Het plaatsen van hallucinogene middelen op een van de lijsten van de Opiumwet heeft alleen zin als er sprake is van een zekere mate van bestendig gebruik en er sprake is van aantoonbare gezondheidsschade en schade voor de samenleving. In het geval van de hallucinogene paddenstoelen was er sprake van een bepaalde groep mensen die deze middelen op onverantwoorde wijze gebruikte. Na de introductie van het verbod is het gebruik van deze hallucinogene paddenstoelen aanzienlijk afgenomen en daarmee ook de met dit gebruik samenhangende schade. Een en ander laat onverlet dat naast een verbod goede voorlichting over de effecten en de risico’s van deze middelen van belang is. Het een sluit het ander niet uit.
Deelt u de mening dat de natuur zich niet laat afremmen door wetten en dat de lijsten met hallucinerende middelen nooit compleet kunnen worden? Zo ja, erkent u dan dat beter ingezet kan worden op voorlichting zodat mensen zich bewust worden van de producten die ze gebruiken? Zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat psychedelische truffels worden verkocht in souvenirshops? Deelt u de mening dat dat onwenselijk is en dat het beter is om de verkoop te reguleren via verkooppunten die verantwoord om gaan met het verstrekken van drugs zoals de meeste coffeeshops? Zo ja, hoe gaat u die gereguleerde verkoop bewerkstelligen? Zo nee, waarom vindt u het beter om psychedelische truffels via souvenirshops te laten verkopen?
Ik heb daarvan kennisgenomen. Het gaat hier echter niet om middelen die onder het regime van de Opiumwet vallen, maar om legale producten, die onder het regime van de Warenwet vallen. Het heeft mijn voorkeur dat dergelijke producten alleen via de zogenaamde smartshops worden verkocht, omdat er dan sprake is van een meer restrictief verkoopbeleid en van voorlichting tijdens de verkoop. Vooralsnog zie ik geen reden voor het introduceren van maatregelen die leiden tot een gereguleerde verkoop van deze truffels.
Het bericht dat verscheidene gemeente de preventieve seksuele gezondheidszorg van jongeren staken |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat het dagelijks bestuur van de GGD Midden Nederland als gevolg van door landelijk beleid ingegeven gemeentelijke bezuinigingen heeft besloten om vanaf 2012 alle taken op het terrein van seksuele gezondheidsbevordering en preventie in vijfentwintig gemeenten te staken? Zo nee, kunt u dat toelichten?
Nee, voor de toelichting op dit antwoord verwijs ik naar het antwoord op vraag 1 van het lid Arib (2011Z25258).
Zijn er bij u meer gemeenten bekend waar deze taken zijn dan wel worden gestaakt?
De taken van gemeenten op het terrein van infectieziektebestrijding en gezondheidsbevordering zijn wettelijk verankerd. Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op vraag 4 van het lid Arib (2011Z25258).
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat gemeenten geen of minder aandacht schenken aan de seksuele gezondheidsbevordering en preventie van soa/hiv, ongewenste zwangerschap en seksuele dwang? Deelt u de mening dat dit negatieve gevolgen heeft voor de seksuele gezondheid van jongeren?
Ja, ik deel deze mening en verwijs daarbij naar het Nationaal soa/hiv plan 2012–2016 «Bestendigen en versterken» dat ik op 5 december jl. aan uw Kamer heb doen toekomen. Ik merk daarbij wel op dat de wijze waarop gemeenten en GGD-en invulling geven aan deze taken verschillend is en dat ook de behoefte niet in alle gemeenten gelijk is. Voor mij staat voorop dat gemeenten hun taken in het kader van de Wet Publieke Gezondheid, inclusief de taken op het gebied van infectieziekten en seksuele gezondheid op voldoende niveau uitvoeren. Zie ook het antwoord op vragen 1 en 7 van het lid Arib (2011Z25258).
Bent u bereid gemeenten aan te moedigen om de bevordering van de seksuele gezondheid van jongeren op te nemen in de gemeentelijke gezondheidsnota en het gesprek hierover met de gemeentes aan te gaan?
De gemeenten kiezen zelf de prioriteiten in hun nota’s gemeentelijk gezondheidsbeleid. Dat doen ze op basis van lokale epidemiologische gegevens; zij nemen daarbij de landelijke prioriteiten in acht. Bij gezondheidsbevorderende taken hebben gemeenten meer beleidsvrijheid dan bij uitvoeringstaken zoals de jeugdgezondheidszorg.
Het bevorderen van seksuele gezondheid van jongeren behoort niet tot de landelijke speerpunten; wel staat in de landelijke nota dat de focus van het gezondheidsbeleid meer moet worden gelegd bij de jeugd. In de handreiking gezonde gemeente van het Centrum Gezond Leven (CGL), die gemeenten kunnen gebruiken bij het opstellen van hun nota, is het bevorderen van seksuele gezondheid één van de specifieke thema’s. Dit kan gemeenten stimuleren om het onderwerp in hun nota’s op te nemen. Daarnaast vinden er de komende tijd gesprekken plaats met gemeenten en GGD-besturen over de ondersteuningsbehoeften van gemeenten bij hun lokaal gezondheidsbeleid. Indien nodig zal daar ook aandacht voor dit onderwerp zijn.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het notaoverleg gezondheidsbeleid «Gezondheid dichtbij» op 19 december 2011 a.s.?
Ja.
Het bericht 'Onwettige prijsverhogingen stad- en streekvervoer |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Onwettige prijsverhogingen stad- en streekvervoer»?1
Ja.
Klopt het dat er «extreme» prijsverhogingen van wel tientallen procenten worden doorgevoerd die hoger liggen dan wettelijk is toegestaan en tevens indruisen tegen de met u gemaakte afspraken wat betreft «rust» in de tarieven na invoering van de OV-chipkaart?
De tarieven in het regionaal openbaar vervoer worden in de regio’s door decentrale overheden vastgesteld. Zij hebben mij laten weten dat de voorzitters van de koepelorganisaties IPO en SkVV hebben ingestemd met een voorstel van de regionale vervoerders om de tarieven van de in het bericht genoemde OV-abonnementen per 1 januari 2012 te verhogen. Het gaat om de stad-/streeksupplementen bij het NS-trajectabonnement en de 2e en meerdere «bijkaarten» bij het OV-jaarabonnement voor gezinsleden (samen circa 5% van de jaarlijkse opbrengsten in het stad- en streekvervoer).
In het kader van het Aanvalsplan OV-chipkaart (februari 2008) is tussen het Rijk en de decentrale overheden afgesproken dat in het eerste jaar nadat het NVB in een regio is afgeschaft, voor de verschillende producten geen tariefsverhogingen behoudens indexering worden doorgevoerd in de decentrale concessies. Deze afspraak, die ook wel bekend staat als het zogenaamde «jaar tariefrust», is gemaakt om bij de introductie van de OV-chipkaart rust te hebben op het tarievenfront. Dit betreft overigens geen wettelijke regeling maar een bestuurlijke afspraak.
Ten aanzien van de indexering voor 2012 hebben de decentrale overheden mij laten weten dat zij hebben besloten de tarieven van het regionale openbaar vervoer met gemiddeld 4,9% te verhogen in 2012. Deze verhoging ziet in beginsel op alle abonnementen en het reizen op saldo, en past in de afspraak over de tariefrust.
Uit het bericht blijkt echter dat de verhoging van de genoemde OV-abonnementen per 1 januari 2012 hoger is dan de landelijke indexering. Een dergelijke verhoging past niet binnen de afspraken van de tariefrust.
Ik heb de decentrale overheden daarom, middels een brief aan de voorzitters van de koepelorganisaties IPO en SkVV, laten weten dat ik er van uitga dat ze zich zullen houden aan de gemaakte afspraken over de tariefrust, alvorens de genoemde tariefsverhoging door te voeren. Een afschrift van beide brieven 2 treft u als bijlage aan.
Klopt het dat deze prijsverhogingen niet, zoals wettelijk verplicht is, zijn voorgelegd aan de consumentenorganisaties? Zo ja, wat is de reden daarvan? Zo ja, gaat u de overheden en vervoerders hier op aanspreken?
De decentrale overheden hebben mij laten weten dat er oorspronkelijk vanuit werd gegaan dat per 1 januari 2012 de stad-/streeksupplementen voor de particuliere markt per die datum zouden worden afgeschaft en vervangen door een nieuw product. Dit bleek echter niet haalbaar. Hierop hebben overheden en vervoerders besloten om het supplement nog enige maanden te handhaven en hebben de decentrale overheden uiteindelijk ingestemd met de tariefsverhoging. Dit gebeurde vooruitlopend op advisering door de verschillende Regionale Overlegorganen Consumentenbelangen Openbaar Vervoer (ROCOV). Volgens de decentrale overheden konden deze nieuwe tarieven procedureel niet meer door de regio’s ter advisering aan de ROCOV’s worden voorgelegd. Dat gebeurt nu alsnog. Bij een aantal overheden is dit al gebeurd, bij andere loopt dit adviestraject nog. Ik ga er vanuit dat de decentrale overheden een zorgvuldige procedure volgen voordat de tariefsverhoging daadwerkelijk wordt doorgevoerd.
Voordat de decentrale overheden besluiten nemen over de tarieven moet hierover advies gevraagd worden aan de consumentenorganisaties. In de in antwoord 2 genoemde brieven aan IPO en SkVV heb ik de decentrale overheden hier op aangesproken en gewezen op de wettelijke adviesplicht van consumentenorganisaties.
Denkt u dat door deze prijsverhogingen meer reizigers gebruik gaan maken van het openbaar vervoer?
Ik heb geen inzicht in het effect van de voorgenomen tariefsverhogingen op het gebruik van het openbaar vervoer. Zoals ik uw Kamer eerder al heb aangegeven, acht ik tariefsverhoging in het stad- en streekvervoer in beginsel gerechtvaardigd in het licht van de op lange termijn gewenste verhoging van de kostendekkingsgraad. De invulling hiervan moet uiteraard wel passen binnen de gezamenlijk gemaakte afspraken, waarbij in deze kwestie de afspraak van een jaar tariefrust geldt.
Mogelijke corruptie van een bestuurslid van Buma/Stemra |
|
Mariko Peters (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de PowNews uitzending van 30 november 2011 over mogelijke corruptie van een bestuurslid van Buma/Stemra, door een aanbod om bemiddeling voor teruggave aan een componist van onterecht door Buma/Stemra aan die componist niet uitbetaalde royalties tot een bedrag van circa 1 miljoen euro te koppelen aan ontvangst van een eenderde van dat bedrag?
Ja.
Hoe oordeelt u over dit beschreven gedrag van de bestuurder van Buma/Stemra, dat tot wettelijk opgedragen taak heeft de auteursrechten van artiesten ten behoeve van die artiesten te beheren?
Het betreft een verontrustend bericht. Bestuursleden van welke rechtspersoon dan ook dienen integer te handelen en de besluitvorming binnen het bestuur van de rechtspersoon niet ten eigen voordele te beïnvloeden. Dit volgt ook uit de Richtlijnen goed bestuur en integriteit cbo’s die onderdeel uitmaken van de CBO keurmerkcriteria en die Buma/Stemra heeft aangegeven te zullen naleven.
Naar aanleiding van de uitzending heb ik contact opgenomen met het College van Toezicht Auteursrechten met het verzoek de zaak met voorrang te onderzoeken. Het College van Toezicht Auteursrechten is belast met het toezicht op de door de wetgever aangewezen collectieve beheersorganisaties, zoals de vereniging Buma. Het College heeft blijkens het persbericht op 1 december 2011 een onderzoek ingesteld naar de achtergronden van de claim van de componist in kwestie en de betrokkenheid van het bestuurslid hierbij. Buma is door het College van Toezicht Auteursrechten verzocht aan te geven welke maatregelen zijn getroffen en zullen worden getroffen naar aanleiding van dit incident. Buma/Stemra heeft aangegeven dat het bestuurslid is teruggetreden uit zijn functie. Het bestuur van Buma/Stemra vergadert komende woensdag over de kwestie. Voice, de koepelorganisatie van cbo’s, heeft in een persbericht aangegeven ten scherpste afstand te nemen van belangenverstrengeling bij bestuurders en erop te vertrouwen dat Buma/Stemra passende maatregelen zal nemen als de verdediging van het bestuurslid naar de mening van het bestuur ontoereikend is. Een definitief oordeel is pas mogelijk als het onderzoek is afgerond.
In casu betreft het een bestuurslid van de stichting Stemra. Ik wijs u erop dat het College van Toezicht formeel nog geen bevoegdheid heeft ten aanzien van de stichting Stemra. Ik vertrouw erop dat de stichting Stemra, gelet op haar nauwe verbondenheid met de vereniging Buma, op vrijwillige basis haar medewerking zal verlenen aan het onderzoek. In het wetsvoorstel toezicht1 dat bij uw kamer voorligt is geregeld dat ook andere dan door de wetgever aangewezen cbo’s (zoals Stemra) onder het toezicht van het College van Toezicht komen te vallen. Voorts zal na inwerkingtreding van het voorstel het College van Toezicht de aanwijzingen die het een cbo geeft, kracht kunnen bijzetten door het opleggen van een boete of last onder dwangsom.
Kunt u bevestigen of Buma/Stemra inderdaad ten onrechte royalties van de componist heeft achtergehouden, terwijl het zijn werk veelvuldig heeft gebruikt voor eigen reclameboodschappen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zegt dit over de geloofwaardigheid van Buma/Stemra en de betrokken bestuurder?
Zie antwoord vraag 2.
Wat bent u van plan in reactie hierop te ondernemen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de geplande tweede termijn van het algemeen overleg auteursrechten op 7 december a.s.?
Ja.
Het bericht dat een moeder met kinderen op straat is gezet |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
![]() |
Klopt het dat er nog steeds uitgeprocedeerde gezinnen met minderjarige kinderen op straat belanden, terwijl hun terugkeer nog niet is geëffectueerd? Zo ja, gaat u ervoor zorgen dat deze alsnog opgevangen worden tot ze feitelijk naar hun land van herkomst kunnen terugkeren? Zo nee, wat is dan uw reactie op het bericht dat een moeder met kinderen in de kou op straat is gezet?1
In reactie op deze vragen verwijs ik graag naar het antwoord van de toenmalige minister van Justitie op schriftelijke vragen over het op straat zetten van een gezin met minderjarig kind3. In dat antwoord is vermeld dat naar aanleiding van de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Gravenhage van 27 juli 2010 (dit betrof de tussenuitspraak die vooraf ging aan de uitspraak van 11 januari 2011) geen onderdak van gezinnen met minderjarige kinderen wordt beëindigd. Dit betekent echter niet dat alle gezinnen met minderjarige kinderen daarmee in aanmerking komen voor opvang. Zoals in het desbetreffende antwoord op kamervragen is aangegeven, vormt de uitspraak geen aanleiding om, buiten de geldende regelgeving in relatie tot opvang voor asielzoekers, opvang te bieden aan personen die niet reeds opvang genoten en zal het indienen van een tweede of volgende asielaanvraag geen aanleiding vormen om opvang te verlenen wanneer deze reeds in de algemene asielprocedure is afgewezen. In de in het AD genoemde casus was sprake van een gezin dat zich meldde om een tweede of volgende asielaanvraag in te dienen, en direct daaraan voorafgaand niet reeds in de opvang verbleef. In augustus 2011 heeft het gezin de toen geboden opvang zelf met onbekende bestemming verlaten. Vreemdelingen die een tweede of volgende asielaanvraag willen indienen, komen op grond daarvan niet zonder meer in aanmerking voor opvang. Om de aanvraag in te dienen wordt een afspraak gemaakt. Indien deze aanvraag niet direct in de procedure in het aanmeldcentrum wordt afgewezen, krijgt de aanvrager hangende de behandeling van de aanvraag in de verlengde asielprocedure opnieuw opvang. In dat laatste geval zal, nu het een gezin met kinderen betreft, een eventuele afwijzing van de aanvraag niet tot beëindiging van de opvang leiden.
Een afspraak voor het indienen van de opvolgende asielaanvraag was gepland op 20 december 2011 en wordt op verzoek van de betrokkenen verzet naar januari 2012. Na indiening van de aanvraag zal tevens duidelijk worden of er aanleiding is om het gezin opnieuw in de opvang op te nemen.
Deelt u de mening dat het op straat zetten van uitgeprocedeerde minderjarige asielzoekers in strijd is met de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag d.d. 11 januari jl?2 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Welke oplossingen ziet u om te voorkomen dat gezinnen met minderjarige kinderen op straat terechtkomen? Welke acties gaat u ondernemen wanneer een gezin op straat wordt gezet, terwijl terugkeer nog niet is geëffectueerd?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid deze vragen binnen een week te beantwoorden?
Zie antwoord vraag 1.
Opkomsttijden in Petten e.o. |
|
Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de zorgen van de inwoners van Petten over de brandveiligheid in hun leefomgeving?1
Ja.
Klopt het bericht dat per 1 januari 2012 de bedrijfsbrandweer van NRG (Nuclear Research & consultancy Group) geen brandweerzorg meer levert buiten het bedrijfsterrein? Wat is de achtergrond van dit besluit? Wat is uw oordeel hierover?
Het bestuur van de veiligheidsregio heeft op basis van artikel 7.1 en 7.2 van de Wet veiligheidsregio’s besloten tot het aanwijzen van NRG als inrichting die over een bedrijfsbrandweer moet beschikken. De eisen die het bestuur van de veiligheidsregio stelt aan de inrichting (ten aanzien van de bezetting) heeft tot gevolg dat de bedrijfsbrandweer niet meer kan optreden buiten de bedrijfspoort: Het bedrijf heeft besloten om zich voortaan slechts nog te richten op de risico’s op het bedrijventerrein Onderzoekslocatie Petten.
Overigens kan een bedrijfsbrandweer optreden in het gebied buiten het bedrijventerrein, maar dan is de inzet altijd complementair aan de inzet van de overheidsbrandweer. De bedrijfsbrandweer rukt nooit uit in plaats van een overheidsbrandweer.
Wat zijn de gevolgen voor de brandveiligheid en de opkomsttijden voor de omliggende gemeenten? Klopt het dat de opkomsttijden in Petten op zullen lopen naar 15 à 17 minuten?
De gevolgen van het besluit om de bedrijfsbrandweer van NRG geen brandweerzorg meer buiten het bedrijfsterrein te leveren zijn met name merkbaar in Petten (gemeente Zijpe). De andere omliggende gemeenten (Anna Paulowna, Harenkarspel en Bergen) worden bediend vanuit kazernes in de nabije omgeving. De opkomsttijden voor die omliggende gemeenten zullen door het genoemde besluit niet veranderen.
Als de bedrijfsbrandweer van NRG geen brandweerzorg meer levert buiten het bedrijfsterrein, dan worden de opkomsttijden in Petten 15 tot 17 minuten, omdat de brandweerzorg van een andere, nabijgelegen posten geleverd wordt.
Acht u dergelijke opkomsttijden acceptabel, gezien de wettelijke bepalingen hierover in het besluit veiligheidregio’s? Kunt u uw antwoord toelichten?
Na het besluit van NRG om niet meer buiten de bedrijfspoort op te treden, zijn direct maatregelen door de veiligheidsregio getroffen in Petten. Zo zijn onder andere rookmelders in Petten uitgedeeld (zie ook vraag 5).
Daarnaast is op 14 oktober jongstleden het dekkingsplan 2011 vastgesteld in de vergadering van het algemeen bestuur van de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord. Dit dekkingsplan geeft per gemeente een overzicht van de huidige brandweerdekking versus de normtijden zoals vastgelegd in het Besluit veiligheidsregio’s. Tijdens deze vergadering heeft het algemeen bestuur besloten tot het in gang zetten van een analyse- en verbetertraject in het kader van het programma Brandweer NHN 2.0, waarin beleid wordt ontwikkeld gericht op het terugdringen van het aantal branden, het organiseren van een betrouwbare en betaalbare dienstverlening, gekoppeld aan een slimme organisatie van de repressieve brandweerzorg. Uiteindelijk besluit het bestuur van de Veiligheidsregio of in de gevallen waar niet aan de normtijd voldaan kan worden, gemotiveerd wordt afgeweken van de normtijd of dat eventuele verbetermaatregelen en/of compenserende maatregelen worden toegepast. Bij het bovengenoemde besluitvormingsproces zal het algemeen bestuur dus ook de situatie in Petten beoordelen in het licht van het Besluit veiligheidsregio’s.
De veiligheidsregio kent de bepalingen uit de Wet en de voorwaarden die gelden bij het afwijken van de normtijden uit het Besluit en zal daarnaar handelen.
Klopt het dat aan de inwoners van Petten twee gratis rookmelders per huishouden verstrekt worden? Deelt u mijn mening dat dit geen oplossing is voor het ontstane structurele probleem?
Het klopt dat aan de inwoners van Petten twee gratis rookmelders per huishouden verstrekt worden. De maatregel is onderdeel van het programma Brandweer 2.0, waarbij onder meer veel nadruk wordt gelegd op de eigen verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid van de burgers. Het nut van een rookmelder is tweeledig:
waardoor sneller gealarmeerd kan worden.
Zoals ook in het antwoord bij vraag 4 is vermeld, wordt in de komende periode binnen het programma Brandweer 2.0 ook gekeken naar verdere (aanvullende- of) verbetermaatregelen. Het algemeen bestuur van de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord zal uiteindelijk door middel van de eerder genoemde kosten-batenafweging besluiten tot het nemen van structurele verbetermaatregelen of het gemotiveerd afwijken van de wettelijke norm.
Kunt u de brandveiligheid en de kwaliteit van de brandweerzorg voor de inwoners van Petten en omgeving na 1 januari 2012 garanderen? Zo ja, hoe? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Als Minister van Veiligheid en Justitie stel ik de landelijke wettelijke kaders met betrekking tot de kwaliteit van de brandweerzorg. Het bestuur van de veiligheidsregio is verantwoordelijk voor het regionale brandveiligheidsbeleid. Het algemeen bestuur van de Veiligheidsregio heeft mij te kennen gegeven zorgvuldig te handelen in het gehele proces en de wetgeving in acht te nemen. Ook zijn er direct compenserende maatregelen genomen. Ik zie op dit moment dus geen aanleiding om te twijfelen aan de brandveiligheid en de kwaliteit van de brandweerzorg voor de inwoners van Petten en omgeving.
De verschraling van profileringsfondsen van hoger onderwijs |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u aangeven hoe de omvang van de profileringsfondsen van universiteiten en hogescholen zich dit jaar ontwikkelt?
Nee, ik heb hier nu nog geen zicht op. Ik heb ervoor gezorgd dat de instellingen vanaf 2011 in hun jaarrekening gegevens over de hoogte van het profileringsfonds gaan opnemen. Ik ontvang deze gegevens medio 2012.
Wat betekent deze ontwikkeling voor het aantal beurzen, en de hoogte daarvan, dat door instellingen in het hoger onderwijs kan worden uitgegeven?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Kunt u aangeven of er een verschuiving zichtbaar is in de besteding van de middelen uit het profileringsfonds aan verschillende doelstellingen?
Kunt u aangeven hoe het aantal aanspraken en de gezamenlijke omvang van die afspraken zich de afgelopen jaren heeft ontwikkeld?
Over dit jaar en het afgelopen jaar heb ik nog geen gegevens beschikbaar. Uit het rapport van de Inspectie van het Onderwijs «Van afstudeer- naar profilerings-fonds» van juni 2010 over de jaren 2004 tot en met 2008 zijn wel de volgende gegevens bekend:
Categorie
2004
2006
2008
Hbo
Bestuursbeurzen, Medezeggenschap
479 000
800 000
928 000
Overige wettelijke categorieën1
714 000
505 000
512 000
Fondsen voor oa. topsporters
34 000
175 000
150 000
Totaal hbo
1 227 000
1 480 000
1 590 000
Wo
Bestuursbeurzen, Medezeggenschap
2 311 000
2 499 000
2 694 000
Overige wettelijke categorieën1
274 000
255 000
318 000
Fondsen voor oa. topsporters
355 000
286 000
354 000
Totaal wo
2 941 000
3 040 000
3 366 000
Totaal
4 168 000
4 520 000
4 956 000
Betreft alle overige categorieën die in artikel 7.51 worden genoemd, zoals ziekte, familieomstandigheden, niet studeerbare opleidingen e.d.
Uit bovenstaande tabel blijkt dat de omvang van de profileringsfondsen de afgelopen jaren is toegenomen. Daarbij is geen sprake van een duidelijke verschuiving tussen de verschillende categorieën.
Het hoogoplopende conflict tussen de minister en de huisartsen naar aanleiding van een uitzending van het televisieprogramma Buitenhof d.d. 27 november 2011 |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel1 «Chronisch zieken niet meer welkom bij arts» en op de TV-uitzending, waarin de voorzitter van de Raad van Bestuur van Medisch Spectrum Twente, prof.dr. J.H. Kingma, waarschuwt voor een overschrijding volgend jaar van het huidige budget van de ziekenhuizen met meer dan 2,5%, als gevolg van het weer doorverwijzen van chronische patiënten van huisartsen naar het ziekenhuis?
Ik betreur het als huisartsen bepaalde groepen patiënten niet meer willen behandelen of bepaalde verrichtingen niet meer willen uitvoeren. Juist voor de patiënten met een chronische ziekte is zorg in de buurt cruciaal. Het mag niet zo zijn dat de zorg meer in de tweede lijn gaat plaatsvinden, als de patiënten beter in de eerste lijn behandeld kunnen worden. De patiënt hoort centraal te staan en hoort niet betrokken te worden in een conflict.
Deelt u de mening dat er op het ministerie geen realistische raming is gemaakt voor ketenzorg in 2010, toen de aanvankelijke € 241 miljoen voor ketenzorg halverwege dat jaar met € 107 miljoen verminderd werd, omdat de keten-DBC COPD (Diagnose Behandeling Combinatie) pas halverwege startte en de keten-DBC hartfalen werd uitgesteld, maar de overige € 134 miljoen bijna in zijn geheel is opgegaan aan ketenzorg voor diabetes mellitus (€ 130 miljoen)?
Ik deel deze mening niet, aangezien vanuit eerdere experimenten rondom de ketenzorg Diabetes (2007–2009) kon worden verwacht dat de contractering van ketenzorg sneller van de grond zou komen. De contractering van COPD en vasculair risicomanagement bleek echter meer tijd nodig te hebben. In de meting die het RIVM in 2010 onder 97 zorggroepen deed bleek ook dat alle zorggroepen een contract voor integrale bekostiging ketenzorg diabetes hadden afgesloten, maar dat slechts een aantal zorggroepen een contract voor de VRM en COPD zorgprogramma’s hadden.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat zorgverzekeraars de regierol beter oppakken bij het inkopen van kwalitatief goede, maar relatief goedkopere ketenzorg door hulpverleners uit de eerste en tweede lijn, en zij tegelijkertijd de inkoop van relatief dure tweedelijnszorg matigen?
Met zorgverzekeraars en ziekenhuizen heb ik in het Hoofdlijnenakkoord goede afspraken gemaakt over een beheerste uitgavenontwikkeling in de ziekenhuiszorg. Daarnaast zal het afschaffen van de macronacalculatie een extra prikkel voor verzekeraars met zich meebrengen om kwalitatief goede zorg op de juiste plek tegen de juiste kosten in te kopen. Begin 2012 wil ik daarnaast met zorgverzekeraars, eerste lijn en tweede lijn afspraken maken over het daadwerkelijk vormgeven van substitutie van zorg, bijvoorbeeld rondom de integratie van de huisartsenpost (HAP) en de spoedeisende hulp (SEH) en/of ketenzorg.
Deelt u de mening dat zorgverzekeraars aan het eind van 2009 en in de loop van 2010 een voorzienbaar risico liepen met het inkopen van teveel ketenzorg en daarmee een overschrijding van het kader voor ketenzorg uitlokten? Is het in dit verband reëel om de rekening van de overschrijdingen alleen bij de huisartsen neer te leggen?
Bij de inkoop van ketenzorg waren en zijn uiteraard twee partijen betrokken, de zorgaanbieders en de zorgverzekeraars. Een substantieel deel van de ketenzorg betreft huisartsenzorg, vandaar dat het compenseren van de overschrijding is meegenomen in de tariefmaatregel huisartsenzorg. Dit neemt niet weg dat ook verzekeraars een verantwoordelijkheid hebben bij het beheersbaar houden van de zorguitgaven, zeker ook bij de contractering van ketenzorg, waarbij sprake is van vrije tarieven en zorg in samenhang gecontracteerd moet worden. Dat is precies de reden dat ik zorgverzekeraars actief wil betrekken bij het maken van toekomstige afspraken. Het is ook (mede) de reden dat de macronacalculatie wordt afgeschaft.
Kunt u specificeren welk bedrag aan overschrijdingen in de ketenzorg u bij de medisch specialisten hebt teruggehaald in 2010?
Het is niet mogelijk te specificeren welke bedragen toe te wijzen zijn aan (overschrijdingen in) de ketenzorg geleverd door medisch specialisten. Er is dus geen sprake van het terughalen van overschrijdingen in de ketenzorg bij de medisch specialisten. De tweedelijns somatische zorg is echter niet ongemoeid gebleven. In 2010 en 2011 heeft de Nederlandse Zorgautoriteit de honorariumtarieven van de medisch specialisten verlaagd. Daarnaast zijn afspraken gemaakt ten aanzien van het redresseren van de meerjarige doorwerking van de overschrijdingen 2010. Deze afspraak leidt ertoe dat instellingen en verzekeraars per 2012 maatregelen moeten nemen voor een bedrag van € 265 miljoen.
Waarom sanctioneert u de huisartsen voor het overnemen van diabeteszorg uit de duurdere tweedelijn, terwijl uw beleid gericht is op het organiseren van zorg dichter bij huis, waarbij de huisarts als poortwachter optreedt en pas medisch specialistische zorg inroept als dat echt nodig is?
De tariefmaatregel op de huisartsenzorg leg ik niet op omdat ik vind dat de huisartsen te veel of onnodig werk hebben gedaan. Integendeel, ik vind de versterking van geïntegreerde zorg in de buurt een hele goede ontwikkeling. Er is echter geen financiële ruimte om de extra uitgaven die zijn gedaan, bovenop de reeds toegekende groei, geheel te faciliteren. Omdat ik niet wil dat de gevolgen van de overschrijdingen alleen bij de patiënt worden neergelegd en ik van mening ben dat ook huisartsen een deel moeten bijdragen aan de financiële problematiek, heb ik gekozen voor een tariefmaatregel.
Voorziet u ook voor het huidige boekjaar (2011) een overschrijding van het kader ketenzorg? Zo ja, over welke zorg gaat dit precies en hoe groot zijn die overschrijdingen?
Zoals gemeld in mijn brief «Bijstelling tariefkorting eerste lijn» (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 29 247, nr. 152) is op basis van voorlopige cijfers van het College voor zorgverzekeringen (CVZ) een aanzienlijke overschrijding te verwachten op de uitgaven voor de huisartsenzorg in het jaar 2011. Op basis van deze cijfers laat de ketenzorg vooralsnog geen overschrijding zien. In het voorjaar 2012 krijg ik echter pas meer duidelijkheid wat de werkelijke omvang is van de overschrijding huisartsenzorg en ketenzorg.
Wat zouden huisartsen moeten doen om de overschrijdingen van het kader voor huisartsenzorg zo klein mogelijk te houden? Welke zorg zouden zij wat u betreft minder moeten aanbieden?
Er zijn verschillende manier om te zorgen dat kaders zo min mogelijk worden overschreden. Dit kan bijvoorbeeld zowel door gepast zorggebruik als door scherpere prijzen bij de zorginkoop.
De LHV en ik zijn er beide van overtuigd dat het voorkomen van nieuwe overschrijdingen de beste remedie is. Gezamenlijk met de LHV, maar ook met andere partijen, wil ik bekijken hoe wij deze mogelijke overschrijding kunnen redresseren door het structureel verlagen van de zorguitgaven, bijvoorbeeld door substitutie van de tweede naar de eerste lijn. Mogelijk kan hierdoor verschuiving plaatsvinden van dure naar goedkope zorg. De financiële ruimte die hierdoor mogelijk ontstaat wil ik gebruiken om een eventuele overschrijding in het huisartsenkader op te vangen.
Mijn intentie is om een nieuwe tariefkorting in de huisartsenzorg zo veel mogelijk te voorkomen. Het is een gezamenlijk uitdaging om aan te tonen welke substitutie effecten te realiseren zijn. Dan kunnen we het gesprek voeren over wat het budget is dat beschikbaar is voor substitutie. Het budget dient uiteindelijk zorg te volgen.
Zoals u in mijn brief van 16 december over Huisartsenzorg hebt kunnen lezen heb ik de huisartsen een handreiking gedaan. Hiermee is de tariefmaatregel verlaagd met € 14 miljoen. Ik wil een duidelijk signaal afgeven aan de sector, waarmee ik benadruk hoe belangrijk ik de huisartsenzorg in ons zorgstelsel vind. Daarbij spreek ik ook de hoop en verwachting uit dat huisartsen niet massaal voor kleine verrichtingen gaan doorverwijzen naar het ziekenhuis en dat de ingezette activiteiten rondom ketenzorg worden doorgezet.
Vindt u in dit verband de oproep van de ledenraad van de Landelijke Huisartsen Vereniging om de verrichtingen in het kader van modernisering en innovatie, zoals kleine chirurgische ingrepen, te beperken, een adequate maatregel? Zo ja, vindt u dat nog steeds, als blijkt dat patiënten daardoor weer naar het duurdere ziekenhuis gaan? Zo nee, welk alternatief reikt u de huisartsen dan aan, om de verwachte budgetoverschrijding voor 2011 te beperken?
Zie antwoord vraag 8.
Wat doet u om het overleg met de huisartsen en medisch specialisten vlot te trekken, teneinde kwalitatief goede, maar relatief goedkope ketenzorg voor chronisch zieken te organiseren?
De LHV heeft aangegeven dat zij graag verder in gesprek wil over hoe zij de zorg in de buurt willen vormgeven. Daarnaast zal ik de LHV ook blijven uitnodigen aan te sluiten bij de reeds lopende gesprekken over een bestuurlijke agenda rondom zorg en ondersteuning in de buurt. Ketenzorg voor chronisch zieken, maar ook substitutie en de mogelijkheden voor een apart budget voor substitutie, zullen onderdeel zijn van de gesprekken over de bestuurlijke agenda. Bij deze gesprekken zal ik ook vertegenwoordigers van ziekenhuizen en medisch specialisten betrekken. Gezamenlijk zullen businesscases worden uitgewerkt en moet een monitoringsysteem opgezet worden.
De door het RIVM aangespannen bodemprocedure tegen de huisarts H.van der Linde |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en prof. Dr. R.A.Coutinho huisarts H. Van der L. voor de rechter dagen vanwege zijn uitspraken in de media over het RIVM en de heer Coutinho inzake de griepvaccinatie? Wat is uw mening over deze stap van het RIVM?1
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen van lid Gerbrands (PVV) (2011Z21818).
Bent u met het RIVM en de heer Coutinho van mening dat de heer Van der L. «met zijn uitspraken ongegrond en welbewust het vertrouwen van de bevolking in de bescherming van de volksgezondheid door het RIVM schaadt» en dat dit «ernstige maatschappelijke gevolgen kan hebben voor de uitvoering van het Rijksvaccinatieprogramma, bij de bestrijding van een uitbraak van een inefectieziekte of bij een milieucalamiteit»?2
Ja. Zie mijn beantwoording van de vragen van lid Gerbrands (PVV) (2011Z21818).
Deelt u de mening dat de werkzaamheid van de griepprik onderwerp is van een wetenschappelijke discussie, aangezien uit wetenschappelijke onderzoeken niet blijkt dat de werkzaamheid van de griepprik onomstotelijk kan worden vastgesteld?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoorden van 23 november 2011 op uw vragen over het nut van de griepprik (2011Z20885).
Waarom is door het RIVM gekozen voor een tijdrovende en kostbare bodemprocedure die jaren kan duren, terwijl het RIVM deze stap juist neemt vanwege de vermeende acute dreiging van het ondermijnen van het vertrouwen in het Rijksvaccinatieprogramma? Vind u de gevolgen van deze stap voor de heer Van der L., zowel financieel als maatschappelijk, in verhouding staan tot zijn uitspraken? Zo ja, waarom?
Voor de inhoudelijke argumenten om te kiezen voor een bodemprocedure verwijs ik u ook naar mijn antwoorden op de vragen van lid Van Gerven (2011Z23739).
Hieraan wil ik nog toevoegen dat het verschil tussen een bodemprocedure en een kort geding eerder enkele maanden is dan enkele jaren. De kosten bestaan met name uit advocatenkosten. Deze hangen af van de omvang van de eis en de argumentatie in relatie tot de complexiteit van het geschil en de advocatentijd die afhankelijk daarvan nodig is. In deze zaak zouden vanuit het RIVM in beide procedures de weerlegging van beschuldigingen en de eis met eenzelfde omvang en diepgang van argumentatie benaderd zijn.
De heer Van der L. vervult een maatschappelijke positie die maakt dat aan zijn uitspraken een zodanig gezag in de publieke opinie wordt toegekend, dat een procedure ten behoeve van een uitspraak voor recht daarmee naar mijn mening in verhouding staat. Daarbij neem ik tevens in ogenschouw dat hem tot twee keer toe de gelegenheid is gegeven om zijn onterechte aantijgingen terug te nemen, zonder te treden in zijn recht om kritiek te uiten op het Nationaal programma griepvaccinatie.
Deelt u voorts de mening dat het feit dat het RIVM, cq de heer Coutinho een bodemprocedure zijn begonnen een gemiste kans betekent om een maatschappelijk belangrijke discussie te voeren over de status van wetenschappelijk bewijs, belangenverstrengeling in de wetenschap, de invloed van de farmaceutische industrie en het blootstellen van de bevolking aan onbewezen cq onvoldoende bewezen preventiemaatregelen? Zo nee, waarom niet? Vind u dat deze discussie wel gevoerd moet worden?
Zoals ik in mijn beantwoording van de vragen van lid Van Gerven (2011Z23739) heb aangeven, vind ik dat het voeren van een open debat past binnen de beginselen van een democratische samenleving, welke ik vanzelfsprekend ondersteun en toejuich. Door de onafhankelijkheid van de directeur van het CIb ter discussie te stellen worden zijn argumenten in dit debat a priori als inferieur weggezet. Dit schaadt naar mijn mening de kwaliteit van het debat en mogelijk het belang van de volksgezondheid. Ik vind dat de Nederlandse bevolking moet kunnen vertrouwen op de integriteit van de heer Coutinho en van het RIVM als gezaghebbend (overheids)instituut. De huidige rechtsgang moet helderheid brengen over de aantijgingen van belangenverstrengeling, waardoor het wetenschappelijk debat in zijn volledigheid kan plaatsvinden.
Van de eerste drie door u genoemde onderwerpen vind ik dat deze altijd onderwerp van kritische maatschappelijke aandacht moeten en mogen zijn. Ik denk daarbij echter niet in de eerste plaats aan het RIVM als aanjager van het debat, maar veeleer aan gremia als de wetenschappelijke verenigingen, de academische onderzoeksinstituten en Universiteiten, en aan de wetenschapsjournalistiek.
Ten aanzien van de keuze voor preventiemaatregelen verwijs ik naar mijn antwoorden van 23 november 2011 op uw vragen over het nut van de griepprik (2011Z20885).
Is het waar dat de heer Coutinho is benoemd tot hoogleraar aan de Universiteit van Utrecht, waar hij betrokken is bij projecten die mede worden betaald door makers van vaccins namelijk MSD en GlaxoSmithKline? Zo ja, vindt u dat iemand die een belangrijke vertrouwensfunctie heeft in de publieke gezondheidszorg ook betrokken kan zijn bij projecten die betaald worden door de farmaceutische industrie?
De heer Coutinho is in mei 2011 door de Universiteit van Utrecht benoemd tot hoogleraar. Hij is aangesteld bij het Universitair Medisch Centrum, dat ook zijn leerstoel bekostigt. Zie voorts de beantwoording van de vragen van het lid Van Gerven (2011Z23739).
De heer Coutinho is niet betrokken bij projecten die mede worden betaald door makers van vaccins, zoals MSD of GlaxoSmithKline.
Wanneer wordt de Kamer op de hoogte gesteld van de concrete uitvoering van de motie-Arib inzake een register waarin de banden tussen artsen en onderzoekers enerzijds en de farmaceutische industrie anderzijds staan geregistreerd en openbaar toegankelijk zijn?3
Tijdens het debat over de Mexicaanse griep in september heb ik uw Kamer geïnformeerd over de uitwerking van de motie Arib. Het transparantieregister zal in het eerste kwartaal van 2013 operationeel en via internet raadpleegbaar zijn. De precieze details van de regelgeving en het register worden momenteel uitgewerkt. Ik verwacht u voor de zomer van 2012 nader daarover te kunnen informeren.
Een ongevalsrapport van de Arbeidsinspectie |
|
Paul Ulenbelt (SP) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Is het wenselijk dat de Arbeidsinspectie rapporten van expertisebureaus, die zijn ingeschakeld door werkgevers of verzekeraars, op- en overneemt in zijn ongevalsrapporten?1
De inspecteur van de Arbeidsinspectie doet zelfstandig onderzoek. Hierbij betrekt de inspecteur alle beschikbare informatie bij zijn ongevalsonderzoek. Informatie die hij krijgt uit eigen waarneming, van het betrokken slachtoffer, van de werkgever en andere relevante personen/getuigen. Daar kan ook een rapport van een expertisebureau van een werkgever bij horen. De inspecteur betrekt al deze informatie bij zijn oordeelsvorming.
Is het de normale werkwijze van de Arbeidsinspectie om zich bij ongevalsonderzoek te baseren op rapporten van expertisebureaus, die door de werkgever zijn ingeschakeld, om zich te verdedigen bij aansprakelijkheidstelling voor een ongeval? Hoe vaak komt dat voor?
De werkgever doet veelal ook zelf onderzoek naar de oorzaak van het ongeval, dit kan een interne analyse zijn, maar het komt eveneens regelmatig voor dat men opdracht geeft voor nader onderzoek door een externe partij.
De Arbeidsinspectie heeft geen overzicht van hoe vaak werkgevers een dergelijk onderzoek doen, omdat de aansprakelijkheidsrapporten gebruikt worden in civielrechtelijke zaken waar de Arbeidsinspectie geen rol in heeft. Voor het eerste deel van vraag 2 verwijs ik u naar antwoord 1.
Is de Arbeidsinspectie er zich van bewust wat zij bij het slachtoffer aanricht als deze ziet dat de toedracht van het ongeval zonder verder onderzoek is overgenomen van het expertisebureau van de werkgever?
Onderzoeken van het expertisebureau van de werkgever worden niet overgenomen zonder zelfstandig onderzoek van de Arbeidsinspectie. Het kan echter zijn dat het eindoordeel van de Arbeidsinspectie overeenkomt met het oordeel van het expertisebureau.
Deelt u de mening dat door deze handelswijze de Arbeidsinspectie de schijn van afhankelijkheid oproept? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie het antwoord op vraag 1.
Wat is de algemene handelswijze van de Arbeidsinspectie als er rapporten van expertisebureaus beschikbaar zijn? Kan dit een reden om af te zijn van een eigen onafhankelijk ongevalsonderzoek?
Het hebben ontvangen van een rapport van een expertisebureau is uiteraard geen reden voor de Arbeidsinspectie om geen zelfstandig en onafhankelijk onderzoek meer te doen. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Het bericht dat het UMC Utrecht voornemens is een eicelbank te openen |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het Universitair Medisch Centrum (UMC) Utrecht voornemens is volgend jaar een eicelbank te openen waar vrouwen eicellen kunnen doneren? Bent u van mening dat dergelijke initiatieven binnen de kaders van de Nederlandse wetgeving dienen te blijven? Zo nee, waarom niet?1
Ik heb kennis genomen van dit initiatief. Uiteraard dient de uitvoering van dergelijke initiatieven altijd binnen de kaders van de Nederlandse wetgeving te blijven.
Wat is uw opvatting over het voornemen van de initiatiefnemers van deze eicelbank om vrouwen een vergoeding van ongeveer 1000 euro te bieden? Bent u van mening dat 1000 euro een redelijke onkostenvergoeding is voor het doneren van eicellen, of deelt u de mening dat hiermee een verschuiving richting commerciële eiceldonatie plaatsvindt? Wilt u uw antwoord toelichten? Past dit binnen de regels van de wet, waarbij slechts eiceldonatie «om niet» mag plaatsvinden?
Volgens artikel, 5, tweede lid, van de Embryowet dient eiceldonatie «om niet» te geschieden, waarbij artikel 27 van de Embryowet bepaalt dat het is toegestaan de kosten die een rechtstreeks gevolg zijn van de handelingen die met de geslachtscellen zijn verricht te vergoeden. Een onkostenvergoeding van € 1000,- is volgens het UMC Utrecht redelijk en gepast, gezien de tijd die het kost en de belasting die eiceldonatie met zich meebrengt. De beroepsgroep heeft nog geen formeel standpunt bepaald over de hoogte van de vergoeding voor eiceldonatie. Navraag bij de beroepsgroep geeft aan dat een bedrag tussen de € 500,- en € 1000,- redelijk is. Ik wacht het formele standpunt over de hoogte van het bedrag af en bepaal op basis daarvan of dit bedrag inderdaad een rechtstreeks gevolg is van de «handelingen die met de geslachtscellen zijn verricht».
Is het waar dat de initiatiefnemers voornemens zijn vrouwen met een kinderwens tot 50 jaar te helpen? Waar is deze leeftijdsgrens op gebaseerd en hoe verhoudt deze zich tot de vigerende wetgeving en de stand van de medische wetenschap? Vindt u dit een wenselijke leeftijdsgrens?2
Nee, de initiatiefnemers houden zich, conform het modelreglement bij de Embryowet aan de leeftijdsgrens van 45 jaar voor de acceptor bij IVF met gedoneerde eicellen. De beroepsgroep geeft als reden voor deze grens het verhoogde medische risico voor moeder en kind. De beroepsgroep evalueert de richtlijnen en protocollen regelmatig en past ze waar nodig aan nieuwe wetenschappelijke inzichten aan. Op dit moment ziet de beroepsgroep op basis van internationaal medisch-wetenschappelijk onderzoek onvoldoende aanleiding om de leeftijdsgrens voor eiceldonatie in Nederland te verhogen.
Hoe zal de hulp bij een kinderwens door deze kliniek worden gefinancierd? Op welke wijze wilt u tweedeling in de toegankelijkheid van deze zorg op basis van iemands financiële positie voorkomen? Wilt u uw antwoord toelichten?
De eerste drie IVF behandelingen, is zorg die wordt vergoed vanuit het basispakket en is dus voor iedereen toegankelijk. Dat geldt ook voor IVF waarbij gebruik gemaakt is van eiceldonatie.
Deelt u de mening dat het initiatief van het UMC Utrecht niet eerder van start mag gaan dan nadat de Kamer heeft gesproken over uw aangekondigde nota over onder meer eiceldonatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe bewerkstelligt u dit?
Het doneren van eicellen ten behoeven van een ander is niet nieuw en past binnen onze wet- en regelgeving. Wat met dit initiatief ter discussie staat is de hoogte van de vergoeding. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat niet Europese maar nationale regelgeving leidend moet zijn als het gaat om eiceldonatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe verhoudt uw opvatting zich tot de uitspraken van gynaecoloog Fauser?1
Er is geen specifieke Europese wetgeving die betrekking heeft op de toelaatbaarheid van eiceldonatie of de daarvoor betaalde vergoeding. Artikel 21 van het Verdrag inzake de bescherming van de mens met betrekking tot de toepassing van de biologie en de geneeskunde (VRMB) van de Raad van Europa bepaalt dat het menselijk lichaam en zijn bestanddelen, als zodanig, niet mogen dienen tot verkrijging van financieel voordeel. In de toelichting bij het VRMB is opgenomen dat vergoeding van onkosten of verlies aan inkomen wel is toegestaan. Hoewel het VRMB niet door Nederland is geratificeerd, is de Nederlandse regelgeving voor donatie van eicellen en ander lichaamsmateriaal in overeenstemming met dit uitgangspunt. Zie mijn antwoord op vraag 2.
Een nieuwe Nigeriaanse anti-homowet |
|
Joram van Klaveren (PVV), Johan Driessen (PVV), Louis Bontes (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Senaat Nigeria neemt anti-homowet aan»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de visie dat een land waar in 12 provincies de sharia is ingevoerd en waar federaal het ijveren voor gelijke rechten voor homo's strafbaar wordt gesteld, per definitie homofoob is?
De sharia is in 12 noordelijke deelstaten van Nigeria ingevoerd naast het geldende federale juridische systeem. Niet-moslims kunnen gebruik maken van het federale rechtssysteem en kunnen niet gedwongen berecht worden via de sharia. Homoseksualiteit was al verboden in de Nigeriaanse federale wetgeving uit 1916.
De nieuwe wet zou een verdere verslechtering betekenen voor de positie van lesbiennes, homo’s, biseksuelen en transgenders (LHBT’s).
Bent u van mening dat de uitspraak en oproep tot geweld van senator Baba-Ahmed Yusuf Datti, dat «zulke elementen in de samenleving moeten worden gedood», meer dan verwerpelijk is? Zo nee, waarom niet?
Een oproep zoals in het desbetreffende artikel aan senator Baba-Ahmed Yusuf Datti wordt toegeschreven is onaanvaardbaar.
Klopt het dat naast deze meest recente federale anti-homowetgeving, in de provincies waar de sharia van kracht is de doodstraf staat op homoseksualiteit?
In de 12 deelstaten waar de sharia-wetgeving van kracht is, staat maximaal de doodstraf op homoseksuele daden door moslimmannen. De doodstraf is in Nigeria nog nooit uitgevoerd voor dit feit. Nederland is tegen de doodstraf.
Bent u bereid in internationaal verband (bij de EU, VN en Wereldbank) te pleiten voor het stopzetten van alle ontwikkelingshulp aan deze door de sharia besmette staat waar homohaat aan de orde van de dag is? Zo nee, waarom niet?
Nederland wijst discriminatie op elke grond af, inclusief discriminatie op grond van seksuele oriëntatie. Bescherming van de rechten van LHBT’s is een prioriteit in het Nederlandse mensenrechtenbeleid.
Nederland onderhoudt geen ontwikkelingsrelatie met de Nigeriaanse overheid. Wel financiert de Nederlandse ambassade in Abuja een programma op het gebied van mensenrechten, waaronder rechten van LHBT’s.
Daarnaast voert Nederland in EU-verband een brede dialoog met de Nigeriaanse overheid. Mensenrechten vormen een belangrijk onderdeel van deze dialoog. Ook voert de EU een meerjarig ontwikkelingsprogramma uit in Nigeria dat direct gericht is op goed bestuur, mensenrechten, vredesprocessen en handel.
Juist omdat deze Nederlandse en multilaterale hulpgelden direct of indirect bijdragen aan het verbeteren van de mensenrechtensituatie is het afschaffen van deze hulpgelden niet bevorderlijk voor de positie van LHBT’s en de mensenrechtensituatie in het algemeen.
Het bericht dat een bejaardenverzorgster die een tiental ouderen bestolen heeft, slechts een werkstraf heeft gekregen |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Werkstraf voor stelende bejaardenhulp?1
Ja.
Deelt u de mening dat de veroordeelde bejaardenverzorgerster er wel erg gemakkelijk vanaf komt met een werkstraf? Zo nee, waarom niet?
De rechtbank te Leeuwarden heeft de betreffende bejaardenverzorgster naast een werkstraf van 180 uur ook een gevangenisstraf van 99 dagen (waarvan 90 dagen voorwaardelijk) en een schadevergoedingsmaatregel van 1075 Euro opgelegd. De rechtbank heeft hiermee grotendeels de eis van de officier van justitie gevolgd. De reclassering zal toezicht houden op de naleving van de bijzondere voorwaarden die de rechter heeft opgelegd. Het past mij niet om in een rechterlijk oordeel te treden.
Deelt u de mening dat daders van dergelijke misdrijven na hun veroordeling geregistreerd moeten worden in een landelijk register, zodat zij nimmer meer in de positie kunnen komen kwetsbare ouderen te bestelen via hun werk als verzorgende? Zo nee, waarom niet?
Het is onwenselijk dat een verzorger die ouderen heeft bestolen opnieuw in de ouderenzorg aan de slag kan gaan. Mede daarom neemt dit kabinet, zoals aangekondigd in het regeerakkoord, extra maatregelen ter bescherming van de integriteit van ouderen in de zorg, waaronder een verplichting van een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) voor betaald zorgpersoneel.
Deelt u de mening dat een drie keer hogere straf welke leidt tot een gevangenisstraf in plaats van taakstraf beter in verhouding staat met de aard van het misdrijf, mede omdat de oudere een afhankelijkheidsrelatie tot de verzorgster heeft en fysiek de zwakkere partij is? Zo nee, waarom niet?
In november 2011 is door de Eerste Kamer een wetsvoorstel aangenomen dat het opleggen van een taakstraf onmogelijk maakt bij ernstige zeden- en geweldsdelicten, tenzij deze wordt opgelegd in combinatie met een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel. Deze wet zal in januari 2012 in werking treden. Aangezien het bij diefstal zonder geweld bij ouderen niet om een dergelijk delict gaat, staat het de rechter vrij om na afweging van alle omstandigheden van het geval (mede) een taakstraf op te leggen, ook na inwerkingtreding van de wet. Ook de omstandigheid dat sprake is van een afhankelijkheidsrelatie kan door de rechter worden meegewogen en kan leiden tot een hogere straf.