De constatering dat hulpclubs overbodig werk verrichten |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Knapen (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ontwikkelingshulp kan zonder Cordaid of Novib»?1
Ja.
Wat is uw visie op de constatering van experts als Dambisa Moyo, William Easterly en Simeon Djankov dat ontwikkelingshulp zorgt voor corruptie, het in het zadel houden van ondemocratische regimes en een enorme verspilling van belastinggeld?
De ideeën van bovengenoemde auteurs tonen een grote diversiteit en besteden vooral aandacht aan macro-economische vormen van hulpverlening. Ik verwelkom deze ideeën als bijdrage aan een kritisch debat over de effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking, maar vind ze wel wat eenzijdig. Het door u genoemde artikel betreft vooral gerichte en kleinschalige inspanningen via het particuliere kanaal. Met behulp van o.a. Cordaid, Oxfam Novib en ICCO worden Nederlandse ODA gelden geïnvesteerd in versterking van het maatschappelijk middenveld.
In mijn brief aan de Tweede Kamer van 22 oktober jl (DSO/MO-213/12) geef ik aan dat een sterke en diverse burgersamenleving bijdraagt aan het kritisch volgen en voeden van o.a. het beleid en de budgetbestedingen van overheden en bedrijven. Hierdoor verbetert de samenwerking tussen burgers, overheid en private sector wat leidt tot inclusieve economische groei, betere sociale voorzieningen en een veiliger en stabielere samenleving. IOB verwijst in het rapport Facilitating resourcefulness (IOB rapport nr. 336 van 4 augustus 2011) naar de conclusies van een studie van Gaventa en Barrett daarover.
Hoeveel subsidie van Nederlandse overheden hebben de hulpclubs Cordaid, Oxfam Novib en ICCO de afgelopen 20 jaar ontvangen?
Van de Nederlandse ontwikkelingsfondsen is de afgelopen 20 jaren gemiddeld EUR 245 miljoen per jaar via deze drie organisaties in ontwikkelingslanden besteed.
In hoeverre bent u bereid alles in het werk te stellen om de stroom belastinggeld die richting de bovengenoemde (overigens vaak anti-Israëlische) hulpclubs gaat, zo spoedig mogelijk stop te zetten?
De genoemde gelden worden in ontwikkelingslanden besteed via de genoemde Nederlandse ontwikkelingsorganisaties. Bewijs, zoals bij voorbeeld recent door Charles Kenny van het gerenommeerde Center for Global Development in zijn publicatie «Getting Better» lezenswaard uiteengezet, toont aan dat (ook) fondsen die via het particuliere kanaal geïnvesteerd worden, bewezen bijdragen aan de kwaliteit van leven in ontwikkelingslanden. Uit recente gesprekken die in mijn naam werden gevoerd met vertegenwoordigers van burgerorganisaties in Burundi, Uganda en Bangladesh bleek dat de bijdrage van Nederlandse en internationale NGO’s aan het ontwikkelingsproces in die landen effectieve, toegevoegde waarde heeft.
Daarmee zie ik geen aanleiding het huidige beleid te wijzigen.
Het bericht dat de hypotheekrentes in Nederland in internationaal perspectief zeer hoog zijn |
|
Henk Nijboer (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Jan Kees de Jager (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Hollands hoge hypotheekrentes»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over de suggestie in het artikel dat de Nederlandse hypotheekmarges vanuit internationaal perspectief (te) hoog lijken?
Deelt u de waarneming dat de Nederlandse hypotheekmarkt weinig concurrerend is?
Deelt u de suggestie van de auteurs dat de genoemde argumenten van de Nederlandsche Bank (DNB) en de grootbanken geen volledige verklaring zijn voor de in internationaal perspectief hoge hypotheekrentes?
Welke rol speelt het prijsleiderschapsverbod in de concurrentiebeperkende werking op de hypotheekmarkt?
Ziet u redenen om naast de al in gang gezette plannen aanvullende actie te ondernemen?
Ziet u redenen, ook gezien de concurrerende markten waar de Europese Commissie zo sterk op toeziet, in overleg te treden met de Europese Commissie om de concurrentiebeperkende maatregelen af te bouwen?
Welke mogelijkheden ziet u om concurrentie op de Nederlandse hypotheekmarkt te vergroten? Is er sprake van toetredingsdrempels en zo ja, welke? Zo nee, waarom treden buitenlandse partijen zo beperkt toe als de tarieven vanuit internationaal perspectief zo hoog zijn?
Amerikaanse toegang tot cloud-gegevens |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «VS heeft toegang tot cloud-gegevens»1 en de publicatie «Cloud diensten in hoger onderwijs en onderzoek en de USA Patriot Act»?2
Ja.
Is het waar dat Amerikaanse opsporingsdiensten makkelijker bij data van Nederlandse cloudgebruikers kunnen dan tot nu toe werd gedacht? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 1 van de leden Gesthuizen en Van Bommel (vraagnummer 2012Z17456, ingezonden 15 oktober 2012).
Is het waar dat in het geval dat gegevens door Amerikaanse autoriteiten direct opgevraagd worden bij de clouddienst, Nederlandse gebruikers onder Amerikaanse wetgeving zeer beperkte rechtsbescherming hebben terwijl die rechtsbescherming wel zou gelden in het geval van bevragingen onder Nederlandse wetgeving? Zo ja, deelt u de mening dat er dan sprake is van rechtsongelijkheid? Hoe wilt u dit verbeteren? Zo nee, wat is dan niet waar?
Wanneer gebruikers clouddiensten betrekken van dienstaanbieders die (ook) in de VS actief zijn, dan dienen zij zich ervan bewust te zijn dat die gegevens onderwerp kunnen worden van een vordering tot verstrekking van de gegevens van de Amerikaanse autoriteiten. Het is afhankelijk van rechtsbetrekking tussen dienstverlener en gebruiker of Amerikaans of Europees gegevensbeschermingsrecht van toepassing is. Die rechtsstelsels verschillen sterk van elkaar. Het ligt niet op mijn weg om een oordeel over het recht van een derde land te geven. Dit alles laat onverlet dat overheden zowel in de VS als in Europa de hun verleende bevoegdheden tot het vorderen van gegevens conform de geldende wettelijke voorschriften altijd kunnen uitoefenen.
Zijn de Amerikaanse constitutionele waarborgen op het gebied van bevragingen door de Amerikaanse overheid inderdaad niet van toepassing op Nederlandse gebruikers van de cloud? Zo ja, hoe worden Nederlandse gebruikers dan wel beschermd en acht u die bescherming afdoende? Zo nee, waarom niet?
Het ligt niet op mijn weg om uitspraken te doen over de waarborgen die het recht van de Verenigde Staten al dan niet biedt aan verschillende categorieën belanghebbenden. Ik verwijs voorts naar het antwoord op vragen 4 en 5 van de leden Gesthuizen en Van Bommel (vraagnummer 2012Z17456, ingezonden 15 oktober 2012).
Toelichting: deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van de leden Gesthuizen en Van Bommel (beiden SP), ingezonden 15 oktober 2012 (Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 535)
Deelt u de mening dat «het gebrek aan aandacht in de VS voor de belangen van vertrouwelijkheid van gegevens van niet-Amerikanen (…) de situatie er vanuit Nederlands perspectief niet beter op» maakt? Zo ja, hoe gaat u er zorg voor dragen dat die aandacht er wel komt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Adoptie in Afrikaanse landen |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Argos van maandag 6 oktober 2012 over adoptie uit Afrikaanse landen?1
Ja.
Deelt u de mening dat adoptieorganisaties niet altijd professioneel te werk gaan? Zo nee, wat is uw mening dan over vergunninghouders? Zo ja, hoe komt dat volgens u en wat kunt en wilt u hieraan doen?
In mijn brief van 13 maart 20122 aan uw Kamer en tijdens het algemeen overleg van 19 april 20123 heb ik aangegeven dat er sprake is van een doelmatig systeem van organisaties die ieder hun eigen rol in het adoptieproces spelen. Wel vereist publiek-private samenwerking tussen de Nederlandse overheid en particuliere adoptieorganisaties meer kwaliteit en professionaliteit van alle ketenpartners. Dit is, gezien de geconstateerde moeilijkheid om de betrouwbaarheid van de informatie over het kind uit landen van herkomst te kunnen verifiëren, mede van belang in verband met de noodzaak om beter in te kunnen spelen op het veranderende profiel van adoptiekinderen en hetgeen dit van de aspirant-adoptiefouders vraagt. Daarnaast zal ik de controlemogelijkheden voor de adoptieorganisaties en de Centrale autoriteit versterken en zo nodig aanscherpen.
Wat heeft u gedaan toen u constateerde dat vergunninghouders niet altijd weten wat er precies in de adoptielanden speelt? Zouden vergunninghouders betere controle moeten uitoefenen in de adoptielanden?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat Wereldkinderen de waarheid niet heeft willen delen met de adoptiefmoeder van I.? Zo ja, waarom heeft Wereldkinderen dit opzettelijk verzwegen? Heeft u Wereldkinderen hierop aangesproken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is er gewisseld tussen Wereldkinderen en het ministerie?
Kent u het rapport «Fruits of Ethiopia»? Kunt u het rapport met uw visie hierop naar de Kamer sturen? Is het waar dat Wereldkinderen het rapport «Fruits of Ethiopia» niet naar buiten heeft willen brengen?
Ja, het rapport is bekend. Het rapport dateert van 2009 en zag op een onderzoek naar negentien willekeurige adoptiedossiers. Uw Kamer is al in algemene zin over de resultaten van het onderzoek geïnformeerd tijdens een Algemeen Overleg van 6 oktober 20094 met de toenmalige minister van Justitie. Tevens is naar aanleiding hiervan uw Kamer per brief van 16 februari 20105 geïnformeerd over de adoptiesituatie in Ethiopië en de maatregelen die zijn genomen om de zorgvuldigheid en zuiverheid van adopties uit Ethiopië te versterken.
De reden dat het rapport niet naar buiten is gebracht is vanwege de privacygevoeligheid van de informatie en de geconstateerde onjuistheden die in het rapport stonden.
Is het waar dat u met Wereldkinderen een gesprek zou hebben of heeft gehad over de geheimhouding van het rapport? Heeft het gesprek tussen u en Wereldkinderen reeds plaats gevonden zoals gesuggereerd werd in de uitzending? Zo ja, wat heeft het gesprek opgeleverd? Zo nee, wanneer zal het gesprek plaatsvinden en kunt u de Kamer informeren over de inhoud van dit gesprek?
Ja, er is in 2009 gesproken met Wereldkinderen over het rapport naar aanleiding van de beslissing van Wereldkinderen om de adoptieprocedures uit Ethiopië tijdelijk stil te leggen op basis van de conclusies uit het rapport. Gesproken is over de inhoud van het rapport en de te nemen maatregelen zoals opgenomen in de brief aan uw Kamer van 16 februari 2010. Ten aanzien van de vraag of er over geheimhouding van het rapport is gesproken, wijs ik op de beantwoording van vraag 5 over de privacygevoeligheid.
Is het waar dat voormalig directeur van Wereldkinderen geen onderzoek mocht doen naar niet goed verlopende adopties en corruptieve adoptie? Is het waar dat ambtenaren van het ministerie haar dat hebben verboden? Zo ja, waarom vindt het ministerie dat transparantie niet hoort binnen de adoptiewereld? Zo nee, wat is niet waar aan de uitspraken van de voormalig directeur? Wat is uw mening over de suggestie dat de geheimhouding van het rapport een puur economisch motief moet zijn geweest? Kunt u met zekerheid zeggen dat economische motieven nooit een rol hebben gespeeld binnen de adoptiewereld in zowel Nederland als de landen van waaruit Nederland adopteert? Zo nee, waarom niet?
De situatie waar aan wordt gerefereerd dat de voormalig directeur van Wereldkinderen geen onderzoek mocht doen, ziet op adopties uit China en niet op het genoemde rapport dat ziet op adopties uit Ethiopië. Voor de inhoudelijke beantwoording verwijs ik naar de beantwoording van Kamervragen6 en de bespreking hierover tijdens het algemeen overleg met uw Kamer van 6 oktober 2009
Hoeveel kinderen zijn de afgelopen tien jaar uit Ethiopië geadopteerd en van hoeveel van die adopties is niet duidelijk of het om een discutabele adoptie gaat? Zijn de signalen uit Ethiopië dusdanig dat de adoptie (tijdelijk) stopgezet moet worden? Zo nee, waarom niet?
In de afgelopen tien jaar zijn er gemiddeld per jaar 48 kinderen uit Ethiopië geadopteerd. Naar aanleiding van het genoemde rapport zijn adoptiedossiers nader onderzocht en zijn aanvullende maatregelen genomen om de zorgvuldigheid van de procedure te versterken.
Sinds de conclusies zoals neergelegd in de brief van 16 februari 2010 aan uw Kamer, zijn de ontwikkelingen in Ethiopië zodanig dat ik geen aanleiding zie om de beslissing van de toenmalige minister van Justitie te herzien. De Ethiopische autoriteiten werken sinds 2009 hard aan de versterking van hun adoptieprocedures. De Ethiopische autoriteiten hebben het voornemen om begin 2013 een bezoek te brengen aan Nederland en zal overleg plaats vinden met onder andere de Nederlandse autoriteiten.
Deelt u de mening van voormalig directeur van Wereldkinderen Ina Hut dat de adoptiewereld een gesloten wereld is? Zo ja, wat zou er moeten veranderen?
Bij interlandelijke adoptie is het van belang dat de zorgvuldigheid en de zuiverheid van de adoptieprocedure zo veel mogelijk geborgd is, waarbij het belang van het kind voorop staat. Transparantie van de adoptieprocedures zowel in het land van herkomst als in het land van ontvangst is daarom van groot belang. Dit komt de betrouwbaarheid en kwaliteit van de adoptieprocedure ten goede. Met de maatregelen die ik in mijn brief van 13 maart 2012 met uw Kamer heb besproken en waar uw Kamer mee heeft ingestemd, wil ik daar ook uitvoering aan geven.
Hoe worden de adopties die nog in de pijplijn zitten vanuit Oeganda afgerond? Om hoeveel adopties gaat het? Deelt u de mening dat alleen adopties die zorgvuldig zijn onderzocht doorgang mogen vinden? Hoe gaat u er voor zorgen dat adopties in het algemeen zorgvuldiger worden voorbereid? Hoe gaat u dat doen ten aanzien van de adopties die in de eindfase van de procedure zitten?
Voor het antwoord op de vragen over adopties uit Oeganda wijs ik op de brief van 4 oktober 20127 die aan uw Kamer is gestuurd.
Deelt u de mening dat de toezicht op adoptieprocedures, vergunninghouders en de contacten in het adoptieland beter moet? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Wanneer begint u hier mee?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er andere landen in Afrika waarbij vraagtekens bij de adoptie gezet kunnen worden? Zo nee, hoe zeker bent u hiervan? Zo ja, uit welke landen en wat is er misgegaan?
Er zijn geen signalen dat er misstanden zijn of hebben plaatsgevonden in andere Afrikaanse landen dan die landen waar ik, of mijn voorgangers, uw Kamer over hebben geïnformeerd.
Zijn de belangen van kinderen die ter adoptie worden aangeboden op dit moment voldoende gewaarborgd?
Ja.
Worden (negatieve) ervaringen met adoptielanden gedeeld met andere Europese landen? Zo ja, heeft u onlangs contact gehad met uw Europese collega's ten aanzien van uw ervaring met Oeganda? Zo nee, waarom worden ervaring die de Europese landen opdoen ten aanzien van adoptielanden niet met elkaar gedeeld?
Ja, er is vier maal per jaar overleg met andere Europese Centrale autoriteiten waar informatie wordt uitgewisseld over de landen van waaruit geadopteerd wordt, waaronder Oeganda. De laatste bijeenkomst heeft in september 2012 plaatsgevonden.
De tegemoetkoming van adoptiekosten |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw brief van 22 december 20111? Zo ja, klopt het dat de daarin genoemde tegemoetkoming in de adoptiekosten geldt voor de periode van 1 januari 2009 tot 1 januari 2013?
Ja. Het klopt dat de daarin genoemde tegemoetkoming in de adoptiekosten geldt voor de periode van 1 januari 2009 tot 1 januari 2013.
Bent u bereid om ook vanaf 1 januari 2013 de tegemoetkoming in de adoptiekosten te effectueren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, onder welke voorwaarden wordt deze tegemoetkoming voortgezet? Wat vindt u er bijvoorbeeld van om deze tegemoetkoming afhankelijk te stellen van het genoten inkomen?
In mijn brief van 4 oktober 20122 ben ik ingegaan op de toezegging die ik tijdens het overleg van 19 april 2012 met uw Kamer heb gedaan. In aanloop naar het overleg van 19 april 2012 heb ik bij brief van 13 maart 20123 aangegeven dat ik oog heb voor de kosten die interlandelijke adoptie met zich mee brengen. Echter, gezien de huidige economische situatie en de daarbij behorende bezuinigingsopdracht, vind ik het niet verantwoord om met een alternatief te komen voor adoptieouders voor de periode na 1 januari 2013.
Het medicijntekort |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Medicijntekort was nog nooit zo groot»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de stijging van het medicijntekort, namelijk 174 onverkrijgbare medicijnen in 2010 tegen 242 onverkrijgbare medicijnen in 2011?
Ik volg al geruime tijd met bezorgdheid de toenemende tekorten van geneesmiddelen. Om die reden heb ik begin dit jaar een project gestart «Borging continuïteit geneesmiddelenvoorziening». In dit project wordt samen met de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en het Rijks Instituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) bekeken wat mogelijke oorzaken van tekorten zijn en welke oplossingen kunnen worden ingezet. In opdracht van VWS werkt het Instituut voor Verantwoord Medicijngebruik (IVM) aan een studie die de oorzaken in beeld moet brengen en ontwikkelt het RIVM een risicomodel voor de volksgezondheids-aspecten van mogelijke geneesmiddelentekorten. Dit risicomodel heeft tot doel de ernst van de impact van een geneesmiddelentekort in te schatten voor een concreet dreigend tekort. Eind dit jaar worden beide producten opgeleverd, waarna de Tweede Kamer zal worden geïnformeerd.
Wat is volgens u de oorzaak van het medicijntekort? Is dit een gevolg van de crisis of ligt het aan het preferentiebeleid?
Oorzaken/risicofactoren van (tijdelijke) geneesmiddelentekorten kunnen van velerlei aard zijn. In de bijlage van mijn brief van 10 januari 2012 (TK 2011–2012, 29 477, nr. 181) treft u een overzicht aan van denkbare factoren2 die kunnen leiden tot (tijdelijke) geneesmiddeltekorten. Voor zover nu bekend kunnen tekorten inderdaad ontstaan als gevolg van onder andere het preferentiebeleid. Bij het preferentiebeleid gaat het echter om tekorten van als preferent aangewezen geneesmiddelen. Dat wil zeggen dat er wel geneesmiddelen beschikbaar zijn met dezelfde werkzame stof als de tijdelijk niet voorradige preferente variant. De zorgverzekeraar heeft een zorgplicht en is daarmee de verantwoordelijke partij die voor een oplossing moet zorgen. Of de economische crisis tot medicijntekorten leidt, is mij niet bekend.
Deelt u de mening dat medicijntekorten voorkomen moeten worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u er aan doen?
Ja, ik deel de mening dat geneesmiddelentekorten niet wenselijk zijn. Daarom heb ik begin dit jaar een project gestart «borging continuïteit geneesmiddelenvoorziening». Zie ook het antwoord op vraag 2.
Verwacht u een stijging van medicijntekorten in de toekomst? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u hiertegen nemen?
In hoeverre in de toekomst vaker leveringsproblemen zullen optreden kan ik op dit moment niet voorzien. De volgend jaar te implementeren Europese richtlijn vervalsingen zou wellicht tot tekorten kunnen leiden. Die richtlijn stelt eisen aan de import van actieve werkzame stoffen (API’s) om vervalsingen tegen te gaan. Dit kan er mogelijk toe leiden dat de Europese markt voor fabrikanten uit bijvoorbeeld China en India minder interessant kan worden om te beleveren met mogelijke tekorten als gevolg. Gezocht moet worden naar een stelsel van regelingen en afspraken die recht doen aan beide aspecten: het belang van het tegengaan van vervalsingen en het belang van het toegankelijk houden van de markt van geneesmiddelen om tekorten te voorkomen.
Mijn streven is er in ieder geval op gericht om waarborgen tot stand te brengen tegen risicovolle leveringsproblemen. Om die reden heb ik het hiervoor genoemde project «Borging Continuïteit Geneesmiddelenvoorziening» in het leven geroepen.
Ook zal ik in de EU mijn zorgen uiten ten aanzien van de import van API's uit India en China waardoor mogelijk geneesmiddelentekorten kunnen ontstaan.
De grote toename van het aantal Hongaarse prostituees die gedwongen worden te werken voor pooiers |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de uitzending van Nieuwsuur waaruit blijkt dat er veel vrouwen uit Hongarije werken in de prostitutie in Amsterdams of Den Haag?1
Ja.
Deelt u de opvatting van de Hongaarse minister dat het merkwaardig is dat prostitutie legaal kan in Nederland?
Ik vind het niet merkwaardig dat prostitutie legaal is. De regering en het parlement hebben meer dan tien jaar geleden na rijp beraad besloten het bordeelverbod op te heffen. Ik ben wel van mening dat het toezicht op en de handhaving van de prostitutiesector aanscherping behoeft. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 7 van het lid Hilkens2 heb ik de Eerste Kamer verzocht de behandeling van het wetsvoorstel Regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche aan te houden. Ik beraad mij momenteel op mogelijke vervolgstappen.
Wat is naar uw mening de achtergrond van de grote aantrekkingskracht van Nederland voor pooiers die in Hongarije vrouwen werven voor de prostitutie? Op welke manier kan worden voorkomen dat de situatie nog verder escaleert? Maakt juist het legale karakter van prostitutie in Nederland niet een belangrijk deel uit van die aantrekkingskracht?
Het is niet zo dat mensenhandel voor seksuele uitbuiting alleen in Nederland of alleen in landen met legale prostitutie zou plaatsvinden. Mensenhandel, zowel voor seksuele- als voor arbeidsuitbuiting, vindt in alle landen plaats en kan voorkomen in alle sectoren waarin gebruik gemaakt wordt van (vooral) laaggeschoolde arbeid. Voor de maatregelen die Nederland in samenwerking met Hongarije neemt verwijs ik naar het antwoord op vraag 3 van de eerdergenoemde vragen van het lid Hilkens.
Herinnert u zich de toezegging tijdens het debat over mensenhandel van 22 juni 2012, waarin u hebt gezegd dat er enkele keren per jaar overleg plaatsvindt met politie en Openbaar Ministerie (OM) van onder meer Hongarije over de samenwerking in het kader van bestrijding van mensenhandel? Wanneer is het laatste overleg hierover geweest? Ziet u in de geconstateerde problemen reden de samenwerking te intensiveren?
Ja. Relatief veel slachtoffers van mensenhandel in Nederland bezitten de Hongaarse nationaliteit. De operationele samenwerking met Hongarije wordt derhalve geïntensiveerd met als doel om gezamenlijk mensenhandel tegen te gaan. Voor meer informatie over deze samenwerking verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3 van de set vragen van het lid Hilkens. In de opzet van de daar genoemde samenwerking zal van Nederlandse zijde aangedrongen worden op uitvoering van bewustwordingsactiviteiten, onder meer gericht op de politie en het OM, als integraal onderdeel van het programma.
In hoeverre zijn politie en OM van Hongarije voldoende doordrongen van het feit dat er veel vrouwen onder dwang naar Nederland gebracht worden om in de prostitutie te werken? Welke mogelijkheden ziet u om door middel van samenwerking het gevoel van urgentie te vergroten?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de opvatting van de landelijk officier van Justitie Ten Cate dat het gewenst zou zijn als er hogere straffen opgelegd worden tegen pooiers? Is het waar dat de Amsterdamse rechtbank stelselmatig de eisen voor mensenhandel halveert en lagere straffen oplegt dan elders?2
Ik ben van mening dat de strafmaxima voor mensenhandel moeten worden verhoogd. Hiertoe heb ik recentelijk een wetsvoorstel4 bij uw kamer ingediend. Over de praktijk van de Amsterdamse rechtbank kan ik geen uitspraken doen zonder dossieronderzoek. Een dergelijk onderzoek is lastig doordat de eis van de officier van justitie niet centraal wordt geregistreerd en door het lage aantal mensenhandelzaken per rechtbank en de daarmee samenhangende lage mate van representativiteit.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de hoogte van de straffen voor mensenhandelaren in Nederland ten opzichte van de straffen in andere landen en hierbij ook aandacht te geven aan de opgelegde straffen in Amsterdam?
De Nationaal Rapporteur heeft recentelijk nog een jurisprudentieonderzoek verricht. In het onderzoeksrapport is onder andere als aanbeveling opgenomen dat de Zittende Magistratuur (ZM) zich op het gebied van mensenhandel specialiseert. Met de inwerkingtreding van de Wet herziening gerechtelijke kaart per 1 januari 2013 wordt de behandeling van mensenhandelzaken per gerecht beperkt tot 1 backoffice en een beperkt aantal aangewezen rechters en juridisch medewerkers. De gerechten dragen er zorg voor dat deze rechters en medewerkers over voldoende vakinhoudelijke kennis beschikken om de betreffende zaken adequaat te kunnen behandelen. De NRM beveelt daarnaast aan dat de ZM oriëntatiepunten ontwikkelt ten behoeve van een consistente straftoemeting in mensenhandelzaken. De ZM kan dit pas doen als er voldoende jurisprudentie op het gebied van mensenhandel is. Momenteel wordt binnen de ZM hiernaar onderzoek verricht, dat naar verwachting nog dit jaar zal zijn afgerond.
Ik ben van mening dat hiermee voldoende recht wordt gedaan aan de aanbevelingen van de NRM op het gebied van de rechtspraak. Ik acht nader onderzoek dan ook niet nodig, mede gelet op het feit dat er al een wetsvoorstel bij uw Kamer ligt om de strafmaxima te verhogen.
Op welke manier kan Nederland meer betekenen om te voorkomen dat pooiers bij de uitgang van kindertehuizen jonge vrouwen ronselen voor de prostitutie? Welke preventieve inzet wordt gepleegd om dat te voorkomen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4 van het lid Hilkens (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 637).
De toegang van de VS tot data in de cloud |
|
Sharon Gesthuizen (SP), Harry van Bommel (SP) |
|
Uri Rosenthal (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Was u reeds voor het gepubliceerde onderzoek naar de toegang van de Verenigde Staten (VS) tot gegevens van gebruikers wereldwijd die in de cloud worden bewaard op de hoogte van (een deel van) de uit het onderzoek gebleken feiten?1 Zo ja, welke rol hebt u in Nederland en de Europese Unie (EU) gespeeld om deze situatie te voorkomen of ongedaan te maken dan wel burgers, overheden en bedrijven in ons land van deze situatie op de hoogte te stellen? Zo nee, wat is uw reactie op deze feiten?
Het onderzoek «Cloud diensten in hoger onderwijs en onderzoek en de USA Patriot Act» van de Universiteit van Amsterdam bevat een analyse van de Amerikaanse wetgeving die de mogelijkheid biedt om gegevens te vorderen en het niveau van gegevensbescherming in de Verenigde Staten, alsook enkele conclusies die de onderzoekers trekken ten aanzien van het beschermingsniveau van gegevens die door de universiteit in het kader van onderwijs en onderzoek worden verzameld en met behulp van clouddiensten worden verwerkt. Deze analyse bevat geen wezenlijk nieuwe inzichten. Ik verwijs bijvoorbeeld naar de antwoorden op eerdere Kamervragen over Amerikaanse wetgeving in relatie tot Europese persoonsgegevens (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nrs. 2318 en 2710, en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 3514). In deze eerdere antwoorden is onderkend dat niet kan worden uitgesloten dat de Amerikaanse autoriteiten onder omstandigheden de beschikking kunnen krijgen over persoonsgegevens die worden verwerkt door bedrijven, indien het Amerikaanse recht aanknopingspunten biedt voor de toepassing van, bijvoorbeeld, strafvorderlijke bevoegdheden. Het onderzoek van de UvA beoogt de gevolgen hiervan voor de eigen organisatie in kaart te brengen. Ik acht het primair een zaak van eigen verantwoordelijkheid van degene die gegevens (doet) verwerken bij een bedrijf dat (ook) in de Verenigde Staten actief is om zich op de hoogte te stellen van de consequenties daarvan. Daarbij kan de «zienswijze» over cloud computing, die het College bescherming persoonsgegevens in september 2012 op haar website heeft gepubliceerd, behulpzaam zijn.
Zijn ook gegevens die van rechtswege beschermd of geheim zijn (bijvoorbeeld zaken welke geoctrooieerd zijn, medische gegevens, gegevens waarmee de veiligheid van ons land is gemoeid zoals informatie van overheden of overheidsdiensten) op deze wijze toegankelijk voor de VS?
Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven is het bekend dat de Amerikaanse overheid op grond van de nationale wetgeving over bevoegdheden beschikt die onder omstandigheden kunnen worden gebruikt om gegevens te vorderen, ook wanneer die gegevens worden verwerkt met behulp van clouddiensten. Een ieder die voor de verwerking van gegevens gebruik maakt van cloudddiensten bij aanbieders die (ook) in de Verenigde Staten actief zijn moet zich bewust zijn van de juridische consequenties daarvan. Dat geldt zeker ook wanneer die gegevens een bepaald beschermingsniveau genieten. Artikel 76 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) legt de verantwoordelijkheid voor het beoordelen van de omstandigheden waaronder gegevens naar een derde land kunnen worden doorgegeven in de eerste plaaats bij de voor de verwerking verantwoordelijke. Ik ga ervan uit dat die instanties met het voorgaande bekend zijn, en zie geen aanleiding om hier ontradend op te treden.
Leidt deze situatie tot een overschrijding van de Nederlandse wet? Hebt u een idee van de mate waarin gegevens van Nederlandse burgers, overheden en bedrijven reeds in bezit zijn gekomen van de VS? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren?
Bedrijven die persoonsgegevens verwerken via clouddiensten van aanbieders die (ook) in de Verenigde Staten actief zijn, dienen erop bedacht te zijn dat in geval van vordering van gegeven, verstrekking daarvan dient te voldoen aan de eisen die de Wbp stelt aan de verstrekking van gegevens aan derde landen waar naar Europees recht geen passend niveau van gegevensbescherming bestaat. De Wbp biedt voor de verstrekking van persoonsgegevens aan dergelijke landen een aantal mogelijke rechtvaardigingsgronden. Mij is uit berichten in de media bekend dat er een gering aantal gevallen is geweest waarin bedrijven zijn geconfronteerd met vorderingen van de Amerikaanse autoriteiten tot verstrekking van gegevens.
Acht u de situatie in algemene zin onwenselijk? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om een einde te maken aan deze situatie?
De kern van de onderhavige problematiek is dat bedrijven als gevolg van de extraterritoriale werking van de wetgeving van een vreemd land geconfronteerd kunnen worden met conflicterende verplichtingen met betrekking tot het verstrekken van persoonsgegevens. Ik acht dit een onwenselijke situatie. Dit probleem is bij de Europese Unie bekend, en het voorstel voor een Algemene verordening gegevensbescherming poogt daarvoor een oplossing aan te reiken. Dit voorstel is thans voorwerp van onderhandeling in Brussel. Ik heb uw Kamer in een Algemeen Overleg op 7 maart 2012 toegezegd haar uitgebreid te informeren over de stand van de onderhandelingen. Dat zal ook gebeuren ten aanzien van dit onderwerp. Ik heb mijn zorgen bovendien onder de aandacht gebracht van de Europese Commissie. De Commissie heeft mij daarbij opnieuw bevestigd dat dit punt haar aandacht heeft.
Indien de situatie niet binnen afzienbare tijd verandert, meent u dat de Nederlandse overheid het gebruik van de cloud moet gaan ontraden aan personen, overheden en bedrijven welke niet willen dat informatie bekend wordt bij de VS of wilt u mogelijk zelfs nog verder gaan door het gebruik van clouddiensten geheel af te raden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u al in overleg getreden met uw Amerikaanse en Brusselse collega's over deze zaak? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen? Bent u bereid de Kamer over de uitkomsten van dit onderhoud nauwgezet te informeren?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u het Nationaal Cyber Security Centrum verzoeken te rapporteren over de juridische zaken, privacy- en veiligheidskwesties waarbij, bij het gebruik van clouddiensten in het algemeen en buitenlandse in het bijzonder, problemen kunnen ontstaan?
Ik acht dit geen taak voor het Nationaal Cyber Security Centrum.
Schutterijen die aanlopen tegen knelpunten in de wapenwet- en regelgeving |
|
Peter Oskam (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw toezegging1 dat u opnieuw zult kijken naar de Circulaire wapens en munitie 2005 (Cwm) om te bezien of schutterijen een eigen regelgeving zouden moeten krijgen?
Ja.
Is het waar dat aan deze toezegging gevolg is gegeven door middel van het project evaluatie en aanpassing van de Circulaire wapens en munitie 2005 (Cwm 2005)? Klopt het dat een aantal belanghebbende organisaties, waaronder diverse schutterijen, bij deze evaluatie zijn betrokken en dat zij knelpunten uit de praktijk naar voren mochten brengen?
De evaluatie van de Circulaire wapens en munitie 2005 (Cwm 2005) heeft plaatsgevonden voordat ik de betreffende toezegging deed.
In 2010 en 2011 is bezien of de schutterijen eigen regelgeving zouden moeten krijgen. Dit punt is onder andere meegenomen in de evaluatie van de Cwm. Bij deze evaluatie hebben verschillende partijen, waaronder de schutterijen, input geleverd over knelpunten in de Cwm 2005 en over verbeteringen. Tijdens en na de evaluatie hebben gesprekken met vertegenwoordigers van de schutterijen plaatsgevonden.
Is het waar dat hierop in ieder geval door de Oud Limburgse Schuttersfederatie (OLS) is gereageerd? Zo ja, kunt u duidelijk maken wat er met haar inbreng is gedaan?
Het klopt dat ook de Oud Limburgse Schuttersfederatie (OLS) input heeft geleverd. De Cwm 2005 is in januari 2012 vervangen door de Circulaire wapens en munitie 2012. Deze circulaire is vervolgens in oktober 2012 vervangen door de Circulaire Wapens en Munitie 2012 II (Cwm 2012 II). Daarbij is geen wijziging aangebracht ten aanzien van de positie van schutterijen.
Bent u ermee bekend dat de OLS in de praktijk nog steeds tegen problemen aanloopt, waaronder in ieder geval de onder de vragen 5 t/m 9 bedoelde problemen?
Ik verwijs naar mijn antwoorden op vragen 5 tot en met 9.
Bent u ermee bekend dat binnen het schutterijwezen het dragen van categorie III- (onklaar gemaakt) en IV-wapens tijdens exercitiewedstrijden en het oefenen hiervoor problematisch is, in die zin dat voor het meevoeren in optochten in artikel 31 van de Regeling wapens en munitie (Rwm) een vrijstelling verleend is, maar dat voor het dragen tijdens de exercitie en het oefenen buiten de optocht geen vrijstelling geldt?
Ja. Ik zal bezien of de wet- en regelgeving op dit punt aanpassing behoeft.
Bent u ermee bekend dat het steeds moeilijker is om historisch verantwoorde wapens te vinden die bij de uniformen van de schutterijen passen? Bent u ermee bekend dat er wel nabootsingen op de markt zijn, maar dat het voorhanden hebben daarvan valt onder artikel 2, eerste lid, cat. I sub 7 van de Wwm (voor be- of afdreiging geschikt), en is verboden in artikel 13 van de Wwm? Klopt het dat voor dit verbod nauwelijks ontheffingen worden verleend?
Ik ben daarmee bekend.
In het afgelopen jaar is 1 ontheffingsverzoek gedaan dat op categorie I, onder 7, Wwm wapens ziet. Dit verzoek is afgewezen.
Bent u ermee bekend dat er onduidelijkheden zijn over het sponsorschieten (waarbij personen die, omdat zij door sponsoring de schutterij mede mogelijk maken, onder toezicht en leiding van een buksmeester een aantal schoten met de schuttersbuksen mogen lossen op traditionele doelen), in die zin dat sponsorschieten ingevolge art. 2.2.5 Cwm mogelijk zou moeten zijn onder de noemer promotieactiviteiten, maar dat niet ieder politiekorps hier op dezelfde manier mee omgaat?
Ik ben bekend met de genoemde gebruiken. Naar aanleiding van deze vragen zal ik de introducéregeling in onderdeel B, 2.2.5. van de Cwm 2012 II bezien. Waar nodig zal dat tot aanpassing van de wet- en regelgeving leiden.
Bent u ermee bekend dat het bij schutterijen traditie is om kinderen onder de achttien jaar bekend te maken met het schuttersgebeuren, ook om jeugdleden te werven, om zo het voortbestaan van de schutterijen te verzekeren? Bent u ermee bekend dat deze kinderen onder directe leiding en toezicht van een buksmeester (wapenbeheerder) met een luchtdrukgeweer op traditionele wijze op de daarvoor aangewezen doelen schieten? Bent u ermee bekend dat volgens uw ministerie het schieten onder onmiddellijk toezicht en onder onmiddellijke leiding van een wapenbeheerder valt onder het begrip «overdragen», als bedoeld in artikel 1, sub 11 van de Wwm, maar dat de Koninklijke Nederlandse Schutters Associatie (KNSA) daar anders over denkt en dat ook uit de toelichting op de Cwm anders blijkt? Bent u ermee bekend dat, mocht bovenvermelde handeling onder het begrip «overdragen» vallen, het voor schutterijen onmogelijk zou zijn om bedoelde traditie te handhaven en de jeugd te interesseren voor het historisch schieten?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u ermee bekend dat de buksmeesters (verlofhouders) ingevolge de Cwm in bezit moeten zijn van een KNSAâ€licentie, en dat zij, om deze te krijgen, verplicht lid moeten worden van de KNSA? Bent u ermee bekend dat, mede doordat schutterijen zich actief bezighouden met de wapenveiligheid, en zij zelf controleren of de buksmeester in bezit is van een Verklaring Omtrent het Gedrag, ook zelf licenties zouden kunnen uitschrijven? Deelt u de conclusie dat de verplichting om lid te worden van de KNSA om die reden kan vervallen?
Ik ben ermee bekend dat buksmeesters op grond van de Cwm 2012 II in bezit moeten zijn van een licentie van de Koninklijke Nederlandse Schutters Associatie (KNSA), dat zij daartoe lid moeten worden van de KNSA en dat schutterijen zich actief bezighouden met wapenveiligheid. De daaraan in de vraag verbonden conclusies dat schutterijen ook zelf licenties zouden kunnen uitschrijven en dan geen lid hoeven te worden van de KNSA, deel ik niet.
Bent u bereid de hierboven genoemde knelpunten zodanig aan te pakken dat zij naar tevredenheid van het schutterijwezen kunnen worden opgelost? Zo nee, kunt u duidelijk maken op welke punten u niet tegemoet kunt komen aan bedoelde wensen en waarom niet?
Ik verwijs naar mijn antwoorden op de voorgaande vragen.
Insecten als eiwitbron voor varkens- en kippenvoer |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Henk Bleker (CDA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Wageningen: insecten als eiwitbron in varkens- en kippenvoer»?1
Ja.
Kunt u aangeven met welk bedrag het onderzoek naar de toepasbaarheid van insecten in veevoer gesubsidieerd is? Zo nee, waarom niet?
Het bedrag waarmee dit onderzoek is gesubsidieerd bedraagt € 40 000.
Kunt u aangeven wat de overwegingen waren om een voedingstoepassing, die wettelijk verboden is, te subsidiëren vooruitlopend op mogelijke wetgeving die nog volledig onzeker is? Zo nee, waarom niet?
Voorafgaand aan een pleidooi bij de Europese Commissie voor versoepeling van de bestaande regelgeving om de toepassing van insecteneiwit in diervoeders mogelijk te maken, is het nodig om te weten of insecteneiwit voldoet aan de eiwitbehoefte van landbouwhuisdieren en of schaalvergroting van insectenkweek financieel haalbaar is.
Kunt u aangeven of er een ethisch afwegingskader gevormd is rond het verveelvoudigen van het aantal dieren dat gedood wordt ten behoeve de intensieve veehouderij? Zo nee, waarom niet en waarom meende u zonder een dergelijk ethisch afwegingskader dit onderzoek al te moeten financieren? Zo ja, kunt u dat delen met de Kamer?
In de Kamerstukken inzake de Wet dieren2 zijn alle relevante belangen beschreven die bij een ethische afweging moeten worden betrokken. Het onderzoek strekt er onder meer toe de economische en nutritionele haalbaarheid in beeld te brengen van het kweken van insecten ten behoeve van de productie van diervoedergrondstof. Nu de resultaten van dit onderzoek bekend zijn, en deze dierhouderij voldoende toekomstperspectieven lijkt te hebben, zullen de vervolgstappen, waaronder het doorlopen van het ethisch afwegingskader, verder worden bezien.
Kunt u aangeven of er onderzoek is gedaan naar het maatschappelijk draagvlak voor het doden van miljarden extra dieren ten behoeve van de veehouderij? Zo nee, waarom niet en waarom meende u zonder inzicht in het maatschappelijk draagvlak dit onderzoek al te moeten financieren? Zo ja, kunt u dat delen met de Kamer?
Dergelijk onderzoek is niet gedaan. Er bestaat, in het licht van dreigende voedseltekorten in de toekomst, een algemene maatschappelijke wens en noodzaak te komen tot voldoende en duurzame voedselproductie. Ook voor dit aspect zullen de vervolgstappen nader worden bezien.
Kunt u aangeven hoe de inspanningen om te komen tot nieuwe dierlijke voedselbronnen zich verhouden tot het voornemen te komen tot een transitie naar een meer plantaardige productie en consumptie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u exact aangeven hoeveel subsidie in 2011 en 2012 ten goede is gekomen aan de ontwikkeling van nieuw plantaardig voedsel en hoeveel aan die van nieuw dierlijk voedsel?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de eerdere antwoorden dit jaar op uw Kamervragen over de subsidiëring van onderzoek naar het eten van insecten (vergaderjaar 2011–2012, nr. 1713).
Bent u bereid de wetgeving op het gebied van het gebruik van dierlijke eiwitten in veevoer aan te passen door bijvoorbeeld de positieflijst zoogdieren uit te breiden met een positieflijst voor andere diersoorten, zoals insecten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Nee, ik ben niet voornemens de positieflijst van dieren die gehouden mogen worden thans uit te breiden. Het is steeds de bedoeling geweest om met de positieflijst voor zoogdieren ervaring op te doen alvorens de positieflijst uit te breiden met andere dierklassen, zoals vogels.
Daarmee ontken ik niet de intrinsieke waarde van insecten, noch ontken ik het belang van een zorgvuldig houderijsysteem en doding die tegemoet komt aan de welzijnsbeleving van insecten. Het is aannemelijk dat de welzijnseisen van insecten op een lager niveau ligt dan die van zoogdieren, nog afgezien van het feit dat dit moeilijk meetbaar is.
Deelt u de mening van de Wageningse onderzoekers dat er in de Wet dieren, die op 1 januari a.s. in werking zal treden, rekening moet worden gehouden met de kweek van insecten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid een voorstel tot wijziging van de Wet dieren in te dienen en op welke termijn?
De Wet dieren voorziet – evenals de huidige Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren (GWWD) – in de mogelijkheid om dieren aan te wijzen die voor productie van die dieren afkomstige producten mogen worden gehouden. Een aantal insecten staat op dit moment al op de GWWD-lijst voor het houden van dieren voor productiedoeleinden. Deze lijst zal onder de Wet dieren worden gecontinueerd. Uitbreiding van de lijst kan aan de orde zijn indien het doorlopen van het ethisch afwegingskader dit rechtvaardigt. Daarvoor is geen wetswijziging nodig.
Diplomatieke betrekkingen met Iran |
|
Raymond de Roon (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Canada sluit ambassade in Iran en zet Iraanse diplomaten uit»?1
Ja.
Hoe kwalificeert u Canada’s besluit om Iran aan te merken als staatssponsor van terreur en grootste bedreiger van de wereldvrede op basis van de volgende feiten:
De zorgen van Canada over diverse aspecten van het Iraans buitenlands beleid, worden door het kabinet gedeeld.
Deelt u de mening dat het diplomatieke spoor met betrekking tot Iran een doodlopend spoor is gebleken en het nu meer dan ooit noodzakelijk is Iran te isoleren, daar zij het gewelddadige Syrische regime steunt, zelfs in VN-verband antisemitische toespraken houdt en haar nucleaire activiteiten ondanks alle diplomatieke druk een exorbitante vlucht hebben genomen?
Nederland maakt zich zorgen over Irans nucleaire programma, de mensenrechtensituatie en de negatieve rol van het land in de regio. Zo heb ik tijdens de AVVN in New York nog de Iraanse minister van Buitenlandse Zaken Salehi aangesproken op de steun die het land verleent aan het regime van Assad in Syrië en Hezbollah.
Het kabinet acht het belangrijk om een communicatiekanaal met de Iraanse regering open te houden. Via diplomatie en sancties oefent Nederland, bilateraal en als lid van de EU, maximale druk uit op het Iraanse regime om het beleid op bovenstaande gebieden te wijzigen. Het is nu niet het moment om te speculeren over andere opties, noch deze uit te sluiten. Diplomatieke betrekkingen stellen ons daarenboven in staat om de belangen van Nederlanders in Iran te behartigen.
Bent u bereid in navolging van Canada de diplomatieke betrekkingen met Iran op te schorten en hier ook in EU-verband voor te pleiten? Zo nee, hoe kunt u dit rijmen met uw pleidooi in de EU om Hezbollah, de proxy van Iran, als terroristische groepering aan te merken als u Iran zelf niet als staatssponsor van terreur beschouwt en daar naar handelt?
Zie antwoord vraag 3.
Mocht u onverhoopt niet bereid zijn tot het opschorten van de diplomatieke betrekkingen met Iran, bent u dan wel bereid de diplomatieke betrekkingen met Iran tot een absoluut minimum te reduceren? Zo ja, wat gaat u doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 3 en 4.
Wilt u deze vragen voor 23 oktober 2012 12.00 uur beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat prijzen van Nederlandse verblijfsvergunningen te hoog zijn |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Leers |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat Nederland te hoge leges vraagt voor verblijfsvergunningen ten behoeve van gezinshereniging?1
Welke consequenties verbindt u aan deze rechterlijke uitspraak? Gaat u de leges verlagen van € 1250,00 naar de voorgestelde € 130,00?
Bent u bereid uw antwoord op deze vragen voor 30 oktober 2012 naar de Kamer te sturen?
Het bericht “Woning oudere steeds vaker overvallen” |
|
Fleur Agema (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Woning oudere steeds vaker overvallen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de zwakste groep in de samenleving, de ouderen, juist extra beschermd zou moeten worden door politie en Openbaar Ministerie (OM)? Zo nee, waarom niet?
De kans om in het algemeen slachtoffer te worden van een misdrijf is voor ouderen veel lager dan voor anderen. Dat vergt geen specifiek op ouderen gericht opsporingsbeleid. In de opsporing moeten alle criminelen die misdrijven plegen met een hoge impact op het slachtoffer en diens omgeving met prioriteit worden aangepakt. Het OM houdt in haar strafeis of bij het opleggen van een strafbeschikking rekening met de bijzondere omstandigheden van het slachtoffer. Dit zal ook het geval zijn als er sprake is van een ouder, kwetsbaarder slachtoffer. Op grond van de Richtlijn voor strafvordering overvallen op woningen en bedrijven geldt voor kwetsbare slachtoffers een verzwaringsgrond op basis van maatwerk. Ook rechters houden bij de straftoemeting rekening met de kwetsbaarheid van het slachtoffer. In verschillende landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting voor gewelds- en zedendelicten is de kwetsbaarheid van het slachtoffer als strafbeïnvloedende factor expliciet benoemd. Hoewel geen wettelijke strafverhogingsgrond, zal de rechter met die factor rekening houden en de strafverzwarende omstandigheid in voorkomende gevallen ook in de motivering van de oplegging van straf tot uitdrukking brengen.
Waarom is het aantal overvallen op ouderen toegenomen, terwijl het aantal overvallen over de hele linie juist terugloopt? Wat gaat u hieraan doen?
Zoals aangegeven is de kans om in het algemeen slachtoffer te worden van een misdrijf voor ouderen veel lager dan voor anderen. De kwetsbaarheid van ouderen zit dan ook niet zozeer in de kans op slachtofferschap, maar in de impact indien zij slachtoffer worden. Juist vanwege die grote impact is de aanpak van overvallen een landelijke prioriteit voor politie en Openbaar Ministerie. Daarnaast tref ik samen met relevante partijen preventieve maatregelen die zich in het bijzonder richten op kwetsbare groepen, zoals ouderen, maar ook ondernemers in risicogebieden. In het antwoord op vraag 5 ga ik in op concrete preventieve maatregelen die ik neem om woningovervallen op senioren tegen te gaan.
In de Taskforce Overvallen werken verschillende publieke en private partijen met succes samen om het aantal overvallen in Nederland terug te dringen.
Deelt u de mening dat de politie en het OM er alles aan moeten doen om gewelddadige berovers van ouderen op te sporen en keihard te bestraffen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u bereid alles op alles te zetten om ouderen in eigen hun eigen woning en op straat zoveel mogelijk te beschermen tegen overvallen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn de concrete preventieve maatregelen die u gaat nemen?
Binnen de brede aanpak van overvallen tref ik specifieke maatregelen om woningovervallen op senioren terug te dringen. Voor senioren organiseer ik samen met ouderenbonden en het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) door het hele land bijeenkomsten waar voorlichting over preventie van woningovervallen, woninginbraken en babbeltrucs wordt gegeven. Tijdens deze bijeenkomsten worden ook kierstandhouders uitgereikt. Op een aantal plaatsen (Rotterdam, Den Haag, Amsterdam) worden acties uitgevoerd waarbij in de woningen van bewoners die zijn overvallen een video-deurspion wordt bevestigd, met een harde schijf waarop de videobeelden worden bewaard. Tijdens de Week van de Veiligheid is ook het Verbond van Verzekeraars bij deze initiatieven aangehaakt. Slachtoffers van woningovervallen worden voorts (door Slachtofferhulp Nederland en door veiligheidscoördinatoren in veel gemeenten) gewezen op de subsidieregeling overvallen van het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Daarmee kunnen zij (evt. op basis van een scan van de woning door een expert) preventieve maatregelen treffen.
Criminaliteit tegen ouderen kan slechts worden teruggedrongen als alle betrokken partijen zich daarvoor inzetten. Ook van huiseigenaren, verhuurders en bewoners zelf verwacht ik daarin een bijdrage. Voor gemeenten en woningbouwcorporaties heb ik een Toolkit Voorlichting Veilig Wonen laten ontwikkelen. Veel gemeenten en particuliere organisaties hebben deze Toolkit inmiddels bij het CCV opgevraagd. Ik zal een en ander bij de woningbouwcorporaties onder de aandacht blijven brengen. Daarnaast wijs ik gemeenten op de mogelijkheden om samen met politie en andere relevante partners het toezicht in risicogebieden te verbeteren via het regiemodel «Slim Samen Toezien», dat ik heb ontwikkeld en via de website van de Vereniging voor Nederlandse Gemeenten aan hen beschikbaar heb gesteld.
Het bericht “Nederland is onvoldoende voorbereid op nieuwe uitbraak dier op mens overdraagbare ziektes |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek «Wat geld(t) in de zorg?» (One Health VvAA trendonderzoek onder zorgaanbieders over een duurzame en gezamenlijke aanpak van de gezondheidszorg voor mens, dier en milieu)?1 2
Ja.
Is het waar dat «Nederland onvoldoende voorbereid is op een nieuwe uitbraak van van dier op mens overdraagbare ziektes»? Zo nee, waaruit blijkt dat? Zo ja, hoe gaat u voor voldoende voorbereiding zorgen?
Reeds voor de Q-koorts uitbraak vanaf 2007 is een omvangrijk project uitgevoerd door een consortium van onderzoeksinstellingen onder leiding van het RIVM dat een blauwdruk heeft gemaakt voor signalering van nieuwe risico’s en de blinde vlekken in de surveillance van nieuwe bedreigingen in kaart heeft gebracht. Het resultaat van dit project, het zogenoemde EmZoo-rapport is, met de reactie van de toenmalige Minister van LNV, op 6 oktober 2010 (TK 29 683, nr. 60) aangeboden aan uw Kamer.
Daarna heeft de Commissie van Dijk, naar aanleiding van de Q-koorts uitbraak aanbevelingen gedaan ten aanzien van het risicomanagement. De uitwerking daarvan hebben wij uw Kamer op 18 mei 2011 (TK 28 286, nr. 505) doen toekomen.
Daarmee is in Nederland een nieuwe gezamenlijke humaan veterinaire structuur ingericht voor de risico-analyse van (nieuwe) besmettelijke ziekten die overdraagbaar zijn van mens op dier. Deze nieuwe structuur is een samenwerking van professionals uit het veterinaire en het medische domein.
Hoe beoordeelt u het dat, ondanks het feit dat alle nieuwe infecties van de afgelopen 25 jaar afkomstig zijn van dieren, de kennis van humane artsen beperkt is bij het herkennen, reageren en behandelen van ziekten die zijn overgedragen door dieren? Op welke wijze gaat u deze tekortkoming oplossen?
In het rapport wordt nergens melding gemaakt van beperkte kennis van humane artsen bij het herkennen, reageren en behandelen van ziekten die zijn overgedragen door dieren. Uit de antwoorden van de eerste- en tweedelijns zorgaanbieders kan wel geconcludeerd worden dat zij slechts beperkt geconfronteerd worden met zoönosen, meer dan de helft van de huisartsen is zelfs niet eenmalig met een zoönose geconfronteerd tegen slechts zo’n 20% bij dierenartsen. Dit doet vanzelfsprekend niets af aan het belang dat wij ook hechten aan kennis over zoönosen. De afgelopen jaren is er een groot aantal bijeenkomsten en congressen georganiseerd juist over dit onderwerp. Voor zoönosen is het OneHealth portal opgericht en is er een vademecum zoönosen, een praktische gids over de melding, signalering en bestrijding van zoönosen in de humane en veterinaire gezondheidszorg, opgesteld.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat 81 procent van de dierenartsen de samenwerking met humane artsen onvoldoende vindt?
Eén van de lessen naar aanleiding van de Q-koorts is dat samenwerking op de werkvloer tussen veterinairen en medici heel nuttig is. De afgelopen jaren zijn er tal van activiteiten ontplooid door overheden en instellingen in het veterinaire en medische domein om de veterinairen en medici bewust te maken van nut en noodzaak om beter samen te werken c.q. beter met elkaar te communiceren.
De nieuwe gezamenlijke humaan veterinaire structuur voor de risico-analyse van (nieuwe) besmettelijke ziekten die overdraagbaar zijn van mens op dier, gaat overigens uit van meldingen van artsen én dierenartsen aan hun reguliere partners, die vervolgens deze signalen gezamenlijk beoordelen.
Hoe beoordeelt u het feit dat 76 procent van de dierenartsen het oneens is met de stelling dat de kans dat in Nederland zoönose uitbreekt beperkt is? Wat is uw mening over deze stelling?
Ik deel de opvatting van de meerderheid van de geënquêteerde dierenartsen dat de kans op een uitbraak van een nieuwe zoönose in Nederland reëel is.
Op welke manier en met welke methodes acht u het mogelijk om meer samenwerking te bewerkstelligen tussen dierenartsen en humane artsen als het gaat om de relatie gezondheidszorg voor mens, dier en milieu?
De activiteiten genoemd bij vraag 4 bestaan uit het organiseren van conferenties, studiedagen, aandacht in vakbladen. Dit zijn geëigende methoden om aandacht te vragen van de professionals voor noodzakelijke samenwerking. Naast de samenwerking tussen de beide betrokken Ministeries, de samenwerking en gegevensuitwisseling tussen NVWA, GGD, RIVM en GD en de samenwerking tussen de humane en veterinaire onderzoeksinstituten komt er ook bij de medische en veterinaire opleidingen meer aandacht voor de aspecten van de veterinaire volksgezondheid.
Ten aanzien van het standpunt over «One Health» zie onder meer de brief aan uw Kamer van 6 oktober 2010 (TK 29 683, nr. 60) en die van 18 mei 2011 (TK 28 286, nr. 505).
Hoe staat u tegenover de «One Health» benadering? Op welke wijze is het mogelijk om samenwerking tussen humane artsen en dierenartsen te stimuleren? Welke verbeteringen en veranderingen zijn er nodig voor een gezamenlijke aanpak van de gezondheidszorg voor mens, dier en milieu?
Zie antwoord vraag 6.
Onnodig en te duur ‘rood staan’ op betaalrekeningen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jan Kees de Jager (CDA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat rood staan op een rekening en tegelijkertijd over spaargeld beschikken vanuit financieel oogpunt onverstandig is?
Ja. Als de debetrente hoger is dan de rente op een tegoed op een spaarrekening, wat meestal het geval is, kan dit inderdaad onverstandig zijn.
Welke initiatieven heeft u genomen om onnodig rood staan tegen te gaan? Wat is het resultaat van deze initiatieven?
Ik deel uw mening dat onnodig rood staan zoveel mogelijk moet worden voorkomen. Hiertoe zijn diverse wettelijke en toezichtsmaatregelen genomen. Wettelijke maatregelen hebben betrekking op de informatieverstrekking en de maximum kredietvergoeding. Kredieten met een looptijd korter dan drie maanden zijn op 25 mei 2011 onder de Wet op het financieel toezicht (Wft) gebracht (bij implementatie van de
Richtlijn Consumentenkrediet (2008/48/EG)). Dit betekent dat ook bij roodstand regels van toepassing zijn met betrekking tot de informatieverstrekking, kredietregistratie en het voorkomen overkreditering. De maximum kredietvergoeding is ook op roodstanden van toepassing. Door deze maatregelen wordt de consument beter geïnformeerd over de kosten van rood staan en beschermd tegen overkreditering.
Op het terrein van consumentenbescherming treedt de Autoriteit Financiële Markten (AFM) op. Aangezien langdurige roodstand niet in het belang van de klant is, heeft de AFM in 2011 en 2012 aandacht besteed aan langdurige roodstand bij banken. De AFM heeft navraag gedaan naar hoe banken omgaan met langdurige roodstand van hun klanten. De AFM heeft daarbij aan de banken laten weten dat rood staan bedoeld is voor tijdelijke overbrugging. De AFM heeft de resultaten in 2011 aan de banken teruggekoppeld en in 2012 is dezelfde exercitie herhaald. De resultaten van de voortgang worden nu geanalyseerd en binnenkort teruggekoppeld aan de banken. De AFM gaat hierbij na of in het belang van de klant wordt gehandeld.
Als het tarief voor een geoorloofde debetstand (aanmerkelijk) hoger ligt dan een vergelijkbaar doorlopend krediet, is het in het belang van die klant dat de bank hem persoonlijk en actief wijst op dit prijsverschil en dat de bank een concreet aanbod doet om de roodstand om te zetten in een voordeliger doorlopend krediet (of bij voorkeur een aflopend krediet). Een relatief groot verschil in tarieven tussen de geoorloofde debetstand en het doorlopend krediet is niet in het belang van de klant.
In aanvulling op deze maatregelen zal ik een onderzoek starten naar de effecten van de maximum kredietvergoeding op roodstanden, naar de mogelijkheden om naar een lager plafond te gaan en naar de onderbouwing van dit plafond. Zie verder het antwoord op vraag 9.
Naast het opleggen van eisen aan de aanbieders van krediet, onderneem ik acties om de vragers van krediet, de consument, financieel bewuster te maken zodat de consument zijn eigen verantwoordelijkheid kan waarmaken. Vanuit Wijzer in geldzaken wordt aandacht besteed aan verantwoord lenen en het op orde hebben van de financiële administratie. Aangemoedigd wordt dat consumenten om (onverwachte) aankopen te bekostigen sparen en niet lenen. Ook besteedt Wijzer in geldzaken veel aandacht aan jongeren. De Week van het geld is bijvoorbeeld een initiatief van Wijzer in geldzaken dat er op is gericht om kinderen in het basisonderwijs te leren omgaan met geld. Jong geleerd is immers oud gedaan.
Bent u bereid om met de sector te kijken hoe onnodig rood staan, bijvoorbeeld door tegelijkertijd geld op een spaarrekening te hebben, tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Aangezien ik het van belang vind dat consumenten niet onnodig rood staan, wil ik graag met de sector kijken welke maatregelen kunnen worden genomen om onnodig rood staan tegen te gaan. Overigens hebben banken daar inmiddels al initiatieven toe genomen. Zo bieden veel banken mogelijkheden tot «automatisch saldo aanvullen» en «saldo-waarschuwingen». Met de eerste functionaliteit kan de consument zelf instellen dat indien het saldo op zijn betaalrekening beneden een bepaald bedrag komt, het saldo automatisch wordt aangevuld vanaf zijn spaarrekening. In het tweede geval wordt de consument gewaarschuwd indien hij een negatief saldo heeft, zodat hij hier zelf op kan reageren. Het uitgangspunt bij deze initiatieven is dat de consument zelf grip op zijn eigen geld houdt en zelf kan bepalen of hij de beschikbare tools wil gebruiken of niet en in welke mate. Tevens hebben enkele banken onlangs een mobiel bankieren app geïntroduceerd waardoor consumenten beter grip op hun financiële positie hebben gekregen. Uit een recent onderzoek van ING blijkt dat 28% van de ondervraagde gebruikers van een mobiele app voor bankzaken minder vaak rood staan sinds zij bankzaken via hun mobiele telefoon kunnen regelen. Daarnaast worden rekeningen vaker op tijd betaald en zegt 20% van de gebruikers meer te sparen dan voor de introductie van de mobiel bankieren app.
Is het waar dat sommige banken een hoger percentage vragen dan het wettelijk toegestane «jaarlijkse kostenpercentage» van ongeveer 15%? Zo ja, bent u bereid om met de Autoriteit Financiële Markten (AFM) in contact te treden om hiertegen op te treden?
De AFM heeft niet geconstateerd dat aanbieders van krediet een hoger percentage dan de maximum toegestane kredietvergoeding van 15% berekenen.
De berekening van de maximum toegestane kredietvergoeding moet in beginsel conform de berekening van het jaarlijks kostenpercentage geschieden omdat daarmee zoveel mogelijk aangesloten wordt bij de Europese transparantie-eis. Als het jaarlijks kostenpercentage boven de maximumkredietvergoeding (gedefinieerd als de wettelijke rente plus 12%, op dit moment 15%) uitkomt vanwege bijkomende kosten van de bankrekening, mogen aanbieders echter uitgaan van een alternatieve berekeningswijze, de zogeheten effectieve kredietvergoeding. Bij de berekening van de effectieve kredietvergoeding hoeven deze bijkomende kosten (zoals de kosten van een betaalrekening of betaalpakket) niet te worden meegenomen. Er staan immers andere diensten tegenover deze kosten dan (uitsluitend) rood staan. Voor de goede orde, de effectieve kredietvergoeding dient te allen tijde binnen het maximum van 15% te blijven.
Bent u van mening dat noodzakelijke kosten voor het verkrijgen van een krediet op de betaalrekening (zoals pakketvergoedingen) als kosten mee moeten worden genomen in het maximaal toegestane jaarlijkse kostenpercentage?
Voor het berekenen van de maximum kredietvergoeding wil ik zoveel mogelijk de methodiek van het jaarlijks kostenpercentage hanteren omdat daarmee aangesloten wordt bij de Europese norm en er eenduidigheid is in de communicatie richting de klant. Ik vind het echter niet wenselijk om de kosten van een betaalrekening en van betaaldiensten daarin door te laten werken en deze dus ook te maximeren. Deze vaste kosten leiden vooral bij een geringe kredietomvang tot hoge kostenpercentages maar bieden de consument geen goed inzicht in de kosten van «rood staan» zelf. Bovendien staan tegenover deze kosten primair andere diensten dan krediet, namelijk het mogelijk maken van het betalingsverkeer.
Heeft u (via de AFM) zicht op de kredietverstrekking via postorderkredieten? Voldoen dergelijke kredieten aan de wettelijke eisen van kostentransparantie en toegestane kostenpercentages?
De AFM houdt toezicht op alle aanbieders van consumptief krediet. Hieronder valt ook de kredietverstrekking door de thuiswinkelorganisaties. Deze partijen zijn ook gehouden aan de regels over de maximale kredietvergoeding. Bij de continue monitoring van risico’s en het mogelijk niet voldoen aan wet- en regelgeving heeft de AFM geen bijzonderheden geconstateerd bij de kredietverstrekking door thuiswinkelbedrijven.
Hoe vaak trad de AFM in de afgelopen jaren op tegen instellingen die de wet overtraden ten aanzien van de maximaal toegestane jaarlijkse kostenpercentage?
Kredieten met een looptijd van minder dan drie maanden vallen sinds 25 mei 2011 onder de Wft. Ondernemingen die kredieten aanbieden met een looptijd van minder dan drie maanden moeten daar een vergunning voor hebben. Deze kredieten werden voornamelijk aangeboden door partijen die hiervoor hoge kosten in rekening brachten, zogenaamde flitskredietaanbieders.
Vanaf 25 mei 2011 heeft de AFM 17 aanbieders van flitskrediet onderzocht. De AFM constateerde dat nog niet alle aanbieders van deze kortlopende kredieten zich aan de nieuwe regelgeving hielden. Een aantal aanbieders handelde zonder vergunning en rekende hele hoge tarieven. Deze kosten lagen boven de maximum toegestane kredietvergoeding of waren niet onbetekenend. Twaalf aanbieders van flitskrediet (van de 17 aanbieders) overtraden de Wft en zijn gestopt of hebben hun activiteiten aangepast. Van deze partijen hebben negen een waarschuwing van de AFM gekregen. Bij drie ondernemingen bekijkt de AFM nog welke maatregel passend is. In drie andere gevallen is geen overtreding geconstateerd. De AFM doet nog onderzoek naar twee aanbieders en zit hier dus ook in zijn algemeenheid bovenop.
Hoe beoordeelt u het huidige maximaal toegestane jaarlijkse kostenpercentage voor rood staan in het licht van de historisch lage financieringskosten?
Het huidige toegestane jaarlijkse kostenpercentage is op het eerste gezicht hoog in het licht van de historisch lage financieringskosten.
De Euribor tarieven zijn momenteel inderdaad laag. Dit is echter een basistarief dat tot stand komt wanneer banken aan elkaar geld uitlenen; in dit bedrag zijn geen risico-opslagen opgenomen die banken aan klanten doorberekenen als ze hen geld uitlenen. In deze economisch onzekere tijden zijn deze risico-opslagen flink toegenomen omdat ook de risico’s zijn toegenomen. In het Overzicht Financiële Stabiliteit (najaar 2012) wijst DNB bovendien op de nog altijd bestaande spanning op de financieringsmarkten: banken wantrouwen elkaar nog altijd en lenen daardoor niet veel aan elkaar uit. Hierdoor kunnen (Nederlandse) banken slechts in beperkte mate geld inlenen tegen de lage Euribor rente. Voor Nederlandse banken is dus geen sprake van historisch lage financieringskosten.
Hoe beoordeelt u het huidige maximaal toegestane jaarlijkse kostenpercentage voor rood staan in het licht van het onderzoek van het Zentrum für EuropäischeWirtschaftsforschung waaruit blijkt dat banken nog steeds profijtelijk kredietruimte kunnen bieden tegen een kredietvergoeding van 10%? Bent u bereid een vergelijkbare studie voor de Nederlandse situatie te laten uitvoeren?
De maximum kredietvergoeding is sinds 25 mei 2011 op roodstanden van toepassing. Aangezien ik het belangrijk vind dat onnodige roodstanden zoveel mogelijk worden voorkomen, wil ik in 2013 een onderzoek starten naar de effecten van de maximum kredietvergoeding op roodstanden, naar de mogelijkheden om naar een lager maximum te gaan en naar een goede onderbouwing van het meest geschikte plafond, rekening houdend met de kosten die voor banken gemoeid zijn met roodstand. Indien de uitkomsten van het onderzoek daar aanleiding toe geven, zal ik besluiten de maximum kredietvergoeding voor roodstanden te verlagen.
Hoe is het verschil te verklaren tussen de jaarlijkse kosten van ander consumptief krediet, zoals een persoonlijke lening en rood staan? Acht u een verschil van 7-procentpunt tussen beide vormen van consumptief krediet verklaarbaar en redelijk? Zo nee, bent u bereid de AFM onderzoek te laten doen naar het verschil in tariefstelling?
De mogelijkheid voor consumenten om rood te staan is een niet onbelangrijk smeermiddel in het betalingsverkeer en daarmee in de economie. Het verschil in debetrente voor roodstand, doorlopend krediet en een persoonlijke lening is onder meer te verklaren door de bedrijfskosten van deze producten en de acceptatiecriteria. Doordat het bij roodstanden om gemiddeld veel lagere debetstanden gaat dan bij een doorlopend krediet of een persoonlijke lening moeten de bedrijfskosten over een veel lager debetsaldo worden terugverdiend. Voor een doorlopend krediet en een persoonlijke lening gelden bovendien strengere acceptatievoorwaarden waardoor de kredietkosten significant lager zijn. Ik zal onderzoeken of dat voldoende het renteverschil rechtvaardigt.
De banken geven overigens aan de consument te adviseren om in het geval van een behoefte aan langdurige extra financiële ruimte te kiezen voor een doorlopend krediet of een persoonlijke lening.
Hoe beoordeelt u het huidig maximaal toegestane jaarlijkse kostenpercentage voor rood staan in het licht van de bankierseed en de zorgplicht, waarin is vastgelegd dat banken moeten handelen in het belang van de klant? Acht u rentes van ongeveer 15% voor rood staan in het belang van de klant?
Afgaande op de inhoud van de eed of belofte zullen werknemers van een bank een zorgvuldige afweging dienen te maken tussen alle belangen die bij de onderneming betrokken zijn, te weten die van de klanten, de aandeelhouders, de werknemers en de samenleving waarin de onderneming opereert. Bij die afweging dient een werknemer de klant centraal te stellen.
Langdurige roodstanden zijn naar mijn mening niet in het belang van de klant. Ik ben blij dat de AFM de banken nauwlettend volgt in de stappen die ze hierin zetten om het belang van de klant centraal te stellen. Verder zal ik ook in overleg met de sector bekijken hoe langdurige roodstanden verder kunnen worden voorkomen. Ik kom daar in 2013 bij de rapportage over het onderzoek naar roodstanden op terug.
Hoe beoordeelt u de maximum kredietruimte voor doorlopend krediet die soms oploopt tot enkele maandinkomens? Is dat nog in het klantbelang?
Een aanbieder van doorlopend krediet dient voor de totstandkoming van de overeenkomst te beoordelen of de kredietruimte verantwoord is voor de consument. Een aanbieder zal alleen een kredietruimte van enkele maandinkomens aanbieden indien dat verantwoord is. De aanbieder wint daartoe bij de consument informatie in over de financiële positie. Bovendien dient de aanbieder tevens bij het stelsel van kredietregistratie waaraan hij deelneemt geregistreerde gegevens over reeds aan die consument verleende kredieten te raadplegen. Op grond van artikel 4:34 van de Wft mag een aanbieder van krediet geen overeenkomst aangaan met een consument indien dit, met het oog op overkreditering van de consument, onverantwoord is.
Deelt u de mening, gezien het bovenstaande, dat het maximaal toegestane kostenpercentage op rood staan moet worden verlaagd met enkele procentpunten? Bent u bereid hiertoe over te gaan?
Aan de hand van het onderzoek dat ik in 2013 wil uitvoeren zal ik bekijken of de maximum kredietvergoeding voor rood staan dient te worden verlaagd. Als daar aanleiding toe is zal ik dat doen.
De noodzaak om cookies te accepteren voor bezoekers van NPO websites |
|
Jasper van Dijk , Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Maxime Verhagen (CDA), Marja van Bijsterveldt (CDA) |
|
![]() |
Is het waar dat er afspraken zijn tussen de NPO1 en het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap waaraan de NPO zich voor wat betreft zijn websites dient te houden en dat deze afspraken betekenen dat de NPO van bezoekers van de websites toestemming moet eisen om cookies te gebruiken? Zo ja, bent u bereid de Kamer hierover gedetailleerd in te lichten waarbij u ingaat op de functionaliteit waarvan de NPO meent dat deze niet te realiseren is zonder gebruik van cookies?2
Op 1 juli 2012 is artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet – de zogenoemde nieuwe cookiebepaling – van kracht geworden. De Nederlandse Publieke Omroep (NPO) vraagt alle gebruikers voorafgaand aan het bezoek van de websites (eenmalig) om toestemming voor het plaatsen van cookies.
Cookies zijn er in vele soorten en maten. De NPO maakt gebruik van vier verschillende soorten cookies voor verschillende doeleinden. Voor de zogenoemde functionele cookies is op grond van de nieuwe wetgeving geen toestemming vereist. Dit zijn cookies die noodzakelijk zijn voor de werking van de website. Daarnaast maakt de NPO gebruik van analytische cookies die worden gebruikt voor het verzamelen van webstatistieken. De analytische cookies geven de NPO inzicht in het gebruik van de website en de daarop aangeboden audio en video. Deze cookies worden niet gebruikt om het surfgedrag van bezoekers van andere websites te bekijken en zijn geen tracking cookies. Zoals bij het Algemeen Overleg Telecommunicatie van 21 november jongstleden is toegezegd wordt momenteel onderzocht of, en zo ja onder welke voorwaarden, analytische cookies kunnen worden beschouwd als noodzakelijk cookies, zodat ook voor deze cookies toestemming achterwege zou kunnen blijven.
Het verzamelen van gebruikersstatistieken, door middel van plaatsing van analytische cookies, vindt plaats op grond van generieke afspraken over het bereik van de landelijke publieke mediadienst. Deze afspraken zijn vastgelegd in het concessiebeleidsplan en de prestatieovereenkomst en vloeien voort uit art. 2.20 lid 2 a en art. 2.22 lid 2 a Mediawet. De NPO maakt sinds 2012 onderscheid tussen het bereik van audio- en videodiensten en niet langer afzonderlijk voor televisie, radio en internet. Om de bereikdoelstellingen te kunnen toetsen is bereikonderzoek op internet nodig. Hiervoor worden analytische cookies gebruikt. Er zijn op dit moment geen andere technieken die op het huidige detailniveau inzicht bieden in het gebruikersgedrag. Daarnaast maakt de NPO ook aanvullend gebruik van het Internet Bereikonderzoek van de STIR. De analytische cookies worden ook gebruikt voor de eigen bedrijfsvoering.
Er wordt verder gebruik gemaakt van reclamecookies voor de uitvoering van de mediawettelijke taak van de Ster en er zijn cookies voor het gebruik van invoegtoepassingen van sociale media (bijvoorbeeld Facebook en Google+).
De NPO vraagt, mede namens de Ster en eerdergenoemde sociale media, voor het gebruik van al deze cookies vooraf expliciet toestemming.
Ik hecht er tot slot veel waarde aan dat de publieke omroep voldoende inzicht heeft in het gebruik van zijn websites zodat het aanbod kan worden aangepast aan de wensen van de gebruikers.
Is er overleg geweest tussen het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie over de cookiewetgeving en de effecten daarvan op de bereikbaarheid van de websites van de NPO?
Er is hierover geen voorafgaand overleg geweest tussen het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en het ministerie van Economische Zaken.
Kunt u toelichten of de gegevens, die de NPO ontvangt dankzij de implementatie van cookies, inderdaad uitsluitend de veilige en stabiele werking van de websites zelf ten doel hebben, dan wel nodig zijn om te voldoen aan een eerder genoemde verplichting die is opgelegd door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap of dat die gegevens tevens aan derde partijen worden verstrekt voor andere (commerciële) doeleinden?
Het is juist dat de NPO voor het uitoefenen van zijn mediawettelijke taak functionele en analytische cookies nodig acht. Daarnaast genereert de Ster inkomsten met internetreclame. Om hier in het veranderende medialandschap optimaal gebruik van te maken werkt de Ster met advertentiecookies. Deze cookies worden onder meer gebruikt om ervoor te zorgen dat iemand een reclame niet twee keer achter elkaar ziet. Daarnaast kan de reclame worden afgestemd op de bezoeker. Op grond van art. 2.99 Mediawet is de Ster verantwoordelijk voor de inhoud van de reclameblokken en reclame-uitingen voor de landelijke publieke mediadienst. Binnen de Mediawettelijke kaders heeft de Ster de zelfstandige bevoegdheid al datgene te doen dat zij noodzakelijk acht voor de invulling van dit media-aanbod. Zoals bekend vloeien de inkomsten van de Ster terug in de mediabegroting. Overigens zijn al deze gegevens volgens de NPO en de Ster niet herleidbaar tot identificeerbare natuurlijke personen, en wordt vooraf toestemming gevraagd van de gebruiker.
Naast de wettelijke verplichtingen en de toepassing van reclamecookies gebruikt de NPO ook cookies voor de eigen bedrijfsvoering. Trackingcookies zijn geen onderdeel van de analytische cookies die de NPO hanteert.
Voor het gebruik van social media worden door derden via de websites van de NPO op de computers van eindgebruikers cookies geplaatst. Deze cookies kunnen trackingcookies bevatten waarbij de gegevens die worden verzameld ook aan derden kunnen worden verstrekt. Het gebruik van deze gegevens komt voor rekening van de desbetreffende sociale media aanbieder. Gebruikers kunnen op de websites van deze desbetreffende sociale media aanbieders lezen waar de verzamelde gegevens voor worden gebruikt.
Bent u bereid de Kamer de parameters ofwel de datasets, die nu door de cookies op NPO websites worden geregistreerd, – over zowel de gebruikers van de sites als het gebruik zelf – te doen toekomen voor zover deze inderdaad onderdeel zijn van een verplichting opgelegd vanaf de zijde van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap?
De NPO dient zich te houden aan de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en heeft zicht aangesloten bij de Gedragscode voor onderzoek en statistiek. Dit betekent dat de NPO wel geanonimiseerd gegevens verzamelt en kan verspreiden op geaggregeerd niveau ten behoeve van rapportages over de naleving van de prestatieovereenkomst, maar dat de NPO in geen enkel geval datasets kan, mag of zal afstaan aan derden.
Campylobacterbesmettingen in slachthuizen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Henk Bleker (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Risico op Campylobacter verschilt per slachthuis»?1
Ja
Acht u het acceptabel dat de werkwijze in slachthuizen kennelijk niet zodanig volgens vaststaande normen is, dat deze verschillen zich kunnen voordoen? Zo ja, waarom? Zo nee, op welke wijze en termijn bent u bereid hieraan een einde te maken, bijvoorbeeld via verplichte ISO normering?
Campylobacter is een zeer moeilijk te bestrijden bacterie. Voor slachthuizen gelden HACCP eisen. Hieronder valt het uitvoeren van een gevarenanalyse, het instellen van beheersmaatregelen en het benoemen van kritische controlepunten. De producent voert deze analyse uit en zal ten aanzien van de kritische punten in het slachtproces extra goed moet opletten. Om HACCP goed toe te passen moet eerst duidelijk zijn waar in het slachtproces deze kritische punten voor de Campylobacter besmetting van kippenvlees liggen. Vervolgens moet worden bepaald hoe besmetting op deze punten te voorkomen is. Voor Campylobacter is dit nog onvoldoende bekend. Het tussen VWS en de sector afgesloten Convenant Campylobacter heeft tot doel hier meer inzicht in te krijgen. Op basis hiervan zullen slachthuizen gerichter maatregelen kunnen treffen om Campylobacter besmetting te voorkomen.
Hoe verklaart u de aangetroffen misstanden in relatie tot de kabinetstoezeggingen uit 1997 om de besmetting structureel terug te dringen?2
Er is hier geen sprake van misstanden. Campylobacter is zoals gezegd een zeer moeilijk te bestrijden bacterie. Uit de resultaten van het Convenant blijkt dat pluimveevlees afkomstig uit Nederlandse slachthuizen over het algemeen minder met Campylobacter is besmet dan pluimveevlees afkomstig uit slachthuizen buiten Nederland. Ik wil u hier ook verwijzen naar mijn antwoord op de vraag 5 van uw fractiegenoot mevrouw Hazekamp (2012Z17383) van 14 maart van dit jaar. De resultaten van het Convenant zullen bijdragen aan een verdere verbetering van de huidige situatie.
Deelt u de mening dat 15 jaar een onacceptabel lange termijn is om een regeringsbelofte op het gebied van een ernstig volksgezondheidsprobleem in te lossen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u de aanwezigheid van pathogenen in kippenvlees volledig verbieden?
Ik wil u verwijzen naar mijn antwoorden op de vragen 2,3,4 en 9 van uw fractiegenoot mevrouw Hazekamp (2012Z17383) van 14 maart van dit jaar.
Kunt u aangeven hoeveel geregistreerde ziektegevallen van besmetting met pathogenen geregistreerd zijn in 2011 en 2012 , die te herleiden zijn tot slachtproducten en kunt dit uitsplitsen naar de verschillende pathogenen? Acht u dit een representatieve weergave? Zo nee, waarom niet?
De incidentie en ziektelast van 14 darminfecties worden jaarlijks door het RIVM gerapporteerd3.
In deze rapportage wordt de totale ziektelast opgesplitst naar verschillende bronnen (voedsel, milieu, direct contact met dieren, direct contact tussen mensen en reizen). Deze opsplitsing wordt niet toegepast op de geregistreerde gevallen maar op een schatting van het werkelijk aantal ziektegevallen, waarvan de geregistreerde gevallen slechts een klein deel zijn. Van de 1,99 miljoen ziektegevallen door deze 14 darminfecties in 2010 werden er naar schatting 725 000 door voedsel overgedragen. Daarbinnen werden 217 000 gevallen toegeschreven aan vlees van runderen, schapen, varkens en kippen. Een uitsplitsing naar pathogenen is ook in de betreffende rapportage gegeven. De belangrijkste ziekteverwekkers die via genoemde soorten vlees worden overgedragen zijn Clostridium perfringens (97 000 gevallen), Staphylococcus aureus (61 000 gevallen) en Campylobacter spp. (28 000 gevallen). Ziektegevallen door Campylobacter zijn over het algemeen ernstiger. Er zijn nog geen rapportages over 2011 en 2012.
Kunt u aangeven bij welke vleesproducten de kans op besmetting het grootst is, met een exacte uitsplitsing naar de verschillende pathogenen en de verschillende productsoorten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u specifiek zijn in uw beantwoording?
De kans op Campylobacter besmetting is het grootst bij rauw kippenvlees zoals uit onderstaande tabel blijkt.
Levensmiddel
Locatie
Cam
pylo
bacter
Salmonella
E. coli O157
STEC
Lis
teria
Vers vlees
slachthuis/
uitsnijderij
Kip
34,4%
Vers vlees
import (diep
gevroren)
kip
0,7%
6,6%
Vers vlees
retail
kip
22,8%
3,4%
Vers vlees
retail
kalkoen
9,7%
1,9%
Vers vlees
retail
varken
0,3%
1,4%
Vers vlees
retail
rund
0,2%
0,2%
0,3%
Vers vlees
retail
kalf
0,9%
0,0%
0,0%
Vers vlees
retail
lam
2,2%
0,0%
0,0%
gehakt/bereiding
retail
kip
4,3%
3,3%
gehakt/bereiding
retail
rund
0,7%
0,2%
3,5%
gehakt/bereiding
retail
varken
1,9%
rauw te consumeren vleesbereidingen
retail
rund
0,6%
0,0%
3,0%
vleesproducten
retail
geferm. worst
0,9%
0,0%
vleesproducten
retail
vleeswaar
0,0%
0,0%
0,0%
vleesproducten
retail
pate
1,3%
Deelt u de mening dat de aanwezigheid van pathogenen in voedsel, dat aan consumenten wordt aangeboden, onacceptabel is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u zorgen dat aangeboden slachtproducten 100% vrij zijn van pathogenen?
Voedsel moet veilig zijn. De producent is daarvoor verantwoordelijk. Het geheel pathogeen vrij krijgen van alle voedingsmiddelen is, zonder gebruik te maken van decontaminerende methoden, een onhaalbaar doel en ook niet nodig. Lage gehaltes pathogenen zullen veelal niet tot ziekte leiden en spelen wellicht een positieve rol bij de opbouw van weerstand.
Bent u bereid strengere sancties op te leggen voor slachthuizen, die langdurig en stelselmatig de volksgezondheid in gevaar brengen via het hanteren van een werkwijze die de aanwezigheid van pathogenen bevordert of in elk geval niet uitsluit? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Tegen bedrijven die de volksgezondheid in gevaar brengen wordt door de NVWA handhavend opgetreden. Indien deze overtreding langdurig en stelselmatig is zal proportioneel zwaarder worden ingegrepen.
Kunt u aangeven waarom het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) niet openbaar maakt welke slachterijen een duidelijk verhoogd risico voor de volksgezondheid vormen en acht u het acceptabel dat slachterijen, die een duidelijk verhoogd risico vormen, daarmee gewoon door kunnen gaan en niet bekend worden of gestraft? Zo ja, waarom? Zo nee, op welke termijn en wijze gaat u deze risico’s wegnemen?
Het RIVM beschikt niet over deze gegevens. De gegevens over Campylobacter besmettingen van pluimveevlees worden verzameld door alle Nederlandse slachterijen onder coördinatie van de Vereniging van de Nederlandse Pluimveeverwerkende Industrie (Nepluvi). Nepluvi rapporteert zelfstandig over de bevindingen4. In het convenant tussen VWS en Nepluvi is afgesproken dat alle resultaten door Nepluvi geanonimiseerd inzichtelijk worden gemaakt voor betrokken vleeskuikenslachterijen en VWS. Het RIVM heeft deze geanonimiseerde gegevens aan een nadere analyse onderworpen, en kan dus geen individuele bedrijven identificeren. Ik wil u verder ook verwijzen naar mijn antwoord op de tweede vraag.
Het bericht “Apothekers kunnen zorgkosten drukken” |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport van adviesbureau Booz & Company dat apothekers zorgkosten kunnen drukken?1
De Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP) heeft het adviesbureau Booz & Company opdracht gegeven voor het maken van dit rapport. Dit rapport is (nog) niet openbaar beschikbaar. De presentatie van Booz & Company die tijdens het KNMP-congres is getoond kan worden beschouwd als een samenvatting van het rapport.
Wat vindt u van de maatregelen die in dit rapport worden voorgesteld?
Naar mijn informatie stelt Booz & Company drie maatregelen voor:
Ik vind dit drie zinnige aanbevelingen. Deze drie maatregelen zijn van belang voor het zinnig en zuinig gebruik van geneesmiddelen. De voorgestelde maatregelen zijn echter niet nieuw: ze staan al enige tijd op de agenda bij beroepsgroepen (artsen en apothekers), bij patiënten en, zij het in mindere mate, bij zorgverzekeraars. Vanuit VWS zijn stimulerende en activerende maatregelen ingezet om beroepsgroepen en patiënten te ondersteunen bij het geven van invulling aan deze onderwerpen.
De eerste maatregel die wordt voorgesteld gaat over het houden van een medicatiereview. Zorgverzekeraars kunnen de prestatie «medicatiereview» inkopen bij apothekers en bij andere farmaceutische zorgverleners zoals huisartsen. Ik constateer dat apothekers en zorgverzekeraars elkaar in dit overgangsjaar na de introductie van vrij onderhandelbare tarieven en nieuwe prestatiebeschrijvingen, nog niet voldoende kunnen vinden op deze nieuwe zorgprestaties zoals de medicatiereview. Deze prestaties worden weinig gecontracteerd.
Maatregel twee betreft de communicatie bij de overdracht van medicatie. Vanuit mijn ministerie en vanuit de inspectie is de ontwikkeling en de implementatie van de ketenbrede richtlijn medicatieoverdracht bevorderd. Deze richtlijn is eind 2010 vastgesteld door beroepsgroepen. De inspectie ziet toe op het naleven van deze richtlijn. Punt van aandacht hierbij is of iedere afzonderlijke partij aanspreekbaar/verantwoordelijk is in geval van niet goed functioneren van één of enkele spelers bij de medicatieoverdracht.
Tenslotte de derde maatregel: het verbeteren van therapietrouw. Dit is een complexe zaak. Bij sommige ziektebeelden zijn patiënten therapietrouwer dan bij andere. Monitoring van therapietrouw vindt plaats door de in mijn opdracht ontwikkelde therapietrouwmonitor (www.therapietrouwmonitor.nl). Tevens wordt via het ZonMw-programma Goed Gebruik Geneesmiddelen aandacht besteed aan het beantwoorden van in de praktijk spelende vragen inzake het verbeteren van therapietrouw. Daarmee is de therapieontrouw nog niet verdwenen. Om de therapietrouw fors te verbeteren zullen artsen en apotheekhoudenden beter in gesprek met de patiënt moeten gaan over de verstrekte medicatie en waarom die medicatie is voorgeschreven. Ook patiënten kunnen een bijdrage leveren door de medicatie te gebruiken zoals voorgeschreven. Tot slot kunnen nieuwe herinneringshulpmiddelen worden ingezet.
Bent u het met de conclusies uit het rapport eens dat het invoeren van deze maatregelen tot een besparing van € 515 tot 755 miljoen kan leiden?
Het zou mooi zijn als dergelijke concrete besparingen makkelijk zichtbaar zouden worden. Helaas werkt dat niet zo simpel en blijkt de praktijk altijd weerbarstiger. Booz & Company waarschuwt daar in de presentatie ook voor. Er is bij dit onderzoek gewerkt met aannames, bijvoorbeeld dat goed uitgevoerde medicatiereviews zullen leiden tot een vermindering van de medicijnkosten (doordat mogelijke dubbelingen eruit zullen worden gehaald) en tot een vermindering van complicaties als gevolg van onjuist gebruik. Vermindering van complicaties en vermindering van ziekenhuisopnames wordt ook voorzien bij een verbetering van de informatieoverdracht bij ziekenhuisopname en ontslag uit een ziekenhuis evenals bij het verbeteren van de therapietrouw. Als zorgverleners de door vermindering van complicaties gewonnen tijd niet opvullen met het leveren van andere zorg kan er een besparing worden gerealiseerd.
Op welke wijze kan het potentieel aan apothekers om tot kostenbesparing te komen in de totale zorgketen beter worden benut?
Apothekers vervullen een belangrijke rol in de farmaceutische zorg. Zij zijn evenwel niet de enige spelers. Artsen en patiënten hebben een minstens even grote rol om te komen tot zinnige en zuinige farmaceutische zorg en mogelijke verspilling terug te dringen. Apothekers kunnen hun meerwaarde bij deze onderwerpen goed naar voren laten komen in de dagelijkse patiëntenzorg maar ook in farmacotherapeutische overleggen (FTO) met (huis)artsen. Daarvoor zullen apothekers hun meerwaarde wel moeten kunnen meten en daar transparant over zijn.
Over strengere eisen aan het midden- en kleinbedrijf (MKB) bij het verstrekken van kredieten |
|
Ronald Plasterk (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA), Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Waarom is het verlenen van kredieten aan het MKB nu riskanter dan kredietverlening aan het grootbedrijf (GB) dan vóór de kredietcrisis van 2008?1
De rente op kredieten wordt in de markt bepaald. Feit is dat het MKB, door de bank genomen en ongeacht de stand van de conjunctuur, een hogere rente betaalt dan het GB. Hiervoor is een aantal belangrijke oorzaken: de relatief hoge transactiekosten van kleine kredieten, de informatie asymmetrie (minder informatie beschikbaar) bij de financiering van kleine bedrijven, de grotere deskundigheid van grotere bedrijven op financieel gebied, de grotere kwetsbaarheid van MKB bedrijven voor de uitval van personeel en voor het wegvallen van klanten en de lagere solvabiliteit van het MKB in combinatie met een beperkte toegang tot extern eigen vermogen.
Structureel zijn de risicoverschillen tussen het MKB en het grootbedrijf (GB) als gevolg van de crisis niet toegenomen. Mogelijke verklaringen van het toenemende verschil zijn dat het risico van kredietverlening aan het MKB is toegenomen door de verslechterde economische vooruitzichten. Daar het MKB meer op de Nederlandse markt gericht is kan het verschil in ontwikkeling van de vraag op de binnenlandse markt en bij export, die zich beter ontwikkelt, een rol spelen.
Doordat het MKB sowieso al kwetsbaarder is voor vraagschommelingen kan dit de oploop van het renteverschil verklaren. Dit is op zich een reële ontwikkeling. Daarnaast is van belang dat de toezichtsregels banken stimuleren om risico’s op financieringen, en de verschillen daarin, sterker dan voorheen in de rente te verwerken. Indien dat in het verleden onvoldoende geschiedde, leidt dat tot een algehele stijging van de risico-opslag, dus ongeacht het type onderneming, en tot een relatief sterkere stijging van de oplag bij kredieten aan het MKB.
Overigens blijkt uit cijfers van DNB dat hoewel het renteverschil oploopt, het tarief voor MKB (leningen van maximaal € 1 mln.) in absolute zin lager is dan voor de crisis en lager is dan het Europese gemiddelde. Voor het MKB is het absolute niveau van de rente van belang, niet het renteverschil tussen grote en kleine leningen.
Van de borgstellingsregeling voor het MKB (BMKB) kan gebruik worden gemaakt als de onderneming een gezond toekomstperspectief heeft, maar onvoldoende zekerheden om voor krediet in aanmerking te komen. Voor het MKB speelt financiering op basis van zekerheden in het algemeen een grote rol. Het risico van de onderneming neemt door de borgstelling niet af, alleen de dekkingspositie voor de kredietverstrekker verbetert voor het moment dat niet langer aan de betalingsverplichtingen kan worden voldaan.
Wat is uw reactie op het bericht dat het MKB een hogere rente moet betalen dan het grootbedrijf (GB)?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u tevens reageren op het bericht de Rabobank constateert dat het totale kredietvolume van MKB-bedrijven het afgelopen kwartaal is gedaald?2
In mijn brief van 31 mei jl. heb ik u een aantal rapporten toegestuurd over de ontwikkeling van de kredietverlening. Diverse indicatoren wijzen op het achterblijven van de vraag in vergelijking met voorgaande perioden. Er is geconstateerd dat het niveau van kredietverlening in Nederland voor het bedrijfsleven als geheel, maar ook voor het grootste deel van het MKB, gemiddeld redelijk in stand is gebleven. Wel zijn leningen en rekening courant krediet van minder dan € 250 000 teruggelopen. Er is sprake van een dalende behoefte aan financiering en er is een oplopend percentage aan bedrijven dat in de monitor aangeeft de externe financiering niet te kunnen realiseren, met als belangrijkste reden een te hoog risicoprofiel in de ogen van banken. Het bericht van Rabobank lijkt te indiceren dat de hiervoor genoemde ontwikkelingen doorzetten.
Eind van dit jaar zal ik u een nieuwe financieringsmonitor aanbieden, welke verder licht zal werpen op de ontwikkelingen omtrent kredietverlening aan het bedrijfsleven.
In hoeverre is kredietverlening aan het MKB riskanter dan aan grote ondernemingen, gegeven het bestaan van garanties als de Borgstellingsregeling MKB?
Zie antwoord vraag 1.
Is het, volgens de banken, toegenomen risico om krediet te verstrekken aan het MKB reëel? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de zorgen van de president van de Nederlandse Bank (DNB) dat deze trend ongewenst is? Zo nee waarom niet?
In het Overzicht Financiële Stabiliteit van DNB wordt gesteld dat banken een prikkel kunnen hebben om de kredietvraag niet te accommoderen, om op die manier hun kapitaalratio te verbeteren. Wanneer de kredietvraag weer aantrekt, zou dit de economische groei kunnen remmen. Dat is ongewenst. Diverse indicatoren wijzen op dit moment echter op het achterblijven van de kredietvraag. Gezien de onzekere economische vooruitzichten is dat niet onlogisch.
Deelt u de mening dat het voornemen van de banken om de leencriteria aan het MKB flink te verscherpen op termijn funest is voor de innovatie en werkgelegenheid? Zo nee, waarom niet?
Aangescherpte leencriteria kunnen innovatiemogelijkheden remmen. Hierbij moet worden aangetekend dat de aangescherpte criteria deels een weergave zijn van de nieuwe economische realiteit: kredieten zullen minder makkelijk worden verstrekt dan in de periode voor 2008. Gegeven de risico’s die banken op deze «makkelijke» kredieten bleken te lopen tijdens de crisis is het economisch verstandig dat banken hier terughoudender in zijn geworden. Wel is het belangrijk ervoor te zorgen dat goede bedrijfsplannen nog steeds voldoende financiering krijgen. Uit diverse indicatoren blijkt gelukkig dat de kredietverlening aan het MKB tot nu toe gemiddeld redelijk op peil is gebleven en de rente lager ligt dan voor de crisis. Wel is het zo dat uit studies naar voren komt dat het MKB een minder breed palet aan financieringsopties heeft dan het grootbedrijf. Inmiddels is een groot aantal initiatieven in ontwikkeling of tot stand gekomen, die deze lacunes op de financieringsmarkt, met name voor het MKB, willen opvullen. Het financieringsinstrumentarium van mijn ministerie is daarnaast primair op het MKB gericht.
In hoeverre worden alternatieve manieren van financiering (Kredietunies, achtergestelde leningen voor het MKB (het Nederlandse MKB Fonds, NMF), crowdfunding, Nederlandse Participatie Exchange (NPEX) en Nationale Investeringsbank, regionale ontwikkelingsmaatschappijen, investeringsfondsen van pensioenfondsen) toegepast dan wel overwogen als instrument om de kredietverlening aan het MKB te versterken?
Sinds het advies van de expertgroep bedrijfsfinanciering (Cie. De Swaan) worden alternatieve vormen van financiering actief onderzocht en gestimuleerd. Zo heb ik een startkrediet verstrekt voor het opzetten van enkele pilots met Kredietunies, bezie ik samen met mijn ambtgenoot van Financiën, de toezichthouders en initiatiefnemers op welke wijze Kredietunies kunnen worden ingepast in het huidige toezichtskader, heb ik ronde tafelgesprekken tussen crowdfundingplatforms en toezichthouders georganiseerd en zal ik binnenkort op dit gebied een onderzoek starten naar ontwikkelingen en samenwerkingsmogelijkheden, en is sinds 19 oktober de borgstellingsregeling voor het MKB (BMKB) opengesteld voor niet-banken. Daarnaast overleggen mijn medewerkers regelmatig met nieuwe initiatieven, waarvan een aantal in uw vraag genoemd, waarbij deze geïnformeerd worden over de ontwikkelingen ten aanzien van MKB financiering, bestaande stimuleringsmaatregelen en samenwerkingsmogelijkheden.
Hoeveel krediet is inmiddels verstrekt door het Innovatiefonds MKB+ sinds de start op 1 januari 2012?
Vanuit het InnovatiefondsMKB+ zijn sinds 1 januari vijf nieuwe investeringsfondsen gefinancierd met in totaal € 16 mln. en is € 24 mln. direct geïnvesteerd in innovatieve ondernemingen. Daar bovenop wordt verwacht dat dit jaar vanuit innovatieve ondernemingen ongeveer € 60 mln. aan financiering zal worden gevraagd, waarvan nu ongeveer € 40 mln. al in behandeling is bij het Agentschap NL.
Kunt u een overzicht geven van de verstrekte kredieten en projecten die worden ondersteund door het Innovatiefonds MKB+?
Ja, in onderstaande tabel staat een overzicht van de financieringen vanuit het InnovatiefondsMKB+ in 2012.
Naam fonds
Doelgroep van het investeringsfonds
5square Seed Fund I B.V.
Technologische, innovatieve of creatieve ondernemingen jonger dan vijf jaar. Focus op de sectoren: informatietechnologie, financiële dienstverlening, educatie, IT-portals, social media en entertainment.
Zeeuws Investeringsfonds B.V.
Er is geen specifieke sectorfocus, maar geografisch ligt de primaire focus op de regio Scheldemonde (Zeeland, Brabant, Zuid-Holland en Vlaanderen) met specifiek aandacht voor Zeeland.
Enabling Technology Fund BV i.o.
Vroege fase ondernemingen in de sectoren: mobiel, cloud/SaaS, convergentie en nieuwe media.
TIIN TechFund 3 BV
Vroege fase technologiebedrijven met als focus ICT (incl. nano/micro systeem technologie), medische technologie en innovatieve maakindustrie.
Holland Venture Zorg Innovaties I BV
Innovatieve MKB-ondernemingen die nog in de beginfase van ontwikkeling verkeren, actief zijn binnen de zorgsector (innovatieve behandelmethoden, – hulpmiddelen en -processen) en een aanzienlijke groeipotentie kennen.
Naam onderneming
Naam innovatieproject
Omschrijving innovatieproject
Aeon Astron Europe BV
Artificial biocornea
Biotech bedrijf dat nieuwe innovatieve producten ontwikkelt op het gebied van weefselregeneratie. Het gaat nu vooral om producten op het gebied van oogheelkunde, zoals een kunstmatig hoornvlies (biocornea) en een biolens.
Xenikos B.V.
T-Guard, resetting the immune system
Biotech bedrijf dat een experimenteel medicijn ontwikkelt gebaseerd op de werking van antilichamen. Het medicijn kan het immuunsysteem van patiënten «resetten» door snel en efficiënt ongewenste T-cellen te vernietigen.
To-BBB Technologies BV
Brain-targeted anti-inflammatory therapy for Multiple Sclerosis
To-BBB ontwikkelt innovatieve drug delivery technologie voor hersenaandoeningen.
Mapper Lithography Holding B.V.
Development of the Matrix 1.1: Imaging
Mapper ontwikkelt een volgende generatie lithografiemachine op basis van parallelle elektronenbundels voor het produceren van halfgeleiders zonder hulp van een masker.
AM- Pharma Holding B.V. verh.
Verhoging
AM-Pharma is een biofarmaceutisch bedrijf dat zich richt op de preklinische en klinische ontwikkeling van alkalische fosfatase voor de behandeling van ernstige aandoeningen waarbij ontsteking een belangrijke rol speelt.
Fysicon Groep B.V.
QynetiQ CompaQt
Fysicon ontwikkelt hard- en software voor medische apparatuur. QynetiQ is een hemodynamisch meetsysteem.
AlcmAir
A step beyond healing limits «VitaQ"
Het medische technologie bedrijf AlcmAir Partners ontwikkelt de VitaQ, een nieuwe generatie anesthesie en beademingsapparatuur. Deze ontwikkeling geeft de arts veel meer controle (zuurstofverbruik patiënt en onbloedige hartfunctiemeting) over de interacties tijdens operaties en op de intensive care afdeling, waardoor de patiënt veel nauwkeuriger beademd of onder narcose gebracht kan worden.
NDF Special Light Products Bv
Color conversion by remote phosphor
NDF ontwikkelt een backlicht voor LED beeldschermen voor mission-critial applicaties.
Innoluce B.V.
Engineering pilot voor de laserprintermarkt
Innoluce ontwikkelt MEMS voor toepassing in laserprinters.
OLED technologies and Solutions B.V.
The development of advanced materials: Making an Organic Light Emitting Diode Stack
OLED ontwikkelt een innovatief productieproces om met inktjetprinten OLED beeldschermen te maken.
Simax
LED Stepper
Simax levert een compleet pakket van ontwikkelings- en ondersteuningsdiensten aan gebruikers van machines voor het produceren van halfgeleiders en helpt klanten hun lithografische productie-uitrusting te optimaliseren.
NEO BV
Satsignals
NEO levert informatie op basis van satelliet- en luchtfoto's en ontwikkeld software voor het geautomatiseerd detecteren van wijzigingen.
Femtogrid Energy Solutions B.V.
Femtogrid Solar System
Femtogrid ontwikkelt energie-efficiënte beheersystemen.
ORCA Therapeutics
CLinical Development an effective oncolytic andenovirus
ORCA Therapeutics BV is een biofarmaceutisch bedrijf dat zich richt op de ontwikkeling van nieuwe anti-kanker behandelingen met oncolytische replicatiecompetente middelen.
Vijf ondernemingen
Informatie is binnenkort publiceerbaar.
Op welke manier kan het Innovatiefonds MKB+ volgens u worden omgevormd tot een Nationale Investeringsbank, zoals bedoeld in het verkiezingsprogramma van de PvdA?
Een besluit hiertoe is aan een volgend kabinet. Ik zal me beperken tot de technische mogelijkheden. Het oprichten van een nieuwe institutie is vanzelfsprekend mogelijk, maar zal wel tijd kosten om dit te implementeren. Wanneer gehecht wordt aan een snellere oplossing kan dit gevonden worden in het aanpassen van het bestaande instrumentarium. Het bestaande instrumentarium omvat reeds een garantieregeling (Groeifaciliteit), die hetzelfde doel heeft als de garantieregeling Bijzondere Financiering, op basis waarvan de NIB destijds risicokapitaal in de vorm van achtergestelde leningen verstrekte. Daarnaast is het Innovatiefonds MKB+ beschikbaar. Dit fonds richt zich nu op risicokapitaal voor innovatieve bedrijven. Het toevoegen van risicokapitaal voor niet innovatieve bedrijven is in technische zin mogelijk.
Kunt u een overzicht geven van alle bestaande instrumenten en alle instrumenten die worden overwogen of voorbereid?
In de benuttingsrapportage die ik halfjaarlijks de Tweede Kamer aanbied3 zijn de EL&I bedrijfsfinancieringsinstrumenten opgenomen. Dit zijn: Borgstelling MKB-kredieten (BMKB), Garantie Ondernemingsfinanciering (GO), Groeifaciliteit, SEED-faciliteit, Faciliteit Opkomende Markten (FOM) en Microkredieten. Verder zijn opgenomen de instrumenten die aan bedrijfsfinanciering verwant zijn: de Exportkredietverzekering (EKV) en de Innovatiekredieten. De rapportage bevat ook de benutting van de Garantstelling Landbouw en de Garantstelling Landbouw Plus.
Daarnaast is dit jaar Finance for International Business opengesteld voor Nederlandse mkb-ondernemingen met een Nederlandse vennootschap, die willen investeren in China, India, Vietnam, Colombia of Zuid-Afrika. Naar verwachting zal voor eind dit jaar de aangepaste Garantieregeling Scheepsnieuwbouw worden gepubliceerd. De introductie van het Fund-of-Fund als onderdeel van het Innovatiefonds MKB+ is voorzien voor eind van het jaar.
Op dit moment liggen de Garantstelling Zeevisserij en de Garantstelling Aquacultuur bij de Europese Commissie. Beide regelingen doorlopen een staatssteunprocedure. Ik ben voornemens deze regelingen na goedkeuring van de Europese Commissie open te stellen.
Welke rol kan de Bank Nederlandse Gemeenten (BNG) spelen om het MKB het benodigde krediet te verschaffen?
Ik zie geen rol voor BNG weggelegd bij het direct verlenen van kredieten aan MKB bedrijven. De kerntaak van BNG is het verstrekken van lange termijnkredietverlening tegen lage tarieven aan decentrale overheden en aan door deze overheden gegarandeerde instellingen in de semipublieke sector. Deze taak is zo afgesproken tussen de bank en haar aandeelhouders en is ook statutair vastgelegd. Ik acht het onverstandig en onwenselijk als BNG buiten het terrein van haar kerncompetenties zou treden. Kredietverlening aan het MKB past niet in het bedrijfsmodel van de bank, dat gebaseerd is op zeer kredietwaardige klanten en mede daardoor op een hoge credit rating van BNG. Dit model vertaalt zich in lage inkooptarieven die de bank doorgeeft aan de decentrale overheden en woningcorporaties in Nederland. De BNG beschikt ook niet over de organisatie om kredieten aan grote aantallen MKB bedrijven te verstrekken.
Welke rol kunnen pensioenfondsen spelen? Op welke manier kunnen zij bewogen worden om meer in Nederland te investeren? Kunt u de sociale partners daarop aanspreken?
De primaire verantwoordelijkheid van pensioenfondsen is een optimaal rendement op hun beleggingen. Binnen die randvoorwaarde bekijken pensioenfondsen of en waar ze in Nederland kunnen investeren. Getuige hun recente betrokkenheid bij de aanleg van de N33 zien pensioenfondsen hiervoor nieuwe mogelijkheden.
Bent u van plan, gelet op de uitspraak van de bankpresident dat het MKB weinig alternatieven heeft voor bancaire kredietverlening, de alternatieve vormen van financiering actief in het beleid uit te dragen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
De uitspraak van de bankpresident bevestigt het advies van de expertgroep bedrijfsfinanciering (Cie. De Swaan) uit 2011. Op basis van dit advies ben ik in 2011 gestart met het actief stimuleren van nieuwe vormen van kredietverlening. Zie het antwoord op vraag 8 voor een beschrijving van op dit gebied reeds ontplooide activiteiten.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór 5 november 2012?
Middels toezending van deze antwoorden heb ik aan deze wens van u voldaan.
Het bericht dat bureau Jeugdzorg Haaglanden/Zuid-Holland onder verscherpt toezicht is gesteld |
|
Brigitte van der Burg (VVD) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat bureau Jeugdzorg Haaglanden/Zuid-Holland onder verscherpt toezicht is gesteld?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat bureau Jeugdzorg Haaglanden/Zuid-Holland al bijna drie jaar onvoldoende scoort op de kwaliteit van de adviezen over kinderbeschermingsmaatregelen?
In 2010 heeft de Inspectie Jeugdzorg een landelijk onderzoek uitgevoerd naar de kwaliteit van de besluiten van de Raad voor de Kinderbescherming en bureau jeugdzorg om al dan niet een raadsonderzoek te starten. Het oordeel van de inspectie luidde toen dat de zorgvuldigheid waarmee de Raad en bureau jeugdzorg besluiten nemen om wel of geen raadsonderzoek te starten onvoldoende was. Dat gold voor alle onderzochte regio’s.
In 2011 heeft de inspectie vervolgonderzoek gedaan naar de kwaliteit van de verzoeken tot onderzoek van bureau jeugdzorg aan de Raad voor de Kinderbescherming. Bij dit vervolgonderzoek bleek de kwaliteit van de verzoeken tot onderzoek van twee bureaus jeugdzorg, Haaglanden en Groningen, niet voldoende. De inspectie heeft deze bureaus jeugdzorg verzocht de benodigde verbeteringen zo spoedig mogelijk in te voeren.
Bureau jeugdzorg Haaglanden heeft vervolgens maatregelen getroffen om de kwaliteit van de verzoeken tot onderzoek te verbeteren. Medio 2012 heeft het bureau een interne audit verricht naar de kwaliteit van de verzoeken tot onderzoek. Daaruit bleek dat de kwaliteit nog niet voldoende was. In september 2012 heeft de inspectie de kwaliteit van de verzoeken tot onderzoek van zowel bureau jeugdzorg Haaglanden als Zuid-Holland getoetst. De kwaliteit was bij beide bureaus niet voldoende. Om die reden heeft de inspectie bureau jeugdzorg Haaglanden en Zuid Holland onder verscherpt toezicht gesteld. Beide bureaus zijn niet in staat gebleken om de kwaliteit van de verzoeken tot onderzoek te verbeteren, ondanks herhaald toezicht van de inspectie en voorgenomen verbetermaatregelen van de instelling. Hieruit constateert de inspectie dat het aan kwaliteitsbewaking van bureau jeugdzorg heeft ontbroken. Het verscherpt toezicht betreft daarom zowel de kwaliteit van de verzoeken tot onderzoek als het bewaken van deze kwaliteit.
Kunt u aangeven wat er in de tussentijd is gebeurd om de kwaliteit van de adviezen te verbeteren?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven waarom de ondernomen actie in de afgelopen jaren onvoldoende is geweest om een (voldoende) verbetering tot stand te brengen bij het genoemde bureau Jeugdzorg?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat dit betekent voor de kwaliteit van de adviezen die de Raad voor de Kinderbescherming aan de kinderrechter heeft voorgelegd?
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna Raad) heeft een zelfstandige onderzoekstaak binnen de jeugdzorg. De inspectie heeft geconstateerd dat in de regel de kwaliteit van de meldingen van bureaus jeugdzorg van voldoende kwaliteit zijn. Wanneer er wel onduidelijkheden in de melding van bureau jeugdzorg aan de Raad staan dan wel informatie ontbreekt, bevraagt de Raad standaard bureau jeugdzorg. Zo nodig wordt afgesproken dat bureau jeugdzorg de informatie aanvult, terwijl de Raad zijn onderzoek start. Op basis van dit onderzoek vraagt de Raad de kinderrechter, indien noodzakelijk, om een kinderbeschermingsmaatregel. De Raad is bovendien bij de bureaus jeugdzorg Haaglanden en Zuid-Holland extra alert op de volledigheid en juistheid van de melding of het verzoek om onderzoek dat zij krijgt. Op deze manier is de kwaliteit van het verzoek aan de kinderrechter gewaarborgd.
Zijn er op basis van deze adviezen van dit bureau Jeugdzorg kinderbeschermingsmaatregelen door de kinderrechter uitgesproken, terwijl de Inspectie op de hoogte was van de slechte kwaliteit van de adviezen? Zo ja, wat zijn de consequenties hiervan?
Niet de adviezen van bureau jeugdzorg, maar het eigenstandige onderzoek van de Raad leidt tot een verzoek aan de kinderechter. Zie ook antwoord op vraag 5.
De kwaliteit van de melding van bureau jeugdzorg heeft mogelijk wel invloed op de duur van het onderzoek door de Raad en de snelheid waarmee een maatregel geëffectueerd kan worden. Gedurende het onderzoek van de Raad loopt, indien mogelijk, de vrijwillige hulpverlening door. Als dit niet mogelijk is, wordt overwogen of een voorlopige maatregel nodig is. Hierdoor blijft er zicht op de veiligheid van het kind bestaan.
Kunt u aangeven hoeveel ouders en kinderen hiervan de dupe zijn geweest, en wat de effecten zijn voor de getroffen ouders en kinderen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven of dit kwaliteitsprobleem bij andere bureaus Jeugdzorg ook speelt? Kunt u dit onderbouwen?
Bij het vervolgonderzoek van de inspectie in 2011 bleek de kwaliteit van de verzoeken tot onderzoek van twee bureaus jeugdzorg, Haaglanden en Groningen, niet voldoende. Bureau jeugdzorg Groningen heeft naar aanleiding van de aanbeveling van de inspectie uit 2011 maatregelen genomen om de kwaliteit te verbeteren. De inspectie heeft deze verbeteringen in 2012 nauwgezet gevolgd. In september 2012 heeft de inspectie de kwaliteit van de verzoeken tot onderzoek van bureau jeugdzorg Groningen opnieuw getoetst. De inspectie beoordeelt de kwaliteit van de meldingen van dit bureau op basis van deze laatste toets als voldoende.
Welke conclusies trekt u ten aanzien van het instrumentarium dat wordt ingezet bij het verbeteren van dergelijke situaties bij bureaus Jeugdzorg? Is dat instrumentarium voldoende?
Provincies en stadsregio’s zijn primair verantwoordelijk voor de kwaliteit van zorg die jeugdzorgaanbieders en de bureaus jeugdzorg leveren. De inspectie houdt hier toezicht op. Indien de inspectie van mening is dat de kwaliteit onvoldoende is, heeft zij diverse mogelijkheden om in te grijpen:
In het kader van het nieuwe jeugdzorgstelsel ben ik, samen met mijn collega bewindslieden, aan het bezien hoe het geïntegreerd Rijkstoezicht op jeugd vorm gaat krijgen. Uiteraard wordt ook bekeken over welke instrumenten de Rijkstoezichthouder zou moeten beschikken. Inmiddels is besloten dat de handhavingstaak na de stelselwijziging bij de Rijkstoezichthouder komt te liggen.
Daar waar de inspectie constateert dat instellingen niet aan de vereiste kwaliteitseisen voldoen moet snel, maar in het belang van het kind, zorgvuldig worden ingegrepen. De inspectie beoordeelt ter plekke wat proportioneel is voor de situatie die ze bij een instelling aantreft. Als de verbeterpunten niet adequaat worden opgepakt, staat de weg open naar een zwaarder middel.
Voor het einde van het jaar informeer ik u, zoals toegezegd tijdens het Verzamel AO van 13 juni jl., over de wijze waarop de Inspectie Jeugdzorg omgaat met instellingen die voortdurend niet aan de eisen van de inspectie voldoen.
Op dit moment staan de bureaus jeugdzorg voor de duur van maximaal één jaar onder verscherpt toezicht. De bureaus jeugdzorg Haaglanden en Zuid-Holland hebben een verbeterplan opgesteld. De inspectie toetst begin 2013 of de verzoeken tot onderzoek kwalitatief voldoende zijn.
Deelt u de mening dat deze situatie nooit meerdere jaren had mogen voortduren? Zo ja, hoe gaat deze situatie op de kortst mogelijke termijn opgelost worden?
Zie antwoord vraag 9.