Baby Donna |
|
Myrthe Hilkens (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel over baby Donna en de op handen zijnde uitspraak van de Belgische rechter?1
Is een dergelijk drama, zoals rond baby Donna in 2005, op dit moment nog mogelijk in Nederland? Zo ja, welke beleidsregels zouden een dergelijke zaak tegenwoordig onmogelijk maken? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat dit drama voor baby Donna hopelijk vandaag tot een eind zal komen? Zal de uitspraak van de Belgische rechter consequenties hebben voor baby Donna, ervan uitgaande dat u op de hoogte bent van de uitspraak? Zo ja, welke?
Hoe vaak is er de afgelopen tien jaar gebruik gemaakt van het draagmoederschap? Hoe vaak heeft dat geleid tot problemen vergelijkbaar met het drama rond baby Donna? Hebt u inzicht in hoe draagmoederschap in andere Europese landen is geregeld? Zo ja, is de regelgeving wezenlijk anders met de regelgeving in Nederland?
Is er op Europees niveau de afgelopen jaren gesproken over draagmoederschap? Zo ja, wat is er besproken en afgesproken in Europees verband over draagmoederschap?
Als dit onderwerp niet op de Europese agenda heeft gestaan, bent u van mening dat dit, gezien het grensoverschrijdend karakter, op de Europese of internationale agenda geplaatst moet worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dit te bereiken?
Het onderwerp draagmoederschap heeft internationaal de aandacht. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 16 december 2011, beraadt de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht zich op de mogelijkheid en wenselijkheid van een mondiaal verdrag op het terrein van draagmoederschap. In dit kader heeft het Permanent Bureau van de Haagse Conferentie in april 2012 het mandaat gekregen om informatie over de aard en omvang van internationaal draagmoederschap en de problemen die hieruit voortkomen te verzamelen.
De eventuele totstandkoming van een verdrag op het terrein van draagmoederschap zal veel tijd in beslag nemen. Ik acht het wenselijk en noodzakelijk om eerder maatregelen te treffen om de praktische knelpunten op het gebied van interlandelijk commercieel draagmoederschap zoveel mogelijk op te lossen. Voor de voorgestelde maatregelen verwijs ik u naar mijn brief van 16 december 2011.
Is (aanvullende) nationale of Europese regelgeving nodig om draagmoederschap beter te stroomlijnen en kinderhandel te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat moet er veranderen en hoe gaat dat ze beslag krijgen?
Zie antwoord vraag 6.
Adoptie in Afrikaanse landen |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Argos van maandag 6 oktober 2012 over adoptie uit Afrikaanse landen?1
Ja.
Deelt u de mening dat adoptieorganisaties niet altijd professioneel te werk gaan? Zo nee, wat is uw mening dan over vergunninghouders? Zo ja, hoe komt dat volgens u en wat kunt en wilt u hieraan doen?
In mijn brief van 13 maart 20122 aan uw Kamer en tijdens het algemeen overleg van 19 april 20123 heb ik aangegeven dat er sprake is van een doelmatig systeem van organisaties die ieder hun eigen rol in het adoptieproces spelen. Wel vereist publiek-private samenwerking tussen de Nederlandse overheid en particuliere adoptieorganisaties meer kwaliteit en professionaliteit van alle ketenpartners. Dit is, gezien de geconstateerde moeilijkheid om de betrouwbaarheid van de informatie over het kind uit landen van herkomst te kunnen verifiëren, mede van belang in verband met de noodzaak om beter in te kunnen spelen op het veranderende profiel van adoptiekinderen en hetgeen dit van de aspirant-adoptiefouders vraagt. Daarnaast zal ik de controlemogelijkheden voor de adoptieorganisaties en de Centrale autoriteit versterken en zo nodig aanscherpen.
Wat heeft u gedaan toen u constateerde dat vergunninghouders niet altijd weten wat er precies in de adoptielanden speelt? Zouden vergunninghouders betere controle moeten uitoefenen in de adoptielanden?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat Wereldkinderen de waarheid niet heeft willen delen met de adoptiefmoeder van I.? Zo ja, waarom heeft Wereldkinderen dit opzettelijk verzwegen? Heeft u Wereldkinderen hierop aangesproken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is er gewisseld tussen Wereldkinderen en het ministerie?
Kent u het rapport «Fruits of Ethiopia»? Kunt u het rapport met uw visie hierop naar de Kamer sturen? Is het waar dat Wereldkinderen het rapport «Fruits of Ethiopia» niet naar buiten heeft willen brengen?
Ja, het rapport is bekend. Het rapport dateert van 2009 en zag op een onderzoek naar negentien willekeurige adoptiedossiers. Uw Kamer is al in algemene zin over de resultaten van het onderzoek geïnformeerd tijdens een Algemeen Overleg van 6 oktober 20094 met de toenmalige minister van Justitie. Tevens is naar aanleiding hiervan uw Kamer per brief van 16 februari 20105 geïnformeerd over de adoptiesituatie in Ethiopië en de maatregelen die zijn genomen om de zorgvuldigheid en zuiverheid van adopties uit Ethiopië te versterken.
De reden dat het rapport niet naar buiten is gebracht is vanwege de privacygevoeligheid van de informatie en de geconstateerde onjuistheden die in het rapport stonden.
Is het waar dat u met Wereldkinderen een gesprek zou hebben of heeft gehad over de geheimhouding van het rapport? Heeft het gesprek tussen u en Wereldkinderen reeds plaats gevonden zoals gesuggereerd werd in de uitzending? Zo ja, wat heeft het gesprek opgeleverd? Zo nee, wanneer zal het gesprek plaatsvinden en kunt u de Kamer informeren over de inhoud van dit gesprek?
Ja, er is in 2009 gesproken met Wereldkinderen over het rapport naar aanleiding van de beslissing van Wereldkinderen om de adoptieprocedures uit Ethiopië tijdelijk stil te leggen op basis van de conclusies uit het rapport. Gesproken is over de inhoud van het rapport en de te nemen maatregelen zoals opgenomen in de brief aan uw Kamer van 16 februari 2010. Ten aanzien van de vraag of er over geheimhouding van het rapport is gesproken, wijs ik op de beantwoording van vraag 5 over de privacygevoeligheid.
Is het waar dat voormalig directeur van Wereldkinderen geen onderzoek mocht doen naar niet goed verlopende adopties en corruptieve adoptie? Is het waar dat ambtenaren van het ministerie haar dat hebben verboden? Zo ja, waarom vindt het ministerie dat transparantie niet hoort binnen de adoptiewereld? Zo nee, wat is niet waar aan de uitspraken van de voormalig directeur? Wat is uw mening over de suggestie dat de geheimhouding van het rapport een puur economisch motief moet zijn geweest? Kunt u met zekerheid zeggen dat economische motieven nooit een rol hebben gespeeld binnen de adoptiewereld in zowel Nederland als de landen van waaruit Nederland adopteert? Zo nee, waarom niet?
De situatie waar aan wordt gerefereerd dat de voormalig directeur van Wereldkinderen geen onderzoek mocht doen, ziet op adopties uit China en niet op het genoemde rapport dat ziet op adopties uit Ethiopië. Voor de inhoudelijke beantwoording verwijs ik naar de beantwoording van Kamervragen6 en de bespreking hierover tijdens het algemeen overleg met uw Kamer van 6 oktober 2009
Hoeveel kinderen zijn de afgelopen tien jaar uit Ethiopië geadopteerd en van hoeveel van die adopties is niet duidelijk of het om een discutabele adoptie gaat? Zijn de signalen uit Ethiopië dusdanig dat de adoptie (tijdelijk) stopgezet moet worden? Zo nee, waarom niet?
In de afgelopen tien jaar zijn er gemiddeld per jaar 48 kinderen uit Ethiopië geadopteerd. Naar aanleiding van het genoemde rapport zijn adoptiedossiers nader onderzocht en zijn aanvullende maatregelen genomen om de zorgvuldigheid van de procedure te versterken.
Sinds de conclusies zoals neergelegd in de brief van 16 februari 2010 aan uw Kamer, zijn de ontwikkelingen in Ethiopië zodanig dat ik geen aanleiding zie om de beslissing van de toenmalige minister van Justitie te herzien. De Ethiopische autoriteiten werken sinds 2009 hard aan de versterking van hun adoptieprocedures. De Ethiopische autoriteiten hebben het voornemen om begin 2013 een bezoek te brengen aan Nederland en zal overleg plaats vinden met onder andere de Nederlandse autoriteiten.
Deelt u de mening van voormalig directeur van Wereldkinderen Ina Hut dat de adoptiewereld een gesloten wereld is? Zo ja, wat zou er moeten veranderen?
Bij interlandelijke adoptie is het van belang dat de zorgvuldigheid en de zuiverheid van de adoptieprocedure zo veel mogelijk geborgd is, waarbij het belang van het kind voorop staat. Transparantie van de adoptieprocedures zowel in het land van herkomst als in het land van ontvangst is daarom van groot belang. Dit komt de betrouwbaarheid en kwaliteit van de adoptieprocedure ten goede. Met de maatregelen die ik in mijn brief van 13 maart 2012 met uw Kamer heb besproken en waar uw Kamer mee heeft ingestemd, wil ik daar ook uitvoering aan geven.
Hoe worden de adopties die nog in de pijplijn zitten vanuit Oeganda afgerond? Om hoeveel adopties gaat het? Deelt u de mening dat alleen adopties die zorgvuldig zijn onderzocht doorgang mogen vinden? Hoe gaat u er voor zorgen dat adopties in het algemeen zorgvuldiger worden voorbereid? Hoe gaat u dat doen ten aanzien van de adopties die in de eindfase van de procedure zitten?
Voor het antwoord op de vragen over adopties uit Oeganda wijs ik op de brief van 4 oktober 20127 die aan uw Kamer is gestuurd.
Deelt u de mening dat de toezicht op adoptieprocedures, vergunninghouders en de contacten in het adoptieland beter moet? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Wanneer begint u hier mee?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er andere landen in Afrika waarbij vraagtekens bij de adoptie gezet kunnen worden? Zo nee, hoe zeker bent u hiervan? Zo ja, uit welke landen en wat is er misgegaan?
Er zijn geen signalen dat er misstanden zijn of hebben plaatsgevonden in andere Afrikaanse landen dan die landen waar ik, of mijn voorgangers, uw Kamer over hebben geïnformeerd.
Zijn de belangen van kinderen die ter adoptie worden aangeboden op dit moment voldoende gewaarborgd?
Ja.
Worden (negatieve) ervaringen met adoptielanden gedeeld met andere Europese landen? Zo ja, heeft u onlangs contact gehad met uw Europese collega's ten aanzien van uw ervaring met Oeganda? Zo nee, waarom worden ervaring die de Europese landen opdoen ten aanzien van adoptielanden niet met elkaar gedeeld?
Ja, er is vier maal per jaar overleg met andere Europese Centrale autoriteiten waar informatie wordt uitgewisseld over de landen van waaruit geadopteerd wordt, waaronder Oeganda. De laatste bijeenkomst heeft in september 2012 plaatsgevonden.
Ict-onderwijs in het hoger beroepsonderwijs en op de universiteit |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
|
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Duizenden it-banen in Nederland gaan verloren»?1
Is het waar dat tekortschietend ict-onderwijs banen zal kosten? Zo ja, welke problemen in het onderwijs zijn daarvan de reden?
Bent u bereid om in overleg te treden met de aanbieders van ict-opleidingen en de in het bericht vermelde bedrijven om eventuele problemen met de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt op te lossen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om de Kamer voor het kerstreces schriftelijk te informeren over de eventueel geconstateerde problemen en de voorgestelde oplossingsrichting?
Het bericht dat een de reclassering de huisvesting van een zwervende pedofiel zou blokkeren |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat de reclassering de huisvesting van een zwervende pedofiel zou blokkeren?1
Ja.
Is het waar dat S. van der V. in augustus dit jaar een woning heeft gevonden in een plaats in Gelderland, maar dat de reclassering informatie hierover heeft gedeeld met de betreffende gemeente en met de verhuurder?
Dit is niet waar. In juni 2012 kwam betrokkene, na de partiële tenuitvoerlegging van de aan hem opgelegde voorwaardelijke vrijheidsstraf, vrij en werd het reclasseringstoezicht hervat. Nog tijdens maar ook na detentie is door de reclassering gepoogd met betrokkene te overleggen over een hem aangeboden woning in de provincie Gelderland. Deze gesprekken zijn door betrokkene alle geweigerd. Bovendien heeft betrokkene de woonplaats in de media kenbaar gemaakt, waarna het woningaanbod werd ingetrokken.
Is het waar dat de reclassering het adres van S. van der V. geheim had moeten houden, omdat hem anders het risico van een gebiedsverbod boven het hoofd hing?
Het hof heeft op 15 maart 2012 de partiële tenuitvoerlegging gelast van de aan betrokkene opgelegde voorwaardelijke vrijheidsstraf. Hierbij overwoog het hof: «In het concrete geval van veroordeelde, die reeds bij herhaling met gebiedsverboden is geconfronteerd vanwege zijn strafrechtelijk verleden, kan de situatie zich voordoen dat de taak om hulp en steun aan de veroordeelde te bieden met zich brengt dat de Reclassering het adres van de veroordeelde niet aan de ketenpartners doorgeeft. Dit zal in ieder geval aan de orde zijn indien er aanwijzingen zijn dat veroordeelde in een bepaalde gemeente opnieuw op grond van zijn verleden met een gebiedsverbod zal worden geconfronteerd. Dan dient de wettelijke en door de rechter opgelegde taak zwaarder te wegen dan de door de Reclassering met ketenpartners gemaakte afspraken.»
Is het waar dat S. van der V. vervolgens zelf woonruimte heeft geregeld in een woongroep voor ouderen, maar dat deze informatie opnieuw is doorgespeeld aan de betreffende verhuurder? Zo ja, kunt u duidelijk maken wie er voor het uitlekken van deze informatie verantwoordelijk is?
Betrokkene heeft in eerste instantie zelfstandig gereageerd op vacante woonruimte in een woongroep voor senioren. Het Openbaar Ministerie heeft deze kennis, uit hoofde van haar verantwoordelijkheid om melding te doen van potentieel dreigende maatschappelijke onrust, in het driehoeksoverleg met de burgemeester van beoogde woonplaats gedeeld. De desbetreffende burgemeester voorzag in deze fase geen noodzaak zich in de zaak te mengen. Om de beoogde huisvesting van betrokkene op een zo goed mogelijke wijze te begeleiden hebben de ketenpartners, nadat de burgemeester was ingelicht, hierover direct overleg gehad. Helaas is het uiteindelijk niet gekomen tot een huurovereenkomst. Betrokkene heeft uit onvrede over de door de wooncorporatie gestelde eisen wederom media-aandacht gezocht, waarbij hij de woonplaats en het adres van de beoogde woning bekend heeft gemaakt. Hierop heeft de wooncorporatie het woonaanbod ingetrokken, omdat zij toen het risico voor de leefomgeving te groot achtte.
Wat vindt u ervan dat S. van der V. thans weer over straat lijkt te zwerven, buiten het vizier van reclassering, met alle mogelijke gevolgen van dien?
Betrokkene heeft inmiddels een nieuwe tijdelijke huisvesting gevonden. Het vinden van huisvesting is in eerste instantie zijn eigen verantwoordelijkheid. Zijn adres is bekend bij de reclassering. Na het intrekken van het woningaanbod waaraan wordt gerefereerd in het antwoord op vraag 4, heeft de reclassering betrokkene aangeboden in samenwerking met IrisZorg te willen zoeken naar permanente woonruimte voor hem. Betrokkene heeft hierop aangegeven liever in een andere regio woonruimte te willen zoeken, waarop de reclassering heeft aangeboden hem hierbij te ondersteunen. Betrokkene houdt zich sinds zijn vrijlating in juni 2012 aan de voorwaarden van de reclassering.
Kunt u zicht bieden op een spoedige oplossing die voor alle betrokkenen veilig en aanvaardbaar is? Kunt u de Kamer daarover informeren?
Zie antwoord vraag 5.
De onveilige situaties als gevolg van de inzet van niet gekwalificeerde Poolse en Hongaarse chauffeurs bij transport van gevaarlijke stoffen |
|
Attje Kuiken (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van ZEMBLA over het transport van gevaarlijke stoffen door niet- of onvoldoende gekwalificeerde chauffeurs uit Hongarije en Polen?1 Was u al bekend met dit verschijnsel? Zo ja, welke pogingen hebt u reeds ondernomen om deze gevaarlijke situatie te stoppen? Zo nee, welke middelen gaat u nu inzetten tegen deze ontoelaatbare en gevaarlijke ontwikkelingen?
Ja. Binnen de EU erkennen landen elkaars certificaten en vertrouwen ze op elkaars toezicht op de opleidingseisen. Toezicht op eventuele fraude ligt bij het land van herkomst. In Nederland controleert de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) op de aanwezigheid van het ADR-certificaat bij zowel Nederlandse als buitenlandse chauffeurs. Signalen van fraude met certificaten had de ILT tot nu toe niet. Zodra de ILT dergelijke signalen ontvangt, zal zij deze direct doorgeven aan het land van herkomst.
Ik ben ook bereid deze kwestie bij de betrokken lidstaten en de Europese Commissie aan de orde te stellen. Als inderdaad sprake is van grootschalig misbruik van certificaten in bepaalde landen, is het waarschijnlijk dat meer landen hiermee worden geconfronteerd.
Wat vindt u ervan dat buitenlandse chauffeurs zogenaamd «gecertificeerd» zijn, terwijl deze chauffeurs de certificaten voor 70 euro in Polen kopen, zonder dat ze de opleiding die voor het certificaat nodig is, hebben gevolgd? Hoe gaat u de controle hierop aanscherpen?
Ik vind het onaanvaardbaar dat chauffeurs over een certificaat kunnen beschikken bij het vervoer van gevaarlijke stoffen, zonder daarvoor de juiste opleiding te hebben gevolgd. Dit is in strijd met Europese regelgeving.
De aanwezigheid van een ADR-certificaat is één van de ongeveer twintig punten die door de Inspectie Leefomgeving en Transport worden gecontroleerd bij de controles op het vervoer van gevaarlijke stoffen. In de afgelopen jaren bleek bij 3 000 controles per jaar slechts incidenteel een chauffeur geen certificaat te hebben.
Zie verder het antwoord op vraag 1.
Wat vindt u ervan dat in Nederland de inspecteurs van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) deze misstanden onderkennen, maar daar niet keihard tegen optreden? Wat zegt dat volgens u over de effectiviteit van de ILT?
De ILT treedt bij het constateren van overtredingen consequent op. Aan ieder type overtreding is een boetebedrag gekoppeld, dat wordt verhoogd als sprake is van herhaling. De boetebedragen variëren van enkele honderden euro’s tot meerdere duizenden euro’s per overtreding. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 ligt het toezicht op de opleiding van chauffeurs in land van herkomst en ben ik bereid dit punt onder Europese aandacht te brengen. Het beeld dat door inspecteurs van de ILT niet wordt opgetreden tegen geconstateerde overtredingen, herken ik evenwel niet.
Wat vindt u ervan dat ILT inspecteurs slechts 1% van alle transporten kunnen controleren?
De ILT doet jaarlijks 16 000 weginspecties, waarvan 3 000 specifiek gericht op gevaarlijke stoffen. Het toezicht van de ILT is selectief en gebaseerd op risicoanalyses, waardoor de pakkans van overtreders wordt vergroot.
Het controleren van transporten op de weg is één van de onderdelen van het toezicht van de ILT. De inspectie handhaaft de naleving van wet- en regelgeving daarnaast door middel van ruim 300 bedrijfsinspecties en het geven van voorlichting over wettelijke eisen. Ik ben van mening dat de ILT haar toezicht op deze wijze goed uitvoert.
Wat vindt u ervan,dat de ILT hoopt dat er een ramp met een LPG wagen ontstaat, zodat er eindelijk prioriteit kan worden gegeven aan de risico's bij transport van gevaarlijke stoffen?
Elke inspecteur met hart voor zijn werk heeft wel eens het gevoel dat zijn armen te kort zijn. De ILT laat haar aanpak echter niet door incidenten sturen maar baseert haar toezicht op risicoanalyses. De signalen uit de uitzending worden nader bezien op consequenties en waar mogelijk betrokken bij verdere controles. In algemene zin is er op dit moment geen aanleiding om de werkwijze van de inspectie te wijzigen.
Welke acties hebt u ondernomen na de ZEMBLA uitzending?
Zie het antwoord op vraag 5.
Zijn de genoemde bedrijven in de ZEMBLA uitzending uitzonderingen in de manier waarop ze met de regels en voorschriften omgaan? Hoe weet u dat zeker?
De Inspectie SZW en de ILT onderzoeken dit jaar bij 20 transportbedrijven of sprake is van overtredingen als onderbetaling, illegale tewerkstelling via constructies, misbruik van de cabotageregeling en het voeren van dubbele administraties. Het onderzoek loopt tot eind dit jaar. Ik zal met mijn collega van SZW overleggen op welke wijze de Tweede Kamer zal worden geïnformeerd.
Het bericht dat de hypotheekrentes in Nederland in internationaal perspectief zeer hoog zijn |
|
Henk Nijboer (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Jan Kees de Jager (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Hollands hoge hypotheekrentes»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over de suggestie in het artikel dat de Nederlandse hypotheekmarges vanuit internationaal perspectief (te) hoog lijken?
Deelt u de waarneming dat de Nederlandse hypotheekmarkt weinig concurrerend is?
Deelt u de suggestie van de auteurs dat de genoemde argumenten van de Nederlandsche Bank (DNB) en de grootbanken geen volledige verklaring zijn voor de in internationaal perspectief hoge hypotheekrentes?
Welke rol speelt het prijsleiderschapsverbod in de concurrentiebeperkende werking op de hypotheekmarkt?
Ziet u redenen om naast de al in gang gezette plannen aanvullende actie te ondernemen?
Ziet u redenen, ook gezien de concurrerende markten waar de Europese Commissie zo sterk op toeziet, in overleg te treden met de Europese Commissie om de concurrentiebeperkende maatregelen af te bouwen?
Welke mogelijkheden ziet u om concurrentie op de Nederlandse hypotheekmarkt te vergroten? Is er sprake van toetredingsdrempels en zo ja, welke? Zo nee, waarom treden buitenlandse partijen zo beperkt toe als de tarieven vanuit internationaal perspectief zo hoog zijn?
Het bericht 'Albanië kan kandidaat-lidstaat EU worden' |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Uri Rosenthal (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Albanië kan kandidaat-lidstaat EU worden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het advies van de Europese Commissie waarin staat dat Albanië klaar zou zijn voor het kandidaat-lidmaatschap van de Europese Unie volstrekt belachelijk is? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar de kabinetsappreciatie over het uitbreidingspakket van de Europese Commissie die op 26 oktober jl. aan de Voorzitter van de Tweede Kamer is verzonden.
Deelt u de mening dat, mocht dit advies worden overgenomen, dit een vorm van enorme geldverspilling zal betekenen gezien de miljoenen die kandidaat-lidstaten als «pretoetredingssteun» vanuit Brussel ontvangen?
De steun die Albanië ontvangt uit de pre-accessiemiddelen van de EU houdt geen verband met een eventueel toekomstig besluit over het toekennen van kandidaat-lid status aan Albanië.
Deelt u de mening dat Albanië, een islamitisch land waarin corruptie en misdaad hoogtij vieren, in geen honderdduizend jaar zou mogen toetreden tot de Europese Unie, ook niet als kandidaat-lid? Zo nee, waarom niet?
Albanië heeft evenals de andere landen van de Westelijke Balkan sinds 1999 een lidmaatschapsperspectief. Indien deze landen voldoen aan alle strenge voorwaarden van het uitbreidingsproces, dan kunnen zij op termijn toetreden tot de EU.
Amerikaanse toegang tot cloud-gegevens |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «VS heeft toegang tot cloud-gegevens»1 en de publicatie «Cloud diensten in hoger onderwijs en onderzoek en de USA Patriot Act»?2
Ja.
Is het waar dat Amerikaanse opsporingsdiensten makkelijker bij data van Nederlandse cloudgebruikers kunnen dan tot nu toe werd gedacht? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 1 van de leden Gesthuizen en Van Bommel (vraagnummer 2012Z17456, ingezonden 15 oktober 2012).
Is het waar dat in het geval dat gegevens door Amerikaanse autoriteiten direct opgevraagd worden bij de clouddienst, Nederlandse gebruikers onder Amerikaanse wetgeving zeer beperkte rechtsbescherming hebben terwijl die rechtsbescherming wel zou gelden in het geval van bevragingen onder Nederlandse wetgeving? Zo ja, deelt u de mening dat er dan sprake is van rechtsongelijkheid? Hoe wilt u dit verbeteren? Zo nee, wat is dan niet waar?
Wanneer gebruikers clouddiensten betrekken van dienstaanbieders die (ook) in de VS actief zijn, dan dienen zij zich ervan bewust te zijn dat die gegevens onderwerp kunnen worden van een vordering tot verstrekking van de gegevens van de Amerikaanse autoriteiten. Het is afhankelijk van rechtsbetrekking tussen dienstverlener en gebruiker of Amerikaans of Europees gegevensbeschermingsrecht van toepassing is. Die rechtsstelsels verschillen sterk van elkaar. Het ligt niet op mijn weg om een oordeel over het recht van een derde land te geven. Dit alles laat onverlet dat overheden zowel in de VS als in Europa de hun verleende bevoegdheden tot het vorderen van gegevens conform de geldende wettelijke voorschriften altijd kunnen uitoefenen.
Zijn de Amerikaanse constitutionele waarborgen op het gebied van bevragingen door de Amerikaanse overheid inderdaad niet van toepassing op Nederlandse gebruikers van de cloud? Zo ja, hoe worden Nederlandse gebruikers dan wel beschermd en acht u die bescherming afdoende? Zo nee, waarom niet?
Het ligt niet op mijn weg om uitspraken te doen over de waarborgen die het recht van de Verenigde Staten al dan niet biedt aan verschillende categorieën belanghebbenden. Ik verwijs voorts naar het antwoord op vragen 4 en 5 van de leden Gesthuizen en Van Bommel (vraagnummer 2012Z17456, ingezonden 15 oktober 2012).
Toelichting: deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van de leden Gesthuizen en Van Bommel (beiden SP), ingezonden 15 oktober 2012 (Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 535)
Deelt u de mening dat «het gebrek aan aandacht in de VS voor de belangen van vertrouwelijkheid van gegevens van niet-Amerikanen (…) de situatie er vanuit Nederlands perspectief niet beter op» maakt? Zo ja, hoe gaat u er zorg voor dragen dat die aandacht er wel komt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De ontvoering van de Nederlandse fotojournalist Jeroen Oerlemans |
|
Raymond Knops (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Uri Rosenthal (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht over de arrestatie van twee Britse burgers in verband met mogelijke betrokkenheid bij de ontvoering van de Nederlandse fotojournalist Jeroen Oerlemans?1
Ja.
Is er contact geweest tussen de Nederlandse en de Britse overheden over deze arrestatie en eventuele vervolgstappen die hieruit voort kunnen vloeien?
De dienst Nationale Recherche heeft na de ontvoering de aangifte en een verklaring van de heer Oerlemans opgenomen en verder onderzoek verricht. Bij de ontvoering was ook een Brits slachtoffer betrokken. De Britse politie is daarom ook een opsporingsonderzoek gestart. In verband hiermee is er contact geweest tussen de Nederlandse en de Britse opsporingsdiensten, waarbij informatie is uitgewisseld en afstemming heeft plaatsgevonden over de te nemen vervolgstappen. In onderling overleg is besloten om de resultaten van het Nederlandse onderzoek ter beschikking te stellen aan de Engelse autoriteiten en de resultaten van het Britse onderzoek af te wachten omdat dit meer aanknopingspunten biedt. De heer Oerlemans is hiervan op de hoogte gesteld.
Wat kunt u zeggen over de betrokkenheid van het gearresteerde tweetal bij de ontvoering van Oerlemans?
Aangezien de aanhoudingen hebben plaatsgevonden op verzoek van de Britse autoriteiten en het onderzoek aldaar nog loopt kan ik hierover geen mededelingen doen.
Is er inmiddels meer duidelijkheid over de betrokkenheid van de Turkse geheime dienst bij de vrijlating?2 Was er een verzoek tot geheimhouding tot de volgende dag, 27 juli, 12:00 van de Turkse geheime dienst? Zo ja, waarom had dit verzoek de Nederlandse overheid niet bereikt? Zo ja, waarom sprak u dan toch op 26 juli in Nieuwsuur over de vrijlating van Oerlemans?
Neen. Een dergelijk verzoek heeft de Nederlandse overheid niet ontvangen.
Is er voor het interview in Nieuwsuur contact geweest tussen Oerlemans en de Nederlandse overheid, zodat de vrijlating met zekerheid kon worden vastgesteld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welk moment? Wat was de inhoud van dit contact?
Op het moment van de Nieuwsuur-uitzending was betrokkene op Turks grondgebied en niet meer in handen van de gijzelhouders. De uitspraak over zijn vrijlating is gedaan op basis van de op dat moment beschikbare openbare en vertrouwelijke bronnen van onder meer de Nederlandse ambassade in Ankara, alsmede nationale en internationale contacten.
Heeft er inmiddels een evaluatie plaatsgevonden naar aanleiding van de gebeurtenissen rond de vrijlating van Oerlemans? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de belangrijkste lessen en tot welke wijziging van beleid leiden deze?
Er zijn meerdere momenten na de ontvoeringszaak geweest waarop de gang van zaken in deze ontvoeringszaak is besproken. Dit heeft niet geleid tot wijziging in het beleid.
Het medicijntekort |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Medicijntekort was nog nooit zo groot»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de stijging van het medicijntekort, namelijk 174 onverkrijgbare medicijnen in 2010 tegen 242 onverkrijgbare medicijnen in 2011?
Ik volg al geruime tijd met bezorgdheid de toenemende tekorten van geneesmiddelen. Om die reden heb ik begin dit jaar een project gestart «Borging continuïteit geneesmiddelenvoorziening». In dit project wordt samen met de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en het Rijks Instituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) bekeken wat mogelijke oorzaken van tekorten zijn en welke oplossingen kunnen worden ingezet. In opdracht van VWS werkt het Instituut voor Verantwoord Medicijngebruik (IVM) aan een studie die de oorzaken in beeld moet brengen en ontwikkelt het RIVM een risicomodel voor de volksgezondheids-aspecten van mogelijke geneesmiddelentekorten. Dit risicomodel heeft tot doel de ernst van de impact van een geneesmiddelentekort in te schatten voor een concreet dreigend tekort. Eind dit jaar worden beide producten opgeleverd, waarna de Tweede Kamer zal worden geïnformeerd.
Wat is volgens u de oorzaak van het medicijntekort? Is dit een gevolg van de crisis of ligt het aan het preferentiebeleid?
Oorzaken/risicofactoren van (tijdelijke) geneesmiddelentekorten kunnen van velerlei aard zijn. In de bijlage van mijn brief van 10 januari 2012 (TK 2011–2012, 29 477, nr. 181) treft u een overzicht aan van denkbare factoren2 die kunnen leiden tot (tijdelijke) geneesmiddeltekorten. Voor zover nu bekend kunnen tekorten inderdaad ontstaan als gevolg van onder andere het preferentiebeleid. Bij het preferentiebeleid gaat het echter om tekorten van als preferent aangewezen geneesmiddelen. Dat wil zeggen dat er wel geneesmiddelen beschikbaar zijn met dezelfde werkzame stof als de tijdelijk niet voorradige preferente variant. De zorgverzekeraar heeft een zorgplicht en is daarmee de verantwoordelijke partij die voor een oplossing moet zorgen. Of de economische crisis tot medicijntekorten leidt, is mij niet bekend.
Deelt u de mening dat medicijntekorten voorkomen moeten worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u er aan doen?
Ja, ik deel de mening dat geneesmiddelentekorten niet wenselijk zijn. Daarom heb ik begin dit jaar een project gestart «borging continuïteit geneesmiddelenvoorziening». Zie ook het antwoord op vraag 2.
Verwacht u een stijging van medicijntekorten in de toekomst? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u hiertegen nemen?
In hoeverre in de toekomst vaker leveringsproblemen zullen optreden kan ik op dit moment niet voorzien. De volgend jaar te implementeren Europese richtlijn vervalsingen zou wellicht tot tekorten kunnen leiden. Die richtlijn stelt eisen aan de import van actieve werkzame stoffen (API’s) om vervalsingen tegen te gaan. Dit kan er mogelijk toe leiden dat de Europese markt voor fabrikanten uit bijvoorbeeld China en India minder interessant kan worden om te beleveren met mogelijke tekorten als gevolg. Gezocht moet worden naar een stelsel van regelingen en afspraken die recht doen aan beide aspecten: het belang van het tegengaan van vervalsingen en het belang van het toegankelijk houden van de markt van geneesmiddelen om tekorten te voorkomen.
Mijn streven is er in ieder geval op gericht om waarborgen tot stand te brengen tegen risicovolle leveringsproblemen. Om die reden heb ik het hiervoor genoemde project «Borging Continuïteit Geneesmiddelenvoorziening» in het leven geroepen.
Ook zal ik in de EU mijn zorgen uiten ten aanzien van de import van API's uit India en China waardoor mogelijk geneesmiddelentekorten kunnen ontstaan.
Een intensieve mediacampagne via de Stichting Ether Reclame (STER) gericht tegen Nederlanders die kritisch staan tegenover de massa-immigratie en de islam. |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «SIRE-campagne over tolerantie»1 en «SIRE houdt ons een spiegel voor»?2
Ja.
Heeft u in het bericht »SIRE-campagne over tolerantie» kennisgenomen van de meningen welke volgens SIRE «intolerant» zouden zijn, namelijk kritisch staan tegenover toestroom van asielzoekers, hoofddoekjes en bouw van moskeeën?
Ja.
Is het de taak van de STER en de publieke omroep Nederlanders die kritisch staan tegenover een middeleeuwse woestijnideologie weg te zetten als «intolerant»?
Het is de wettelijke taak van de STER om voor de landelijke publieke omroep media-aanbod te verzorgen dat bestaat uit reclame- en telewinkelboodschappen die zijn aangeboden door derden. Het staat in beginsel een ieder vrij om als derde zijn reclameboodschap voor uitzending aan te bieden aan de STER. Daarvoor is geen overheidsstimulans nodig.
Wel verplicht de Mediawet de STER tot aansluiting bij de Reclame Code Commissie. Reclameboodschappen die via de STER worden uitgezonden, dienen dan ook te voldoen aan de regels die gehanteerd worden door deze Commissie. Indien iemand van mening is dat de reclameboodschappen daar niet aan voldoen, dan kan hij of zij zich wenden tot deze instantie.
Acht u het in het kader van de Mediawet (in het bijzonder artikel 2.1, lid 2 b die regelt dat de publieke omroep «op evenwichtige wijze een beeld van de samenleving geeft en de pluriformiteit van onder de bevolking levende overtuigingen, opvattingen en interesses op maatschappelijk, cultureel en levensbeschouwelijk gebied weerspiegelt;») juist als er «equal time» ontstaat tussen islamfans en islamcritici in de zendtijd van de publieke omroep? Zo ja, bent u bereid via uw vertegenwoordigers in het bestuur van de STER te stimuleren dat de STER beide zijden in staat stelt spotjes uit te zenden?
Zie antwoord vraag 3.
Is het raadzaam STER-zendtijd af te staan aan een politiek-correcte club als SIRE met in hun Raad van Toezicht de D66»er Paul Schnabel en Astrid Joosten van de socialistische VARA, en waarvan de directeur politieke uitspraken doet waarin hij stelt dat de vorige coalitie verantwoordelijk is voor het verminderen van tolerantie?
Acht u het geloofwaardig van de tolerante reclame-bobo’s dat zij Jorgen Rayman als tolerante beschermheer van hun tolerante reclame-actie hebben ingehuurd, een linkse grappenmaker die in 2008 partij was in het tolerante politieke proces tegen Geert Wilders in een tolerante poging hem het zwijgen op te leggen?
Campylobacterbesmettingen in slachthuizen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Henk Bleker (CDA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Risico op Campylobacter verschilt per slachthuis»?1
Ja
Acht u het acceptabel dat de werkwijze in slachthuizen kennelijk niet zodanig volgens vaststaande normen is, dat deze verschillen zich kunnen voordoen? Zo ja, waarom? Zo nee, op welke wijze en termijn bent u bereid hieraan een einde te maken, bijvoorbeeld via verplichte ISO normering?
Campylobacter is een zeer moeilijk te bestrijden bacterie. Voor slachthuizen gelden HACCP eisen. Hieronder valt het uitvoeren van een gevarenanalyse, het instellen van beheersmaatregelen en het benoemen van kritische controlepunten. De producent voert deze analyse uit en zal ten aanzien van de kritische punten in het slachtproces extra goed moet opletten. Om HACCP goed toe te passen moet eerst duidelijk zijn waar in het slachtproces deze kritische punten voor de Campylobacter besmetting van kippenvlees liggen. Vervolgens moet worden bepaald hoe besmetting op deze punten te voorkomen is. Voor Campylobacter is dit nog onvoldoende bekend. Het tussen VWS en de sector afgesloten Convenant Campylobacter heeft tot doel hier meer inzicht in te krijgen. Op basis hiervan zullen slachthuizen gerichter maatregelen kunnen treffen om Campylobacter besmetting te voorkomen.
Hoe verklaart u de aangetroffen misstanden in relatie tot de kabinetstoezeggingen uit 1997 om de besmetting structureel terug te dringen?2
Er is hier geen sprake van misstanden. Campylobacter is zoals gezegd een zeer moeilijk te bestrijden bacterie. Uit de resultaten van het Convenant blijkt dat pluimveevlees afkomstig uit Nederlandse slachthuizen over het algemeen minder met Campylobacter is besmet dan pluimveevlees afkomstig uit slachthuizen buiten Nederland. Ik wil u hier ook verwijzen naar mijn antwoord op de vraag 5 van uw fractiegenoot mevrouw Hazekamp (2012Z17383) van 14 maart van dit jaar. De resultaten van het Convenant zullen bijdragen aan een verdere verbetering van de huidige situatie.
Deelt u de mening dat 15 jaar een onacceptabel lange termijn is om een regeringsbelofte op het gebied van een ernstig volksgezondheidsprobleem in te lossen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u de aanwezigheid van pathogenen in kippenvlees volledig verbieden?
Ik wil u verwijzen naar mijn antwoorden op de vragen 2,3,4 en 9 van uw fractiegenoot mevrouw Hazekamp (2012Z17383) van 14 maart van dit jaar.
Kunt u aangeven hoeveel geregistreerde ziektegevallen van besmetting met pathogenen geregistreerd zijn in 2011 en 2012 , die te herleiden zijn tot slachtproducten en kunt dit uitsplitsen naar de verschillende pathogenen? Acht u dit een representatieve weergave? Zo nee, waarom niet?
De incidentie en ziektelast van 14 darminfecties worden jaarlijks door het RIVM gerapporteerd3.
In deze rapportage wordt de totale ziektelast opgesplitst naar verschillende bronnen (voedsel, milieu, direct contact met dieren, direct contact tussen mensen en reizen). Deze opsplitsing wordt niet toegepast op de geregistreerde gevallen maar op een schatting van het werkelijk aantal ziektegevallen, waarvan de geregistreerde gevallen slechts een klein deel zijn. Van de 1,99 miljoen ziektegevallen door deze 14 darminfecties in 2010 werden er naar schatting 725 000 door voedsel overgedragen. Daarbinnen werden 217 000 gevallen toegeschreven aan vlees van runderen, schapen, varkens en kippen. Een uitsplitsing naar pathogenen is ook in de betreffende rapportage gegeven. De belangrijkste ziekteverwekkers die via genoemde soorten vlees worden overgedragen zijn Clostridium perfringens (97 000 gevallen), Staphylococcus aureus (61 000 gevallen) en Campylobacter spp. (28 000 gevallen). Ziektegevallen door Campylobacter zijn over het algemeen ernstiger. Er zijn nog geen rapportages over 2011 en 2012.
Kunt u aangeven bij welke vleesproducten de kans op besmetting het grootst is, met een exacte uitsplitsing naar de verschillende pathogenen en de verschillende productsoorten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u specifiek zijn in uw beantwoording?
De kans op Campylobacter besmetting is het grootst bij rauw kippenvlees zoals uit onderstaande tabel blijkt.
Levensmiddel
Locatie
Cam
pylo
bacter
Salmonella
E. coli O157
STEC
Lis
teria
Vers vlees
slachthuis/
uitsnijderij
Kip
34,4%
Vers vlees
import (diep
gevroren)
kip
0,7%
6,6%
Vers vlees
retail
kip
22,8%
3,4%
Vers vlees
retail
kalkoen
9,7%
1,9%
Vers vlees
retail
varken
0,3%
1,4%
Vers vlees
retail
rund
0,2%
0,2%
0,3%
Vers vlees
retail
kalf
0,9%
0,0%
0,0%
Vers vlees
retail
lam
2,2%
0,0%
0,0%
gehakt/bereiding
retail
kip
4,3%
3,3%
gehakt/bereiding
retail
rund
0,7%
0,2%
3,5%
gehakt/bereiding
retail
varken
1,9%
rauw te consumeren vleesbereidingen
retail
rund
0,6%
0,0%
3,0%
vleesproducten
retail
geferm. worst
0,9%
0,0%
vleesproducten
retail
vleeswaar
0,0%
0,0%
0,0%
vleesproducten
retail
pate
1,3%
Deelt u de mening dat de aanwezigheid van pathogenen in voedsel, dat aan consumenten wordt aangeboden, onacceptabel is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u zorgen dat aangeboden slachtproducten 100% vrij zijn van pathogenen?
Voedsel moet veilig zijn. De producent is daarvoor verantwoordelijk. Het geheel pathogeen vrij krijgen van alle voedingsmiddelen is, zonder gebruik te maken van decontaminerende methoden, een onhaalbaar doel en ook niet nodig. Lage gehaltes pathogenen zullen veelal niet tot ziekte leiden en spelen wellicht een positieve rol bij de opbouw van weerstand.
Bent u bereid strengere sancties op te leggen voor slachthuizen, die langdurig en stelselmatig de volksgezondheid in gevaar brengen via het hanteren van een werkwijze die de aanwezigheid van pathogenen bevordert of in elk geval niet uitsluit? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Tegen bedrijven die de volksgezondheid in gevaar brengen wordt door de NVWA handhavend opgetreden. Indien deze overtreding langdurig en stelselmatig is zal proportioneel zwaarder worden ingegrepen.
Kunt u aangeven waarom het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) niet openbaar maakt welke slachterijen een duidelijk verhoogd risico voor de volksgezondheid vormen en acht u het acceptabel dat slachterijen, die een duidelijk verhoogd risico vormen, daarmee gewoon door kunnen gaan en niet bekend worden of gestraft? Zo ja, waarom? Zo nee, op welke termijn en wijze gaat u deze risico’s wegnemen?
Het RIVM beschikt niet over deze gegevens. De gegevens over Campylobacter besmettingen van pluimveevlees worden verzameld door alle Nederlandse slachterijen onder coördinatie van de Vereniging van de Nederlandse Pluimveeverwerkende Industrie (Nepluvi). Nepluvi rapporteert zelfstandig over de bevindingen4. In het convenant tussen VWS en Nepluvi is afgesproken dat alle resultaten door Nepluvi geanonimiseerd inzichtelijk worden gemaakt voor betrokken vleeskuikenslachterijen en VWS. Het RIVM heeft deze geanonimiseerde gegevens aan een nadere analyse onderworpen, en kan dus geen individuele bedrijven identificeren. Ik wil u verder ook verwijzen naar mijn antwoord op de tweede vraag.
Het bericht “Apothekers kunnen zorgkosten drukken” |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport van adviesbureau Booz & Company dat apothekers zorgkosten kunnen drukken?1
De Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP) heeft het adviesbureau Booz & Company opdracht gegeven voor het maken van dit rapport. Dit rapport is (nog) niet openbaar beschikbaar. De presentatie van Booz & Company die tijdens het KNMP-congres is getoond kan worden beschouwd als een samenvatting van het rapport.
Wat vindt u van de maatregelen die in dit rapport worden voorgesteld?
Naar mijn informatie stelt Booz & Company drie maatregelen voor:
Ik vind dit drie zinnige aanbevelingen. Deze drie maatregelen zijn van belang voor het zinnig en zuinig gebruik van geneesmiddelen. De voorgestelde maatregelen zijn echter niet nieuw: ze staan al enige tijd op de agenda bij beroepsgroepen (artsen en apothekers), bij patiënten en, zij het in mindere mate, bij zorgverzekeraars. Vanuit VWS zijn stimulerende en activerende maatregelen ingezet om beroepsgroepen en patiënten te ondersteunen bij het geven van invulling aan deze onderwerpen.
De eerste maatregel die wordt voorgesteld gaat over het houden van een medicatiereview. Zorgverzekeraars kunnen de prestatie «medicatiereview» inkopen bij apothekers en bij andere farmaceutische zorgverleners zoals huisartsen. Ik constateer dat apothekers en zorgverzekeraars elkaar in dit overgangsjaar na de introductie van vrij onderhandelbare tarieven en nieuwe prestatiebeschrijvingen, nog niet voldoende kunnen vinden op deze nieuwe zorgprestaties zoals de medicatiereview. Deze prestaties worden weinig gecontracteerd.
Maatregel twee betreft de communicatie bij de overdracht van medicatie. Vanuit mijn ministerie en vanuit de inspectie is de ontwikkeling en de implementatie van de ketenbrede richtlijn medicatieoverdracht bevorderd. Deze richtlijn is eind 2010 vastgesteld door beroepsgroepen. De inspectie ziet toe op het naleven van deze richtlijn. Punt van aandacht hierbij is of iedere afzonderlijke partij aanspreekbaar/verantwoordelijk is in geval van niet goed functioneren van één of enkele spelers bij de medicatieoverdracht.
Tenslotte de derde maatregel: het verbeteren van therapietrouw. Dit is een complexe zaak. Bij sommige ziektebeelden zijn patiënten therapietrouwer dan bij andere. Monitoring van therapietrouw vindt plaats door de in mijn opdracht ontwikkelde therapietrouwmonitor (www.therapietrouwmonitor.nl). Tevens wordt via het ZonMw-programma Goed Gebruik Geneesmiddelen aandacht besteed aan het beantwoorden van in de praktijk spelende vragen inzake het verbeteren van therapietrouw. Daarmee is de therapieontrouw nog niet verdwenen. Om de therapietrouw fors te verbeteren zullen artsen en apotheekhoudenden beter in gesprek met de patiënt moeten gaan over de verstrekte medicatie en waarom die medicatie is voorgeschreven. Ook patiënten kunnen een bijdrage leveren door de medicatie te gebruiken zoals voorgeschreven. Tot slot kunnen nieuwe herinneringshulpmiddelen worden ingezet.
Bent u het met de conclusies uit het rapport eens dat het invoeren van deze maatregelen tot een besparing van € 515 tot 755 miljoen kan leiden?
Het zou mooi zijn als dergelijke concrete besparingen makkelijk zichtbaar zouden worden. Helaas werkt dat niet zo simpel en blijkt de praktijk altijd weerbarstiger. Booz & Company waarschuwt daar in de presentatie ook voor. Er is bij dit onderzoek gewerkt met aannames, bijvoorbeeld dat goed uitgevoerde medicatiereviews zullen leiden tot een vermindering van de medicijnkosten (doordat mogelijke dubbelingen eruit zullen worden gehaald) en tot een vermindering van complicaties als gevolg van onjuist gebruik. Vermindering van complicaties en vermindering van ziekenhuisopnames wordt ook voorzien bij een verbetering van de informatieoverdracht bij ziekenhuisopname en ontslag uit een ziekenhuis evenals bij het verbeteren van de therapietrouw. Als zorgverleners de door vermindering van complicaties gewonnen tijd niet opvullen met het leveren van andere zorg kan er een besparing worden gerealiseerd.
Op welke wijze kan het potentieel aan apothekers om tot kostenbesparing te komen in de totale zorgketen beter worden benut?
Apothekers vervullen een belangrijke rol in de farmaceutische zorg. Zij zijn evenwel niet de enige spelers. Artsen en patiënten hebben een minstens even grote rol om te komen tot zinnige en zuinige farmaceutische zorg en mogelijke verspilling terug te dringen. Apothekers kunnen hun meerwaarde bij deze onderwerpen goed naar voren laten komen in de dagelijkse patiëntenzorg maar ook in farmacotherapeutische overleggen (FTO) met (huis)artsen. Daarvoor zullen apothekers hun meerwaarde wel moeten kunnen meten en daar transparant over zijn.
Het uitzetten van vreemdelingen naar Guinee |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Leers |
|
![]() |
Is het waar dat de aangifte wegens corruptie van advocaat de heer mr. F.L.M. van Haren tegen de Dienst Terugkeer & Vertrek niet in behandeling is genomen, omdat slechts tot vervolging van ambtsmisdrijven en ambtsovertredingen van (voormalige) bewindspersonen kan worden overgegaan indien daartoe opdracht is gegeven bij Koninklijk Besluit of bij besluit van de Tweede Kamer?
Het Openbaar Ministerie heeft mij op 6 juli jl. per brief laten weten de aangifte niet in behandeling te nemen. Daarbij heeft het Arrondissementsparket Den Haag overwogen dat, voor zover de aangifte strafrechtelijk van aard is, strafvervolging van een (voormalige) bewindspersoon alleen mogelijk is op grond van een Koninklijk Besluit dan wel een besluit van de Tweede Kamer en dus niet tot de bevoegdheid van het Openbaar Ministerie behoort. Voor zover de aangifte bestuursrechtelijk van aard is, behoort deze eveneens niet tot de bevoegdheid van het Openbaar Ministerie.
Is het waar dat naar aanleiding van de aangifte geen onderzoek is gestart door het Openbaar Ministerie, omdat het een zaak van bestuursrechtelijke en niet van strafrechtelijke aard betreft?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt dit zich tot uw uitspraak tijdens het mondelinge vragenuur van 9 oktober jl, waarin u letterlijk stelt dat de genoemde zaak is onderzocht?
In het mondeling vragenuur heb ik gemeld dat de zaak door het Openbaar Ministerie is onderzocht. De conclusie van dit onderzoek was dat de aangifte niet in behandeling werd genomen, zoals ik uw Kamer in het vragenuur meldde. Inhoudelijke conclusies zijn er derhalve door het Openbaar Ministerie niet getrokken.
Daarnaast heb ik u in het mondelinge vragenuur aangegeven dat ik de genoemde individuele zaak zal bekijken.
Bent u bereid om deze vragen voor 30 oktober 2012 te beantwoorden?
Door bovenstaande beantwoording heb ik voldaan aan uw verzoek.
De uitspraak van de voorzieningenrechter te Groningen inzake de strafrechtelijke ontruiming van krakers op grond van art. 551a Sv. |
|
Barbara Visser (VVD), Ard van der Steur (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Liesbeth Spies (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de voorzieningenrechter te Groningen van 5 oktober 2012 waarbij ontruiming geweigerd wordt?1
Ja.
Hoe beoordeelt u deze uitspraak in het licht van de doelstelling van de Wet kraken en leegstand en de noodzaak tot adequate handhaving daarvan?
Het vonnis is nog niet onherroepelijk omdat de Staat hoger beroep heeft ingesteld. Zolang de zaak onder de rechter is, onthoud ik me van een oordeel.
Bent u van mening dat door deze uitspraak de handhaving van deze wet onder druk komt te staan? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om toch het kraakverbod te kunnen handhaven? Zijn er wijzigingen in de wet nodig om de geconstateerde problemen op te lossen en zo ja, wanneer komt u met voorstellen daartoe naar de Kamer?
Nee. In deze specifieke zaak heeft de rechter geoordeeld dat het woonrecht van de kraker zwaarder weegt dan het belang van de Staat bij ontruiming van de woning. Dat betekent echter niet dat het kraakverbod niet meer zou kunnen worden gehandhaafd. Zo heeft de rechtbank Rotterdam op 22 oktober 2012 in een tweetal zaken een gevorderd verbod op strafrechtelijke ontruiming niet toegewezen.
Kunt u een overzicht geven van de succesvolle ontruimingen op strafrechtelijke grondslag afgezet tegen de ontruimingen op civiele grondslag? Is het mogelijk een overzicht te verstrekken van de stand van de jurisprudentie op dit punt op dit moment?
Van ontruimingen op civiele grondslag worden geen gegevens bijgehouden. Wel zijn gegevens beschikbaar van de afloop van kort gedingprocedures bij rechtbanken tegen voorgenomen strafrechtelijke ontruimingen sinds 1 maart 2011.
Van de 131 aangespannen kort gedingen2 hebben de krakers 66 zaken weer ingetrokken en zijn de krakers vrijwillig vertrokken. 10 zaken zijn nog in behandeling bij de rechter. In de resterende 55 zaken hebben de rechtbanken in 51 gevallen de strafrechtelijke ontruiming toegestaan. Slechts in 4 zaken heeft de rechtbank geoordeeld dat de ontruiming niet door mocht gaan. Daarvan is de strafrechtelijke ontruiming in twee zaken in de tweede instantie alsnog toegestaan en is in de zaak van 5 oktober 2012 hoger beroep ingesteld. In de vierde zaak zou ontruiming de toegang tot een ander pand belemmeren. Opgemerkt moet worden dat lang niet alle aangekondigde ontruimingen tot een kort gedingprocedure leiden. Ervaring in Amsterdam wijst uit dat het aantal ontruimde kraakpanden een factor 5 à 6 hoger ligt dan het aantal aangespannen kort gedingen.
Onnodig en te duur ‘rood staan’ op betaalrekeningen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jan Kees de Jager (CDA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat rood staan op een rekening en tegelijkertijd over spaargeld beschikken vanuit financieel oogpunt onverstandig is?
Ja. Als de debetrente hoger is dan de rente op een tegoed op een spaarrekening, wat meestal het geval is, kan dit inderdaad onverstandig zijn.
Welke initiatieven heeft u genomen om onnodig rood staan tegen te gaan? Wat is het resultaat van deze initiatieven?
Ik deel uw mening dat onnodig rood staan zoveel mogelijk moet worden voorkomen. Hiertoe zijn diverse wettelijke en toezichtsmaatregelen genomen. Wettelijke maatregelen hebben betrekking op de informatieverstrekking en de maximum kredietvergoeding. Kredieten met een looptijd korter dan drie maanden zijn op 25 mei 2011 onder de Wet op het financieel toezicht (Wft) gebracht (bij implementatie van de
Richtlijn Consumentenkrediet (2008/48/EG)). Dit betekent dat ook bij roodstand regels van toepassing zijn met betrekking tot de informatieverstrekking, kredietregistratie en het voorkomen overkreditering. De maximum kredietvergoeding is ook op roodstanden van toepassing. Door deze maatregelen wordt de consument beter geïnformeerd over de kosten van rood staan en beschermd tegen overkreditering.
Op het terrein van consumentenbescherming treedt de Autoriteit Financiële Markten (AFM) op. Aangezien langdurige roodstand niet in het belang van de klant is, heeft de AFM in 2011 en 2012 aandacht besteed aan langdurige roodstand bij banken. De AFM heeft navraag gedaan naar hoe banken omgaan met langdurige roodstand van hun klanten. De AFM heeft daarbij aan de banken laten weten dat rood staan bedoeld is voor tijdelijke overbrugging. De AFM heeft de resultaten in 2011 aan de banken teruggekoppeld en in 2012 is dezelfde exercitie herhaald. De resultaten van de voortgang worden nu geanalyseerd en binnenkort teruggekoppeld aan de banken. De AFM gaat hierbij na of in het belang van de klant wordt gehandeld.
Als het tarief voor een geoorloofde debetstand (aanmerkelijk) hoger ligt dan een vergelijkbaar doorlopend krediet, is het in het belang van die klant dat de bank hem persoonlijk en actief wijst op dit prijsverschil en dat de bank een concreet aanbod doet om de roodstand om te zetten in een voordeliger doorlopend krediet (of bij voorkeur een aflopend krediet). Een relatief groot verschil in tarieven tussen de geoorloofde debetstand en het doorlopend krediet is niet in het belang van de klant.
In aanvulling op deze maatregelen zal ik een onderzoek starten naar de effecten van de maximum kredietvergoeding op roodstanden, naar de mogelijkheden om naar een lager plafond te gaan en naar de onderbouwing van dit plafond. Zie verder het antwoord op vraag 9.
Naast het opleggen van eisen aan de aanbieders van krediet, onderneem ik acties om de vragers van krediet, de consument, financieel bewuster te maken zodat de consument zijn eigen verantwoordelijkheid kan waarmaken. Vanuit Wijzer in geldzaken wordt aandacht besteed aan verantwoord lenen en het op orde hebben van de financiële administratie. Aangemoedigd wordt dat consumenten om (onverwachte) aankopen te bekostigen sparen en niet lenen. Ook besteedt Wijzer in geldzaken veel aandacht aan jongeren. De Week van het geld is bijvoorbeeld een initiatief van Wijzer in geldzaken dat er op is gericht om kinderen in het basisonderwijs te leren omgaan met geld. Jong geleerd is immers oud gedaan.
Bent u bereid om met de sector te kijken hoe onnodig rood staan, bijvoorbeeld door tegelijkertijd geld op een spaarrekening te hebben, tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Aangezien ik het van belang vind dat consumenten niet onnodig rood staan, wil ik graag met de sector kijken welke maatregelen kunnen worden genomen om onnodig rood staan tegen te gaan. Overigens hebben banken daar inmiddels al initiatieven toe genomen. Zo bieden veel banken mogelijkheden tot «automatisch saldo aanvullen» en «saldo-waarschuwingen». Met de eerste functionaliteit kan de consument zelf instellen dat indien het saldo op zijn betaalrekening beneden een bepaald bedrag komt, het saldo automatisch wordt aangevuld vanaf zijn spaarrekening. In het tweede geval wordt de consument gewaarschuwd indien hij een negatief saldo heeft, zodat hij hier zelf op kan reageren. Het uitgangspunt bij deze initiatieven is dat de consument zelf grip op zijn eigen geld houdt en zelf kan bepalen of hij de beschikbare tools wil gebruiken of niet en in welke mate. Tevens hebben enkele banken onlangs een mobiel bankieren app geïntroduceerd waardoor consumenten beter grip op hun financiële positie hebben gekregen. Uit een recent onderzoek van ING blijkt dat 28% van de ondervraagde gebruikers van een mobiele app voor bankzaken minder vaak rood staan sinds zij bankzaken via hun mobiele telefoon kunnen regelen. Daarnaast worden rekeningen vaker op tijd betaald en zegt 20% van de gebruikers meer te sparen dan voor de introductie van de mobiel bankieren app.
Is het waar dat sommige banken een hoger percentage vragen dan het wettelijk toegestane «jaarlijkse kostenpercentage» van ongeveer 15%? Zo ja, bent u bereid om met de Autoriteit Financiële Markten (AFM) in contact te treden om hiertegen op te treden?
De AFM heeft niet geconstateerd dat aanbieders van krediet een hoger percentage dan de maximum toegestane kredietvergoeding van 15% berekenen.
De berekening van de maximum toegestane kredietvergoeding moet in beginsel conform de berekening van het jaarlijks kostenpercentage geschieden omdat daarmee zoveel mogelijk aangesloten wordt bij de Europese transparantie-eis. Als het jaarlijks kostenpercentage boven de maximumkredietvergoeding (gedefinieerd als de wettelijke rente plus 12%, op dit moment 15%) uitkomt vanwege bijkomende kosten van de bankrekening, mogen aanbieders echter uitgaan van een alternatieve berekeningswijze, de zogeheten effectieve kredietvergoeding. Bij de berekening van de effectieve kredietvergoeding hoeven deze bijkomende kosten (zoals de kosten van een betaalrekening of betaalpakket) niet te worden meegenomen. Er staan immers andere diensten tegenover deze kosten dan (uitsluitend) rood staan. Voor de goede orde, de effectieve kredietvergoeding dient te allen tijde binnen het maximum van 15% te blijven.
Bent u van mening dat noodzakelijke kosten voor het verkrijgen van een krediet op de betaalrekening (zoals pakketvergoedingen) als kosten mee moeten worden genomen in het maximaal toegestane jaarlijkse kostenpercentage?
Voor het berekenen van de maximum kredietvergoeding wil ik zoveel mogelijk de methodiek van het jaarlijks kostenpercentage hanteren omdat daarmee aangesloten wordt bij de Europese norm en er eenduidigheid is in de communicatie richting de klant. Ik vind het echter niet wenselijk om de kosten van een betaalrekening en van betaaldiensten daarin door te laten werken en deze dus ook te maximeren. Deze vaste kosten leiden vooral bij een geringe kredietomvang tot hoge kostenpercentages maar bieden de consument geen goed inzicht in de kosten van «rood staan» zelf. Bovendien staan tegenover deze kosten primair andere diensten dan krediet, namelijk het mogelijk maken van het betalingsverkeer.
Heeft u (via de AFM) zicht op de kredietverstrekking via postorderkredieten? Voldoen dergelijke kredieten aan de wettelijke eisen van kostentransparantie en toegestane kostenpercentages?
De AFM houdt toezicht op alle aanbieders van consumptief krediet. Hieronder valt ook de kredietverstrekking door de thuiswinkelorganisaties. Deze partijen zijn ook gehouden aan de regels over de maximale kredietvergoeding. Bij de continue monitoring van risico’s en het mogelijk niet voldoen aan wet- en regelgeving heeft de AFM geen bijzonderheden geconstateerd bij de kredietverstrekking door thuiswinkelbedrijven.
Hoe vaak trad de AFM in de afgelopen jaren op tegen instellingen die de wet overtraden ten aanzien van de maximaal toegestane jaarlijkse kostenpercentage?
Kredieten met een looptijd van minder dan drie maanden vallen sinds 25 mei 2011 onder de Wft. Ondernemingen die kredieten aanbieden met een looptijd van minder dan drie maanden moeten daar een vergunning voor hebben. Deze kredieten werden voornamelijk aangeboden door partijen die hiervoor hoge kosten in rekening brachten, zogenaamde flitskredietaanbieders.
Vanaf 25 mei 2011 heeft de AFM 17 aanbieders van flitskrediet onderzocht. De AFM constateerde dat nog niet alle aanbieders van deze kortlopende kredieten zich aan de nieuwe regelgeving hielden. Een aantal aanbieders handelde zonder vergunning en rekende hele hoge tarieven. Deze kosten lagen boven de maximum toegestane kredietvergoeding of waren niet onbetekenend. Twaalf aanbieders van flitskrediet (van de 17 aanbieders) overtraden de Wft en zijn gestopt of hebben hun activiteiten aangepast. Van deze partijen hebben negen een waarschuwing van de AFM gekregen. Bij drie ondernemingen bekijkt de AFM nog welke maatregel passend is. In drie andere gevallen is geen overtreding geconstateerd. De AFM doet nog onderzoek naar twee aanbieders en zit hier dus ook in zijn algemeenheid bovenop.
Hoe beoordeelt u het huidige maximaal toegestane jaarlijkse kostenpercentage voor rood staan in het licht van de historisch lage financieringskosten?
Het huidige toegestane jaarlijkse kostenpercentage is op het eerste gezicht hoog in het licht van de historisch lage financieringskosten.
De Euribor tarieven zijn momenteel inderdaad laag. Dit is echter een basistarief dat tot stand komt wanneer banken aan elkaar geld uitlenen; in dit bedrag zijn geen risico-opslagen opgenomen die banken aan klanten doorberekenen als ze hen geld uitlenen. In deze economisch onzekere tijden zijn deze risico-opslagen flink toegenomen omdat ook de risico’s zijn toegenomen. In het Overzicht Financiële Stabiliteit (najaar 2012) wijst DNB bovendien op de nog altijd bestaande spanning op de financieringsmarkten: banken wantrouwen elkaar nog altijd en lenen daardoor niet veel aan elkaar uit. Hierdoor kunnen (Nederlandse) banken slechts in beperkte mate geld inlenen tegen de lage Euribor rente. Voor Nederlandse banken is dus geen sprake van historisch lage financieringskosten.
Hoe beoordeelt u het huidige maximaal toegestane jaarlijkse kostenpercentage voor rood staan in het licht van het onderzoek van het Zentrum für EuropäischeWirtschaftsforschung waaruit blijkt dat banken nog steeds profijtelijk kredietruimte kunnen bieden tegen een kredietvergoeding van 10%? Bent u bereid een vergelijkbare studie voor de Nederlandse situatie te laten uitvoeren?
De maximum kredietvergoeding is sinds 25 mei 2011 op roodstanden van toepassing. Aangezien ik het belangrijk vind dat onnodige roodstanden zoveel mogelijk worden voorkomen, wil ik in 2013 een onderzoek starten naar de effecten van de maximum kredietvergoeding op roodstanden, naar de mogelijkheden om naar een lager maximum te gaan en naar een goede onderbouwing van het meest geschikte plafond, rekening houdend met de kosten die voor banken gemoeid zijn met roodstand. Indien de uitkomsten van het onderzoek daar aanleiding toe geven, zal ik besluiten de maximum kredietvergoeding voor roodstanden te verlagen.
Hoe is het verschil te verklaren tussen de jaarlijkse kosten van ander consumptief krediet, zoals een persoonlijke lening en rood staan? Acht u een verschil van 7-procentpunt tussen beide vormen van consumptief krediet verklaarbaar en redelijk? Zo nee, bent u bereid de AFM onderzoek te laten doen naar het verschil in tariefstelling?
De mogelijkheid voor consumenten om rood te staan is een niet onbelangrijk smeermiddel in het betalingsverkeer en daarmee in de economie. Het verschil in debetrente voor roodstand, doorlopend krediet en een persoonlijke lening is onder meer te verklaren door de bedrijfskosten van deze producten en de acceptatiecriteria. Doordat het bij roodstanden om gemiddeld veel lagere debetstanden gaat dan bij een doorlopend krediet of een persoonlijke lening moeten de bedrijfskosten over een veel lager debetsaldo worden terugverdiend. Voor een doorlopend krediet en een persoonlijke lening gelden bovendien strengere acceptatievoorwaarden waardoor de kredietkosten significant lager zijn. Ik zal onderzoeken of dat voldoende het renteverschil rechtvaardigt.
De banken geven overigens aan de consument te adviseren om in het geval van een behoefte aan langdurige extra financiële ruimte te kiezen voor een doorlopend krediet of een persoonlijke lening.
Hoe beoordeelt u het huidig maximaal toegestane jaarlijkse kostenpercentage voor rood staan in het licht van de bankierseed en de zorgplicht, waarin is vastgelegd dat banken moeten handelen in het belang van de klant? Acht u rentes van ongeveer 15% voor rood staan in het belang van de klant?
Afgaande op de inhoud van de eed of belofte zullen werknemers van een bank een zorgvuldige afweging dienen te maken tussen alle belangen die bij de onderneming betrokken zijn, te weten die van de klanten, de aandeelhouders, de werknemers en de samenleving waarin de onderneming opereert. Bij die afweging dient een werknemer de klant centraal te stellen.
Langdurige roodstanden zijn naar mijn mening niet in het belang van de klant. Ik ben blij dat de AFM de banken nauwlettend volgt in de stappen die ze hierin zetten om het belang van de klant centraal te stellen. Verder zal ik ook in overleg met de sector bekijken hoe langdurige roodstanden verder kunnen worden voorkomen. Ik kom daar in 2013 bij de rapportage over het onderzoek naar roodstanden op terug.
Hoe beoordeelt u de maximum kredietruimte voor doorlopend krediet die soms oploopt tot enkele maandinkomens? Is dat nog in het klantbelang?
Een aanbieder van doorlopend krediet dient voor de totstandkoming van de overeenkomst te beoordelen of de kredietruimte verantwoord is voor de consument. Een aanbieder zal alleen een kredietruimte van enkele maandinkomens aanbieden indien dat verantwoord is. De aanbieder wint daartoe bij de consument informatie in over de financiële positie. Bovendien dient de aanbieder tevens bij het stelsel van kredietregistratie waaraan hij deelneemt geregistreerde gegevens over reeds aan die consument verleende kredieten te raadplegen. Op grond van artikel 4:34 van de Wft mag een aanbieder van krediet geen overeenkomst aangaan met een consument indien dit, met het oog op overkreditering van de consument, onverantwoord is.
Deelt u de mening, gezien het bovenstaande, dat het maximaal toegestane kostenpercentage op rood staan moet worden verlaagd met enkele procentpunten? Bent u bereid hiertoe over te gaan?
Aan de hand van het onderzoek dat ik in 2013 wil uitvoeren zal ik bekijken of de maximum kredietvergoeding voor rood staan dient te worden verlaagd. Als daar aanleiding toe is zal ik dat doen.
Over strengere eisen aan het midden- en kleinbedrijf (MKB) bij het verstrekken van kredieten |
|
Ronald Plasterk (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA), Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Waarom is het verlenen van kredieten aan het MKB nu riskanter dan kredietverlening aan het grootbedrijf (GB) dan vóór de kredietcrisis van 2008?1
De rente op kredieten wordt in de markt bepaald. Feit is dat het MKB, door de bank genomen en ongeacht de stand van de conjunctuur, een hogere rente betaalt dan het GB. Hiervoor is een aantal belangrijke oorzaken: de relatief hoge transactiekosten van kleine kredieten, de informatie asymmetrie (minder informatie beschikbaar) bij de financiering van kleine bedrijven, de grotere deskundigheid van grotere bedrijven op financieel gebied, de grotere kwetsbaarheid van MKB bedrijven voor de uitval van personeel en voor het wegvallen van klanten en de lagere solvabiliteit van het MKB in combinatie met een beperkte toegang tot extern eigen vermogen.
Structureel zijn de risicoverschillen tussen het MKB en het grootbedrijf (GB) als gevolg van de crisis niet toegenomen. Mogelijke verklaringen van het toenemende verschil zijn dat het risico van kredietverlening aan het MKB is toegenomen door de verslechterde economische vooruitzichten. Daar het MKB meer op de Nederlandse markt gericht is kan het verschil in ontwikkeling van de vraag op de binnenlandse markt en bij export, die zich beter ontwikkelt, een rol spelen.
Doordat het MKB sowieso al kwetsbaarder is voor vraagschommelingen kan dit de oploop van het renteverschil verklaren. Dit is op zich een reële ontwikkeling. Daarnaast is van belang dat de toezichtsregels banken stimuleren om risico’s op financieringen, en de verschillen daarin, sterker dan voorheen in de rente te verwerken. Indien dat in het verleden onvoldoende geschiedde, leidt dat tot een algehele stijging van de risico-opslag, dus ongeacht het type onderneming, en tot een relatief sterkere stijging van de oplag bij kredieten aan het MKB.
Overigens blijkt uit cijfers van DNB dat hoewel het renteverschil oploopt, het tarief voor MKB (leningen van maximaal € 1 mln.) in absolute zin lager is dan voor de crisis en lager is dan het Europese gemiddelde. Voor het MKB is het absolute niveau van de rente van belang, niet het renteverschil tussen grote en kleine leningen.
Van de borgstellingsregeling voor het MKB (BMKB) kan gebruik worden gemaakt als de onderneming een gezond toekomstperspectief heeft, maar onvoldoende zekerheden om voor krediet in aanmerking te komen. Voor het MKB speelt financiering op basis van zekerheden in het algemeen een grote rol. Het risico van de onderneming neemt door de borgstelling niet af, alleen de dekkingspositie voor de kredietverstrekker verbetert voor het moment dat niet langer aan de betalingsverplichtingen kan worden voldaan.
Wat is uw reactie op het bericht dat het MKB een hogere rente moet betalen dan het grootbedrijf (GB)?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u tevens reageren op het bericht de Rabobank constateert dat het totale kredietvolume van MKB-bedrijven het afgelopen kwartaal is gedaald?2
In mijn brief van 31 mei jl. heb ik u een aantal rapporten toegestuurd over de ontwikkeling van de kredietverlening. Diverse indicatoren wijzen op het achterblijven van de vraag in vergelijking met voorgaande perioden. Er is geconstateerd dat het niveau van kredietverlening in Nederland voor het bedrijfsleven als geheel, maar ook voor het grootste deel van het MKB, gemiddeld redelijk in stand is gebleven. Wel zijn leningen en rekening courant krediet van minder dan € 250 000 teruggelopen. Er is sprake van een dalende behoefte aan financiering en er is een oplopend percentage aan bedrijven dat in de monitor aangeeft de externe financiering niet te kunnen realiseren, met als belangrijkste reden een te hoog risicoprofiel in de ogen van banken. Het bericht van Rabobank lijkt te indiceren dat de hiervoor genoemde ontwikkelingen doorzetten.
Eind van dit jaar zal ik u een nieuwe financieringsmonitor aanbieden, welke verder licht zal werpen op de ontwikkelingen omtrent kredietverlening aan het bedrijfsleven.
In hoeverre is kredietverlening aan het MKB riskanter dan aan grote ondernemingen, gegeven het bestaan van garanties als de Borgstellingsregeling MKB?
Zie antwoord vraag 1.
Is het, volgens de banken, toegenomen risico om krediet te verstrekken aan het MKB reëel? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de zorgen van de president van de Nederlandse Bank (DNB) dat deze trend ongewenst is? Zo nee waarom niet?
In het Overzicht Financiële Stabiliteit van DNB wordt gesteld dat banken een prikkel kunnen hebben om de kredietvraag niet te accommoderen, om op die manier hun kapitaalratio te verbeteren. Wanneer de kredietvraag weer aantrekt, zou dit de economische groei kunnen remmen. Dat is ongewenst. Diverse indicatoren wijzen op dit moment echter op het achterblijven van de kredietvraag. Gezien de onzekere economische vooruitzichten is dat niet onlogisch.
Deelt u de mening dat het voornemen van de banken om de leencriteria aan het MKB flink te verscherpen op termijn funest is voor de innovatie en werkgelegenheid? Zo nee, waarom niet?
Aangescherpte leencriteria kunnen innovatiemogelijkheden remmen. Hierbij moet worden aangetekend dat de aangescherpte criteria deels een weergave zijn van de nieuwe economische realiteit: kredieten zullen minder makkelijk worden verstrekt dan in de periode voor 2008. Gegeven de risico’s die banken op deze «makkelijke» kredieten bleken te lopen tijdens de crisis is het economisch verstandig dat banken hier terughoudender in zijn geworden. Wel is het belangrijk ervoor te zorgen dat goede bedrijfsplannen nog steeds voldoende financiering krijgen. Uit diverse indicatoren blijkt gelukkig dat de kredietverlening aan het MKB tot nu toe gemiddeld redelijk op peil is gebleven en de rente lager ligt dan voor de crisis. Wel is het zo dat uit studies naar voren komt dat het MKB een minder breed palet aan financieringsopties heeft dan het grootbedrijf. Inmiddels is een groot aantal initiatieven in ontwikkeling of tot stand gekomen, die deze lacunes op de financieringsmarkt, met name voor het MKB, willen opvullen. Het financieringsinstrumentarium van mijn ministerie is daarnaast primair op het MKB gericht.
In hoeverre worden alternatieve manieren van financiering (Kredietunies, achtergestelde leningen voor het MKB (het Nederlandse MKB Fonds, NMF), crowdfunding, Nederlandse Participatie Exchange (NPEX) en Nationale Investeringsbank, regionale ontwikkelingsmaatschappijen, investeringsfondsen van pensioenfondsen) toegepast dan wel overwogen als instrument om de kredietverlening aan het MKB te versterken?
Sinds het advies van de expertgroep bedrijfsfinanciering (Cie. De Swaan) worden alternatieve vormen van financiering actief onderzocht en gestimuleerd. Zo heb ik een startkrediet verstrekt voor het opzetten van enkele pilots met Kredietunies, bezie ik samen met mijn ambtgenoot van Financiën, de toezichthouders en initiatiefnemers op welke wijze Kredietunies kunnen worden ingepast in het huidige toezichtskader, heb ik ronde tafelgesprekken tussen crowdfundingplatforms en toezichthouders georganiseerd en zal ik binnenkort op dit gebied een onderzoek starten naar ontwikkelingen en samenwerkingsmogelijkheden, en is sinds 19 oktober de borgstellingsregeling voor het MKB (BMKB) opengesteld voor niet-banken. Daarnaast overleggen mijn medewerkers regelmatig met nieuwe initiatieven, waarvan een aantal in uw vraag genoemd, waarbij deze geïnformeerd worden over de ontwikkelingen ten aanzien van MKB financiering, bestaande stimuleringsmaatregelen en samenwerkingsmogelijkheden.
Hoeveel krediet is inmiddels verstrekt door het Innovatiefonds MKB+ sinds de start op 1 januari 2012?
Vanuit het InnovatiefondsMKB+ zijn sinds 1 januari vijf nieuwe investeringsfondsen gefinancierd met in totaal € 16 mln. en is € 24 mln. direct geïnvesteerd in innovatieve ondernemingen. Daar bovenop wordt verwacht dat dit jaar vanuit innovatieve ondernemingen ongeveer € 60 mln. aan financiering zal worden gevraagd, waarvan nu ongeveer € 40 mln. al in behandeling is bij het Agentschap NL.
Kunt u een overzicht geven van de verstrekte kredieten en projecten die worden ondersteund door het Innovatiefonds MKB+?
Ja, in onderstaande tabel staat een overzicht van de financieringen vanuit het InnovatiefondsMKB+ in 2012.
Naam fonds
Doelgroep van het investeringsfonds
5square Seed Fund I B.V.
Technologische, innovatieve of creatieve ondernemingen jonger dan vijf jaar. Focus op de sectoren: informatietechnologie, financiële dienstverlening, educatie, IT-portals, social media en entertainment.
Zeeuws Investeringsfonds B.V.
Er is geen specifieke sectorfocus, maar geografisch ligt de primaire focus op de regio Scheldemonde (Zeeland, Brabant, Zuid-Holland en Vlaanderen) met specifiek aandacht voor Zeeland.
Enabling Technology Fund BV i.o.
Vroege fase ondernemingen in de sectoren: mobiel, cloud/SaaS, convergentie en nieuwe media.
TIIN TechFund 3 BV
Vroege fase technologiebedrijven met als focus ICT (incl. nano/micro systeem technologie), medische technologie en innovatieve maakindustrie.
Holland Venture Zorg Innovaties I BV
Innovatieve MKB-ondernemingen die nog in de beginfase van ontwikkeling verkeren, actief zijn binnen de zorgsector (innovatieve behandelmethoden, – hulpmiddelen en -processen) en een aanzienlijke groeipotentie kennen.
Naam onderneming
Naam innovatieproject
Omschrijving innovatieproject
Aeon Astron Europe BV
Artificial biocornea
Biotech bedrijf dat nieuwe innovatieve producten ontwikkelt op het gebied van weefselregeneratie. Het gaat nu vooral om producten op het gebied van oogheelkunde, zoals een kunstmatig hoornvlies (biocornea) en een biolens.
Xenikos B.V.
T-Guard, resetting the immune system
Biotech bedrijf dat een experimenteel medicijn ontwikkelt gebaseerd op de werking van antilichamen. Het medicijn kan het immuunsysteem van patiënten «resetten» door snel en efficiënt ongewenste T-cellen te vernietigen.
To-BBB Technologies BV
Brain-targeted anti-inflammatory therapy for Multiple Sclerosis
To-BBB ontwikkelt innovatieve drug delivery technologie voor hersenaandoeningen.
Mapper Lithography Holding B.V.
Development of the Matrix 1.1: Imaging
Mapper ontwikkelt een volgende generatie lithografiemachine op basis van parallelle elektronenbundels voor het produceren van halfgeleiders zonder hulp van een masker.
AM- Pharma Holding B.V. verh.
Verhoging
AM-Pharma is een biofarmaceutisch bedrijf dat zich richt op de preklinische en klinische ontwikkeling van alkalische fosfatase voor de behandeling van ernstige aandoeningen waarbij ontsteking een belangrijke rol speelt.
Fysicon Groep B.V.
QynetiQ CompaQt
Fysicon ontwikkelt hard- en software voor medische apparatuur. QynetiQ is een hemodynamisch meetsysteem.
AlcmAir
A step beyond healing limits «VitaQ"
Het medische technologie bedrijf AlcmAir Partners ontwikkelt de VitaQ, een nieuwe generatie anesthesie en beademingsapparatuur. Deze ontwikkeling geeft de arts veel meer controle (zuurstofverbruik patiënt en onbloedige hartfunctiemeting) over de interacties tijdens operaties en op de intensive care afdeling, waardoor de patiënt veel nauwkeuriger beademd of onder narcose gebracht kan worden.
NDF Special Light Products Bv
Color conversion by remote phosphor
NDF ontwikkelt een backlicht voor LED beeldschermen voor mission-critial applicaties.
Innoluce B.V.
Engineering pilot voor de laserprintermarkt
Innoluce ontwikkelt MEMS voor toepassing in laserprinters.
OLED technologies and Solutions B.V.
The development of advanced materials: Making an Organic Light Emitting Diode Stack
OLED ontwikkelt een innovatief productieproces om met inktjetprinten OLED beeldschermen te maken.
Simax
LED Stepper
Simax levert een compleet pakket van ontwikkelings- en ondersteuningsdiensten aan gebruikers van machines voor het produceren van halfgeleiders en helpt klanten hun lithografische productie-uitrusting te optimaliseren.
NEO BV
Satsignals
NEO levert informatie op basis van satelliet- en luchtfoto's en ontwikkeld software voor het geautomatiseerd detecteren van wijzigingen.
Femtogrid Energy Solutions B.V.
Femtogrid Solar System
Femtogrid ontwikkelt energie-efficiënte beheersystemen.
ORCA Therapeutics
CLinical Development an effective oncolytic andenovirus
ORCA Therapeutics BV is een biofarmaceutisch bedrijf dat zich richt op de ontwikkeling van nieuwe anti-kanker behandelingen met oncolytische replicatiecompetente middelen.
Vijf ondernemingen
Informatie is binnenkort publiceerbaar.
Op welke manier kan het Innovatiefonds MKB+ volgens u worden omgevormd tot een Nationale Investeringsbank, zoals bedoeld in het verkiezingsprogramma van de PvdA?
Een besluit hiertoe is aan een volgend kabinet. Ik zal me beperken tot de technische mogelijkheden. Het oprichten van een nieuwe institutie is vanzelfsprekend mogelijk, maar zal wel tijd kosten om dit te implementeren. Wanneer gehecht wordt aan een snellere oplossing kan dit gevonden worden in het aanpassen van het bestaande instrumentarium. Het bestaande instrumentarium omvat reeds een garantieregeling (Groeifaciliteit), die hetzelfde doel heeft als de garantieregeling Bijzondere Financiering, op basis waarvan de NIB destijds risicokapitaal in de vorm van achtergestelde leningen verstrekte. Daarnaast is het Innovatiefonds MKB+ beschikbaar. Dit fonds richt zich nu op risicokapitaal voor innovatieve bedrijven. Het toevoegen van risicokapitaal voor niet innovatieve bedrijven is in technische zin mogelijk.
Kunt u een overzicht geven van alle bestaande instrumenten en alle instrumenten die worden overwogen of voorbereid?
In de benuttingsrapportage die ik halfjaarlijks de Tweede Kamer aanbied3 zijn de EL&I bedrijfsfinancieringsinstrumenten opgenomen. Dit zijn: Borgstelling MKB-kredieten (BMKB), Garantie Ondernemingsfinanciering (GO), Groeifaciliteit, SEED-faciliteit, Faciliteit Opkomende Markten (FOM) en Microkredieten. Verder zijn opgenomen de instrumenten die aan bedrijfsfinanciering verwant zijn: de Exportkredietverzekering (EKV) en de Innovatiekredieten. De rapportage bevat ook de benutting van de Garantstelling Landbouw en de Garantstelling Landbouw Plus.
Daarnaast is dit jaar Finance for International Business opengesteld voor Nederlandse mkb-ondernemingen met een Nederlandse vennootschap, die willen investeren in China, India, Vietnam, Colombia of Zuid-Afrika. Naar verwachting zal voor eind dit jaar de aangepaste Garantieregeling Scheepsnieuwbouw worden gepubliceerd. De introductie van het Fund-of-Fund als onderdeel van het Innovatiefonds MKB+ is voorzien voor eind van het jaar.
Op dit moment liggen de Garantstelling Zeevisserij en de Garantstelling Aquacultuur bij de Europese Commissie. Beide regelingen doorlopen een staatssteunprocedure. Ik ben voornemens deze regelingen na goedkeuring van de Europese Commissie open te stellen.
Welke rol kan de Bank Nederlandse Gemeenten (BNG) spelen om het MKB het benodigde krediet te verschaffen?
Ik zie geen rol voor BNG weggelegd bij het direct verlenen van kredieten aan MKB bedrijven. De kerntaak van BNG is het verstrekken van lange termijnkredietverlening tegen lage tarieven aan decentrale overheden en aan door deze overheden gegarandeerde instellingen in de semipublieke sector. Deze taak is zo afgesproken tussen de bank en haar aandeelhouders en is ook statutair vastgelegd. Ik acht het onverstandig en onwenselijk als BNG buiten het terrein van haar kerncompetenties zou treden. Kredietverlening aan het MKB past niet in het bedrijfsmodel van de bank, dat gebaseerd is op zeer kredietwaardige klanten en mede daardoor op een hoge credit rating van BNG. Dit model vertaalt zich in lage inkooptarieven die de bank doorgeeft aan de decentrale overheden en woningcorporaties in Nederland. De BNG beschikt ook niet over de organisatie om kredieten aan grote aantallen MKB bedrijven te verstrekken.
Welke rol kunnen pensioenfondsen spelen? Op welke manier kunnen zij bewogen worden om meer in Nederland te investeren? Kunt u de sociale partners daarop aanspreken?
De primaire verantwoordelijkheid van pensioenfondsen is een optimaal rendement op hun beleggingen. Binnen die randvoorwaarde bekijken pensioenfondsen of en waar ze in Nederland kunnen investeren. Getuige hun recente betrokkenheid bij de aanleg van de N33 zien pensioenfondsen hiervoor nieuwe mogelijkheden.
Bent u van plan, gelet op de uitspraak van de bankpresident dat het MKB weinig alternatieven heeft voor bancaire kredietverlening, de alternatieve vormen van financiering actief in het beleid uit te dragen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
De uitspraak van de bankpresident bevestigt het advies van de expertgroep bedrijfsfinanciering (Cie. De Swaan) uit 2011. Op basis van dit advies ben ik in 2011 gestart met het actief stimuleren van nieuwe vormen van kredietverlening. Zie het antwoord op vraag 8 voor een beschrijving van op dit gebied reeds ontplooide activiteiten.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór 5 november 2012?
Middels toezending van deze antwoorden heb ik aan deze wens van u voldaan.
Het bericht dat bureau Jeugdzorg Haaglanden/Zuid-Holland onder verscherpt toezicht is gesteld |
|
Brigitte van der Burg (VVD) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat bureau Jeugdzorg Haaglanden/Zuid-Holland onder verscherpt toezicht is gesteld?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat bureau Jeugdzorg Haaglanden/Zuid-Holland al bijna drie jaar onvoldoende scoort op de kwaliteit van de adviezen over kinderbeschermingsmaatregelen?
In 2010 heeft de Inspectie Jeugdzorg een landelijk onderzoek uitgevoerd naar de kwaliteit van de besluiten van de Raad voor de Kinderbescherming en bureau jeugdzorg om al dan niet een raadsonderzoek te starten. Het oordeel van de inspectie luidde toen dat de zorgvuldigheid waarmee de Raad en bureau jeugdzorg besluiten nemen om wel of geen raadsonderzoek te starten onvoldoende was. Dat gold voor alle onderzochte regio’s.
In 2011 heeft de inspectie vervolgonderzoek gedaan naar de kwaliteit van de verzoeken tot onderzoek van bureau jeugdzorg aan de Raad voor de Kinderbescherming. Bij dit vervolgonderzoek bleek de kwaliteit van de verzoeken tot onderzoek van twee bureaus jeugdzorg, Haaglanden en Groningen, niet voldoende. De inspectie heeft deze bureaus jeugdzorg verzocht de benodigde verbeteringen zo spoedig mogelijk in te voeren.
Bureau jeugdzorg Haaglanden heeft vervolgens maatregelen getroffen om de kwaliteit van de verzoeken tot onderzoek te verbeteren. Medio 2012 heeft het bureau een interne audit verricht naar de kwaliteit van de verzoeken tot onderzoek. Daaruit bleek dat de kwaliteit nog niet voldoende was. In september 2012 heeft de inspectie de kwaliteit van de verzoeken tot onderzoek van zowel bureau jeugdzorg Haaglanden als Zuid-Holland getoetst. De kwaliteit was bij beide bureaus niet voldoende. Om die reden heeft de inspectie bureau jeugdzorg Haaglanden en Zuid Holland onder verscherpt toezicht gesteld. Beide bureaus zijn niet in staat gebleken om de kwaliteit van de verzoeken tot onderzoek te verbeteren, ondanks herhaald toezicht van de inspectie en voorgenomen verbetermaatregelen van de instelling. Hieruit constateert de inspectie dat het aan kwaliteitsbewaking van bureau jeugdzorg heeft ontbroken. Het verscherpt toezicht betreft daarom zowel de kwaliteit van de verzoeken tot onderzoek als het bewaken van deze kwaliteit.
Kunt u aangeven wat er in de tussentijd is gebeurd om de kwaliteit van de adviezen te verbeteren?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven waarom de ondernomen actie in de afgelopen jaren onvoldoende is geweest om een (voldoende) verbetering tot stand te brengen bij het genoemde bureau Jeugdzorg?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat dit betekent voor de kwaliteit van de adviezen die de Raad voor de Kinderbescherming aan de kinderrechter heeft voorgelegd?
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna Raad) heeft een zelfstandige onderzoekstaak binnen de jeugdzorg. De inspectie heeft geconstateerd dat in de regel de kwaliteit van de meldingen van bureaus jeugdzorg van voldoende kwaliteit zijn. Wanneer er wel onduidelijkheden in de melding van bureau jeugdzorg aan de Raad staan dan wel informatie ontbreekt, bevraagt de Raad standaard bureau jeugdzorg. Zo nodig wordt afgesproken dat bureau jeugdzorg de informatie aanvult, terwijl de Raad zijn onderzoek start. Op basis van dit onderzoek vraagt de Raad de kinderrechter, indien noodzakelijk, om een kinderbeschermingsmaatregel. De Raad is bovendien bij de bureaus jeugdzorg Haaglanden en Zuid-Holland extra alert op de volledigheid en juistheid van de melding of het verzoek om onderzoek dat zij krijgt. Op deze manier is de kwaliteit van het verzoek aan de kinderrechter gewaarborgd.
Zijn er op basis van deze adviezen van dit bureau Jeugdzorg kinderbeschermingsmaatregelen door de kinderrechter uitgesproken, terwijl de Inspectie op de hoogte was van de slechte kwaliteit van de adviezen? Zo ja, wat zijn de consequenties hiervan?
Niet de adviezen van bureau jeugdzorg, maar het eigenstandige onderzoek van de Raad leidt tot een verzoek aan de kinderechter. Zie ook antwoord op vraag 5.
De kwaliteit van de melding van bureau jeugdzorg heeft mogelijk wel invloed op de duur van het onderzoek door de Raad en de snelheid waarmee een maatregel geëffectueerd kan worden. Gedurende het onderzoek van de Raad loopt, indien mogelijk, de vrijwillige hulpverlening door. Als dit niet mogelijk is, wordt overwogen of een voorlopige maatregel nodig is. Hierdoor blijft er zicht op de veiligheid van het kind bestaan.
Kunt u aangeven hoeveel ouders en kinderen hiervan de dupe zijn geweest, en wat de effecten zijn voor de getroffen ouders en kinderen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven of dit kwaliteitsprobleem bij andere bureaus Jeugdzorg ook speelt? Kunt u dit onderbouwen?
Bij het vervolgonderzoek van de inspectie in 2011 bleek de kwaliteit van de verzoeken tot onderzoek van twee bureaus jeugdzorg, Haaglanden en Groningen, niet voldoende. Bureau jeugdzorg Groningen heeft naar aanleiding van de aanbeveling van de inspectie uit 2011 maatregelen genomen om de kwaliteit te verbeteren. De inspectie heeft deze verbeteringen in 2012 nauwgezet gevolgd. In september 2012 heeft de inspectie de kwaliteit van de verzoeken tot onderzoek van bureau jeugdzorg Groningen opnieuw getoetst. De inspectie beoordeelt de kwaliteit van de meldingen van dit bureau op basis van deze laatste toets als voldoende.
Welke conclusies trekt u ten aanzien van het instrumentarium dat wordt ingezet bij het verbeteren van dergelijke situaties bij bureaus Jeugdzorg? Is dat instrumentarium voldoende?
Provincies en stadsregio’s zijn primair verantwoordelijk voor de kwaliteit van zorg die jeugdzorgaanbieders en de bureaus jeugdzorg leveren. De inspectie houdt hier toezicht op. Indien de inspectie van mening is dat de kwaliteit onvoldoende is, heeft zij diverse mogelijkheden om in te grijpen:
In het kader van het nieuwe jeugdzorgstelsel ben ik, samen met mijn collega bewindslieden, aan het bezien hoe het geïntegreerd Rijkstoezicht op jeugd vorm gaat krijgen. Uiteraard wordt ook bekeken over welke instrumenten de Rijkstoezichthouder zou moeten beschikken. Inmiddels is besloten dat de handhavingstaak na de stelselwijziging bij de Rijkstoezichthouder komt te liggen.
Daar waar de inspectie constateert dat instellingen niet aan de vereiste kwaliteitseisen voldoen moet snel, maar in het belang van het kind, zorgvuldig worden ingegrepen. De inspectie beoordeelt ter plekke wat proportioneel is voor de situatie die ze bij een instelling aantreft. Als de verbeterpunten niet adequaat worden opgepakt, staat de weg open naar een zwaarder middel.
Voor het einde van het jaar informeer ik u, zoals toegezegd tijdens het Verzamel AO van 13 juni jl., over de wijze waarop de Inspectie Jeugdzorg omgaat met instellingen die voortdurend niet aan de eisen van de inspectie voldoen.
Op dit moment staan de bureaus jeugdzorg voor de duur van maximaal één jaar onder verscherpt toezicht. De bureaus jeugdzorg Haaglanden en Zuid-Holland hebben een verbeterplan opgesteld. De inspectie toetst begin 2013 of de verzoeken tot onderzoek kwalitatief voldoende zijn.
Deelt u de mening dat deze situatie nooit meerdere jaren had mogen voortduren? Zo ja, hoe gaat deze situatie op de kortst mogelijke termijn opgelost worden?
Zie antwoord vraag 9.
Diplomatieke betrekkingen met Iran |
|
Raymond de Roon (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Canada sluit ambassade in Iran en zet Iraanse diplomaten uit»?1
Ja.
Hoe kwalificeert u Canada’s besluit om Iran aan te merken als staatssponsor van terreur en grootste bedreiger van de wereldvrede op basis van de volgende feiten:
De zorgen van Canada over diverse aspecten van het Iraans buitenlands beleid, worden door het kabinet gedeeld.
Deelt u de mening dat het diplomatieke spoor met betrekking tot Iran een doodlopend spoor is gebleken en het nu meer dan ooit noodzakelijk is Iran te isoleren, daar zij het gewelddadige Syrische regime steunt, zelfs in VN-verband antisemitische toespraken houdt en haar nucleaire activiteiten ondanks alle diplomatieke druk een exorbitante vlucht hebben genomen?
Nederland maakt zich zorgen over Irans nucleaire programma, de mensenrechtensituatie en de negatieve rol van het land in de regio. Zo heb ik tijdens de AVVN in New York nog de Iraanse minister van Buitenlandse Zaken Salehi aangesproken op de steun die het land verleent aan het regime van Assad in Syrië en Hezbollah.
Het kabinet acht het belangrijk om een communicatiekanaal met de Iraanse regering open te houden. Via diplomatie en sancties oefent Nederland, bilateraal en als lid van de EU, maximale druk uit op het Iraanse regime om het beleid op bovenstaande gebieden te wijzigen. Het is nu niet het moment om te speculeren over andere opties, noch deze uit te sluiten. Diplomatieke betrekkingen stellen ons daarenboven in staat om de belangen van Nederlanders in Iran te behartigen.
Bent u bereid in navolging van Canada de diplomatieke betrekkingen met Iran op te schorten en hier ook in EU-verband voor te pleiten? Zo nee, hoe kunt u dit rijmen met uw pleidooi in de EU om Hezbollah, de proxy van Iran, als terroristische groepering aan te merken als u Iran zelf niet als staatssponsor van terreur beschouwt en daar naar handelt?
Zie antwoord vraag 3.
Mocht u onverhoopt niet bereid zijn tot het opschorten van de diplomatieke betrekkingen met Iran, bent u dan wel bereid de diplomatieke betrekkingen met Iran tot een absoluut minimum te reduceren? Zo ja, wat gaat u doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 3 en 4.
Wilt u deze vragen voor 23 oktober 2012 12.00 uur beantwoorden?
Ja.
Een schone sport |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek van USADA naar de dopingpraktijken van US Postal, en de aantijgingen die daarin ook richting de Rabobankploeg worden gedaan1?
Ja.
Deelt u de mening dat de bestrijding van vals spel, zoals dopinggebruik in de topsport, niet alleen aan de sportsector overgelaten kan worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier kan de overheid de sportsector hierin ondersteunen?
In het algemeen dient vals spel door de sportsector zelf bestreden te worden. Voor wat betreft het dopingprobleem is eind vorige eeuw door overheden in veel landen vastgesteld dat de sport daarin niet slaagde. Dat heeft geresulteerd in een nauwere betrokkenheid van overheden bij het anti doping beleid. Met name de oprichting van het World Anti Doping Agency (WADA) door het IOC en overheden wereldwijd was een concreet resultaat, evenals de totstandkoming van het «Verdrag ter bestrijding van dopinggebruik in de sport» van Unesco.
Deze ontwikkelingen hebben er op nationaal niveau toe bijgedragen dat de Rijksoverheid de sport op dit terrein meer is gaan ondersteunen. Dit geschiedt vooral door financiering van de nationale anti doping organisatie, tegenwoordig de Stichting Anti Dopingautoriteit Nederland (de Dopingautoriteit), en door bestuurlijke (via Europese vertegenwoordiging) en financiële deelname aan WADA. Ook heb ik steun toegezegd aan het onderzoek dat de KNWU zal instellen naar dopinggebruik. Met mijn anti doping beleid is jaarlijks ruim € 1,5 miljoen gemoeid.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de dopingwet, zoals die door uw voorganger in 2010 is aangekondigd?2 Wanneer bent u van plan het wetsvoorstel naar de Kamer te sturen?
Er vindt op dit moment op ambtelijk niveau afstemming plaats met het NOC*NSF en de Dopingautoriteit over een concept van een dopingwet. Naar verwachting zal het wetsvoorstel in de loop van 2013 naar de Kamer gezonden kunnen worden.
Het doel van het voorstel voor een dopingwet is het invoeren van een wettelijke grondslag voor de uitvoering van dopingcontroles (en daarmee de verwerking van persoonsgegevens van sporters).
Op welke wijze wordt in Nederland uitvoering gegeven aan de internationale afspraak dat de beschikbaarheid en handel van verboden middelen en methodes voor sporters beperkt wordt?3
Dat wordt gedaan door toepassing van de Wet op de Economische Delicten in combinatie met de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening, die in 2001 gewijzigd is door de illegale handel in geneesmiddelen voor dopingdoeleinden als economisch delict aan te merken. Bij deze wetswijziging werden de toen geldende maximumstrafmaten op ongeoorloofde handelingen met geneesmiddelen, waaronder dopinggeduide middelen, aanzienlijk verhoogd en werden de bevoegdheden ter zake van opsporing en vervolging verruimd.
Deelt u de mening dat de Dopingautoriteit haar taken onvoldoende kan uitvoeren, aangezien zij formeel geen toegang heeft tot informatie die bij justitie en douane beschikbaar is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid in de Dopingwet op te nemen dat relevante informatie van douane en justitie gedeeld worden met de Dopingautoriteit?
Er zijn momenteel geen concrete aanwijzingen dat de Dopingautoriteit haar taken onvoldoende kan uitvoeren. De beschikbare informatie bij justitie en douane heeft betrekking op de handel in dopinggeduide middelen die voornamelijk bestemd zijn voor de ongeorganiseerde sport. De taak van de Dopingautoriteit op dat terrein is er één van preventie, vooral door middel van voorlichtingsactiviteiten. Voor deze preventieve taak is de informatie bij douane en justitie uit lopende zaken daarom niet noodzakelijk.
Daarnaast heeft de Dopingautoriteit taken die voortvloeien uit de World Anti Doping Code en gericht zijn op het bestrijden van doping binnen de georganiseerde sport. Justitie en douane hebben geen gegevens over het gebruik van en de handel in doping op dit specifieke terrein, waardoor ik ook in dit kader geen aanleiding zie om bevoegdheden voor de Dopingautoriteit in het voorstel voor een dopingwet op te nemen.
Wel zal ik op ambtelijk niveau een overleg initiëren tussen mijn ministerie, het ministerie van Veiligheid en Justitie en de Dopingautoriteit om over de aanpak door douane en justitie (OM) van de handel in doping bestemd voor de topsport afspraken te maken.
Wanneer bent u van plan een beleidsreactie op het uit april 2010 daterende advies van de Gezondheidsraad over dopinggebruik in de ongeorganiseerde sport.4 naar de Kamer te sturen?
In mijn Beleidsbrief Sport («Sport en bewegen in Olympisch Perspectief») die ik op 19 mei 2011 aan uw Kamer heb gezonden, heb ik een beleidsreactie op het rapport van de Gezondheidsraad opgenomen. Belangrijk onderdeel daarbij was mijn oproep aan de betrokken organisaties in de sector (aanbieders van fitness en de Dopingautoriteit) om de aanbevelingen van de Gezondheidsraad in hun anti doping activiteiten mee te nemen. De Dopingautoriteit verwerkt de aanbevelingen met name in haar al langer lopende campagne («Eigen Kracht»), die VWS jaarlijks volledig financiert.