Het bericht Help! Mijn demente ouders worden beroofd!" |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Help! Mijn demente ouders worden beroofd!»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat naar schatting slechts 25% van de bewindvoerders lid is van een branchevereniging?
In het bericht wordt het aantal professionele beschermingsbewindvoerders (hierna ook: bewindvoerders) geschat op 1.600, van wie er 400 lid zouden zijn van de Branchevereniging voor Professionele Bewindvoerders en Inkomensbeheerders (BPBI). BPBI is één van de brancheverenigingen voor professionele bewindvoerders. Er zijn ook professionele bewindvoerders die lid zijn van een van de andere verenigingen, zoals de Nederlandse Branchevereniging voor Professionele Bewindvoerders (NBPB). Het aantal bewindvoerders dat lid is van BPBI, kan bovendien hoger liggen, omdat deze vereniging uitsluitend het aantal kantoren telt dat lid is. Bij een kantoor kunnen verschillende bewindvoerders werkzaam zijn.
Een professionele bewindvoerder is een bewindvoerder die drie of meer rechthebbenden onder zijn hoede heeft. Een bewindvoerder die één of twee rechthebbende(n) onder zijn hoede heeft, wordt ook wel «familiebewindvoerder» genoemd. Professionele bewindvoerders kunnen zich bij een van de brancheverenigingen aansluiten; zij zijn hiertoe niet verplicht. Deze verenigingen kunnen naast de wettelijke kwaliteitseisen aanvullende eisen aan hun leden stellen. Elke professionele bewindvoerder, lid of geen lid van een vereniging, zal ten minste aan de wettelijke kwaliteitseisen moeten voldoen en is onderworpen aan het toezicht van de kantonrechter.
Waarom is de titel «bewindvoerder» niet beschermd?
Beschermingsbewind kan door een kantonrechter worden ingesteld wanneer de betrokkene tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, door (a) zijn lichamelijke of geestelijke toestand, of (b) verkwisting of het hebben van problematische schulden (zie art. 431, eerste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek). Een bewindvoerder kan alleen in deze door de wet omschreven gevallen worden aangesteld door de kantonrechter. Hierbij dient hij zich op grond van de wet een oordeel te vormen over de geschiktheid van de kandidaat-bewindvoerder. Professionele bewindvoerders komen bovendien alleen voor benoeming in aanmerking wanneer zij voldoen aan de eisen uit het Besluit kwaliteitseisen curatoren, beschermingsbewindvoerders en mentoren (hierna: het Besluit kwaliteitseisen; Stb. 2014, 46). Eenmaal benoemd dienen alle bewindvoerders jaarlijks rekening en verantwoording af te leggen ten overstaan van de kantonrechter. Professionele bewindvoerders zijn bovendien verplicht onder meer een verslag van een accountant aan de kantonrechter te overleggen, betreffende de bedrijfsvoering van de bewindvoerder. In het licht hiervan meen ik dat reeds voldoende waarborgen bestaan om het aanstellen en het werk van beschermingsbewindvoerders te controleren.
Bewindvoerders hebben geen publieke taak binnen het rechtsbestel, zoals advocaten, notarissen en gerechtsdeurwaarders, maar verlenen maatschappelijke bijstand.In beginsel kan elke meerderjarige tot bewindvoerder worden benoemd. Aan familiebewindvoerders worden geen aanvullende eisen gesteld. Dit is aan de orde geweest bij de behandeling van de Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap (Stb. 2013, 414).2 De kantonrechter gaat na of de familiebewindvoerder geschikt is.
Dat in beginsel elke meerderjarige tot bewindvoerder kan worden benoemd, brengt met zich dat «bewindvoerder» geen beschermde titel is. Bovendien houdt de kantonrechter toezicht. Een dergelijke controle is niet aan de orde bij de eerder genoemde beroepsgroepen met beschermde titel. Derhalve acht ik het niet passend om het toezicht van overheidswege op de bewindvoerder op dezelfde wijze vorm te geven als het toezicht op de advocaat, notaris of gerechtsdeurwaarder. Zie in dit verband ook de nota naar aanleiding van het verslag bij voornoemde wetswijziging.3
Deelt u de mening dat bescherming van de titel bewindvoerder van groot belang is ter bescherming van de kwetsbare groep die een bewindvoerder nodig heeft tegen kwaadwillenden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid meer onderzoek te doen naar het aantal mogelijke malversaties onder bewindvoerders? Kunt u uw antwoord toelichten?
In 2017 wordt de Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap geëvalueerd. Zoals reeds vermeld in de beantwoording van de vragen van het lid Karabulut door de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mede namens mij (2016Z01873), zal bij deze evaluatie nadrukkelijk aandacht worden geschonken aan de handhaving van de kwaliteitseisen. Een belangrijke aanleiding voor deze wet was het slecht functioneren van sommige bewindvoerders. De kwaliteitseisen uit deze wet en het Besluit kwaliteitseisen zijn in werking getreden op 1 april 2014. Bestaande bewindvoerders moeten sinds 1 april 2016 ook aan de eisen voldoen. Op de evaluatie van de wet en het Besluit kwaliteitseisen wil ik niet vooruitlopen.
Overigens onderhoudt het Ministerie van Veiligheid en Justitie regelmatig contact met brancheverenigingen en de expertgroep curatele, bewind en mentorschap van het Landelijk overleg vakinhoud civiel en kanton (LOVCK) van de Raad voor de rechtspraak, waarbij zo nodig ook aandacht wordt besteed aan eventuele misstanden.
Hoe oordeelt u over het feit dat de controle van bewindvoerders bij een kantonrechter ligt, terwijl kantonrechters in toenemende mate overbelast zijn, waardoor zij onvoldoende tijd hebben deze controle goed uit te voeren?
Zoals in het antwoord op vraag 5 is gemeld, wordt de Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap in 2017 geëvalueerd. De werklast van kantonrechters zal hierbij ook aan bod komen.
Elke bewindvoerder dient jaarlijks rekening en verantwoording af te leggen ten overstaan van de kantonrechter. Professionele bewindvoerders dienen daarnaast te voldoen aan de kwaliteitseisen. De controle hierop is in handen van de kantonrechter. Met ingang van 1 januari 2016 vindt de jaarlijkse controle plaats door het Landelijk Kwaliteitsbureau Curatoren, Bewindvoerders en Mentoren, dat is ondergebracht bij de Rechtbank Oost-Brabant.
De centralisatie is van zo’n recente datum dat over de uitwerking ervan nu nog geen uitspraken kunnen worden gedaan. Het is evenwel te verwachten dat deze centralisatie een positief effect heeft op de werklast van kantonrechters, omdat de controle efficiënter kan plaatsvinden.
Kantonrechters blijven overigens verantwoordelijk voor de benoeming van bewindvoerders in individuele zaken en blijven toezicht houden in die zaken. Het Landelijk Kwaliteitsbureau stelt alle kantonrechters ervan op de hoogte wanneer een kandidaat-bewindvoerder niet voldoet aan de kwaliteitseisen. Hetzelfde gebeurt wanneer een reeds benoemde bewindvoerder niet meer aan de eisen voldoet. Voldoet de bewindvoerder niet (langer) aan de kwaliteitseisen, dan is dit een grond voor ontslag (art. 448, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek).
Aan de controle van de kantonrechter op bewindvoerders in het algemeen, en aan de handhaving van de kwaliteitseisen in het bijzonder, zal nadrukkelijk aandacht worden besteed bij de wetsevaluatie.
Klopt de observatie dat veel kantonrechters en plaatsvervangend kantonrechters, gezien de bezuinigingen bij justitie en hun hoge werkdruk, de controle noodgedwongen moeten overlaten aan een administratieve afdeling?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid de oprichting van een Orde van Bewindvoerders te stimuleren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Welke verdere mogelijkheden ziet u teneinde het toezicht op bewindvoerders en de situatie op korte termijn te verbeteren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
De handreiking schriftelijk euthanasieverzoek |
|
Kees van der Staaij (SGP), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de ingezonden reactie in Medisch Contact «Helder taalgebruik overheid»? Wat vindt u van dit bericht?1
Ja, wij zijn bekend met dit bericht. Wij vinden het positief dat er aandacht is voor de handreikingen schriftelijk euthanasieverzoek. Het is goed om te merken dat de teksten zorgvuldig worden gelezen.
Kunt u nader toelichten op welke wijze de tekst van de brochure, zowel de versie voor artsen als de publieksversie, tot stand gekomen is? Hoe is ervoor gezorgd dat de teksten geen verwachtingen wekken over een ruimere interpretatie van de euthanasiewetgeving?
De aanleiding voor het opstellen van de handreikingen was de bestaande discussie over de reikwijdte van de euthanasiewet (Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding, Wtl). In het bijzonder ontstond er in het voorjaar van 2013 maatschappelijke discussie over de betekenis en waarde van de schriftelijke wilsverklaring. Op basis van een aan uw Kamer gedane toezegging om juridische en praktische duidelijkheid te bieden omtrent de betekenis van de schriftelijke wilsverklaring bij wilsonbekwame patiënten (Kamerstuk 32 647, nr. 40), is een ambtelijke werkgroep «Schriftelijke wilsverklaring euthanasie» ingesteld, waarin het Ministerie van VenJ, het Ministerie van VWS en de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) vertegenwoordigd waren. Het doel van de handreikingen is om de betekenis en waarde van de schriftelijke wilsverklaring te verhelderen en daarmee ook de reikwijdte van de Wtl, juist om te voorkomen dat er verschillende interpretaties bestaan ten aanzien van wat wel en niet mogelijk is volgens de wet. De werkgroep heeft zowel de publieksversie als de artsenversie opgesteld.
Voorafgaand hieraan heeft de werkgroep een analyse gemaakt van de parlementaire geschiedenis van de Wtl en van de jurisprudentie hieromtrent. Voor de handreiking is gezocht naar draagvlak door consultatie van verschillende veldpartijen, waaronder de Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde (NVVE), de Landelijke Huisartsenvereniging (LHV), het Nederlandse Huisartsen Genootschap (NHG), maar ook patiëntenfederatie NPCF, de Nederlandse Patiëntenvereniging en natuurlijk de regionale toetsingscommissies euthanasie (RTE’s). Ook is de tekst van de handreiking beoordeeld door de Stichting Makkelijk Lezen, die het keurmerk Gewone Taal heeft toegekend aan de handreiking. Dit keurmerk betekent dat een tekst goed leesbaar is voor iedereen. De handreikingen zijn door de leden van de werkgroep geaccordeerd.
Kunt u aangeven op welke schaal er door artsen gebruik gemaakt wordt van de handreiking «Schriftelijk euthanasieverzoek»?
We hebben geen inzicht in de schaal waarop artsen gebruikmaken van de handreiking. Navraag bij de KNMG leerde dat het voor hen ook niet mogelijk is dit te beantwoorden.
Deelt u het standpunt dat dementie als oorzaak van ondraaglijk en uitzichtloos lijden van een patiënt uiterst ingewikkelde ethische materie is?
De ondraaglijkheid van het lijden is in eerste instantie een subjectief criterium, vooral bepaald door de persoonlijke ervaring van de patiënt. Bij het toetsen van het ondraaglijk lijden door de arts gaat het erom of het voor de arts invoelbaar is dat het lijden voor de patiënt ondraaglijk en uitzichtloos is. Vanwege de wisselende wilsbekwaamheid en verminderde vermogens van patiënten met dementie om te communiceren, kan het voor een arts lastig zijn om een inschatting te maken van de ondraaglijkheid van het lijden, en of de patiënt op dat moment de euthanasie nog wenst.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de opmerking: «Patiënten met gevorderde dementie wekken soms de indruk niet ondragelijk te lijden aan de dementie» uit de brochure verwarrend is voor artsen en het publiek? Bent u bereid om te tekst van de handreiking in overleg met de KNMG aan te passen?2
De tekst van de handreiking verwijst naar de beoordeling die van de arts wordt verwacht. De arts zal per geval tot de overtuiging moeten komen dat sprake is van ondraaglijk en uitzichtloos lijden. Daaraan, en ook aan de andere zorgvuldigheidseisen van de Wtl, zal moeten zijn voldaan voordat tot euthanasie mag worden overgegaan.
Gezondheidsklachten als gevolg van meervoudige mijnbouwschade |
|
Henk Nijboer (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving over het onderzoek «Gronings Perspectief» van de Rijksuniversiteit Groningen (RUG)?1
Ja.
Klopt het dat meervoudige mijnbouwschades leiden tot geestelijke klachten zoals slapeloosheid, neerslachtigheid, vermoeidheid, irritatie en geheugen- en concentratieverlies, en lichamelijke klachten zoals buik- en maagklachten, spier- en gewrichtsklachten, hoofdpijn en hartkloppingen?
Uit het tussenrapport Gronings Perspectief #1 van 29 april 2016 blijkt dat Groningers die meerdere keren schade door gaswinning aan hun woning hebben gehad, vaker te maken hebben met deze specifieke gezondheidsklachten dan mensen met geen of eenmalige schade.
Deelt u de mening van de hoofonderzoeker van de RUG, Tom Postmes, dat de benadering van de mijnbouwschade tot nu toe vooral een financiële insteek heeft en er te weinig aandacht is voor zaken als gezondheidszorg en het ontzorgen van mensen?
Uit dit tussenrapport komt nog eens duidelijk en met cijfers onderbouwd naar voren hoe ingrijpend de gevolgen van de aardbevingen veroorzaakt door gaswinning zijn voor het persoonlijke leven van veel Groningers. Dit gegeven was voor het kabinet mede aanleiding om de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) in te stellen. Het centraal stellen van bewoners met schade en hen ontzorgen zijn belangrijke uitgangspunten van het meerjarenprogramma «Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen». Zo behandelt de NCG sinds 1 januari 2016 de complexe schademeldingen. Een casemanager van de NCG zoekt in die gevallen met alle betrokkenen naar een oplossing en doet een bemiddelingsvoorstel. Daarnaast zijn er in het aardbevingsgebied diverse lokale initiatieven gericht op immateriële ondersteuning van bewoners.
Hoe gaat u de conclusies van dit onderzoek betrekken bij uw beleid? Kunt u hierover in overleg treden met de Nationaal Coördinator Groningen Hans Alders, en de Kamer hierover rapporteren?
Het ontzorgen van mensen met schade is reeds een belangrijk uitgangspunt bij de werkzaamheden van de NCG. In reactie op dit rapport heeft de NCG reeds laten weten dat de resultaten zullen worden benut om het schadeprotocol en de werkwijze van het Centrum Veilig Wonen (CVW) in dat opzicht te verbeteren. Ook heeft de NCG de Commissie Bijzondere Situaties verzocht de resultaten te benutten voor haar werkwijze. Over de voortgang van het meerjarenprogramma van de NCG rapporteer ik uw Kamer ieder kwartaal, zie ook mijn brief van 18 mei jl.
Klopt het dat dit slechts een tussenrapport is? Wanneer verwacht u het eindrapport?
Het onderzoek Gronings Perspectief is, in opdracht van de NCG, gestart in december 2015 en heeft een looptijd van twee jaar. Het eindrapport zal eind 2017 worden gepubliceerd. In de tussentijd wordt halfjaarlijks verslag uitgebracht in de vorm van een wetenschappelijk rapport. Daarnaast worden na iedere meting de resultaten op hoofdlijnen gepresenteerd in een voor een breed publiek toegankelijke rapportage. De publicatie waar in vraag 1 naar wordt verwezen, betreft de eerste van deze publieksrapportages.
Klopt het dat hieruit zou kunnen komen dat er voor de gezondheidsklachten onderliggende factoren zouden kunnen zijn, zoals financiële problemen en boosheid en woede richting de Nederlandse Aardolie Maatschappij en Shell?2
Het past mij niet om vooruit te lopen op mogelijke uitkomsten van nog lopend wetenschappelijk onderzoek.
Mogelijk kankerverwekkende stoffen in voeding |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Mogelijk kanker door pak rijst of hagelslag?»1 Deelt u de mening dat minerale oliën (MOSH en MOAH) die ervan verdacht worden schadelijk te zijn voor de gezondheid, niet in voeding aanwezig horen te zijn?
Het bericht is mij bekend. Zodra de blootstelling van dergelijke stoffen op (nagenoeg) schadelijke niveaus ligt moet alles in het werk worden gesteld om dit terug te dringen.
Herinnert u zich de antwoorden op de schriftelijke vragen over de minerale oliën in verpakkingen van voeding?2 Kunt u inmiddels al meer duidelijkheid geven over de schadelijkheid van de stoffen? Zo niet, waarom niet en hoelang gaat dat nog duren?
De antwoorden herinner ik mij. Ik heb in de beantwoording aangegeven dat er nog aanvullend onderzoek nodig is om de risico’s goed in te kunnen schatten.
Op dit moment beschikken Nederlandse overheidslaboratoria niet over methoden om de minerale oliën op voldoende laag niveau te kunnen aantonen. Ik ben in gesprek met deze laboratoria om deze methoden zo snel mogelijk beschikbaar te hebben.
Daarnaast heb ik in mijn antwoorden op de Kamervragen van 23 november jongstleden aangegeven dat gewerkt wordt aan een Europese aanpak om te komen tot een goede inschatting van de problematiek en mogelijke beheersmaatregelen. In Europees verband is afgesproken dat zo spoedig mogelijk gestart moet worden met monitoring van minerale oliën. Ook Nederland zal in dit kader met de dan beschikbare analysemethoden deelnemen. Deze stap is noodzakelijk om na een periode van analyse tot de mogelijke gerichte maatregelen te kunnen komen.
Bent u van mening, net als bij de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen, dat bedrijven nog steeds onvoldoende adequate stappen nemen om vervuiling van voedsel met minerale oliën tegen te gaan? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om hen hiertoe aan te zetten? Zo nee, waarom niet?
De bedrijven zijn zelf verantwoordelijk om veilige producten op de markt te brengen en deze veiligheid met adequate beheersmaatregelen te kunnen garanderen. Hiervoor is voldoende inzicht nodig in de routes waarlangs verontreiniging plaatsvindt. Ik heb de Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI) op deze verantwoordelijkheid aangesproken; zij heeft aangegeven hierop actie te ondernemen. De instrumenten die FNLI ontwikkelt, zal ik laten toetsen op volledigheid en effectiviteit. Ook hiervoor moeten de gevalideerde detectiemethoden beschikbaar zijn (zie antwoord vraag3.
Bent u op de hoogte van het feit dat er intussen verschillende verpakkingsfabrikanten zijn die gerecyclede verpakkingen verkopen met functionele barrières die MOAH en MOSH kunnen tegenhouden?3 Zo ja, kunt u aangeven of en hoe u het gebruik van deze verpakkingsoplossingen wilt stimuleren, bijvoorbeeld door dit voor risicoproducten verplicht te stellen?
Het is mij bekend dat er verpakkingsvormen worden aangeboden waarvan geclaimd wordt dat die de migratie van minerale oliën kunnen verminderen. Hetzelfde geldt voor het gebruik van bepaalde soorten binnenzakken en het gebruik van niet-gerecycleerd materiaal. Het is nog onvoldoende bekend of de genoemde verpakkingsvormen de blootstelling aan minerale oliën daadwerkelijk verminderen. De geplande monitoring zal hierover gegevens moeten opleveren.
Hoe is het overleg met het Ministerie van Infrastructuur en Milieu over de ontinkting bij de productie van kringlooppapier en -karton voor voedingsmiddelenverpakkingen verlopen? Kunt al iets zeggen over de haalbaarheid hiervan en in hoeverre het bedrijfsleven hiertoe bereid is?
De vervuiling van oud papier en karton door inkten is een breed gesignaleerd probleem. Het bedrijfsleven heeft hiervoor een aantal ontwikkelingsprojecten ingezet om te komen tot verpakkingsmaterialen waarin geen minerale oliën aanwezig zijn.
Mogelijke maatregelen die hiervoor onderzocht worden:
Daarnaast wordt voor de korte termijn ingezet op het gebruik van nieuw papier en karton en naar het aanbrengen van barrièrelagen of absorberende stoffen om te voorkomen dat de resterende vervuilende stoffen in de voedingsmiddelen terechtkomen. Dit maakt onderdeel uit van de beheersmaatregelen die de bedrijven moeten treffen, zoals verwoord in de beantwoording van vraag 3.
Bent u het gesprek al aangegaan met de levensmiddelensector? Zo ja, hoever staat het hiermee, heeft u inmiddels meer duidelijkheid over de acties en mogelijkheden die er zijn? Zo nee, waarom nog niet?
Ja, zie de beantwoording van vraag 3.
Herinnert u uw brief aan Foodwatch4, waarin u aangeeft dat als Europese regelgeving niet op korte termijn te verwachten is, u overweegt om op nationaal niveau tot normstelling over te gaan, mits er normstelling praktisch mogelijk blijkt en er goede analysemethoden voorhanden zijn? Deelt u de mening dat regelgeving op Europees niveau niet op korte termijn (binnen een jaar) te verwachten is? Zo nee, waarom niet? Welke termijn verstaat u onder «korte termijn»?
Normstelling is mogelijk, zodra adequate en betrouwbare gegevens over gehalten en bronnen voorhanden zijn. Om dit te kunnen vaststellen zijn allereerst monitoringsdata nodig, waarbij gemeten wordt met gevalideerde analysemethoden.
De verwachting is dat normstellende regelgeving niet binnen een jaar gereed is. Ik zal actief deelnemen aan de Europese discussie en zodra de monitoringgegevens daartoe aanleiding geven, zal ik aandringen op normstelling.
Heeft u het RIVM al opdracht gegeven om het noodzakelijke onderzoek voor landelijke wetgeving in gang te zetten? Zo ja, wanneer verwacht u hier de uitkomst van? Zo nee, waarom niet? Binnen welke termijn bent u van plan dit te doen en wanneer verwacht u hiervan de resultaten?5
Voor het voorbereiden van wetgeving is inzicht nodig in het vóórkomen van minerale oliën in voedingsmiddelen en verpakkingsmaterialen. De Europese monitoring zal voor dit inzicht zorgen. Zodra de resultaten van deze monitoring beschikbaar zijn, kan eventuele normstelling overwogen worden.
Kunt u toelichten wat voor de NVWA voldoende wetenschappelijke duidelijkheid over het risico van de aanwezigheid van minerale oliën in voeding zou zijn, zodat zij zouden gaan optreden?6
Zonder wettelijke normen kan de NVWA niet optreden. De duidelijkheid is nodig om tot die wettelijke normen te kunnen komen. Zoals in het antwoord op vragen 7 en 8 is aangeven, kan van het opleggen van wettelijke normen pas sprake zijn als de resultaten van de monitoring bekend zijn en uit die resultaten blijkt of en welke maatregelen noodzakelijk zijn.
Heeft u het Nederlandse voorzitterschap van de EU gebruikt om deze problematiek op de agenda te zetten? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet en gaat u dit nog wel doen? Ziet u de noodzaak om, als het in EU-verband nog meer dan een jaar duurt, alvast Nederlandse wetgeving hierover op te stellen?
Nederland heeft de geschetste problematiek in Brussel aangekaart. Vervolgens heeft de Europese Commissie het initiatief genomen voor bovengenoemde aanpak van het probleem. Nederland kan nationale wetgeving opstellen als de monitoring aangeeft dat maatregelen noodzakelijk zijn en niettemin Europese wetgeving uitblijft.
Nut en noodzaak van de aanschaf van MALE UAV (medium-altitude long-endurance unmanned aerial vehicle) |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Wij willen ook zo’n doodsmachine?»1
Ja.
Welke plaats hebben surveillance drones en bewapende drones in de visie op de huidige en toekomstige Nederlandse krijgsmacht? Wat is militair gezien de meerwaarde van deze systemen binnen de Nederlandse krijgsmacht en aan welke behoefte wordt daarmee voldaan?
Over de behoefte van Defensie aan een MALE UAV (medium-altitude long-endurance unmanned aerial vehicle) bent u geïnformeerd met de beleidsbrief Defensie na de kredietcrisis van 8 april 2011 (Kamerstuk 32 733, nr. 1), waarna mijn ambtsvoorganger u in december 2011 (Kamerstuk 30 806, nr. 10) heeft ingelicht over de behoeftestellingsfase (A-fase) van dit project. Op 21 november 2013 (Kamerstuk 30 806, nr. 16) bent u geïnformeerd over de voorstudiefase (B-fase). De behoefte aan een MALE UAV hangt samen met het grote belang van actuele, gedetailleerde en gevalideerde inlichtingen tijdens militaire operaties. Onbemande systemen spelen hierbij een steeds belangrijker rol. De Nederlandse regering is geen principieel tegenstander van de bewapening van onbemande systemen. Zoals eerder gemeld heeft de behoefte van Defensie echter geen betrekking op een bewapende MALE UAV. Mocht daaraan in de toekomst alsnog behoefte zijn, dan informeer ik u daarover.
Welke afwegingen zijn gemaakt in het besluitvormingsproces om over te gaan tot uitstel van aanschaf van de Reapers? In hoeverre zijn financiële redenen van doorslaggevend belang geweest?
Zoals bekend is de investeringsbehoefte van Defensie voor alle benodigde vernieuwingen en vervangingen de komende jaren groter dan het beschikbare budget. In verband hiermee was het in de defensiebegroting 2016 noodzakelijk prioriteiten te stellen en reeds geplande projecten uit te stellen of aan te passen. Daartoe behoort de MALE UAV. Hierdoor sluiten de omvangrijke projecten Vervanging en modernisering Chinook, Verbeterd Operationeel Soldaat Systeem (VOSS) en Defensiebrede Vervanging Operationele Wielvoertuigen (DVOW) beter aan op de gewenste realisatie.
Klopt het dat u de mogelijkheid van een leaseconstructie aan het bekijken bent, om toch al eerder over de Reaper te beschikken en niet pas over zeven jaar?
Zoals in de begroting voor 2016 is toegelicht onderzoekt Defensie of op alternatieve wijze, bijvoorbeeld via een leaseconstructie, in deze behoefte kan worden voorzien. Tijdens het wetgevingsoverleg materieel van 2 november 2015 heb ik toegezegd dat u hierover uiterlijk met de begroting 2017 nadere informatie ontvangt.
Kunt u aangeven waarom niet is gekozen voor een goedkoper alternatief dan de Reaper, dat soortgelijke Intelligence, Surveillance en Reconnaissance (ISR)-capaciteiten heeft?
Defensie heeft als onderdeel van het Defensie Materieelproces een kandidatenvergelijking uitgevoerd. De Kamer is hierover geïnformeerd op 21 november 2013 (Kamerstuk 30 806, nr. 16). Uit de informatie van negen verschillende fabrikanten bleek de MQ-9 Reaper de enige geschikte kandidaat. De MQ-9 is een doorontwikkeld product dat «van de plank» beschikbaar is. Daarnaast heeft het systeem zich operationeel bewezen en is het in gebruik bij veel landen. Dat biedt voordelen bij internationale samenwerking, het gebruik en de instandhouding.
Klopt het dat Nederlandse militairen gaan trainen in de VS met het gebruik van de Reaper?
Zo lang er geen zicht is op voortzetting van het project zal Defensie niet de beoogde eenheden laten opleiden. Een opleiding voor bedienend personeel die in 2014 door Defensie was aangevraagd (voordat werd besloten het project te vertragen), werd door de Amerikaanse overheid afgewezen omdat Defensie in de loop van 2015 besloot het project te vertragen. Halverwege mei jl. heeft de Amerikaanse overheid aan Defensie in het kader van uitwisselingsfuncties gevraagd toch vier personen aan zo’n opleiding deel te laten nemen, waarna dit personeel – als tegenprestatie – gedurende enige tijd in de Verenigde Staten als instructeur zou kunnen worden ingezet. Defensie heeft dit Amerikaanse aanbod in beraad, maar staat in beginsel positief tegenover dit verzoek vanwege de bilaterale relatie met de Verenigde Staten en de opbouw van kennis en kunde.
In 2014 hebben twee militairen deelgenomen aan een cursus in de Verenigde Staten over de (on)mogelijkheden van de inzet van UAV’s. De cursus was bedoeld voor geïnteresseerde landen. In 2015 hebben tien personen deelgenomen aan een cursus over technische en logistieke aspecten van de MQ-9 Reaper. Dergelijke cursussen om kennis te maken met militaire systemen zijn in het kader van kennisopbouw gebruikelijk.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is om een ethisch-morele discussie te voeren over de inzet van bewapende drones en de zorgen over de verlaging van de geweldsdrempel, zoals de Commandant Luchtstrijdkrachten ook betoogde?2
De behoefte van Defensie heeft geen betrekking op een bewapende MALE UAV. Het kabinet onderschrijft de zienswijze van de Commissie van Advies inzake Volkenrechtelijke Vraagstukken (CAVV) in het advies over bewapende drones (juli 2013) dat het als zodanig geen verboden wapens zijn onder het internationaal recht. De voorwaarden en omstandigheden waaronder bewapende UAV’s mogen worden ingezet, wijken niet af van de regels die gelden voor de inzet van welk ander wapensysteem dan ook. Fundamentele rechtsregimes die de inzet van geweld reguleren, zijn het humanitair oorlogsrecht en de rechten van de mens. Elke inzet van een bewapende UAV moet hieraan worden getoetst.
Veel ethische vragen over de inzet van bewapende UAV’s houden verband met het gebrek aan transparantie over de toepassing van het geldende recht. Daarom zet het kabinet zich actief in voor een open internationaal debat over de vraag hoe de huidige regels worden toegepast en hoe de transparantie kan worden bevorderd. Op 29 februari jl. bepleitte de Minister van Buitenlandse Zaken dit nog tijdens een conferentie over ontwapening in Geneve. Wat de zorg over de verlaging van de geweldsdrempel betreft, wijst het kabinet op de constatering van de CAVV in het genoemde advies dat dit nog onvoldoende wetenschappelijk is bestudeerd.
Kunt u aangeven welke stappen Nederland heeft gezet en gaat zetten om het internationale debat over de (omstreden) inzet van bewapende drones te bevorderen? Welke rol ziet u hiertoe voor de Nederlandse regering?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven welke Europese ontwikkelingsprojecten er zijn ten aanzien van een Europese MALE UAV? Welke kansen ziet u om aan dergelijk Europees ontwikkelingsproject deel te nemen, nu de aanschaf van de Reaper met zeven jaar is uitgesteld?
Duitsland, Frankrijk, Italië en Spanje zijn in samenwerking met hun nationale industrieën een gezamenlijk ontwikkelingstraject begonnen voor een MALE UAV. Het systeem zou vanaf 2025 beschikbaar moeten komen. Defensie heeft behoefte aan een operationeel bewezen MALE UAV die «van de plank» te koop is. Hiermee kunnen risico’s in product, tijd en geld worden vermeden waarmee nieuwe ontwikkelingsprojecten doorgaans gepaard gaan. Om die reden zal Defensie niet deelnemen aan het ontwikkelingstraject. Uiteraard volgt Defensie wel de ontwikkelingen op dit gebied.
Het bericht dat Zeeuwse gemeenten medische gegevens van kinderen eisen |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zeeuwse gemeenten eisen medische gegevens van kinderen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het tegenstrijdig is met de tijdelijke ministeriële regeling van de Jeugdwet dat gemeenten medische gegevens eisen, voordat zij wel of niet overgaan tot het vergoeden van een behandeling?
In antwoord op eerdere vragen van u en uw collega Berndsen-Jansen heb ik aangegeven dat voor een rechtmatige betaling van een declaratie informatie noodzakelijk kan zijn over aan wie welke zorg is verleend.3 De tijdelijke ministeriële regeling van 6 augustus 2015 geeft aan welke gegevens maximaal met gemeenten mogen worden gedeeld. Met betrekking tot de GGZ betreffen deze gegevens maximaal de in DSM IV opgenomen diagnosehoofdgroep. De tijdelijke ministeriële regeling geeft betrokkenen de mogelijkheid te kiezen voor een opt-out, waardoor er geen medische gegevens bij de declaratie hoeven worden gevoegd. Op deze wijze wordt enerzijds de privacy van cliënten beschermd en anderzijds geborgd dat gemeenten aanbieders van hulp rechtmatig kunnen betalen.
Het is aan gemeenten en aanbieders om prudent met de uitvraag en uitwisseling van (bijzondere) persoonsgegevens om te gaan. De Wet bescherming persoonsgegevens, de Jeugdwet en de tijdelijke ministeriële regeling stellen de kaders hiervoor. Het toezicht hierop is in eerste instantie lokaal geregeld en daarnaast is de Autoriteit Persoonsgegevens (voorheen bekend als het College bescherming persoonsgegevens) de toezichthouder inzake de naleving van de wettelijke bepalingen inzake de verwerking van persoonsgegevens.
Deelt u de mening dat de uitspraken van deze gemeenten in strijd zijn met de zowel de privacywetgeving als met de schriftelijke beantwoording, waarin u stelde dat psychische problemen niet op het formulier van de gemeenten hoeven te staan?2
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de gemeenten Middelburg, Veere en Vlissingen aan te spreken, via de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), als zij in strijd met de wetgeving hebben gehandeld en ervoor te zorgen dat in gevallen waarin ouders – eventueel tegen hun wil in – gegevens hebben verstrekt dit wordt teruggedraaid? Zo nee, waarom niet?
Het zorgloket Portos heeft al zo’n 13.000 mensen geholpen met een vraag naar Jeugdhulp en een aanbod Wmo2015. Deze klacht is vooralsnog de enige in dit kader. Er is door de gemeente geen diagnose informatie uitgevraagd. Wel is door de professional ingegaan op behandeldoelen voor de cliënt.
Het college van burgemeester en wethouders is primair verantwoordelijk om ervoor te zorgen dat de gemeente voldoet aan de wettelijke vereisten ten aanzien van informatiebeveiliging en privacybescherming. De gemeenteraad ziet hier op toe. De Autoriteit Persoonsgegevens houdt toezicht op de vraag of de gemeenten, jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen voldoen aan de beveiligingseisen en de privacywetgeving. Het College heeft de suggestie van de gemeenteraad overgenomen, om de Autoriteit Persoonsgegevens over deze casus te raadplegen.
Voor een juiste balans tussen de bescherming van privacy en het rechtmatig betalen van rekeningen van aanbieders, bereid ik een definitieve ministeriële regeling voor die na internetconsultatie is voorgelegd aan de Autoriteit persoonsgegevens. Voor de internetconsultatie is deze regeling ook naar uw Kamer gestuurd. Belangrijk is vooral dat gemeenten, branches van aanbieders en professionals, alsmede cliëntenorganisaties, zelf verantwoordelijkheid nemen voor het maken van goede afspraken over het respecteren van de privacy van cliënten in het Jeugddomein. Op 22 juni 2016 jl. heeft de bestuurlijke conferentie «In goed vertrouwen plaatsgevonden waar partijen een gezamenlijk privacy manifest en een set vuistregels voor de dagelijkse praktijk hebben ondertekend.
Bovendien ondersteun ik het programma Informatievoorziening Sociaal Domein dat door de VNG en zes brancheorganisaties (Actiz, Branchebelang Thuiszorg Nederland, Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland, GGZ Nederland, Federatie Opvang en Jeugdzorg Nederland) wordt uitgevoerd. Ondersteuning van gemeenten en zorgaanbieders bij betere borging van de privacy van betrokkenen is daarin een belangrijk onderdeel. De door de VNG en branches beschreven inkoopmodellen, met vereisten inzake privacy en verantwoording, kunnen hier behulpzaam zijn.
Deelt u de mening dat ouders niet onder druk gezet mogen worden om medische gegevens van hun kind te delen? Zo ja, welke stappen wilt u gaan zetten om te voorkomen dat dit nogmaals plaats zal vinden?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Subsidie voor een werkster ook al verdien je genoeg’ |
|
Sjoerd Potters (VVD), Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de uitzending met de titel: «Subsidie voor een werkster ook al verdien je genoeg»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat gemeenten die geld van het ministerie ontvangen ter ondersteuning van kwetsbare groepen, dit geld blijkbaar inzetten om schoonmaakhulp tegen een gesubsidieerd tarief aan te bieden aan álle inwoners in de gemeente ongeacht of er sprake is van een Wmo-indicatie?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
De gemeenten Blaricum, Eemnes, Gooise Meeren, Hilversum, Laren, Weesp en Wijdemeren hebben van het ministerie financiële middelen gekregen voor de Huishoudelijke Hulp Toelage (HHT). Het doel van de HHT is het vergroten van de werkgelegenheid voor huishoudelijke hulpen. Om een zo’n groot mogelijk werkgelegenheidseffect te creëren hebben de betreffende colleges de keuze gemaakt dat alle inwoners van de regio Gooi en Vechtstreek gebruik kunnen maken van de HHT. Zij krijgen van de gemeenten een bijdrage van 10 euro per uur huishoudelijke hulp met een maximum van 4 uur per week.
Inwoners kunnen gebruik maken van de huishoudelijke hulp met een bijdrage van de gemeente door een bedrijf in te huren dat meewerkt aan het project. Deze aanbieders zijn te vinden op Schoonthuis.nl. Inwoners kunnen via Schoonthuis.nl direct een offerte bij een bedrijf van hun keuze aanvragen. Aanbieders die mee willen werken aan het project dienen te voldoen aan een aantal voorwaarden, die door de Regio Gooi en Vechtstreek worden gecontroleerd. Eén van de voorwaarden is dat bedrijven werken volgens de cao Verpleging, Verzorging en Thuiszorg. Op deze manier wordt gewaarborgd dat voormalig huishoudelijke hulpen onder gelijkblijvende arbeidsvoorwaarden kunnen blijven werken. Om het werkgelegenheidseffect van het project zo groot mogelijk te maken, stellen de gemeenten iedere inwoner in de gelegenheid om tegen een aantrekkelijk tarief gebruik te maken van de HHT. De gemeenten zien dat inwoners een hulp via het zwarte circuit hebben, omdat zij via een reguliere aanbieder geen huishoudelijke hulp kunnen vinden. Met het Project HHT brengen de gemeenten een reguliere huishoudelijke hulp voor iedereen binnen handbereik.
De gemeenten ontvangen een apart budget voor de financiering van (onder meer) de huishoudelijke hulp vanuit de Wmo. Dat budget wordt ook aan dat doel besteed. De subsidie die de gemeenten ontvangen hebben van het ministerie in het kader van de HHT is een afzonderlijk budget, dat door de gemeenten wordt ingezet om de werkgelegenheid voor huishoudelijke hulpen een stimulans te geven. Daarnaast is het belangrijk om te benadrukken dat inwoners van de betrokken gemeenten ruim 60% van het uurtarief zelf betalen. De gemeenten hebben gezamenlijk 7,8 miljoen euro in het project geïnvesteerd. Hier tegenover staat dus een bedrag van meer dan 7,8 miljoen euro dat door inwoners zelf in de werkgelegenheid van huishoudelijke hulpen wordt geïnvesteerd. Tegenover iedere gemeentelijke bijdrage van 10 euro staat namelijk een bijdrage van een inwoner van minimaal 12 euro. Een gezamenlijke investering dus van de gemeenten en haar inwoners in de werkgelegenheid voor huishoudelijke hulpen.
De HHT-gelden zijn niet alleen voor inwoners met een Wmo-indicatie bedoeld. Gemeenten zijn vrij om zelf te bepalen hoe zij meer werkgelegenheid voor huishoudelijke hulpen via de HHT realiseren. De gemeenten in de Gooi en Vechtstreek willen via de HHT een optimaal werkgelegenheidseffect creëren. De gemeenten denken dat het beste te kunnen bereiken door de HHT voor iedere inwoner toegankelijk te maken. Ik kan mij, gelet op de vooraf aan de HHT gestelde doelen en geldende uitgangspunten, vinden in deze aanpak.
Bent u bereid bij de desbetreffende gemeenten de hoeveelheid uren indicaties huishoudelijke zorg (zowel de lichte, Hbh 1, als de zwaardere, Hbh 2, vorm) die in 2014 en in 2015 afgegeven zijn op te vragen? Zo nee, waarom niet?
De gemeenten hebben besloten dat de HHT in geen enkele situatie de voorziening huishoudelijke hulp op grond van de Wmo 2015 vervangt. Inwoners die door een ziekte of beperking niet in staat zijn om het huishouden zelf te regelen of te betalen kunnen dus een beroep blijven doen op huishoudelijke hulp in het kader van de Wmo. Het inhuren van extra huishoudelijke hulp met de HHT vervangt de Wmo-voorziening dus niet. Ik zie dan ook geen reden om bij de gemeenten van de regio Gooi en Vechtstreek een specifiek overzicht op te vragen van de hoeveelheid uren indicaties voor huishoudelijke hulp.
Is het verstrekken van een dergelijke subsidie in strijd met de voorwaarden voor de huishoudelijke hulp toelage (HHT)? Zo ja, wat gaat u concreet doen om dit niet meer te laten gebeuren? Zo nee, bent u bereid om spoedig in gesprek te gaan met de betreffende gemeenten en de VNG om nadere afspraken hierover te maken en de Kamer daarover te rapporten?
De besteding van de gelden door gemeenten draagt naar mijn mening bij aan de met de HHT beoogde doelstelling en voldoet ook overigens aan de voorwaarden voor de toekenning van de HHT-gelden. De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten leggen over de besteding van de gelden verantwoording af aan de gemeenteraden. Ik wijs erop dat alle gemeenteraden hebben ingestemd met de besteding van deze gelden volgens deze wijze en de uitvoering van het plan waarover u de vragen stelt. Ik zie dan ook geen reden voor overleg over de besteding van de HHT middelen met de gemeenten van de regio Gooi en Vechtstreek en de VNG.
Bent u op de hoogte of meerdere gemeenten de huishoudelijke hulp toelage op deze manier inzetten? Bent u bereid hier nader onderzoek naar te doen?
De gemeente Tilburg is op 1 mei 2015 met een vergelijkbaar initiatief gestart. Iedere inwoner van die gemeente kan voor 10 euro per uur huishoudelijke hulp inkopen. Dit initiatief wordt aan het einde van dit jaar beëindigd. Ik zie geen aanleiding om nader onderzoek te doen naar mogelijke vergelijkbare initiatieven van andere gemeenten, nu deze wijze van invulling zich verhoudt met de eerder aan besteding van HHT-middelen gestelde kaders.
Hebben de desbetreffende gemeenten eerder contact gehad met het ministerie over besteding van HHT-gelden anders dan voor de doelgroep van de Wmo, namelijk mensen met een beperking? Hebben de gemeenten voor zover u weet overwogen om de mensen die onder de eenvoudige huishoudelijke verzorging vallen alsnog een (hogere) indicatie te geven?
Inwoners die door een ziekte of beperking niet in staat zijn om het huishouden zelf te regelen of te betalen kunnen een beroep blijven doen op huishoudelijke hulp in het kader van de Wmo. Het is aan de gemeente om in individuele situaties op basis van het wettelijk voorgeschreven onderzoek vast te stellen of en in welke mate ondersteuning geboden is. Die ondersteuning dient passend te zijn, ook gelet op de financiële omstandigheden van betrokkene.
Over het plan is contact geweest met het ministerie. De uitvoering van het plan kent geen relatie met de hoogte van de indicatie die iemand krijgt. Het plan treedt niet in de plaats van de in de Wmo 2015 aan de uitvoering gestelde kaders.
Het bericht dat de Haagse politie een rapport over discriminatie zou hebben gemanipuleerd |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Haagse politie manipuleerde rapport over discriminatie», kent u het artikel «Wetenschappers in dienst van de overheid»1 en herinnert u zich uw antwoord op eerdere vragen over onderzoek naar etnisch profileren door de politie?2 3 4
Ja.
Deelt u de mening van bureau Jansen &Jansen «dat de overheid en de UvL de Tweede Kamer en de Haagse gemeenteraad stelselmatig onvolledig hebben geïnformeerd over de totstandkoming» van het onderzoek naar etnisch profileren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Zo nee, was er dan wel sprake van het incidenteel onvolledig informeren en waaruit bestond dat dan?
Nee, deze mening deel ik niet. In mijn reactie5 van 14 november 2013 op het rapport betreffende etnisch profileren van Amnesty International heb ik u op de hoogte gesteld over een lopend onderzoek in Den Haag van de Universiteit Leiden. Deze informatie heb ik aangereikt gekregen van de gemeente Den Haag en de Universiteit Leiden. Bij de beantwoording6 van de door u gestelde Kamervragen heb ik de kamer nogmaals geïnformeerd over het onderzoek. Het rapport is op 4 juni 2014, gelijktijdig met de bespreking in de algemene raadscommissie van Den Haag, aan mij beschikbaar gesteld. Bij brief7 van 16 juni 2014 heb ik het rapport aan uw Kamer aangeboden. Na de bespreking in de algemene raadscommissie van Den Haag op 25 juni en 2 juli heb ik middels een brief8 van 8 juli 2014 aan uw kamer inhoudelijk gereageerd op het rapport.
Gelet op het feit dat het ministerie geen opdrachtgever is geweest van dit onderzoek verwijs ik u voor informatie aangaande de totstandkoming van het onderzoek en het informeren van de gemeenteraad daarover naar het antwoord9 op de raadsvragen van de gemeente Den Haag.
Zijn er voorafgaand aan het onderzoek door de Universiteit van Leiden en de politie Haaglanden afspraken gemaakt om een mogelijk «afbreukrisico» voor het korps te voorkomen? Zo ja, waarom en wat was de aard van die afspraken?
Nee, zoals blijkt uit de beantwoording van de raadsvragen aangaande dit onderzoek hebben de gemeente Den Haag en politie geen afspraken met de onderzoekers gemaakt die het onderzoek of de resultaten daarvan zouden kunnen beïnvloeden.
De studie is uitgevoerd op initiatief van de Afdeling Criminologie van de Universiteit Leiden, na overleg met en toestemming van de politie-eenheid Den Haag. De politieleiding van de eenheid Den Haag heeft destijds medewerking verleend aan het onderzoek om waar mogelijk lering te trekken uit de uitkomsten. In de afweging om de medewerking te verlenen zijn door de politieleiding en de Universiteit Leiden ook mogelijke afbreukrisico’s besproken. Die zien op het feit dat individuele politieambtenaren zich open en kwetsbaar op zouden stellen door mee te werken aan het onderzoek. Derhalve is tussen de politieleiding en de Universiteit Leiden afgesproken dat de resultaten uit de masterscripties uitsluitend voor intern gebruik zullen dienen en enkel geanonimiseerd als basis kunnen dienen voor wetenschappelijke artikelen.
Daarnaast is de gebruikelijke samenwerkingsafspraak gemaakt dat publicaties in het kader van het vervolgonderzoek, die (deels of geheel) gaan over het politiewerk in Den Haag, altijd eerst worden toegezonden aan de politie zodat men van tevoren weet wat er wordt gepubliceerd. In de verdiepende studie van professor Van der Leun is gebruik gemaakt van de gegevens die zijn vergaard in het veldwerk ten behoeve van de bedoelde masterscripties.
Dat de Universiteit van Leiden en de politie het onwenselijk vonden «indien het onderzoek zou wijzen op mogelijke discriminatie door de Haagse politie», is niet juist. Het doel van het de verdiepende studie van professor Van der Leun was juist om wetenschappelijk vast te stellen in welke mate in de beslissingen van de politie sprake is geweest van structurele etnische profilering, en hoe dit zich verhoudt met de percepties bij jongvolwassenen en ook bij de politie zelf.
Is het waar dat zowel de Universiteit van Leiden als de politie het onwenselijk vonden «indien het onderzoek zou wijzen op mogelijke discriminatie door de Haagse politie»? Zo ja, wat zegt het over de objectiviteit van het onderzoek en de waarde van de uitkomsten als van te voren al is bepaald dat er geen sprake van discriminatie mocht zijn? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom plaatst u in de antwoorden op de eerdere vragen het onderzoek van de Universiteit van Leiden wel in het kader van etnisch profilering en discriminatie en heeft u de uitslag van dit onderzoek bij uw rapportages aan de Tweede Kamer over etnisch profileren betrokken als het onderzoek daar niet op gericht blijkt te zijn?
Zowel de antwoorden op voornoemde Kamervragen als het onderzoek van de Universiteit Leiden zijn geplaatst in het kader van etnisch profileren. Ook het onderzoek is uitgevoerd met speciale aandacht voor (mogelijk) etnisch profileren.
Is het waar dat, toen u in januari 2014 antwoordde op de genoemde eerdere vragen over een nog lopend onderzoek, dat onderzoek feitelijk al was afgerond en de belangrijkste resultaten al met uw ministerie waren gedeeld? Zo nee, wat is er dan niet waar? Welk deel van het onderzoek liep nog in januari 2014?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 heb ik uw Kamer d.d. 13 januari 2014 geïnformeerd over het onderzoek dat op dat moment werd uitgevoerd. De gemeente Den Haag heeft in haar antwoord op de raadsvragen, evenals in de methoden van onderzoek, zoals opgenomen in het rapport, aangegeven dat in de verdiepende studie van professor Van der Leun gebruik is gemaakt van de gegevens die zijn vergaard in het veldwerk in 2012 ten behoeve van de bedoelde masterscripties. Uit navraag bij de gemeente Den Haag blijkt dat in januari 2014 het verdiepende onderzoek van professor Van der Leun nog gaande was. Wel waren de resultaten van de masterscripties al bij de politie bekend. Het ministerie heeft in december 2013 een ambtelijke terugkoppeling gehad over deze masterscripties.
Is het in juni 2014 gepresenteerde rapport van de Universiteit van Leiden op ander onderzoek gebaseerd dan twee masterscripties die reeds in 2013 waren afgerond? Zo ja, welk onderzoek?
Gelet op het feit dat het ministerie niet betrokken is geweest bij (de totstandkoming van) dit onderzoek verwijs ik voor de beantwoording van deze vraag naar de antwoorden van het College van B&W. Voorts is een methodologische verantwoording van het onderzoek opgenomen in de publicatie van het rapport.
Deelt u de mening dat uit het onderzoek van de Universiteit van Leiden, bij gebrek aan systematisch observatieonderzoek en omdat aan agenten nauwelijks is gevraagd waarop zij hun keuze baseerden om bepaalde personen te controleren, niet kan blijken of er structureel sprake was van etnisch profileren? Zo ja, wat zegt dat dan over de waarde van dat onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek van de Universiteit Leiden is van toegevoegde waarde geweest om een beeld te krijgen van (mogelijk) etnisch profileren. Tot op heden zijn er meerdere onderzoeksrapporten verschenen die eveneens een zeker inzicht geven in de aard en omvang van etnisch profileren door de politie. Het beeld is niet geheel eenduidig. Geen van de onderzoeken wijst op stelselmatig discriminerende profilering door de politie in Nederland.
Het is goed dat er onderzoek wordt gedaan naar dit thema en dat de politie Den Haag daar de ruimte voor heeft gegeven. Kort na publicatie van het onderzoek van de Universiteit van Leiden verscheen het onderzoeksrapport10 van de Nationale ombudsman naar het optreden van politieambtenaren van Bureau De Heemstraat in de Schilderswijk in Den Haag. De ombudsman concludeert dat niet is gebleken van een cultuur waarin het geoorloofd is om burgers discriminerend of racistisch te bejegenen.
Momenteel laat ook de driehoek Rotterdam (opdrachtgever gemeente Rotterdam) onderzoek doen naar discriminatie door de politie en beelden van de samenleving over de politie. Naast inzicht in beelden, ervaringen en verklarende factoren wordt (de effectiviteit van) de bestaande aanpak onderzocht.
Mede in verband met de reeds verschenen onderzoeksrapporten en dit lopende onderzoek zie ik op dit moment geen aanleiding om nog een onderzoek naar etnisch profileren te initiëren.
Tot slot verwijs ik u voor de maatregelen die zijn en worde genomen om etnisch profileren te voorkomen naar mijn reactie op het rapport. Deze liggen op het gebied van politieonderwijs, klachtbehandeling en initiatieven die de relatie tussen de politie en bewoners verbeteren. Hierover heb ik uw Kamer geïnformeerd via het Nationaal Actieprogramma Discriminatie van 22 januari jl.11
Bieden de uitkomsten van het onderzoek van de Universiteit van Leiden naar uw mening nog steeds voldoende inzicht naar de aard en de omvang van etnisch profileren door de politie? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Gaat u dan nu zelf een onafhankelijk onderzoek laten houden waarbij onderzoeksmethode, achterliggend bronmateriaal en uitkomst wel voor een ieder openbaar gemaakt wordt?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht ‘Geen straf coffeeshop Meetpoint Den Bosch’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de rechtbank Den Bosch d.d. 5 april jl?1 Kunt u aangeven wat de stand van zaken is ten aanzien van het hoger beroep dat hiertegen is ingesteld door het Openbaar Ministerie?
Ja. Er is hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. De behandeling daarvan is nog niet ingepland bij het Hof.
Heeft u voorts kennisgenomen van uitspraken van de rechtbank Amsterdam d.d. 3 februari 2016, de rechtbank Den Haag d.d. 4 september 2015 en de rechtbank Zwolle d.d. 7 juli 2015? Kunt u de stand van zaken weergeven ten aanzien van het hoger beroep dat per uitspraak is aangetekend en kunt u ook aangeven welke van deze uitspraken inmiddels onherroepelijk zijn geworden?2
Er is appel ingesteld tegen de vonnissen van de rechtbank Amsterdam en de rechtbank Zwolle. Er is nog geen zittingsdatum beschikbaar in deze zaken. Tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag is geen beroep ingesteld en inmiddels is deze uitspraak onherroepelijk geworden.
Kunt u een uitputtend overzicht geven van alle (strafrechtelijke) uitspraken de afgelopen drie jaar, waarin overtreders van de Opiumwet wel schuldig zijn bevonden, maar geen straf kregen opgelegd omdat de aanwezige drugsvoorraad nodig zou zijn c.q. normaal wordt geacht voor de bevoorrading van een coffeeshop?
Er wordt door het Ministerie van Veiligheid en Justitie niet geregistreerd op uitspraken waarin overtreders van de Opiumwet wel schuldig zijn bevonden, maar geen straf hebben kregen opgelegd omdat de aanwezige drugsvoorraad nodig zou zijn c.q. normaal wordt geacht voor de bevoorrading van een coffeeshop. Uit navraag bij het Openbaar Ministerie en de Raad voor de Rechtspraak blijkt dat ook zij hierop niet registreren. Ik kan dan ook geen uitputtend overzicht geven van alle uitspraken.
Kunt u, ten aanzien van de hierboven of door u zelf gevonden uitspraken die onherroepelijk zijn geworden, aangeven hoe u beoordeelt dat de rechter klaarblijkelijk een overschrijding van de handelsvoorraad van 500 gram toestaat en daarmee overtreding van de Opiumwet onbestraft laat?
Ik treed niet in het oordeel van de rechter in individuele strafzaken. Het is aan de rechter om te oordelen in individuele gevallen, rekening houdend met alle feiten en omstandigheden. Overigens vinden er ook wel degelijk veroordelingen plaats op grond van overtreding van het handelsvoorraadcriterium.
Hoe verhoudt het onbestraft laten van handelsvoorraden van 30 kilo hennep en 15 kilo hasj zich tot uw uitspraak dat de Nederlandse regering de strijd tegen drugscriminaliteit onverkort doorzet?3
De rechtspraak is onafhankelijk. Het oordeel van de rechter in individuele zaken staat er niet aan in de weg dat de Nederlandse regering de strijd tegen de drugscriminaliteit doorzet. We bestrijden deze ondermijnende vormen van criminaliteit, niet alleen de grootschalige hennepteelt, maar ook de productie van synthetische drugs en de criminele samenwerkingsverbanden die zich met drugscriminaliteit bezighouden. De Tweede Kamer heeft zich meermaals achter het huidige softdrugsbeleid geschaard, bijvoorbeeld bij de motie Oskam, aangenomen op 19 mei 2015 (Kamerstuk 29 911, nr. 104). Zoals hierboven al gerefereerd worden in andere zaken wel degelijk veroordelingen uitgesproken en straffen opgelegd voor het bezit van meerdere kilo’s hennep. Ook worden er door de rechter straffen opgelegd voor overtreding van het nieuwe wetsartikel 11a Opiumwet, dat 1 maart 2015 in werking trad en waarmee voorbereidingshandelingen voor hennepteelt strafbaar zijn gesteld.
Een eventueel gratieverzoek voor een in Egypte veroordeelde Nederlandse journaliste |
|
Harry van Bommel (SP), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Han ten Broeke (VVD), Michiel Servaes (PvdA), Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU), Raymond Knops (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het feit dat in september 2015 twee journalisten die zijn veroordeeld in Egypte, gratie hebben gekregen?1
Ja.
Kunt u zich herinneren dat u met betrekking tot de veroordeling van een Nederlandse journaliste die voorheen werkzaam was in Egypte, Rena Netjes, in juni 2014 de volgende uitspraken heeft gedaan: Het Nederlandse kabinet is van mening dat mevrouw Netjes geen eerlijk proces heeft gehad. (...) Het Nederlandse kabinet concludeert daarom dat aan de minimumvereisten voor een eerlijke rechtsgang niet is voldaan en ziet de gang van zaken als strijdig met het Internationaal Verdrag inzake burgerlijke en politieke rechten (BUPO-verdrag) waarbij Egypte partij is.2 Nederland heeft de Egyptische autoriteiten geïnformeerd dat het zeer betreurt dat mevrouw Netjes door de gang van zaken in Egypte de mogelijkheid wordt ontzegd om veilig te kunnen terugkeren en ter plaatse haar werk te kunnen doen. Deze uitkomst staat haaks op de verwachtingen die bilateraal zijn uitgesproken op 6 februari 20143? Welke acties heeft u, in lijn met deze uitspraken, ondernomen om het vonnis tegen mevrouw Netjes ongedaan te maken?
Volgens informatie ingewonnen door de Nederlandse ambassade in Cairo is het op basis van Egyptisch recht noodzakelijk dat mevrouw Netjes naar Egypte reist om daar een nieuw proces aan te vragen en dit in persoon bij te wonen om kans te maken op een vernietiging van het vonnis. Begrijpelijkerwijs heeft mevrouw Netjes aangegeven hiertoe niet bereid te zijn. De Nederlandse inzet is daarom gericht op het ondersteunen van een gratietoekenning, waarbij de opgelegde straf wordt kwijtgescholden.
Bent u er zich van bewust dat landen als Australië, de Verenigde Staten, en het Verenigd Koninkrijk (succesvol) voor een pardon hebben gepleit voor journalisten die zijn veroordeeld in Egypte? Kunt u toelichten waarom u zich niet heeft aangesloten bij dergelijke gratieverzoeken?
De andere niet-Egyptische journalisten (de Britten Dominic Kane en Sue Turton en de Australiër Peter Greste), die net als Rena Netjes in de Al Jazeera-zaak bij verstek zijn veroordeeld, hebben via een Egyptisch advocatenkantoor in het najaar van 2015 gratieverzoeken ingediend. Het Verenigd Koninkrijk en Australië hebben deze gratieverzoeken vervolgens gesteund. Dit heeft echter vooralsnog geen concreet resultaat opgeleverd. Peter Greste kon in februari 2015 op grond van een presidentieel decreet wel overgedragen worden aan Australië onder de formele voorwaarde dat hij daar zijn straf zou uitzitten. Nadien is hij echter opnieuw in een re-trial van de Al Jazeera-zaak veroordeeld, ditmaal in absentia. Hierdoor was hij genoodzaakt om in het najaar van 2015 een gratieverzoek in te dienen, vooralsnog zonder resultaat.
Navraag van de Nederlandse ambassade in Cairo heeft uitgewezen dat de advocaat van de Britse en Australische journalisten bereid is ook een gratieverzoek namens mevrouw Netjes in te dienen. De advocaat rekent, net als bij de andere gratieverzoeken in de Al Jazeera-zaak, een vergoeding van ongeveer USD 5.000 voor het indienen en het opvolgen van het gratieverzoek. Na indiening door mevrouw Netjes, kan Nederland het gratieverzoek steunen. Op 3 februari jl. gaf mevrouw Netjes bij BZ [het Ministerie van Buitenlandse Zaken] aan vooralsnog af te zien van het indienen van een gratieverzoek.
De Egyptische-Amerikaan Mohamed Soltan is op 11 april 2015 tot een levenslange gevangenisstraf veroordeeld in de zaak die bekend staat als «Rabaa Operations Room». Na afstand te hebben gedaan van zijn Egyptische nationaliteit is hij op 30 mei 2015 overgedragen aan de Verenigde Staten op basis van een presidentieel decreet. Zijn vonnis is derhalve niet vernietigd. Ook is aan hem geen gratie verleend.
Bent u er zich van bewust dat de Egyptische president al-Sisi reeds in juli 2014 te kennen heeft gegeven het oppakken en veroordelen van journalisten te betreuren?4
Ja.
Herinnert u zich de volgende uitspraak van 12 oktober jongstleden.: «Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is in contact met Rena Netjes over de opportuniteit van een verzoek om een pardon, het eventuele moment en vorm daarvan. Omwille van de effectiviteit van eventuele vervolgstappen is het niet opportuun details bekend te maken»? Kunt u toelichten wat er in de afgelopen drie maanden is gebeurd om een dergelijk pardon te bepleiten? Welke concrete stappen heeft u daartoe gezet?
De ambassade heeft in de periode van januari 2015 tot en met januari 2016 uitvoerig gesprekken in Cairo gevoerd om duidelijkheid te krijgen over de mogelijkheden rondom een gratieverzoek. Er is onder andere gesproken met de Egyptische Minister van Justitie, wijlen Egyptische procureur-generaal Barakat, het hoofd en rechters van de directie Internationale Samenwerking van het Egyptische Ministerie van Justitie en de advocaat die namens de Britse en Australische journalisten een gratieverzoek heeft ingediend. Ook is er frequent contact met de Britse en Australische ambassades en in het begin ook met de Canadese ambassade om een vinger aan de pols te houden over de laatste ontwikkelingen met betrekking tot de ingediende gratieverzoeken. Mevrouw Netjes is tussentijds meerdere keren geïnformeerd over de uitkomsten van verschillende gesprekken en de bereidheid van BZ [het Ministerie van Buitenlandse Zaken] om een gratieverzoek te steunen.
Uit de gesprekken van de ambassade is het eenduidige beeld naar voren gekomen dat een gratieverzoek alleen door mevrouw Netjes kan worden ingediend en vervolgens door Nederland kan worden gesteund. Indien mevrouw Netjes alsnog tot indiening besluit, is Nederland bereid haar gratieverzoek te steunen.
Afgelopen februari heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken mevrouw Netjes ook aangeboden om te bemiddelen bij een andere Egyptische advocaat. Van dit aanbod heeft mevrouw Netjes (nog) geen gebruik gemaakt. Verder is mevrouw Netjes gewezen op de mogelijkheid om via een extern fonds financiering te krijgen voor de advocaatkosten om een gratieverzoek in te dienen en op te volgen. In afwachting van een herziening van het besluit van mevrouw Netjes om al dan niet een gratieverzoek in te dienen, heeft de directeur-generaal Politieke Zaken tijdens bilaterale consultaties in februari bij Egypte aangegeven dat Nederland een gratieverzoek van mevrouw Netjes zal steunen.
Klopt het dat u mevrouw Netjes het volgende heeft beloofd: «Indien er een manier blijkt te zijn waarop een gratieverzoek kan worden ingediend dan is BZ [het Ministerie van Buitenlandse Zaken] bereid dit verzoek te steunen.»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven waarom u niet in actie bent gekomen na de uitspraken van al-Sisi?
Zie antwoord vraag 5.
Herinnert u zich de toezegging van het kabinet tijdens het mondeling vragenuur op 17 november jongstleden om de Kamer schriftelijk te informeren over de stand van zaken met betrekking tot het gratieverzoek van mevrouw Netjes? Bent u bereid deze toezegging alsnog gestand te doen?5
Met de beantwoording van deze Kamervragen doet het kabinet de toezegging gestand om de Kamer nader te informeren over de inzet voor de zaak-Netjes.
Bent u bereid journalisten die in het buitenland worden opgepakt financieel te ondersteunen bij het verkrijgen van juridische bijstand? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken ondersteunt persvrijheid en journalisten wereldwijd op alle mogelijke manieren. Door individuele zaken op te brengen in EU- en bilaterale gesprekken, processen tegen journalisten bij te wonen en door financiële ondersteuning aan organisaties die opkomen voor persvrijheid en journalisten in nood.
Via het Mensenrechtenfonds wordt steun verleend aan organisaties die zich inzetten voor de vrijheid van meningsuiting, inclusief bescherming van journalisten. Momenteel wordt uit het Mensenrechtenfonds het Digital Defenders Partnership gefinancierd. Via dit project kunnen online journalisten die in de problemen zijn geraakt ook juridische bijstand krijgen.
Nederland financiert ook Free Press Unlimited (FPU) via Samenspraak en Tegenspraak. In dit programma staan persvrijheid en bescherming van journalisten centraal. FPU heeft ook een noodfonds voor journalisten: Reporters Respond. Dit fonds is erop gericht om journalisten die te maken hebben met vernielingen of intimidaties, zo snel mogelijk weer aan de slag te helpen. Journalisten kunnen ook juridische bijstand krijgen via dit fonds. FPU heeft vorig jaar 91 aanvragen tot steun van journalisten gekregen. Op dit moment heeft FPU via Reporters Respond voldoende geld beschikbaar.
Voor zowel de kleinschalige steun van DDP als van FPU kunnen journalisten een aanvraag indienen via de websites van betrokken organisaties.
Het bericht dat de alternatieve arbeidsinkomensquote momenteel relatief laag is |
|
Henk Nijboer (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Alternatieve arbeidsinkomensquote is momenteel relatief laag»?1
Ja.
Kunt u een appreciatie geven van deze nieuwe wijze van berekenen van de arbeidsinkomensquote (AIQ) zoals De Nederlandsche Bank (DNB) die voorstelt?
De AIQ geeft weer welk deel van de netto toegevoegde waarde (nationaal inkomen) van bedrijven de beloning vormt voor arbeid (werknemers en zelfstandigen). Het is opvallend dat de alternatieve AIQ zoals DNB die berekent duidelijk afwijkt van de reguliere AIQ. Dit verschil wordt voor een klein deel veroorzaakt door de afbakening van sectoren. De reguliere AIQ van de marktsector is exclusief de overheid en de sectoren delfstoffenwinning, zorg, en onroerend goed. DNB geeft de AIQ van bedrijven weer. Een belangrijker verschil is echter de manier waarop met de operationale winsten van banken op woninghypotheken wordt omgegaan. Hogere winsten van banken op woninghypotheken drukken de AIQ zoals berekend door het CPB. Bij de alternatieve AIQ is dit minder het geval. Ten slotte speelt in de berekening een cruciale rol hoe het looninkomen van zelfstandigen wordt berekend. In de reguliere AIQ wordt hiervoor het gemiddelde inkomen per arbeidsjaar voor werknemers gebruikt. In de alternatieve AIQ wordt het gemengd inkomen van zelfstandigen als looninkomen gezien.
De reguliere en alternatieve AIQ zijn lastig te vergelijken. Het CPB besteedde in het CEP 2014 aandacht aan de mogelijke vertekeningen die bij de AIQ die zij berekenen, een rol kunnen spelen. Bij deze alternatieven is onder andere gekeken naar de manier waarop het inkomen van zelfstandigen wordt meegenomen, maar ook naar een mogelijke vertekening van de winsten in de financiële sector. Dit laatste speelt bij de bedrijven AIQ geen rol.
Doordat de verschillende maatstaven lastig met elkaar te vergelijken zijn, nodigen de verschillende berekeningswijzen vooral uit tot een gesprek over hoe de AIQ het beste zou kunnen worden weergegeven, en hoe het inkomen van zelfstandigen en de vergoeding voor bankdiensten op woninghypotheken daarin zou moeten worden meegenomen. Daarnaast is het zinvol te onderzoeken of de verschillen zich concentreren in specifieke bedrijfstakken. Ik volg dan ook met interesse de hoorzitting over de ontwikkeling van de lonen en het AIQ die op initiatief van het lid Voortman zal plaatsvinden na het reces, en nodig de betrokken partijen uit om met een uniforme methode te komen om de AIQ te presenteren.
Hoe beoordeelt u het forse verschil tussen deze nieuwe maatstaf van de AIQ ten opzichte van de door het Centraal Planbureau (CPB) gehanteerde AIQ?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u hierbij ingaan op het feit dat de AIQ momenteel niet alleen lager is op basis van deze berekening maar dat deze ook in historisch perspectief op een laag niveau staat?
Om echt iets te kunnen zeggen over het historische perspectief is het noodzakelijk om verder in de tijd terug te kunnen kijken, en om een eenduidige manier van berekenen van de AIQ overeen te komen. In de periode 1995–2015 die DNB weergeeft worden de laatste 8 jaar sterk beïnvloed door de crisis. Om te kunnen zien of dergelijke afwijkingen bij de (alternatieve) AIQ na eerdere economische crises ook zijn voorgekomen, hebben we eigenlijk een langere tijdsreeks nodig. Op dit moment is het niet mogelijk om deze tijdsreeks te maken, vanwege een revisie in de Nationale Rekeningen.
DNB stelt «In de afgelopen twee decennia vormt het toegerekend loon van zelfstandigen waarschijnlijk een overschatting van het arbeidsinkomen van zelfstandigen»; wat vindt u van de rol die ZZP-schap speelt in het geconstateerde lagere aandeel van de lonen?
In de kabinetsreactie op het IBO ZZP ben ik eerder ingegaan op de inkomenspositie van zelfstandigen. Een minderheid van de zzp’ers wordt zzp’er bij dreigende werkloosheid of omdat zij geen (geschikte) baan in loondienst kunnen vinden. Aan de onderkant van de arbeidsmarkt is hierdoor waarschijnlijk extra werkgelegenheid ontstaan, deels doordat zzp'ers tegen lagere kosten kunnen werken dan werknemers. Dit kan vooral in de crisis en vlak na de crisis een rol hebben gespeeld. De overgrote meerderheid van de zzp’ers in Nederland geeft aan ervoor te hebben gekozen vanwege de vrijheid en onafhankelijkheid. Ze zijn tevreden over hun keuze.
Gemiddeld is de populatie zzp’ers wat betreft inkomen niet slechter af dan de populatie werknemers2, maar de spreiding binnen de populatie zzp’ers is veel groter. Er zijn hierdoor relatief veel zzp’ers met een laag inkomen. Dit lagere bruto inkomen wordt gecompenseerd door de lagere belasting- en premiedruk en een hogere toeslagenaanspraak waardoor het besteedbaar inkomen gelijk is aan dat van de populatie werknemers.
Om de groep kwetsbare zzp’ers te ondersteunen, is de Wet Aanpak Schijnconstructies ingevoerd en wordt de Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties ingevoerd. Daarnaast zal het Lage Inkomensvoordeel ervoor zorgen dat juist aan de onderkant van de arbeidsmarkt het verschil tussen een werknemersrelatie en zzp’schap wordt verkleind.
Hoe duidt u de volgende zinsnede: «Daarnaast is de overschatting van het arbeidsinkomen van zelfstandigen sterker geworden sinds de financiële crisis»?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u bij DNB nagaan wanneer nadere sectorale uitsplitsingen voor handen zullen zijn? Is daarbij bekend naar welke sectoren zal worden gekeken in het vervolg van dit onderzoek?
DNB, CBS en CPB doen momenteel gezamenlijk onderzoek naar de databeschikbaarheid en een nieuwe definitie van de AIQ, waarbij ook naar sectoren wordt gekeken. Het aggregatieniveau van de sectoren waarvoor lange reeksen beschikbaar zijn maakt deel uit van dit onderzoek.
Welke uitleg geeft u aan het feit dat bedrijven volop profiteren van lage rentestanden en economisch herstel maar werkenden -behoudens de fiscale maatregelen van dit jaar- nauwelijks profiteren?
In de juniraming van het CPB is te lezen dat de bezettingsgraad van de industrie weer terug is op het langjarig gemiddelde, wat een indicatie is dat de kapitaalgoederen niet meer onderbenut worden. Dit beeld wordt bevestigd door de groei van de investeringen, die volgens het CPB het gevolg is van toenemende bestedingen en de lage rente. Bedrijven zouden hun productiecapaciteit niet of in mindere mate uitbreiden als hun kapitaalgoederenvoorraad nog sterk onderbenut is. Doordat de investeringen de komende jaren harder groeien dan het bbp, komt de investeringsquote in 2017 weer uit boven het langjarig gemiddelde.
Van een sterk opwaarts effect op de lonen vanuit overbezetting is echter nog geen sprake, door de nog steeds ruime arbeidsmarkt. De economie herstelt en de onbenutte productiecapaciteit vermindert, maar de nog steeds hoge werkloosheid drukt de stijging van lonen. Het beschikbare arbeidspotentieel is namelijk nog niet volop ingezet; het aantal mensen dat werk zoekt of terug zou willen keren op de arbeidsmarkt, is nog relatief hoog, als gevolg van de grote stijging in werkloosheid in de crisisjaren.
De verwachting is wel dat de lonen (contractlonen en incidenteel) in 2016 en 2017 groeien met ruim 2% door de groei van de arbeidsproductiviteit. In combinatie met een geringe groei van de producentenprijzen stijgt de reguliere AIQ voor de marktsector licht.
Wat zegt de langjarige analyse van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) over de verhouding tussen lonen en arbeidsproductiviteit?
Het CBS heeft eind vorig jaar een studie uitgebracht waaruit blijkt dat tot en met 2008 de arbeidsproductiviteit gemiddeld sneller groeide dan de reële beloning3. In het crisisjaar 2009 groeiden de twee naar elkaar toe. De productiviteit nam onder druk van de crisis af, terwijl de beloning nog bleef stijgen. Dit komt doordat arbeidsovereenkomsten voor langere tijd gelden, waardoor een looncorrectie op korte termijn niet mogelijk is.
Na 2009 groeide het verschil tussen de arbeidsproductiviteit en de reële beloning: de arbeidsproductiviteit herstelde zich snel, terwijl de beloning tot en met 2013 alleen maar afnam. Deze tegengestelde beweging van de beloning en de productiviteit na 2009 kan voor een deel worden verklaard door de toegenomen werkloosheid.
Deelt u de mening dat ook die analyses duiden op ruimte voor meer loonstijgingen? Wat is de oorzaak dat die niet van de grond kwamen de afgelopen jaren?
Alleen op basis van de alternatieve AIQ lijkt het mij niet mogelijk om conclusies te trekken over de loonruimte, zeker niet voor werknemers. Volgens het CPB loopt in de periode 1970 – 2012 de productiviteit niet uit de pas met de reële loonvoet. Dit resultaat geldt echter op macroniveau, voor de gehele Nederlandse marktsector. Dit betekent dat het verschil tussen de reële loonvoet en de productiviteit tussen bedrijven of tussen bedrijfstakken kan verschillen.
Dit strookt ook met het pleidooi van DNB voor een gedifferentieerde loonstijging. Het invullen van de loonruimte is aan de sociale partners. Als er ruimte is voor loonstijging door de aantrekkende economie, is het primair aan hen om dat bij de cao onderhandelingen te verdelen. Daarnaast heeft het kabinet geregeld en goed contact met de sociale partners en kan hen bij die contacten er nog eens wijzen dat die eventuele ruimte ook benut zou moeten worden. Benutting van eventuele loonruimte in sectoren waar de lonen achterblijven bij de productiviteit, kan de binnenlandse vraag verder ondersteunen. Dit ondersteunt het economische herstel verder.
Wat heeft het kabinet na de Algemene financiële beschouwingen ondernomen om tot hogere lonen te komen zoals in dat debat is verzocht?
Zie antwoord vraag 10.
Welke aanvullende acties bent u bereid te ondernemen om tot hogere beloningen van werkenden te komen?
Zie antwoord vraag 10.
Online-casino’s vanuit Curaçao in Nederland |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat Zon Casino met een Curaçaose sublicentie actief is op de Nederlandse markt?1
Indien Curaçaose kansspelaanbieders actief zijn op de Nederlandse markt, beschikt de Nederlandse Kansspelautoriteit over de handhavingbevoegdheden zoals opgenomen in de Wet op de kansspelen. De kansspelautoriteit heeft meerdere meldingen over Curaçaose aanbieders die illegaal in Nederland kansspelen zouden aanbieden, onderzocht. Het bleek te gaan om illegale kansspelen met een beperkte omvang op de Nederlandse markt. Het onderzoek heeft geleid tot interventies, waarna de overtredingen zijn beëindigd. Tot nog toe kon worden volstaan met informele handhavinginstrumenten jegens illegale loterijen en het opleggen van boetes aan de aanbieders van online-kansspelen.
Klopt het dat de eigenaren van Zon Casino (YellowStone en Tecst International) Nederlanders zijn?
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en ik nemen de door u geuite zorgen over de kansspelmarkt op Curaçao serieus en zetten ons in om de uitbreiding van illegaal kansspelaanbod vanuit Curaçao in Nederland te voorkomen.
De Nederlandse Minister van Veiligheid en Justitie heeft daarom, en marge van het Justitieel Vierpartijen Overleg (JVO) van 1 juni jl., bij de Minister van Justitie van Curaçao aandacht gevraagd voor het toezicht op internetgokken. Voor regeling van het toezicht is op Curaçao een landsverordening in voorbereiding.
Het aanbieden van kansspelen vanuit Curaçao en de aanpak van mogelijke misstanden daarbinnen betreft immers een landsaangelegenheid van Curaçao. Daarmee is het een aangelegenheid van de regering en het Openbaar Ministerie van Curaçao om het toezicht op online-kansspelen goed te regelen. Het is niet mogelijk om vragen over individuele Curaçaose bedrijven, bedrijfsconstructies en burgers te beantwoorden.
Op Curaçao treedt het Openbaar Ministerie zichtbaar op tegen misstanden die raken aan de integriteit van bestuur, waarbij ook de gokindustrie in beeld is (ik verwijs u naar de veroordeling in de Bientu-zaak van 1 april jl.).
De kansspelautoriteit heeft geen handhavingsbevoegdheden buiten het Nederlandse grondgebied en dus ook niet op Curaçao. Zij zet zich wel in voor een verbetering en meer structurele samenwerking met Curaçao. De motie van de leden Kooiman en Van Wijngaarden over het actief bestrijden van de illegale gokindustrie op Curaçao en Sint Maarten die op 5 juli jl. door uw Kamer is aangenomen, benadrukt dat hier bijzondere aandacht naar uit dient te gaan. De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie zal op een later moment reageren op deze motie.
Klopt het dat op Curaçao de eigenaar van Antillephone NV de masterlicentie-houder is?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn de activiteiten van Zon Casino gericht op de Nederlandse markt legaal? Wie moet hier in Curaçao toezicht op houden, en wie in Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verklaart u dat Bellmark Casino, dat ook actief was op de Nederlandse markt, de dag nadat over dit online-casino vragen zijn gesteld, offline is gegaan?2
Hoe waardeert u in dit verband de opmerking van de masterlicentie-houder (E-management NV) dat de activiteiten rondom Bellmark casino in 2014 «afdoende» zouden zijn geregeld met de Nederlandse Kansspelautoriteiten, maar deze (illegale) praktijk richting Nederland tot voor zeer kort toch is voortgezet?3
Hoe waardeert u dat Curaçao illegale loterijen (Wega di Number) en illegale online casino-praktijken zoals Bellmark Casino en Zon Casino uitbreidt naar Nederland, alsook naar de rest van de wereld, zoals Australië (Emu Casino) en de Verenigde Staten (Pinnacle Sports)?4
Wanneer en door wie is de constructie masterlicentie-houder en sublicentie-houder voor online gokken (vooral vanuit de e-zones) bedacht en opgezet?5
Deelt u de opvatting dat deze master-sublicentie-constructie grote risico’s in zich draagt van witwassen en andere vormen van financiële criminaliteit? Deelt u de opvatting dat het ontbreken van wetgeving en toezicht zo mogelijk nog grotere risico’s in zich draagt van witwassen en andere vormen van financiële criminaliteit?6
Klopt het dat telecombedrijf UTS (al dan niet via haar dochtermaatschappijen) als telecomprovider een deel van bovengenoemde online-casino’s faciliteert?
Klopt het dat UTS onlangs datacenter CTEX heeft aangekocht (mede) om haar diensten aan Curaçaose online gokbedrijven wereldwijd verder uit te breiden?
Klopt het dat UTS tevens nauw samenwerkt met de veroordeelde loterijenbaas Dos Santos?7
Klopt het dat UTS de smsloterijen joint-venture SMS2WIN faciliteert? Klopt het dat UTS deze smsloterijen op Curaçao, op Sint Maarten en in het buitenland (en dus internationaal) via haar netwerk aanbiedt?
Klopt het dat KPMG (KPMG Meyburg) al meer dan 15 jaar de externe accountant is van UTS?
Klopt het dat KMPG eveneens management-consultancy, onderzoeksrapportage en technische advisering en diensten levert aan UTS? Klopt het dat huidige UTS CEO eerder werkzaam was voor KMPG (BearingPoint)? Klopt het dat KMPG tevens betrokken is bij verkoopactiviteiten van dochteronderneming Uniqa?
Klopt het dat de jaarrekeningen van UTS feitelijk niet door de eigen Raad van Commissarissen (en dus ook niet door haar aandeelhouder) inhoudelijk kunnen worden gecontroleerd, omdat zij geheim dienen te blijven en aan de Raad van Commissarissen alleen geconsolideerd ter controle worden aangeboden? Klopt het ook dat dit soort praktijken feitelijk al jaren gaande zijn?
Hoe verklaart u dat UTS en haar dochterondernemingen wel een overheidsbedrijf zijn, maar niet worden gerekend tot het Land en diens organen en dat toezicht door de Algemene Rekenkamer niet is toegestaan?8
Wie is de feitelijke overheidstoezichthouder op UTS, het bedrijf dat eerder (16 mei 2013) verklaarde dat de toezichthoudende instanties nooit zouden hebben aangegeven of opgelegd dat het zou moeten ingrijpen in door haar geleverde diensten aan (illegale) gokbedrijven?9
Kunt u een overzicht geven van de totale omzet van de goksector van Curaçao, gespecificeerd in de casinosector, de loterijensector, de smsloterijensector en de online goksector? Zo nee, waarom niet? Hoeveel belastinginkomsten loopt Curaçao hierbij mis?
Deelt u de mening dat het toezicht van Curaçao op de goksector faalt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke rol ziet u voor het Koninkrijk om deze bestuurlijke misstanden weg te nemen?10
De wettelijke overtredingen op paardenmarkten |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Opnieuw veel mis op de paardenmarkt Zuidlaren»1 en het bijbehorende inspectierapport van de Dierenbescherming over de voorjaarsmarkt in Zuidlaren?2
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusies uit het inspectierapport dat, een half jaar na beloften van gemeenten en marktorganisaties om verbeteringen door te voeren, er opnieuw tal van misstanden zijn geconstateerd zoals: pony’s die verkeerd zijn aangebonden, optillen van pony’s aan staarten, het uitdelen van harde tikken met een stok, het te kort aanbinden van paarden, het ontbreken van drinkwater, het onder invloed zijn van handelaren waardoor zij niet in staat waren hun dieren te verzorgen, agressief gedrag van handelaren tegen dierenwelzijnsorganisaties, het staan in modder, het vermijden van dierenartsinspecties door handelaren, de aanwezigheid van paarden met tekenen van verwaarlozing?
Hoe beoordeelt u het Protocol Welzijn Paardenmarkten, dat inmiddels vijf jaar bestaat, in het licht van het niet naleven van wetgeving door handelaren? Erkent u dat de structurele wettelijke overtredingen op paardenmarkten onaanvaardbaar zijn en dat het Protocol Welzijn Paardenmarkten mislukt is? Zo nee, waarom niet?
Bent u het eens met de conclusies uit het inspectierapport dat het welzijn van paarden en pony’s wordt aangetast als zij voor meerdere uren achtereen (soms meer dan 18 uur, exclusief transport) gedwongen worden blootgesteld aan onvoorspelbare en vaak onbekende impulsen als mensengedruis, geurende marktkramen, onverwachte bewegingen of aanrakingen en onrustige soortgenoten om hun heen? Zo ja, welke consequenties heeft dit voor de paardenmarkten? Zo nee, waarom niet?
Bent u het eens met de conclusies uit het inspectierapport dat het welzijn van paarden niet op een acceptabele wijze gecombineerd kan worden met de economische activiteit van een paardenmarkt? Zo ja, bent u bereid om een verbod in te stellen op het verhandelen van paarden en pony’s op paardenmarkten? Zo nee, waarom niet?
Houders van dieren dienen zich te houden aan de wettelijke regels omtrent het welzijn van de dieren en zullen erop worden aangesproken indien zij nalaten hun dieren te verzorgen zoals dat vereist wordt. Deze verplichting geldt onafhankelijk van de vraag of de dieren verhandeld worden en onafhankelijk van de locatie waar de dieren verblijven. Om die reden ben ik niet voornemens om een verbod in te stellen. Wel streef ik ernaar om, zoals ook al aangegeven in de kamerbrief van 25 april 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2404), vanuit veterinair- en handelsoogpunt export van paarden alleen mogelijk te maken vanaf een erkend verzamelcentrum of rechtstreeks vanaf het bedrijf van herkomst naar de plaats van bestemming. Een paardenmarkt kan, indien voldaan wordt aan de voorwaarden, erkend worden als verzamelcentrum.
Hoe beoordeelt u het betalen van aanvoerpremies van gemeenten aan paardenhandelaren, zodat zij met hun paarden op de paardenmarkt komen te staan? Erkent u dat subsidiëring van paardenmarkten met Nederlands belastinggeld onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de gemeenten te bepalen op welke wijze zij evenementen wensen te organiseren. In het verlengde hiervan kunnen gemeenten vervolgens ook zorg dragen voor het borgen van het welzijn van bij deze evenementen betrokken dieren met inachtneming van de kaders binnen hun APV-verordening.
Vindt u het acceptabel dat besmettelijke ziekten, zoals Droes en het Rhinovirus, die afgelopen maand in Drenthe (waar ook Zuidlaren ligt) via paardenmarkten ongehinderd en op grote schaal verspreid kunnen worden?3 Zo nee, bent u bereid om hier maatregelen tegen te treffen?
Ziekten zoals Droes en het Rhinovirus zijn geen aangewezen besmettelijke dierziekten onder de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwdd). Ziekten kunnen worden aangewezen indien naar het oordeel van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport deze een ernstig gevaar oplevert voor de volksgezondheid of indien de ziekte zich snel kan uitbreiden en niet of niet volledig kan worden voorkomen of bestreden met normale bedrijfsmiddelen. Voor niet-aangewezen dierziekten onder de Gwwd draagt de houder zelf verantwoordelijkheid voor het dier.
De gevolgen voor gedupeerde ouders van de uitspraak in de fraudezaak met kinderopvangtoeslag door eigenaar van kinderopvang de Parel |
|
Enneüs Heerma (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de rechter inzake fraude met kinderopvangtoeslag, waarin de rechtbank bewezen acht dat de eigenaar van kinderopvang de Parel zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte, witwassen en oplichting?1
Ja.
Wat is uw reactie op het oordeel van de rechter dat niet alleen «de Belastingdienst is opgelicht, maar dat ook een deel van de vraagouders is opgelicht»?
Al eerder heb ik aangegeven dat het goed voorstelbaar is dat de gebeurtenissen rond De Parel pijnlijk voor de betrokken ouders zijn en een grote impact op hen hebben. Echter, bij deze casus is van belang het strafrechtelijke en het bestuursrechtelijke traject van elkaar te scheiden. Ten aanzien van het strafrechtelijke traject past het mij niet om hierover een oordeel te geven.
Voor wat betreft het bestuursrechtelijk traject geldt het volgende. Als geconstateerd wordt dat ouders zich niet aan de regels houden, dan moet de Belastingdienst terugvorderen. De Raad van State heeft dat diverse malen bevestigd. De Belastingdienst is een uitvoerder van de wet. Het is de Belastingdienst of de Staatssecretaris niet toegestaan van de wet af te wijken.
De Belastingdienst toetst aanvragen voor kinderopvangtoeslag op basis van de door de aanvrager aangeleverde gegevens en eventuele aanvullende gegevens van de burger of een derde aan de wettelijke vereisten voor kinderopvangtoeslag. De aanvrager is te allen tijde zelf verantwoordelijk voor de juistheid en volledigheid van deze gegevens. De Raad van State heeft meerdere uitspraken gedaan over de verantwoordelijkheid van de burger met betrekking tot het aanvragen en behouden van het recht op toeslagen. Zo stelt de Raad van State onder andere dat het de verantwoordelijkheid van de aanvrager van de kinderopvangtoeslag is om steeds aan de daarvoor geldende voorwaarden te voldoen2. Ook stelt de Raad van State dat zelfs indien de aanvrager verkeerd is voorgelicht of zou zijn, dat uit de Wet op de Kinderopvang volgt dat een deel van de kosten van de kinderopvang voor de ouder blijft3. De Belastingdienst gaat op basis van het wettelijke kader uit van de informatie zoals die wordt verstrekt door de ouders. Dat ouders mogelijk verkeerd zijn of worden voorgelicht door derden verandert niets in de formeel juridische verhouding tussen aanvrager en Belastingdienst.
Wat betekent deze uitspraak voor de gedupeerde ouders die door deze oplichting van de eigenaar van de kinderopvang in de financiële problemen zitten en of/met uithuiszetting worden bedreigd, omdat zij naast de terugbetaling van de kinderopvangtoeslag geconfronteerd worden met het betalen van hoge boetes?
In het Algemeen Overleg Kinderopvang d.d. 9 maart jl. is uitgebreid gesproken over dit dossier. Daarbij is aan uw Kamer gemeld dat de Belastingdienst over de periode 2012 en 2013 de toekenningen van de betrokken ouders in alle 150 zaken nauwgezet en stuk voor stuk heeft onderzocht. Een klein deel van de ouders heeft zich aan de regels gehouden. Het merendeel heeft zich op verschillende manieren niet aan de regels gehouden waardoor ze geen recht hadden op kinderopvangtoeslag. Dit heeft geleid tot terugvorderingen over één of twee jaren omdat niet of niet geheel is voldaan aan de wettelijke vereisten voor het verkrijgen van kinderopvangtoeslag. Er zijn geen boetes opgelegd. De Belastingdienst/Toeslagen kent een standaard betalingsregeling van 24 maanden. Indien ouders verwachten in betalingsproblemen te komen, kunnen zij bij de Belastingdienst om een persoonlijke betalingsregeling vragen. Daarbij wordt beoordeeld wat de betalingscapaciteit van betrokkene is.
Bent u het met de rechter eens dat deze ouders als slachtoffers moeten worden gezien en bent u bereid om te onderzoeken of deze gedupeerde ouders in aanmerking kunnen komen voor een slachtoffer- en/of betalingsregeling met de Belastingdienst? Zo nee, waarom niet?
Zoals reeds uit mijn antwoord op vraag 2 blijkt, past het mij niet om over de strafzaak een oordeel te geven. Voor wat betreft de slachtofferregeling heb ik bij brief van 10 februari 2015 (Kamerstuk 31 322, nr. 268) uw Kamer laten weten dat als ouders zich melden bij de Belastingdienst omdat zij van mening zijn slachtoffer te zijn, dit onderzocht zal worden. Tot op heden heeft nog geen van de ouders zich gemeld om aanspraak te maken op de slachtofferregeling. De Belastingdienst heeft in 2015 proactief op basis van de slachtofferregeling beoordeeld of er ouders zijn die hiervoor in aanmerking komen. Dit is niet het geval gebleken. Voor de mogelijkheden voor een betalingsregeling verwijs ik u naar het antwoord bij vraag 3. Tot slot merk ik op dat ik in het AO van 9 maart jl. de toezegging heb gedaan dat de Belastingdienst de mogelijkheden van aansprakelijkstelling van de ouders en de gevolgen hiervan voor de terugvorderingen onderzoekt. Over de uitkomst hiervan zal ik u nog nader informeren.
Wordt met het nieuwe financieringsstelsel kinderopvang dat momenteel wordt voorbereid, oplichting en fraude zoals in deze zaak aan het licht is gekomen, tegengegaan? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het nieuwe financieringsstelsel kinderopvang beoogt, onder andere middels een directe financiering, fraudemogelijkheden en fraudeprikkels zoveel mogelijk te beperken. Daarnaast zal het toezicht en de handhaving zich nadrukkelijker op kinderopvangondernemers richten en wordt de bestuurlijke handhaving van frauduleuze kinderopvangnemers in het nieuwe stelsel vereenvoudigd. Echter niet valt uit te sluiten dat criminelen ook in de nieuwe situatie zullen proberen te frauderen. Aan de vormgeving van het toezicht wordt nu gewerkt, uiteraard inspelend op de resterende fraudemogelijkheden in het nieuwe systeem.
Het bericht dat bij het inroosteren van examens in Groot-Brittannië rekening wordt gehouden met de Ramadan |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Exams timetabled to accommodate Ramadan»?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat Vlaamse scholen door koepelorganisaties worden opgeroepen om hun examenroosters aan te passen aan de Ramadan?2
Ja.
Wat vindt u ervan dat in Groot-Brittannië en Vlaanderen stemmen opgaan om rekening te houden met de Ramadan in het kader van de planning van examens?
Groot-Brittannië en België kennen geen stelsel met centrale examens zoals in Nederland. Centrale examens vinden voor leerlingen in het voortgezet onderwijs één keer gedurende de hele schoolloopbaan plaats. Uitgaande van het feit dat de ramadan 31 dagen duurt is het praktisch al niet mogelijk hier rekening mee te houden. In Nederland gaan we bij de vaststelling van de examenperiode uit van de wettelijk vastgestelde feestdagen.
Bestaan er volgens u mogelijke effecten van het afnemen van toetsen en examens tijdens religieuze vastenperiodes? Zo ja, vormen deze effecten dan een mogelijke belemmering in de voortgang van leerlingen en/of studenten in het onderwijs? Zo nee, op basis waarvan stelt u dit?
Jaarlijks doen ongeveer 200.000 leerlingen het centrale examen in het vastgestelde tijdvak. Het is de individuele verantwoordelijkheid van een leerling om zich zo goed mogelijk voor te bereiden op toetsen en examens. Het kan zijn dat leerlingen religieuze verplichtingen belangrijk vinden, ook in periodes waarin toetsen worden afgenomen. Die afweging laat ik aan het individu. Islamitische leerlingen die graag deelnemen aan het vasten kunnen er overigens ook voor kiezen om – eventueel in overleg met hun geestelijke – de vastenperiode te verplaatsen. Er zijn leerlingen die dat ook doen.
Wat vindt u van de uitkomsten van onderzoek dat is uitgevoerd aan de VU Amsterdam3, namelijk dat studenten met een islamitische achtergrond lagere resultaten op een examen behaalden tijdens de Ramadan? Maakt u zich hier zorgen over in de bredere context van het onderwijs?
Zie het antwoord bij vraag 4.
Bent u, gezien het feit dat een deel van de centrale eindexamens dit jaar wordt afgenomen tijdens de Ramadan, bang dat de prestaties van sommige leerlingen hierdoor lager zullen uitvallen? Zo ja, wat gaat u op grond hiervan doen? Zo nee, waarom niet?
Het eerste tijdvak van de centrale examens in het voortgezet onderwijs vond plaats in de periode van 21 maart tot en met 27 mei 2016. Daarnaast was er een uitloop van enkele dagen voor eventuele calamiteiten. Er was dus in 2016 geen overlap tussen de centrale examens in het eerste tijdvak met de ramadan. Dit geldt eveneens voor het eerste tijdvak van de centrale examens in 2017.
In het tweede tijdvak kan in 2016 en 2017 wel sprake zijn van overlap met de ramadan. Gedurende het tweede tijdvak kan de leerling één vak herkansen. Hij legt dat examen af tijdens een ochtendsessie dan wel een middagsessie.
De inspanning tijdens het tweede tijdvak is dus veel minder intensief dan de inspanning tijdens het eerste tijdvak. Bovendien kunnen leerlingen gebruik maken van de mogelijkheid om het vasten te verplaatsen, zoals beschreven in vraag 4.
Bent u bereid om met relevante veldpartijen in overleg te treden om hen ertoe te bewegen om rekening te houden met religieuze vastenperiodes in het kader van het afnemen van toetsen en examens? Zo ja, wanneer zult u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
Dit is niet nodig. Zoals in het antwoord op vraag 6 wordt aangegeven, is er geen probleem gedurende het eerste tijdvak in de examenjaren 2016 en 2017.
Welke maatregelen zult u nemen om ervoor te zorgen dat leerlingen kunnen meedoen met het vasten zonder dat dit een negatieve uitkomst heeft op hun resultaten bij centrale eindexamens en andere examens?
Gelet op de antwoorden bij de vragen 4, 5 en 6 acht ik geen aanvullende maatregelen noodzakelijk.
Bent u bereid om te evalueren of er andere religieuze feesten en/of evenementen bestaan die mogelijk een negatieve uitkomst hebben op onderwijsuitkomsten en op grond hiervan te bezien of er maatregelen getroffen zouden moeten worden om ervoor te zorgen dat er zonder problemen op onderwijsgebied uiting gegeven kan worden aan een religie? Zo ja, op welke termijn kunnen wij de uitkomsten hiervan verwachten? Zo nee, waarom niet?
In Nederland komen zeer veel religies voor die elk op zich wel ergens gedurende het jaar dan wel op meerdere momenten – naast de wettelijk vastgelegde feestdagen in Nederland – religieuze feest- of gedenkdagen kennen. Het is ondoenlijk na te gaan of er hierdoor negatieve uitkomsten ontstaan op de onderwijsuitkomsten. Scholen hebben de ruimte om daar op lokaal niveau enigszins rekening mee te houden. Dat is bij de centrale examens niet mogelijk.
Belegeringen en voortdurende bombardementen in Syrië |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het feit dat vorige week ruim 500 mensen zijn geëvacueerd uit belegerde steden in Syrië?1
De voortdurende belegeringen blijven een van de grootste zorgpunten in dit conflict. Er zijn naar schatting 13,5 mln. burgers in het land die hulp behoeven. Alle inspanningen moeten erop gericht blijven hen te bereiken. Het is goed nieuws dat deze evacuatie uit belegerde gebieden, de grootste sinds de start van het conflict, is geslaagd. Het betrof vier gebieden, waarvan twee werden belegerd door het regime en twee door rebellen. Deze operatie toont de onmisbare waarde van VN-hulporganisaties en organisaties als Internationale Comité van het Rode Kruis aan.
Hoe beoordeelt u het feit dat het Syrische regime vorige week nog hevige bombardementen heeft uitgevoerd op markten in twee steden, waarbij minstens 50 mensen om het leven kwamen?2
Het aanvallen van burgers en burgerobjecten is in strijd met het humanitair oorlogsrecht en wordt door het kabinet sterk veroordeeld. De meest kwetsbare burgers worden in deze oorlog steeds opnieuw slachtoffer en dat is onacceptabel. Het is van groot belang dat degenen die dergelijke aanvallen hebben gepleegd verantwoordelijk worden gehouden.
Deelt u de mening dat het begrijpelijk is dat onderhandelaars van de Syrische oppositie de vredesbesprekingen in Genève hebben verlaten vanwege deze bombardementen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt de frustratie over het toegenomen geweld en humanitaire leed in Syrië en begrijpt het standpunt van de oppositie. Tegelijkertijd moet de formele terugtrekking van de oppositie uit het Genève-proces worden betreurd. Het kabinet blijft de boodschap overbrengen dat het beëindigen van dit conflict moet worden gezocht in een politieke oplossing; deze kan niet worden bewerkstelligd zonder deelname van alle partijen aan de onderhandelingen.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties dat mensen die voedsel als wapen gebruiken daarvoor ter verantwoording moeten worden geroepen als oorlogsmisdadigers? Deelt u deze mening? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties verbindt u daaraan?3
Secretaris-Generaal Ban Ki-moon stelt terecht dat het gebruikmaken van uithongering van burgers als methode van oorlogvoering een oorlogsmisdrijf vormt. Nederland benadrukt consequent dat degenen die zich schuldig hebben gemaakt aan internationale misdrijven hiervoor verantwoordelijk moeten worden gehouden. In dit verband heeft Nederland onder andere de VN-Veiligheidsraad opgeroepen om de situatie in Syrië naar het Internationaal Strafhof te verwijzen en bepleit Nederland toelating van de VN Commission of Inquiry tot Syrië. Ook is in Nederland momenteel een uitbreiding van de Wet Internationale Misdrijven in voorbereiding, zodat deze methode van oorlogvoering niet alleen in gewapend conflict tussen staten, maar in alle gewapende conflicten strafbaar wordt gesteld als oorlogsmisdrijf.
Hebt u kennisgenomen van de zeer schrijnende situatie in Darayya waar mensen zwaar ondervoed zijn, uithongeren en zich genoodzaakt zien om gras te eten?4
Ja, zie onze verklaringen d.d. 17 mei en 29 april jl.
Bent u bereid om u in te zetten voor voedseldroppings boven Darayya, zoals eerder succesvol gebeurde in Deir-ez Zor, in lijn met de oproep van de Kamer daartoe?5
De uitvoerder van voedseldroppings boven Deir ez-Zor, het World Food Programme (WFP), heeft aangegeven dat een uitbreiding van deze operatie naar andere belegerde gebieden complex en gevaarlijk is. De huidige situatie in Darayya heeft echter wederom aan het licht gebracht hoe hoog de nood is in dergelijke belegerde gebieden. Bij de ministeriële International Syria Support Group op 17 mei is daarom besloten dat indien het regime niet vóór 1 juni a.s. volledige toegang verleent tot een aantal belegerde gebieden, het WFP zal worden gevraagd de mogelijkheden van voedseldroppings voor belegerde en moeilijk bereikbare gebieden opnieuw te onderzoeken. Nederland levert reeds een financiële bijdrage aan de voedseldroppings ten behoeve van Deir ez-Zor en is bereid een bijdrage te leveren aan verdere droppings indien die tot stand zouden komen.
Wanneer wordt er volledige uitvoering gegeven aan resolutie 2268 van de VN-Veiligheidsraad, waarin wordt opgeroepen tot humanitaire toegang tot alle belegerde gebieden?6
Volledige humanitaire toegang zonder voorwaarden is het doel en de strekking van resolutie 2268. Het Assad-regime weigert zoals bekend volledige humanitaire toegang en geeft slechts (gedeeltelijke) toegang tot een beperkt aantal gebieden. In sommige gevallen blokkeren ook andere strijdende partijen de toegang. Leden van de humanitaire Task Force van de ISSG oefenen voordurend druk uit om deze situatie te veranderen.
In totaal konden sinds het begin van dit jaar circa 800.000 mensen in belegerde en moeilijk bereikbare gebieden ten minste éénmaal bereikt worden met humanitaire hulp. De toegang is mede tot stand gekomen door intensief overleg binnen en politieke druk van de Taskforce. Bovendien heeft de VN tot dusver ruim 50 voedseldroppings uitgevoerd ten behoeve van burgers in het door ISIS belegerde Deir ez-Zor. Deze inspanningen vloeien voort uit ISSG-afspraken en worden gefinancierd door ISSG-leden, waaronder Nederland.
Kunt u toelichten wat de «International Syria Support Group Task Force on Humanitarian Access» tot dusver heeft bereikt? Welke concrete resultaten zijn er geboekt?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór 18 mei a.s., te weten de datum waarop in de Kamer schriftelijke vragen kunnen worden ingebracht ter voorbereiding van de Raad Buitenlandse Zaken van 23 mei a.s?
Het is helaas niet mogelijk gebleken aan dit verzoek te voldoen.
Het artikel 'Onrust op het fregat' |
|
Sultan Günal-Gezer (PvdA), Angelien Eijsink (PvdA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Onrust op fregat»?1
Ja.
Kunt u aangeven of de NAVO de bijdrage aan de surveillance in de Egeïsche zee ten behoeve van de bewaking van de Europese grenzen bestempelt als missie?
De Navo heeft besloten Standing NATO Maritime Group 2 (SNMG-2) in de Egeïsche Zee in te zetten om mensensmokkelnetwerken in kaart te brengen door middel van «reconnaissance, monitoring and surveillance». Het creëren van maritieme situational awareness is een van de taken van de staande Navo-vlootverbanden. De inzet in de Egeïsche Zee valt binnen het bestaande takenpakket van de staande Navo-vlootverbanden en wordt daarom door de Navo aangemerkt als een activiteit.
De Navo voert in het verdragsgebied doorlopend reguliere activiteiten uit die onder meer zijn gericht op de geruststelling van bondgenoten, de geloofwaardige afschrikking van potentiële tegenstanders en het verbeteren van de interoperabiliteit tussen bondgenoten. Voorbeelden van deze activiteiten, waar Nederland periodiek aan bijdraagt, zijn Baltic Air Policing, (de gereedstelling van) de NATO Response Force (NRF) en de aanwezigheid van staande Navo-vlootverbanden in bondgenootschappelijke wateren. Over deze activiteiten bent u geïnformeerd in mijn brief over de Nederlandse bijdragen aan de EU Battlegroup en de NATO Response Force en de lessen van het VJTF test bed van 15 december 2015 (Kamerstuk 29 521 nr. 306). Deze doorlopende activiteiten onderscheiden zich van Navo-missies met een specifiek mandaat, zoals KFOR in Kosovo en Resolute Support in Afghanistan.
Kunt u aangeven of andere landen die een bijdrage leveren aan de NAVO surveillance in de Egeïsche zee de bijdrage bestempelen als missie?
De inzet in de Egeïsche Zee wordt door de Navo aangemerkt als activiteit. De deelnemende Navo-landen wijken hier niet van af.
Kunt u aangeven waarom u ervoor gekozen heeft deze Nederlandse bijdrage aan de NAVO surveillance in de Egeïsche zee te bestempelen als activiteit?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat vanwege de omschrijving van deze Nederlandse bijdrage aan de NAVO als «activiteit» in plaats van als «missie», dit financiële gevolgen heeft voor de bemanning?
De rechtspositie van de bemanning van Nederlandse schepen die meevaren in de staande Navo-vlootverbanden voorziet in een vergoeding per etmaal als overwerkcompensatie bij meerdaagse vaaractiviteiten. Alleen in het geval van inzet in het kader van crisisbeheersingsoperaties is er voorzien in een hogere vergoeding per etmaal. Omdat de huidige inzet in de Egeïsche Zee binnen het bestaande takenpakket van de Navo-vlootverbanden valt, krijgt de bemanning een normale vergoeding voor overwerk.
In hoeverre verschilt de huidige Nederlandse bijdrage aan de NAVO van overige Nederlandse bijdragen aan de NAVO waardoor het verschil tussen activiteit en missie wordt gerechtvaardigd?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre verschillen de werkzaamheden van de bemanning in deze bijdrage aan de NAVO van de werkzaamheden bij andere bijdragen aan NAVO missies?
Zr. Ms. Van Amstel maakt deel uit van SNMG-2, een staand Navo-vlootverband dat snel kan worden ingezet voor uiteenlopende maritieme taken. Het uitvoeren van reconnaisance, monitoring and surveillance activiteiten, zoals het schip nu doet in de Egeïsche Zee, valt binnen het bestaande takenpakket van de staande Navo-vlootverbanden.
Wat is de door u gehanteerde definitie van «activiteit»? Wat is de door u gehanteerde definitie van «missie»?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben financiële overwegingen een rol gespeeld bij het benoemen van deze NAVO bijdrage als «activiteit' in plaats van als «missie». Zo nee, waarom niet?
Nee. De inzet in de Egeïsche Zee past binnen het bestaande takenpakket van de staande Navo-vlootverbanden. Daarom is deze inzet door de Navo aangemerkt als activiteit en niet als missie.
Bent u bereid deze Nederlandse bijdrage alsnog te bestempelen als «missie» in plaats van als activiteit? Zo nee, waarom niet?
Nee. De Navo-schepen voeren in de Egeïsche Zee taken uit die passen binnen het bestaande takenpakket van de staande Navo-vlootverbanden. Deze inzet wordt dus aangemerkt als activiteit, net als de andere Nederlandse bijdragen aan reguliere Navo-activiteiten, waaronder Baltic Air Policing, de NRF en de andere Navo-vlootverbanden.
Kunt u, met het oog op de aankomende debatten, deze vragen binnen 2 weken beantwoorden?
Helaas is het niet mogelijk gebleken deze vragen binnen twee weken te beantwoorden.
Burundese vluchtelingen en het voortdurend vermoorden van (vermeende) tegenstanders van president Nkurunziza in en buiten Burundi |
|
Michiel Servaes (PvdA), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Deelt u de grote zorgen over de steeds verder escalerende situatie in Burundi, die nu zelfs tot een vooronderzoek van het International Strafhof hebben geleid? Bent u het ermee eens dat de internationale gemeenschap meer moet doen om de situatie in Burundi te normaliseren en Burundezen te beschermen?1
De diepe politieke crisis in Burundi, die gepaard gaat met steeds meer geweld en schending van mensenrechten, baart inderdaad grote zorgen. De VN, de AU, de EU, landen in de regio en direct betrokken partners als Nederland proberen op verschillende manieren een uitweg uit de crisis te helpen bewerkstellingen. De EU en individuele donoren hebben met sancties, maatregelen in de hulp en diplomatieke inspanningen de druk op alle partijen zo hoog mogelijk opgevoerd, om hen te bewegen deel te nemen aan een regionaal geleide inclusieve dialoog. Tegelijk wordt waar mogelijk steun en bescherming verleend aan de bevolking. Een oplossing van deze complexe crisis moet uiteindelijk komen van de Burundezen zelf en kan niet van buitenaf opgelegd worden, maar een eensgezinde inzet van de internationale gemeenschap kan wel helpen deze oplossing dichterbij te brengen.
De VN Veiligheidsraad buigt zich thans over een mogelijke inzet van een politiemissie die zou moeten bijdragen aan vermindering van het geweld en bescherming van de Burundese bevolking. Een eerdere poging van de Afrikaanse Unie om een beschermingsmacht te zenden kreeg binnen de AU niet de vereiste steun.
Bent u bekend met het artikel «Nowhere to run: Burundi violence follows escapees across borders» van The Guardian?2 Klopt de berichtgeving dat er vanuit Burundi mensen uitreizen naar vluchtelingenkampen met als doel de reeds op de vlucht geslagen Burundezen, momenteel ruim 250.000, aan te vallen?
Vluchtelingenkampen in de regio worden geconfronteerd met overbevolking en grote financieringstekorten waardoor UNHCR en lokale overheden onvoldoende in staat zijn de vluchtelingen te beschermen. Tijdens het bezoek van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op 10 mei aan het Mahama kamp in Rwanda bleek dat het kamp vanuit humanitair oogpunt weliswaar goed georganiseerd was, maar dat de ligging en de grote aantallen bewoners het kamp kwetsbaar maken voor infiltratie. De Rwandese regering zegt aanwijzingen te hebben dat rebellen en elementen van de Burundese overheid de kampen ingaan om vluchtelingen te intimideren en te ronselen.
Het beeld dat in het genoemde artikel wordt geschetst van de veiligheidssituatie in het vluchtelingenkamp Nyarugusu in Tanzania is geloofwaardig en waarschijnlijk correct, al is moeilijk vast te stellen hoe stelselmatig en omvangrijk het geweld en de intimidatie is. Er is evenwel geen sprake van een regime van terreur in het kamp.
In het algemeen vormt de veiligheidssituatie in de kampen een punt van grote zorg. Er zijn dikwijls te weinig politiemensen om de orde en rust te kunnen bewaren. De kampen hebben vaak geen hekken en er is weinig of geen verlichting, zodat de situatie ’s nachts nog gevaarlijker wordt, vooral voor vrouwen en meisjes. De ambassades in de regio houden nauw contact met vertegenwoordigers van de lokale autoriteiten en UNHCR-medewerkers over alle aspecten van het vluchtelingenvraagstuk, hierbij inbegrepen de veiligheidsomstandigheden.
Kunt u bevestigen dat er een groeiende verdeeldheid binnen het Burundese veiligheidsapparaat is, met aan de ene kant oudgedienden uit het leger en politie, en aan de andere kant een nieuwe lichting die de president steunt? Wat vind u ervan dat er recentelijk (grote aantallen) ontslagen zijn gevallen binnen het Burundese leger en dat er bij herhaling officieren worden vermoord? Ziet u hierin een mogelijk verband met het grens overstijgende geweld?
Het wantrouwen en de verdeeldheid binnen het Burundese leger nemen toe en er zijn recentelijk meerdere dodelijke aanslagen gepleegd op legerofficieren. De oplopende spanningen in het leger zijn zorgwekkend, omdat de professionaliteit en eenheid van het Burundese leger tot nu toe een belangrijke buffer is geweest tegen verder geweld.
De verdeeldheid in het leger heeft vooralsnog een politiek karakter, waarbij aanhangers van de harde lijn die de president en zijn entourage voorstaan zich verzetten tegen een politiek meer gematigde groep, die zich inzet voor behoud van een neutraal en professioneel veiligheidsapparaat. De recente ontslagen staan los van deze spanningen: het gaat hier vooral om soldaten en commandanten die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt.
Binnen de Burundese politie zijn de problemen al langere tijd aanwezig. Er is in toenemende mate sprake van officieuze parallelle commandostructuren en van infiltratie binnen de verschillende diensten door onopgeleide aanhangers van de partij van de president. Veel van de ernstige mensenrechtenschendingen worden door deze elementen gepleegd.
Wat is uw reactie op de onveilige situatie voor Burundezen in vluchtelingenkampen in Tanzania en overige omringende landen zoals Congo en Rwanda, zoals deze door de Afrikaanse tak van Human Right Watch in The Guardian wordt beschreven? Zijn de betrokken Nederlandse ambassades op de hoogte van het geweld door Burundezen buiten hun eigen landsgrenzen? Zo ja, welke rol spelen zij?
Zie antwoord op vraag 2.
Wat is uw reactie op de aanhoudende water- en voedseltekorten in vluchtelingenkampen in Oeganda en Rwanda?3 Welke stappen bent u, ook in de rol van EU-voorzitter, voornemens te zetten om deze situatie zo snel mogelijk te verbeteren?
De grote financiële tekorten voor de opvang van vluchtelingen in de hele Centraal-Afrikaanse regio baart het kabinet zorgen: nog geen 15% van het regionale appeal voor Burundese vluchtelingen is gedekt. Vluchtelingen worden voor het overgrote deel opgevangen in de regio, zowel in door de VN-geleide vluchtelingenkampen als in gastgemeenschappen.
Tijdens het bezoek aan het Mahama kamp in Rwanda, waar ruim 45.000 Burundese vluchtelingen verblijven, kon worden geconstateerd dat de drinkwatervoorziening aanzienlijk was verbeterd, mede dankzij de inzet van een Nederlandse waterdeskundige. De voedselsituatie in het kamp is onder controle, maar blijft precair. Meer dan de helft van de vluchtelingen is onder de 18 jaar oud. De onderwijsvoorzieningen zijn onder de maat en slechts een deel van de kinderen kan naar school. Daarnaast is de veiligheid van kwetsbare groepen zoals vrouwen, kinderen en gehandicapten niet gegarandeerd. Daarom heeft het kabinet een bijdrage van 1 miljoen Euro voor het Mahama kamp vrijgemaakt, speciaal bestemd voor betere bescherming van kwetsbare groepen en verbetering van de onderwijssituatie.
Nederland doet in 2016 ongeoormerkte bijdragen aan CERF, WFP, UNHCR, UNICEF en ICRC, waarvan een deel wordt besteed aan het bijstaan van Burundese vluchtelingen.
De Europese Commissie heeft tot op heden ruim 16 miljoen Euro besteed aan basisbehoeften van Burundese vluchtelingen, zoals het opzetten van kampen en voedselvoorziening. Speciale aandacht wordt gegeven aan water- en sanitaire voorzieningen, en de bescherming van kinderen. Via de European Commission's Humanitarian Aid and Civil Protection department (ECHO) draagt de EU dit jaar 12 miljoen euro bij aan organisaties als WFP, UNHCR, Plan en Oxfam. Daarnaast komt er 1,5 miljoen euro uit fondsen voor noodonderwijs via UNHCR.
Welke positie heeft de Afrikaanse Unie (AU) ingenomen ten aanzien van het grensoverschrijdende geweld en de inhumane situaties in vluchtelingenkampen buiten Burundi? Zijn de honderd toegezegde waarnemers van de AU inmiddels actief in Burundi4?
De AU heeft geen specifiek standpunt ingenomen ten aanzien van de situatie in vluchtelingenkampen buiten Burundi. Om geweld in Burundi tegen te gaan heeft de AU besloten 100 mensenrechtenwaarnemers en 100 militaire waarnemers naar Burundi uit te zenden. Door tegenwerking van de Burundese regering is een Memorandum of Understanding tussen Burundi en de AU nog niet getekend. De uitzending van waarnemers loopt hierdoor vertraging op. Op dit moment zijn er 32 mensenrechtenwaarnemers actief in Burundi, en naar verwachting komen daar in de komende weken 15 mensenrechtenwaarnemers bij.
Wat doet Nederland om de situatie in Burundi en voor Burundese vluchtelingen te verbeteren? Pleit u in Europees verband voor verdergaande sancties en het stopzetten van alle mogelijke (in)directe steun aan de regering en het leger van Burundi? Wat kunnen Nederland en de EU(-lidstaten) nog meer doen, bijvoorbeeld bij de invulling van de op 2 april jl. aangenomen VN-resolutie die politionele acties in Burundi mogelijk maakt en de toezeggingen van Nkurunziza aan Ban-Ki Moon tijdens diens gesprek in februari jl?5
Vanwege het geweld en de slecht verlopen verkiezingen heeft Nederland in 2015 de directe hulp aan Burundi opgeschort.6 Ook in EU verband heeft Nederland steeds gepleit voor duidelijke maatregelen in de hulp en sancties tegen personen die een vreedzame oplossing van de crisis dwarsbomen. De EU stelde inmiddels sancties in tegen 4 individuen en op 14 maart 2016 sloot de EU de zogeheten artikel 96 consultaties af met het besluit om directe financiële steun aan de Burundese overheid op te schorten. De Nederlandse en EU hulp aan de Burundese bevolking, zoals humanitaire hulp en hulp op het gebied van voedselzekerheid, wordt voortgezet.
Nederland is van mening dat een regionaal geleide inclusieve dialoog de enige vreedzame uitweg uit de crisis is en stelt alles op alles om Burundese partijen te overtuigen om te goeder trouw aan deze dialoog deel te nemen. Nederland staat in contact met de door de East African Community aangestelde bemiddelaar Benjamin Mkapa en steunt zijn bemiddelingspogingen. Een nieuwe ronde besprekingen zou later deze maand in Arusha moeten plaatsvinden.
De VN Veiligheidsraad heeft nog geen besluit genomen over de precieze inzet van een politiemissie. Nederland is voorstander van een substantiële VN politiemissie die de capaciteit heeft de bevolking te beschermen en tegelijk rekening houdt met de complexe, gepolitiseerde situatie binnen de Burundese politie. Nederland heeft belangrijke expertise in deze sector in Burundi en deelt deze kennis en ervaring met de VN.
De uitgaven wijkverpleging 2015 en de inkoop wijkverpleging 2016 |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de Rapportage ActiZ onderzoek Zorgcontractering Wijkverpleging 2016, maart 2016? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Ik heb het onderzoek gelezen. Ik maak er uit op dat zaken goed gaan maar dat er ook een aantal aandachtspunten zijn met betrekking tot het contracteringsproces.
Kunt u een verklaring geven voor de overschrijding van de te verwachten schadelast ten opzichte van het actuele beschikbare kader 2015 voor wijkverpleging (Kamerstuk 34 300 XVI, nr. 157, Tabel 1)?
De taakstelling voor de wijkverpleging van 420 miljoen in 2015 was voor alle partijen een enorme uitdaging. Wijkverpleegkundigen, aanbieders en verzekeraars hebben zich tot het uiterste ingespannen om binnen het kader te blijven. Uit de cijfers waaraan wordt gerefereerd blijkt vooralsnog een overschrijding ten opzichte van het beschikbare kader 2015 voor wijkverpleging van 37,7 miljoen. Gezien de forse taakstelling vind ik dit een geringe overschrijding. Ik heb geen andere gegevens beschikbaar ter verklaring van deze overschrijding.
Bent u ervan op de hoogte dat zorgorganisaties in 2016 geconfronteerd worden met een forse volumekorting, die gemiddeld 12,3% bedraagt, en ruim 80% van de instellingen geconfronteerd wordt met een tariefkorting van 6,2% voor verpleging en 8,5% voor persoonlijke verzorging?
Ja, dat meld Actiz in de rapportage.
Deelt u de mening dat de volume- en tariefkortingen teveel druk op de budgetten veroorzaken? Zo nee, waarom niet?
Het is aan verzekeraars en aanbieders om afspraken te maken over de tarieven en volumes, hierbij rekeninghoudend met het beschikbare kader. In het onderhandelaarsresultaat Verpleging en Verzorging is opgenomen dat partijen een uiterste inspanning leveren om overschrijding te voorkomen. Deze verantwoordelijkheid ligt dus zowel bij zorgaanbieders, als zorgverzekeraars en is dus een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Verzekeraars zijn gehouden invulling te geven aan hun zorgplicht voor hun verzekerden. Dat betekent dat zij de kwaliteit, tijdigheid en bereikbaarheid van de zorg moeten borgen. Hier zullen verzekeraars dus ook rekening mee houden bij het maken van volume- en tariefafspraken tijdens de inkoop.
Welke maatregelen neemt u om het tekort aan wijkverpleegkundigen in 2016 op te lossen?
Op dit moment lopen er verschillende trajecten om het tekort aan wijkverpleegkundigen te verminderen. Thuiszorginstellingen scholen nu al veel (mbo geschoold) personeel richting hbo-niveau. Daarnaast zijn Actiz en V&VN in het voorjaar van 2015 gestart met de campagne «Daar zit meer achter» om hbo-opgeleide verpleegkundigen te interesseren voor de ouderenzorg en de wijkverpleging. Verder financiert het ZonMw programma «Zichtbare schakel» activiteiten die gericht zijn op het vergroten van het aantal hbo-opgeleide verpleegkundigen met passende competenties voor het «nieuwe werken» in de wijk. Op dit moment wordt vanuit dit programma ook met de betrokken partijen verkend of het mogelijk is om de ambassadeurs voor de wijkverpleegkundigen nog voor extra voorlichting in te gaan zetten in bijvoorbeeld het mbo. Doel is mbo v-studenten te stimuleren in de wijk te gaan werken en/of door te stromen naar het hbo. Cijfers van het NIVEL onderzoek naar de belangstelling/motivatie voor een hbo-v opleiding onder mbo-verpleegkundigen laten zien dat 20% van de mbo opgeleiden hier belangstelling voor heeft.
In de initiële hbo-v opleiding wordt meer aandacht aan maatschappelijke gezondheidszorg besteed in het kader van het nieuwe opleidingsprofiel Bachelor of Nursing. Ook wordt de keuze voor wijkverpleging in de opleiding gestimuleerd, door het imago van de wijkverpleging te verbeteren (onder meer potentiële en beginnende hbo-v’ers beter informeren en snuffelstages). Als laatste is er overleg met sociale partners om te onderzoeken of bijvoorbeeld door middel van technologie werk geschikt gemaakt kan worden voor lager opgeleiden, met behoud van kwaliteit van zorg. Bijvoorbeeld door extra ondersteuning voor mbo-verpleegkundigen en verzorgenden. Denk bijvoorbeeld aan de kansen die e-health biedt op het gebied van diagnostiek. Dat kan ertoe leiden dat minder interpretatieslagen nodig zijn, bijvoorbeeld bij vervolgdiagnostiek, waardoor een deel van de mbo-verpleegkundigen en verzorgenden taken kunnen overnemen. Dit vermindert de werkdruk bij wijkverpleegkundigen.
Hoe denkt u met de nieuwe prestatie «Beloning op maat» de beoogde innovatie en vernieuwing te stimuleren, terwijl het nog niet duidelijk is hoe hierover afspraken gemaakt kunnen worden met de zorgverzekeraars?
Vanaf 2016 biedt de prestatie «beloning op maat» zorgverzekeraars en zorgaanbieders een grote mate van ruimte om aanvullende afspraken te maken over het belonen van innovatie, kwaliteit en uitkomsten van zorg. Partijen zijn vrij in hun keuze voor beloningsafspraken en op welke manier zij dit vormgeven. In het onderzoek van Actiz komt naar voren dat nog niet veel aanbieders hier afspraken over hebben gemaakt, maar meerdere aanbieders hierover nog wel in overleg zijn met de zorgverzekeraar. Aangezien de prestatie pas begin van dit jaar is ingevoerd, is dit wel te verklaren. Ik ga er vanuit dat bij de inkoop voor 2017 meer verzekeraars en aanbieders van deze mogelijkheid gebruik gaan maken.
Deelt u de mening dat de gewijzigde contractering (bijvoorbeeld experiment bekostiging verpleging en verzorging) leidt tot een toename van de administratieve lasten voor de zorgaanbieders? Zo nee, waarom niet?
Op verzoek van alle partijen heeft de NZa de administratieve lasten rond het experiment bekostiging verpleging en verzorging, tot het minimale beperkt. Verder ben ik van mening dat de toename van de administratieve lasten, door bijvoorbeeld het wegvallen van de inkoop in representatie, zoveel als mogelijk voorkomen moet worden. Alle partijen hebben hier een verantwoordelijkheid in. Daarom vind ik het een positieve ontwikkeling dat voor wijkverpleging, in navolging van het huisartsentraject, een werkgroep onder leiding van Zorgverzekeraars Nederland van start is gegaan die zich specifiek richt op de ervaren administratieve lasten bij de wijkverpleging. De werkgroep maakt deel uit van het bredere traject «Vermindering administratieve lasten in de eerstelijnszorg». ZN heeft namens de gezamenlijke partijen recent aan Minister Schippers de eerste resultaten van het traject overhandigd. Eén van de knelpunten die wordt aangepakt binnen de werkgroep wijkverpleging is, hoe de administratieve lasten die aanbieders bij de contractering ervaren zoveel mogelijk kunnen worden beperkt.
Welke maatregelen neemt u, zodat het tarief van de beschikbaarheidsvoorzieningen (ongeplande zorg en nachtzorg) kostendekkend blijft?
De beschikbaarheidsvoorzieningen zijn essentiële onderdelen binnen de wijkverpleging. Mede door deze voorzieningen kunnen mensen langer thuis blijven wonen. Om die reden is er ook een aparte prestatie voor gekomen in 2016. Het is aan verzekeraars om deze voorzieningen in te kopen tegen kostendekkende tarieven. Verzekeraars zijn ook afhankelijk van deze voorzieningen, omdat zonder deze voorzieningen zij niet aan hun zorgplicht kunnen voldoen. Ik ga er dan ook vanuit dat verzekeraars hier naar handelen. Ik heb de NZa gevraagd om in hun monitor contractering wijkverpleging aandacht te besteden aan de beschikbaarheidsvoorzieningen. De NZa zal de monitor in dit najaar opleveren.
Kunt u aangeven hoeveel zorg van het totale volume is ingekocht voor specifieke doelgroepen en/of specifieke zorgvormen (o.a. Intensieve Kindzorg, Ketenzorg Dementie, palliatieve zorg)? Hoeveel procent is dit ten opzichte van het totale volume van de wijkverpleging?
Ik heb geen cijfers over de volumes van specifieke zorgvormen zoals intensieve kindzorg en pallatieve zorg omdat deze zorgvormen worden gedeclareerd onder de reguliere prestaties verpleging en verzorging en er geen aparte registratie wordt bijgehouden door verzekeraars en aanbieders. De uitgaven voor de beleidsregel Ketenzorg dementie zijn voor 2015 geraamd op € 6,4 miljoen.
Een werkbezoek aan de Waalhaven in Rotterdam op 25 april 2016 |
|
Betty de Boer (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe staat het met de invoering van de compensatieregeling voor spoorgoederenvervoerders voor het omrijden door de werkzaamheden aan de Duitse zijde van de Betuweroute?
De compensatie kwalificeert als staatssteun. Het was derhalve noodzakelijk om de compensatie te melden bij de Europese Commissie en te wachten op een goedkeuringsbesluit. Inmiddels is deze goedkeuring verkregen. De regeling wordt op korte termijn gepubliceerd in de Staatscourant.
Legt het zogenaamde transitverkeer van goederentreinen van België naar Duitsland via Venlo ook beslag op de ruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen binnen de Wet basisnet?
Transitverkeer van goederentreinen met gevaarlijke stoffen legt, evenals het overige vervoer van gevaarlijke stoffen, beslag op de hiervoor beschikbare ruimte binnen Basisnet.
Wordt de grensovergang bij Herzogenrath, die onderdeel uitmaakt van het maatregelenpakket om tijdens de werkzaamheden aan de Duitse zijde van de Betuweroute de infrastructuur optimaal te benutten, geschikt gemaakt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen ten behoeve van onder andere industrie in de omgeving?
Eén van de infrastructurele aanpassingen zoals voorgesteld in het maatregelenpakket van de Stuurgroep Derde spoor Duitsland betreft het geschikt maken van het tracé Heerlen – Herzogenrath voor goederenvervoer. Indien dit gerealiseerd wordt, kan de industrie in de omgeving daar uiteraard gebruik van maken. Momenteel heb ik deze en andere maatregelen die nodig zouden zijn voor een goede operationele afwikkeling van omgeleid treinverkeer in overweging; u verneemt daaromtrent binnenkort mijn besluit. Daarbij zal ik het aspect van het vervoer van gevaarlijke stoffen betrekken.
Kijkt ProRail in overleg met de goederenvervoerders naar een efficiënte geleiding van goederentreinen, zodanig dat de ruimte binnen de Wet basisnet optimaal kan worden benut? Zo nee, bent u bereid om dit in gang te zetten?
ProRail is niet de partij die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de Wet basisnet. In het systeem van de Wet basisnet zou dat ook niet logisch zijn. De wet richt zich tot de vervoerders; het ministerie is de handhavende partij.
Het risicoplafond in het Basisnet is een berekende risicocontour uitgaand van een veronderstelde hoeveelheid vervoer van gevaarlijke stoffen in een veronderstelde samenstelling gedurende een heel jaar en de technische toestand van het spoor ter plaatse. Pas achteraf kan bezien worden of het vervoer dat gedurende een jaar heeft plaatsgevonden binnen de desbetreffende risicocontour is gebleven. Dit geschiedt door toetsing van de werkelijke risicocontour aan de contour in het Basisnet. De werkelijke risicocontour wordt berekend aan de hand van het daadwerkelijk opgetreden vervoer en de (gewijzigde) staat van de infrastructuur. Dat vergt complexe berekeningen die worden uitgevoerd door het ministerie. ProRail levert wel de informatie die nodig is om de berekeningen te kunnen uitvoeren: de aantallen wagons met gevaarlijke stoffen en de staat van de infrastructuur.
In het systeem van de Wet basisnet is voorzien dat ik bij overschrijding van Basisnet-plafonds, welke na afloop van een jaar berekend kan worden, in overleg treedt met het bedrijfsleven om te bezien hoe de overschrijding weggenomen kan worden. Als na een volgend jaar opnieuw blijkt dat overschrijdingen aan de orde zijn en het bedrijfsleven onvoldoende in staat is om dit te verhelpen, heb ik de keuze om deze (tijdelijke) situatie te gedogen of een routeringsbesluit te nemen. In het laatste geval kan een bepaald traject gesloten worden voor het vervoer van bepaalde gevaarlijke stoffen. In dit systeem is er geen mogelijkheid om een specifiek voorgenomen transport van gevaarlijke stoffen te toetsen aan een risicoplafond van het Basisnet.
Inmiddels beschik ik over de eerste resultaten met betrekking tot de benutting van Basisnet op de trajecten die als omleidingsroute gebruikt worden in verband met de werkzaamheden aan het 3e spoor in Duitsland, zoals in mijn brief van 31 maart 2016 aangekondigd. Hieruit blijkt dat er sprake is van een overschrijding van de risicoplafonds op enkele routes. Daarbij wordt onder andere uitgezocht in hoeverre deze overschrijdingen het gevolg zijn van de omleidingen zelf. Ik ben in overleg met de sector om zo snel mogelijk in kaart te brengen wat de oorzaken zijn van deze overschrijdingen en welke maatregelen genomen kunnen worden. Ik zal uw Kamer hierover op korte termijn nader informeren.
In hoeverre wordt er gestuurd middels de gebruiksvergoeding op het spoor om goederenvervoer zo efficiënt mogelijk te geleiden tijdens de werkzaamheden aan de Duitse zijde van de Betuweroute?
Mijn voorganger heeft samen met de sector het maatregelenpakket Derde Spoor afgesproken om het goederenvervoer zo efficiënt mogelijk te geleiden tijdens de werkzaamheden aan de Duitse zijde van de Betuweroute. Sturing door de gebruiksvergoeding maakt daar geen onderdeel van uit, omdat andere logistieke maatregelen volstaan.
Bent u bereid om nog dit jaar te komen tot een evaluatie van de gebruiksvergoeding voor goederenvervoer, in overleg met deze sector? Zo nee, waarom niet?
Bij brief van 9 september 2015 (Kamerstuk 33 965, nr. 23) heeft mijn voorganger u onder meer geïnformeerd over een benchmark waarbij de hoogte van de gebruiksvergoeding voor het spoorgoederenvervoer in ons land vergeleken is met de gebruiksvergoeding in de ons omringende landen. Daarbij zijn ook sectorpartijen geraadpleegd. In dezelfde brief staat dat ProRail dit jaar de berekeningsmethodiek voor de gebruiksvergoeding aanpast aan nieuwe Europese regelgeving. Hierbij zal de sector betrokken worden. Hierover zal ik u vóór de zomer nader informeren.
Hoe staat het met de afgifte van de benodigde vergunningen voor de werkzaamheden aan de Duitse zijde van de Betuweroute? Klopt het dat er tegen elf van de twaalf vergunningen om de bouw te realiseren bezwaren zijn ingediend? Zo ja, kan dit zorgen voor vertraging van de bouw? Zo ja, hoe groot kan die vertraging zijn?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn brief van 31 maart 2016 inzake de voortgang van de Betuweroute en het Derde spoor (Kamerstuk 29 984, nr. 659, p. 3 e.v.). Ik heb daarin aangegeven dat ik bij onze Duitse partners de vinger aan de pols houdt over de vergunningverlening en de gevolgen voor het bouwproces.
Hoe duur is goederenvervoer over het spoor ten opzichte van goederenvervoer over het water en over de weg? In hoeverre wordt de beschikbare ruimte voor goederenvervoer op het spoor benut, met andere woorden wat is de bezettingsgraad van de spoorcapaciteit die voor goederenvervoer beschikbaar is?
De kosten van verschillende modaliteiten in het goederenvervoer laten zich niet zo makkelijk vergelijken, omdat deze kosten bepaald worden door veel variabelen zoals de beoogde bestemming en hoe deze bestemming met het beschikbare spoor-, wegen- of vaarwegennetwerk is verbonden. Ook maakt het uit of sprake is van bulkvervoer of van stukgoedvervoer. TNO heeft in een onderzoek naar de mogelijkheden voor spoorvervoer om naar binnenvaart over te gaan een berekening gemaakt van de variabele kosten per tonkilometer, tijdwaardering transportvoertuig, overslagkosten en tijdwaardering goederen voor de modaliteiten weg, spoor en water.1 Gemiddeld genomen komt binnenvaart als goedkoopste modaliteit uit de bus. Spoor volgt daarna. Weg heeft lage vaste kosten, maar hogere totale kosten wanneer gelet wordt op het volume dat vervoerd moet worden. Echter, de keuze van een verlader of logistiek dienstverlener voor een bepaalde modaliteit is aan meer onderhevig dan enkel de kosten per tonkilometer. Ook zaken als te vervoeren volume, frequentie van dienstverlening, vertrektijden en overslagtijden zijn relevant voor de keuze voor een modaliteit. Zo is een vrachtwagen flexibeler dan de andere twee modaliteiten vanwege het uitgebreide wegennetwerk. Spoor en binnenvaart scoren beter op duurzaamheid en lenen zich beter voor bulk en containervervoer over lange afstand, waarbij betrouwbaarheid en veiligheid ook belangrijke voordelen zijn.
Wat betreft de benutting van de beschikbare ruimte voor goederenvervoer op het spoor reserveert ProRail gemiddeld genomen minimaal twee keer zoveel treinpaden voor goederenvervoer als er goederentreinen rijden. Dat neemt niet weg dat er over het etmaal bezien sprake kan zijn van volledige benutting van de rijmogelijkheden gedurende een aantal uren en op een ander gedeelte van het etmaal vrijwel geen treinen rijden in de beschikbare capaciteit. Dit is inherent aan de logistieke modellen bij de goederenvervoerders en hun klanten, de verladers. Om die reden is de benutting van treinpaden in het goederenvervoer lager dan die in het reizigersvervoer.
Bent u bereid om in overleg met de sector te onderzoeken hoe er beter kan worden samengewerkt op het gebied van informatievoorziening over goederenstromen en het combineren van vrachtvolumes? Hoe kan er een soort regiefunctie tot stand worden gebracht die met informatie over het totale ladingaanbod, herkomst en bestemming, vraag en aanbod van het spoorgoederenvervoer beter bij elkaar kan brengen? Klopt het dat de Europese Commissie bezig is met regelgeving over informatievoorziening? Zo ja, hoe staat het hier mee, en waar heeft het betrekking op?
Informatievoorziening over goederenstromen en het combineren van vrachtvolumes zijn belangrijke aandachtspunten in het programma van de Topsector Logistiek. In de Topsector Logistiek werken kennisinstituten, overheden en het bedrijfsleven samen. Als data over mogelijkheden van spoor in de keten beter beschikbaar worden, kan dit bijdragen aan de aantrekkelijkheid van het spoor en het beter benutten van het spoornetwerk. De aangesloten partijen creëren randvoorwaarden voor het delen van data. Ook zijn er verschillende projecten in het programma van de Topsector Logistiek die zich richten op synchromodaliteit en de bundeling van goederen.
Wat betreft de regiefunctie is het mijn standpunt dat dit aan de markt is. Vanuit de overheid zorgen wij er voor dat de te benutten netwerken op orde zijn en faciliteren we informatievoorziening, zoals met het genoemde programma van de Topsector Logistiek.
ProRail participeert actief in het verbeteren van de informatie uitwisseling. Zo heeft ProRail de informatiebehoeften van de eindgebruikers van het spoorgoederenvervoer (operators, verladers, terminals) geïnventariseerd. Deze inventarisatie heeft geleid tot het benoemen van een aantal speerpunten, waarvan het ontsluiten van informatie met betrekking tot geplande aankomsttijden en geplande vertrektijden de belangrijkste zijn. Ook is ProRail in overleg met operators, verladers en terminals om informatie over buitendienststellingen te stroomlijnen met de behoeften van deze partijen hierover. Verder ondersteunt ProRail het Havenbedrijf Amsterdam en het Havenbedrijf Rotterdam bij een project dat als doel heeft het opzetten van horizontale samenwerking tussen verladers om te komen tot bundeling van (container) lading (op basis van bestaande stromen).
Op Europees niveau zijn voor spoorvervoer informatie-uitwisselingsprotocollen vastgesteld (TSI TAF, verordening 1305/2014). De TSI TAF heeft betrekking op zowel infrastructuurbeheerders, vervoerders, wagoneigenaren als terminals. Een gestandaardiseerde manier van informatie uitwisselen biedt mogelijkheden voor verbetering van de efficiency van de logistieke dienstverlening, zowel in de planningsfase als in de uitvoeringsfase. Het gaat hierbij niet om informatie over (potentieel) ladingaanbod; dat is een zaak voor marktpartijen. De invoering van TSI TAF zal in de komende jaren plaatsvinden. Momenteel vinden informatierondes van het Europees spoorwegagentschap plaats. Ook de Nederlandse sectorpartijen zijn hiervoor uitgenodigd. ProRail heeft als infrastructuurbeheerder een belangrijke rol en is bezig met het implementeren van de TSI TAF.
Hoe verlopen de aanvragen van ruimte voor goederenvervoer op het spoor voor 2017? Is de 30% zogenaamde vrije ruimte (spot: hoeft niet in april in het jaar ervoor te worden aangevraagd) voldoende om op het laatste moment aan de vraag naar ruimte te kunnen voldoen, of is het efficiënter om dit percentage te verhogen naar 50% zodat de sector meer mogelijkheden heeft om op het laatste moment ruimte te vragen? Bent u bereid om over dit punt te overleggen met de sector en de spoorbeheerder?
Elk jaar maakt ProRail een raming voor de ad hoc aanvragen voor capaciteit voorafgaand aan het verdeelproces. Dit doet ProRail conform artikel 13 van de AMvB Capaciteitsverdeling. De ad hoc raming voor 2017 is als volgt bepaald:
Doordat bij deze methode ook altijd wordt afgerond naar boven, liggen in de praktijk op vrijwel alle corridors twee keer zoveel treinpaden voor goederenvervoer dan benodigd (zie ook het antwoord op vraag 8 hiervoor). Deze aantallen zijn overeenkomstig de minimale bedieningsniveaus zoals bepaald in de AMvB Capaciteitsverdeling. Met dit als basis verdeelt ProRail – als onafhankelijke partij – de beschikbare capaciteit. Daarover en over de inpassing van ad hoc aanvragen overlegt ProRail regelmatig met vervoerders. In dit licht zie ik vooralsnog geen noodzaak om met de sector en met ProRail in overleg te treden.
Bent u bereid om de antwoorden op deze vragen vóór het Algemeen overleg Spoor voorzien op 19 mei 2016 naar de Kamer te sturen?