Het artikel 'Gif in kleding is verboden, maar komt toch in grondwater terecht' en van de daarin genoemde rapporten van Greenpeace en RIKILT |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Gif in kleding is verboden, maar komt toch in grondwater terecht»1 en van de daarin genoemde rapporten van Greenpeace2 en RIKILT?3
Ja.
Klopt de stelling van Greenpeace dat via de import en het wassen van kleding met nonylfenolethoxylaten (NFE), de schadelijke stof nonylfenol (NF) vrijkomt in het oppervlakte- en drinkwater? Is bekend l in welke mate dit in Nederland voorkomt?
Ja, de stelling klopt. Het is echter niet bekend in welke mate NF via import en het wassen van kleding NFE vrijkomt in het oppervlakte- en drinkwater. Er zijn namelijk mogelijk ook andere bronnen van waaruit NF het oppervlaktewater kan bereiken.
NF is vanwege de schadelijke eigenschappen aangewezen als prioritair gevaarlijke stof onder de Kader Richtlijn Water (KRW). Volgens Richtlijn 2008/105/EC is de veilige concentratie voor het ecosysteem 0,3 microgram per liter, gebaseerd op de jaargemiddelde concentratie. De maximaal aanvaardbare piekconcentratie is 2,0 microgram per liter. Zolang deze normen niet worden overschreden, worden geen onaanvaardbare effecten voor mens of milieu verwacht. De betreffende waterkwaliteitsnorm is in Nederlandse wetgeving geïmplementeerd via het Besluit kwaliteitsdoelstellingen en monitoring water (Bkmw 2009).
In vervolg op projectmatig onderzoek in 2002 naar de aanwezigheid van nonylfenol(ethoxylaten) in effluenten van rioolwaterzuiveringen, in oppervlaktewater, sediment en biota, hebben waterschappen met enige regelmaat onderzoek gedaan naar het voorkomen van NF(E) in effluenten van rioolwaterzuiveringen en oppervlaktewater. Daarnaast analyseert de vereniging van rivierwaterbedrijven (RIWA) oppervlaktewater in het Maas- en Rijnstroomgebied op de aanwezigheid van deze stoffen.
Recente meetgegevens laten zien dat nonylfenol wordt aangetroffen in effluenten van rwzi’s in concentraties in de range van 0 tot maximaal 1,2 ug/l. In 2010 is op KRW-meetpunten in het oppervlaktewater van rijkswateren op één locatie nonylfenol aangetroffen boven de norm, op alle andere locaties onder de norm.
Kunt u bevestigen dat NF een hormoonverstorende werking heeft die kan leiden tot gewijzigde seksuele ontwikkeling van vissen en knaagdieren? Ziet u het vrijkomen van deze stof als een bedreiging voor de gezondheid en het voortbestaan van visbestanden in de Europese wateren?
NF kan een hormoonverstorende werking hebben en kan, afhankelijk van de concentratie, een bedreiging zijn voor de gezondheid en voor de visbestanden. Het is niet bekend in welke mate er momenteel sprake is van een bedreiging voor de gezondheid en het voortbestaan van visbestanden in Europese wateren.
In 2007 is NF gemeten in meer dan 100 rivieren in 27 Europese landen. NF werd in 29% van de monsters aangetroffen waarvan 10% boven de Europese jaargemiddelde norm van 0,3 microgram per liter4. In een recente publicatie zijn meetgegevens van de Elbe en Schelde vanaf 2004 gebruikt voor het identificeren van mogelijke probleemstoffen5. In 95% van de monsters was de gemeten concentratie hoger dan 0,14 microgram per liter, dit betrof 15% van de meetlocaties.
In deze studies worden echter geen Europese jaargemiddelde concentraties gerapporteerd. Het is dus niet bekend of de concentraties langere tijd boven de norm zijn geweest. Gezien de hoeveelheid monsters waarin de stof wordt aangetroffen is dat niet uit te sluiten en is dus niet uit te sluiten dat het een bedreiging is voor sommige ecosystemen in Europese wateren.
Is het waar dat zowel Richtlijn 2003/53/EG4 als de Europese chemicaliënwetgeving REACH het in de handel brengen en gebruiken van NF en NFE verbieden voor onder andere toepassing op textiel, maar niets regelen voor de import van textielproducten met NFE?
Richtlijn 2003/53/EG is inmiddels integraal opgenomen in bijlage XVII van de REACH wetgeving. In rubriek 46 van deze bijlage is een aantal beperkingen opgenomen ten aanzien van het op de markt brengen van NF en NFE in onder andere reinigingssystemen en textiel -en leerbewerking. Op dit moment gelden er echter geen beperkingen voor de import van textielproducten met NFE.
Bent u van mening dat de import van zulke textielproducten moet worden beperkt, en dat hiervoor een aanvulling op het bestaande REACH programma nodig is?
Binnen de REACH wetgeving is het mogelijk om via opname in bijlage XVII beperkingen te stellen aan bijvoorbeeld de import van producten met NFE. REACH kent een procedure om tot een dergelijke beperking te komen. REACH voorziet dus al in de mogelijkheid om het op de import te beperken. Zie ook het antwoord op de volgende vraag.
Kunt u zich vinden in het door Zweden ingediende wetsvoorstel voor een Europees verbod op de import van producten die NFE bevatten? Zo ja, bent u van plan in aankomende Europese ministerraden hiervoor uw steun uit te spreken?
Op dit moment bestaat er nog geen voorstel. Zweden heeft aangekondigd voor dit onderwerp een dossier te willen maken dat naar verwachting in augustus zal worden ingediend. Naar verwachting zal dit niet eerder dan eind 2013 leiden tot een voorstel voor wetgeving. Gezien het belang van goede waterkwaliteit volg ik dit dossier al nauwlettend en zal dat blijven doen en daarbij specifiek aandacht vragen voor in Nederland waargenomen bronnen en concentraties. Ik zal het voorstel te zijner tijd welwillend bekijken maar kan zolang er nog geen definitief voorstel ligt, nog niet op een mogelijke uitkomst vooruitlopen.
Bent u bekend met de potentieel negatieve effecten van nanozilver op micro-organismen in het milieu, en daarmee bijvoorbeeld op schimmels en algen die onmisbaar zijn voor het ecosysteem?
Het RIVM houdt namens de betrokken departementen de wetenschappelijke ontwikkelingen op het gebied van risico’s van nanomaterialen voor de overheid bij via het Kennis- en Informatiepunt Risico’s Nanotechnologie (KIR-nano). In april jl. is in de openbaar beschikbare signaleringsbrief die het RIVM drie maal per jaar opstelt voor de overheid, professionals en andere geïnteresseerden, specifiek aandacht besteed aan de risico’s van het gebruik van nanozilver voor het milieu.
Van zilver is bekend dat het bacteriën kan doden en dat een aantal waterorganismen gevoelig is voor zilver. Of het vrijkomen van nanozilver uit bijvoorbeeld textiel daadwerkelijk tot schadelijke effecten leidt in het milieu, zoals verstoring van het bestaande biologische evenwicht tussen soorten in oppervlaktewater, is afhankelijk van de hoeveelheid die in het milieu terechtkomt. De emissie naar het milieu hangt samen met de hoeveelheid nanozilver die in textiel wordt gebruikt, de omvang van dit gebruik en of het nanozilver vrijkomt bij het wassen (dit hangt af van de manier waarop het nanozilver in het textiel is verwerkt). Deze gegevens zijn mij onbekend.
Meetgegevens oppervlaktewater (rijkswateren) laten zien dat de zilverconcentraties overal onder de bepalingsgrens (0,1 – 1 ng/l) liggen en de huidige zilvernorm niet overschrijden. De huidige waterkwaliteitsnorm is voor zilver is echter niet conform de eisen in de Kaderrichtlijn water vastgesteld en wordt binnenkort herzien. Deze nieuwe norm zal in 2015 van toepassing worden.
Onderstaand treft u de link aan naar de volledige tekst van bovengenoemde signaleringsbrief.
http://www.rivm.nl/Bibliotheek/Algemeen_Actueel/Uitgaven/Milieu_Leefomgeving/Signaleringsbrief_KIR_nano/Signaleringsbrief_KIR_nano_2012_nummer_1_april
Deelt u de door RIKILT geuite zorg over het toenemende gebruik van nanozilver in sportkleding en het vrijkomen van dit materiaal bij wasbeurten? Heeft u enig zicht op de omvang van dit probleem en de mate waarin nanozilver gebruikt wordt in – en vrijkomt uit andere producten?
Zie mijn antwoord onder 7. Overigens hecht ik eraan op te merken dat bedrijven die nanozilverhoudende producten en artikelen op de markt zetten, verantwoordelijk zijn voor het veilig gebruik van deze producten (zowel in het kader van REACH, de Biocideregelgeving als de Warenwet). Zij zijn daartoe verantwoordelijk voor het verzamelen en leveren van benodigde informatie. Gezien de zorgen over deze stof zal Nederland in 2013 nanozilver evalueren in het kader van REACH en zal, indien nodig, voorstellen opstellen voor het door het bedrijfsleven verplicht aanleveren van additionele informatie om meer zekerheid te krijgen dat gebruik van nanozilver veilig is voor mens en milieu.
Kunt u bevestigen dat het huidige EU milieubeleid, vastgelegd in onder andere REACH en het 6e Milieu Actie Programma (MAP), niet of nauwelijks rekening houdt met nanomaterialen en de bijzondere eigenschappen die deze deeltjes onderscheiden van grotere materialen? Deelt u de mening dat deze EU- regelgeving bruikbaarder moet worden gemaakt voor het vergaren van kennis over nanomaterialen en het reguleren van hun potentiële risico’s?
In 2010 is in opdracht van de overheid onderzocht welke mogelijkheden en knelpunten de vigerende nationale en Europese wet- en regelgeving leveren om eventuele risico’s van nanomaterialen te beheersen. Een conclusie van dit rapport is dat met name de stoffen- en milieuregelgeving lacunes bevat vanwege het niet toegespitst zijn van regelgevingsinstrumenten op nanospecifieke kenmerken. Zie ook voor meer informatie: http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/nanotechnologie/documenten-en-publicaties/rapporten/2010/11/30/regulering-van-onzekere-risico-s-van-nanomaterialen.html
In de brief die ik de Kamer zond op 25 mei 2011(KST 2011, 29 338, nr. 105) heb ik aangegeven op welke wijze ik druk uitoefen in Europa om Europese regelgeving beter geschikt te maken voor nanomaterialen. Over de voortgang van de acties die ten behoeve daarvan in gang gezet zijn ontvangt u op korte termijn een brief.
Zouden de normstellingen en maateenheden voor gegevenslevering van de REACH-verordening meer moeten worden toegespitst op de bijzondere kenmerken van nanomaterialen? Wat is de laatste stand van zaken wat betreft de aanpassingen van REACH op dit gebied?
Ja. Zoals is gebleken uit bovenstaand rapport is de informatie over nanomaterialen die nu door producenten of importeurs moet worden verschaft, niet toegespitst op specifieke eigenschappen van nanomaterialen. Ook de tonnagegrenzen die in REACH bepalen of en welke informatie over chemicaliën moet worden overlegd, zijn mogelijk niet geschikt voor nanomaterialen.
Op dit moment is er nog geen initiatief voorzien van de Europese Commissie om REACH aan te passen. Voor medio dit jaar voorziet REACH weliswaar in een evaluatie maar deze heeft alleen betrekking op het functioneren van het Agentschap (art. 75) en op het toepassingsgebied waarbij het gaat om overlap met andere toepasselijke communautaire bepalingen te vermijden (art 136). De kans dat deze evaluatie leidt tot een aanpassing van REACH in de door u gevraagde zin is klein.
Overweegt u, gelet op de vertraging die opgelopen zou worden indien gewacht wordt met nemen van verbeterstappen tot de invoering van het 7e MAP5, in de tussentijd – bij de herziening van de Richtlijn prioritaire stoffen – nanozilver reeds in de geplande toezichtlijst op te nemen?
Ongeacht wat hierover gaat worden opgenomen in het 7e MAP zijn verbeterstappen nodig voordat het 7e MAP in werking zal treden. In de onder 9. genoemde voortgangsbrief zal ik u binnenkort verder informeren over mijn inzet om snellere actie te stimuleren
Mogelijke illegale asbestopslag |
|
Michiel Holtackers (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Onderzoek sloopbedrijf in Enschede» en «Ondernemer: «Asbest veilig opgeslagen»»?1 2
Deze berichten zijn mij bekend.
Klopt de bewering dat bij asbestsaneringsbedrijf Stokkentre aan de Binnenhaven in Enschede zonder vergunning asbest is opgeslagen? Zo ja, kunt u de omvang van de illegale opslag beschrijven? Is het asbest wel op een verantwoorde manier opgeslagen, volgens de daarvoor geldende regels?
De provincie Overijssel is bevoegd gezag voor de vergunningverlening en handhaving. De politie, de provincie Overijssel en de inspectie van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid doen onderzoek naar illegale praktijken bij het Enschedese sloop- en asbestsaneringsbedrijf Stokkentre.
Indien is er sprake is van illegale opslag van asbest; heeft de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) controlerend en handhavend opgetreden in deze zaak? Zo ja, welke maatregelen zijn genomen? Maakt intrekking van het certificaat voor asbestverwijdering van het bedrijf deel uit van de maatregelen van de ILT in deze zaak? Zo nee, waarom niet?
Bij de handhaving van de asbestregelgeving zijn diverse overheden betrokken, ieder vanuit een eigen wettelijke verantwoordelijkheid. De ILT heeft in deze zaak geen controlerende en handhavende rol. Het bevoegde gezag met betrekking tot de certificering is de certificerende instelling die het certificaat kan schorsen.
Zijn er andere bedrijven betrokken bij deze zaak? Zo ja, welke?
Zie antwoord op vraag 2.
Zou de afschaffing van de stortbelasting en de introductie van een stortverbod van asbest in het algemeen, en in het bijzonder in deze zaak, een reden kunnen zijn voor (illegale) opslag van asbest? Hebben u signalen bereikt uit de sector dat dit het geval is? Kunt u inzicht geven in de resultaten van de monitoring van de opslag en het storten van asbest en andere afvalstoffen als gevolg van het afschaffen van de stortbelasting, zoals eerder gevraagd is tijdens het wetgevingsoverleg op 7 november 2011 over het Belastingplan 2012?
Per 1 januari 2012 is de afvalstoffenbelasting (Wet belastingen op milieu-grondslag) afgeschaft. In mijn brief van 25 augustus 2011 «Meer waarde uit afval» heb ik een stortverbod voor hechtgebonden asbest aangekondigd, welke inwerking zal treden zodra een alternatieve verwerkingsmethode (het denatureren van de asbestvezel) operationeel is. Er hebben mij geen signalen bereikt dat afschaffing van de afvalstoffenbelasting en de introductie van een stortverbod voor hechtgebonden asbest in het algemeen, en in het bijzonder in deze zaak, redenen kunnen zijn voor (illegale) opslag van asbest.
Agentschap NL is onder meer verantwoordelijk voor de monitoring van en rapportage over de uitvoering van het afvalbeleid in Nederland.
Is deze zaak voor u reden om de wijze waarop asbestverwijdering is geregeld, opnieuw tegen het licht te houden? Is dit een op zichzelf staand incident of heeft u aanwijzingen dat illegale opslag en stort van asbest een structureel probleem is?
Nee. Het is aannemelijk dat een substantieel deel van het asbest uiteindelijk via allerlei kanalen terecht komt op een vergunde stortplaats. Mij zijn mij geen signalen bekend dat illegale opslag en stort van asbest een structureel probleem is.
De meldingsplicht voor asbestsanering |
|
Paulus Jansen |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Is het waar dat asbestsaneringsbedrijven vóór de start van de saneringswerkzaamheden op dit moment vier meldingen moeten doen, te weten:
Er is geen melding op grond van de Wet milieubeheer, maar voorafgaand aan een asbestsanering in gebouwen, moet op twee momenten een melding/mededeling worden gedaan. Dit is noodzakelijk voor het toezicht op het veilig saneren van asbest. Het eerste moment is vier weken voor aanvang, het tweede moment is twee dagen voor aanvang van de saneringswerkzaamheden. Het tweede moment betreft drie meldingen/mededelingen, waarbij in de praktijk vanwege de automatische doormelding vanuit het Arboportaal van de Inspectie SZW veelal volstaan kan worden met één melding aan de Inspectie SZW.
Melding in plaats van vergunning (art. 1.26, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012)
Bij bouwwerken moet het voornemen tot het uitvoeren van (asbest)sloopwerkzaamheden ten minste vier weken voor aanvang gemeld worden bij de gemeente op grond van art. 1.26, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012. Deze melding is in plaats gekomen van de asbestsloopvergunning die tot 1 april jl. werd geëist.
Deze melding biedt de gemeente informatie over het voornemen tot asbestsanering de asbestsituatie (aan de hand van een inventarisatierapport) en de methode waarop de sloopwerkzaamheden plaats zullen vinden. Het bevoegd gezag kan daarmee bezien of de voorgenomen werkzaamheden voldoen aan de wettelijke vereisten voor asbestsanering.
Aanvangsmelding naar Inspectie SZW, gemeente en certificerende instellingen
De melding/mededeling twee dagen voor de daadwerkelijke aanvang van de werkzaamheden biedt het bevoegd gezag de kans om op de saneringslocatie toezicht uit te oefenen op het uitvoeren van de werkzaamheden. De tweedagentermijn is de minimale termijn die gehanteerd wordt om de toezichthouders hun werkzaamheden te laten inplannen.
De aanvangsmelding/mededeling dient om verschillende instanties op de hoogte te brengen en is in verschillende regelgeving vastgelegd:
Is het waar dat de melding aan de arbeidsinspectie gebruiksvriendelijk kan worden afgehandeld via de Arbeidsinspectie portal, waarbij tevens automatische doormelding plaatsvindt naar de certificerende instellingen en een aantal gemeenten?
Ja, zie ook onder 1.
Ligt het niet voor de hand om in het kader van de aanpak van zinloze bureaucratie de meldingsplicht op grond van de Wet milieubeheer verplicht1 te synchroniseren met de al bestaande faciliteit van de Arbeidsinspectie portal? Zo ja, zou u deze verplichting snel willen invoeren?
Er is geen meldingsplicht op grond van de Wet milieubeheer.
Dit jaar wordt een begin gemaakt met de invoer van het Landelijk Asbestvolgsysteem (LAVS), waarbij de meldingen voor de aangesloten gecertificeerde bedrijven geautomatiseerd vanuit het LAVS worden gedaan richting Inspectie SZW, gemeente en certificerende instelling. Bovendien biedt het LAVS het bevoegd gezag de mogelijkheid inzage te krijgen in de asbestsituatie op de locatie omdat de informatie uit het asbestinventarisatierapport en de planning van de sanering ook in LAVS zijn geregistreerd.
Wat is de meerwaarde van twee meldingen voor dezelfde saneringswerkzaamheden aan een gemeente, op grond van Wm en BB2012? Wat is de ratio achter het feit dat de Wm-melding twee dagen voor aanvang van de werkzaamheden gedaan moet worden en de BB2012-melding dertig dagen voor aanvang van de werkzaamheden?
De ratio achter het verschil in meldingstermijn van de meldingen/mededelingen (zoals genoemd in het antwoord op vraag 1) hangt samen met het vooraf beoordelen of de juiste voorzieningen worden getroffen voor het veilig werken met asbest (melding van het voornemen minimaal vier weken voor aanvang), danwel het inplannen van toezicht op de saneringslocatie door het bevoegd gezag (aanvangsmelding/mededeling twee dagen voor aanvang).
In praktijk wordt de melding van het voornemen tot asbestsanering vaak ruim voor de daadwerkelijke uitvoering gedaan. Op dat moment is de exacte datum van de asbestsanering vaak nog niet bekend.
Zie ook de uitleg onder 1.
Bent u bereid om de meldingsplicht op grond van BB2012, in verband met het ontbreken van meerwaarde ten opzichte van de Wm-melding, te schrappen?
Nee, want er is geen melding op grond van de Wet milieubeheer.
Zie ook het antwoord onder 1 en 4.
Kernafvalopslag COVRA in Zeeland |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de Nederlandse radioactief afvalverwerking en opslag in Zeeland, genaamd COVRA? Is het u bekend dat alvorens laag- en middelradioactief kernafval wordt opgeslagen, deze eerst verwerkt wordt?
Ja.
Bent u bekend met de vele dure radioactiefafvalverwerkingsapparatuur en -machines die op het complex van COVRA staan? Is het u tevens bekend dat bijvoorbeeld België soortgelijke apparatuur heeft staan?
Ja.
Deelt u de mening dat het efficiënter is, gezien de dure apparatuur en de geringe hoeveelheid laag- en middelradioactief afval per jaar, indien landen samenwerken op het gebied van de verwerking van laag- en middelradioactief afval? Zo nee, waarom niet?
Achtereenvolgende kabinetten hebben er voor gekozen dat in Nederland al het radioactieve afval naar COVRA gaat. Eén van de redenen voor die keuze is dat Nederland verantwoordelijk is en wil zijn voor het radioactieve afval dat in ons land ontstaat. De consequentie hiervan is dat COVRA voorzieningen heeft die nodig zijn voor het bewerken van radioactief afval dat in Nederland ontstaat.
Bent u bereid om te onderzoeken in hoeverre Nederland in de afvalverwerking van het laag en middelradioactieve afval van andere Europese landen kan voorzien? Zo nee, waarom niet?
In de Europese richtlijn voor radioactief afval en verbruikte splijtstof (2011/70/EURATOM) wordt aangegeven dat iedere lidstaat weliswaar zelf verantwoordelijk is voor het beheer van het in eigen land ontstane radioactieve afval, maar dat samenwerking tussen lidstaten mogelijk moet zijn. Dit geldt ook voor de verwerking van het afval. Eventuele samenwerking is nu echter niet aan de orde.
Het bericht dat Duitsland de achtergrondpositie van ammoniak anders dan in Nederland bepaalt |
|
Janneke Snijder-Hazelhoff (VVD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Duitsland bepaalt achtergronddepositie van ammoniak anders dan Nederland?»1
Ja.
Waarom gebruiken Nederland en Duitsland een verschillende methode voor het vaststellen van achtergronddepositie, wat zijn de verschillen in methodes en welke methode dient volgens u te worden toegepast? Zo ja waarom?
Er bestaat tot op heden geen vastgelegde of voorgeschreven methode waarmee de depositie bepaald moet worden in Europa2. Nederland bepaalt de depositie op basis van berekeningen die vergeleken worden met metingen. De berekeningswijze is gebaseerd op de meest recente wetenschappelijke inzichten. De depositieberekeningen worden jaarlijks uitgevoerd en gerapporteerd door RIVM (www.rivm.nl/gcn).
In Duitsland worden berekeningen van de depositie uitgevoerd door TNO voor het BundesUmweltamt. TNO doet dat met een ander methode en met andere invoergegevens. Dit leidt tot verschillen die met name in de grensstreek goed zichtbaar zijn. Een deel van de verschillen is het gevolg van het toepassen van een andere rekenmethode maar ook omdat de ingevoerde emissies (lees: het beleid en de maatregelen) anders zijn.
In 2009 heeft RIVM een essentieel onderdeel in haar berekeningswijze aangepast naar aanleiding van nieuw wetenschappelijk onderzoek over het depositieproces (verklaring ammoniakgat). De berekende depositie is door deze aanpassingen aanzienlijk gedaald. Deze aanpassing is echter niet doorgevoerd in de berekeningen die TNO uitgevoerd heeft voor BundesUmweltamt uit 2007 en die geciteerd zijn in het artikel van V-focus. De Duitse overheid hanteert nog steeds de oude methode uit oogpunt van consistentie met het verleden. Nederland kiest ervoor gebruik te maken van de nieuwste inzichten.
Waarom zijn TNO en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) niet op de hoogte van elkaars rekenmodellen? Wat betekent het voor de Nederlandse situatie als het rekenmodel van TNO zou worden gebruikt?
RIVM en TNO geven aan dat zij op de hoogte zijn van elkaars activiteiten op dit vlak. Het beeld dat geschetst wordt in het V-focus artikel is niet correct. Als het RIVM de «TNO-methode» zou hanteren, dan zouden de deposities in Nederland aanzienlijk hoger zijn. Maar zoals aangegeven is dit niet meer in lijn met de huidige wetenschappelijke inzichten.
Welke gevolgen heeft het gebruik van verschillende methodes en wat betekent dit voor de Nederlandse ondernemers ten opzichte van onze Duitse collega’s?
Het gebruik van verschillende methodes leidt tot verschillen in de berekende depositie, waarbij de in Nederland berekende depositiewaarden lager liggen dan in Duitsland. Belangrijker dan het verschil in rekenmethode is het beleid dat door de lidstaten gevoerd wordt om ammoniakemissies te beperken. In Nederland wordt het stikstofprobleem zwaarder gevoeld dan in omringende landen. Dit komt door de specifieke omstandigheden in het dichtbevolkte Nederland, waarin (kwetsbare) natuur en veehouderijen dicht bij elkaar liggen. Nederland kent door deze hoge stikstofbelasting een strikt beleid om de voldoen aan de Europese vereisten die voortvloeien uit de Richtlijn Nationale Emissieplafonds (NEC-Richtlijn) en Natura 2000.
Waarom hanteert Nederland strengere regelgeving voor ammoniakdepositie dan Duitsland? Is er volgens u nog sprake van een gelijk speelveld? Zo nee, waarom niet?
Zie vraag 4. Zowel Duitsland als Nederland moeten voldoen aan de Europese vereisten voor de NEC-richtlijn en Natura 2000.
Heeft de Duitse regelgeving op dit gebied invloed op het behalen van de Nederlandse natuurdoelstellingen? Zo nee, waarom niet?
Ja, maar in beperkte mate. Op het moment dat Duitsland haar ammoniakbeleid aanscherpt tot het Nederlandse niveau vermindert de ammoniakimport vanuit Duitsland. Van de Duitse ammoniakuitstoot van ca. 600 kton komt 9 kton in Nederland terecht. Ter vergelijking van de Nederlandse ammoniakuitstoot van 125 kton komt 29 kton in Duitsland terecht3.
Odfjell |
|
Michiel Holtackers (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u geschrokken van het feit dat bij Odfjell bij jaarlijkse Besluit Risico’s Zware Ongevallen (BRZO)-controles gezamenlijk 64 overtredingen zijn geconstateerd?
Het betreft een overzicht van overtredingen over een periode van meerdere jaren en overtredingen van allerlei aard. Ik ben blij dat de inspectiediensten de overtredingen vaststellen. Dat geeft aan dat ze er bovenop zitten.
Kunt u de details geven van elke geconstateerde overtreding zoals genoemd onder vraag drie en vijf van de eerder gestelde vragen d.d. 26 januari 2012 (aard van de overtreding, tijdstip van de overtreding, gevaar dat er uit voortvloeide)?1
In onderstaande tabel treft u de details aan.
Aard van de overtreding
Tijdstip overtreding
Voortvloeiend gevaar
Overtreding omgevingsvergunning m.b.t. hydranten
December 2005
Repressieve beheersing risico’s
Overtreding omgevingsvergunning: zeecontainers aanwezig die onvergund zijn
December 2005
Onvoldoende zicht op veiligheid van opslag
Ontbreken van onderhoudsprogramma voor onderhoud aan preventieve en repressieve incidentenbestrijdingsmiddelen
Juni 2007
Gebrekkig onderhoud
Onderhoud veiligheidskleppen niet opgenomen in onderhoud- en beheerssysteem
Juni 2007
Onvoldoende borging van jaarlijks onderhoud
Veiligheidsmanagementsysteem is slecht geïmplementeerd
Juni 2007
Onvoldoende borging dat alle maatregelen ter voorkoming van zware ongevallen zijn getroffen
Overtreding omgevingsvergunning: aantasting integriteit van tankputdijken
Juni 2007
Gevaar dat tankputdijk faalt
Onderhoudsprogramma van koel- en blussystemen is onvoldoende om de integriteit van deze systemen te garanderen
Juni 2007
Gebrekkig onderhoud
Vergunningvoorschrift over live-test koel- en blussystemen is strijdig met algemene bepaling
Juni 2007
Goede werking koel- en blussystemen is niet gegarandeerd
Overtreding vergunningvoorschrift: bediening van blus-, schuim- en sproei-installaties dient buiten hittestralingscontour geplaatst te zijn
Juni 2007
Goede werking blus-, schuim- en sproei-installaties is niet gegarandeerd
Overtreding vergunningvoorschrift: fireproofing van kolom C1101 unit 5 is op diverse plaatsen gescheurd
Juni 2007
Onvoldoende borging dat alle maatregelen ter voorkoming van zware ongevallen zijn getroffen
Preventief onderhoud wordt onvoldoende gepland, uitgevoerd en geëvalueerd
Augustus 2008
Onvoldoende borging dat alle maatregelen ter voorkoming van zware ongevallen zijn getroffen
Overtreding vergunningvoorschrift over inspectie drukventielen
Augustus 2008
Onvoldoende borging dat alle maatregelen ter voorkoming van zware ongevallen zijn getroffen
Overtreding vergunningvoorschrift: gasdetectiesysteem bij RCC is niet volgens milieuvergunning op percentage van onderste explosiegrens afgesteld
Augustus 2008
Onvoldoende borging dat tijdig kan worden opgetreden bij ontsnappen gas bij RCC
Overtreding vergunningvoorschrift over gasdetectie bij RCC inzake keuze van ijkgas
Augustus 2008
Risico dat explosiegevaarmeters niet te allen tijde de aanwezigheid van bepaalde concentraties van andersoortig dan apolair brandbaar gas of damp detecteren
MRA is onvolledig en onjuist
November 2011
Onvoldoende duidelijk of alle maatregelen zijn getroffen om zware ongevallen te voorkomen
Ontbreken van gedocumenteerde inspectie- en onderhoudsmethodiek en een systematisch onderhouds- en inspectieprogramma m.b.t. tankputdijken
November 2011
Gebrekkig onderhoud kan tot gevaarlijke situatie leiden
Overtreding vergunningvoorschrift: een aantal leidingen is niet voorzien van eindcaps dan wel blindflenzen
November 2011
Gevaar van lekkage
Overtreding vergunningvoorschrift: een aantal IBC’s met gevaarlijke stoffen wordt niet overeenkomstig de vergunning opgeslagen
November 2011
Niet alle maatregelen ter voorkoming van nadelige gevolgen voor het milieu zijn genomen
Ontbreken van gedocumenteerde inspectie- en onderhoudsmethodiek t.a.v. tankseals
November 2011
Gevaar van ongewenste dampvorming
Kunt u de details geven van elke melding of geconstateerd lek van gevaarlijke stoffen bij Odfjell, inclusief de datum, de vrijgekomen stof en de hoeveelheid (bijvoorbeeld 17/12/2009, fosforzuur, 10 ton)?
In de bijlagen treft u twee overzichten aan van de meldingen die vanaf 1 januari 2009 zijn binnengekomen bij de DCMR-meldkamer.2
Daarnaast zijn er meldingen van Odfjell zelf gekomen met betrekking tot druppellekkage aan ketelwagons die binnen komen. De hoeveelheden kunnen niet worden aangegeven, omdat het druppels per minuut betreffen. Het gaat om minimale hoeveelheden.
Kunt u de BRZO-rapportages van 2009, 2010 en 2011 over Odfjell aan de Kamer doen toekomen? Op hoeveel van de relevante elementen in het Veiligheidsbeheerssysteem scoorde het bedrijf slecht in die jaren?
Het is aan het betrokken bevoegd gezag om de rapporten openbaar te maken met in achtneming van de voor openbaarmaking geldende regels.
De inspectie in september 2009 leverde geen slechte score op geïnspecteerde elementen.
Tijdens de inspectie in maart 2010 is op twee relevante elementen slecht gescoord.
Tijdens de inspectie november 2010 is geen slechte score geconstateerd op de geïnspecteerde elementen.
Tijdens de inspectie in 2011 is bij Odfjell op vier relevante VBS elementen slecht gescoord.
Veelal is naast de aangegeven slechte scores in dermate frequentie op matig gescoord dat frequent handhaving is ingezet.
Waarom is het bedrijf niet opgenomen in de selectie van gevaarlijke bedrijven in de Quickscan BRZO-bedrijven, die u op 30 juni 2011 heeft gepubliceerd?
De selectie van gevaarlijke bedrijven in de Quickscan BRZO is tot stand gekomen op basis van de beoordeling van vijf elementen van het Veiligheidsbeheerssysteem (VBS) tijdens BRZO-inspecties in 2009 en 2010. Bij de firma Odfjell is door het bevoegd gezag in die periode van die vijf onderdelen alleen het onderdeel «Beheersing van de uitvoering» als «Slecht» beoordeeld. Odfjell is daardoor inde eerste fase van het onderzoek wel geselecteerd. De tweede fase van de Quickscan BRZOwas gericht opbedrijven die voor minimaal 2 elementen als «Slecht» beoordeeld zijn. De gepubliceerde lijst van bedrijven heeft alleen betrekking op de bedrijven die in de tweede fase zijn geselecteerd.
Wat is de inspectiefrequentie per jaar geweest bij Odfjell van zowel de BRZO-controles en van DCMR-bezoeken, sinds het bedrijf in 2008 is geclassificeerd als achterblijver?
Er heeft zeer regelmatig contact plaatsgevonden tussen de DCMR en het bedrijf. BRZO-inspecties, gezamenlijk met andere overheden, hebben jaarlijks plaatsgevonden. In 2010 is tweemaal een inspectie gehouden.
Reguliere controlebezoeken hebben vaker plaatsgevonden, sinds het vierde kwartaal van 2011 bijna wekelijks.
De inspecties van Inspectie SZW vanaf 2008 tot 2012 hebben plaats gevonden in augustus 2008, september 2009, maart 2010, november 2010, oktober 2011 en december 2011. Dat komt neer op een frequentie van ongeveer eens per anderhalf jaar. Bij de meeste van deze inspecties is het bedrijf per inspectie meerdere dagen bezocht.
Indien bij een inspectie van een bedrijf herhaaldelijk overtredingen en tekortkomingen gevonden worden en er, ondanks jarenlange classificatie als achterblijver, nog steeds geen veilige situatie is, is het dan mogelijk dat de toezichthoudende instanties aansprakelijk kunnen worden gesteld bij een groot ongeluk dat rechtstreeks voortvloeit uit deze tekortkomingen en overtredingen?
Ja, dat kan.
Klopt het dat inspecteurs het terrein van Odfjell niet durfden te betreden vier maanden geleden?2
Op basis van een onderzoek dat door een bedrijf in opdracht van DCMR is uitgevoerd voordat de periodieke inspectie plaatsvond, bestond het vermoeden dat er ongecontroleerde benzeenemissies op het terrein aanwezig waren. Voorafgaand aan de inspectie is door de inspectieleider van DCMR aan Odfjell gevraagd of er veilig op het terrein geïnspecteerd kon worden. Dit werd door Odfjell bevestigd, echter niet gestaafd met meetresultaten.
Inspecties bestaan uit meerdere onderdelen, variërend van een fysieke controle van een installatie of relevant onderdeel tot onderzoek van documentatie en het houden van interviews. De Inspectie SZW voert als intern beleid dat medewerkers in beginsel zonder gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen hun werkzaamheden moeten kunnen uitvoeren. Aangezien Odfjell niet het juiste zicht kon geven op mogelijk aanwezige concentraties gevaarlijke stoffen op eventueel te inspecteren installatie-onderdelen, is op één inspectiedag besloten de inspectie te beperken tot een documentcontrole en het houden van interviews.
Hoe lang hebben inspecteurs het terrein van het bedrijf niet betreden en welke maatregelen zijn genomen naar aanleiding van de weigering van inspecteurs om het bedrijf te betreden?
De inspecteurs van de Inspectie SZW hebben één dag geen fysieke controles uitgevoerd.
Beide inspecteurs van DCMR en Veiligheidsregio hebben op 5 oktober 2011 wel het terrein betreden.
DCMR geeft aan dat in oktober en november 2011 diverse inspecties hebben plaatsgevonden bij Odfjell in het kader van het BRZO.
Kunt u garanderen dat er bij Odfjell op dit moment op een zodanige wijze gewerkt wordt dat er geen gevaar optreedt voor werknemers, inspecteurs en mensen die in de buurt van Odfjell werken of wonen?
Die garantie is niet te geven. Er is altijd sprake van enig risico.
Wat zijn de mogelijkheden om de kosten van toezicht en handhaving te verhalen op het bedrijf Odfjell? Deelt u de mening dat kostenverhaal wenselijk is? Zo nee, waarom niet?
In Nederland kunnen nalevingscontroles in beginsel niet verhaald worden. Daarvoor is een wetswijziging nodig.
Kunt u de vragen voor 5 maart beantwoorden in verband met het AO op 6 maart over deze materie?
Ik doe mijn uiterste best om de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
De benzeenconcentratie op het meetpunt A15 Botlek |
|
Michiel Holtackers (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de benzeenconcentratie op zaterdag 4 februari 2012 tegen het einde van de dag een piek bereikte van 75 µg/m³ op het meetpunt A15 Botlek, terwijl de grenswaarde 5 µg/m³ bedraagt?1
Op zaterdag 4 februari 2012 is inderdaad een kortstondige piek gemeten in het meetnet luchtkwaliteit op het meetpunt A15 Botlek. De genoemde grenswaarde heeft betrekking op een jaargemiddelde situatie en kan daarom niet worden gebruikt bij het toetsen van een kortstondige piek.
Bent u ervan op de hoogte dat de World Health Organization schrijft dat «Benzene is carcinogenic to humans and no safe level of exposure can be recommended»?2
Ja.
De huidige EU grenswaarde is vanaf 1 januari 2010 voor milieu 5 µg/m3. Het gaat hierbij omjaargemiddelde waarden en niet om een piekbelasting die gedurende een korte tijd kan optreden.
De Europees geharmoniseerde grenswaarde voor arbeidsveiligheid kent een maximum van 3,25 mg/m3.
Heeft enig bedrijf of particulier een melding gemaakt van een incident op 4 februari 2012 of 5 februari 2012? Zo ja, kunt u de details van de melding geven (tijdstip van incident, tijdstip van melding, aard en omvang van het lek)?
Nee, er is geen melding gemaakt van een incident door een bedrijf of particulier.
Waarom bevat de website van Milieudienst Rijnmond (DCMR) geen gegevens over een incident op haar homepage of melding van een incident waarnaar onderzoek verricht wordt?
Over de benzeenpiek van zaterdag 4 februari heeft de DCMR een dag later bericht in de rubriek Actueel, te benaderen via de homepage. Op maandag 6 februari werd een follow-up gepubliceerd.
Procedure is dat de DCMR bij incidenten waarover 15 of meer klachten komen, een bericht plaatst. Naar aanleiding van de benzeenpiek en de onrust die dat gaf, is de procedure uitgebreid: bij bepaalde hoge benzeenpieken, zoals die van zaterdag 4 februari, publiceert de DCMR zo snel mogelijk een melding op de website met informatie over het onderzoek. Zo snel mogelijk betekent: binnen een uur nadat de meldkamer het signaal heeft ontvangen.
Ter ondersteuning van de communicatie over benzeen staat vanaf 16 februari ook achtergrondinformatie over benzeenemissies en -pieken op de DCMR-website.
Welke actie is ondernomen om de bron van het lek te achterhalen, indien er geen spontane melding van het incident heeft plaatsgevonden?
Op zaterdag 4 februari 2012 iser bij de DCMR luchtkwaliteit-monitoringslocatie «A15 Botlek» een korte maar hevige benzeenpiek vastgesteld.
Hoewel de gemeten benzeenconcentratie erg hoog was, was de tijdsduur kort en werd er hierbij geen formele grenswaarde of alarmdrempel overschreden.
Er heeft onderzoek plaatsgevonden naar de veroorzaker van deze zeer kortdurende en hoge concentratie Benzeen.
Het onderzoek bestond uit de volgende activiteiten:
Ten tijde van de vastgestelde piek kwam de wind inderdaad vanuit zuid tot zuid-westelijke richting (180- 220°), met een snelheid van 1 tot 2 m/s.
Dat is aanleiding geweest om de bron ten zuiden van het meetpunt te rechercheren. Contact is dan ook gelegd met instanties die daar bedrijfsmatige activiteiten uitvoerden die mogelijk tot benzeenemissies hebben geleid.
Uit nader onderzoek van de DCMR blijkt dat de piek mogelijk is veroorzaakt door vorstproblemen bij een installatie van de NAM. Daarbij is aardgas bij een veiligheidsklep vrijgekomen. NAM heeft maatregelen genomen om herhaling te voorkomen.
Een kaartje met bedrijventerreinen binnen 3 kilometer van het meetpunt treft u aan in de bijlage3 .
Klopt het dat de windrichting op het moment van het lek zuidwest was? Welke bedrijven en bedrijventerreinen, waar benzeen verwerkt wordt, liggen er ten zuidwesten van het meetpunt?
Zie antwoord vraag 5.
Is er contact geweest met deze bedrijven over een mogelijk lek? Kunt u een kaart van het gebied bijvoegen, waarop het meetpunt is aangegeven en de bedrijven(terreinen) die zich binnen drie kilometer van het meetpunt bevinden?
Zie antwoord vraag 5.
Welke gevolgen verbindt u aan dit incident voor het toezicht op het bedrijf waar dit lek zich heeft voorgedaan?
Uitgaande van het persbericht van DCMR worden de installaties gekenmerkt als mijnbouwinstallaties. Dat betekent dat de dienst Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) toezichthouder is. SodM doet nader onderzoek naar de oorzaken van de gaslekkages op de locaties.
Wilt u deze vragen op een zo kort mogelijke termijn beantwoorden, tezamen met de vragen van 26 januari 2012 inzake het artikel «Inspectie dreigt met exploitatieverbod Odfjell» en ruim voor het algemeen overleg Externe veiligheid op 6 maart 2012?
Ik doe mijn uiterste best om beide sets vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.
Het artikel 'Inspectie dreigt met exploitatieverbod Odfjell' |
|
Michiel Holtackers (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
|
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Inspectie dreigt met exploitatieverbod Odfjell»?1
Klopt het dat er gedreigd is met een exploitatieverbod als de situatie niet snel zou verbeteren? Hoe verhoudt dit zich tot de reactie van Odfjell, waarin op 28 december 2011 trots gemeld werd dat alle verbeterpunten naar aanleiding van de bevindingen van de arbeidsinspectie waren afgerond?2
Welke inspecties zijn de afgelopen 10 jaar door het bevoegd gezag uitgevoerd (ondere andere de Inspectie Leefomgeving en Transport en haar rechtsvoorgangers, arbeidsinspectie, Dienst Centraal Milieubeheer Rijnmond (DCMR) en de provincie) en welke overtredingen van vergunningen en wetten zijn daarbij geconstateerd? Welke maatregelen en sancties zijn naar aanleiding daarvan opgelegd?
Van welke gevaarlijke stoffen (zoals benzeen, butaan en styreen) is bekend dat zij gelekt zijn vanuit Odfjell in die periode en in welke hoeveelheden op welk moment?
Kunt u een overzicht geven van alle boetes, waarschuwingen en andere maatregelen die in de afgelopen 10 jaar door het bevoegd gezag aan Odfjell zijn opgelegd?
Klopt het dat op 17 januari 2012 de meetwaarde op het meetstation Maasluis van DCMR met 22 μg/m3 de norm (5 μg/m3) wederom ver overschreed? Is de oorzaak daarvan gevonden?3
Bent u bereid naar aanleiding van de nieuwe feiten sinds november, zoals deze bijvoorbeeld door de arbeidsinspectie zijn geconstateerd, te rapporteren wat de stand van zaken in het strafrechtelijk onderzoek is en bent u bereid een diepgaander onderzoek in te stellen?4
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Risicobeleid d.d. 2 februari 2012?
Odfjell |
|
Paulus Jansen |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van EenVandaag over Odfjell1 en de meting van 22 microgram respectievelijk 13 microgram benzeen/m3 lucht op de locaties Maassluis (17-1) en Schiedam (19-1) door Dienst Centraal Milieubeheer Rijnmond (DCMR)?2 Is de bron van de twee gemeten piekemissies al vastgesteld?
Ja, ik heb de uitzending van EenVandaag gezien.
Voor het tweede deel van uw vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 6 van de leden Holtackers en Omtzigt van uw Kamer (ingezonden 26 januari 2012, kenmerk 2012Z01296, zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 1489).
Hoe staat het met het strafrechtelijk vooronderzoek3 tegen Odfjell wegens het ontduiken van de wettelijke verplichting om incidenten te melden?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 7 van de leden Holtackers en Omtzigt van uw Kamer (ingezonden 26 januari 2012, kenmerk 2012Z01296, Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 1489).
Onderschrijft u dat het strafrechtelijk onderzoek dient te worden uitgebreid naar de vraag of Odfjell een onjuiste voorstelling van zaken geeft of heeft gegeven in de melding(en) van incidenten, door de incidenten bewust af te zwakken en feiten weg te laten?
Het is aan het Openbaar Ministerie om de reikwijdte van het strafrechtelijk onderzoek te bepalen.
Hoe is de voortgang van het oorspronkelijke Plan van Aanpak (PvA) voor Odfjell om de benzeenemissies terug te dringen?4
Na de constatering van de verhoogde benzeenemissies in augustus 2011 heeft Odfjell een plan opgesteld om deze terug te dringen. De uitvoering hiervan ligt volgens de DCMR op schema. Zo is dampverwerkingsinstallatie DVS 1 na actie van de Inspectie SZW uit bedrijf genomen en zijn tanks waarin benzeen is opgeslagen extra geïnspecteerd en is onderhoud uitgevoerd.
Welke aanvullende acties zijn afgesproken in het nieuwe Plan van Aanpak dat de veiligheidsregio, de Arbeidsinspectie, DCMR en de provincie deze week hebben vastgesteld?
Door de overheden is geen PvA vastgesteld. Er is een projectmatige aanpak tussen de overheden afgestemd om dit bedrijf van de nodige druk te voorzien. Deze aanpak heeft ten doel acties te ondernemen waardoor:
Op 27 januari 2012 hebben de provincie Zuid Holland, de gemeente Rotterdam en de Inspectie SZW overleg gevoerd met Odfjell over te nemen maatregelen zoals verwoord in bovenstaande punten 1 t/m 4. Odfjell heeft de opdracht gekregen zijn verantwoordelijkheid te nemen en de risico’s aan te pakken. De overheden houden vinger aan de pols door zeer regelmatige inspecties en strenge handhaving. Bij acuut gevaar worden betreffende activiteiten stilgelegd.
Hoe wordt de positie van de klokkenluider(s) bij Odfjell beschermd?
Er bestaat geen wettelijke verplichting voor het bedrijf om dat te regelen.
Mij is niet bekend of Odfjell hiervoor in het kader van zelfregulering een regeling heeft opgesteld Indien ons rechtstreeks informatie door klokkenluiders wordt aangereikt wordt er zorgvuldig mee omgegaan en wordt deze informatie gecontroleerd op relevantie en juistheid.
Kunt u deze vragen vóór het algemeen overleg Risicobeleid op 2 februari 2012 beantwoorden?
Aangezien u dit onderwerp niet op de agenda van het algemeen overleg van 2 februari 2012 heeft gehouden, voldoe ik aan uw algemene verzoek om binnen drie weken te antwoorden.
Het artikel 'Asbest-overtreders niet aangepakt' |
|
Marieke van der Werf (CDA), Michiel Holtackers (CDA) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Asbest-overtreders niet aangepakt»?1
Ja.
Heeft de Arbeidsinspectie geweigerd belastende informatie over asbestsaneerders te delen met certificerende instellingen en hun controleurs, waardoor een aantal asbestsaneerders ten onrechte is gecertificeerd? Zo ja, hoe beoordeelt u deze situatie?
Nee. De Arbeidsinspectie heeft in maart 2009 een protocol met de certificerende instellingen gesloten om wederzijds informatie uit te wisselen over het functioneren van de gecertificeerden. Met die informatie zouden certificerende instellingen meer mogelijkheden krijgen om certificaten in te trekken terwijl de Arbeidsinspectie gerichtere inspecties zou kunnen uitvoeren. Gebleken is dat de informatie-uitwisseling verbeterd kan worden. In het nieuwe certificeringstelsel dat 1 februari 2012 is ingegaan, zal dit tot het verleden behoren.
Is er sprake van het niet delen van informatie over zware overtredingen door deze instellingen? Kunt u aangeven om welke zware maatregelen het gaat en hoeveel asbestsaneerders ten onrechte gecertificeerd zijn als gevolg van deze situatie?
Certificerende instellingen houden toezicht op certificaathouders en kunnen op basis van hun bevoegdheid een certificaat intrekken. Certificerende instellingen zijn niet afhankelijk van de informatie van de Inspectie SZW om een certificaat in te trekken. De informatie-uitwisseling tussen de Inspectie SZW en certificerende instelling verschaft extra informatie over het functioneren van bedrijven voor Inspectie SZW en de certificerende instellingen. Zie voor eerste vraag van vraag 3 antwoord 2.
Ligt de oorzaak van deze situatie in een verstoorde verhouding tussen de Arbeidsinspectie, certificerende instellingen en gemeenten of zijn andere oorzaken aan te wijzen? Zo ja, welke?
Er zijn geen verstoorde verhoudingen tussen Inspectie SZW, certificerende instellingen en gemeenten.
De Inspectie SZW heeft regelmatig contact met certificerende instellingen, waarmee de uitwisseling van informatie zal verbeteren. Hierover is goed onderling overleg.
Gemeenten hebben inzicht in de inspectieresultaten (via het systeem Inspectieview). Voorts wordt met gemeenten en andere handhavers samengewerkt in de asbestketen. Deze samenwerking is per 1 januari geïntensiveerd onder coördinatie van de Inspectie Leefomgeving en Transport.
Deelt u de mening dat aan deze situatie onmiddellijk een eind moet worden gemaakt? Zo ja, welke maatregelen neemt u dan?
Ik ben van mening dat overtredingen op het gebied van asbest niet kunnen worden getolereerd. Ik heb daarom reeds maatregelen genomen. De aanpak van overtredingen zal strenger worden door intensiever toezicht samen met de andere handhavende diensten (waarbij de Inspectie SZW meer inspecteurs inzet), hogere boetes zeker ook bij recidive, intrekken van certificaten bij gecertificeerden die slecht functioneren, en intensievering van opsporing van malafide bedrijven.
Binnenkort ontvangt u van de Staatssecretaris van IenM een uitgewerkt overzicht van het samenhangend pakket maatregelen voor een gezamenlijke ketenaanpak.
Het bericht 'Werk met asbest vaak niet veilig |
|
Paul Ulenbelt |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Hoeveel menskracht is er momenteel bij de Inspectiedienst beschikbaar voor toezicht aangaande asbestsanering? En bij andere inspecties als het gaat om asbest?1
Vanaf 1 januari 2012 worden de inspecties met betrekking tot de asbest(sanerings)bedrijven door een apart inspectieteam Asbest uitgevoerd, waardoor expertise wordt gebundeld. Daarvoor is 10 fte beschikbaar. De verscherping van het toezicht is daarin reeds verwerkt.
Naast de inspecties van het asbestinspectieteam vinden er in 2012 inspecties plaats ten aanzien van verontreinigde grond waarbij verontreiniging door asbest ook aan de orde is.
Daarnaast kan asbest als arbeidsrisico eveneens aan de orde komen bij reguliere inspecties in sectoren waar de kans op blootstelling aan asbest aanwezig is.
Wat wordt de menskracht na de aangekondigde verscherping van het toezicht? Ten koste van welke inspectietaken gaat dat?
Zie voor de vraag over inspectiecapaciteit antwoord één. Er is geen vast aantal inspecties per jaar per prioritaire sector. Jaarlijks worden op basis van de gemaakte risicoanalyses het aantal inspecties bepaald. De Inspectie SZW zet haar capaciteit in waar de risico’s voor de gezondheid en veiligheid groot is en de naleving laag. Het aantal inspecties in het kader van projecten blijft op hetzelfde niveau als 2011. De inzet van asbest gaat daarom niet ten koste van andere inspectietaken.
Hoeveel formatieplaatsen zullen er bij de Inspectiedienst SZW in 2012 verdwijnen door de bezuinigingen? Zal dit de inspectie van arbeidsomstandigheden rond asbest niet raken? Zo nee, waarom niet?
Het jaarplan 2012 van de Inspectie SZW is u toegezonden. De formatie van de Inspectie SZW daalt in 2012 van 1 188 fte naar 1 179 fte. De invulling van de taakstelling voor de jaren 2013 en verder is op dit moment nog niet definitief vastgesteld, maar wordt nader uitgewerkt in lijn met hetgeen de minster van SZW heeft verwoord in zijn brief Invulling hoofdlijnen taakstelling SZW-domein 2012–2015 van 14 maart 2011.
De bezuinigingen bij de Inspectie SZW zal de inspectieactiviteiten ten aanzien van asbest niet raken. In 2012 staan 19 400 arbo-inspecties gepland. De vermindering van capaciteit ten opzichte van 2011 wordt veroorzaakt doordat er minder monitoronderzoeken worden uitgevoerd.
Op welke wijze zijn de certificerende instellingen de afgelopen jaren gecontroleerd en met welk resultaat?
De Inspectie SZW houdt toezicht op het functioneren van certificerende instellingen. Sedert 2008 zijn u de volgende rapporten op het gebied van asbest aangeboden: «Handhaven door certificeren» (2008) en «De rol van de cki in het SZW-certificatiestelsel» (2010). In het laatste rapport zijn de bevindingen en conclusies gebundeld van de onderzoeken naar de certificatie met Deskundig Asbestverwijderaars en de onafhankelijkheid van asbestinventarisatie- en verwijderingsbedrijven.
De uitkomsten van de onderzoeken zijn meegenomen in de wijziging van de certificatieschema’s per 1 februari 2012. Zo zijn de eisen ten aanzien van de onafhankelijkheid van asbestbedrijven verscherpt en zijn sanctiebepalingen van kracht geworden om certificerende instellingen die de bepalingen van de certificatieschema’s niet juist toepassen, eerder en zwaarder te straffen.
Zijn de certificerende instellingen de afgelopen periode verscherpt gecontroleerd, zoals u toendertijd aankondigde? Zo ja, waaruit heeft de verscherpte controle uit bestaan? Zo nee, waarom niet?
Ja. De Inspectie SZW heeft naast onderzoeken die in haar jaarplan zijn opgenomen, in 2010 en 2011 zogeheten «reactieve onderzoeken» uitgevoerd, onderzoeken naar aanleiding van signalen van misstanden bij certificerende instellingen. Het uitvoeren van dergelijke onderzoeken betekent dat de Inspectie SZW sneller ingrijpt bij ongewenste situaties. In 2012 is in het jaarplan structureel 2 500 uur gereserveerd voor reactief onderzoek.
In 2011 heeft reactief onderzoek ertoe geleid dat een certificerende instelling zijn aanwijzing heeft teruggegeven. Daarnaast heeft een certificerende instelling na onderzoek van de Inspectie SZW een positieve beslissing over toekenning van een certificaat teruggedraaid.
In hoeveel gevallen zijn er sinds januari 2010 certificaten van asbestverwerkende bedrijven ingetrokken door certificerende instellingen? Welke certificerende instellingen waren dat?
Sinds begin 2010 zijn 18 certificaten asbestverwijdering en 2 certificaten asbestinventarisatie ingetrokken, waarvan 6 wegens een sanctie door de certificerende instelling (cki), 5 op verzoek certificaathouder (waarbij dit in enkele gevallen gebeurde na optreden van de Inspectie SZW), 4 wegens faillissement en 5 wegens overige redenen. De intrekkingen wegens een sanctie en op verzoek van de certificaathouder zijn evenredig verdeeld over de huidige zes certificerende instellingen.
Wat levert nauwe samenwerking met certificerende instellingen op als blijkt dat deze niet goed functioneren?
Vanaf 1 februari gaat het nieuwe certificatieschema asbest in. Hierin staat duidelijker vastgelegd wanneer een certificerende instelling een certificaat moet intrekken. Nu de regels zijn aangescherpt, is de verwachting dat de certificerende instellingen certificaten gaan intrekken conform de certificatieschema’s zoals die vanaf 1 februari 2012 van kracht zijn. De Inspectie SZW geeft informatie door aan de certificerende instellingen ten behoeve van die taak.
Acht u het wenselijk gezien de ernst van de misstanden, om de certificerende instellingen op te heffen en te vervangen door een vergunningplicht voor asbestverwijderaars? Zo ja, op welke termijn bent u voornemens dit uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet van plan het certificeringstelsel voor asbest te vervangen door een vergunningstelsel. Op dit moment zet de overheid in op versterking van de naleving door onder meer strengere sancties in het certificeringstelsel, vergroten van de pakkans en hogere boetes. Hierbij werken de certificerende instellingen en de Inspectie SZW samen. Deze aanpak is onderdeel van een samenhangend pakket maatregelen om de naleving te bevorderen. Tevens heeft de Raad voor Accreditatie een stevigere rol gekregen vanaf 1 februari 2012 als het gaat om toezicht op de cki’s.
Hoe denkt u anders te voorkomen dat malafiditeit in de asbestverwijdering schering en inslag blijft?
De Inspectie SZW zet nu ook – naast en in nauwe samenwerking met de inspecteurs van het asbestinspectieteam – rechercheurs en opsporingsanalisten in om malafide bedrijven op te sporen. Daarnaast werkt de Inspectie intensief samen met andere toezichthouders en met andere opsporingsdiensten. Bovendien is sinds 20 januari 2012 (Staatscourant 2012, nr. 2010) sprake van een verdubbeling van de boetes die kunnen worden opgelegd aan niet-gecertificeerde asbestbedrijven die de regels overtreden. Binnenkort verwacht ik uw Kamer een wetsvoorstel Aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving aan te bieden waarin ook sprake is van fors hogere sancties bij overtredingen van de Arbeidsomstandighedenwet.
Tot slot ontvangt u op korte termijn van de staatssecretaris van IenM een overzicht van het samenhangend pakket maatregelen voor een gezamenlijke ketenaanpak. Dit pakket moet leiden tot een betere naleving en tot meer zicht en grip op de malafide bedrijven in de keten.
Een vuurwerkverbod |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Aboutaleb wil vuurwerkverbod»,1 «Vuurwerkverbod is onafwendbaar»,2 «Hilversum aan vuurwerkramp ontsnapt»3 en alle nieuwsberichten op de site van de Task Force Opsporing Vuurwerk Bommenmakers?4
Ja.
Ziet u de bovengenoemde berichten als signalen die aanleiding geven tot een strikter reguleren dan wel verbieden van vuurwerk voor particulieren? Zo ja, hoe gaat u die signalen omzetten in wet- of regelgeving? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat de jaarwisseling een feest moet zijn waar mensen, ook door het afsteken van vuurwerk, veel plezier aan beleven. Op dit moment overweeg ik daarom niet een totaalverbod op consumentenvuurwerk in te stellen. Een onderzoek dat in 2008 door TNS NIPO is uitgevoerd toont een genuanceerd beeld van de houding van de burger ten opzichte van vuurwerk (zeer negatief 21%, tamelijk negatief 26%, tamelijk positief 39%, zeer positief 13%). Het onderzoek van onderzoeksbureau No Ties is voor zover ik na kan gaan beperkter van opzet en acht ik daardoor minder representatief. Gelet op de terugkerende discussie heeft de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu aangegeven een actualisering van dit onderzoek te laten uitvoeren.
Acht u de peiling van onderzoeksbureau No Ties representatief voor de mening van de Nederlander over vuurwerk? Zo ja, wat gaat u doen met de uitkomst dat een meerderheid van de Nederlanders een verbod op particulier vuurwerk wil en dat driekwart van de Nederlanders overlast van particulier vuurwerk ervaart? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van de coördinator van de Taskforce Opsporing Vuurwerk dat een vuurwerkverbod voor particulier vuurwerk onafwendbaar is? Zo ja, hoe gaat u dit verbod bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunnen gemeentebesturen voor hun gemeente zelf een vuurwerkverbod afkondigen en handhaven? Zo ja, hoe dan en zijn er gemeenten die een dergelijk verbod al kennen? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten kunnen geen algeheel verbod op het afsteken van vuurwerk vaststellen omdat deze materie landelijk is geregeld in het Vuurwerkbesluit (m.n. art. 2.3.6). Wel kunnen gemeentebesturen voor hun gemeente plaatsen aanwijzen waar het afsteken van consumentenvuurwerk altijd verboden is (bijvoorbeeld bij ziekenhuizen, bejaardentehuizen ed.), mits de grondslag daarvoor in de APV is opgenomen.
Kunt u aangeven of er met de incidenten met vuurwerk (bijvoorbeeld met gezondheidschade, overlast of openbare orde tot gevolg) een onderscheid te maken valt naar illegaal of legaal vuurwerk dan wel naar siervuurwerk en knalvuurwerk? Is een bepaalde categorie vuurwerk oververtegenwoordigd als het gaat om incidenten met vuurwerk?
Bij het achterhalen van deze informatie moet noodzakelijkerwijs in belangrijke mate vertrouwd worden op de informatie die het slachtoffer aanreikt over de herkomst van het vuurwerk. Het is bekend dat een deel maatschappelijk gewenste antwoorden geeft en dus ontkent dat illegaal vuurwerk is gebruikt. Met deze kanttekening in het achterhoofd is uit het Letsel Informatie Systeem van de Stichting Consument en Veiligheid af te leiden dat bij de afgelopen twee jaarwisseling circa 20% van de letselgevallen veroorzaakt is door illegaal vuurwerk.
Deelt u de mening dat de inzet van politie en het Openbaar Ministerie voor de opsporing en vervolging met betrekking tot vuurwerk beter gebruikt kan worden voor andere doeleinden? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat in geval van een particulier vuurwerkverbod deze inzet veel minder kan zijn? Zo nee, waarom niet?
Zolang er sprake is van handel in illegaal vuurwerk zal het nodig zijn handhavend op te treden. Ook een eventueel particulier vuurwerkverbod zal gehandhaafd moeten worden. Of dit meer of minder handhavingscapaciteit vergt dan de huidige situatie hangt af van te veel factoren om een eenvoudige voorspelling over te doen.
In welke landen binnen de Europese Unie is het afsteken van vuurwerk door particulieren verboden?
Voor zover mij bekend is binnen Europa in Ierland en Roemenië een verbod op het afsteken van vuurwerk door particulieren van kracht. In alle andere lidstaten is consumentenvuurwerk toegestaan.
In hoeverre kan naar uw mening een verbod op particulier vuurwerk een oplossing bieden voor de problemen die wij nu met vuurwerk kennen? Welke ervaringen zijn er in het buitenland opgedaan met een dergelijk verbod?
Een belangrijk aandachtspunt bij een eventueel verbod op de verkoop van consumentenvuurwerk is de verwachting dat een deel van de consumenten naar buitenlands vuurwerk zal uitwijken, waarop nog minder controle kan worden uitgeoefend. Een verbod op vuurwerk in Duitsland en België is zeker niet te verwachten, dus zullen de echte vuurwerkliefhebbers hun vuurwerk daar gaan halen en gewoon thuis afsteken. Dit beperkt de effectiviteit van een nationaal verbod, maar doet deze niet geheel teniet.
In hoeverre kan een nationaal vuurwerkverbod effectief zijn als buurlanden een dergelijk verbod niet kennen?
Zie antwoord vraag 9.
Een mogelijk onafwendbaar vuurwerkverbod |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de uitspraak van de coördinator van de Taskforce Opsporing Vuurwerk Bommenmaker dat een vuurwerkverbod onafwendbaar is?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat er steeds meer professioneel vuurwerk van het zwaarste soort, als lawinepijlen, nitraatklappers, vlinderbommen en cobra’s, illegaal vanuit Oost-Europa Nederland binnen worden gesmokkeld?
Natuurlijk ben ik van mening dat het onjuist en zorgelijk is dat illegaal zwaar knalvuurwerk, dat niet voor de consument bestemd is, op de illegale Nederlandse markt wordt gebracht. Dat vuurwerk hoort absoluut niet in handen van een consument te komen. Het feit dat veel van dit vuurwerk massa explosief reageert, maakt dit nog ernstiger. Daarom zijn door het Kabinet ook al diverse maatregelen genomen:
Wat vindt u ervan dat klasse 1.1 vuurwerk met 48,5 gram aan explosieve lading – meer dan in een kleine handgranaat – gewoon via Nederlandse sites online worden aangeboden, onder vermelding dat het verboden is en dat de waarschuwingen van de politie voor het gevaar van dit soort vuurwerk niet serieus moet worden genomen?2
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening van de oogartsen dat vuurwerk vergelijkbaar is met munitie en niet in de handen van burgers thuishoort, omdat de oogschade als gevolg van vuurwerk gelijk is aan die van munitie?3
Vuurwerk is in staat om letsel te veroorzaken, zeker bij verkeerd gebruik. De aard van het letsel is afhankelijk van het type vuurwerk, de hoeveelheid kruit in het vuurwerk en de plaats waar de effecten het lichaam raakt. Vergelijken met andere letselveroorzakende artikelen is niet zinvol. Indien vuurwerk wordt gebruikt volgens de gebruiksaanwijzing door mensen die zich bewust zijn van de mogelijke gevaren en daarnaar handelen, is de kans op letsel gering.
Kunt u uiteenzetten wat jaarlijks wordt uitgegeven aan de (spoed)behandeling van de honderden gewonden door vuurwerk?4 Heeft u zicht op het aantal mensen dat (tijdelijk) arbeidsongeschikt is geraakt door vuurwerk, al dan niet gedeeltelijk?
De Stichting Consument en Veiligheid heeft, in samenwerking met het Erasmus Medisch Centrum Rotterdam, een rekenmodel (Letsellastmodel) ontwikkeld dat bestaat uit een zorgmodel en een verzuimmodel. Met behulp van dit model en de specifieke gegevens van de letselgevallen over de jaarwisselingen 2006 t/m 2010, zijn de gemiddelde zorgkosten en de gemiddelde verzuimkosten als gevolg van een jaarwisseling berekend.
De totale medische kosten voor de behandeling van slachtoffers bedragen gemiddeld 1,1 miljoen euro per jaarwisseling. Ongeveer een kwart van deze slachtoffers heeft een betaalde baan. De kosten voor hun arbeidsverzuim door de vuurwerkongevallen belopen jaarlijks eveneens 1,1 miljoen. Letsels door vuurwerkongevallen kosten de maatschappij dus gemiddeld 2,2 miljoen euro per jaarwisseling.
Deelt u de mening dat een verbod op consumentenvuurwerk ook in het licht van de (zorg)kosten een welkome bezuiniging zou zijn op de overheidsuitgaven? Zo neen, waarom niet?
Laat ik voorop stellen dat letsel zo veel mogelijk voorkomen moet worden en dat uitgaven daaraan, hoewel op dat moment wel besteed, dus eigenlijk altijd te hoog zijn. Ik zie dit los van eventuele bezuinigingen. Van belang blijft mijns inziens om ongeregeldheden rond de jaarwisseling en onjuist omgaan met (illegaal) vuurwerk zo veel mogelijk te voorkomen. Zeker illegaal vuurwerk hoort niet in handen van de consument. Daar blijf ik dan ook vol op inzetten.
Aan een verbod op het afsteken van consumentenvuurwerk zijn natuurlijk ook extra kosten verbonden in de sfeer van bijvoorbeeld de handhaving, het organiseren van professionele vuurwerkshows en omzetderving van de vuurwerkbranche (indien het verbod onmiddellijk in moet gaan). Wanneer elk van de 400 gemeenten ten minste 1 vuurwerkshow organiseert, bij een kostprijs van 1 show van 10 000 Euro, zijn de investeringen hierin al meer dan de bezuinigingen op de letselkosten.
Deelt u de mening dat, gezien de toenemende ellende en zeer ernstige ongevallen met het afsteken van vuurwerk, waaronder zeer veel (oog)schade voor mens, dier en milieu, een verbod op het consumentenvuurwerk onafwendbaar is? Zo ja, welke stappen gaat u daarvoor nemen? Zo neen, waarom niet?
Het Kabinet is van mening dat de jaarwisseling een feest moet zijn waar mensen ook door het afsteken van vuurwerk (mits dit legaal gebeurt) veel plezier aan beleven. Op dit moment overweeg ik daarom niet een totaal verbod op consumentenvuurwerk in te stellen.
Daar is mijns inziens nu ook geen draagvlak voor. Ik baseer me daarbij op een gedetailleerd onderzoek naar de beleving van vuurwerk uit 2008. Gelet op de oplaaiende discussie ben ik voornemens om dit onderzoek te actualiseren.
Overigens blijft een belangrijk aandachtspunt bij een eventueel verbod op het afsteken van consumentenvuurwerk de verwachting dat een deel van de consumenten naar buitenlands vuurwerk zullen uitwijken, waarop, gezien het illegale karakter ervan, nog minder controle kan worden uitgeoefend.
Mogelijk meer dan 550 kankerverwekkende stoffen op de markt |
|
Paul Ulenbelt |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat er mogelijk grote aantallen kankerverwekkende stoffen illegaal op de markt aanwezig zijn?1
Ik heb het artikel van FNV-vakcentrale gelezen en kan mij niet vinden in de conclusie dat er mogelijk grote aantallen kankerverwekkende stoffen illegaal op de markt aanwezig zijn. In de onderstaande antwoorden wordt dit nader toegelicht.
Is het waar dat op de lijst op basis van de REACH verordening ruim 500 minder stoffen staan dan op de geharmoniseerde lijst classificatie & labelling (annex VI van de CLP verordening in Europa)?2
Ja. Het verschil is verklaarbaar aangezien de Europese lijst stoffen betreft waarvan ooit gesteld is dat zij kankerverwekkend zijn en REACH alleen stoffen bevat die registratieplichtig zijn.
Hoeveel van de 500 stoffen worden verhandeld in Nederland of zijn aanwezig in bedrijven in Nederland? Kunt u aangeven waar deze stoffen zijn aan te treffen?
Bedoelde stoffen hoeven niet geregistreerd te worden (zie antwoord op vraag 2). Er bestaat ook geen meldingsplicht voor deze stoffen op grond van andere regelgeving.
Is de Arbeidsinspectie op de hoogte van deze problematiek? Wat is de handelwijze van de Arbeidsinspectie als kankerverwekkende stoffen op de werkplek worden aan getroffen die niet correct zijn geregistreerd? Hoe vaak is handelend opgetreden?
De Inspectie SZW (voorheen Arbeidsinspectie) is op de hoogte en houdt tezamen met de Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) en de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) toezicht op REACH. De Inspectie SZW richt haar toezicht vooral op gebruikersverplichtingen uit REACH, waaronder het veilig werken met stoffen en informatie over stoffen doorgeven aan werknemers en werkgevers (via veiligheidsinformatiebladen). Daarnaast richt de Inspectie SZW zich op de verplichtingen uit hoofdstuk 4 van het Arbobesluit. De invalshoek daarbij is dat werknemers veilig en gezond kunnen werken met (kankerverwekkende) gevaarlijke stoffen (als het noodzakelijk is om hiermee te werken). Als op de werkplek kankerverwekkende stoffen worden aangetroffen, dan bepaalt de Inspectie SZW of de werknemers hiertegen voldoende beschermd zijn. Dit houdt in dat beoordeeld wordt of de, door de werkgever gemaakte, risico-inschatting (RI&E, inclusief de blootstellingsbeoordeling) en de genomen maatregelen toereikend zijn.
Veiligheidsinformatiebladen die niet juist zijn (inhoud niet conform REACH-vereisten) of die niet geleverd zijn, kunnen een indicatie zijn van een ontbrekende of niet correcte registratie. Indien ontdekt wordt dat er gewerkt wordt met een kankerverwekkende stof die niet correct geregistreerd is, wordt dat niet alleen aan de werkgever gemeld, maar ook doorgegeven aan de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA). Zij onderzoeken wat de oorzaak is en treden indien nodig handhavend op.
Overigens treedt de Inspectie SZW vanzelfsprekend zelf handhavend op als stoffen worden aangetroffen die verboden zijn in het kader van REACH.
In de gezamenlijke jaarrapportage (van de betrokken inspecties) 2009 en 2010 is aangegeven dat er bij 2 van de 153 bedrijven (2009) en bij 4 van de 151 bedrijven (2010) overtredingen met betrekking tot (pre)registratie door de inspecties zijn aangetroffen. Vanaf december 2010 geldt de verplichting voor registratie van CMR-stoffen (boven 1 ton). De exacte gegevens van 2011 zijn nog niet bekend, maar een inschatting is dat er ook in 2011 slechts een beperkt aantal overtredingen met betrekking tot registratie is geconstateerd.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de kennelijke onderregistratie van kankerverwekkende stoffen?
Zoals eerder door mij aangegeven deel ik niet de mening van FNV dat er sprake is van onderregistratie. Ik zie dan ook geen aanleiding nader onderzoek te doen.
Bent u bereid om deze zaak in Europa aan de orde te stellen? Zo nee, waarom niet?
Daarvoor is nu geen noodzaak omdat ik niet van mening ben dat er sprake is van onderregistratie.
Giftreinen met onbekende ladingen |
|
Léon de Jong (PVV), André Elissen (PVV), Richard de Mos (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Onbeveiligd en zonder papieren»?1
Ja.
Is het aantal genoemde overtredingen in het artikel compleet of zijn er de afgelopen jaren méér (ernstige) overtredingen geconstateerd? Zo ja, valt hieruit op te maken dat De Pers niet alle gevraagde stukken via het verzoek op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) heeft gekregen? Zo ja, waarom is dat?
Het WOB-verzoek van De Pers heeft betrekking op een onderzoek door de Inspectie Leefomgeving en Transport in de maanden februari – april 2011 naar de aanwezigheid en correctheid van documenten bij het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor. In dit onderzoek is ook nagegaan of de parkeercontrole wordt nageleefd. De resultaten van het onderzoek zijn in het rapport «Weten wat er staat» gepubliceerd.2 De Pers heeft alle op dit onderzoek en het vervolgtraject betrekking hebbende informatie ontvangen. Er zijn vanaf februari 2011 tot op heden 24 overtredingen geconstateerd.
Is het correct dat iedere goederentrein te allen tijde over een lijst met daarop de lading moet beschikken? Dient de spoorwegbeheerder ook te allen tijde over deze zelfde lijst, of in ieder geval over dezelfde gegevens, te beschikken? Is dit ook altijd het geval? Kunt u dit garanderen?
Nee, deze verplichting geldt alleen voor goederentreinen die gevaarlijke stoffen vervoeren. Van iedere trein moet voor vertrek bekend zijn of er gevaarlijke stoffen vervoerd worden, welke stoffen dat zijn en wat de positie van de wagens is waarmee die stoffen vervoerd worden. Deze gegevens moet de vervoerder voor vertrek van de trein doorgeven aan de infrastructuurbeheerder (verder: beheerder). De beheerder moet ervoor zorg dragen dat hij tijdens het vervoer altijd snel en onbeperkt toegang heeft tot de correcte informatie.
Uit het onderzoek van de Inspectie blijkt dat de vervoerders en de beheerder niet altijd over dezelfde wagenlijst of dezelfde gegevens beschikken. Daarnaast is geconstateerd dat de gegevens van de vervoerders en de beheerder niet altijd overeenkomen met de feitelijke situatie op de trein. De Inspectie heeft daarom sancties opgelegd in de vorm van een last onder dwangsom. Ook na het opleggen van deze sancties zijn nog overtredingen geconstateerd. De Inspectie blijft dan ook intensief toezicht houden.
Welke maatregelen treffen ProRail en Keyrail om voor vertrek van een goederentrein te controleren of de lijst met gevaarlijke stoffen aanwezig en correct is? Gaat dit altijd goed? Zo nee, waarom niet? Welke maatregelen wilt u treffen om deze situatie eventueel te verbeteren? Als ProRail en Keyrail dit niet controleren, wie controleert dit dan wel?
Zoals aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen over de veiligheid van rangeerterreinen Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, Aanhangsel 3347. van 19 augustus 2011, is ProRail naar aanleiding van de conclusie van de Inspectie dat de informatievoorziening onvoldoende was geborgd in overleg gegaan met de goederenvervoerders en KeyRail om gezamenlijk afspraken te maken over de informatievoorziening. Beide beheerders geven aan vóór vertrek van een trein te controleren of de gegevens over de gevaarlijke stoffen in de trein aanwezig zijn. De Inspectie heeft geconstateerd dat ondanks deze afspraken in één situatie deze informatie niet aanwezig was en in een aantal gevallen niet de juiste informatie aanwezig was. Naar aanleiding hiervan zijn sancties opgelegd, die zich richten op het voorkomen van herhaling.
Is van iedere container, spoorketelwagen of wagon op het spoor bekend wat daarvan de belading is? Ook als deze op een emplacement staat? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat rampenbestrijding ernstig wordt bemoeilijkt wanneer er geen of geen correcte gegevens beschikbaar zijn van de belading van een trein?
Voor treinen die gevaarlijke stoffen vervoeren is wettelijk verplicht dat de vervoerder en de beheerder weten welke gevaarlijke stoffen worden vervoerd en wat de positie van de wagens in de totale trein is, ook als deze op een emplacement staat. Deze wettelijke verplichting geldt ook voor lege ongereinigde wagens. De Inspectie heeft geconstateerd dat de vervoerder en beheerder de informatie niet altijd hebben c.q. kunnen aanleveren en dat de informatie niet altijd correct is. Daarom zijn sancties opgelegd die tot doel hebben verdere overtredingen te voorkomen.
Ik deel uw mening dat het in het geval van een calamiteit van groot belang is dat trein- en emplacementpersoneel en personeel van hulpdiensten snel en adequaat worden geïnformeerd over de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen. Vervoerders en beheerders moeten alles in het werk stellen om correcte en volledige informatie snel te kunnen leveren.
Ontvangen ProRail en Keyrail de overzichten van de belading van een buitenlandse trein voordat deze het in Nederland gelegen spoor betreedt? Zo nee, waarom niet? Indien de overzichten met gevaarlijke stoffen later in Nederland arriveren dan de betreffende trein, welke aanvullende maatregelen treft u dan om de veiligheid te garanderen?
Ja. De regelgeving omtrent het vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor is Europese regelgeving. De verplichting om informatie aan te leveren is ook van toepassing op grensoverschrijdend vervoer. De verantwoordelijke vervoerder dient vóór vertrek in het buitenland een wagenlijst aan ProRail te leveren. Als een wagenlijst niet tijdig aanwezig is dan blijft de trein in het buitenland staan.Mocht door omstandigheden een trein toch vertrekken en de grens met Nederland passeren voordat de treinlijst bij ProRail aanwezig is dan laat ProRail deze trein niet verder rijden dan het eerste grensstation. De trein mag pas verder rijden als de wagenlijst bij ProRail aanwezig is.
Welk percentage van de goederentreinen wordt door de Inspectie Verkeer en Waterstaat gecontroleerd op aanwezigheid en correctheid van de lijst met stoffen die in de trein vervoerd worden? Vindt u dit voldoende? Geven de resultaten van de inspecties aanleiding om meer controles uit te voeren? Zo ja, waarom vinden deze niet plaats?
De Inspectie gaat in haar toezichtprogramma uit van een vast aantal te inspecteren treinen per jaar. De inhoud van de inspecties wordt aan de hand van de risico’s bepaald. De Inspectie heeft in 2011 circa 850 inspecties op treinen met gevaarlijke stoffen uitgevoerd. Hierbij is ook op de aanwezigheid en correctheid van de informatie en documentatie gecontroleerd. In de goederensector is het gebruikelijk de verkeersprestaties uit te drukken in treinkilometers per jaar (in 2010 voor goederen: 10,4 miljoen km.) en de vervoersprestatie in tonnen per jaar (in 2010: rond 40 miljoen ton).
De resultaten van de inspecties zijn op dit moment geen aanleiding om het totaal aantal controles te verhogen, maar waren wel aanleiding tot het opleggen van bestuursrechtelijke sancties. Het is nog te vroeg om te constateren of deze sancties leiden tot een verbetering van de naleving. De Inspectie blijft daarom de situatie nauwgezet in de gaten houden.
Het bericht 'Olietanks slecht beveiligd' |
|
André Elissen (PVV), Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Olietanks slecht beveiligd»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het volstrekt onaanvaardbaar is dat niet-bevoegde mensen zo dicht bij olietanks kunnen komen, met alle rampzalige gevolgen voor mens, milieu en economie van dien? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening dat het onaanvaardbaar is, dat niet-bevoegde mensen dicht bij olieopslagtanks kunnen komen.
Hoe staat het met de beveiliging van andere olieopslagplaatsen in Nederland, zoals de Rotterdamse haven?
Grote olieterminals in Nederland vallen onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit Risico Zware Ongevallen (BRZO) en dienen op grond hiervan zowel over een omgevingsvergunning als een goedgekeurd Veiligheidsrapport (VR) te beschikken. Op grond hiervan worden in eerste instantie eisen gesteld aan het veilig functioneren van de installaties. Echter in een omgevingsvergunning kunnen tevens voorschriften worden opgenomen ten aanzien van onder meer het houden van toezicht, bekwaamheidseisen van personeel en de afsluiting van terreinen door middel van hekwerken.
In Nederland is tussen de Rijksoverheid en het bedrijfsleven een convenant afgesloten met betrekking tot bedrijven uit de olie- en petrochemische sector.
De focus ligt hierbij op security (met name op de terroristische dreiging). Het bedrijfsleven implementeert momenteel een securitymanagementsysteem met als doel het weerstandsvermogen tegen een kwaadwillende actie te verhogen om zodoende de kans op ongewenste gevolgen sterk te verminderen. Het onbevoegd betreden van een terrein van een bedrijf past binnen de vastgestelde standaard dreigingscenario’s die zijn meegenomen in een securitymanagementsysteem van een bedrijf dat is aangesloten bij het convenant met de olie- en petrochemische sector. Het convenant voorziet in het onderhouden en verbeteren van het securitymanagementsysteem.
Voorts zijn in Nederland de EU-verordening 725/2004 en de Havenbeveiligingswet van toepassing in verband met de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten (weerstandsverhoging tegen bijvoorbeeld een terroristische aanslag). Deze wet bepaalt dat alle zeehaventerreinen in Nederland, inclusief die met olietanks, waar vrachtschepen boven 500 ton in het internationale verkeer laden en lossen, moeten beschikken over een door de Burgemeester van de betreffende havengemeente goedgekeurd beveiligingsplan. Het rechtstreekse toezicht hierop berust eveneens bij de Burgemeester van een betreffende havengemeente. De Inspectie voor de Leefomgeving en Transport (ILT) verzorgt het tweedelijns toezicht. De ILT heeft geen aanwijzingen dat gemeenten deze taak niet naar behoren vervullen.
Op basis van het bovenstaande ben ik van mening dat de wet- en regelgeving ten aanzien van dit soort bedrijven voldoende is om de kans op een terroristische aanslag of een actie van een anderszins kwaadwillende, zoveel als mogelijk te verkleinen c.q. te verhinderen. Garantie dat een voorval zoals in het artikel aangehaald nooit meer zal optreden, kan niet worden gegeven.
Het bedrijf beschikt over een omgevingsvergunning en een veiligheidsrapport. Verder heeft het betreffende bedrijf op basis van de EU-verordening een «Port Facility Security Plan» gemaakt. Hiervoor is op 6 juli 2011 het «Havenbeveiligingscertificaat» afgegeven door de Directie Openbare Orde en Veiligheid van de gemeente Amsterdam. Voorts isde gemeente Amsterdam in gesprek met het bedrijf over het voorval.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit soort taferelen nooit en te nimmer meer kunnen voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
De Stort van Troost |
|
Paulus Jansen |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Dordt eist sanering Stort van Troost»?1
Ja.
Gaat u het College van B&W van de gemeente Dordrecht steunen in de sanering het gebied en het aanpakken van Shell als verantwoordelijk vervuiler? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De uitvoering van het bodemsaneringsbeleid is volledig gedecentraliseerd en in
deze kwestie is de gemeente Dordrecht bevoegd gezag. De gemeente ontvangt een bodemsaneringsbudget. Daarnaast ondersteunt het Ministerie de gemeente in de verdere aanpak van deze zaak door het beschikbaar stellen van financiële middelen om juridische ondersteuning te bekostigen, ook richting Shell.
Wanneer bleek voor het eerst uit monitoring van verspreiding van de verontreiniging dat de situatie niet meer acceptabel was? Kan de Kamer inzage krijgen in alle rapportages van de monitoring van afgelopen 6 jaar?
Uit bodemonderzoeken in 2005 en 2006 is gebleken dat de verontreinigingen zich vanuit de stortplaats verspreiden, maar dat de verspreiding geringer is dan in de jaren daarvoor werd aangenomen. Dit beeld is bevestigd door de daarna uitgevoerde monitoringen. Bij de monitoring grondwaterkwaliteit van 2010 is gebleken dat op een drietal locaties de verontreinigingen buiten de voormalige stortplaats toenemen. Op dat moment werd duidelijk dat maatregelen noodzakelijk zijn om de verspreiding van de verontreiniging tegen te gaan. Uit de monitoring grondwaterkwaliteit 2011 blijkt dat deze toename zich in het laatste jaar (nog) niet verder heeft doorgezet. De verwachting is echter dat zolang er geen saneringsmaatregelen zijn genomen, deze toename wel zal gaan doorzetten. Ondanks de zeer onlangs geconstateerde geringere verspreiding blijft sprake van een serieus verspreidingsrisico, en is het noodzakelijk om saneringsmaatregelen te nemen. De mogelijke saneringsmaatregelen zijn opgenomen in het saneringsplan van 2009. Dit saneringsplan is opgesteld in het kader van het project «sanering en herontwikkeling polder Stededijk» en is gekoppeld aan de uitvoering van het inrichtingsplan. Alle onderzoeksrapporten zijn openbaar en op te vragen bij de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid te Dordrecht.
Was het achteraf gezien niet beter geweest al veel eerder met sanering te beginnen omdat immers al ruim 12 jaar geleden bleek dat de Stort van Troost een tikkende tijdbom is?
Het betreft hier een stortplaats met een te overzien verspreidingsrisico en gezien de monitoringsrapportages 2005, 2007, 2009, 2010, 2011 heeft de gemeente Dordrecht voldoende zicht op het verspreidingstempo van de verontreinigingen.
De aanpak van de stort moet gezien worden in het kader van de herontwikkeling van polder Stededijk. Vanaf 2006 is door diverse overheden gewerkt aan het project «sanering en herontwikkeling polder Stededijk». Doel van het project was de realisatie van een natuur- en recreatiegebied in de polder gecombineerd met de sanering van de bodemverontreiniging die is aangetroffen ter plaatste en in de omgeving van de voormalige stortplaats. Het inrichtingsplan en het saneringsplan zijn op elkaar afgestemd en de bedoeling was om deze geïntegreerd uit te voeren. Door de weigering van de eigenaren om Polder Stededijk tegen een redelijke en marktconforme prijs te verkopen aan de overheid is vertraging opgelopen bij de aanpak.
Welke consequentie heeft het besluit van het College van B&W voor het in 2006 met uw ambtsvoorganger, Van Geel, afgesloten convenant voor herinrichting van de polder Stedelijk?
Het herinrichtingsproject van polder Stededijk ligt stil omdat door de wijziging van het beleid met betrekking tot de realisering van de Ecologische Hoofdstructuur de middelen voor aankoop van de polder en herinrichting van de polder als natuurgebied zijn weggevallen. Hierdoor kan de herinrichting voorlopig niet worden uitgevoerd. De betekenis hiervan voor de sanering zal door het bevoegd gezag nader worden gewogen.
Transport van uranium hexafluoride over de weg |
|
Paulus Jansen |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Bent u bekend met het feit dat er op vrijdag 18 november jl. zes Engelse trailers met uraniumhexafluoride onbegeleid over de A73 reden?1
Ja. Het betrof overigens een transport van drie vrachtwagens met zes cilinders beladen met uranium hexafluoride.
Op grond van welke vergunning vond het transport plaats?
Dit transport werd uitgevoerd onder kernenergiewetvergunning met nummer 2011/0570–7.
Werd (een van) de in de vergunning genoemde route(s) gevolgd?
Vanwege te verwachten stremmingen op de in de vergunning genoemde route is het transport op 18 november 2011 uitgevoerd over de A73. Deze alternatieve route is tot stand gekomen na overleg door de vervoerder met het Korps Landelijke Politiediensten en de Kernfysische Dienst. Deze instanties zijn bevoegd om een alternatieve route aan te wijzen.
Is voldaan aan de meldingsplicht voor het transport?
Ja, het transport is conform vergunningvoorschrift vooraf gemeld bij de in de vergunning genoemde instanties.
Wordt steekproefsgewijs gecontroleerd of dit soort transporten voldoet aan de vergunningseisen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw beeld van de naleving van de vergunningen?
In de vergunning wordt voorgeschreven dat minimaal 2 x 24 uur voorafgaand aan het transport door Nederland een transportmelding moet worden gedaan aan het team Stralingsbescherming van Agentschap NL, de Kernfysische Dienst en aan de Inspectie Verkeer en Waterstaat, sector Handhaving.
De Kernfysische Dienst controleert steekproefsgewijs. In deze steekproef wordt gekeken of de gegevens van de melding overeenstemmen met de vergunning. Indien een administratieve controle daartoe aanleiding geeft, wordt een fysieke controle uitgevoerd. Daarnaast controleert de Inspectie Verkeer en Waterstaat steekproefsgewijs of de transporten voldoen aan de internationale regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over land (ADR / VLG). Deze controles worden gedaan bij aankomst of vertrek binnen Nederland. In 2011 is er geen aanleiding geweest voor de Kernfysische Dienst om fysieke controles bij transporten met uranium hexafluoride uit te voeren. Ook voor dit specifieke transport was daartoe geen aanleiding. Op basis van eerdere steekproeven is het algemene beeld dat de naleving van de vergunningen goed is.
Zou een transport met zes trailers uraniumhexafluoride niet als bijzonder transport moet worden aangemerkt, waardoor een vorm van begeleiding noodzakelijk is?
Op grond van het IAEA Verdrag inzake Fysieke Beveiliging van kernmateriaal is bepaald van welke categorieën splijtstoffen de transporten begeleid dienen te worden door de politie. Het uranium hexafluoride van deze transporten valt buiten de laagste categorie van het Verdrag en het transport ervan behoeft geen begeleiding door de politie.
Overigens dient de vergunninghouder op grond van de vervoersvergunning zorg te dragen voor begeleiding van het transport door een transportleider. De vervoerder heeft, conform de vergunningvoorschriften, de identiteit en de contactgegevens van deze transportleider vermeld in de voorafgaande transportmelding.
Het artikel "DCMR: Odfjell lekte regelmatig benzeen |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «DCMR: Odfjell lekte regelmatig benzeen»1, de website www.dcmr.nl2 en de website van de Haven Amsterdam3?
Ja.
Deelt u de mening dat benzeen en andere zogenaamde Vluchtige Organische Stoffen (VOS), stapelgiffen, die bij een minimaal contact al kankerverwekkend zijn, nooit in de open lucht terecht mogen komen? Zo nee, waarom niet?
Benzeen is een zeer ernstige zorgstof. Europa heeft daarom voor benzeen als wettelijke grenswaarde 5 μg/m3 (jaargemiddelde) gesteld. Deze waarde is verwerkt in de Nederlandse milieuregelgeving.
Daarnaast valt benzeen onder het prioritaire stoffenbeleid van dit kabinet. Het streven is om voor dit soort ernstige zorgstoffen de concentratie in het milieu naar verwaarloosbaar risico te brengen. Voor benzeen is dat beneden 1 μg/m3.(jaargemiddelde). Benzeen is daarom een zogenaamde minimalisatieplichtige stof. Dit betekent dat bedrijven naast het voldoen aan de wettelijke grenswaarde een inspanningsverplichting hebben om tot een zo laag mogelijke uitstoot te komen. De regionale overheid, zijnde het bevoegd gezag, moet dit regelen in de omgevingsvergunning van het bedrijf.
Bent u van mening dat er zo snel mogelijk een diepgaand onderzoek dient te komen, dat in kaart brengt of er in de Rotterdamse haven ook door schepen benzeen en/of andere Vluchtige Organische Stoffen worden uitgestoten? Zo ja, om welke hoeveelheden gaat dit? Hoe is daar met de handhaving op geanticipeerd? Zo nee, waarom niet?
Bij het laden en lossen door schepen van gevaarlijke stoffen zoals benzeen, zijn in de milieuvergunning voor de betreffende bedrijven zodanige eisen opgenomen (zoals bijvoorbeeld een dampretourinstallatie) dat emissies zo veel mogelijk voorkomen worden. Bij het IMO (International Maritime Organization) in Londen is ook een melding gedaan over dampverwerking bij Nederlandse terminals.
Tevens wordt de luchtkwaliteit in het Rijnmondgebied en in de Amsterdamse haven continue op meerdere punten gemeten om de vinger aan de pols te houden. Incidenten worden dan ook geregistreerd waarbij de inspectie zo nodig handhavend optreedt tegen bedrijven waar een omvangrijke emissie heeft plaatsgevonden.
Volgens de beschikbare meetgegevens is de wettelijke luchtkwaliteitseis van 5 μg/m3 niet overschreden.
Wel heeft er een piekemissie plaatsgevonden bij het bedrijf Odfjell. Wegens deze incidentele piekemissie en eerdere emissies waarbij benzeen vrijgekomen is, is er een strafrechtelijk onderzoek gestart tegen Odfjell. Tegelijkertijd wordt dit bedrijf door het bevoegde gezag DCMR en door de inspectie van de rijksoverheid nauwlettend in de gaten gehouden. Ter voorkoming van dergelijke benzeenemissies heeft Odjfell een Plan van Aanpak opgesteld dat in uitvoering is genomen.
Ik acht dit continu monitoren in combinatie met het strafrechtelijk onderzoek en het optreden van de inspectie voldoende toereikend. Ik zie op dit moment geen noodzaak ander diepgaand onderzoek in te stellen.
Deelt u de mening dat alle havens in Nederland een systeem dienen te hebben, zoals het VentoClean-system in de haven van Amsterdam, waarmee benzeen en andere Vluchtige Organische Stoffen eventueel kunnen worden afgevangen? Zo nee, waarom niet?
Bij de omgevingsvergunningverlening voor havenbedrijven die vluchtige organische stoffen overslaan uit (zee)schepen zal het bevoegd gezag eisen aan de overslaginstallaties stellen. De provincie Noord-Holland heeft als beleid om voor alle terminals dampterugwinningstechnieken voor te schrijven als daarmee economisch haalbaar VOS emissies te voorkomen zijn. In de afgelopen jaren is aan alle terminals met een opslag van meer dan 100 000 m3 de verplichting van het gebruiken van een dampterugwinninginstallatie opgelegd.
In het algemeen is het milieubeleid er op gericht om de Best Beschikbare Technieken door het bevoegd gezag te laten opnemen in de omgevingsvergunningen voor milieu. Het is beleid dat dampterugwinningsinstallaties in de havens meer en meer zullen worden geëist; zeker als daarmee omvangrijke VOS emissies op economisch haalbare wijze voorkomen worden.
Het Ventoclean systeem is een kleinschalig(er) systeem vooral bedoeld om binnenschepen die vluchtige organische stoffen hebben vervoerd, te kunnen ontgassen. Als er echter steeds vluchtige organische stoffen vervoerd worden is dat ontgassen niet nodig omdat bij het laden en lossen van benzine het gebruik van dampretourvoorzieningen vereist is. Dat laatste, de zogenoemde «dedicated vaart», komt het meeste voor. De eventuele emissie van vluchtige organische stoffen door de beperkte groep binnenschepen met wisselende vaart is niet zodanig dat een Ventocleansysteem wettelijk voorgeschreven is. Wel wordt dat systeem evenals gelijkwaardige systemen, gestimuleerd doordat het onder de Vamil/Mia regeling valt. Door de Vervroegde afschrijving van de milieu-investering (Vamil) of de Milieuinvesteringsaftrek regeling (Mia) is het eerder economisch haalbaar voor binnenschepen om een ontgassingsysteem aan te schaffen.
Schaliegas |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennis kunnen nemen van het bericht «Use of Chemicals for Fracking May Be Illegal Under REACH, European Commission Says»?1
Ja, ik heb kennis genomen van dit bericht.
Welke chemicaliën willen Cuadrilla en DSM gebruiken bij de (proef)boringen naar schaliegas in Nederland? Zijn deze chemicaliën geregistreerd bij het Europees Agentschap voor Chemische stoffen (ECHA)? Is getest wat de risico’s voor mens en milieu zijn van het gebruik van deze chemicaliën bij (proef)boringen naar schaliegas?
DSM heeft nog geen concrete boorplannen en daarom is ook niet bekend of zij tijdens hun proefboring gaan fraccen en zo ja, wat de samenstelling van de te gebruiken frac-vloeistof zal zijn. Overigens zijn de activiteiten van DSM volgens de aanvraag van de opsporingsvergunning primair gericht op de opsporing van koolbedmethaan (steenkoolgas).
Ook Cuadrilla heeft nog geen boorprogramma ingediend bij het Staatstoezicht op de Mijnen, zodat op dit moment niet vaststaat welke chemicaliën Cuadrilla bij het fraccen zal inzetten. Cuadrilla heeft echter tijdens presentaties aan bewoners en overheden meerdere malen aangegeven dat bij het fraccen gebruik zal worden gemaakt van glutaaraldehyde en polyacrylamide.
Indien chemicaliën gebruikt zullen worden, zullen zowel Cuadrilla als DSM moeten voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit REACH. Dit houdt in dat deze chemicaliën getest moeten worden op schadelijkheid voor mens en milieu.
Het bericht «Use of Chemicals for Fracking May Be Illegal Under REACH, European Commission Says» bevestigt dan ook de noodzaak van de verificatie, die Cuadrilla en DSM zullen moeten uitvoeren. Staatstoezicht op de Mijnen zal hierop toezien.
Zijn de chemicaliën die Cuadrilla, DSM en eventueel andere bedrijven willen gebruiken bij (proef)boringen naar schaliegas volgens u toegestaan in de EU? Zo nee, bent u bereid om een moratorium af te kondigen zolang de chemicaliën niet toegestaan zijn voor (proef)boringen naar schaliegas?
Bij het voor aanvang van de boring in te dienen boorprogramma zal getoetst worden of de chemicaliën, die voor fraccen gebruikt worden, voldoen aan de REACH-vereisten. Indien niet aan deze vereisten wordt voldaan, zullen met bestaande handhavingsmiddelen passende maatregelen worden genomen om het gebruik van deze stoffen te voorkomen. Het afkondigen van een moratorium is nu dan ook niet aan de orde. Er is al een handhaafbaar verbod op het gebruik van niet-toegestane chemicaliën en daar zal ook op gehandhaafd worden.
Zijn er op dit moment naast Cuadrilla en DSM andere bedrijven die vergunning aan willen vragen voor (proef)boringen naar schaliegas? Zo ja, zijn de chemicaliën die deze bedrijven willen gebruiken toegestaan voor (proef)boringen naar schaliegas?
Queensland Gas Company2 (Queensland) heeft een vergunning voor het opsporen van koolwaterstoffen in het gebied, aangeduid als Oost-IJssel. De aandacht van Queensland gaat uit naar koolbedmethaan (kolengas). Queensland heeft nog geen locatie bepaald voor het verrichten van een boring. Over het eventueel fraccen en het gebruik van chemicaliën is nog niets bekend.
Er zijn door twee maatschappijen (Cuadrilla en Hutton Energy) nieuwe vergunningen aangevraagd voor het zoeken naar schaliegas. Het gaat hier om een gebied dat het zuiden van Noord-Brabant, het noorden van Limburg en een klein stukje van Zeeland beslaat. Ik zal over deze aanvragen in de loop van volgend jaar een besluit moeten nemen. Dit zal ik o.a. doen op basis van adviezen van TNO, Staatstoezicht op de Mijnen, EBN, de Mijnraad en de genoemde provincies. In deze fase is niet bekend of zij tijdens hun proefboring gaan fraccen en zo ja, wat de samenstelling van de te gebruiken frac-vloeistof zal zijn.
Welke chemicaliën wil Queensland Gas Company gaan gebruiken bij boringen naar steenkoolgas in Oost-Gelderland, Salland en Twente? Zijn die chemicaliën wel geregistreerd bij het ECHA? Zo nee, bent u bereid een moratorium af te kondigen zolang de chemicaliën niet toegestaan zijn voor (proef)boringen naar steenkoolgas?
Zie mijn antwoord op vraag 4. Zoals bij mijn antwoord op vraag 3 is aangegeven, is het gebruik van chemicaliën pas mogelijk als voldaan is aan de vereisten van REACH. Een moratorium is niet nodig, omdat er al een handhaafbaar verbod op het gebruik van niet-toegestane chemicaliën bestaat en daar ook op gehandhaafd zal worden.
Kunt u een overzicht geven van alle plannen die er op dit moment zijn voor (proef)boringen naar onconventioneel gas in Nederland? Kunt u daarbij ook een overzicht geven van het planningstraject voor de verlening van eventuele vergunningen?
Opsporingsvergunningen voor onconventioneel gas zijn verleend aan Cuadrilla (2 vergunningen), DSM en Queensland Gas Company. Een opsporingsvergunning geeft een bedrijf het exclusieve recht om in het vergunninggebied naar koolwaterstoffen te mogen zoeken. Voor het aanleggen van een boorlocatie zijn aanvullend andere vergunningen vereist, zoals een omgevingsvergunning; de gemeente is voor de omgevingsvergunning bevoegd gezag. Het planningstraject hiervoor is in handen van de gemeente. Voor zover mij bekend is, zijn er buiten de aanvragen van Cuadrilla (Boxtel en Haaren) nog geen vergunningen voor de aanleg van boorlocaties ingediend.
Bent u bereid deze vragen uiterlijk op 25 oktober 2011 te beantwoorden, zodat de antwoorden meegenomen kunnen worden in het algemeen overleg Mijnbouw op 27 oktober 2011?
Ja.