De uitzending van Undercover in Nederland op 23 april 2023 |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u de uitzending van Undercover in Nederland van 23 april jl. gezien en zo ja, wat vond u ervan?1
Ja, ik heb deze uitzending gezien. Het is onacceptabel wat zich heeft afgespeeld in de zorgboerderij in Wedde. Dat kwetsbare mensen lichamelijk en geestelijk zijn mishandeld, is verwerpelijk. Ik heb vernomen dat deze mensen slachtofferhulp aangeboden hebben gekregen en zijn begeleid naar een passende alternatieve plek. Ook ouders/vertegenwoordigers hebben slachtofferhulp aangeboden gekregen. De politie heeft de bestuurders voor deze verdenking aangehouden. Het is aan de politie om namens het OM strafrechtelijk onderzoek te doen. Zorg dient te allen tijde van goede kwaliteit en veilig te zijn.
Kunt u aangeven hoe regelmatig zorgboerderijen door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) worden bezocht? Is hier een richtlijn voor?
In deze casus betreft het een zorgboerderij, die grotendeels middels pgb’s gefinancierd wordt. De meldplicht of vergunningsplicht met betrekking tot pgb-gefinancierde wooninitiatieven die onder het instellingsbegrip van de Wkkgz vallen is niet anders dan ten behoeve van een andere financieringsvorm. Alle signalen en meldingen die de inspectie ontvangt, worden geregistreerd. De IGJ houdt hierbij risicogestuurd toezicht. Voor dit zogenoemde risicogestuurde toezicht kijkt de IGJ waar de risico’s het grootst zijn. De IGJ gebruikt hiervoor meerdere bronnen, zoals meldingen van zorgaanbieders, zorgverleners, patiënten/cliënten, burgers of andere betrokkenen. Daarnaast zijn er signalerende bronnen zoals klachten van burgers (trends), maatschappelijke ontwikkelingen, informatie over de bedrijfsvoering uit de jaarverantwoording, en informatie/signalen uit eerder toezicht.
Voor het bepalen van de grootste risico’s en de wijze van toezicht heeft de IGJ aandacht voor kwetsbare doelgroepen. Dit zijn bijvoorbeeld bewoners met een hoog zorgprofiel, indien dit bij de IGJ bekend is. Met de meldplicht op grond van de Wtza ontvangt de IGJ informatie over de soort zorg die de nieuwe zorgaanbieder gaat bieden. Hierbij moet worden opgemerkt dat een inspectiebezoek slechts een van de vele instrumenten is die de IGJ inzet in haar toezicht. Op basis van het effect van deze keuzes past de IGJ haar werkwijze voortdurend aan. Er is geen richtlijn voor de frequentie van het bezoeken van zorgboerderijen.
Kunt u aangeven waarom een zorgaanbieder met minder dan tien medewerkers zich alleen moet melden en niet vergunningplichtig is?
De reden daarvoor is dat bij grotere instellingen het belang van goede governance voor de kwaliteit van zorg een grotere rol speelt, bijvoorbeeld omdat in die instellingen beslissingsbevoegden op grotere afstand van het zorgproces kunnen staan. Er is gezocht naar een goede balans tussen het belang van de vergunning enerzijds en de administratieve lastendruk voor zorgaanbieders en de uitvoeringslasten, bijvoorbeeld van het CIBG en de IGJ, anderzijds.
Is het gezien de uitzending van Undercover in Nederland niet beter ook zorgaanbieders met minder dan tien medewerkers vergunningplichtig te laten zijn? Waarom wel of waarom niet?
Zoals ik in reactie op vraag 3 heb geantwoord, is bij de inrichting van de huidige vergunningplicht een balans gezocht tussen het belang van de vergunning enerzijds en de administratieve lastendruk en de uitvoeringslasten anderzijds. Een algemene vergunningplicht voor alle zorgaanbieders is een onwenselijke administratieve last, zo kwam onder meer bij de plenaire behandeling van de Wet toetreding zorgaanbieders aan de orde. Bovendien vergt dit heel veel extra capaciteit, vooral van het CIBG die alle vergunningaanvragen moet beoordelen, waarbij het maar de vraag is of een vergunningsplicht een situatie als deze had voorkomen. Een algemene vergunningplicht zal misstanden in de zorg niet uitsluiten.
Ik heb aandacht voor het toepassingsbereik van de vergunningsplicht en de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen risicosectoren de vergunningplicht uit te breiden. Het is onder meer onderwerp van de invoeringstoets Wtza die op dit moment wordt uitgevoerd. Een incident zoals het onderhavige onderstreept het belang van blijvende aandacht hiervoor.
Wat kunt u doen om ervoor te zorgen dat de medewerkers en oprichters van de zorgboerderij in kwestie niet elders opnieuw beginnen als zorgaanbieder of werkzaam zijn en blijven in de gehandicaptenzorg?
Zorgaanbieders moeten op grond van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz), voordat zij een zorgverlener inhuren of in dienst nemen, controleren of de nieuwe medewerker geschikt is om zorg te verlenen. Dit kan onder meer door het vragen van referenties bij vorige werkgevers en/of het vragen van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG). Voor zorgverleners, die in de gehandicaptenzorg werken op grond van de Wet langdurige zorg, is een VOG op grond van de Wkkgz verplicht.
Wanneer de oprichters een nieuwe zorgonderneming starten, worden zij direct onder verscherpt toezicht geplaatst van de IGJ. Zij moeten bovendien voldoen aan de meldplicht, zoals opgenomen in de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza). Mogelijk hebben zij tevens een vergunning nodig op grond van de Wtza. Een toelatingsvergunning wordt niet verleend als aannemelijk is dat de instelling niet voldoet aan een aantal criteria voor het verlenen van goede zorg. Voor de beoordeling van de criteria voor vergunningverlening, wordt in het aanvraagformulier voor de vergunning onder meer gevraagd naar het verleden van de leden van de dagelijkse en algemene leiding. Zo wordt gevraagd of een lid de afgelopen vijf jaar betrokken is geweest bij een instelling waar door de IGJ een aanwijzing is opgelegd of een schriftelijk bevel is gegeven. Ook kan in het kader van de vergunningverlening naar een VOG worden gevraagd of een Wet Bibob-onderzoek worden uitgevoerd.
Wat kunnen verwanten en familieleden doen als ze vermoedens hebben van mishandeling of verwaarlozing van een bewoner met een (meervoudige) handicap op een zorgboerderij?
Verwanten, familieleden en naasten kunnen in dat geval een melding doen bij het Landelijk Meldpunt Zorg van de IGJ. De IGJ beoordeelt aan de hand van de informatie in de melding of de melding nader moet worden onderzocht. De IGJ beoordeelt of een situatie voor de veiligheid van cliënten of de zorg een ernstige bedreiging betekent of kan betekenen. Indien er sprake is van een situatie die een ernstige bedreiging vormt voor de veiligheid van cliënten of de kwaliteit van de zorg, kan de IGJ in actie komen.
Indien er sprake is van ernstige mishandeling, kunnen verwanten en familieleden ook aangifte doen bij de politie of het OM.
Kunt u bevestigen dat alle bewoners van de betreffende zorgboerderij elders een plekje hebben gevonden en dat het gezien de omstandigheden goed met hen gaat? Krijgen zij nu wel menswaardige en respectvolle zorg?
Ik heb vernomen dat deze bewoners Slachtofferhulp aangeboden hebben gekregen en zijn begeleid naar een passende alternatieve plek. Het betreffende zorgkantoor heeft hierbij hulp aangeboden.
Het per direct sluiten van de complete kraamafdeling in het ziekenhuis in Zutphen |
|
Julian Bushoff (PvdA) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Hoe bent u op de hoogte gesteld van het nieuws dat de kraamafdeling in Zutphen per direct dicht gaat?1
Ik heb via het persbericht van Gelre Ziekenhuizen2 kennisgenomen van het besluit van de raad van bestuur van Gelre Ziekenhuizen om per direct, dat wil zeggen per 24 april 2023, de afdeling verloskunde op de locatie in Zutphen te sluiten. Vervolgens heb ik contact opgenomen met Gelre Ziekenhuizen en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) voor bevestiging van dit bericht. Aanvullend kan ik melden dat de raad van bestuur van Gelre Ziekenhuizen op maandagmiddag 24 april, direct ná het genomen besluit, de IGJ, de Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ) regio Zwolle, de relevante colleges van burgemeester & Wethouders (B&W) in de regio, en diverse andere stakeholders heeft geïnformeerd over het sluiten van de afdeling verloskunde.
Hoe beoordeelt u dit besluit van het Gelre ziekenhuis? Wat kunt/wilt u doen om dit besluit terug te draaien?
Gelre Ziekenhuizen heeft aangegeven dat het door acute capaciteitsproblemen niet langer lukt een personele bezetting te organiseren die nodig is om de veiligheid, kwaliteit en continuïteit van de zorg te waarborgen. Zij stelt dat er in zekere zin sprake is van een situatie van overmacht. De raad van bestuur van Gelre Ziekenhuizen gaat over haar eigen personeelsbeleid en is zelf verantwoordelijk om de bezetting op haar afdelingen rond te krijgen.
Voor mij is het van belang dat zowel de kwaliteit als de continuïteit van de zorg is geborgd bij wijzigingen in het zorgaanbod. De beschikbaarheid van de zorg moet altijd voldoende verzekerd zijn. Zoals reeds eerder toegelicht3 staat mijns inziens de kwaliteit en toegankelijkheid van de acute en verloskundige zorg in de regio niet onder druk. Alle inwoners, voor wie de locatie in Zutphen het dichtstbijzijnde ziekenhuis is, kunnen binnen de geldende norm van 45 minuten per ambulance naar minstens vier andere SEH’s of afdelingen acute verloskunde vervoerd worden. De meest recente bereikbaarheidsanalyse van het RIVM4 bevestigt dat in de situatie dat Gelre Ziekenhuizen het aanbod van de acute verloskunde op de locatie in Zutphen sluit, waar nu dus per direct sprake van is, de bereikbaarheidsnorm niet wordt overschreden. Het aantal gevoelige ziekenhuizen alsook het aantal inwoners waarvoor deze ziekenhuizen gevoelig zijn, verandert dus niet. Aangezien er geen sprake is van een «gevoelig» ziekenhuis, komt Gelre Ziekenhuizen ook niet in aanmerking voor een beschikbaarheidsbijdrage acute verloskunde. In de ROAZ regio Zwolle worden afspraken gemaakt over de implementatie van het door Gelre Ziekenhuizen opgestelde continuïteitsplan, en worden er afspraken gemaakt om de bereikbaarheid van zorg te borgen.
Het is de taak van de raad van bestuur van een ziekenhuis om te zorgen dat de bedrijfsvoering op orde is om zo goede en doelmatige zorg te leveren. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) houdt toezicht op de kwaliteit en veiligheid van de zorg. Verder hebben we het zo geregeld dat de zorgverzekeraar ervoor moet zorgen dat er voor zijn verzekerden voldoende en kwalitatief goede zorg beschikbaar is binnen een redelijke afstand. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) ziet daar ook op toe. De NZa heeft mij laten weten dat ook zij van oordeel is dat er voldoende zorg beschikbaar blijft bij de verschillende omliggende ziekenhuizen.
Wat is de juiste manier om de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) te betrekken of informeren over zo’n besluit? Is de IGJ in deze casus op de juiste manier geïnformeerd?
De IGJ dient vooraf geïnformeerd te worden door de zorgaanbieder wanneer deze voornemens is om de acute zorg op haar locatie te beëindigen of op te schorten. Vervolgens dient de IGJ een continuïteitsplan van de zorgaanbieder te ontvangen. Als laatste moet de IGJ vooraf geïnformeerd worden wanneer de zorgaanbieder daadwerkelijk besluit tot de definitieve beëindiging of opschorting van de acute zorg. Als de acute zorg met onmiddellijke ingang gestaakt wordt, met als reden dat de kwaliteit en veiligheid in het geding is, dan mag dit achteraf, doch zo spoedig mogelijk, aan de IGJ gemeld worden. De IGJ heeft mij laten weten dat de raad van bestuur van Gelre Ziekenhuizen in de afgelopen periode de IGJ tijdig en op juiste wijze geïnformeerd heeft.
Hoe zou de Governancecode Zorg in dit geval moeten worden toegepast? En is dat op de juiste wijze gebeurd?
Goed bestuur en toezicht zijn belangrijke voorwaarden voor goede zorg. Met de Governancecode Zorg5 volgen zorgorganisaties zeven principes die breed gedragen zijn in de hele sector. De code is een instrument om de governance zo in te richten dat die bijdraagt aan het waarborgen van goede zorg, aan het realiseren van de maatschappelijke doelstelling van zorgorganisaties en het maatschappelijk vertrouwen. Voor een gedetailleerde beschrijving van de zeven principes verwijs ik naar de publieksversie van de Governancecode Zorg 2022. Deze is ter informatie als bijlage bij de beantwoording toegevoegd.
De precieze toepassing van de Governancecode Zorg kan per casuïstiek verschillen. Het is aan het bestuur van de zorgaanbieder om invulling te geven aan de implementatie van de principes binnen haar eigen governance. Daarnaast ziet een raad van toezicht van een ziekenhuis intern toe op de toepassing van de principes in de bedrijfsvoering.
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld6 heeft de raad van bestuur van Gelre Ziekenhuizen mij laten weten te handelen in lijn met de principes uit de Governancecode Zorg. Ik heb geen signalen ontvangen dat het handelen van de raad van bestuur van Gelre Ziekenhuizen in deze casus in strijd is met de principes uit de Governancecode Zorg. Verder herhaal ik dat in algemene zin geldt dat belanghebbenden, die van mening zijn dat zij op enige wijze nadeel hebben ondervonden van de wijze waarop een zorgorganisatie de Governancecode Zorg heeft nageleefd, de mogelijkheid heeft om een toetsingsverzoek in te dienen bij de Governancecommissie Gezondheidszorg. Dit uiteraard binnen de grenzen van het daarvoor van kracht zijnde reglement.
Welke afspraken zijn er binnen het Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ) gemaakt om de continuïteit en toegankelijkheid van de acute kraamzorg voor patiënten in de regio te borgen? Wie ziet erop toe dat deze afspraken gemaakt worden?
De capaciteitsproblemen in de verloskunde hebben de continue aandacht binnen het ROAZ regio Zwolle. Medio 2021 is in het ROAZ geconstateerd dat de capaciteit in de regio binnen de sector verloskunde onder druk staat. Naar aanleiding van deze constatering is er in opdracht van het ROAZ een analyse gemaakt met daarin aanbevelingen die bij moeten dragen aan het borgen van de continuïteit en toegankelijkheid van de acute verloskunde in de ROAZ-regio Zwolle. Deze aanbevelingen zijn destijds unaniem overgenomen. Vervolgens is de regio aan de slag gegaan met het oppakken van de aanbevelingen, onder meer door het instellen van een focusgroep Acute Verloskunde, en door het verkrijgen van inzicht in de effecten van tijdelijke sluitingen van de verloskunde bij ziekenhuizen in de regio.
In het kader van het voorgenomen besluit van Gelre Ziekenhuizen7, om toe te werken naar een reorganisatie van de zorg op haar locaties in Apeldoorn en Zutphen, en dus ook om de acute verloskunde op de locatie Zutphen te beëindigen, heeft de raad van bestuur van Gelre Ziekenhuizen in een eerdere fase (april 2023) een (concept) continuïteitsplan voor de acute verloskunde opgesteld. Dit conceptplan is in een bestuurlijk overleg besproken met alle ROAZ-partners. Bij dit overleg waren ook relevante partners uit de ROAZ-regio’s Euregio en Oost aangesloten. Het concept continuïteitsplan is op basis van feedback van onder andere eerstelijnsverloskundigen en de Directeur Publieke Gezondheid (DPG) van de GGD Noord- en Oost-Gelderland aangepast. Hierbij zijn tevens de laatste ontwikkelingen die hebben geleid tot de onmiddellijke sluiting van de afdeling verloskunde in Zutphen meegenomen, aldus de raad van bestuur van Gelre Ziekenhuizen. Op woensdag 3 mei jl. is het tweede concept van het continuïteitsplan besproken en vastgesteld tijdens de ROAZ-vergadering. Hier is ook de aanvullende afspraak gemaakt dat Gelre Ziekenhuizen een zogenaamd «piekbelastingsondersoek» laat uitvoeren. De voortgang en eventuele uitkomsten van dit onderzoek worden geagendeerd in het ROAZ-overleg van eind mei.
De raad van bestuur van Gelre Ziekenhuizen laat mij weten dat de ROAZ-partners begrip hebben voor het ingrijpende besluit dat Gelre Ziekenhuizen heeft moeten nemen. In het ROAZ is afgesproken dat de omliggende ziekenhuizen voldoende capaciteit hebben om de verloskundige zorg op te vangen. De NZa bevestigt dit.
Het is de verantwoordelijkheid van de deelnemende zorgaanbieders om de afspraken zoals gemaakt in het ROAZ na te komen. Indien gemaakte afspraken niet worden nageleefd bestaat er de mogelijkheid voor de IGJ om op te treden.
Waarom zitten de gemeenten zelf niet aan tafel bij het ROAZ, terwijl de gemeenten bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) wel worden genoemd als formele partij aan tafel?
Gemeenten zijn geen formele partij binnen een ROAZ, want zij zijn immers zelf geen zorgaanbieder. In de AMvB en ministeriële regeling acute zorg (Uitvoeringsbesluit Wkkgz, hoofdstuk 8a en Uitvoeringsregeling Wkkgz, hoofdstuk 3a) staat beschreven welke categorieën van zorgaanbieders zijn aangewezen, en welke dus zitting kunnen nemen binnen het ROAZ.8 In het ROAZ van de regio Zwolle is de Directeur Publieke Gezondheid (DPG) de afvaardiging namens de GGD/GHOR (een formele ROAZ-partij). De DPG verzorgt de inbreng vanuit de gemeentelijke gezondheidsdiensten en is een link naar het openbaar bestuur. De relevante gemeenten dienen wel betrokken te worden wanneer een zorgaanbieder voornemens is om de acute zorg op een bepaalde locatie geheel of gedeeltelijk te beëindigen of op te schorten. Dit is eveneens geregeld in de AMvB en ministeriële regeling acute zorg9, en dit is ook wat er in de praktijk is gebeurd. Tot slot kunnen gemeenten, indien nodig en wenselijk, door het traumacentrum ad-hoc uitgenodigd worden voor een ROAZ-overleg wanneer er een onderwerp is geagendeerd dat hen direct raakt.
Deelt u onze zorgen over de vele verloskundigen zijn gestopt bij de kraamafdeling in Zutphen en niet mee willen naar de kraamafdeling in Apeldoorn? Heeft u zicht op de oorzaken van de keuze van deze verloskundigen? Zo ja, wat zijn die oorzaken? Zo nee, bent u bereid deze in kaart te brengen?
Ik deel de genoemde zorgen niet op basis van de voor mij beschikbare informatie.
Gelre Ziekenhuizen laat mij weten dat er geen verloskundigen zijn gestopt. De raad van bestuur laat weten dat circa 5,5 fte van de nu aanwezige 6 fte aan
klinisch verloskundigen actief zal blijven. Het merendeel zal dit gaan doen op de locatie van Gelre Ziekenhuizen in Apeldoorn, en een enkeling in een omliggend ziekenhuis.
Ziet u eveneens dat een proces als dit, dat in theorie zorgpersoneel moet sparen, juist kan betekenen dat we nog meer mensen verliezen voor de zorg? Wat kunt u doen om te zorgen dat zorgpersoneel een volgende keer behouden blijft?
Ik wil nogmaals benoemen dat er in deze casus feitelijk geen sprake is van een verlies aan zorgpersoneel, zie ook mijn beantwoording op vraag 7. Gelre Ziekenhuizen laat weten dat enkele verpleegkundigen een andere baan hebben gevonden binnen de locatie in Zutphen, op een andere afdeling, of bij de locatie in Apeldoorn, of bij andere omliggende ziekenhuizen. De raad van bestuur laat weten dat zij zorgpersoneel actief ondersteunen bij deze transitie. Daarnaast is er sprake van een baangarantie als verpleegkundige.
Los van deze specifieke casuïstiek vind ik het uiteraard van groot belang dat de zorg een aantrekkelijke sector moet blijven om in te werken. Het is onwenselijk om zorgpersoneel te verliezen, zeker gezien het personeelstekort en de uitdagingen in de toekomst. Om het personeelstekort in de zorg op te lossen is een brede integrale aanpak nodig waarbij we langs verschillende sporen aan de slag moeten gaan met de vraagstukken die op de arbeidsmarkt zorg en welzijn spelen. Dit doen we ook, onder andere via het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg (TAZ) en het Integraal Zorgakkoord (IZA) waarin we afspraken hebben gemaakt over de aanpak van het personeelstekort en ambities hebben gesteld om aan de slag te gaan met goed werkgeverschap, innovatie, waardering en meer ruimte voor vakmanschap met als doel meer werkplezier voor de zorgmedewerker en werken in de zorg weer aantrekkelijk te maken.
Bent u zich ervan bewust dat ondanks gemaakte afspraken in het Integraal Zorgakkoord (IZA) en ROAZ er steeds meer zorgvoorzieningen onder druk komen te staan? Voelt u de urgentie en noodzaak om sneller in actie te komen en met een toekomstplan voor het behouden van toegankelijk zorg in heel Nederland te komen?
Bij keuzes rondom de inrichting van de zorg is altijd een afweging van de aspecten kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid aan de orde. Al deze aspecten zijn van belang en moeten voldoende geborgd worden. De zorg staat inderdaad voor grote uitdagingen, schaarste aan zorgpersoneel en stijgende zorgkosten zijn daar slechts enkele onderdelen van. We moeten dus met elkaar aan de slag om de zorg toekomstbestendig te maken en juist daarom is er een Integraal Zorgakkoord (IZA) gesloten. Ook heb ik met dezelfde invalshoek de beleidsagenda toekomstbestendige acute zorg10 opgesteld, dat op 3 oktober 2022 aan uw Kamer is aangeboden. Ik voel zeker de urgentie en daarom wordt er op dit moment ook hard gewerkt aan de uitvoering van de gemaakte afspraken uit het IZA en de beleidsagenda.
Zijn er naar uw mening ook zorginhoudelijke reden om de afdeling verloskunde te sluiten in Zutphen? Zo ja, wat zijn deze redenen?
Gelre Ziekenhuizen laat weten dat er geen zorginhoudelijke redenen zijn om de afdeling verloskunde te sluiten.
Bent u het er mee eens dat wanneer zwangere en verloskundigen een vertrouwensband opbouwen, dit leidt tot betere zorg uitkomsten en juist deze zorg toekomstbestendiger maakt? Komt de zorg nu juist niet verder van zwangeren in Zutphen en omstreken af te staan nu de kraamafdeling in Zutphen sluit?
Uiteraard is nabijheid van (verloskundige) zorg van belang voor mensen. Nabijheid van zorg doet ertoe voor de inwoners in een bepaalde regio en draagt bij aan een gevoel van leefbaarheid en veiligheid. Maar nabijheid is niet de enige en doorslaggevende factor. Het gaat namelijk altijd in eerste instantie om het kunnen garanderen van de kwaliteit en veiligheid van de patiënt, en het (ongeboren) kind. Dit is zeker van groot belang bij de medisch specialistische zorg, waar de klinische verloskunde onderdeel van is. Zoals ook al aangegeven in de beantwoording op vraag 2 kan de kwaliteit en veiligheid van de (acute) verloskundige zorg op de locatie in Zutphen van Gelre Ziekenhuizen niet langer gewaarborgd worden. Desalniettemin kunnen zwangeren nog wel in Zutphen terecht voor alle zorg rondom de bevalling. Ook kunnen vrouwen onverminderd in Zutphen terecht voor (acute) gynaecologische zorg en gynaecologische spoedconsulten, aldus de raad van bestuur van Gelre Ziekenhuizen.
Het nog steeds open zijn van een Chinees politiebureau in Rotterdam. |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de tweet van Chinese activist Wang Jingyu op 20 april 20231, waaruit aan de hand van een telefoongesprek blijkt dat een illegaal Chinees politiebureau in Rotterdam nog steeds operationeel is?
Ja.
In december 2022 stelde u dat volgens de Chinese ambassade de politiebureaus in Nederland gesloten waren,2 hoe kan het dat nu blijkt dat het bureau in Rotterdam nog steeds operationeel is? Is er sindsdien adequaat gecontroleerd of de bureaus hun activiteiten daadwerkelijk hadden neergelegd?
Op basis van de beschikbare informatie concludeert het kabinet vooralsnog dat de zogenaamde politiebureaus in Nederland hun activiteiten hebben gestaakt. Deze zaak blijft de aandacht houden van het kabinet.
Tevens stelde u toen onderzoek te doen naar de betrokkenheid van de bureaus bij de intimidatie van Chinezen in Nederland, hoe staat het met de voortgang van dit onderzoek?
Ongewenste buitenlandse inmenging en intimidatie van burgers in Nederland zijn onacceptabel. Betrokkenheid van de zogenaamde Chinese politiebureaus in Nederland bij dergelijke praktijken is door het kabinet in het onderzoek niet vastgesteld. In een besloten technische briefing kan de Kamer desgewenst hier nader over worden geïnformeerd.
Deelt u de mening dat, zolang er Chinese politiebureaus operationeel zijn in Nederland, niet alleen de veiligheid van Chinezen in Nederland ernstig bedreigd wordt, maar ook de soevereiniteit van Nederland? En dat dit derhalve de hoogste prioriteit zou moeten hebben?
De vestiging in Nederland van dergelijke zogenaamde politiebureaus is inderdaad onacceptabel. Deze zaak blijft dan ook de aandacht houden van het kabinet.
Bent u bereid om opnieuw diepgaand onderzoek te doen naar de aanwezigheid van Chinese politiebureaus in Nederland en de Kamer hierover te informeren?
De signalen die het kabinet ontvangt in deze kwestie worden steeds gewogen. Op het moment dat op basis hiervan wordt geconcludeerd dat nader onderzoek noodzakelijk is dan zal het kabinet dit in gang zetten. Zie verder antwoord op vraag 3.
Bent u tevens bereid om, wanneer blijkt dat het bureau inderdaad operationeel is, de Chinese ambassadeur aan te spreken op deze ernstige beschadiging van het vertrouwen in de diplomatieke relatie tussen Nederland en China?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft in oktober jl. de Chinese ambassadeur te verstaan gegeven dat de stations onmiddellijk dienden te sluiten en hun activiteiten moesten beëindigen. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft deze kwestie tijdens zijn recente bezoek aan China nog opgebracht bij zijn Chinese ambtgenoot.
Mocht blijken dat de stations op enige wijze hun werkzaamheden voortzetten dan zullen de Chinese autoriteiten daar zeker op worden aangesproken.
Het decoratiestelsel |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat uit onderzoek blijkt dat 36% van de Nederlanders voorstander is van een republiek?1, 2
Ja
Bent u ervan op de hoogte dat er mensen zijn die een lintje weigeren omdat het een koninklijke onderscheiding is?
Ik herken deze problematiek niet. Wanneer iemand wordt voorgedragen voor een onderscheiding, wordt altijd nagegaan of diegene prijs stelt op een dergelijk eerbetoon. Het komt een enkele keer voor dat een onderscheiding toch wordt geweigerd. De reden voor weigering komt vaak voort uit bescheidenheid. Betrokkene wil niet in de publiciteit of in het middelpunt van de belangstelling staan of men vindt dat anderen evenzo, zo niet meer, in aanmerking zouden moeten komen voor de onderscheiding.
Bent u bekend met het feit dat andere monarchieën, zoals Canada en Denemarken, wel een vorm van niet-koninklijke onderscheidingen voor bijzondere inzet kennen?
Ja. In landen met een constitutionele monarchie worden nationale onderscheidingen vrijwel altijd ingesteld door of namens het staatshoofd. Ook in Nederland is dit het geval. De door of namens het staatshoofd ingestelde onderscheidingen worden gezien als de hoogste nationale onderscheidingen. Onderscheidingen die niet door of namens het staatshoofd zijn ingesteld, worden doorgaans beschouwd als een lagere vorm van eerbetoon. Ook Nederland kent nu al dergelijke onderscheidingen.
Bent u bereid om in Nederland ook een (vorm van een) niet-koninklijke onderscheiding te introduceren om mensen te erkennen voor hun bijzondere inzet? Zo nee, waarom niet?
Een koninklijke onderscheiding in Nederland is een onderscheiding die door de staat is ingesteld bij wet, algemene maatregel van (rijks)bestuur (AMvB) of een ander koninklijk besluit en wordt bij koninklijk besluit aan iemand toegekend. Een koninklijk besluit tot toekenning van een onderscheiding wordt, net als een wet, een AMvB of ander koninklijk besluit van algemene strekking, altijd gecontrasigneerd door een Minister. Een koninklijke onderscheiding is dus, in tegenstelling tot wat wel eens wordt gedacht, geen persoonlijke gunst van de Koning. De rol van de Koning is ook in het decoratiestelsel die van staatshoofd.
Voor een zinvolle vergelijking van het Nederlandse decoratiestelsel met dat van Canada, Denemarken of een ander land is dieper inzicht nodig in de specifieke staatsrechtelijke en historische contexten van die landen.Dat is belangrijk omdat het begrip «koninklijke onderscheiding» in Nederland op belangrijke punten anders wordt gedefinieerd dan in veel andere (Europese) landen. Soms heeft onze definitie van «koninklijke onderscheiding» in het buitenland zelfs nauwelijks een equivalent. In Canada gebruikt men bijvoorbeeld de termen «nationale ridderorden», «provinciale ridderorden» en lager geachte «nationale onderscheidingen» om de verschillende categorieën onderscheidingen en hun samenhang te duiden. Bovendien verschilt de inrichting van de toekenningsprocedure sterk per land en heeft de Nederlandse procedure, zover thans bekend, meer overeenkomsten met bijvoorbeeld Frankrijk dan met Denemarken. Ten slotte valt de feitelijke toekenning van koninklijke onderscheidingen niet in ieder land onder de ministeriële verantwoordelijkheid zoals dat in Nederland wel het geval is.
Omdat niet-koninklijke onderscheidingen, althans onderscheidingen die niet worden toegekend door het staatshoofd, internationaal gezien als lagere onderscheidingen, ligt het niet in de rede om dergelijke onderscheidingen in te stellen voor gevallen waarin een koninklijke onderscheiding op zijn plaats is.
Bent u bekend met het bericht «Marion Bloem schrikt van snelle brief met verzoek om lintje van overleden man terug te sturen»?3
Ja. Naar aanleiding van haar bericht heeft de Kanselarij der Nederlandse Orden mevrouw Bloem een persoonlijke brief gestuurd over de situatie.
Vindt u deze werkwijze, zoals ook toegelicht in de Kamerbrief d.d. 9 maart 2011 namens de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken, nog gepast? Welke mogelijkheden ziet u om de termijn waarna de Kanselarij der Nederlandse Orden het koninklijke lintje terugvraagt indien deze nog niet is teruggestuurd, op te rekken en/of de borgsom om het lintje in bezit te houden te verlagen of in z’n geheel af te schaffen?4
Het opvragen van onderscheidingen na overlijden (en na een bevordering in een hogere riddergraad) is gebaseerd op het koninklijk besluit van 4 augustus 1954. Daarin is geregeld dat onderscheidingen op naam en uitsluitend aan gedecoreerden in bruikleen worden verstrekt. Deze informatie is onderdeel van een brief met felicitaties en wetenswaardigheden die aan gedecoreerden wordt verstrekt wanneer deze de onderscheiding in ontvangst neemt. Tussen zes en acht weken na overlijden van een gedecoreerde wordt een condoleancebrief verstuurd waarin de keuze wordt geboden om de onderscheiding terug te sturen of in bruikleen te behouden.
Daar waar vanuit nabestaanden wordt aangegeven dat terugsturen op korte termijn moeilijk is om emotionele of praktische redenen, wordt maatwerk betracht en altijd uitstel verleend. Ook ten aanzien van het voldoen van een borgsom ter verkrijging van bruikleen wordt vaak maatwerk betracht.
Tevens ontvangen gedecoreerden naast de onderscheiding ook een oorkonde als blijk van waardering voor hun maatschappelijke verdiensten. Deze is voor de nabestaanden een blijvende herinnering.
Ik begrijp dat nabestaanden moeite kunnen hebben met het retourneren van de onderscheiding na het verlies van hun dierbare. Desondanks vind ik dat de huidige werkwijze voldoende oog heeft voor de menselijke maat en ruimte biedt voor maatwerk.
Bent u bereid zich in te spannen om postuum erkenning van de Nederlandse overheid via een (niet-koninklijke) onderscheiding mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Bij een deel van de Nederlandse staatsonderscheidingen is postume toekenning al mogelijk. Dit betreft vooral onderscheidingen voor dapperheid en operationele (militaire) inzet in conflictgebieden. Dit is een internationaal gebruik en volgt uit het feit dat iemand aan een dappere daad of inzet in conflictgebieden kan komen te overlijden.
Het ligt niet in de rede om dit ook voor andere onderscheidingen mogelijk te maken, zoals de Orde van de Nederlandse Leeuw en de Orde van Oranje-Nassau. Ridderorden wereldwijd zijn, sinds hun ontstaan, in essentie verenigingen van mensen die zich op bijzondere wijze inzetten voor staat en maatschappij. Om die reden is een benoeming in een civiele ridderorde alleen mogelijk als de te benoemen persoon nog in leven is en krijgt deze de onderscheiding in bruikleen, zoals ik hierboven beschrijf. Nederland volgt hiermee wat internationaal gebruikelijk is.
Het artikel 'Als tweederangsburgers opgehokt: in één jaar vijf arbeidsmigranten vermoord door huisgenoten' |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het door RTL Nieuws geschetste beeld dat er in het afgelopen jaar in elk geval vijf dodelijke slachtoffers zijn na geweldsincidenten tussen arbeidsmigranten?1
Voor ik feitelijk inga op deze vraag wil ik benoemen dat ieder slachtoffer van een geweldsincident er één te veel is. Daarbij doet het er niet toe wat voor achtergrond iemand heeft of met welke reden iemand in Nederland verblijft. Wat betreft de situatie van kwetsbare arbeidsmigranten zetten we belangrijke stappen met de uitvoering van de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten. Voldoende en nette huisvesting voor arbeidsmigranten is hier een belangrijk onderdeel van. Een fatsoenlijke woonsituatie is een belangrijke basis voor ieders welzijn, om bijvoorbeeld te kunnen ontspannen na een werkdag.
De politie heeft aangegeven dat zij het aantal dodelijke slachtoffers na geweldsincidenten, of het aantal of soort geweldsincidenten, tussen arbeidsmigranten niet uit de politiesystemen kan halen. Een soort geweldsincident en/of dodelijk slachtoffer wordt geregistreerd onder een specifieke feitcode (bijvoorbeeld mishandeling). Daarbij wordt niet specifiek aangegeven of dit een arbeidsmigrant betrof. Hierdoor zouden alle zaken handmatig door specialisten gescreend moeten worden om vast te stellen of bij geweldsincidenten arbeidsmigranten betrokken zijn. Het is voor de politie echter niet haalbaar om elke specifieke (doel)groep te registreren. Dit vraagt ook aanpassingen in de ICT-systemen van de politie.
Deelt u het beeld dat dit soort incidenten, als gevolg van slechte woon- en werkomstandigheden en problemen met de mentale gezondheid (steeds) vaker voorkomen?
Zoals genoemd in het antwoord bij vraag 1 is het niet mogelijk om te constateren dat dit soort incidenten (steeds) vaker voorkomen bij arbeidsmigranten en wat de (directe) oorzaken hiervan zijn. Uit onderzoek van Pharos blijkt dat de werk- en woonomstandigheden van arbeidsmigranten impact hebben op hun mentale gezondheid. Arbeidsmigranten kunnen stress ervaren door de onzekerheid omtrent waar en hoe lang ze ergens kunnen werken. Het is ook bekend dat arbeidsmigranten soms al problemen in het thuisland hebben waardoor ze in Nederland kwetsbaarder zijn in de soms stressvolle situaties die zij ervaren rondom werk en huisvesting. Bedrijven hebben een belangrijke verantwoordelijkheid jegens arbeidsmigranten die zij actief in het buitenland werven, naar Nederland laten komen en hier werk en woonruimte aanbieden. Bedrijven moeten zorgen voor fatsoenlijk werk en nette huisvesting. Zij moeten ook uit goed werkgeverschap aan de voorkant screenen of het verantwoord is dat mensen, met eventuele persoonlijke problematiek, hun thuisland verlaten om in Nederland te werken.
Kunt u delen over welke specifieke data u beschikt ten aanzien van geweldsincidenten onder arbeidsmigranten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe duidt u de opwaarts lijkende trend ten aanzien van geweldsincidenten onder arbeidsmigranten? Welke oorzaken en welke oplossingen ziet u? Wat wordt er nu al ondernomen op dit gebied?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat niet alle rechterlijke uitspraken van steekpartijen en mishandelingen van arbeidsmigranten door arbeidsmigranten op huisvestingslocaties voor arbeidsmigranten gepubliceerd worden?
Het klopt dat de Rechtspraak niet alle uitspraken publiceert. Of de verdachte in een rechterlijke uitspraak een arbeidsmigrant is speelt hierin geen rol. Dit niet wordt geregistreerd, zoals ook aangegeven in het antwoord onder vraag 1. In het besluit selectiecriteria uitsprakendatabank Rechtspraak.nl staat omschreven welke uitspraken in principe worden gepubliceerd. Hierin staat ook beschreven dat een uitspraak altijd gepubliceerd wordt wanneer het een strafzaak betreft waarin de tenlastelegging (mede) is gebaseerd op een delict omschreven in titel XIX van het Wetboek van strafrecht (misdrijven tegen het leven gericht). Ook uitspraken in zaken die publieke media aandacht hebben gehad of een jurisprudentiescheppend karakter hebben, worden in beginsel gepubliceerd.
Zo ja, klopt het dat deze informatie in het geheel niet uit de systemen te halen valt? Zo ja, ziet u dit als een onwenselijk feit? Welke mogelijkheden ziet u om hier verandering in aan te brengen?
Het klopt dat informatie waarmee vastgesteld kan worden of een verdachte een arbeidsmigrant is, niet in de systemen van de Rechtspraak wordt vastgelegd. Juridisch is het ook niet relevant of de verdachte een arbeidsmigrant is. De beschikbare systemen hebben tot doel managementinformatie vast te leggen, zoals gegevens van zaken die relevant zijn voor de bekostiging. Ook daarvoor is de achtergrond van een verdachte niet relevant.
Klopt het dat de politie niet in staat is om de geweldsincidenten, de meldingen die erover worden gedaan, en de aangiftes te inventariseren? Zo ja, ziet u dit als een onwenselijk feit? Welke mogelijkheden ziet u om hier verandering in aan te brengen?
Zie antwoord vraag 1.
Is er ander wetenschappelijk onderzoek of zijn er anderszins data die inzicht geven in de prevalentie van dit soort incidenten?
De aandacht voor gewelddadige incidenten komt regelmatig terug in verschillende rapporten zoals in het rapport uit 2022 van Onderzoeksinstituut IVO «Midden- en Oost-Europese werknemers in kwetsbare posities – Handvatten voor preventie en terugdringen van dakloosheid en verslaving». Dit geeft echter geen beeld van dit soort incidenten over de gehele groep van arbeidsmigranten verblijvend in Nederland. Wetenschappelijke onderzoeken of data hierover zijn mij niet bekend.
Bent u het ermee eens dat het belangrijk is om meer inzicht te krijgen in hoe vaak dit soort incidenten voorkomen, of er sprake is van een stijging of daling van dit soort incidenten en wat de achtergronden zijn, zodat er adequaat beleid gemaakt kan worden om arbeidsmigranten veilig te houden? Zo ja, kunt u aangeven welke stappen u zou willen zetten om hier meer duidelijkheid over te geven?
Zie ook het antwoord op vraag 1. De specifieke (doel)groep arbeidsmigranten, is net als andere groepen, niet uit de politiesystemen te halen. Hier kunnen dan ook geen stappen op gezet worden. Het is van belang dat we de woon- en werkomstandigheden van arbeidsmigranten in den brede adequaat en structureel verbeteren. Dit doen we door onder andere met sociale partners en medeoverheden de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten uit te voeren waaronder de aanstaande inwerkingtreding van de Wet goed verhuurderschap en door in te zetten op een verbeterde informatiepositie van arbeidsmigranten. In het antwoord onder vraag 10 wordt hier verder op ingegaan. Over de voortgang van de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten wordt uw Kamer jaarlijks geïnformeerd middels de Jaarrapportage Arbeidsmigranten.
Op welke wijze wordt het laagdrempelig mogelijk gemaakt voor arbeidsmigranten om problemen in (gedeelde) huisvesting te melden? Waar kunnen zij terecht – in aanmerking nemend dat zij wellicht slecht bekend zijn met/bij Nederlandse instanties – als de werkgever/verhuurder geen stappen onderneemt bij zorgelijke signalen?
Op 1 juli treedt de Wet goed verhuurderschap in werking. Deze wet introduceert een landelijke basisnorm voor goed verhuurderschap in de vorm van algemene regels, waaraan verhuurders en verhuurbemiddelaars zich dienen te houden. De algemene regels zien in relatie tot arbeidsmigranten onder meer toe op het informeren van arbeidsmigranten over hun rechten en plichten ten aanzien van het gehuurde in een voor hun begrijpelijke taal. Gemeenten moeten daarnaast een laagdrempelig meldpunt instellen waar anoniem en kosteloos meldingen kunnen worden gedaan van ongewenst verhuurgedrag. Bij andere type meldingen kan het meldpunt de persoon doorverwijzen naar de juiste instanties. Wanneer er sprake is van bijvoorbeeld geweldsincidenten zullen gemeenten doorverwijzen naar de politie om melding te doen.
Daarnaast wordt er gewerkt aan het verbeteren van de informatievoorziening voor arbeidsmigranten, zodat zij beter hun weg kunnen vinden bij de Nederlandse instanties. Gemeenten kunnen in de loop van dit jaar de MYinfoNLapp gaan gebruiken voor lokale en landelijke informatie aan hun arbeidsmigranten. Het kabinet voert een pilot uit in Noord-Brabant om informatievoorziening en dienstverlening voor EU-arbeidsmigranten te versterken. Dit omvat onder meer een online en fysiek meldpunt waar misstanden met betrekking tot de veilige woon-, werk- en leefomgeving op een laagdrempelige manier kunnen worden gemeld en opgevolgd. Hierbij wordt aansluiting gezocht met het meldpunt dat onder de Wet goed verhuurderschap wordt ingesteld.
De uitvoering van de motie Hijink-Van den Berg over de kwalijke praktijken van commerciële overnames van huisartsenpraktijken |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Kunt u aangeven hoe het met de uitvoering van de motie Hijink-Van den Berg over de kwalijke praktijken van commerciële overnames van huisartsenpraktijken staat?1
Ik ben momenteel bezig met de uitvoering van de motie Hijink-Van den Berg. Onlangs heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd.2 Inmiddels hebben de IGJ en de NZa mij laten weten dat ze meer tijd nodig hebben voor het onderzoek en zij verwachten het eind dit jaar te publiceren. Zodra de IGJ en de NZa het aangekondigde onderzoek naar ketenvorming in de huisartsenzorg hebben afgerond, zal ik de Tweede Kamer nader informeren over de uitvoering van deze motie.
Kunt u aangeven wat er na de beantwoording van de Kamervragen over commerciële huisartsenpraktijken sinds januari 2023 gebeurd is?
Voor de meest recente stand van zaken verwijs ik naar de brief die de Minister voor Langdurige Zorg en Sport en ik op 17 mei jl. naar uw Kamer hebben gestuurd.3 Daarin heb ik, kort samengevat, aangegeven dat ketenvorming in de huisartsenzorg mijn aandacht heeft. De NZa en IGJ doen onderzoek naar dit fenomeen. Naar aanleiding van dit onderzoek bezie ik of extra maatregelen nodig zijn. Daarnaast houden de toezichthouders regulier toezicht op casusniveau en handhaven zij waar nodig.
Kent u het artikel in Skipr «Onvoldoende zicht op impact commercialisering huisartsenpraktijken»? Zo ja, wat vindt u hiervan?2
Ja, het artikel is mij bekend. Dat er nog onvoldoende zicht is op de impact van deze nieuwe organisatievormen herken ik. Dit is een belangrijke reden voor het onderzoek dat de toezichthouders IGJ en NZa doen naar deze nieuwe aanbieders in de huisartsenzorg en de potentiële risico’s die daarmee gepaard gaan.
Bent u bereid nader onderzoek te laten doen, zoals Nivel adviseert? Zo nee, waarom niet?
Ik herken de conclusie van Nivel dat er nog onvoldoende zicht is op de impact en omvang van deze nieuwe organisatievormen. Daarom hecht ik ook veel waarde aan het onderzoek dat IGJ en NZa doen naar ketenvorming in de huisartsenzorg en de potentiële risico’s die daarmee gepaard gaan. Op basis van hun bevindingen zal ik bepalen welke aanvullende maatregelen of onderzoeken nodig zijn.
Kunt u aangeven hoe het staat met onderzoek van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) naar commerciële huisartsenpraktijken? Zijn er al eerste resultaten te melden?
De IGJ en NZa kijken gezamenlijk naar de ontwikkelingen in de huisartsenzorg, waarbij (bedrijfs)ketens toetreden tot deze markt. De toezichthouders maken een analyse op deze ontwikkelingen en onderzoeken welke problemen en kansen deze ontwikkelingen met zich meebrengen. Dit onderzoek loopt. In een vervolgstadium bekijken zij, op grond van deze analyse, of en welke aanpassingen in hun toezichtstrategie nodig zijn om de kwaliteit en toegankelijkheid van de huisartsenzorg en een professionele bedrijfsvoering in de huisartsenzorg te blijven borgen.
Ondertussen loopt het reguliere toezicht van de IGJ en de NZa gewoon door. Dit betekent dat beide toezichthouders op casusniveau ingrijpen waar regels of normen worden overtreden. Zie als voorbeeld de aanwijzing die de IGJ aan Centric Health Zuid Holland B.V. heeft gegeven.5
Is bij de IGJ bekend of het aantal commerciële huisartsenpraktijken sinds januari verder groeit?
Het is op dit moment niet bekend hoeveel ketens van huisartsenpraktijken er precies zijn en in welke mate het aantal commerciële huisartspraktijken verder groeit.
Wordt het onderzoek van de IGJ en NZa nog steeds in de zomer verwacht?
Nee, zoals ik ook heb toegelicht in mijn antwoord op vraag 1, hebben de IGJ en de NZa mij laten weten meer tijd nodig te hebben. Zij verwachten hun onderzoek aan het einde van het jaar te publiceren.
Een hardnekkige misstandencultuur bij Defensie. |
|
Frank Futselaar (SP) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de conclusie van het artikel «Die melding van jou... daar doen we niks mee» dat het (nog steeds) zeer moeilijk is een misstand bij Defensie aan te kaarten? Zo nee, waarom niet?1
Ik heb kennisgenomen van de berichtgeving in NRC. Defensie werkt doorlopend aan een veilige werkomgeving voor alle medewerkers waarin iedereen zich veilig voelt om meldingen te doen. Defensie probeert dan ook het melden van vermoedens van integriteitsschendingen en vermoedelijke misstanden zo makkelijk mogelijk te maken. Op dit moment kunnen deze meldingen onder meer gedaan worden bij de direct of hogere leidinggevende, de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID), het extern bemenste Meldpunt Integriteit Defensie (MID) of bij een vertrouwenspersoon integriteit. Daarnaast kan een medewerker die een vermoeden van een misstand wil melden zich ook richten tot het onafhankelijke Huis voor Klokkenluiders. Hiermee bestaan voor melders van misstanden verschillende mogelijkheden om een misstand aan te kaarten.
Ik betreur het dan ook dat de (oud-)medewerkers die in NRC aan het woord komen geen positieve ervaringen hebben. Dit laat zien dat sociale veiligheid en integriteit onze blijvende aandacht verdienen en Defensie zich moet blijven verbeteren.
Naar aanleiding van de berichtgeving in NRC vind ik het belangrijk toe te lichten wanneer sprake is van een (melding van een vermoeden van een) integriteitsschending en een (melding van een vermoeden van een) misstand.
Een integriteitsschending is een ruim begrip. Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om ongewenst gedrag (onder andere (seksuele) intimidatie, discriminatie, agressie en pesten), fraude, corruptie of misbruik van bevoegdheid. Een bijzondere categorie binnen de integriteitsschendingen is de zogenaamde «misstand». In de Wet bescherming klokkenluiders wordt beschreven wanneer hiervan sprake is. Dat is in de eerste plaats het geval bij een schending (of een gevaar voor een schending) van het Unierecht. Bijvoorbeeld bij een inbreuk op een verordening of richtlijn van de Europese Unie. In de tweede plaats is sprake van een misstand bij een handeling of nalatigheid waarbij het maatschappelijk belang in het geding is en – kort samengevat – sprake is van (i) een schending van een wettelijk voorschrift of interne regels of (ii) een gevaar voor de volksgezondheid, de veiligheid van personen, de aantasting van het milieu of het goed functioneren van de openbare dienst als gevolg van een onbehoorlijke wijze van handelen of nalaten. In de praktijk is een (melding van een vermoeden van een) misstand niet vaak aan de orde. Vaker gaat het om een (melding van een vermoeden van een) integriteitsschending in meer algemene zin.
Kunt u bevestigen dat er intimiderende acties plaats hebben gevonden, zoals het losdraaien van autowielbouten? Zo ja, bent u bereid dat strafrechtelijk te laten onderzoeken en zo nodig vervolging in te stellen tegen de daders?
Ik stel voorop dat ik intimiderende acties afkeur. Een medewerker die een mogelijk strafbaar feit wil aankaarten, kan dit doen door bij zijn commandant dan wel leidinggevende een melding te maken en door aangifte te doen bij de Koninklijke Marechaussee of de Nationale Politie, zodat hiernaar onderzoek verricht kan worden. Het Openbaar Ministerie beslist over het instellen van strafrechtelijke vervolging.
Er zijn verschillende situaties onder de aandacht gebracht waarbij mogelijk sprake was van het losdraaien van autowielbouten. De Koninklijke Marechaussee heeft hiernaar uitgebreid en langdurig onderzoek gedaan. Dit onderzoek heeft niet geleid tot een verdachte en er is niet vastgesteld met welke reden de autowielbouten zijn losgekomen. Op basis van dit resultaat en vanwege onvoldoende nadere opsporingsindicaties is het onderzoek gestopt.
Passen deze ervaringen in de conclusie van de Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht dat een op de drie respondenten in de afgelopen drie jaar grensoverschrijdende opmerkingen heeft ervaren tijdens het werken bij Defensie, of zijn ze afwijkend? Kunt u uw antwoord toelichten?2
De Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht (IGK) tekende in zijn themarapport ervaringen met grensoverschrijdende opmerkingen op. Signalen zoals opgetekend door de IGK en NRC worden binnen Defensie gezien als (vermoedens van) integriteitschendingen.
Is het juist te constateren dat «toepassing naar letter en geest van de Europese richtlijn voor klokkenluiders» vooral een mentale of culturele kwestie is? Zo nee, waarom niet?3
Zoals ik uw Kamer op 3 februari 2023 berichtte vind ik het belangrijk dat Defensie de Europese richtlijn en de daarop gebaseerde nationale wetgeving «naar de letter en de geest» uitvoert. Ik schreef nog een aantal actiepunten te onderkennen nu de Wet bescherming klokkenluiders is ingevoerd. Dit betreffen aanpassingen doorvoeren in het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) en het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie (BARD), medewerkers die betrokken zijn bij het behandelen van meldingen bijscholen op het toepassen van de uitgebreide definitie van een misstand en de procesbeschrijving inzake misstanden op enkele punten tekstueel in overeenstemming brengen met de nieuwe wet (Kamerstuk 36 200 X, nr. 66). Verder gaf ik in mijn brief van 3 februari aan de uitvoering van de Europese richtlijn en de daarop gebaseerde nationale wetgeving extern te laten valideren. De uitkomsten daarvan worden vervolgens gebruikt om beleid en regelgeving ten aanzien van de sociale veiligheid en integriteit bij Defensie verder te verbeteren.
Deelt u tevens de conclusie dat Defensie er niet in slaagt een cultuur door te voeren waarin zaken bespreekbaar zijn en ook fouten gemaakt kunnen worden, een die beter wordt door dingen die fout lopen op een goede manier op te lossen? Zo ja, wat zijn uw vervolgmaatregelen? Zo nee, waarom niet?4
Ik deel deze conclusie niet, in zoverre dat Defensie er nog niet is, maar goede stappen maakt. We zien signalen dat de maatregelen binnen de organisatie een positieve invloed hebben. Een voorbeeld hiervan is de toename in het aantal meldingen van vermoedelijke integriteitsschendingen de afgelopen jaren.
Ik wil benadrukken dat Defensie doorlopend werkt aan een cultuur waarin we elkaar aanspreken op ongewenst gedrag, we het maken van fouten bespreekbaar maken en het leren van en met elkaar de norm is. Een positieve meldcultuur waarbij medewerkers zich durven te melden is hier onderdeel van.
Sinds het uitkomen van het rapport van de Commissie-Giebels in oktober 2018 hebben wij op basis van het plan van aanpak sociale veiligheid verschillende verbetermaatregelen getroffen, zoals het verbeteren van het integriteitsbeleid en het verder professionaliseren en vereenvoudigen van het meldproces. Een belangrijk onderdeel van het verbeterde meldproces is het voorzien in (na)zorg voor melders. Onderdeel hiervan is met de melder bespreken hoe het meldproces is ervaren.
Ik onderken dat sommige verbetermaatregelen nog niet (volledig) het gewenste effect hebben bereikt. Dit geldt voornamelijk voor de ingezette cultuurverandering en voor de rol en het voorbeeldgedrag van leidinggevenden.
Deelt u de conclusie van Giebels dat het monitoringsbeleid op misstanden niet van de grond is gekomen? Zo nee, waarom niet?
NRC meldt dat de Commissie-Giebels twee jaar nadat zij haar rapport had opgeleverd, werd uitgenodigd door Defensie om te horen welke maatregelen naar aanleiding van het rapport waren genomen. NRC schrijft dat de Commissie positief verrast was, maar geen antwoord kreeg op de vraag hoe Defensie monitort of de maatregelen effect hebben.
Op verschillende momenten zijn de maatregelen die getroffen zijn op het gebied van sociale veiligheid en integriteit getoetst op effectiviteit. Doorlopend evalueert Defensie bestaand beleid. Zo is recent het integriteitsbeleid herzien en vastgesteld (Kamerstuk 36 124, nr. 8). Daarnaast heeft een evaluatie plaatsgevonden van het MID en de COID, conform de motie van de leden Belhaj en Kerstens (Kamerstuk 35 000 X, nr. 97). Hierover heb ik uw Kamer op 5 juli 2022 geïnformeerd (Kamerstuk 35 925 X, nr. 88).
Verder heeft de Visitatiecommissie zich onder andere gebogen over de effectiviteit van maatregelen op het gebied van sociale veiligheid. De Visitatiecommissie heeft op grond van door Defensie aangeleverde documenten en eigen bezoeken, zich een beeld gevormd van de kwaliteit van de professionals en de organisatorische eenheid. Hieruit kwam naar voren dat Defensie stappen gemaakt heeft en aan het zetten is ter verbetering van de sociale veiligheid. Ook werd geconcludeerd dat een aantal aspecten nog verdere aandacht nodig hebben, zoals het realiseren van een registratiesysteem voor integriteitsschendingen, meldingen en klachten. Defensie werkt naar dit systeem toe. Hier zijn al stappen in gezet. De voortgang verloopt echter traag door prioritering in ICT-projecten en beperkte beschikbare capaciteit voor deze projecten.
Voorts heeft Defensie in 2018 de Inspectie Veiligheid Defensie (IVD) opgericht om toezicht te houden op de kwaliteit van de taakuitvoering en de naleving van wet- en regelgeving op het gebied van fysieke en sociale veiligheid. Zo voert de IVD bijvoorbeeld een themaonderzoek uit naar sociale veiligheid (Kamerstuk 36 200 X, nr. 55).
Hoeveel vaststellingsovereenkomsten zijn er sinds publicatie van het rapport van de commissie-Giebels in 2018 gesloten met personeel dat een misstand in de Defensieorganisatie had aangekaart? Wat was het laagst toegekende bedrag en wat het hoogste? Wat is het totale bedrag dat daarmee gemoeid was?
Een vaststellingsovereenkomst is een overeenkomst die in de wet is geregeld (artikel 7:900 BW). Het is een overeenkomst waarbij partijen afspraken maken ter beëindiging of ter voorkoming van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen tussen partijen rechtens geldt. Vaststellingsovereenkomsten worden bijvoorbeeld gesloten om een schadeclaim af te wikkelen of om een arbeidsovereenkomst of aanstelling te beëindigen. Omdat het onderwerp van vaststellingsovereenkomsten sterk uiteen kan lopen, is niet een specifieke post op de balans van Defensie aan te wijzen waar overeenkomsten waarbij financiële afspraken zijn gemaakt onder vallen.
Het komt voor dat Defensie een vaststellingsovereenkomst sluit met een (voormalig) medewerker. Bijvoorbeeld om afspraken te maken over een verzoek tot schadevergoeding van een (voormalig) medewerker met bijvoorbeeld een posttraumatische stressstoornis (PTSS) of om een aanstelling met wederzijds goedvinden te beëindigen. Van belang is dat er in het algemeen geen verplichting bestaat om een vaststellingsovereenkomst te sluiten. Een vaststellingsovereenkomst komt alleen tot stand met instemming van de (voormalig) medewerker.
Defensie heeft vaststellingsovereenkomsten gesloten met (voormalig) medewerkers die een vermoeden van een misstand hebben gemeld. Dit is, voor zover wij thans kunnen nagaan, sinds de publicatie van het rapport van de Commissie-Giebels zeven keer voorgekomen. In al deze gevallen is de (voormalig) medewerker daarbij bijgestaan door een jurist. Overigens is in al deze gevallen de melding van het vermoeden van een misstand gedaan vóór publicatie van het rapport van de Commissie-Giebels en hielden vijf van deze meldingen verband met één casus. In deze zeven vaststellingsovereenkomsten zijn geen afspraken gemaakt die de melders beletten om te spreken over het gemelde vermoeden van een misstand.
Onder mijn verantwoordelijkheid is het uitgangspunt dat in een vaststellingsovereenkomst geen afspraak wordt gemaakt die een melder belet om te spreken over het gemelde vermoeden van een misstand. Mocht een dergelijk afspraak toch in een vaststellingsovereenkomst zijn opgenomen, dan zal Defensie de melder hier niet aan houden (afgezien van wettelijke en op andere (interne)regelgeving gebaseerde geheimhoudingsverplichtingen).
Ik wil graag benadrukken dat Defensie geen vaststellingsovereenkomsten sluit met het doel om een melding van het vermoeden van een misstand toe te dekken. Indien financiële afspraken worden gemaakt, is van een afkoopsom dan ook geen sprake. Defensie doet geen mededelingen over de inhoud van financiële afspraken die door Defensie en melders van een vermoeden van een misstand zijn gemaakt en vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst. In de gevallen waarin als onderdeel van de vaststellingsovereenkomst door partijen financiële afspraken zijn gemaakt, geldt in algemene zin dat de inhoud van deze afspraken afhankelijk is van de specifieke omstandigheden van het geval. Hierbij wordt recht gedaan aan de in dat specifieke geval geldende belangen en omstandigheden.
Onder welke post zijn uitbetalingen aan (oud-)werknemers in verband met vaststellingsovereenkomsten te vinden in de jaarverslagen van Defensie?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de analyse dat naar aanleiding van interne klachten over de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID) de positie van de COID verzwakt was? Zo nee, waarom niet?
Deze analyse deel ik niet. Ik informeerde uw Kamer op 4 oktober 2022 en 3 februari 2023 over de Commissie van Onderzoek en Advies die is ingesteld naar aanleiding van meldingen van het vermoeden van misstanden bij de afdeling onderzoek van de COID (Kamerstukken 36 200 X, nr. 50 en 66). Zoals ik aangaf voert de Commissie nu een cultuur- en leeronderzoek uit. Nadat de Commissie het onderzoek heeft voltooid, zal ik uw Kamer berichten over de resultaten van dit onderzoek. Daarbij zal uiteraard rekening worden gehouden met de privacy van alle betrokkenen.
De Commissie heeft onlangs bij de secretaris-generaal aangegeven meer tijd nodig te hebben om tot een goede afronding van het onderzoek te komen. Daarop heeft de secretaris-generaal de termijn voor de Commissie verlengd tot in juni 2023.
Deelt u de analyse dat de COID niet echt onafhankelijk is? Zo nee, waarom niet?
Ik herken mij niet in het predicaat dat er een repressieve groepscultuur bij Defensie zou heersen. Defensie werkt doorlopend aan een cultuur waarin we elkaar aanspreken op ongewenst gedrag, we het maken van fouten bespreekbaar maken en leren van elkaar de norm is. Een positieve meldcultuur is hier onderdeel van; wij stimuleren medewerkers juist om meldingen te doen.
Verder deel ik niet de analyse dat de COID onvoldoende onafhankelijk is. Om de onafhankelijkheid van de COID te waarborgen is deze direct onder de secretaris-generaal en daarmee buiten de commandantenlijn gepositioneerd. Verder verricht de COID zelfstandig en onafhankelijk onderzoek. Voorts heeft de COID sturende bevoegdheden op het proces richting commandanten ten aanzien van onderzoeken naar klachten, integriteitsmeldingen en meldingen van vermoedelijke misstanden (Kamerstuk 35 000 X, nr. 13). Hierdoor heeft de COID de positie en bevoegdheden om haar taken onafhankelijk uit te voeren. Op dit moment zie ik dan ook geen reden om de COID op te heffen.
Hoe staat u tegenover het idee om de COID op te heffen omdat het er niet effectief in slaagt opvolging te geven aan een acceptabele afhandeling van klachten en aan het opheffen van de repressieve groepscultuur? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid een extern, onafhankelijk meldpunt mogelijk te maken met niet van Defensie afhankelijke mensen die een bindend advies kunnen geven? Zo nee, waarom niet?
Defensie beschikt reeds over een onafhankelijk meldpunt, namelijk het MID. Zoals mijn ambtsvoorganger uw Kamer in 2019 liet weten, is dit meldpunt extern bemenst, valt dit organiek rechtstreeks onder de secretaris-generaal en staat dit los van de COID (Kamerstuk 35 000 X nr. 86).
Als uitgangspunt geldt dat klachten en meldingen binnen Defensie zelf worden behandeld. Ten eerste omdat dit bijdraagt aan het veranderen van de cultuur waarbij de organisatie kan leren van klachten en leidinggevenden hierop sneller kunnen acteren, maar juist ook aangesproken kunnen worden. Ten tweede heeft Defensie een wettelijke verplichting om zelf klachten in behandeling te kunnen nemen. Zo stelt de algemene wet bestuursrecht dat het aan een bestuursorgaan is om klachten zelf in behandeling te nemen. Ook heeft Defensie een wettelijke verplichting om een procedure voor de behandeling van meldingen van integriteitsschendingen en vermoedens van misstanden intern te borgen. Ik acht het daarmee vanuit de zorg voor het personeel van belang dat Defensie zelf verantwoordelijkheid draagt voor de afhandeling van klachten, integriteitsmeldingen en meldingen van vermoedens van misstanden (Kamerstuk 35 000 X, nr. 86). Verder is de positionering van het MID in lijn met de bevindingen van de Commissie-Giebels. Zij prefereert een intern meldpunt boven een extern meldpunt vanwege de acceptatie (Kamerstuk 34 775 X, nr. 130).
Verder kan een medewerker die een vermoeden van een misstand wil melden zich richten tot het onafhankelijke Huis voor Klokkenluiders.
Long covid bij de politie |
|
Julian Bushoff (PvdA), Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Kuipers |
|
![]() |
Kent u het bericht «Zoveel kost postcovid de maatschappij (en de patiënt zelf)» en het relaas van een politieagent in dat artikel?1
Ja.
Hoeveel politiemensen hebben zich bij het Meldpunt Long COVID van de Nederlandse Politiebond gemeld of bij andere meldpunten?2
Mij is niet bekend hoeveel politiemensen zich bij het meldpunt van de Nederlandse Politiebond hebben gemeld. Indien aannemelijk is dat de post- COVID-19 klachten van politiemensen verband houden met de uitoefening van hun functie of invloed hebben op hun inzetbaarheid, spoort de politie medewerkers aan om zich bij de werkgever zelf te melden, bijvoorbeeld bij de bedrijfsarts. Het staat politiemensen uiteraard vrij zich ook bij het meldpunt van de Nederlandse Politiebond (of een ander meldpunt) te melden.
Hoeveel politiemensen zijn geheel of gedeeltelijk niet in staat te werken vanwege long covid? Wat is de invloed daarvan op de inzet van de politie?
Bekend is dat 378 politiemedewerkers met post- COVID-19 klachten bij de bedrijfsarts van de politie geregistreerd staan.3 Uit het oogpunt van medische geheimhouding is niet bekend in welke mate deze collega’s verzuimen als gevolg van hun post- COVID-19 klachten.
Herinnert u zich het bericht «Politiemensen krijgen geen voorrang bij vaccineren»?3
Ja.
Deelt u de mening dat er een verband kan zitten tussen de uitoefening van het beroep van politieagent en het oplopen van (long) covid? Zo ja, wat is dat verband? Zo nee, kunt u dat verband dan uitsluiten?
Politiemensen hebben een essentieel beroep. Net als op andere essentiële beroepsgroepen, is ook op politiemensen een groot beroep gedaan tijdens de coronaperiode om hun werk te blijven uitoefenen. Zij speelden een cruciale rol, bijvoorbeeld tijdens de avondklokrellen. Daar ben ik hen dan ook dankbaar voor. Vanwege de aard van het werk was het daarbij niet altijd mogelijk om afstand te houden. Het is dus mogelijk dat politiemensen tijdens de uitoefening van hun werk met COVID-19 besmet zijn geraakt. Politiemedewerkers die klachten ondervinden na een COVID-19-besmetting kunnen zich melden bij de werkgever. Deze meldingen worden serieus genomen. Een COVID-19-besmetting kan leiden tot post- COVID-19, hier wordt nader onderzoek naar gedaan.
Ziet de politieorganisatie zelf long covid als een beroepsziekte? Zo ja, waar blijkt dat uit? Hoe wordt de problematiek van long covid binnen de politieorganisatie zelf in kaart gebracht? Zo nee, waarom niet?
De korpschef en ik hebben de aandacht voor politiemensen met post- COVID-19 klachten en zij verdienen onze steun. Juist omdat ook zij in de frontlinie hebben gestaan tijdens de coronaperiode.
Politiemensen kunnen zich met hun COVID-19-besmetting of post- COVID-19 klachten bij de bedrijfsarts melden. Op die wijze heeft politie in beeld welke collega’s kampen met klachten als gevolg van hun COVID-19-besmetting en kan hen zorg en ondersteuning verleend worden.
Samen met de korpschef draag ik de werkgeversverantwoordelijkheid voor het politiepersoneel. De wijze waarop politie omgaat met haar werkgeversverantwoordelijkheid in deze reikt verder dan de wettelijke aansprakelijkheid. Vanuit de rol van werkgever heeft politie, gesteund door mij, besloten een COVID-19-besmetting (en eventuele post- COVID-19 klachten als gevolg daarvan) aan te merken als dienstongeval, indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Politie spoort haar medewerkers aan om zich bij de werkgever te melden voor een «aanvraag erkenning dienstongeval» als aannemelijk is dat de besmetting is opgelopen tijdens het werk. De voorwaarde daarbij is dat politiemensen tijdens de incubatietijd van 14 dagen tijdens het werk en door een concreet aanwijsbaar moment klachten hebben gekregen die horen bij een COVID-19-besmetting en positief getest zijn op COVID-19. Als hier sprake van is, kan een «aanvraag erkenning beroepsziekte» worden ingediend. Bij twijfel kan altijd een medisch advies worden gevraagd.
Politiemedewerkers waarbij aannemelijk is dat de post- COVID-19 klachten beroepsgerelateerd zijn, vallen binnen het bestaande stelsel voor beroepsziekten en dienstongevallen. Daarmee ontvangen zij zorg en begeleiding en hebben zij recht op vergoeding van schade. De politie handelt daarbij vooruitlopend op het ontwerp van het nieuwe stelsel beroepsgerelateerde gezondheidsklachten. Ondersteuning bij herstel en re-integratie van de betrokken politiemensen staat hierbij voorop. Het beleid rondom post- COVID-19 klachten wordt via het intranet van de politie aan medewerkers gecommuniceerd.
Deelt u de mening dat voorkomen moet worden dat politiemensen vanwege long covid hun baan verliezen? Zo ja, beschikt de politieorganisatie dan over een specifiek beroepsziektebeleid voor long covid dat richting en kaders aan leidinggevenden, arbeidskundigen en bedrijfsartsen geeft? En zo ja, waar bestaat dat beleid uit? Zo nee, waarom niet? Wat doet de politie dan wel aan nazorg en begeleiding van medewerkers met long covid?
Zie antwoord vraag 6.
Wat heeft u gedaan of gaat u doen om naast andere beroepsgroepen ook politiemensen met long covid te laten ondersteunen, waaronder financiële steun?
Binnen het stelsel beroepsziekten en dienstongevallen maken politiemensen van wie de post- COVID-19 klachten beroepsgerelateerd zijn ook aanspraak op vergoeding van materiële schade. Zoals gezegd handelt de politie hierbij reeds vooruitlopend op het nieuwe stelsel beroepsgerelateerde gezondheidsklachten, mits betrokkenen hiermee instemmen.
Daarnaast zijn er door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verschillende maatregelen getroffen ter algemene ondersteuning van eenieder met post- COVID-19 klachten. Hierbij gaat het onder andere om het doen van (inter)nationaal onderzoek naar de diagnose en behandeling van post- COVID-19, het organiseren van voorlichting en ondersteuning voor mensen die kampen met post- COVID-19 én tijdelijk vergoeden van paramedische herstelzorg vanuit het basispakket. Op 1 juni jl. is uw Kamer door de Minister van VWS geïnformeerd over de stand van zaken rond post-COVID-19, waaronder het startschot met betrekking tot de inrichting van de meerjarenonderzoeksagenda en het expertisenetwerk.5
Het openbaar jaarverslag van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD). |
|
Hatte van der Woude (VVD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het openbaar jaarverslag van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) over het jaar 20221?
Ja.
Hoe reflecteert u op het signaal: «In China zelf is er door het Chinese beleid van militair-civiele fusie een dusdanig grote verwevenheid tussen civiele bedrijven en (onderwijs)instellingen enerzijds en het leger anderzijds, dat er in prioritaire sectoren in feite geen onderscheid meer kan worden gemaakt tussen deze twee werelden.»? Hoe wordt dit signaal meegenomen in de lopende processen rondom kennisveiligheid, met name de invulling van de risicoanalyses en de audit daarop?
Dit signaal is in lijn met eerdere berichten vanuit de veiligheidsdiensten. Het onderstreept opnieuw het belang van de ingezette aanpak op kennisveiligheid. Daarom deel ik dit type actuele informatie met kennisinstellingen via het Loket Kennisveiligheid, in de kennisveiligheidsdialoog en ik breng het onder de aandacht in het reguliere overleg met de vertegenwoordiging van de kennissector over kennisveiligheid. Ik ga er vanuit dat de kennisinstellingen dit aandachtspunt meenemen bij hun risicoanalyses en daarbij de inschatting maken of dit een reëel risico is binnen de vakgebieden waar zij actief in zijn.
Dit jaarverslag van de MIVD vraagt eens temeer van instellingen dat zij weloverwogen omgaan met internationale wetenschappelijke samenwerkingen en daarbij alert zijn op eventuele risico’s. Hierbij kunnen ze onder meer gebruikmaken van de Nationale Leidraad Kennisveiligheid en van de diensten van het Loket Kennisveiligheid. Ik heb de kennisinstellingen vorig jaar opgeroepen een risicoanalyse van de internationale samenwerkingen uit te voeren, ik ga ervan uit dat zij daarbij dit soort signalen meenemen. In de externe audit kennisveiligheid die dit jaar plaatsvindt, worden de aanpak en uitkomsten van de risicoanalyses meegenomen. Hierover wordt uw Kamer rond de zomer geïnformeerd.
Hoe reflecteert u op het signaal dat China in reactie op de verhoogde aandacht rondom samenwerkingen met China, verschillende maatregelen implementeert om de affiliatie tussen Chinese PhD-studenten en het Chinees militair-industrieel complex te verhullen? Hoe wordt dit signaal meegenomen in de lopende processen rondom kennisveiligheid, met name het onderzoek rondom China Scholarship Council (CSC) bursalen?
Het CSC-onderzoek is inventariserend van aard en bedoeld om inzicht te krijgen in de aantallen CSC-promovendi bij Nederlandse kennisinstellingen, in welke vakgebieden zij actief zijn en wat voor voorwaarden in de contracten staan. Clingendael voert dit onderzoek uit en kan daarbij het jaarverslag gebruiken als bron in het onderzoek. In dit onderzoek wordt niet specifiek ingegaan op het signaal zoals vermeld in de vraag. Dit soort signalen wordt wel meegenomen in de lopende processen rondom kennisveiligheid, zoals genoemd in het antwoord op vraag 2.
Hoe wordt er op dit moment samengewerkt tussen het Ministerie van Defensie/MIVD en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap rondom kennisveiligheidsbeleid? Bent u van zins deze samenwerking te intensiveren kijkend naar de signalen uit het jaarverslag?
Tussen de MIVD en het Ministerie van OCW bestaan structurele contacten die erop gericht zijn om het beleid rondom kennisveiligheid vorm te geven en de implementatie daarvan te realiseren. Concrete voorbeelden zijn betrokkenheid bij het opstellen van het wetsvoorstel Screening Kennisveiligheid en bij de advisering aan kennisinstellingen via het Loket Kennisveiligheid. De afgelopen jaren is de samenwerking tussen OCW en MIVD steeds intensiever geworden als gevolg van de ontwikkelingen zoals geschetst in het jaarverslag van de MIVD.
Bent u daarbij bereid per direct te faciliteren dat MIVD nauwer in contact treedt met kennisinstellingen? Zo nee, waarom niet?
Dit is reeds mogelijk. Op aanvraag van kennisinstellingen kan contact worden gelegd met de MIVD via het Loket Kennisveiligheid.
Wordt de MIVD betrokken bij het recent gestarte onderzoek vanuit het China Kennisnetwerk van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap naar de hoeveelheden CSC-promovendi in Nederland en van de voorwaarden in de CSC-contracten?
Nee, zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 3, bestaat dit onderzoek uit een inventarisatie bij de Nederlandse kennisinstellingen en de contracten die zij hebben met CSC. De uitkomsten van dit onderzoek worden ter informatie interdepartementaal gedeeld en besproken.
Deelt u de mening dat een versnelling van het tijdpad wetstraject Screening Kennisveiligheid in het licht van de nieuwe signalen uit het jaarverslag overwogen moet worden? Bent u bereid dit wetstraject te versnellen? Zo nee, bent u bereid tijdelijke maatregelen te nemen tot de implementatie van de wet?
Ik onderschrijf dat er, mede vanwege de signalen uit het jaarverslag, snelheid geboden is bij de invoering van deze wet. Tegelijkertijd wil ik benadrukken dat het van groot belang is dit wetstraject zorgvuldig aan te pakken. Waar mogelijk wordt ingezet op versnellen. Bijvoorbeeld door het wetsvoorstel parallel aan de (internet)consultatie voor advisering voor te leggen aan de Autoriteit Persoonsgegevens en het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR). Ik zal de Kamer regelmatig informeren over de voortgang van het wetstraject.
Tot de screening is gerealiseerd zetten we met de bestaande aanpak kennisveiligheid in op een brede set maatregelen van bewustwording en mitigatie van kennisveiligheidsrisico’s. Dat gebeurt in zowel Nederlands als internationaal verband. Deze maatregelen bestaan uit de dialoog met het kennisveld, het implementeren van de Nationale Leidraad Kennisveiligheid, het uitvoeren van een risicoanalyse door kennisinstellingen en de onafhankelijke audit die onderzoekt hoe de implementatie van de leidraad vordert. Daarnaast zorgt het Loket Kennisveiligheid voor advisering in casuïstiek, voor informatievoorziening, expertiseopbouw en netwerkvorming op het gebied van kennisveiligheid.
Hoe gaat u (kennis)instellingen, met name die die te maken hebben met de aandachtsgebieden van de Chinese staat zoals de ruimtevaartsector en kwantum, op korte termijn bewust maken van de nieuwe signalen uit het jaarverslag?
Ik vind het belangrijk dat signalen vanuit de inlichtingen- en veiligheidsdiensten zo goed mogelijk benut worden in het vergroten van het bewustzijn en daarmee de weerbaarheid bij de kennisinstellingen. Daarnaast zie ik deze signalen als een aanmoediging om het beleid dat ik heb ingezet te continueren, zoals genoemd in het antwoord op vraag 2. Daarom neem ik deze nieuwe signalen uit het jaarverslag, zoals ik dat ook gedaan heb bij eerdere signalen, doorlopend mee in de informatievoorziening en advisering vanuit het Loket Kennisveiligheid, in de kennisveiligheidsdialoog en breng ik het onder de aandacht in het reguliere overleg met de vertegenwoordiging van de kennissector over kennisveiligheid.
De beveiliging van luchthaven Schiphol. |
|
Anne Kuik (CDA), Harmen Krul (CDA), Derk Boswijk (CDA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de onthullingen door Vrije Vogels Media over lekken in de beveiliging van luchthaven Schiphol?1
In het kader van de gezamenlijke inspanningen in het tegengaan van ondermijning, is het onacceptabel dat personen van wie het arbeidscontract is beëindigd toegang blijven houden tot de om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke gebieden van de luchthaven Schiphol.
Heeft u een beeld van de omvang van de beveiligingsproblemen zoals deze zijn geconstateerd?
Nee, er is geen beeld bekend van de omvang. Wel is bekend dat het signaal uitsluitend betrekking heeft op het niet-inleveren van toegangspassen en in mindere mate van bedrijfskleding en portofoons door personen van wie het dienstverband reeds beëindigd is.
Heeft u in beeld bij welke onderdelen van Schiphol bedrijfskleding, toegangspassen en portofoons van oud-medewerkers in handen (kunnen) zijn van onbevoegden?
Bij beëindiging dienstverband dient de werkgever Royal Schiphol Group te informeren en de Schipholpas te retourneren aan Royal Schiphol Group. Hetzelfde geldt voor kleding en portofoons. Vervolgens worden deze toegangspassen door Schiphol geblokkeerd. Schiphol spreekt bedrijven erop aan als de pas niet is ingeleverd. Met name uitzendbureaus zijn hierbij in beeld. Als bij Royal Schiphol Group bekend wordt dat passen niet zijn ingeleverd, worden de betreffende bedrijven hierop aangesproken en kunnen ook sancties worden opgelegd.
Deelt u de mening dat zowel aan de «voorkant» van Schiphol, aan de reizigerskant, als aan de «achterkant», de medewerkerskant, de beveiliging op orde moet zijn?
Ja.
Waar is de regie belegd om de veiligheid aan de achterkant van het reilen en zeilen op Schiphol goed te borgen?
Royal Schiphol Group is als luchthavenexploitant verantwoordelijk voor het toegangsbeleid op de luchthaven. Schiphol heeft in de Regeling Toelating Schiphol voorwaarden opgenomen voor het toegangsbeleid en gebruik van de luchthavenpas. Hierin is opgenomen dat werkgevers de Schipholpas na beëindiging van het dienstverband van de werknemer dienen te retourneren bij de luchthaven.
Deelt u de mening dat inconsequent beleid ten aanzien van het inleveren van bedrijfskleding, toegangspassen en portofoons bij beëindiging van het dienstverband zorgt voor onaanvaardbare veiligheidsrisico’s en voor risico's op ondermijning?
Voor wat betreft de veiligheidsrisico’s voor de burgerluchtvaart tegen terrorisme deel ik deze mening niet. Pas na de toegangscontrole komt personeel immers bij de beveiligingscontrole, waar wordt gecontroleerd of geen verboden voorwerpen zoals wapens en explosieven worden meegenomen. Deze controle wordt zorgvuldig uitgevoerd, hetgeen ook is te zien in het item van Vrije Vogels Media. Enkel het verkrijgen van toegang met een Schipholpas is daarmee onwenselijk, maar vormt geen veiligheidsrisico voor de beveiliging van de burgerluchtvaart.
Voor risico’s op ondermijning, deel ik de mening wel. Op basis van het signaal van Vrije Vogels Media lijkt namelijk wel sprake te zijn van een onjuiste naleving van het inleverbeleid, hetgeen onaanvaardbare risico's op ondermijning tot gevolg kan hebben.
In opdracht van de gemeente Haarlem en de Stuurgroep Aanpak Ondermijning Noord-Holland is in 2020 het Ondermijningsbeeld Schiphol2 opgesteld. Hierin is de verschijningsvorm van ondermijning op Schiphol in kaart gebracht. Ondermijning wordt in de context van deze mainport gezien als criminaliteit waarbij Schipholpashouders betrokken zijn en misbruik maken van hun positie of bevoegdheden. Gebleken is dat ook de logistieke en bedrijfsmatige infrastructuur op de luchthaven in georganiseerd verband wordt misbruikt. Dit is eveneens aangemerkt als ondermijning. Op basis van de aanbevelingen uit het Ondermijningsbeeld is een Plan Van Aanpak Ondermijning Schiphol opgesteld vanuit het Programma Aanpak Ondermijning Schiphol. Dit programma onder de naam «Sterke Luchthaven» kent inmiddels een structureel karakter. Het plan kent drie hoofdprioriteiten: Locatiegerichte aanpak, Branchegerichte aanpak, en Integriteit pashouders.
Publieke en private partijen werken vanuit deze aanpak intensief samen om ondermijning op en rond Schiphol tegen te gaan. Vanuit het platform Sterke Luchthaven3 wordt integraal samengewerkt aan de aanpak van georganiseerde criminaliteit, door het weerbaarder maken van zowel medewerkers als (logistieke) processen, het opwerpen van barrières (fysiek, procesmatig, sociaal), het verhogen van awareness en (in afstemming met de verantwoordelijke partners) het uitvoeren van een gecombineerde inzet van toezicht, handhaving en opsporing.
Vanuit de gezamenlijke inspanning in het tegengaan van ondermijning wordt er vanuit een duidelijk en indringend urgentiebesef geïnvesteerd in de aanpak en sinds de oorsprong van de aanpak ook verantwoordelijkheid genomen om risico’s om misbruik te maken van de Schipholpas terug te dringen. De risico’s bij het niet inleveren van een Schipholpas worden gezien en worden betrokken in de aanpak.
Vanuit het plan van aanpak drugssmokkel via mainports investeer ik in de ondermijningsaanpak op Schiphol en mijn departement houdt dan ook nauw contact met de betrokken partners over monitoring van de aanpak, onder meer ten aanzien van de pasproblematiek op Schiphol.
Hoe kan het dat met de grote aandacht die er is voor de aanpak van ondermijning op essentiële knooppunten, basiszaken als het inleveren van toegangspassen en het deactiveren van oude toegangspassen niet op orde zijn?
Royal Schiphol Group is als luchthavenexploitant verantwoordelijk voor het toegangsbeleid op de luchthaven. De verantwoordelijkheid voor het inleveren van toegangspassen ligt bij de verschillende werkgevers op Schiphol. Schiphol constateert dat sommige werkgevers zich onvoldoende bewust zijn van de ernst van ondermijning op de luchthaven Schiphol en/of hun interne beleid ten aanzien van toegangspassen niet voldoende op orde hebben.
Daarnaast heeft Schiphol informatie nodig (van de werknemer of een organisatie) om te bepalen of een Schipholpas moet worden ingetrokken. Vanuit de aanpak ondermijning is recent het onderzoeksrapport van de landsadvocaat opgeleverd welke een uiteenzetting geeft van de juridische (on)mogelijkheden waarvan partners gebruik kunnen maken om in het kader van de Schipholpas informatie aan elkaar te verstrekken. Gebleken is dat de huidige wet- en regelgeving wel mogelijkheden biedt voor partners om gegevens te verwerken, maar dat de toepassing van de verstrekking in de praktijk echter zeer beperkt, zeer complex en zeer vertragend werkt. Over dit ervaren knelpunt is contact met het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Om zowel bedrijven als pashouders (nog) meer bewust te maken van de ernst van ondermijning op luchthaven Schiphol wordt er vanuit de aanpak ondermijning Schiphol naast het bevorderen van integer gedrag, het stimuleren tot het melden van signalen, en het tegengaan van corruptie ook geïnvesteerd op het verhogen van de bewustwording rondom ondermijnende criminaliteit bij bedrijven en medewerkers op de luchthaven. Hier wordt via verschillende wegen uitvoering aan gegeven. Zo worden er awareness-trainingen aangeboden aan luchthavenmedewerkers, is er een e-learning beschikbaar, en wordt er middels diverse communicatie- en campagne-uitingen bij stilgestaan (o.a. Geef Criminelen Geen Kans-campagne en Meld Misdaad Anoniem). Daarnaast worden publiek-private Points of Contact Ondermijning (POCO’s) opgeleid. Deze POCO’s geven de strijd tegen ondermijning een vaste plek binnen hun organisatie en zorgen voor samenhang en samenwerking. Ze vormen samen een stevig netwerk. Voor de aanpak van ondermijning vanuit landelijk perspectief staat de mainport Schiphol goed in verbinding met het Ministerie van Justitie en Veiligheid en met de andere grote logistieke knooppunten. Dergelijke onderwerpen kunnen dan ook snel integraal worden afgestemd en opgepakt.
Wat zijn de consequenties voor de onderdelen van een luchthaven, zoals afdelingen en bedrijven, die deze basiszaken niet op orde hebben?
Royal Schiphol Group is verantwoordelijk voor het toegangsbeleid op de luchthaven en kan bij het niet naleven van hieraan gestelde voorwaarden werkgevers sanctioneren. Bij vaststelling van niet-naleving van het toegangsbeleid bestaan zulke sancties uit het blokkeren van pasaanvragen, het blokkeren van reeds uitgegeven passen en in het ergste geval uitsluiting van werkzaamheden op Schiphol.
De Koninklijke Marechaussee (KMar) houdt toezicht op de correcte uitvoering van de beveiligingsmaatregelen. Als dat nodig is, kan de KMar daarbij handhavend optreden en maatregelen (doen) treffen.
Welke stappen zijn er sinds de berichtgeving van Vrije Vogels Media gezet om de beveiliging door te lichten en lekken te dichten?
Royal Schiphol Group spreekt werkgevers nogmaals aan op hun verantwoordelijkheid om Schiphol te informeren wanneer het contract van een werknemer is beëindigd, zodat Schiphol de passen kan blokkeren. Tevens wijst Royal Schiphol Group werkgevers op hun verantwoordelijkheid om werkkleding en portofoons in te leveren bij einde dienstverband en toe te zien dat alle afzonderlijke items geretourneerd worden. Zodra Schiphol signalen krijgt dat deze inname en controle niet goed verloopt, zal Schiphol sancties opleggen aan de betreffende werkgever. Royal Schiphol Group intensiveert verder het toezicht op de correcte uitvoering door steekproefsgewijs audits uit te voeren op werkgevers om te controleren of hun personeelsbestand correspondeert met de lijst uitgegeven Schipholpassen. De eerste audits staan deze zomer gepland.
Royal Schiphol Group heeft daarnaast opdracht gegeven voor de ontwikkeling van een automatische alarmering om actie te nemen op Schipholpassen die langere tijd niet gebruikt worden en gaat hogere boetes opleggen aan bedrijven die hun vervallen Schipholpassen niet inleveren. De projectleiders van Sterke Luchthaven zullen bij bedrijfsbezoeken benadrukken dat het niet op orde hebben van het interne passenbeleid een risico is voor ondermijnende criminaliteit. Binnen de aanpak wordt nadrukkelijk stilgestaan bij de kwetsbaarheid die medewerkers kunnen hebben, doordat ze in het bezit zijn van een Schipholpas.
Een toekomstige huisvestingslocatie voor arbeidsmigranten in Andel |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de vergeven omgevingsvergunning in de gemeente Altena om 276 arbeidsmigranten te huisvesten bij het dorp Andel waar ongeveer 2.600 mensen wonen? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ik ben ermee bekend dat er een omgevingsvergunning is afgegeven voor de huisvesting van 274 arbeidsmigranten. Zoals ik in de beantwoording over de plannen voor het huisvesten van arbeidsmigranten bij het dorp Riel (d.d. 31 maart jl.) reeds heb aangegeven, ben ik van mening dat dit een afweging is die de desbetreffende gemeente moet maken.
Wat vindt u ervan dat er meer dan 900 zienswijzen zijn ingediend maar het plan alsnog doorgaat?
Wij hebben gesproken met de gemeente Altena, waar Andel onder valt. Dit is een langlopend dossier waarbij de conclusie is dat er onvoldoende juridische grond is voor afwijzing van de vergunning. De gemeente komt daarnaast tegemoet aan de zienswijzen die zijn ingediend. Zo mag de huisvesting pas in gebruik worden genomen zodra de ondernemer deze ook daadwerkelijk nodig heeft voor de uitbreiding van zijn bedrijf. Ook heeft de gemeente Altena toegezegd een maatschappelijke impactanalyse uit te voeren om tegemoet te komen aan de zorgen die er zijn rondom de druk op voorzieningen en overlast. Deze impactanalyse zal ook een vergelijking maken met andere locaties waar een soortgelijke problematiek speelde en met een aantal aanbevelingen komen.
Ik heb begrip voor de zorgen die buurtbewoners hebben. Het is noodzakelijk een goede balans te vinden tussen enerzijds het zorgen voor goede huisvesting voor de arbeidsmigranten die zo belangrijk zijn voor onze economie en anderzijds de druk die dit legt op kleinere dorpen als Andel. De huisvestingsopgave is geen eenvoudige opgave er kunnen tegengestelde belangen zijn. Het is dan ook aan de gemeente om hier, liefst in samenspraak met buurtbewoners, een knoop over door te hakken.
Eén van de adviezen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten is, om bij de besluitvorming over nieuwe bedrijvigheid of uitbreiding van bestaande bedrijvigheid, de huisvestingsvraag als gevolg van de inzet van arbeidsmigranten onderdeel te maken van het vestigingsbeleid. Zo kunnen mogelijke knelpunten met betrekking tot huisvesting van arbeidsmigranten eerder worden gesignaleerd.
Momenteel werkt de VNG samen met het Rijk, gemeenten en provincies aan de verdere ontwikkeling van deze bedrijfseffectrapportage. Met dit instrument kan inzichtelijk worden gemaakt wat bij de vestiging van nieuwe grote bedrijven of uitbreiding van bestaande bedrijven de gevolgen zijn voor de vraag naar huisvesting voor arbeidsmigranten. Gemeenten kunnen zo een weloverwogen besluit nemen of nieuwe bedrijvigheid past in de lokale context en afspraken maken over de benodigde (nieuwe) huisvesting van arbeidsmigranten.
Daarnaast is het van belang dat bij het bieden van goede huisvesting óók wordt nagedacht over de noodzakelijke voorzieningen voor de bewoners. De druk die op een lokale gemeenschap kan ontstaan, kan door het bieden van voldoende en kwalitatieve voorzieningen worden verdeeld of verlicht.
Bent u het ermee eens dat huisvesting van arbeidsmigranten alleen kleinschalig en met steun van de omgeving gerealiseerd mag worden? Zo ja, hoe kan het dan gebeuren dat deze huisvesting toch wordt doorgedrukt?
Ik ben van mening dat dit afhankelijk is van de lokale context en dat deze afweging het beste op lokaal niveau gemaakt kan worden. Ik vind het belangrijk dat buurtbewoners en lokale overheden in een vroeg stadium het gesprek met elkaar aan gaan.
Dat neemt niet weg dat ik het van belang vind dat gemeenten zich inspannen om extra huisvesting te realiseren voor arbeidsmigranten. We hebben naar schatting 156.000 extra kamers nodig voor de huisvesting van arbeidsmigranten (Bron: Expertisecentrum Flexwonen, jan. 2023). Mede door dit gebrek aan huisvesting komen arbeidsmigranten in onwenselijke situaties terecht. Naast het realiseren van meer huisvesting zijn wij daarom bezig met de uitwerking van de maatregelen genoemd in het advies Roemer om misstanden bij onder andere de huisvesting van arbeidsmigranten tegen te gaan. Wij zijn daarbij mede afhankelijk van de inzet van gemeenten.
Om de gevolgen voor de vraag naar huisvesting van arbeidsmigranten helder te krijgen bij nieuwe bedrijvigheid of de uitbreiding van bestaande bedrijvigheid, wordt momenteel een bedrijfseffectrapportage ontwikkeld.
Wat gaat u betekenen voor de 900 mensen die een zienswijze hebben ingediend maar over wiens rug dit plan toch wordt doorgedrukt?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 2 en 3. Het draagvlak in een regio voor huisvesting voor arbeidsmigranten is een onderwerp dat mijn aandacht heeft. Ik ondersteun gemeenten met dergelijke vraagstukken met het ondersteuningsprogramma vanuit de VNG. Dit kan zijn op het gebied van draagvlak, de mogelijk op te stellen bedrijfseffectrapportage, et cetera.
Bent u het ermee eens dat de lokale democratie tekort schiet als zoveel mensen bezwaar maken tegen een plan, maar dit alsnog door gaat? Zo nee, waarom niet?
Nee. De gemeente heeft oog voor de bezwaren en komt tegemoet aan de zorgen van bewoners, voor meer details hierover verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Bent u het ermee eens dat dit heel schadelijk is voor het vertrouwen in de politiek?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. De gemeente Altena geeft aan dat er geen juridische grond is voor afwijzing. De vergunning wordt verleend volgens de regels en er wordt tegemoet gekomen aan de zorgen van bewoners.
Bent u het ermee eens dat er beleid moet komen waardoor plannen die een gemeenschappen onder druk zetten, zoals de komst van honderden arbeidsmigranten, door de gemeenschap tegen kunnen worden gehouden? Zo ja, welk beleid heeft u in gedachte? Zo nee, waarom vindt u dat er om bewoners heen bestuurd zou moeten worden?
Zoals gezegd vind ik het belangrijk dat buurtbewoners en lokale overheden met elkaar in gesprek blijven. Als Rijk zijn wij daarnaast met gemeenten in gesprek over het huisvesten van arbeidsmigranten. Zo ook over het creëren van draagvlak voor de realisatie van huisvesting. het wonen waar de bedrijvigheid plaatsvindt en de bedrijfseffectrapportage. Wij staan gemeenten bij met een ondersteuningsprogramma vanuit de VNG.
Kunt u deze vragen één voor één en voor het commissiedebat arbeidsmigratie, gepland op 24 mei 2023, beantwoorden?
Ja.
De opkomst van commerciële huisartsenpraktijken |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het rapport «Commercial chains in general practice» van het Nivel?1
De toegankelijkheid van de huisartsenzorg staat onder druk en de opgelopen druk vraagt om innovaties om de toegankelijkheid te waarborgen. Deze innovaties betreffen bijvoorbeeld digitalisering, maar ik zie ook nieuwe organisatievormen van huisartsenzorg ontstaan. Ik herken de conclusie van Nivel dat er nog onvoldoende zicht is op de impact en omvang van deze nieuwe organisatievormen. Daarom hecht ik ook waarde aan het onderzoek dat IGJ en NZa doen naar ketenvorming in de huisartsenzorg en de potentiële risico’s die daarmee gepaard gaan. Dit neemt niet weg dat ongeacht de organisatievorm iedere huisarts en huisartsenaanbieder zich dient te houden aan geldende eisen rondom kwaliteit en toegankelijkheid. De toezichthouders zien daarop toe en zij kunnen handhavingsmaatregelen treffen, zoals recent ook gebeurd is.2
Wat is uw reactie op het bericht dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft geconstateerd dat de commerciële huisartsenketen Centric Health op meerdere punten de regels overtreedt en zelfs de telefoon niet opneemt bij spoed?2
Elke zorgaanbieder in Nederland, «commerciële» partij of niet, dient kwalitatief goede zorg te verlenen. Elke aanbieder van huisartsenzorg moet voldoen aan dezelfde randvoorwaarden en kwaliteitskaders die volgen uit wet- en regelgeving en veldnormen. Ik vind het dan ook niet acceptabel wanneer zorgaanbieders zich niet houden aan de gestelde kaders en de toegankelijkheid, kwaliteit en veiligheid van zorg in het geding komt. In deze gevallen zullen de toezichthouders waar nodig handhavend optreden, zoals de IGJ in het geval van Centric Health Zuid Holland is gebeurd.
Bent u ook van mening dat de problemen bij Centric Health laten zien hoe onwenselijk het is dat commerciële bedrijven huisartsenpraktijken opkopen met het doel om winst te maken met zorggeld? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Binnen de geldende kaders hebben aanbieders van huisartsenzorg veel vrijheid om de (organisatie)vorm waarin de zorg geleverd wordt in te vullen. In de casus Centric Health werd niet voldaan aan de eisen en voorwaarden die we stellen aan het leveren van huisartsenzorg. Dat vind ik niet acceptabel. De IGJ heeft in deze casus ook handhavend opgetreden. Of in het algemeen gesteld kan worden dat nieuwe organisatievormen (zoals ketens) een risico vormen voor de kwaliteit, veiligheid en toegankelijkheid van de huisartsenzorg, is onderwerp van het onderzoek dat de IGJ en NZa samen uitvoeren naar deze nieuwe organisatievormen. Zoals aangegeven wacht ik de uitkomsten van dit onderzoek af.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie Hijink/Van den Berg over onderzoeken wat nodig is om de kwalijke praktijken van commerciële overnames van huisartsenpraktijken aan te pakken?3
Voor de meest recente stand van zaken verwijs ik naar de brief die de Minister voor Langdurige Zorg en Sport en ik op 17 mei jl. naar uw Kamer hebben gestuurd.5 Daarin heb ik, kort samengevat, aangegeven dat ketenvorming in de huisartsenzorg mijn aandacht heeft. De NZa en IGJ doen onderzoek naar dit fenomeen. Naar aanleiding van dit onderzoek bezie ik of extra maatregelen nodig zijn. Daarnaast houden de toezichthouders regulier toezicht op casusniveau en handhaven zij waar nodig.
Welke stappen gaat u zetten om de opkomst van commerciële huisartsenketens tegen te gaan?
Zie antwoord op vraag 4.
Het artikel “Het gebrek aan zorg voor psychiatrische patiënten met een verslaving drijft ouders tot wanhoop: ‘Wij zijn gevangen in de zorg voor hem’ |
|
Rens Raemakers (D66), Hülya Kat (D66) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht over het gebrek aan zorg voor psychische patiënten met een verslaving?1
Ja, dat bericht is ons bekend.
Wat is uw reactie op de gestelde problematiek in het artikel: «je hebt lichte psychische problemen, maar je verliest je huis, je sociale steunsysteem en je kan ook niet snel bij je psychiater terecht, dan is de kans groot dat je na een half jaar op straat bent afgegleden naar een zeer zwaar geval»?
We vinden het belangrijk dat mensen met psychische klachten en problemen op andere levensdomeinen passende en tijdige ondersteuning en zorg krijgen. In het Integraal zorgakkoord (IZA) hebben we daarom afspraken gemaakt om de samenwerking tussen ggz, sociaal domein en huisartsenzorg te verbeteren. Voor mensen die de grip op het leven kwijt zijn of dreigen te raken zetten we daarnaast in op het vormgeven van een werkende aanpak op lokaal niveau. Met het actieprogramma Grip op onbegrip (AGO) stellen we gemeenten in staat om deze aanpak vorm te geven, van elkaar te leren en concrete initiatieven uit te rollen.2
Heeft u een beeld van de omvang van de groep patiënten met meerdere psychische klachten (waaronder verslaving)? Kunt u daarop reflecteren?
Het Trimbos instituut geeft aan dat een fors deel van de mensen met psychische problemen ook kampt met een verslaving en vice versa dat een groot deel van de mensen met een verslaving kampt met psychische problemen. Dit is de zogenaamde dubbele diagnose. Het is moeilijk om een exact beeld te krijgen van hoeveel mensen een dubbele diagnose hebben, maar er zijn wel schattingen gedaan waarbij ervan wordt uitgegaan dat 20 tot 50 procent van de patiënten in de ggz ook verslavingsproblematiek heeft, naast hun psychische stoornis.3 De samenloop van verslaving en psychische problematiek is dus veelvoorkomend en vraagt om een integrale blik op beide aspecten in de zorgverlening. Hier is in de verschillende zorgstandaarden dan ook expliciet aandacht voor, zowel binnen de zorgstandaarden voor de ggz, als voor de verslavingszorg.
Hoe kan het dat deze groep met multiproblematiek geen plek vindt in ons zorgsysteem, juist omdat meerdere problemen (waaronder verslaving) vaak voorkomen?2
Verslavingszorg is een onderdeel van geestelijke gezondheidszorg. In de kwaliteitsstandaard «Verslavingszorg als onderdeel van de ggz» is opgenomen dat kennis van verslaving (diagnostiek en behandeling) binnen elke ggz-instelling aanwezig moet zijn. In de kwaliteitsstandaarden voor de verschillende verslavingen (alcohol, opiaten en drugs) wordt ingegaan op samenhang tussen verslaving en psychische problemen bij de diagnose en in de behandeling. Toezicht op de naleving van deze kwaliteitsstandaarden is belegd bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). Indien personen met dubbele diagnoses niet de juiste zorg ontvangen kan dit liggen aan het zorgaanbod, dat niet voldoende is toegerust op de ernst of samenloop van aandoeningen en/of problemen. In dit soort gevallen is het aan zorginstanties om te bezien hoe een patiënt toch passende zorg geboden kan worden, waarbij de zorgverzekeraar ook vanuit zijn zorgplicht de wettelijke verantwoordelijkheid heeft om te zorgen dat de patiënt toegang krijgt tot deze zorg.
Heeft u in beeld hoe groot de groep is die nu «tussen wal en schip» valt omdat zorginstanties naar elkaar verwijzen (eerst afkicken, of juist eerst psychische stoornis behandelen)?
Zorginstanties houden geen gegevens bij over het doorverwijzen naar andere zorginstanties, dus er is geen landelijk beeld hoe groot deze groep is. Zoals is vermeld bij de beantwoording van vraag 4 is in dit soort gevallen het aan zorginstanties om te bezien hoe een patiënt toch passende zorg geboden kan worden, waarbij de zorgverzekeraar ook vanuit zijn zorgplicht de wettelijke verantwoordelijkheid heeft om te zorgen dat de patiënt toegang krijgt tot deze zorg. Voor mensen voor wie via de reguliere kanalen geen passende behandelplek gevonden kan worden, bestaat het opschalingsmodel van de regionale doorzettingsmacht5. Hierbij wordt eerst op regionaal, dan op bovenregionaal en dan op bestuurlijk niveau gezocht naar een passende plek.
Wat zijn volgens u de gevolgen voor de patiënt en de samenleving als deze patiënten niet de juiste zorg (eventueel met opvangplek) krijgen?
De juiste zorg is voor zowel patiënt als de samenleving van groot belang. De gevolgen wanneer iemand niet de juiste zorg ontvangt kunnen uiteenlopend zijn en verschillen daarmee per casus. Het is daarom belangrijk om passende en kwalitatief goede zorg te bieden. Hier zetten we ook volop op in, onder andere met de gemaakte afspraken in het IZA. Een voorbeeld van deze IZA-afspraken is
het opzetten van regionale mentale gezondheidscentra. De huisarts verwijst zijn patiënt hier naartoe als er onduidelijkheid is over hoe iemands sociaal-maatschappelijke problemen zich verhouden tot de psychische klachten.
In hoeverre deelt u de overtuiging dat verslavingszorg en psychiatrische zorg te gescheiden zijn in Nederland?
Zoals in antwoord op vraag 4 is aangegeven, wordt binnen de diagnostiek en behandeling van ggz-patiënten rekening gehouden met de zogenaamde dubbele diagnose. Er zijn ook veel goede voorbeelden van zorg en ondersteuning in de praktijk die zijn toegespitst op patiënten met dubbele diagnoses. Dit zijn bijvoorbeeld FACT-teams die zich richten op het algehele welzijn van patiënten en het Landelijk Expertisecentrum Dubbele Diagnose (LEDD) dat zich specifiek richt op mensen met zowel verslaving als psychische problemen. In samenwerking met het Trimbos-instituut stelt het LEDD instrumenten beschikbaar voor de implementatie van een geïntegreerde aanpak en biedt het zorginstanties en professionals de meest actuele informatie over behandelmethodes en -instellingen voor dubbele diagnoses.
Deelt u als Staatssecretaris de mening dat deze mensen (mét multiproblematiek) terecht zouden moeten kunnen in begeleid wonen-projecten, zodat zij een thuis kunnen behouden?
Ja, ik deel de mening dat deze mensen zoveel mogelijk thuis moeten kunnen wonen, met ambulante zorg en ondersteuning. Het beleid van onder andere gemeenten en het Rijk in het kader van de zorgakkoorden (onder andere het Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA) en IZA) en de beweging van beschermd wonen naar een beschermd thuis is dan ook gericht op de beweging naar de voorkant. Door meer in te zetten op preventie en een passende zorg- en ondersteuningsinfrastructuur voor de patiënt in de thuissituatie is verhuizen naar en opname in een instelling minder vaak noodzakelijk. Of dat mogelijk is moet per patiënt worden bezien, het betreft individueel maatwerk.
Factoren die dat mede bepalen zijn onder meer de concrete problematiek van de patiënt, het sociale netwerk en de aanwezigheid van een lokale en regionale ambulante zorg- en ondersteuningsinfrastructuur die flexibel kan inspelen op de vaak wisselende zorgbehoefte van een patiënt. In een aantal gevallen is de ondersteuning en zorg thuis niet toereikend en is – tijdelijke of langdurige – opname nodig in een ggz-instelling of instelling voor beschermd wonen. Ook dan blijft het doel gericht op herstel, toewerken naar zelfredzaamheid en vergroten van de zelfstandigheid.
Sinds 2021 is het ook mogelijk voor mensen met psychische problemen om een beschermde woonvorm te krijgen vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz). Dan is er sprake van een langdurige en intensieve zorgvraag waarbij er geen zicht is op herstel.
Wat is nu de gemiddelde wachttijd voor een beschermd wonen-plek?
Wachttijden en wachtlijsten voor beschermd wonen worden niet structureel en uniform in kaart gebracht. Wat wel bekend is uit het onderzoek Wachtlijsten Beschermd Wonen dat in 2019 was sprake van omvangrijke wachtlijsten in beschermd wonen. Het ging destijds om ongeveer drie- tot vierduizend patiënten6. Meer recente landelijke gegevens over wachttijden voor beschermd wonen zijn niet bekend.
In hoeverre zijn kleinere gemeenten nu toegerust om patiënten met complexe problematiek (zoals psychische stoornissen gecombineerd met een verslaving) te helpen?
Preventie en passende ambulante ondersteuning zijn in beginsel beschikbaar in alle gemeenten. Gemeenten ontvangen hier ook middelen voor vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Op dit moment ontvangen alleen 43 centrumgemeenten middelen voor beschermd wonen en voeren zij in mandaat van de andere gemeenten in de regio beschermd wonen uit, onder meer bij de inkoop. Voor de (kleinere) regiogemeenten is er geen prikkel en ontbreken ook de middelen om een goede ambulante ondersteuningsinfrastructuur op te bouwen. In het kader van de beweging «van beschermd wonen naar een beschermd thuis» is het dan ook het voornemen om de middelen voor beschermd wonen door te decentraliseren naar alle gemeenten, zodat een geleidelijke verschuiving naar meer beschermd thuis en ambulante vormen van ondersteuning en zorg wordt gemaakt.
Herkent u als Minister het beeld dat de geestelijke gezondheidszorg (ggz) nu te verkokerd is en welke stappen kunt u nemen om de samenwerking in de ggz meer te bevorderen?
Zoals eerder aangegeven in de antwoorden op vraag 4 en 7 is de verslavingszorg onderdeel van de ggz en zijn er goede voorbeelden van zorg die is toegespitst op dubbel diagnoses en waar goed wordt samengewerkt. Naast de in het antwoord op vraag 4 genoemde kwaliteitsstandaarden over verslavingszorg als onderdeel van de ggz, heeft de sector ggz heeft ook veldnormen voor samenwerking. Het gaat hierbij om het Landelijk Kwaliteitsstatuut ggz en de Landelijke samenwerkingsafspraken.7 De Landelijke samenwerkingsafspraken geven aanbevelingen voor de samenwerking tussen de huisartsenpraktijken met de generalistische basis GGZ en de gespecialiseerde GGZ bij de zorgverlening en ze geven aandachtspunten voor regionale afstemming. Zowel het Landelijk Kwaliteitsstatuut ggz als de Landelijke samenwerkingsafspraken zijn door Zorginstituut Nederland opgenomen in het Openbaar Register als veldnorm voor goede zorg en de IGJ houdt toezicht op de uitvoering hiervan.
Daarnaast is per 1 december 2022, naar aanleiding van een afspraak in het Coalitieakkoord, Arnt Schellekens aangesteld als Nationaal Rapporteur Verslavingen (NRV).8 De NRV heeft aangegeven comorbiditeit in de ggz en verslavingszorg een belangrijk punt van aandacht te vinden. Wij laten ons door de NRV informeren over eventuele verbeterpunten op dit vlak.
Hoe wordt ervoor gezorgd dat organisaties die verantwoordelijk zijn voor wonen en dagbesteding naadloos samenwerken met de ggz?
Goede samenwerking op lokaal niveau tussen sociaal domein en de ggz is van groot belang. Hier wordt in de regio’s op verschillende manier vorm aan gegeven. Ook in het kader van het IZA wordt veel aandacht besteed aan het verbeteren van de samenwerking tussen de ggz en het sociaal domein. Er wordt onder andere een werkwijze opgezet waarin goed opgeleide professionals verkennende gesprekken voeren, waarbij wordt afgewogen of ggz of inzet vanuit het sociaal domein, waaronder dagbesteding, nodig is. De nadruk ligt hier onder andere op het inzetten van consultatie en overleg tussen de het sociaal domein en de ggz voor individuele patiënten en het gezamenlijk begeleiden van burgers met ernstige psychische aandoeningen.
Hoe kijkt u aan tegen de pilot van HVO Querido waar bewoners in samenwerking met ggz-medewerkers 24 uur per dag begeleiding krijgen?
De Staatssecretaris van VWS staat in algemene zin positief ten aanzien van nieuwe tussenvormen van beschermd wonen waar passende – op- en afschaalbare – ondersteuning en zorg mogelijk is, al dan niet met 24-uurs toezicht.
Bent u van plan de pilot van HVO Querido landelijk in te voeren als deze succesvol is?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het organiseren van passende ondersteuning die vanuit de Wmo wordt geboden. Om die reden is het aan gemeenten om deze pilot landelijk in te voeren. Wel zal ik deze pilot – indien succesvol – onder de aandacht brengen bij gemeenten en de vereniging van Nederlandse gemeenten (VNG) om verder bezien of en hoe we deze pilot als goed voorbeeld breder kunnen toepassen.
Hoe kijkt u aan tegen de «De Nieuwe ggz» – een beweging die de geestelijk gezondheidszorg in Nederland compleet anders wil inrichten, weg van dwingende labels uit het psychiatrisch handboek DSM-5?
De Kamerbrief van 21 oktober 20229 bevat een reactie op het artikel «Het medisch model is te dominant in de ggz» waarin psychiater Floortje Scheepers de beweging van «De Nieuwe ggz», zorg gericht op gezondheid in plaats van ziekte, ondersteunt. Zoals benoemd in de reactie op het voorgenoemde artikel sluit deze beweging aan bij de afspraken die wij samen met partijen, waaronder de deNLggz, ZN, de LHV en de VNG, in het IZA hebben gemaakt over het verbeteren van de samenwerking tussen sociaal domein, huisartsenzorg en ggz.
Het artikel 'Zorgen om online bedreigingen leerlingen: ’Doet een beetje denken aan de kogelbrief’' |
|
Ruud Verkuijlen (VVD), Mariëlle Paul (VVD) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Zorgen om online bedreigingen leerlingen: «Doet een beetje denken aan de kogelbrief»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat elke bedreiging er één teveel is?
Ja. Elke dreiging heeft een grote impact op leerlingen, leraren en ouders. Recent hebben we een groot aantal bedreigingen gezien op meer dan twintig scholen, nog wel in examentijd. Dat is volstrekt onacceptabel. Ook voor daders heeft dit grote impact – het is niet zomaar een grap, maar een daad met grote gevolgen. Het kan zelfs een strafbaar feit zijn.
Hoe vaak komen dit soort bedreigingen voor? Neemt dit aantal toe?
Er is geen landelijk beeld hoe vaak dit soort bedreigingen voorkomt. Daarom is het niet mogelijk hierover een jaarlijks trendbeeld te delen. In het wetsvoorstel vrij en veilig onderwijs kom ik met een meldplicht voor veiligheidsincidenten. Ernstige incidenten, waaronder bedreigingen van deze aard, dienen onder de meldplicht direct aan de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) gemeld te worden. Hiermee zal de inspectie een vollediger beeld krijgen van de problematiek. Daarbij zal ik de vraag betrekken hoe de Kamer periodiek kan worden geïnformeerd. Ik streef ernaar het wetsvoorstel eind 2023 naar uw Kamer de sturen.
Kunt u de Kamer jaarlijks informeren over het aantal bedreigingen dat gericht is aan scholen?
Zie antwoord vraag 3.
Is er voor alle scholen een handelingsprotocol hoe zij het best kunnen handelen bij een online bedreiging aan het adres van de school?
Er zijn handelingsprotocollen en richtlijnen beschikbaar voor scholen. Zo heeft Stichting School en Veiligheid op hun website een stappenplan beschikbaar dat scholen kunnen volgen wanneer zij bedreigingen ontvangen. Daarnaast biedt Stichting School en Veiligheid ook handvatten en tips om preventief op te treden tegen dergelijke bedreigingen.
Welke organisaties hebben een rol om scholen hierbij te helpen?
Naast onderwijspersoneel op de scholen (in het bijzonder zorg-coördinatoren, vertrouwenspersonen en mentoren) zijn er verschillende organisaties met expertise die scholen kunnen helpen. Onderstaand zal ik een selectie van deze organisaties toelichten, waaronder de fases waarin zij scholen kunnen helpen.
Voor preventie kan een school terecht bij Stichting School en Veiligheid. Zij kunnen helpen bij het versterken van het veiligheidsbeleid en bij het opstellen van een protocol. Stichting Halt kan voorlichting geven op scholen en ook spreekuren voor leerlingen organiseren ter preventie van strafbare feiten.
In geval dat er sprake is van een schoolbedreiging is het raadzaam om altijd eerst contact te zoeken met de politie zodat de ernst van de situatie kan worden ingeschat. Vervolgens kan ook advies worden ingewonnen bij het calamiteitenteam van Stichting School en Veiligheid en de Vertrouwensinspecteur (onderdeel van de Inspectie van het Onderwijs). Wanneer het gaat om strafbare feiten, geeft het Openbaar Ministerie leiding aan het opsporingsonderzoek en kan overgaan tot vervolging van de daders. Voor nazorg kan de school bij mentale of psychische schade terecht bij Slachtofferhulp Nederland, en daarnaast is er mogelijk een rol voor Stichting Halt voor de dader.
Wat is de rol van het calamiteitenteam van School & Veiligheid hierin? Zijn zij voldoende in staat om scholen te ondersteunen, en zo niet, hoe gaat u ervoor zorgen dat zij wél afdoende geëquipeerd zijn om hun rol te vervullen?
Stichting School en Veiligheid heeft zowel een adviespunt als een calamiteitenteam. Het adviespunt kan scholen (preventief) adviseren in hoe zij omgaan met dergelijke bedreigingen, mochten deze voorkomen. Het calamiteitenteam is er om bij ingrijpende incidenten, waar het gaat om acute ontregeling voor school en haar medewerkers en leerlingen, advies te geven en ondersteuning te bieden. Deze adviseurs zijn te allen tijde, dus ook in het weekend of laat op de avond, beschikbaar om scholen bij calamiteiten omtrent (sociale) onveiligheid, waaronder ernstige bedreigingen, van gericht en deskundig advies te voorzien. Ik heb geen enkele reden om te veronderstellen dat Stichting School en Veiligheid niet voldoende is geëquipeerd om deze rol te vervullen. Integendeel, ik ben onder de indruk van de professionele manier waarop zij scholen hulp verlenen.
Wordt voor elke bedreiging de politie ingeschakeld door scholen? Indien dit niet zo is, vindt u het wenselijk om dat in het handelingsprotocol op te nemen?
Wanneer er een dreigmail binnenkomt is het altijd verstandig om contact op te nemen met de politie. Zij kunnen de ernst van de dreiging inschatten en de school adviseren over vervolgstappen. Bij zeer ernstige en acute dreigingen kan de school contact opnemen met de meldkamer door 112 te bellen. Bij minder acute bedreigingen kan de school contact opnemen met de contactpersoon bij de politie of via 0900–8844 (wel politie, geen spoed). De meeste scholen doen dit ook al. Ik vind het wenselijk dat scholen dit doen en in hun eigen handelingsprotocol opnemen dat er in dit soort situatie contact wordt opgenomen met de politie. Er is echter niet één handelingsprotocol voor alle scholen. Scholen voeren zelf een veiligheidsbeleid dat is afgestemd op de context en situatie op hun school. Bij twijfel over hoe scholen hun protocollen en veiligheidsbeleid kunnen versterken kan advies worden ingewonnen bij het adviespunt van Stichting School en Veiligheid.
Hoe wordt de afweging gemaakt om tot schoolsluiting over te gaan?
De politie maakt in afstemming met het lokaal gezag en samen met de school een inschatting van de veiligheidsrisico’s en adviseert op basis daarvan om tot sluiting over te gaan of niet. Het komt ook voor dat de schoolleiding vanwege onrust en onveilige gevoelens van medewerkers, leerlingen en ouders al eerder dan het advies van de politie besluit om te sluiten. Scholen houden hierbij rekening met de onrust die ontstaat bij het idee van een dreiging en nemen hun rol om op een passende wijze de rust weer terug te brengen in de school.
In hoeveel van de gevallen worden de daders van dit soort dreigementen gepakt en wat zijn in het algemeen de vervolgstappen?
Er zijn geen cijfers bekend over het aantal verdachten dat specifiek voor dit soort dreigementen wordt aangehouden. Zie ook de antwoorden op vraag 3 en 4. Om daders te kunnen achterhalen en mogelijke vervolgstappen te ondernemen, is het van belang dat er een melding of aangifte wordt gedaan bij de politie. De politie kan in dit soort gevallen helpen of een melding of een aangifte meer gepast is bij de situatie. Wanneer het gaat om een bedreiging richting een school, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 8.
Wanneer het gaat om een vorm van geweld of agressie tegen werknemers met een publieke taak – waaronder onderwijzend personeel – zijn de Eenduidige Landelijke Afspraken van toepassing. Dit zijn afspraken over de opsporing en vervolging van verdachten van agressie- en geweldsdelicten tegen functionarissen met een publieke taak. Zo geven de politie en het Openbaar Ministerie onder andere prioriteit aan deze aangiften. Daarnaast is het uitgangspunt dat het openbaar ministerie conform deze afspraken en de Aanwijzing kader voor strafvordering meerderjarigen2 een strafverzwaring van 200% eist.
Wordt de immateriële en materiële schade die een school ten gevolge van een bedreiging en sluiting loopt altijd verhaald op de dader en bij minderjarigen op hun ouders?
Dat is niet bekend, want er bestaat geen alomvattende registratie van verhaalde schade in dergelijke gevallen.
Schade voor de school kan op verschillende manieren worden verhaald. Als de dader bekend is, kan een vordering tot schadevergoeding tussen de school en dader onderling worden afgehandeld, of kan de school zich tot de burgerlijke rechter wenden. Als de school is verzekerd kan de verzekeraar de schade voldoen.
Welke mogelijkheden ziet u om de pakkans te vergroten?
Voor het verhogen van de pakkans is van belang dat leraren of scholen melding of aangifte doen en hierbij geen belemmeringen ervaren. Daarom ligt er ook een belangrijke taak voor de scholen om hun leraren in dit proces bij te staan of om als schoolleiding zelf melding of aangifte te doen. Het is begrijpelijk dat scholen soms twijfelen hoe zij hiermee om moeten gaan. Daarom is het ook goed dat zij advies kunnen inwinnen bij Stichting School en Veiligheid, Stichting Halt en de vertrouwensinspecteur. Zij kunnen de school adviseren over de juiste stappen.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat vaak jongeren dit soort bedreigingen plegen?
Stichting Halt geeft voorlichting op scholen over de gevolgen van het plegen van strafbare feiten en de groepsdruk die hier vaak bij komt kijken. Zij zijn ook steeds vaker op scholen aanwezig met spreekuren om onderwijsprofessionals te adviseren hoe zij dit gesprek kunnen voeren en met een onveilige groepsprocessen kunnen omgaan. Daarnaast heeft Stichting School en Veiligheid het Niet-pluisinstrument ontwikkeld. Voor dit instrument verwijs ik u naar de website van Stichting School en Veiligheid. Het doel daarvan is om door uitwisseling van informatie een beter beeld te krijgen van individuele leerlingen en de problematiek en risico’s waar zij tegenaan lopen.
Hoe worden ouders en jongeren bewust gemaakt van de consequenties van een schoolbedreiging?
Stichting Halt geeft voorlichting aan leerlingen en onderwijspersoneel over de consequenties van het plegen van een strafbaar feit. Daarnaast bieden zij ook ondersteuning en handvatten aan onderwijspersoneel en de schoolleiding om het gesprek hierover in de klas en met ouders te voeren. Zo hebben mijn medewerkers in de gesprekken met de scholen die recent in Amsterdam en Utrecht het slachtoffer zijn geworden van bedreigingen begrepen dat zij goed met hun leerlingen in gesprek gaan over de impact en consequenties van dreigingen, niet alleen voor de school, de leerlingen en de docenten, maar ook voor de dader.
Is er voldoende nazorg voor docenten en leerlingen na een schoolbedreiging?
Een schoolbedreiging kan een zware impact hebben op het onderwijspersoneel, ouders en leerlingen. Ook daarom is het belangrijk dat de politie tijdig wordt ingeschakeld. Afhankelijk van de ernst van de bedreiging kan ook contact worden gezocht met Slachtofferhulp Nederland voor nazorg en met Stichting School en Veiligheid voor een juiste afhandeling.
De grote zorgen van 29 burgemeesters over de concentratie van acute zorg |
|
Julian Bushoff (PvdA) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Klopt het dat als colleges van burgemeesters en wethouders in relevante gemeenten niet voorafgaand aan de besluitvorming over het veranderen van het acute zorgaanbod worden betrokken via een te organiseren bijeenkomst door de zorgaanbieder, de zorgaanbieder niet conform de wet handelt? Welke consequentie is hier aan verbonden? Wie ziet hierop toe? Wat kan een gemeente zelf doen als ze niet op de juiste manier zijn geïnformeerd?
Zorgaanbieders dienen de besluitvormingsprocedure te volgen die beschreven staat in het Uitvoeringsbesluit van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) en de daarop gebaseerde Uitvoeringsregeling Wkkgz als zij overwegen het aanbieden van acute zorg op een bepaalde locatie geheel of gedeeltelijk te beëindigen of op te schorten.1 In deze regelgeving staat duidelijk beschreven dat colleges van burgemeesters en wethouders (hierna: colleges van B&W) in de omgeving voorafgaand aan besluitvorming betrokken moeten worden, tenzij vanwege een onmiddellijke dreiging van de veiligheid van de cliënten of de zorg deze stap niet kan worden afgewacht.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) is belast met het toezicht op deze regelgeving. Indien een zorgaanbieder in de naleving van de verplichtingen tekortschiet, dan zal de IGJ eerst een zorgaanbieder aanspreken. Op grond van de Wkkgz kan de IGJ een maatregel opleggen, bijvoorbeeld een aanwijzing, een bevel, of een last onder dwangsom om alsnog naleving af te dwingen of bestuurlijke boete.
Als een college van B&W zich niet voldoende betrokken voelt, dan kan het college dat kenbaar maken bij de zorgaanbieder en hierover het gesprek aangaan. Het college kan een melding doen bij de IGJ. Ik wil hierbij opmerken dat, ondanks de inspanningen van zorgaanbieders om gemeenten te betrekken bij de besluitvorming, de uitkomst hiervan niet altijd de voorkeursoptie van individuele gemeenten hoeft te zijn.
Deelt u de wens om lokaal bestuur beter te verankeren in besluitvorming over een veranderend zorgaanbod? Zou een grotere rol van de burgemeester door deze (weer) deel te laten worden van de Raad van Toezicht van ziekenhuizen wenselijk zijn?
In het Uitvoeringsbesluit Wkkgz is de betrokkenheid van colleges van B&W bij het sluiten of opschorten van acuut zorgaanbod sinds 1 januari 2022 geregeld. Ziekenhuizen gaan zelf over de invulling van hun Raad van Toezicht.
Gezien de rol die acute zorg speelt in onder andere de leefbaarheid van een regio, vind ik de betrokkenheid van lokaal bestuur en inwoners van belang bij keuzes over de toekomst van de acute zorg. Ik zal daarom perspectief van het lokale bestuur en de inwoners betrekken bij de ontwikkeling van het alternatief voor de 45-minutennorm. Ik zal uw Kamer op korte termijn informeren over dit proces.
Deelt u de mening dat wanneer afspraken gemaakt dienen te worden in het Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ), om de continuïteit en toegankelijkheid van de acute zorg voor patiënten in de regio te waarborgen, het belangrijk is dat het ROAZ een goede afspiegeling is van de regio? Zo ja, hoe kijk u tegen het probleem dat verschillende gemeenten ervaren om toegang te krijgen tot het ROAZ? Hoe gaat u ervoor zorgen dat het ROAZ een goede afspiegeling is van de regio?
Het Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ) is een overleg van zorgaanbieders dat tot doel heeft dat deze zorgaanbieders afspraken maken met betrekking tot de beschikbaarheid en bereikbaarheid van de acute zorg in hun regio alsmede de voorbereiding op het verlenen van die zorg. Het is belangrijk dat alle zorgaanbieders, genoemd in het Uitvoeringsbesluit Wkkgz en de Uitvoeringsregeling Wkkgz, goed zijn vertegenwoordigd in het overleg.2 Dat betekent onder andere dat de Geneeskundige hulpverleningsorganisatie in de regio (GHOR) en de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) deelnemen aan het ROAZ, op bestuurlijk niveau vertegenwoordigd door de Directeur Publieke Gezondheid (DPG).
Gemeenten of colleges van B&W zijn geen formele partij binnen een ROAZ. Zij zijn immers geen zorgaanbieders. Het traumacentrum, dat de verantwoordelijkheid heeft om het ROAZ te organiseren, kan wel besluiten om een gemeente uit te nodigen voor het overleg indien een onderwerp geagendeerd staat dat naar het oordeel van het traumacentrum een gemeente aangaat. Evenzo kan een gemeentebestuur of het bestuur van een veiligheidsregio het ROAZ(-bestuur) uitnodigen voor een overleg.
Gezien de grote opgave waar de ROAZ-en voor staan, wil ik kijken naar de governance van de ROAZ-en en de betrokkenheid van alle partijen in de keten. Dit heb ik eerder al aangekondigd in de beleidsagenda toekomstbestendige acute zorg.3 Ik ga hierover in gesprek met het veld.
Is de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) gemandateerd om conform de AMvB namens inwoners en gemeenten met een regionaal ziekenhuis te praten over acute zorg? Zo ja, heeft u overleg gehad met de GGD over het vervullen van deze rol?
De DPG is vanuit het publieke belang de verbindende schakel tussen de zorgsector en het openbaar bestuur. De DPG is niet formeel gemandateerd om namens inwoners en gemeenten te spreken in het ROAZ.
In het Integraal Zorgakkoord is afgesproken dat de ROAZ-en voor het einde van dit jaar een ROAZ-plan ontwikkelen om de toekomst van de acute zorg in de regio te borgen. Bij de ontwikkeling van het ROAZ-plan is de DPG in de regio de gesprekspartner aan de ROAZ-tafel. De DPG is in het ROAZ de vertegenwoordiger van de GHOR en GGD. Vanuit deze vertegenwoordiging borgt de DPG het publieke belang van zorg in relatie tot veiligheid.
In hoeverre heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een rol bij veranderingen in de acute zorg?
Ik heb onder andere contact met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties naar aanleiding van het rapport «Elke regio telt! Een nieuwe aanpak van verschillen tussen regio’s» van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli), de Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB) en de Raad voor Volksgezondheid & Samenleving (RVS). Het streven is u vóór het zomerreces een kabinetsreactie op dit rapport toe te sturen.
Hoe beoordeelt u de positie van verzekeraars in het ROAZ in vergelijking met gemeenten en inwoners?
De zorgverzekeraar met het grootste marktaandeel in de regio neemt namens collega zorgverzekeraars deel aan het ROAZ. Zo wordt bevorderd dat de regionale afspraken en de contractering door zorgverzekeraars van individuele zorgaanbieders op elkaar aansluiten en dat deze afspraken daadwerkelijk kunnen worden uitgevoerd. Zorgverzekeraars en zorgaanbieders zijn voor het voldoen aan hun plichten (onder andere de zorgplicht van zorgverzekeraars) afhankelijk van elkaar.
Inwoners en colleges van B&W moeten worden betrokken als aanbod van acute zorg wordt beëindigd of opgeschort (zoals toegelicht in het antwoord op vraag 1), zodat hun visies, wensen en zorgen kunnen worden meegewogen bij het definitieve besluit door de zorgaanbieder. Het traumacentrum kan besluiten om een gemeente uit te nodigen voor het ROAZ, als een onderwerp op de agenda een gemeente aangaat.
In mijn gesprek met het veld over de governance van het ROAZ, zal ik betrekken hoe alle belangen worden meegenomen in het ROAZ.
Zorgaanbieders die hun patiënten extra geld in rekening hebben gebracht |
|
Julian Bushoff (PvdA) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Hoeveel meldingen van een vrijwillige eigen bijdrage heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) ontvangen?1
De NZa heeft op dit moment enkele tientallen meldingen ontvangen. De NZa onderzoekt nog of het in al deze gevallen ook daadwerkelijk gaat om een overtreding.
Hoeveel formele maatregelen heeft de NZa naar aanleiding hiervan opgelegd in 2022 en 2023? Welke maatregelen waren dat?
De NZa heeft nog geen formele maatregelen opgelegd. De eerste meldingen over deze betalingen heeft zij in januari van dit jaar gekregen. Het onderzoek hiernaar is onlangs gestart.
Zet u stappen om patiënten actief te informeren dat een vrijwillige eigen bijdrage door zorgaanbieders niet is toegestaan? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
In mijn antwoord op door de media gestelde vragen heb ik aangegeven dit een verwerpelijke praktijk te vinden en heb patiënten geadviseerd dergelijke bijdragen niet te betalen en online melding hiervan te maken bij de NZa.
Kunnen patiënten een restitutie krijgen van een onterecht betaalde vrijwillige eigen bijdrage?
Indien patiënten een onterechte eigen bijdrage hebben betaald, kunnen zij deze kosten terug vorderen van de zorgaanbieder. Het gaat hier tenslotte om een onverschuldigde betaling. Daarnaast is het belangrijk dat patiënten melding maken bij de NZa, zodat deze meldingen onderzocht kunnen worden en er eventueel door de NZa kan worden gehandhaafd.
Wat zegt dit signaal over of de tarieven kostendekkend zijn die zorgaanbieders ontvangen voor geleverde zorg? Bent u bereid dit verder te onderzoeken?
Het feit dat zorgaanbieders extra kosten in rekening brengen, kan niet door de beugel. De NZa stelt redelijkerwijs kostendekkende tarieven vast in verschillende sectoren. Deze tarieven worden geïndexeerd voor onder andere lonen en bijvoorbeeld hogere energie- en huurprijzen. Het is aan zorgaanbieders en zorgverzekeraars om goede afspraken te maken over de vergoeding van zorg die geleverd wordt. Zorgaanbieders die zich in financieel zwaar weer bevinden, moeten zich melden bij hun grootste zorgverzekeraar. Wel zal ik de uitkomsten van het onderzoek van de NZa afwachten en eventuele ontwikkelingen blijven volgen.
Het bericht ‘Afhankelijkheid van China moet niet worden herhaald bij 6G’. |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Afhankelijkheid van China moet niet worden herhaald bij 6G»?1
Ja.
Kunt u toelichten wat precies de rol is van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat in het project Future Network Services?
Mede namens een consortium van bedrijven en onderzoeksinstellingen heeft mijn ministerie het projectvoorstel «6G Future Network Services» (FNS-voorstel) via de departementale route ingediend in de derde ronde van het Nationaal Groeifonds2. Het voorstel is momenteel in behandeling bij het Nationaal Groeifonds. Indiening is gedaan voor het versterken van het economisch verdienvermogen, digitale strategische autonomie en het benutten van maatschappelijk relevante toepassingen. Bovendien is het de bedoeling dat verschillende subsidie-instrumenten van EZK kunnen worden ingezet, onder meer voor het (op een later moment) aansluiten van MKB-bedrijven en onderwijsinstellingen. In de aanloop naar het FNS-voorstel hebben EZK en het Topteam ICT de publiek-private samenwerking met o.a. TNO op het gebied van Future Network Services bevorderd.
Daarnaast heeft mijn ministerie ook een inhoudelijke rol. Telecommunicatie is een gereguleerde markt, waarbij de overheid diverse randvoorwaarden schept. Voor het succes van het FNS-programma is het van belang dat de te ontwikkelen 6G-technologie goed aansluit op toekomstig beleid en toekomstige regelgeving en toezichtkaders. Zo moeten de door 6G gebruikte frequenties aansluiten op de frequentiebanden die t.z.t. beschikbaar zullen zijn. Andersom kan het programma voeding geven aan de ontwikkeling van toekomstbestendig beleid, door vanuit de 6G-technologieontwikkeling vroegtijdig beleidsvragen en knelpunten te signaleren. In het FNS-voorstel wordt hier proactief op ingezet.
Kort samengevat: het FNS-voorstel is relevant voor alle pijlers uit de Strategie Digitale Economie van november 2022.3
Is het bevorderen van strategische autonomie een van de doelstellingen van het project en zo ja, hoe gaat dit project ervoor zorgen dat we minder afhankelijk zijn van China?
Ja, het bevorderen van digitale en open strategische autonomie is een van de doelstellingen van het project. De ontwikkeling van 6G neemt nu al de vorm aan van een wedloop tussen wereldregio’s. Met een investering in onderzoek en innovatie kan Nederland een technologische leiderschapspositie opbouwen in specifieke onderdelen van de 6G-ontwikkeling, zoals antennetechnologie en netwerkbesturing. Dat moet zich vervolgens vertalen in een sterke Europese positie in de industriële 6G-waardeketen rond 2030, wanneer de marktintroductie van 6G wordt verwacht. Dit beperkt risicovolle strategische afhankelijkheden van derde landen als het gaat om de hard- en software die nodig zijn voor onze telecommunicatienetwerken, welke onderdeel zijn van de Nederlandse vitale infrastructuur. Daarbij zet het FNS-voorstel ook in op het opleiden van vakmensen in Nederland (menselijk kapitaal). We zien dat de netwerktechnologie steeds complexer wordt. Hoogwaardige kennis en kunde zijn een randvoorwaarde om controle te houden over de netwerken, om deze veilig te beheren, en om innovatieve toepassingen te kunnen ontwikkelen en benutten.
Deelt u de mening dat het ongelooflijk belangrijk is dat het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat beleidsmatig betrokken is om de strategische autonomie van Nederland te bevorderen? Zo ja, hoe zet u zich hiervoor in?
Ja, op 8 november 2022 heb ik samen met de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking de Kamerbrief Open Strategische Autonomie naar uw Kamer gestuurd4. Hierin staat de kabinetsbrede inzet ten aanzien van de open strategische autonomie (OSA) van de EU. Deze inzet bestaat uit drie pijlers: i) versterking van het politiek-economisch fundament van de EU; ii) mitigatie van risicovolle strategische afhankelijkheden en iii) het vergroten van de geopolitieke slagkracht van de Unie. Een sterke, innovatieve en concurrerende interne markt is een essentieel onderdeel van onze weerbaarheid. Alleen zo blijven we in staat om naar eigen inzichten onze eigen keuzes voor de borging van onze publieke belangen te maken. Ook zet ik mij in om risicovolle strategische afhankelijkheden op het terrein van de Nederlandse economie te adresseren.
In de bijlage van de hiervoor genoemde Kamerbrief is een overzicht toegevoegd van concrete initiatieven en lopende trajecten die bijdragen aan het versterken van OSA. Op mijn ministerie loopt een tal van dit soort initiatieven en trajecten: van innovatiebeleid (o.a. Nationaal Groeifonds), verdere invulling van digitale open strategische autonomie (naar verwachting dit najaar gereed), tot aan wet- en regelgeving zoals Wet ongewenste zeggenschap telecommunicatie.
Deelt u de mening dat publiek-private samenwerking tussen overheid en bedrijven als NXP, Ericsson en Nokia essentieel is om onze afhankelijkheid van China op het gebied van telecomsoftware en -hardware te verminderen?
Voor het verwerven van een Nederlandse en Europese leiderschapspositie is het nodig om industriële ecosystemen te ontwikkelen en hierin te investeren. Dat vraagt samenwerking tussen onderzoekers, het bedrijfsleven – inclusief leidende grote bedrijven zoals in de vraag genoemd – en overheid. Mijn focus ligt hierbij op het versterken van de kennis- en innovatiebasis door publiek-private samenwerking rond digitale sleuteltechnologieën zoals 6G5. Bijvoorbeeld met investeringen in onderzoek en innovatie via het Nationaal Groeifonds.
Hoe zet u zich ervoor in dat ook het midden- en kleinbedrijf (mkb) in de keten en start-ups betrokken is bij het project? Bent u bereid deze betrokkenheid actief aan te jagen?
Diverse MKB-bedrijven zijn als partner betrokken bij de ontwikkeling van het FNS-voorstel. Verder heeft het FNS-voorstel een specifieke actielijn voor ondersteuning van start-ups en MKB-bedrijven. Het gaat dan om zowel financiële als inhoudelijke ondersteuning van innovatie.
In hoeverre is het project Future Network Services afhankelijk van subsidie uit het Nationaal Groeifonds? Kan het project Future Network Services eventueel ook uitgevoerd worden zonder bijdrage uit het Nationaal Groeifonds, en wat is daarvoor nodig?
Omdat de commerciële introductie van 6G over zeven jaar wordt verwacht, is het voor bedrijven te risicovol om nu al zonder subsidie te investeren in onderzoek en innovatie en in ketensamenwerking. Kenmerkend voor het FNS-voorstel is dat het een investering is in het versterken van het hele ecosysteem via een integrale aanpak van hoogwaardig onderzoek tot valorisatie en marktintroductie van toepassingen. Dat moet leiden tot de beoogde impact op het gebied van verdienvermogen en strategische autonomie. Hiervoor is het niet mogelijk om nu al een private business case rond te krijgen. Daarom wordt een publieke investering gevraagd in onderzoek en innovatie. Daarbij gaat het om een dusdanig strategische, meerjarige en omvangrijke investering, dat een aanvraag is ingediend bij het Nationaal Groeifonds.
Zonder bijdrage uit het Nationaal Groeifonds is het onwaarschijnlijk dat het FNS-programma in de voorgestelde vorm uitgevoerd kan worden. Wel verwacht ik dat onderzoekers en bedrijven bepaalde onderdelen individueel kunnen uitvoeren, op kleinere schaal. Zij kunnen daarbij gebruik maken van bestaande onderzoeks- en innovatiesubsidies op landelijk, regionaal en Europees niveau. Maar op deze manier worden kansen gemist door het ontbreken van een integrale aanpak.
Betreft Future Network Services een specifiek Nederlands project of wordt ook samengewerkt met andere Europese lidstaten? Zijn er andere lidstaten met vergelijkbare projecten?
Future Network Services betreft een Nederlands project. Wel wordt er ingezet op Europese en internationale samenwerking. Dat is essentieel want de ontwikkeling van 6G vindt plaats op Europese en op wereldschaal. Belangrijke Europese spelers zoals Ericsson en Nokia zijn partner in het project en ook doen Nederlandse multinationals met een globale positie zoals NXP mee in het project. Daarnaast wordt synergie gezocht met andere (inter)nationale initiatieven zoals het EU 6G-programma, zie hieronder. Dit moet zorgen voor Europese coalitievorming en opschaling die de slaagkans in standaardisatie en daarmee marktacceptatie vergroot. Binnen de EU zijn in Duitsland, Frankrijk en Finland al omvangrijke 6G publiek-private programma’s gestart. Ook met deze initiatieven zal samenwerking worden gezocht via het FNS-project.
In hoeverre wordt los van het project Future Network Services in Europa samengewerkt om strategische afhankelijkheden bij de ontwikkeling van 6G te verminderen? Bent u bereid zich hiervoor actief in te zetten in Europa?
Nederland kan met versterkte publiek-private samenwerking en een eigen investering in 6G-onderzoek en -innovatie een significante bijdrage leveren aan de programma’s en doelen op EU-niveau.
Op initiatief van de Europese Commissie en de Europese industrie is reeds een publiek-privaat partnerschap opgericht voor de ontwikkeling van 6G.6 Verschillende Nederlandse onderzoeksorganisaties en bedrijven met een rol in het FNS voorstel, nemen hieraan deel. Daarnaast zijn ook EU-investeringen in onder meer halfgeleidertechnologie relevant voor Nederlandse bedrijven. Voor de periode 2021–2027 is 900 miljoen euro beschikbaar voor onderzoek en innovatie vanuit het Horizon Europe programma. Dit moet uiteindelijk bijdragen aan industrieel leiderschap van de EU.
De chatbot van Snapchat |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Is de Staatssecretaris bekend met het artikel «Nieuwe functie Snapchat wil met kinderen afspreken: «Zie ik je vanavond? Ik ben een echt persoon!»»?1
Ja, daarmee ben ik bekend.
Hoe beoordeelt de Staatssecretaris de constatering in het artikel dat wanneer kinderen aangeven te kampen met problemen de chatbot van Snapchat zich voordoet als een echt persoon, en zelfs voorstelt om af te spreken?
Ik vind het onwenselijk als een chatbot zich voordoet als echt persoon en kinderen voorstelt om af te spreken. Snap Inc., het bedrijf achter Snapchat, heeft inmiddels in een gesprek met de Staatssecretaris van VWS en mij aangegeven dat de functionaliteit is aangepast waardoor de chatbot zich niet langer voordoet als een echt persoon en expliciet wordt vermeld dat het gaat om een chatbot. Toch vind ik het kwalijk dat er bij de introductie van deze nieuwe functie in Snapchat onvoldoende rekening is gehouden met de impact die dit kan hebben op kinderen. Ik wil bedrijven zoals Snap Inc. dan ook oproepen de Code Kinderrechten Online toe te passen, waarvan het eerste beginsel luidt: «zet het belang van het kind voorop bij het ontwerp». Ook met het oog op de aankomende AI-verordening vind ik het belangrijk dat ontwerpers die gebruik maken van een chatbot duidelijk en transparant zijn richting de eindgebruiker dat er sprake is van een AI-systeem. In het geval van kinderen vergt dat extra waarborgen.
Deelt de Staatssecretaris de zorgen dat kinderen die online op zoek gaan naar hulp ten prooi vallen aan deze chatbot?
Zoals hierboven gesteld heeft Snapchat aangegeven dat de chatbot zich niet langer voordoet als een echt persoon. Wanneer de aankomende AI-verordening van toepassing is, zal het bij chatbots verplicht zijn om natuurlijke personen te informeren dat zij interacteren met een AI-systeem, tenzij uit de omstandigheden en gebruikscontext al blijkt dat sprake is van een AI-systeem.
Deelt de Staatssecretaris de opvatting dat het zorgelijk is wanneer kinderen niet het onderscheid kunnen maken tussen een chatgesprek met een echt persoon en een chatgesprek met een chatbot?
Jazeker, daarom is bovengenoemde AI-verordening van groot belang. Deze verordening verplicht dat natuurlijke personen worden geïnformeerd over het feit dat zij met een AI-systeem (zoals een chatbot) te maken hebben. Deze wetgeving moet de benodigde transparantie bieden over de vraag of je met een echt mens communiceert of met AI.
Welke risico’s ziet de Staatssecretaris in het feit dat kinderen die hulp zoeken omdat ze zich bijvoorbeeld eenzaam voelen, niet weten dat ze te maken hebben met een chatbot en niet met een echt persoon?
Dat kinderen met chatbots kunnen chatten hoeft in beginsel niet problematisch te zijn. Wel dient hierbij voor deze kinderen duidelijk te zijn dat zij chatten met een chatbot en geen echt persoon. In de AI-verordening (die nog in onderhandeling is) staat dat aanbieders van AI-systemen ervoor moeten zorgen dat AI-systemen die voor interactie met natuurlijke personen zijn bedoeld (zoals chatbots), zodanig worden ontworpen en ontwikkeld dat natuurlijke personen worden geïnformeerd dat zij met een AI-systeem te maken hebben, tenzij uit de omstandigheden en gebruikscontext al blijkt dat sprake is van een AI-systeem.
Een ander belangrijk risico is dat kinderen (gevoelige) persoonsgegevens verstrekken aan een chatbot en deze gegevens vervolgens worden opgeslagen, verwerkt en worden gebruikt om kinderen te profileren. Omdat kinderen vaak nog niet in staat zijn om een goede inschatting te maken van welke informatie ze beter wel of niet kunnen delen, hebben technologiebedrijven een belangrijke verantwoordelijkheid om daar geen misbruik van te maken en zich te houden aan de toepasselijke wet- en regelgeving, zoals de AVG de Digital Services Act (DSA), die binnenkort van toepassing wordt.
Ook hebben de platforms een eigen verantwoordelijkheid tegenover hun gebruikers om bij het vormgeven van hun diensten het belang van kinderen een belangrijke rol te laten spelen. Ik verwacht van deze bedrijven dat zij ook rekenschap geven van het feit dat bepaalde functionaliteiten risico’s voor kinderen met zich meebrengen. Ik spreek geregeld met verschillende grote technologiebedrijven over het beschermen van kinderen online. Tijdens deze gesprekken wijs ik deze grote techbedrijven op hun verantwoordelijkheid om kinderen en jongeren online te beschermen.
In hoeverre verwacht de Staatssecretaris dat het mogelijk is dat een dergelijke chatbot kinderen met problemen voorziet van onjuiste of gevaarlijke adviezen?
Een chatbot kan onjuiste of gevaarlijke adviezen geven. Ik vind het natuurlijk volledig onacceptabel als chatbots kinderen van gevaarlijke of onjuiste adviezen zouden voorzien.
In de DSA zijn bepalingen opgenomen om gebruikers van online platforms beter te beschermen. De verplichtingen uit de DSA gaan vanaf 17 februari 2024 voor alle tussenhandeldiensten gelden. Voor de zeer grote online platforms- en zoekmachines, waaronder sociale netwerken als TikTok, Snapchat, Instagram en Facebook, wordt de DSA al dit jaar van toepassing, namelijk op 25 augustus 2023. Zij zijn vanaf dan verplicht om jaarlijks de zogenaamde systeemrisico’s die voortvloeien uit het ontwerp of uit de werking van hun diensten in kaart te brengen en maatregelen te nemen om deze risico’s te verminderen. Tot deze systeemrisico’s behoren nadrukkelijk ook eventuele werkelijke of voorzienbare negatieve effecten op de uitoefening van grondrechten, waaronder de rechten van kinderen, en negatieve effecten met betrekking tot minderjarigen. Dit betekent dat de zeer grote online platforms, waaronder ook Snapchat, op grond van de DSA maatregelen moeten nemen om de kinderen te beschermen tegen chatbots wanneer deze (potentieel) een negatief effect hebben op de rechten of het welzijn van kinderen.
In hoeverre deelt de Staatssecretaris de opvatting van het kenniscentrum Bureau Jeugd & Media dat er een gedragscode moet komen voor het gebruik van chatbots?
In de AI-verordening (die nog in onderhandeling is) staat dat aanbieders ervoor moeten zorgen dat AI-systemen die voor interactie met natuurlijke personen zijn bedoeld (zoals chatbots), zodanig worden ontworpen en ontwikkeld dat natuurlijke personen worden geïnformeerd dat zij met een AI-systeem te maken hebben, tenzij uit de omstandigheden en gebruikscontext al blijkt dat sprake is van een AI-systeem.
Deelt de Staatssecretaris de opvatting dat de urgentie van het verhogen van kennis over deze toepassingen onder kinderen zeer hoog is?
Ja, ik acht het van belang dat kinderen en hun ouders worden gewaarschuwd voor de risico’s voor kinderen in de digitale wereld. Zoals reeds aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen die op 9 maart jl. aan uw Kamer zijn verzonden,2 zal ik een publiekscampagne starten om ouders en kinderen hierover beter te informeren. Voor de zomer zal ik een brede beleidsbrief over de bescherming van kinderen in de digitale wereld aan uw Kamer sturen. Hierin zal ik deze campagne ook verder toelichten.
Welke rol ziet de Staatssecretaris hierin weggelegd voor scholen? Op welke manier gaat het kabinet zorgen dat scholen toegerust zijn om kinderen van deze kennis te voorzien?
Het is belangrijk dat schoolbesturen en leraren voldoende op de hoogte zijn van zowel de kansen als de risico’s van AI voor het onderwijs. Van onderwijsinstellingen vraagt dit om te doordenken hoe zij dit vanuit hun visie op goed onderwijs binnen hun instellingen willen vormgeven. Zij worden hierbij ondersteund door Kennisnet en SURF, die webinars en artikelen aanbieden. Ook hebben Kennisnet, de PO-Raad en de VO-raad een monitor ontwikkeld, MYRA, die scholen inzicht geeft in hoe zij ervoor staan op het gebied van technologie en digitalisering. Bewustwording over kunstmatige intelligentie vormt daar één van de onderdelen van, waaronder het gebruik van chatbots in de klas en computational thinking.
Aanvullend faciliteert het Ministerie van OCW een verantwoorde ontwikkeling van AI in het onderwijs, door het benutten van kansen en met oog voor de risico’s. Met behulp van het Nationaal Groeifonds investeert het Ministerie van OCW in deze ontwikkelingen tot 2035. Zo is er voor de komende tien jaar € 80 miljoen toegekend aan het Nationaal Onderwijslab AI (NOLAI) in het funderend onderwijs. Leraren en scholen in het funderend onderwijs kunnen deelnemen aan co-creatie projecten waarin zij samen met wetenschappers en leermiddelenmakers werken aan een goede inzet van intelligente technologieën in het onderwijs, vanuit een pedagogisch en didactisch verantwoorde basis, met oog voor risico’s als privacy en autonomie van leerlingen en leraren.
Welke andere manieren ziet de Staatssecretaris voor zich om kinderen online weerbaar te maken en te beschermen tegen dergelijke negatieve uitwassen van AI toepassingen?
Zoals toegelicht onder vraag 8 zijn wij bezig met het ontwikkelen van een voorlichtingscampagne om het bewustzijn van de risico’s in de digitale wereld bij ouders en kinderen te verhogen en hun (meer) handelingsperspectief te bieden.
Het bericht 'Nieuw probleem bij zoeken opvangplekken: ‘Dassen blokkeren opvang 800 asielzoekers’' |
|
René Peters (CDA), Harmen Krul (CDA), Derk Boswijk (CDA) |
|
Piet Adema (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht in het Algemeen Dagblad, getiteld: «Nieuw probleem bij zoeken opvangplekken: «Dassen blokkeren opvang 800 asielzoekers»»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat alles op alles moet worden gezet om zo snel mogelijk deze dassenburchten te verwijderen? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om dit zo snel mogelijk te doen?
In deze situatie botsen die twee belangen. De opvang van asielzoekers is een belangrijke maatschappelijke opgave en het vinden van geschikte locaties voor opvang is een grote uitdaging. Daar tegenover staat dat de das een soort is waar het tot voor kort niet goed mee ging. De das is beschermd onder de Wet natuurbescherming (Wnb), dat betekent dat het doden van dassen of verwijderen van dassenburchten niet is toegestaan zonder ontheffing of vrijstelling.
Provincies zijn aangewezen als bevoegd gezag voor het verlenen van ontheffingen voor dergelijke ruimtelijke projecten. De provincie Gelderland is zich in dit geval goed bewust van het geschetste probleem en werkt met snelheid aan een passende oplossing. Het COA, als aanvrager van de ontheffing heeft hiervoor een ecologisch onderzoek laten uitvoeren door een gecertificeerd ecologisch bureau.
Deelt u de opvatting dat niet alleen Prorail een generieke ontheffing zou moeten krijgen voor het verwijderen van dassenburchten, maar dat gemeenten die ook zouden moeten krijgen voor de realisatie van opvanglocaties? Zo ja, welke acties gaat u uitzetten om dit zo snel mogelijk voor elkaar te krijgen?
Een ontheffing is naar zijn aard casus-specifiek. Alleen in uitzonderlijke situaties kan sprake zijn van een generieke ontheffing. Omdat een generieke ontheffing verder gaat dan een locatie specifieke ontheffing, wordt daarbij de zorgvuldigheid in acht genomen die nodig is om te borgen dat zo’n ontheffing voldoet aan de wettelijke eisen (en daardoor ook een rechtelijke toets kan doorstaan). De Ministeries van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Infrastructuur & Waterstaat onderzoeken met RVO en ProRail de mogelijkheden voor het verlenen van een generieke ontheffing van verplichtingen die voortvloeien uit de wet Natuurbescherming.
De Minister voor Natuur en Stikstof is bevoegd ontheffingen te verlenen van de voor activiteiten met een provincie-overstijgend karakter, waaronder landelijke infrastructuur zoals spoorwegen. De Minister is niet bevoegd om gemeenten een generieke ontheffing te verlenen van de Wet natuurbescherming. In dergelijke gevallen is altijd maatwerk nodig, afhankelijk van de lokale omstandigheden. Zoals gezegd is de provincie hier het bevoegd gezag.
Deelt u de opvatting dat enkel een verkenning naar een generieke ontheffing, zoals aangekondigd in de beantwoording van de vragen van de leden Krul en Amhaouch (beiden CDA)2 niet getuigt van voldoende urgentie en de juiste prioriteitstelling, en dat juist moet worden overgegaan tot actie, zodat deze generieke ontheffingen er zo snel mogelijk komen? Zo ja, welke acties gaat u op korte termijn ondernemen om deze generieke ontheffingen in te stellen?
Het kabinet is zich goed bewust van de urgentie. Op de spoortrajecten met de meest urgente problemen is daarom versneld actie ondernomen en is locatie-specifiek ontheffing verleend door RVO voor het verwijderen van burchten. ProRail heeft sinds januari 2023 een gedragscode (vrijstelling) om holen met een beperkte bijdrage aan het leefgebied (geen kraamburchten en andere belangrijke verblijfplaatsen) te verwijderen. Dit zou dergelijke problemen in de toekomst zoveel mogelijk moeten voorkomen. Daarnaast verkennen de Ministeries van IenW en LNV, zoals gezegd, de mogelijkheden voor een generieke ontheffing. Het is belangrijk dat dit zorgvuldig gebeurt (zie mijn antwoord op vraag 3).
Zou u willen aangeven of de beschermde status van de das zwaarder weegt dan het zorgen voor een dak boven het hoofd voor 800 mensen? Indien dit het geval is, zou u dit dan willen onderbouwen? Indien dit niet het geval is, hoe kan het zo zijn dat de situatie, zoals in het artikel beschreven, is ontstaan?
De beschermde status van de das en de opvang van asielzoekers zijn twee vraagstukken die niet met elkaar te vergelijken zijn. De wetgever heeft bepaald wanneer ontheffing van de Wnb mogelijk is. Dit is bijvoorbeeld het geval bij in de Wnb opgesomde dwingende redenen van groot openbaar belang, mits dit niet bijdraagt aan een verslechtering van de staat van instandhouding en er geen andere bevredigende oplossingen voorhanden zijn. Zoals aangegeven is de provincie bevoegd gezag op grond van de Wnb en is het het aan de provincie om die afweging te maken.
Het bericht dat Amsterdam autoroutes dwars door de stad wil afsluiten |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Amsterdam wil autoroutes dwars door de stad schrappen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Voor het Ministerie van IenW staat voorop dat woningen, werk en voorzieningen op een verkeersveilige manier en voor iedereen bereikbaar moeten zijn. De gemeente is daarbij verantwoordelijk voor het lokale mobiliteitsbeleid. De plannen van de gemeente Amsterdam hebben naar verwachting echter wel een effect op de doorstroming van de Ring A10.
Deelt u de mening dat de meeste mensen de auto, ook in gemeente Amsterdam, nodig hebben om naar werk, familie en vrienden en voorzieningen te gaan?
De feitelijke situatie is dat de auto het grootste aandeel in de mobiliteit van mensen heeft (circa 70% van alle kilometers) en werk, familie en vrienden en voorzieningen bereikbaar maakt; zie ook de Ontwikkelagenda Toekomstperspectief Automobiliteit.2 De auto biedt vrijheid, wordt hoog gewaardeerd en is snel, comfortabel en flexibel.
Ook naar de toekomst blijft de auto belangrijk, waarbij het ministerie de kracht van alle modaliteiten wil benutten. In stedelijk gebied hebben de fiets en het openbaar vervoer een prominente rol, maar ook daar blijft vraag naar automobiliteit.
Herinnert u zich uw toezegging dat een goede ontsluiting van nieuwe woonwijken gaat over alle modaliteiten, dus ook de auto, en uw uitspraak dat het beste tijdperk van de auto nog voor ons ligt?2, 3
Ja.
Hoe verhoudt deze toezegging zich tot het plan van gemeente Amsterdam om de auto uit de stad te weren?
Het plan van de gemeente Amsterdam, zoals dat is gepresenteerd in het artikel, gaat niet om de «auto uit de stad te weren», maar richt zich op het verkeer dat dwars door de stad rijdt en daarmee impact heeft op verkeersveiligheid en leefbaarheid. Het verkeer zal hierdoor mogelijk meer van de stad naar de Ring A10 verschuiven. Vanwege het (boven)regionale belang van de A10 is het niet de bedoeling dat er een verminderde doorstroming ontstaat op de A10 door het plan van de gemeente, zie daartoe ook het antwoord op vraag 11.
Kent u het bericht «ANWB: Ring A10 komt vast te staan door plannen om auto te weren uit binnenstad»?4
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Zie antwoord op vraag 8.
Wat is de impact van het plan van gemeente Amsterdam op de doorstroming en verkeersveiligheid van de Ring A10?
De plannen zijn voor zover bekend bij IenW nog niet uitgewerkt door de gemeente Amsterdam. Het ministerie is met de gemeente Amsterdam in overleg. IenW hecht er belang aan dat de gemeente ervoor zorgt dat verminderde doorstroom op de Ring A10 voorkomen dient te worden.
Wat is de positieve impact van de geplande Zuidasdok op de doorstroming van de Ring A10 Zuid? In hoeverre wordt dit teniet gedaan door de negatieve impact van het plan van gemeente Amsterdam?
De A10 Zuid is een van de drukste verbindingen van Nederland. De A10 Zuid maakt onderdeel uit van de Ring A10. Dit is een cruciale schakel in het hoofdwegennet met wegverbindingen naar de landsdelen noordwest, oost, zuid en zuidwest. Naar verwachting nemen de verkeersdrukte en de files op de A10 Zuid verder toe. Volgens het verkeerskundige analyse nut en noodzaak – Herijking onderzoeken TB ZuidasDok van Arcadis (16 maart 2020) reduceert het project Zuidasdok de file met 8%.6 Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 8 zijn de plannen van de gemeente voor zover bekend bij IenW nog niet uitgewerkt. Het effect van het plan van gemeente Amsterdam is bij IenW ook niet bekend. Zonder nader onderzoek is het niet te zeggen of dit het effect van Zuidasdok (deels) zal verminderen.
Wat is de impact van het plan van gemeente Amsterdam op de doorstroming en verkeersveiligheid van de omliggende gemeenten?
Deze effecten zijn nog niet bekend bij IenW en zijn onderdeel van de gesprekken tussen IenW en de gemeente Amsterdam. Als het plan van gemeente Amsterdam leidt tot een verminderende doorstroming op de A10, dan zal dat ook effect kunnen hebben op de bereikbaarheid van omliggende gemeenten.
Deelt u de mening dat rijkswegen geen problemen moeten krijgen door het plan van een gemeente om de auto uit de stad te weren?
Ja deze mening deel ik. Het Ministerie van IenW is met de gemeente Amsterdam hierover in overleg.