Het bericht dat het uitsluiten van homo’s voor bloeddonatie in gaat tegen Europese regelgeving |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het antwoord van de Europees Commissaris voor Gezondheid en Consumentenbescherming op vragen uit het Europees Parlement, dat volgens Europese regelgeving niet iemands geaardheid, maar seksueel risicogedrag het criterium voor bloeddonatie moet zijn en dat lidstaten verplicht zijn deze regelgeving te implementeren?1
Ik deel de mening van de Europese Commissaris voor Gezondheid en Consumentenbescherming dat niet iemands geaardheid, maar seksueel risicogedrag het criterium voor bloeddonatie moet zijn.
Deelt u de mening dat Europese regelgeving voorschrijft dat de regels rondom bloeddonatie in Nederland snel zodanig moeten worden aangepast dat homoseksuelen niet meer levenslang worden uitgesloten van het bloeddonorschap? Indien nee, waarom niet?
Nee, ik deel die mening vooralsnog niet. Ik ben van mening dat iedereen die bloed wil doneren waardering verdient. De enige reden om mensen te weigeren als bloeddonor is als de veiligheid voor de ontvanger niet gegarandeerd is. Het Handvest van de grondrechten van de EU bepaalt dat personen niet op grond van hun geaardheid levenslang mogen worden uitgesloten van het bloeddonorschap. In Nederland worden personen ook niet op grond van hun geaardheid levenslang uitgesloten van het bloeddonorschap, maar op grond van het hebben van risicovol seksueel gedrag. Dat gedrag leidt tot onveiligheid voor de ontvangers van bloedproducten en dat is het enige waar het mij om gaat.
Verschillende vormen van risicovol seksueel gedrag leiden op dit moment in Nederland tot levenslange uitsluiting van het bloeddonorschap. Een categorie van risicovol seksueel gedrag betreft de groep mannen die seks hebben gehad met andere mannen (hierna aangeduid met de afkorting MSM). Ook hier gaat het mij uitsluitend om het waarborgen van de veiligheid van de ontvangers van bloedproducten.
Bent u van mening dat het gezien Europese regelgeving niet langer noodzakelijk is om te wachten op de aanbevelingen van de Raad van Europa ten aanzien van bloeddonatie door homoseksuelen om in Nederland de regels op dit punt aan te passen?
Nee, dat vind ik niet. Zoals ik in antwoorden op recente Kamervragen van het Kamerlid Arib over bloeddonatie door homoseksuelen heb aangegeven, kunnen de regels rondom bloeddonatie van MSM worden aangepast, als blijkt dat de veiligheid van ontvangers van bloedproducten gewaarborgd is. Mijn oordeel over die veiligheid wil ik mede laten afhangen van de bevindingen van de Raad van Europa (RvE). Daarnaast heb ik Sanquin gevraagd te onderzoeken in hoeverre de in Engeland ingevoerde donorselectiecriteria ook zouden kunnen gelden voor de Nederlandse situatie. Op basis van de resolutie van de RvE en alle andere relevante ontwikkelingen zal ik samen met Sanquin bezien of het beleid met betrekking tot de donorselectiecriteria van donors met risicogedrag kan worden gewijzigd.
Wilt u de Kamer zo snel mogelijk informeren over uw gesprekken met Bloedbank Sanquin over het aanpassen van de regels rondom bloeddonatie voor homoseksuelen?
Begin augustus hebben ambtenaren van mijn ministerie en van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap gesproken met Sanquin over de op dit moment gehanteerde donorselectiecriteria bij donors met risicogedrag, in het bijzonder MSM. Tijdens dit verkennende gesprek is op open wijze met elkaar van gedachten gewisseld over alle relevante ontwikkelingen op dit terrein. Een vervolggesprek zal plaatsvinden nadat de resolutie van de RvE is vastgesteld. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 zal ik op basis van de resolutie van de RvE en andere relevante ontwikkelingen samen met Sanquin bezien of het beleid met betrekking tot de donorselectiecriteria van donors met risicogedrag kan worden gewijzigd.
Een nieuwe Turkse wet waarin wordt bepaald dat alle onteigende bezittingen van Christelijke Kerken en de Joodse gemeenschap worden teruggegeven aan de oorspronkelijke eigenaars |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de nieuwe wet in Turkije, waarmee alle onteigende bezittingen van Christelijke Kerken en de Joodse gemeenschap van na 1936 teruggegeven worden aan de oorspronkelijke eigenaren?1
Ja.
Hoe beoordeelt u deze wet en de reikwijdte daarvan? Zullen er uitzonderingen zijn?
Deze wet is een stap in de goede richting. Nu kunnen betreffende religieuze minderheden ook compensatie vragen voor onroerend goed dat inmiddels aan derde partijen is verkocht of gegeven; dit was eerder niet mogelijk. Bezit dat in 1936 niet geregistreerd is, kan niet worden teruggevraagd.
Deze nieuwe wet is uitsluitend op niet-islamitische religieuze minderheden van toepassing. Alevieten vallen bijvoorbeeld buiten de reikwijdte van het decreet.
Hoe staat het met de implementatie van de nieuwe Turkse stichtingswet (2008) waar ook al alle onteigende bezittingen van na 1936 aan de eigenaren teruggegeven hadden moeten worden, gezien deze regeling? Deelt u de mening dat in Turkije wetten met betrekking tot bezittingen van minderheden niet consequent geïmplementeerd worden?
Het is van belang dat de Turkse regering toeziet op een goede implementatie van deze maatregel. Bij de Stichtingswet uit 2008 schortte het hieraan.
Bent u bereid de consequente implementatie van de nieuwe wet in Europees verband nauwlettend te volgen?
Ja.
Klopt het dat de nieuwe wet alleen voor de minderheden geldt die onder de «Lausanne»-clausules vallen? Bent u bereid de Turkse autoriteiten te vragen of de recent door de Turkse staat onteigende gronden van het Syrisch Orthodoxe Mor Gabriël klooster ook onder deze nieuwe regels zullen vallen?
Ja, zie voor de reikwijdte het antwoord op vraag 2. De Ambassade in Ankara heeft de Turkse autoriteiten gevraagd of de Mor Gabriël-kwestie onder de nieuwe wet valt. Hierop was het antwoord dat het aan de Turkse rechter is om over deze lopende rechtszaken een definitief oordeel te vellen.
Deelt u de mening dat Turkije ondanks de bindende uitspraken in de Raad van Europa over de erkenning, ondersteuning en bescherming van de Aramese minderheid (resolutie 1704, punt 19.7) haar verplichtingen tot nu toe nog geenszins nagekomen is? Bent u bereid Turkije op te roepen desbetreffend stappen te initiëren?
Turkije zal de betreffende resolutie dienen uit te voeren. Nederland zal de Turkse regering in de Raad van Europa hierop blijven aanspreken.
De kamernood onder studenten |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over de «Kamernoodinventarisatie 2011» van de Landelijke Studenten Vakbond (LSVb), waaruit blijkt dat er een tekort is van 30 000 studentenkamers, 10 000 meer dan het jaar ervoor?1
In de brief van 26 mei 2010 (TK, 2009–2010, 32 123 XVIII, nr. 75) aan de Kamer over studentenhuisvesting, is op basis van de uitkomsten van het onderzoek «Contrasten in de kamermarkt» de verwachting opgenomen dat, hoewel lokaal zeer gedifferentieerd, de vraag naar studentenhuisvesting ook in de nabije toekomst blijft aanhouden. Het betreft zowel de vraag van Nederlandse als voor buitenlandse studenten. Dit is waarom er door het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in samenwerking met de betrokken partijen gewerkt wordt aan een actieplan studentenhuisvesting zoals aangekondigd in de brief aan de Kamer van 13 juli 2011. (TK, 2010–2011, 32 500 VII, nr. 111). In deze brief is ook ingegaan op de, deels reeds genomen, maatregelen ter vermindering van de knelpunten in de rijksregelgeving ten behoeve van het vergroten van het woningaanbod voor studenten op lokaal niveau.
De cijfers van de LSVB over de vraag naar kamers door studenten vloeien voort uit een inventarisatie. De LSVB heeft zelf aangegeven dat het hier gaat om voorlopige cijfers en dat het eindrapport nog niet klaar is. Voor het structureel en goed inzicht verkrijgen in de vraag naar en het aanbod van studentenhuisvesting op lokaal niveau wordt op dit moment vanuit het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties samen met Kences gewerkt aan een monitor. De eerste resultaten hiervan kunnen al dit najaar gepresenteerd worden. Deze monitor moet bijdragen aan het op lokaal niveau beter inspelen op de vraag naar woonruimte voor studenten.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat dit probleem jaarlijks terugkeert en toeneemt? Wanneer zorgt u voor een structurele oplossing voor het gebrek aan studentenwoningen?
In mijn brief van 13 juli jl. wordt ingegaan op de vermindering van de knelpunten in de rijksregelgeving ten behoeve van het vergroten van het woningaanbod voor studenten op lokaal niveau. Verder moeten de al aangekondigde monitor en actieplan bijdragen aan een goede invulling van studentenhuisvesting. De uiteindelijke toevoeging van woonruimte voor studenten moet op lokaal niveau plaatsvinden.
Deelt u de conclusie van de LSVb dat veel meer actie nodig is om het tekort aan kamers op te lossen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dit is waarom gewerkt wordt aan een actieplan met alle betrokken partijen.
Gaat u ten aanzien van de gemeente Utrecht extra maatregelen treffen, aangezien daar veel te weinig studentenwoningen worden gebouwd om het probleem op te lossen (een tekort van 6700 kamers, terwijl er slechts 864 eenheden worden gebouwd)?
Het actieplan is gericht op het op lokaal niveau toevoegen van woonruimte voor studenten. Utrecht is een van de steden waarin dit speelt. Wanneer in Utrecht de vraag groot is, verwacht ik dat de lokale partijen aldaar zich hiervoor zullen inzetten.
Waarom betrekt u andere studentensteden zoals Leiden en Delft niet bij het actieplan dat u maakt in overleg met de VSNU, Kences en de G4?2
Leiden en Delft zullen wel betrokken zijn bij het actieplan. Juist deze gemeenten kennen naast Utrecht en Amsterdam een grote behoefte aan studentenhuisvesting, zoals ook blijkt uit het eerder toegezonden onderzoek.
Wat is uw oordeel over het artikel «Kreeften koken geen bezwaar», waaruit blijkt dat er door de groei van het aantal studenten in 2015 maar liefst 65 000 extra studentenwoningen nodig zijn?3 Wat gaat u ondernemen om dit aantal te realiseren?
Zoals al bij antwoord 1 is aangegeven wordt met Kences gewerkt aan een monitor. Met deze monitor kan continu gekeken worden naar wat waar de vraag is. Dit is daarmee de basis om op lokaal niveau aan de slag te gaan om aan deze vraag tegemoet te komen. Het verminderen van de rijksregelgeving is daarbij een stimulans om lokaal meer woonruimte te kunnen realiseren. Daarbij zal het actieplan ook gericht zijn op het volgen van de voortgang van de projecten om het aanbod voor studenten te vergroten.
Hoe gaat u – naast het verminderen van de regeldruk – bevorderen dat leegstaande kantoren beschikbaar worden gemaakt voor studentenhuisvesting?
Met het nieuwe Bouwbesluit 2012, dat naar verwachting op 1 januari 2012 in werking zal treden, wordt het aantal gemeentelijke regels verminderd. Hierdoor wordt het wat betreft regelgeving makkelijker om kantoorgebouwen te transformeren naar een andere gebruiksfunctie, zoals wonen. Hierbij past de kanttekening dat in het algemeen slechts een beperkt deel van de kantorenleegstand geschikt zal zijn voor transformatie naar studentenhuisvesting.
Vanuit de Rijksgebouwendienst wordt ook gekeken naar het herbestemmen van overtollige kantoren. Dit is eerder uiteengezet in brieven van 07-11-2005 (30 300 XI, nr. 26), 16-06-2006 (30 300 XI, nr. 127) en 15-04-2008 (31 200 XVIII, nr. 59). Leegstaande kantoren die niet meer benodigd zijn voor rijkshuisvesting worden in beginsel zo snel mogelijk via het Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf (RVOB) afgestoten. In overleg met het RVOB worden alle mogelijkheden van afstoot bezien, inclusief de mogelijkheden tot transformatie of eventuele herontwikkeling van deze kantoren. Dit is onder meer afhankelijk van financiële factoren, de mogelijkheden van het gebouw en de behoefte van de lokale markt. Bij het vervreemden van overtollige rijksgebouwen is voor het rijk optimalisatie van de opbrengst de maatstaf, waarbij rekening wordt gehouden met publieke belangen.
De Rijksgebouwendienst is in het afwegingsproces behulpzaam door, waar nodig en zinvol, dit te begeleiden met onderzoek en expertise. Overheden, corporaties of private partijen kunnen vervolgens besluiten het object te verwerven met het oog op (studenten)huisvesting. Om een rijkskantoor geschikt te kunnen maken voor studentenhuisvesting dient de bestemming van het object te worden gewijzigd, dienen de noodzakelijke vergunningen te worden verkregen en voorzieningen conform het Bouwbesluit te worden aangebracht.
Deelt u de mening dat studentenhuisvesting veel meer urgentie moet krijgen, gezien het groeiende aantal studenten? Wanneer komt het aangekondigde actieplan?
Er is aandacht voor studentenhuisvesting. Dit is waarom er op dit moment gewerkt wordt aan het actieplan met alle betrokken partijen. Het actieplan is aangekondigd voor dit najaar.
Bloeddonatie door homoseksuelen |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat Britse homo’s waarschijnlijk binnenkort als bloeddonor geaccepteerd worden?1
Ja.
Klopt het dat Britse medici aangegeven hebben dat het levenslange verbod op bloeddonatie voor homo’s niet langer gerechtvaardigd is? Welke argumenten gebruiken zij hiervoor? In welke mate gelden deze ook in Nederland?
In het Verenigd Koninkrijk heeft het raadgevend Comité voor de veiligheid van bloed, weefsels en organen (Advisory Committee on the Safety of Blood, Tissues and Organs (SaBTO)) in mei 2011 een empirisch onderzoek afgerond naar de donorselectiecriteria met betrekking tot seksueel gedrag. Op grond van dit onderzoek heeft de SaBTO geadviseerd de huidige selectiecriteria met betrekking tot mannen die seks hebben gehad met andere mannen (MSM) te wijzigen. Deze wijziging houdt in dat mannen van wie het laatste seksuele contact met mannen meer dan 12 maanden geleden was, bloed mogen doneren, mits zij voldoen aan de andere donorselectiecriteria. De aanbeveling is geaccepteerd in Engeland, Wales en Schotland en wordt overwogen in Noord-Ierland.
De SaBTO heeft het advies onder meer gebaseerd op de volgende informatie: gegevens met betrekking tot de juistheid van beantwoording van de vragenlijsten, de mogelijke risico’s van een beleidswijziging voor de ontvangers van bloedproducten, de effectiviteit van de huidige testmogelijkheden en de prevalentie- en incidentiecijfers van seksueel overdraagbare aandoeningen bij verschillende risicogroepen.
Ik kan op dit moment geen uitspraken doen over de geldigheid van de door SaBTO gehanteerde argumenten voor de Nederlandse situatie.
Ik heb Sanquin gevraagd daarnaar onderzoek te doen en zo spoedig mogelijk daarover te rapporteren. Ik zal uw Kamer informeren over de resultaten van dit onderzoek.
Wat is uw mening over dit advies? Is het Britse advies om homo’s als bloeddonor te accepteren voor u aanleiding het beleid bij Sanquin inzake het uitsluiten van homo’s bij bloeddonatie te herzien? Zo nee, op basis van welke wetenschappelijke inzichten?
Het aantrekken van Poolse werknemers in de zorg |
|
Renske Leijten , Paul Ulenbelt (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de werving van Poolse zorgmedewerkers voor Nederlandse patiënten?1
Zorgaanbieders zelf zijn primair verantwoordelijk voor hun personeelsbeleid. Mede om zoveel mogelijk te voorkomen dat tijdelijke oplossingen om het personeelsbestand aan te vullen noodzakelijk zijn, zoals het werven van buitenlandse arbeidskrachten, ondersteunt het kabinet zorgaanbieders op diverse wijzen op het terrein van de arbeidsmarkt. Hierover is uw Kamer onlangs geïnformeerd2. Het kabinet geeft er de voorkeur aan dat zorgaanbieders binnenlands personeel werven. Het kan echter noodzakelijk zijn om buitenlands personeel aan te trekken om aan de zorgvraag te voldoen.
Vindt u het wenselijk dat Poolse zorgmedewerkers worden geworven? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Vindt u het wenselijk dat Poolse zorgmedewerkers enerzijds voor iemand zorgen en anderzijds afhankelijk zijn van huisvesting van dezelfde persoon die zij verzorgen? Acht u het denkbaar dat hierdoor de risico’s op uitbuiting van de medewerker vergroot wordt? Acht u het denkbaar dat hierdoor grensoverschrijdend gedrag of uitbuiting door de zorgbehoevende minder snel zal worden gemeld door de medewerker? Kunt u uw antwoord toelichten?
De arbeidsmigranten zijn voor het vinden van adequate huisvesting primair zelf verantwoordelijk. De werkgevers die hen voor tijdelijk werk naar Nederland halen zijn moreel verantwoordelijk de arbeidsmigranten daarbij te ondersteunen. Een deel van de werkgevers doet dit ook, steeds meer en beter. Echter, een deel van het aantal werkzame arbeidsmigranten in Nederland werkt voor malafide uitzendbureaus en werkgevers. Arbeidsmigranten komen in dat geval vaak terecht in een netwerk van huisjesmelkers en uitbuiters. Voor maatregelen voor meer en betere huisvesting van arbeidsmigranten verwijs ik naar de brief van 14 april jl. van minister Kamp3.
Hoe oordeelt u over de arbeidsvoorwaarden voor de Poolse zorgmedewerker, die neerkomt op 24 uur per dag en 7 dagen in de week aanwezig en paraat zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor iedereen die in dienst is van een in Nederland gevestigd bedrijf gelden de arbeidsvoorwaarden zoals afgesproken in de cao.
Werknemers van buitenlandse dienstverleners die tijdelijk in Nederland gedetacheerd zijn hebben eveneens recht op de Nederlandse wettelijke arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden. In aanvulling daarop hebben zij op grond van de Wet arbeidsvoorwaarden grensoverschrijdende arbeid (Waga) recht op een «harde kern» van arbeidsvoorwaarden, voor zover die zijn opgenomen in de algemeen verbindend verklaarde cao in de betreffende sector. Onder de «harde kern» valt onder meer het cao-loon (betaald door de dienstverlener), vakantiedagen, rusttijden, maximale werktijden, regels en voorwaarden voor uitzendwerk, veiligheidsmaatregelen en gelijke behandeling.
Voor alle werknemers die in Nederland werken gelden de regels met betrekking tot rusttijden en maximale werktijden. Het is niet toegestaan om 24 uur per dag en 7 dagen in de week aanwezig en paraat te zijn.
In het najaar start de Arbeidsinspectie een pilot in de zorgsector naar naleving van de Wet arbeid vreemdelingen en de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, waarbij ook bemiddelingsbureaus gecontroleerd worden. Daarbij wordt ook gekeken naar de arbeidstijden.
Bent u van mening dat ook deze Poolse zorgmedewerkers onder de cao Verpleeg- en verzorgingshuizen en thuiszorg (VVT) vallen? Zo neen, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de arbeidsinspectie op dit bedrijf af te sturen om de cao-naleving te toetsen?
Het is afhankelijk van de specifieke situatie of een zorgmedewerker onder de cao Verpleeg- en verzorgingshuizen en thuiszorg valt. Het is aan cao-partijen om hier een uitspraak over te doen. In geval er een cao van toepassing is, is het toetsen van de naleving van die cao in principe een zaak van sociale partners zelf. Cao-partijen kunnen bij de handhaving van de algemeen verbindend verklaarde cao de hulp inroepen van de Arbeidsinspectie, indien er sprake is van een gegrond vermoeden van niet naleving van de cao met het oog op een civiele rechtsvordering.
Zijn de Poolse verpleegkundigen Beroepen Individuele Gezondheidszorg (BIG)- geregistreerd? Zo ja, welke instantie is hier verantwoordelijk voor? Zo nee, bent u bereid de Inspectie voor de Gezondheidszorg de zorgsituatie te laten toetsen?
De meeste medewerkers van The Caring Crew leveren diensten zoals huishoudelijk werk en begeleiding. Daarvoor is geen BIG-registratie vereist. De Poolse medewerkers die voorbehouden handelingen verrichten zijn, wettelijk verplicht, BIG-geregistreerd. Het CIBG, een uitvoeringsorganisatie van het ministerie van VWS, is verantwoordelijk voor het BIG-register.
Op welke wijze zijn de Poolse en de Nederlandse zorgopleidingen vergelijkbaar?
Voor gereglementeerde beroepen, zoals verpleegkundigen en verzorgenden, geldt in Europees verband de Richtlijn 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties. Ook voor Poolse verpleegkundigen geldt op grond van deze richtlijn dat voor de toegang tot beroepen in de gezondheidszorg de toetsing van de talenkennis geen onderdeel mag zijn van de procedure voor erkenning van het diploma van de beroepsbeoefenaar. Als een Poolse verpleegkundige de vereiste kwalificaties heeft, wordt het diploma in Nederland conform de richtlijn automatisch erkend en wordt de beroepsbeoefenaar ingeschreven in het BIG register.
Bent u nog steeds van mening dat u over een taalbarrière geen oordeel hoeft te vellen?2
De antwoorden op Kamervragen waaraan u refereert, waren opgesteld door staatssecretaris Bussemaker en betroffen een andere casus uit 2009. In het recente AD-artikel wordt geen melding gemaakt van een eventuele taalbarrière.
Worden de Poolse zorgmedewerkers bemiddeld voor via AWBZ of Zorgverzekeringswet (ZWV) verzekerde zorg? Zo ja, heeft het bedrijf een Wet toelatings zorginstellingen (WTZi)-erkenning? Zo nee, op welke wijze zijn mensen die zorgbehoeftig zijn verzekerd van goede zorg?
De Poolse zorgmedewerkers in deze casus worden in principe niet bemiddeld voor verzekerde zorg via AWBZ of Zvw. Hun diensten zijn meer vergelijkbaar met de thuiszorg, wat collectief gefinancierd kan worden onder de Wmo. Mensen kunnen zich voor deze zorg wenden tot hun gemeente.
Hoeveel bedrijven werven zorgmedewerkers uit lage(re) lonenlanden? Om hoeveel medewerkers gaat het, om hoeveel bemiddelde particulieren, om welke landen? Als dit niet bekend is, bent u dan bereid dit te onderzoeken?
Voor arbeidsmigratie binnen de EU is, met uitzondering van Roemenen en Bulgaren, geen registratie vereist. Daar zijn derhalve geen cijfers over beschikbaar. Er zijn wel cijfers bekend over arbeidsmigranten van buiten de EU: Het UWV heeft in 2010 137 werkvergunningen afgegeven voor de sector zorg. De meeste werkvergunningen werden toegekend aan mensen met een Indonesische, Amerikaanse, Zuid-Afrikaanse, Roemeense en Surinaamse nationaliteit.
Hoe verhoudt deze werving zich tot de WHO-code voor internationale werving van zorgpersoneel? Kunt u uw antwoord toelichten?
De WHO-code betreft het «ethisch» werven van zorgpersoneel in ontwikkelingslanden. «Ethisch» werven is het zorgvuldig werven van gezondheidspersoneel zonder dat nadelige effecten optreden voor de landen van herkomst. Polen behoort niet tot de ontwikkelingslanden. Uit een Poolse studie naar de arbeidsmigratie van Poolse zorgprofessionals blijkt bovendien dat arbeidsmigratie geen directe bedreiging vormt voor het zorgstelsel in Polen5.
De detentie van de Egyptische blogger Maikel Nabil |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht1 dat de Egyptische blogger en thans politiek gevangene Maikel Nabil sinds 23 augustus jl. in hongerstaking is?
Ja.
Wat vindt u ervan dat Maikel Nabil in de al-Marg gevangenis is opgesloten in afwachting van een proces door een militaire rechtbank waar nog geen datum voor is vastgsteld?
Vrijheid van meningsuiting, inclusief internetvrijheid, staat aan de basis van rechtsstaat en democratie. Ik ben dan ook zeer bezorgd over de inperking van de vrijheid van meningsuiting en vervolging van internetactivisten in Egypte.
Maikel Nabil is na zijn arrestatie op 28 maart 2011 op 10 april door een militaire rechtbank veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar vanwege het openlijk beledigen van het leger. Zijn beroep tegen dit vonnis is in juli afgewezen. Op 11 oktober heeft de militaire rechtbank alsnog besloten om Maikel Nabil opnieuw te berechten. Dit proces zal 18 oktober starten.
Nederland is tegen berechting van burgers in militaire rechtbanken, omdat gezien de aard van deze rechtbanken een volwaardig proces voor burgers niet kan worden gewaarborgd.
Wat vindt u van het feit dat Maikel Nabil op 28 maart jl. werd opgepakt vanwege uitlatingen op zijn blog en op Facebook over het Egyptische leger, naast de circa 10 000 andere Egyptenaren die door militairen zijn opgepakt en waarvan velen wachten op een proces?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om direct of via de Europese Unie de kwestie onder de aandacht te brengen van de Egyptische autoriteiten?
De Nederlandse Mensenrechtenambassadeur heeft tijdens zijn bezoek aan Egypte op 18 en 19 mei jl. de zaak van Maikel Nabil specifiek aan de orde gesteld, onder andere bij de minister van Justitie. Daarbij heeft hij de Nederlandse zorg over de inperking van de vrijheid van meningsuiting in Egypte en over de berechting van burgers door militaire tribunalen opgebracht. Op 16 mei jl. is hier op hoog-ambtelijk niveau over gesproken met de Egyptische ambassadeur in Den Haag.
De EU Hoge Vertegenwoordiger heeft in april jl. haar zorgen over de zaak van Maikel Nabil kenbaar gemaakt bij de Egyptische Minister van Buitenlandse Zaken. De voorzitter van de Europese Commissie heeft dit op het hoogste niveau aangekaart tijdens zijn bezoek aan Egypte van juli jl.
Op aanraden van verschillende mensenrechtenorganisaties in Egypte heeft de EU besloten geen publieke verklaring uit te geven maar voor stille diplomatie te kiezen. Datzelfde geldt voor Nederland.
Hoe staat het voorts met het initiatief om te komen tot een Europese variant van de Amerikaanse Global Online Freedom Act om de vrijheid van internet ook in landen als Egypte te beschermen?
Het oorspronkelijke wetsvoorstel is in de VS nog niet door het Congres aangenomen. Zoals ik uw Kamer eerder heb gemeld in de brief over mijn inzet voor internetvrijheid2 biedt de Global Online Freedom Act (GOFA) een aantal aanknopingspunten voor beleid ter bevordering van mensenrechten op internet, zoals een restrictie op de uitvoer van internetbeveiligingstechnologie waarmee mensenrechten kunnen worden geschonden. In dit kader is uw Kamer geïnformeerd dat Nederland zich in de EU zal inzetten voor een vergunningsplicht voor die technologie en apparatuur waarmee mensenrechten kunnen worden geschonden.3 Nederland bepleit inmiddels bij diverse EU-lidstaten en de Europese Commissie het toevoegen van dergelijke technologie aan artikel 4 van de EU dual use-verordening.
Ik heb op 9 december a.s. in Den Haag een internationale ministeriële conferentie bijeengeroepen over internetvrijheid. De belangrijkste speerpunten zijn een gezamenlijke krachtige ondersteuning van de positie van cyberdissidenten en bloggers en het aansporen van bedrijven om internationale gedragscodes als het Global Network Initiative na te leven.
Borgbaarheid maatschappelijk vastgoed |
|
Bas Jan van Bochove (CDA), Margreeth Smilde (CDA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het overzicht «bestedingsdoelen» op de website van het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW), in het bijzonder het overzicht Maatschappelijk Vastgoed (categorie 3), zoals dat luidt per 1 januari 2011?
Ja.
Op welke wijze kunnen woningcorporaties een bijdrage leveren aan «een beter basiszorg dichter bij huis», waarover het Regeerakkoord spreekt?
Het Kabinet vindt het van groot belang dat zorg en ondersteuning in de buurt beschikbaar is als mensen dat nodig hebben. Dat bevordert dat mensen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen zijn en dat zij zelf verantwoordelijkheid kunnen nemen voor hun gezondheid, waar nodig in combinatie met professionele hulp. Herkenbare en toegankelijke voorzieningen in de buurt kunnen hieraan bijdragen. Daarbij kunnen woningcorporaties een rol spelen door het vastgoed voor dergelijke voorzieningen te bouwen, bijvoorbeeld voor zorgsteunpunten. De Tijdelijke regeling diensten van algemeen economisch belang toegelaten instellingen volkshuisvesting biedt daar ruimte voor. Deze regeling geeft namelijk niet het werkterrein aan, maar geeft slechts aan voor welke activiteiten de woningcorporatie staatssteun kan krijgen. Het werkterrein is vastgelegd in de Woningwet en het Besluit beheer sociale-huursector. Ook kunnen woningcorporaties zorg- en hulpverleners betrekken bij de bouw van maatschappelijk vastgoed en zoeken naar efficiënte combinaties en multifunctionele inzet van voorzieningen in de buurt, bijvoorbeeld in grootschalige nieuwbouwwijken, waar de zorg en ondersteuning ook goed toegankelijk moet zijn.
Kunt u aangeven op welke wijze woningcorporaties in dit verband kunnen bijdragen aan zorgsteunpunten, al dan niet met borging door het WSW? In hoeverre biedt de ministeriële regeling hier ruimte voor?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het vanuit de menselijke maat logisch is dat een zorgsteunpunt diverse functies combineert? Deelt u tevens de gedachte dat een dergelijke combinatie een impuls kan zijn voor het voorzieningenniveau op wijk- en buurtniveau, met name in krimpgebieden?
Beide vragen kunnen bevestigend worden beantwoord.
Bent u ervan op de hoogte dat op de website van het WSW staat dat «(h)et WSW in gesprek (is) met BZK over de vraag of het huisvesten van huisartsen en therapeuten gerekend kan worden tot de daeb-categorie»?1 Kunt u aangeven hoe lang u reeds hierover in gesprek bent met het WSW, en hoe lang dit overleg nog gaat duren?
Het gesprek met het WSW is afgerond, waarbij is aangegeven, dat huisartsen en therapeuten niet tot de daeb-categorie worden gerekend. Ik verwacht dat het WSW haar site aan de actualiteit zal aanpassen.
Kunt u aangeven wat de voor- en tegenargumenten zijn om de huisvesting te financieren voor huisartsen en therapeuten? Hoeveel bedraagt bijvoorbeeld de praktijkkostenvergoeding die huisartsen ontvangen? Wegen voor u de pro-argumenten van een gecombineerde voorziening die dichtbij de mensen staat zwaarder dan de tegenargumenten die te maken hebben met regels en procedures?
Zoals onder vraag 4 is aangegeven, kan het realiseren van een zorgsteunpunt een impuls voor de wijkvoorzieningen betekenen. Dit staat los van de vraag of voor de financiering van dergelijke ruimten ook staatssteun moet worden gegeven. Ik wijs u in dit verband naar het besluit van de Europese commissie inzake staatssteun. Daarin is aangegeven, dat het maatschappelijk vastgoed verhuurd moet worden aan niet-gouvermentele organisaties of aan openbare instellingen, die daadwerkelijk een maatschappelijk doel beogen. In de Tijdelijke regeling diensten van algemeen economisch belang toegelaten instellingen volkshuisvesting is dit vertaald in stichtingen en verenigingen.
Huisartsen ontvangen financiering uit een aantal bronnen, de belangrijkste zijn het inschrijftarief en verrichtingentarieven. Bij de bepaling van de maximumtarieven in de huisartsenzorg wordt rekening gehouden met normkosten per praktijk. Huisvesting is daar ook een onderdeel van. Voor 2011 is bij het bepalen van de maximumtarieven € 16 667 aan kosten voor de huisvesting meegenomen (op basis van een normpraktijk). Uit het totaal aan inkomsten worden de praktijkkosten betaald, personeelskosten, het inkomen van de huisarts en andere kosten. De verdeling is per huisarts(enpraktijk) verschillend.Overigens staat de te verstrekken onkostenvergoeding los van de vraag of er staatssteun moet worden gegeven voor de bouw van praktijkruimten.
Deelt u de mening dat afspraken tussen de diverse landelijke partners, zoals de landelijk opererende huisartsenvereniging, ziektekostenverzekeraars en de lokale partners zoals de gemeenten en de woningcorporaties, ervoor kunnen zorgen dat de basiszorg dichter bij huis komt, zodat de leefbaarheid van buurten en wijken wordt versterkt? Hoe ziet u uw rol hierbij, gezien de doelstelling in het regeerakkoord en gezien de transitiefase waarin veel huisartsenpraktijken zich bevinden (i.v.m. demografie, zorgconcentratie en -decentralisatie, professionalisering etc.)?
Ja. Het Kabinet kan zich voorstellen dat gezamenlijke initiatieven van deze partijen eraan kunnen bijdragen dat de beschikbaarheid van zorg en ondersteuning in de buurt en de afstemming daartussen verbetert.
De maatregelen die het Kabinet neemt om zorg en ondersteuning in de buurt te versterken worden genoemd in de brief Zorg en ondersteuning in de buurt, die recent aan uw Kamer is verstuurd. Die maatregelen hebben betrekking op preventie, decentralisatie van zorg en ondersteuning, versterking van de nulde en eerstelijn, betere samenwerking tussen zorg- en hulpverleners binnen en buiten de sectoren en op de geestelijke gezondheidszorg (GGZ).
De overheid is zeker niet de enige partij die aan zet is bij het versterken van zorg en ondersteuning in de buurt. In eerste instantie mag van zorg- en hulpverleners verwacht worden dat zij goed afstemmen en samenwerken. Van zorgverzekeraars mag verwacht worden dat zij via de zorginkoop samenhang aanbrengen, bijvoorbeeld tussen curatieve zorg en langdurige zorg. Gemeenten spelen ook een grote rol bij de vormgeving van zorg in de buurt. Zij zijn verantwoordelijk voor het lokale gezondheidsbeleid en kunnen daarmee bijdragen aan een betere verbinding tussen zorg en ondersteuning. Zij kunnen bijvoorbeeld sturend optreden bij gezamenlijke huisvesten van zorg- en ondersteunende voorzieningen en daarin samenwerken met woningcorporaties.
Bent u bereid het gesprek spoedig af te ronden en duidelijkheid te geven, aangezien het WSW momenteel verzoeken tot borging van zijn deelnemers afwijst, in geval in een dergelijk centrum tevens huisartsen en/of therapeuten worden gehuisvest?
Zoals aangegeven bij vraag 5 is het gesprek afgerond.
De vraag of klimaatregels überhaupt effect hebben |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Warmte van gloeilamp heeft nut»1 en «Gloeilampverbod werk averechts»?2
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat het doel van het verbod op gloeilampen, CO2-reductie, niet wordt gehaald?
Voor het reduceren van CO2 is energiebesparing één van de belangrijke maatregelen. Door effectiever met energie om te gaan, zoals een spaarlamp ten opzichte van een gloeilamp, kunnen we de energievraag verminderen. Daarmee vermindert uiteindelijk ook de CO2 uitstoot.
Het is mij bekend dat door het Emissiehandelsysteem elektriciteitsbesparing op korte termijn niet direct leidt tot extra CO2 reductie («waterbed effect»). Maar op lange termijn wel. Door de elektriciteitsvraag terug te dringen kan ook in de toekomst het emissieplafond van het Emissiehandelsysteem voldoende worden verlaagd om te komen tot een klimaatneutrale economie.
Zonder energiebesparing zal de verlaging van het Emissiehandel plafond leiden tot een aanzienlijk hogere CO2 prijs. Dit heeft nadelige effecten voor de consument en industrie. De spaarlamp en de LED lamp zorgen er bovendien voor dat de consument minder stroom gebruikt en dus goedkoper uit is.
Hoe wordt bepaald of de invoering van klimaatregels zinnig is en deelt u de mening dat de effecten van het gloeilampverbod vooraf niet voldoende beoordeeld zijn?
Bij de invoering van klimaatregels wordt zowel gekeken naar de CO2 reductie op korte én lange termijn, als naar het stimuleren van innovatie. Het uitfaseren van de gloeilamp leidt nu tot meer innovatie in energiebesparende verlichting.
Uiteindelijk is het doel bij klimaatmaatregelen een klimaatneutrale en veerkrachtige economie in 2050.
Bent u bereid, nu blijkt dat het verbod op gloeilampen, geen enkele zin heeft, het verbod per direct op te heffen? Zo nee, waarom niet?
Het besluit voor een verbod op gloeilampen is op Europees niveau genomen. Het verbod is een zinvolle en noodzakelijke stap voor energiebesparing en vervolgens CO2 reducties.
Bent u bereid om andere klimaatregels, zoals de handel in emissierechten, nader te onderzoeken op nut en noodzaak? Zo nee, waarom niet?
Voor alle regels – en klimaatregels – geldt dat wanneer er gegronde redenen zijn, deze nader onderzocht kunnen worden. Deze aanleiding doet zich nu niet voor.
De handel in emissierechten zorgt juist in belangrijke mate voor het halen van de emissiedoelstellingen van Nederland en Europa op de meest kosteneffectieve wijze.
Het tekort aan verpleeghuisartsen |
|
Renske Leijten |
|
Deelt u de mening dat het tekort aan verpleeghuisartsen een ernstige bedreiging is voor de gezondheidstoestand van onze ouderen? Zo nee, waarom niet?
De IGZ krijgt signalen dat zorgaanbieders een tekort aan specialisten ouderengeneeskunde kennen. Deze zorginstellingen vragen IGZ dan in te stemmen met alternatieve oplossingen, waarbij het uitgangspunt altijd is om verantwoorde zorg te kunnen blijven leveren.
Deelt u de mening van de heer Roos (Verenso) dat huis- en basisartsen een gevaar vormen voor de zorg aan ouderen, doordat zij niet deskundig genoeg zijn?1
Deze huis- en basisartsen vallen onder de wet BIG, waarmee naast bevoegdheid ook bekwaamheid een belangrijke rol speelt. Deze artsen worden hierop ook afgerekend.
Daarnaast regelt de kwaliteitswet zorginstellingen de verantwoordelijkheid van de instelling in deze. De instelling heeft de taak verantwoorde zorg te bieden en de kwaliteit van de zorg systematisch te bewaken, beheersen en verbeteren.
Mijn voorkeur heeft de specialist ouderengeneeskunde in te zetten op betreffend terrein, maar als deze onvoldoende beschikbaar zijn, is een verantwoord alternatief denkbaar.
Overigens moeten huisartsen en specialisten ouderengeneeskunde in de zorg thuis en in verzorgingshuizen meer gaan samenwerken. Net als de KNMG vind ik dat noodzakelijk voor een sterke medische zorg voor kwetsbare ouderen. In opleidingen, stages en de dagelijkse praktijk zouden zij meer van elkaars werk kunnen leren.
Kunt u ingaan waarom er eerder geen maatregelen zijn getroffen om dit algeruimetijd bekende probleem aan te pakken? Wilt u uw antwoord toelichten?2
Het onderwerp heeft al geruime tijd mijn aandacht. Zo wordt al enige jaren specifiek getracht om meer artsen in opleiding te krijgen voor de opleiding tot specialist ouderengeneeskunde. De beroepsorganisaties hebben hierin overigens een eerste verantwoordelijkheid. Sinds begin 2011 is mijn ministerie hierover in overleg met zowel Verenso als SOON. Afspraken zijn gemaakt over welke acties wie de komende tijd oppakken ter oplossing van het probleem en wanneer deze acties geëvalueerd worden. Voorbeeld van op te pakken acties is het uitwerken van een projectvoorstel voor het stimuleren van zij-instroom in de opleiding met gebruikmaking van een procedure Eerder Verkregen Competenties (EVC-procedure) door Verenso en SOON. Daarnaast werken de partijen hard aan imagoverbetering en betere bekendheid van het beroep specialist ouderengeneeskunde.
Acht u het wenselijk dat nurse practitioners worden ingezet om het tekort aan verpleeghuisartsen te compenseren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vindt u het wenselijk dat nurse practitioners voltallig ingezet worden, zonder het toezicht van een verpleeghuisarts?3
Daar waar mogelijk is taakherschikking een prima methode om de zorg werkbaar en beheersbaar te houden. Inzet van adequaat personeel moet echter altijd dusdanig zijn dat sprake is van verantwoorde zorg. Daar er een verschil is in taken en bevoegdheden tussen de specialist ouderengeneeskunde en de nurse practitioners, zal er geen sprake zijn van een volledige overname van de taken door de nurse practitioner.
Welke maatregelen gaat u treffen om de tekorten van verpleeghuisartsen op te lossen, en ouderen weer te verzekeren van deskundige artsenzorg? Wilt u uw antwoord toelichten?
Najaar 2010 heeft de KNMG op verzoek van Verenso en SOON een invitational georganiseerd met als vraagstelling: hoe kan de instroom in de opleiding tot specialist ouderengeneeskunde worden bevorderd? Eén van de zaken die daaruit naar voren kwamen was dat (citaat eindrapportage van de invitational) «een kleine 20% van de tijd door specialisten ouderengeneeskunde wordt besteed aan oneigenlijke taken (bijv. katheteriseren) of aan taken die door verpleegkundigen kunnen worden overgenomen. Het valt op dat specialisten ouderengeneeskunde veel niet-medische taken verrichten, één van de deelnemers verwoordde het als volgt: «De familie ziet ons als hoofdzuster van de afdeling, maar over de zoek geraakte jurken en de zeep gaat het management en niet de specialist ouderengeneeskunde». Door de deelnemers werd gezamenlijk geconcludeerd dat er voldoende specialisten ouderengeneeskunde zijn, mits zij zich concentreren op het medisch domein.»
Belangrijk is dus dat de specialist ouderengeneeskunde toekomt aan zijn/haar eigenlijke taak. Ik ben dan ook erg benieuwd naar de aangekondigde richtlijn die opgesteld gaat worden om de inspraak van de specialist ouderenzorg in de zorginstelling te waarborgen.
Daarnaast is de minister van VWS in overleg met het ministerie van OCW over de mogelijkheden tot uitbereiding van het aantal opleidingsplaatsen advanced nursings practice (anp).
Ook zal ik op korte termijn met beide partijen een gesprek aangaan om deze zaak nogmaals te bespreken.
Opsporing van fraude in de thuiszorg door de SIOD en politie Rotterdam Rijnmond |
|
Renske Leijten |
|
Bent u bekend met het rapport «Fraude in de thuiszorg. Bestuurlijke rapportage van de Regionale Recherche Dienst en de Sociale Inlichtingen- en Opsporingdienst» (d.d. 8 december 2008)? Zo ja, wat is uw oordeel over het rapport? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit rapport is mij bekend. Deze rapportage is opgesteld door de politie Rotterdam-Rijnmond en had als doel het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), de Nederlandse Zorgautoriteit (NZA) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg te informeren over door de verdachten in dit onderzoek gebruikte constructie en de bevindingen die voort zijn gekomen uit het opsporingsonderzoek. De rapportage geeft het ministerie, de NZA en de Inspectie aanbevelingen, zodat dergelijke vermeende frauduleuze handelingen in het vervolg beter kunnen worden voorkomen. Het rapport heeft ertoe geleid dat er stappen zijn gezet om de gedane aanbevelingen te concretiseren. Eén van deze stappen betreft het instellen van de regiegroep verbetering bestrijding zorgfraude. Onder regie van VWS werken diverse private en publieke organisaties samen om verbeteringen in de preventie, opsporing en bestraffing van zorgfraude te realiseren. De organisaties die zijn vertegenwoordigd in deze regiegroep zijn: de toezichthouders in de zorg (NZa, IGZ en DNB), de zorgverzekeraars (het Verbond van Verzekeraars, ZN en CZ zorgverzekeraar), de bijzondere opsporingsdiensten (FIOD en SIOD) en de overheid (Belastingdienst, Openbaar Ministerie en de ministeries van Veiligheid en Justitie en VWS).
Zijn de analyse en de conclusies van het rapport ter beschikking gesteld van andere opsporingsregio’s? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid dat alsnog te doen?
De rapportage is openbaar gemaakt op de internetsite van het Openbaar Ministerie.
Hebben de analyse en de aanbevelingen in het rapport tot vervolging van personen geleid die met Persoonsgebonden budget (PGB) of AWBZ-geld gefraudeerd hebben? Zo nee, waarom niet? De kwestie rond UenZo toch betiteld als «fraude»? Zo ja, tot welke rechterlijke uitspraak heeft dit geleid?
De fraudezaak naar aanleiding waarvan de bestuurlijke rapportage is opgesteld is nog niet afgerond. De concept tenlastelegging is begin 2011 opgesteld en verzonden naar de raadslieden en het kabinet van de rechter-commissaris. De raadslieden hebben naar aanleiding van deze concept tenlastelegging onderzoekswensen ingediend. De rechter-commissaris oordeelt over de uitvoering van deze verzoeken. Het Openbaar Ministerie zal hierna zo snel mogelijk een beslissing nemen in deze zaak.
Acht u de analyse van de fraudegevoeligheid van de PGB- en AWBZ-regelingen ook toepasbaar op de overige financieringsvormen in de zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het SIOD-rapport analyseert de fraudegevoeligheid van de pgb- en AWBZ-regelingen door te wijzen op mogelijke zwakke plekken in de wijze waarop enerzijds de toegang tot zorg en anderzijds de verantwoording van gebruikte middelen is vormgegeven. Daarnaast plaatst het rapport vraagtekens bij hoe de kwaliteit van de zorg wordt gegarandeerd en hoe het streven naar meer concurrentie in de praktijk uitwerkt. De controle van deze aspecten en het toezicht daarop moeten effectief zijn.
De langdurige zorg in de AWBZ is wat betreft de aspecten toegang, verantwoording, kwaliteitsbewaking, concurrentiemogelijkheden, controle en toezicht, niet een op een te vergelijken met de op genezing gerichte zorg in de Zorgverzekeringswet (Zvw). Daarbij komt dat ook binnen de Zvw de diverse onderdelen, zoals medisch specialistische zorg, fysiotherapie en tandheelkunde, elk hun specifieke invulling van bovengenoemde aspecten kennen. Daarom vindt er in het kader van de eerder genoemde Regiegroep verbetering zorgfraudebestrijding, een brede frauderisicoanalyse plaats. Voor de diverse onderdelen van zowel de AWBZ als de Zvw worden de risico’s op fraude momenteel in kaart gebracht.
Bent u van mening dat de analyse, de conclusies en de aanbevelingen van dienst kunnen zijn bij een fraudeonderzoek bij H+B-zorg in Den Haag? Kunt u uw antwoord toelichten?1
De informatie die is voortgekomen uit dit opsporingsonderzoek en de inhoud van de bestuurlijke rapportage geven inzicht in het verloop van dit soort binnen de AWBZ voorkomende fraude. Uiteraard is deze informatie waardevol voor de opsporing van soortgelijke frauduleuze handelingen, aangezien inzicht wordt gegeven in de werkwijze van deze fraudeurs, zodat de politie en het Openbaar Ministerie op grond hiervan gerichter onderzoek kunnen doen bij de verdenking van dergelijke fraude.
Het Openbaar Ministerie is bekend met een strafrechtelijk onderzoek naar H+B-zorg, waarin de rechtbank in 2005 vonnis heeft gewezen. Voor dat onderzoek kan de bestuurlijke rapportage niet meer van dienst zijn.
Hoeveel opsporingszaken met betrekking tot fraude met zorggelden zijn er in de afgelopen 10 jaar geweest? Kunt u een overzicht geven van het aantal veroordelingen dat voortkomt uit de opsporingszaken? «Fraude in de thuiszorg. Bestuurlijke rapportage van de Regionale Recherche Dienst en Sociale Inlichtingen- en Opsporingdienst». Auteurs: Kees Groen (RRD) en Henk Oosting (SIOD). 8 december 2008
De juridische kwalificatie van de tenlastelegging en veroordeling worden geregistreerd. In dit soort zaken is dat bijvoorbeeld «oplichting» of «valsheid in geschrifte» . «Fraude» is geen kwalificatie in de zin van het Wetboek van Strafrecht en wordt als zodanig niet geregistreerd. Bovendien wordt binnen de juridische kwalificaties niet geregistreerd op «fraude op zorggelden». Ik kan u derhalve geen overzicht geven.
Tot slot merk ik op dat, als dat mogelijk is, het Openbaar Ministerie ontneming van wederechtelijk verkregen voordeel zal vorderen en dat het slachtoffer zich met een schadeverzoek in de strafzaak kan voegen.
De manier waarop 12.000 extra handen aan het bed komen |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
![]() |
Hoeveel medewerkers werken er nu in de zorg en hoeveel zijn dat er straks? Op welke wijze gaat u monitoren dat deze 12 000 mensen er ook daadwerkelijk komen, en wat is uw nul-meting?
Om te bereiken dat de 12 000 extra werknemers er daadwerkelijk komen, heb ik met zorgverzekeraars, werkgevers in de zorg en de beroepsvereniging het convenant «Investeringen Langdurige Zorg 2011–2015» afgesloten. Het convenant dient ter verbetering van de kwaliteit van de zorg voor cliënten met een verblijfsindicatie.
In 2009 werkten 257 0001 verplegenden, verzorgenden en sociaal-agogen in de intramurale langdurige zorg. Daarvan werkten er 159 000 in verpleeg- en verzorgingshuizen, 85 000 in de gehandicaptenzorg en 13 000 in de geestelijke gezondheidszorg. De cijfers zijn tot stand gekomen in het kader van het onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn, dat ik uitvoer met sociale partners, UWV Werkbedrijf en Calibris. Aanvullend hieraan wordt momenteel gewerkt aan een prognosemodel voor het ramen van de toekomstige ontwikkelingen op de arbeidsmarkt in de zorg. Naar verwachting is nadere informatie in het najaar beschikbaar.
De ontwikkeling van het personeelsbestand in de zorg is aan verschillende ontwikkelingen onderhevig, zoals het groeipercentage van de economie. Op voorhand is dan ook niet exact te voorspellen hoeveel medewerkers er over een aantal jaar in de zorg werken. Met het beschikbaar stellen van de extra middelen wordt het financieel mogelijk om 12 000 extra medewerkers aan te nemen bovenop de autonome groei van het zorgpersoneel. Voor het meten van de realisatie van de 12 000 extra medewerkers sluit ik aan bij het onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn. Zodoende kan ik de voortgang monitoren, zonder de sector te belasten met extra administratieve lasten. Als nulmeting geldt de stand op 1 januari 2012. Over de voortgang zal ik uw Kamer jaarlijks in de arbeidsmarktbrief informeren.
Op welke wijze vindt de financiering van deze 12 000 mensen precies plaats?
Er wordt structureel € 636 miljoen toegevoegd aan de contracteerruimte 2012. Met deze extra middelen worden de ZZP-tarieven in alle sectoren met een gelijk percentage opgehoogd. Door het hogere ZZP-tarief krijgen zorginstellingen meer financiële ruimte om extra personeel op te leiden en aan te nemen. De extra middelen zijn – uit hoofde van artikel 4 van het convenant – onderdeel van de reguliere onderhandelingen tussen de zorgkantoren en zorgaanbieder. De zorgkantoren zien in dit licht toe op een effectieve en doelmatige aanwending van de middelen en kunnen waar noodzakelijk ingrijpen indien zorginstellingen zich aantoonbaar niet inspannen voor het realiseren van de doelstellingen van het convenant. Een en ander is verwoord in artikel 4 lid 5 van het convenant. Met de ondertekening van het convenant hebben alle partijen zich gecommitteerd aan de doelstelling van het convenant en hun rol bij het realiseren van deze doelstelling (artikel 6). Door aan te sluiten bij de reguliere zorginkoop voorkom ik ook dat ik de sector belast met veel extra administratieve verplichtingen.
Naast het bovenstaande zal ik toezien op de realisatie van de doelstelling van het convenant door periodiek met de betrokken convenantpartijen te overleggen over de voortgang en door de realisatie van de 12 000 extra medewerkers te meten (zie ook mijn antwoord op vraag 1).
Hoe gaat u garanderen dat het geld dat wordt vrijgemaakt werkelijk terecht komt bij meer handen aan het bed en bij minder bureaucratie, en niet wordt besteed aan het verhogen van de risicoreserves van instellingen en aan management?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe voorkomt u dat geld dat is bedoeld voor de zorg, wordt besteed aan financiering van onderwijsinstellingen, doordat in het convenant is afgesproken dat ook initiële opleidingen van nieuwe medewerkers in de zorg betaald mogen worden uit het extra budget voor de AWBZ?1
Ik vind het van groot belang dat er niet alleen extra personeel bij komt, maar dat dit extra personeel ook adequaat is opgeleid. Hiermee wordt de kwaliteit van zorg voor de cliënt verbeterd en de aantrekkelijkheid van het beroep vergroot. De extra middelen komen bij de zorginstellingen terecht (zie ook mijn antwoord op vraag 2 en 3). Ik laat het aan de zorginstellingen zelf over om, binnen de kaders van het convenant, deze middelen te investeren in medewerkers. Zorginstellingen kunnen er voor kiezen om samen met onderwijsinstellingen te investeren in het opleiden van personeel of de middelen aan te wenden voor het (intern) adequaat kunnen begeleiden van personeel dat in opleiding is, bijvoorbeeld via de Beroeps Begeleidende Leerweg (BBL-route). Bij dit alles zij bedacht dat personeel in opleiding ook «aan het bed» staat.
Kunt u uitleggen wat u in genoemd bericht verstaat onder «zusters» die mensen wassen en over «verpleegkundigen» die meer waardering gaan krijgen? Komen er nu meer verpleegkundigen in verpleeghuizen voor het wassen?
De doelstelling uit het convenant is helder, 12 000 extra medewerkers voor de langdurige zorg. Dit zullen medewerkers zijn van verschillend opleidingsniveau, waaronder ook verpleegkundigen. Hoe deze extra medewerkers precies worden ingezet dat is aan de instellingen zelf. Feit blijft dat deze extra medewerkers zullen worden ingezet voor het leveren van extra zorg voor cliënten die deze zorg het hardst nodig hebben. Onder deze zorg valt ook het wassen van cliënten.
Kunt u aangeven hoe kwetsbare bewoners van zorginstellingen geholpen moeten worden meer zelfredzaam te worden, zoals in het convenant is opgenomen?
In mijn ogen is de relatie tussen cliënt en zorgverlener de meest primaire relatie in de zorg. Dáár moet het gebeuren. Die relatie begint met het voeren van een dialoog die resulteert in afspraken. Die worden verwoord in een zorgplan. Het is aan beide partijen om in de bespreking over het zorgplan, waarin uiteindelijk de zorgverlening concreet wordt gemaakt, duidelijk met elkaar af te spreken welke zorgdoelen worden nagestreefd. Het bevorderen van zelfredzaamheid is nadrukkelijk zo’n zorgdoel. In de Beginselenwet zorginstellingen, die ik binnenkort bij uw Kamer wil indienen, wil ik deze afspraken centraal stellen en wettelijk verankeren. Daarbij ga ik heel concreet aangeven over welke onderwerpen afspraken moeten worden gemaakt. Bij de invulling van die afspraken hoort de wens van de cliënt (uiteraard binnen de kaders die er zijn) leidend te zijn. Dat maakt dat de cliënt ook zelf moet nadenken over zijn eigen wensen en mogelijkheden. Diverse cliëntenorganisaties hebben instrumenten gemaakt om cliënten te helpen die gedachten vorm te geven. Met de extra investeringen uit het convenant worden medewerkers geschoold. In deze scholing wordt aandacht besteed aan het bevorderen van de zelfredzaamheid van cliënten door middel van het op goede wijze voeren van de dialoog over en gebruik van het zorgplan. Dit betekent dat de focus van de zorg minder komt te liggen op het overnemen van taken, naar meer op het ondersteunen van de cliënt (en diens omgeving).
Wat bedoelt u ermee dat u niet alleen jonge meiden met een VWO-diploma wilt? Is het niet zo, dat medewerkers in verpleeghuizen eerder te laag dan te hoog zijn opgeleid? Kunt u aangeven hoe hoog het percentage ongeschoolde medewerkers in de langdurige zorg is en het percentage MBO-opgeleide mensen?
Voor het leveren van goede zorg in een verpleeghuis is een adequate mix nodig van medewerkers met verschillende competenties. Dit betekent ondermeer dat het bij de werving van nieuw personeel van belang is om niet alleen te kijken naar de hoogte van het niveau van theoretische scholing. (bijvoorbeeld op VWO-niveau).
Het is belangrijk om in te zetten op mensen met ervaring, door het werven van zij-instromers. EVC kunnen een heel goede basis zijn voor goede hulpverlening.
Van de 257 000 verplegenden, verzorgenden en sociaal-agogen die in 2009 in de intramurale langdurige zorg werkten, had 89 procent een verplegende, verzorgende of sociaal-agogische opleiding afgerond (72 procent MBO, 10 procent VMBO en 7 procent HBO). De resterende groep zorgprofessionals (10 procent) heeft een andere opleiding gevolgd, zoals universitaire opleidingen en niet-zorgopleidingen binnen het VMBO, het MBO en het HBO.
Ik hoop óók mensen te enthousiastmeren voor de zorg die eerst iets anders hebben gedaan en dan voor de zorg kiezen.
Gaat u op basis van dit extra budget niet alleen werken aan een cultuurverandering bij medewerkers, maar ook aan een andere cultuur bij hun leidinggevenden, inclusief de top van de organisaties? Hoe gaat u dat aanpakken? Hoe brengt u het moreel kompas terug bij het management in de zorginstelling?
Ik vind het van belang dat de cultuur in de zorg is gericht op een zorgproces dat uitgaat van de cliënt en de medewerker. De extra investeringen uit het convenant bieden hier een bijdrage aan door medewerkers hierin te scholen. De positie van de cliënt wordt ook verbeterd door de rechten van de cliënten te verankeren in de voorgenomen Beginselenwet Zorginstellingen. Naast deze maatregelen stimuleer ik door middel van het programma In voor Zorg! instellingen om juist met deze cultuurverandering aan de slag te gaan. Hierbij komt de positie en de rol van het management expliciet aan de orde. Aan dit programma nemen inmiddels meer dan 150 instellingen deel. Instellingen worden ondersteund bij de implementatie van veranderprocessen en goede voorbeelden worden met de sector gedeeld.
Daar waar het specifiek gaat om de rol van de Raad van Toezicht en Raad van Bestuur zal ik u in een later stadium informeren waarbij ik specifiek in zal gaan op governance.
Het bericht in dat in Mexico twee journalistes zijn vermoord en dat er dit jaar al 10 journalisten zijn gedood |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat verleden week in Mexico twee journalistes zijn vermoord en dat dit jaar al 10 journalisten zijn gedood?1
Ja.
Kunt u aangeven of deze moorden inderdaad het gevolg zijn van georganiseerde misdaad en drugskartels?
Dader en motief van de moorden zijn onbekend. Het onderzoek naar deze moorden is nog niet afgerond.
Kunt u aangeven of en op welke manier deze moorden zullen worden onderzocht?
De zaak wordt onderzocht door het Mexicaanse openbaar ministerie.
Deelt u de mening dat kritische journalisten en mensenrechtenverdedigers in Mexico op dit moment onvoldoende worden beschermd? Zo ja, op welke manier zult u zich in bilaterale contacten en binnen het strategische partnerschap tussen de Europese Unie en Mexico sterk maken voor een verbetering van de positie van deze mensen?
Kritische journalisten en mensenrechtenverdedigers opereren onder moeilijke omstandigheden en zijn regelmatig slachtoffer van geweld en bedreigingen, zoals blijkt uit de rapporten van de Hoge Commissaris voor de Rechten van de Mens en Mexicaanse mensenrechtenorganisaties.
In EU verband heeft de Nederlandse ambassade zitting in een van de vijf speciale werkgroepen die contacten onderhouden met mensenrechtenverdedigers in een bepaalde regio. Hiertoe spreekt de Nederlandse vertegenwoordiging met mensenrechtenverdedigers en autoriteiten in verschillende delen van het land.
De EU hanteert een lijst van mensenrechtenverdedigers die bijzondere aandacht verdienen en spreekt hier veelvuldig over met de Mexicaanse autoriteiten. Ook spreekt de EU zich uit tegen geweld tegen mensenrechtenverdedigers en journalisten, zo ook in het geval van deze twee journalistes.
Op bilateraal niveau biedt Nederland Mexico concrete steun bij het vergroten van capaciteit in de politiesector door middel van politietrainingen, uitgevoerd door de KLPD.
Kunt u daarbij specifiek ingaan op de activiteiten die de Nederlandse ambassade in Mexico ontplooit en zal ontplooien om de positie van deze mensen te versterken?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u ingaan op de toezeggingen die de Mexicaanse overheid heeft gedaan om deze mensen te beschermen en in hoeverre deze toezeggingen in praktijk zijn gebracht?
De Mexicaanse overheid heeft preventieve maatregelen aangekondigd.
President Calderón heeft de instelling van een speciaal beschermingsmechanisme voor mensenrechtenverdedigers en journalisten binnen het ministerie van Binnenlandse Zaken toegezegd. Dit is bedoeld om het werk van bestaande instanties te monitoren en te coördineren. Het mechanisme is nog niet operationeel maar is een potentieel belangrijke verbetering van de huidige situatie.
Op deelstaatniveau zijn programma’s in het leven geroepen die een betere bescherming van journalisten en mensenrechtenverdedigers moeten waarborgen. Concrete voorbeelden zijn fysieke bewaking van bedreigde personen, installeren van camera’s, maar ook het sneller opsporen van daders.
Wat is het totale aantal mensen dat dit jaar in Mexico door criminele activiteiten om het leven is gekomen en wat vindt u van de situatie in Mexico?
Er zijn nog geen officiële statistieken voor 2011. De veiligheidssituatie in bepaalde delen van Mexico baart zorgen. De strijd tegen de georganiseerde misdaad die sinds 2006 door President Calderón wordt gevoerd, heeft nog niet geleid tot de gewenste afname van geweld. Het belang van het bestrijden van georganiseerde misdaad staat buiten kijf, maar politie, justitie en maatschappelijk middenveld moeten beter met elkaar gaan samenwerken.
Is het voor Nederlandse staatsburgers nog wel veilig in Mexico?
Het ministerie van Buitenlandse Zaken adviseert burgers zich goed voor te bereiden op hun reis. Niet essentiële reizen naar bepaalde gebieden in Mexico worden ontraden. Dit geldt in het bijzonder voor Ciudad Juarez. Een volledig en actueel reisadvies staat op de website van het ministerie: http://www.minbuza.nl/nl/Reizen_en_Landen/Reisadviezen/Reisadviezen_alfabetisch/M/Mexico
De roep van gemeenten om bestandskoppeling tegen fraude |
|
Hans Spekman (PvdA), Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gemeenten: bestanden koppelen tegen fraude»1 waarin gemeenten pleiten voor de koppeling van bestanden om fraude met uitkeringen beter aan te kunnen pakken?
Ja.
Deelt u de mening dat er grote stappen gemaakt kunnen worden met de fraudebestrijding door bepaalde beschikbare gegevensbestanden aan elkaar te koppelen?
Het kabinet geeft hoge prioriteit aan preventie en opsporing van fraude en gebruikt daarbij ook de mogelijkheden om met bestandskoppeling en gegevensuitwisseling fraude met uitkeringen tegen te gaan. In het Handhavingsprogramma 2011–2014 heb ik aangekondigd te onderzoeken op welke wijze de bepalingen voor gegevensuitwisseling tussen de Wet Structuur uitvoering werk en inkomen (SUWI) en Wet werk en bijstand (WWB) kunnen worden geharmoniseerd2. Uiteraard moet gegevensuitwisseling zorgvuldig gebeuren en moet de Wet bescherming persoonsgegevens daarbij in acht worden genomen.
De afgelopen jaren is er veel gedaan op het gebied van gegevensuitwisseling. Zo kunnen medewerkers van gemeentelijke sociale diensten, het UWV en de SVB in het kader van de uitkeringsintake zien of iemand andere inkomsten of bepaalde vormen van eigen vermogen heeft. Het Inlichtingenbureau ondersteunt gemeenten bij de rechtmatigheidscontroles door bestandskoppelingen tussen verschillende bestanden uit te voeren, bijvoorbeeld de polisadministratie, de Belastingdienst en detentiegegevens. In combinatie met de informatie over de uitkering van cliënten leidt de bestandskoppeling soms tot nader onderzoek door de gemeente.
Aanvullend hierop ben ik gestart met een inventarisatie van de mogelijkheden van een bredere inzet van bestandskoppeling en gegevensuitwisseling om fraude te voorkomen en te bestrijden. Ik betrek hierbij ook de voorbeelden die wethouder Den Besten van de gemeente Utrecht mij, namens een aantal collega’s, heeft aangereikt en ik kijk ook naar de mogelijkheden voor het UWV en de SVB. Aan de hand van deze inventarisatie zal ik bezien of en in hoeverre aanpassing van regelgeving en ICT systemen nodig is en wat de kosten en de baten van de maatregelen zijn. Mijn beeld is dat er ook nog veel onbekendheid is bij gemeenten over de mogelijkheden inzake bestandskoppelingen en ik zal gemeenten informeren over deze mogelijkheden.
Herkent u het geschetste beeld van bijstandsfraude waarin mensen (met een uitkering) gaan samenwonen, de vrijgekomen woning onderverhuren en daarmee zowel frauderen met de uitkering als het systeem voor huurwoningen frustreren? Komt dit vaak voor?
Ik ben bekend met dit voorbeeld. Ik heb geen informatie of dit vaak voorkomt. Dat betekent niet dat gemeenten in voorkomende gevallen met lege handen staan. Op grond van de WWB moeten verhuurders van woningen of kamers gegevens verstrekken aan de gemeenten indien wordt getwijfeld aan de rechtmatigheid van een uitkering. Gemeenten kunnen hierover afspraken maken met verhuurders. Tevens is de nieuwe bewoner van de onderverhuurde woning verplicht zich in te schrijven bij de gemeentelijke basisadministratie. Deze inschrijving geeft gemeenten een signaal voor nader onderzoek. Het bij uw Kamer ingediende wetsvoorstel huisbezoeken geeft gemeenten meer mogelijkheden om zich via huisbezoek te vergewissen van samenwonen, woonsituatie of inwoning als dit noodzakelijk is om de bijstandsuitkering zorgvuldig vast te stellen3.
Het wetsvoorstel dat de minister van OCW bij uw Kamer heeft ingediend om het misbruik met een uitwonendenbeurs beter aan te kunnen pakken, stelt als voorwaarde voor een uitwonendenbeurs dat de studerende woonachtig is op het GBA-adres en dat dit GBA-adres een ander adres moet zijn dan het GBA-adres van de ouder(-s)4. De verwachting is dat studerenden zich hierdoor correct inschrijven in de GBA en dat fraude met uitkeringen hierdoor afneemt. Bij illegale onderhuur mag de onderhuurder zich vaak niet inschrijven op het woonadres. Hierdoor kan deze studerende geen uitwonendenbeurs aanvragen. Hierdoor wordt het een stuk onaantrekkelijker om illegaal onder te huren. De beoogde inwerkingtreding van bovengenoemd wetsvoorstel is 1 januari 2012. Het wetsvoorstel zal binnenkort in de Tweede Kamer besproken worden.
Herkent u het geschetste beeld waarin studenten zich onterecht voordoen als uitwonend om daarmee een hogere studiefinanciering te ontvangen?
Ja, ik herken dit beeld. Dit is de reden dat de minister van OCW een Actieplan misbruik uitwonendenbeurs5 heeft opgesteld, dat bij brief van 9 november 2009 naar de Tweede Kamer is gezonden. Sinds 2010 worden er pilots uitgevoerd, waarbij fysieke adrescontroles plaatsvinden. Tot slot verwijs ik naar het onder antwoord 3 beschreven wetsvoorstel van de minister van OCW.
Waarom is het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) (en DUO) niet aangesloten bij de landelijke stuurgroep over fraudeaanpak? Worden er stappen gezet om OCW daar wél bij te betrekken om zo fraude met Studiefinanciering beter aan te kunnen pakken?
De Landelijke Stuurgroep Interventieteams en DUO zijn met elkaar in gesprek over aansluiting van DUO bij deze stuurgroep. Hierbij wordt ook gesproken over deelname van DUO aan interventieprojecten op lokaal niveau. De partijen onderzoeken hoe de samenwerking het beste kan worden vorm gegeven.
Wat zijn de redenen dat bijvoorbeeld de bijstandsbestanden, woningadministratie en de gemeentelijke basisadministratie niet aan elkaar gekoppeld zijn? Overweegt u dergelijke stappen tot bestandskoppeling te zetten om de fraudeaanpak verder te verbeteren?
De WWB maakt gebruik van het GBA-adres en de bestanden zijn daarmee voor dat doel gekoppeld. De woningadministratie bestaat niet, zoals de bijstandsadministratie en de gemeentelijke basisadministratie, uit één enkele administratie. Veelal voeren woningbouwverenigingen hun eigen administratie en daarnaast worden woningen of kamers ook door privépersonen verhuurd. Op grond van de WWB moeten verhuurders van woningen of kamers gegevens verstrekken aan de gemeenten indien wordt getwijfeld aan de rechtmatigheid van een uitkering. Op deze wijze is uitwisseling van gegevens mogelijk tussen de WWB en de verschillende administraties van (particuliere) woningverhuurders.
Deelt u de mening van de gemeenten dat een systeem waar alleen de verdachte adressen «uit rollen» de problemen omtrent privacy zou kunnen ondervangen?
Op diverse plaatsen wordt gebruik gemaakt van een dergelijk systeem. Zo gebruiken de interventieteams het Systeem Anonieme Risico Indicatie (SARI). Hiermee worden verschillende bestanden anoniem gekoppeld op basis van door SIOD aangeleverde risicoprofielen. Dit leidt tot een lijst met mogelijke fraudeurs en moet de pakkans verhogen.
Voorts werkt DUO thans in het kader van de aanpak misbruik uitwonendenbeurs reeds met een risicoprofiel. Op hiervan selecteert DUO studerenden met een uitwonendenbeurs bij wie het risico bestaat van onjuistheid van het woonadres. DUO zal vervolgens de gemeenten verzoeken een adrescontrole uit te voeren en zal daartoe persoonsgegevens met de gemeenten uitwisselen. Het gaat om een minimale set van persoonsgegevens. Nadat het onderzoek is uitgevoerd, zullen de resultaten van de adrescontroles worden teruggekoppeld aan DUO.
De inhuur van externe expertise |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «De geheimen van een supertapper»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u een uitspraak als «ik ben heel erg duwend richting OM en politie om het anders aan te pakken», gevolgd door «het zal ons zakelijk uiteindelijk geen windeieren leggen»?
Uit de context van deze passage in het interview valt af te leiden dat de uitspraak van de geïnterviewde betrekking heeft op de ideeën die hij heeft over de mogelijkheden die politie en justitie ten dienste zouden moeten staan bij de aanpak van cybercriminelen. In het bijzonder pleit hij voor meer armslag in de (wettelijke) opsporingsbevoegdheden ten aanzien van het betreden van computers op afstand en het opereren over de landsgrenzen. Deze wens is overigens ook door het OM geuit.
De uitspraken van de geïnterviewde moeten ook tegen de bovengenoemde achtergrond worden gelezen. In individuele opsporingsonderzoeken waarin gebruik werd gemaakt van de diensten van het bedrijf van de geïnterviewde is uiteraard geen sprake geweest van enige sturing op de loop van het onderzoek. Dat het bedrijf vormen van expertise commercieel exploiteert heeft in deze onderzoeken niet op gespannen voet gestaan met de belangen van de opsporing en vervolging.
In hoeverre is de geschetste afhankelijkheidsrelatie met Fox-IT niet alleen uniek maar hierdoor ook kwetsbaar is?
Bij de bestrijding van high tech crime is soms behoefte aan een zeer specifiek (niche) specialisme waarvan het niet rendabel is dat deze binnen de opsporingsteams wordt onderhouden. In gevallen waarin dergelijke expertise vereist is, is de inhuur van externe expertise veelal een kostenefficiënte oplossing. Het aantal partijen dat beschikt over de vereiste expertise is beperkt. Een afhankelijkheidsrelatie is natuurlijk onwenselijk. De ingehuurde specialisten worden binnen opsporingsonderzoeken steeds actief begeleid door opsporingsambtenaren met kennis van zaken. Daarnaast worden de tactische beslissingen binnen een opsporingsonderzoek uitsluitend door de politie en het OM genomen.
De asbestbesmetting op twee scholen in Purmerend |
|
Paulus Jansen |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Scholen in Purmerend ontruimd na vondst asbest»?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat de twee openbare basisscholen, de Boemerang en de Ploegschaar, zijn gesloten vanwege asbestbesmettingsgevaar als gevolg van saneringswerkzaamheden?
Ja.
Welke bedrijven hebben de sanering uitgevoerd? Waren zij daartoe gecertificeerd?
Het bedrijf was gecertificeerd, maar omdat er een strafrechtelijk onderzoek loopt doen wij verder geen mededelingen over het bedrijf.
Klopt het dat de sanering niet conform de daarvoor geldende regels is verlopen? Zo ja, welke sanctie gaat u opleggen aan de verantwoordelijke bedrijven? Zo nee, waarom niet? Hoe komen de resten van sanering dan in en om de school terecht?
Op de locatie is gedurende de sanering geen controle uitgevoerd door het bevoegd gezag, in dit geval de gemeente en de Arbeidsinspectie. Daardoor kan op dit moment nog niet worden beoordeeld of de sanering conform de daarvoor geldende regels is verlopen. Dat vormt nu onderwerp van strafrechtelijk onderzoek.
Door welke instantie is de asbestvrijverklaring voor de voornoemde sanering afgegeven? Is deze terecht afgegeven? Zo nee, welke sancties gaat u deze instantie opleggen?
De vrijgave op de locatie is door een geaccrediteerd laboratorium uitgevoerd. Omdat er een strafrechtelijk onderzoek loopt doen wij verder geen mededelingen over het bedrijf. Achteraf kan niet zonder meer worden beoordeeld of de vrijgave terecht is afgegeven. Daarom is – zie antwoord op vraag 4 – een strafrechtelijk onderzoek ingesteld.
Indien u op bovenstaande vragen het antwoord niet weet, bent u dan bereid het hele proces van sanering van de beide scholen in kaart te laten brengen door de VROM-inspectie en de arbeidsinspectie?
Ik zie op dit moment geen aanleiding tot aanvullend onderzoek aangezien er een strafrechtelijk onderzoek loopt.
Het woningaanbod voor specifieke doelgroepen |
|
Nine Kooiman (SP), Sadet Karabulut (SP), Paulus Jansen |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hoeveel woonruimten (zelfstandig, onzelfstandig inclusief maatschappelijke opvang) stelden woningcorporaties in 2010 beschikbaar voor de huisvesting van de volgende specifieke doelgroepen: alleenstaande dak- en thuislozen, (zwerfjongeren), dak- en thuisloze gezinnen, jongeren uit een residentiële voorziening van de jeugdzorg die moeten doorstromen naar een reguliere voorziening, (ex)psychiatrische patiënten die vanuit een residentiële voorziening moeten doorstromen naar een reguliere woonvoorziening, (ex)gedetineerden?
Er zijn in 2010 geen cijfers voor de corporatiesector beschikbaar over het woningaanbod voor alle afzonderlijke hierboven vermelde specifieke doelgroepen. Wel zijn er cijfers uit CorpoData, een samenwerkingsverband tussen het ministerie van BZK, het Waarborgfonds Sociale Woningbouw en het Centraal Fonds Volkshuisvesting, bekend over de omvang van het woningbezit voor en de toewijzing aan (ex-)psychiatrische patiënten, ex-dak- en thuislozen, (ex-) verslaafden en ex- gedetineerden. In 2010 zijn er in totaal 4 956 corporatiewoningen aan deze doelgroep toegewezen. Eind 2010 hadden corporaties 19 432 woningen in bezit, die zijn bestemd voor vormen van (semi) zelfstandig wonen voor deze doelgroep. Verder bezaten de corporaties eind datzelfde jaar 55 995 eenheden voor bijzondere doelgroepen in bijzondere woongebouwen. Het betreft dan een bredere doelgroep, inclusief ouderen en gehandicapten, in psychiatrische- en zwakzinnigeninrichtingen, verzorgingshuizen, kinder- en sociale tehuizen, verpleeghuizen, tehuizen en leefgemeenschappen voor lichamelijk en verstandelijk gehandicapten en tehuizen voor dak- en thuislozen en ongehuwde moeders met hun kinderen.
Hoeveel nieuwe woonruimten voor deze doelgroepen zijn in 2010 toegevoegd aan de woningvoorraad?
In 2010 hebben corporaties volgens CorpoData per saldo 519 woonruimten aan hun woningvoorraad toegevoegd voor de vorenvermelde doelgroepen. Het aantal toegevoegde eenheden in bijzondere woongebouwen bedroeg 2 625, terwijl het aantal woningen met 2 106 afnam.
Wat zijn de gemiddelde wachttijden bij de onderscheiden specifieke doelgroepen voor dat een woonruimte wordt toegewezen?
Voor de corporatiesector is de gemiddelde wachttijd voor specifieke doelgroepen onbekend. Dit geldt overigens ook voor andere categorieën woningzoekenden. Ook de Federatie Opvang, de brancheorganisatie voor instellingen voor maatschappelijke opvang, beschermd en begeleid wonen en vrouwenopvang, beschikt niet over landelijke cijfers. De Federatie Opvang geeft aan dat de opvanginstellingen op lokaal niveau veelal prestatieafspraken met corporaties en gemeenten maken en dat de wachttijden per gemeente zeer divers zijn.
Hoeveel huisuitzettingen vonden er in 2010 plaats vanuit corporatiewoningen? In hoeveel gevallen ging het om gezinnen met kinderen?
De Bedrijfstakinformatie van Aedes bevat elk jaar informatie over het aantal huisuitzettingen door corporaties. Het cijfer over 2010 komt op 1 oktober 2011 beschikbaar. In 2009 betrof het 5 863 huisuitzettingen. Volgens informatie van Aedes bedraagt het aantal uitzettingen van gezinnen met kinderen een fractie van het totaal.
Indien de gegevens als bedoeld in vraag een t/m drie niet (volledig) beschikbaar zijn, onderschrijft u dat deze groepen behoren tot de harde kern van de doelgroep van beleid van woningcorporaties, zoals bedoeld in het Besluit Beheer Sociale Huursector? Onderschrijft u de noodzaak om de mate waarin woningcorporaties tegemoet komen aan de woonbehoefte van deze groepen transparanter te maken, bijvoorbeeld door hierover specifieke kengetallen op te nemen in de jaarlijkse rapportages van het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting, danwel door woningcorporaties te verplichten om hierover duidelijkheid te geven in hun jaarverslag?
In de Woningwet is vermeld dat toegelaten instellingen bij voorrang personen huisvesten die door hun inkomen of andere omstandigheden moeilijkheden ondervinden bij het vinden van hun passende huisvesting. De bijzondere doelgroepen maken deel uit van deze bredere primaire doelgroep. In de nota van toelichting behorend bij het Besluit beheer sociale huursector is vermeld dat tot de bijzondere doelgroepen onder meer worden gerekend: lichamelijk en verstandelijk gehandicapten, dak- en thuislozen, (ex-) psychiatrische patiënten, ex-verslaafden en ex-gedetineerden.
Ik ben geen voorstander van verantwoordingsplicht op dit gedetailleerde niveau.
Het jaarlijks verplicht rapporteren volgens een voorgeschreven format zou de administratieve lasten voor de corporaties verhogen. Bovendien is het lastig om informatie over de woonbehoefte van de betreffende doelgroepen op deze wijze te registreren, omdat deze groepen elkaar veelal overlappen.
Hoeveel gezinnen met kinderen bewonen woonruimte op basis van een antikraak-overeenkomst?
Er is geen landelijk cijfer bekend over het aantal gezinnen met kinderen dat op basis van een anti-kraak overeenkomst woonruimte heeft betrokken. Uit informatie van een vijftal grote landelijk opererende leegstandbeheerders blijkt dat het naar alle waarschijnlijkheid om enkele tientallen gezinnen gaat. Deels is dit op verzoek van de eigenaar van het vastgoed. Over het algemeen geven deze leegstandbeheerders echter aan bewoning op basis van een anti-kraak overeenkomst voor een gezin met kinderen om diverse, met name sociaal maatschappelijke, redenen ongewenst te vinden.
Hoeveel huishoudens wonen noodgedwongen (permanent) op een camping? In hoeveel gevallen betreft het gezinnen met kinderen?
Er is geen landelijk cijfer bekend over het aantal huishoudens, met of zonder kinderen, dat noodgedwongen (permanent) op een camping woont. Recron, de Vereniging van Recreatieondernemers Nederland, deelt mee dat er naar schatting in meer dan duizend gevallen min of meer noodgedwongen (permanent) op campings en bungalowparken wordt verbleven. Naar het oordeel van Recron zal een zeer miniem deel hiervan bestaan uit gezinnen met kinderen.
Als de informatie als bedoeld in vraag zes en zeven niet bekend is, onderschrijft u dat deze vorm van huisvesting niet passend is? Bent u bereid dit te laten onderzoeken?
Ja, in het algemeen vind ik dergelijke vormen van huisvesting voor gezinnen met kinderen niet passend.
Gezien het beeld dat het waarschijnlijk bij gezinnen met kinderen om zeer kleine aantallen gaat, zie ik geen aanleiding voor onderzoek.
Bent u met ons van mening dat het essentieel is dat jongeren en (ex)psychiatrische patiënten die ontslagen worden uit een residentiële inrichting, zonder wachttijd de beschikking zouden moeten krijgen over een passende woonruimte (waar nodig in de vorm van begeleid wonen)? Hoe denkt u te bevorderen dat deze wens in de praktijk wordt toegepast?
Ja, maar dit moet wel passen binnen de reële mogelijkheden die er op lokaal niveau zijn. Het aanbieden van passende woonruimten zonder wachttijd kan niet worden gegarandeerd, maar wel vind ik dat hier naar moet worden gestreefd.
Het bevorderen van een snellere doorstroming voor deze groepen kan op basis van de Huisvestingswet geschieden. Hierin is vermeld dat gemeenten groepen urgenten hunnen benoemen. Als gemeenten de bijzondere doelgroepen jongeren en (ex-)psychiatrische patiënten voorrang op de woonmarkt willen geven, dan kunnen gemeenten een urgentieverklaring afgeven. Dit lokale maatwerk vereist wel afstemming tussen gemeenten en corporaties over gewenste aantallen passende woonruimte voor deze groepen.
Chinese journalisten onder huisarrest |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat in Beijing een vijftal Chinese schrijvers onder huisarrest is geplaatst tijdens de Internationale Boekenbeurs, waar Nederland eregast is? Indien nee, wat zijn naar uw informatie dan de feiten?1 2
In de media is bericht dat vijf personen onder huisarrest zijn geplaatst door de Chinese autoriteiten. Het letterenfonds heeft drie van de vijf genoemde personen uitgenodigd voor het Nederlandse programma. Een van deze drie personen heeft de beurs op 3 september bezocht en was ’s avonds aanwezig bij de bijeenkomst in «Café Amsterdam». Hij meldde wel onder politietoezicht te staan. Een van de andere personen heeft bevestigd onder huisarrest te staan. Ik beschik niet over informatie dat het huisarrest een direct gevolg was van de Nederlandse uitnodiging, zoals gemeld in het artikel in de Volkskrant.
Is het waar dat ook de bezoeken van de Filippijnse president en een EU-delegatie aanleiding waren voor het huisarrest van de Chinese schrijvers en een spreekverbod richting de media? Indien nee, wat zijn dan de feiten? Indien ja, wat doet de regering, zowel bilateraal als in EU-verband, om dit soort overheidspraktijken aan te kaarten bij de Chinese regering? Wat is hierbij de inzet van de regering?
Dit kan ik niet bevestigen. Het is moeilijk traceerbaar of en waarom dit soort toezicht/huisarrest wordt ingesteld, aangezien er geen officiële mededelingen over worden gedaan.
Nederland en de Europese Unie spreken regelmatig hun zorgen uit over vrijheid beperkende maatregelen tegen personen die niet zijn veroordeeld. Zij hebben bij herhaling hun zorg uitgesproken over de toename van dergelijke maatregelen sinds begin dit jaar. Ook bij de volgende bilaterale mensenrechtenconsultaties zal Nederland dit opbrengen.
Is het waar dat de schrijvers die onder huisarrest zijn geplaatst, voornemens waren het programma dat Nederland in het kader van de boekenbeurs organiseert te bezoeken en dat hen deze mogelijkheid is ontnomen? Indien nee, wat zijn dan de feiten?
De persoon die meldde dat hij onder politietoezicht stond, heeft op zaterdag 3 september jl. de beurs bezocht en was ’s avonds aanwezig bij een bijeenkomst in «Café Amsterdam». Van de andere personen naar wie in het Volkskrantartikel van 2 september wordt verwezen is niet bekend of zij voornemens waren naar de «Beijing International Book Fair» te komen.
Bent u bereid om zo spoedig mogelijk bij de Chinese autoriteiten te informeren naar de situatie van de schrijvers en te bepleiten dat zij in vrijheid worden gesteld en toegang krijgen tot het Nederlandse programma in Beijing? Zo nee, waarom niet?
Zie ook mijn antwoord op vraag 2 en vraag 6. De Nederlandse regering stelt vrijheid beperkende maatregelen zonder vorm van proces of veroordeling voortdurend aan de orde in de mensenrechtenconsultaties, zowel in EU-verband als in bilateraal verband. Tijdens de «Beijing International Book Fair» heeft staatssecretaris Zijlstra aandacht gevraagd voor het belang van vrijheid van meningsuiting en de zorg uitgesproken over individuele gevallen van beperking.
Heeft de regering de boekenbeurs in Beijing als kans gezien om vrijheid van meningsuiting in China te bevorderen aangezien vrijheid van meningsuiting en internetvrijheid prioriteiten zijn binnen het mensenrechtenbeleid van de Nederlandse regering? Zo ja, op welke wijze is dit vormgegeven? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs voor beantwoording van deze vraag naar de Kamervragen van het lid Kortenoeven over de censuurpolitiek van het regime van de Communistische Volksrepubliek China, DAO-307/11. Een aantal kritische schrijvers en publicisten is bij het evenement aanwezig geweest. Door de aangehaalde banden tussen de Nederlandse en Chinese boekenwereld zijn de kansen op dialoog tussen vakgenoten toegenomen.
Kunt u aangeven op welke ervaringen de staatssecretaris Zijlstra van OC&W doelde, en wat de gevolgen voor betreffende personen zijn geweest toen hij aangaf dat het noemen van namen en zaken van aanhoudingen van schrijvers en andere critici van het regime niet wordt gedaan omdat de ervaring is dat dit de situatie voor hen alleen maar verslechtert?3
Individuele gevallen worden in EU en bilaterale contacten alleen dan genoemd wanneer dit effectief is en het geen gevaar oplevert voor betrokkenen. De drie personen voor wie Amnesty International in aanloop naar de Boekenbeurs campagne voerde, zijn meermalen genoemd. In andere gevallen kan stille diplomatie beter werken.
In het contact met Chinese autoriteiten heeft staatssecretaris Zijlstra gezegd dat de zorgen ten aanzien van de vrijheid van meningsuiting niet enkel van algemene aard zijn, maar ook individuele gevallen betreffen. De staatssecretaris heeft aangekondigd dat Nederland hierover nader van gedachten wil wisselen met China tijdens de volgende mensenrechtenconsultaties.
Bent u bereid deze vragen binnen 24 uur te beantwoorden aangezien de boekenbeurs binnen enkele dagen weer is afgelopen?
Zorgvuldig verzamelen van de feiten heeft meer tijd gevraagd, waardoor de 24-uurs beantwoording niet haalbaar bleek.
Islamitische zending bij de ministeries van Binnenlandse Zaken en Infrastructuur en Milieu |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitnodiging «Vier het Suikerfeest met JongBZK en JIM»?
Ja.
Deelt u de visie dat het beschikbaar stellen van overheidsruimte en -personeel tijdens diensttijd voor deze ideologische manifestatie niet alleen tekenend is voor de voortgaande islamisering van Nederland, maar dat het ook volstrekt onacceptabel is de belastingbetaler hiervoor op te laten draaien? Zo nee, waarom niet?
Uw visie deel ik niet. De suikerfeestviering is een initiatief van de jongerenverenigingen van de ministeries van BZK en I&M. De minister van BZK houdt zich niet bezig met de aard van hun activiteiten, zolang de grenzen van de wet niet worden overschreden. Een suikerfeestviering is geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken.
In hoeverre deelt u onze visie dat de meer dan verwerpelijke islamitische zending middels koranrecitaties en Ramadanexegese nooit door ministeries gefaciliteerd moet worden?
Zie antwoord vraag 2.
Welke kosten brengt deze door de ministeries van Binnenlandse Zaken en Infrastructuur en Milieu georganiseerde islammanifestatie met zich mee?
De directe kosten van de suikerfeestviering zijn 600 euro. Deze worden gedragen door Jong BZK en JIM. De ministeries hebben indirecte kosten gemaakt door de medewerkers die aanwezig waren (circa 30) toestemming te geven de bijeenkomst (gedeeltelijk) onder werktijd bij te wonen.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen ten einde te voorkomen dat er in de toekomst nog sprake is van door ministeries gefaciliteerde islamitische zending?
Geen, zie mijn antwoord op vraag 2 en 3.
Een omstreden wetsvoorstel van de Cambodjaanse regering waardoor het werk van niet- gouvernementele organisaties (NGO's) ondermijnd zal worden |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat de Cambodjaanse Raad van Ministers een wetsvoorstel wil aannemen waardoor het werk van NGO's ondermijnd zal worden?1
Ik vind dat zorgelijk.
Op welke manier ondersteunt Nederland NGO’s en andere organisaties die zich inzetten voor mensenrechten in Cambodja? Indien deze wet wordt geïmplementeerd, wat kunnen de mogelijke consequenties zijn voor het werk dat Nederland in Cambodja verricht?
Er is geen directe ondersteuning van NGO’s door de Nederlandse overheid. Wel wordt actief Unicef Cambodja ondersteund met een bedrag van € 1 545 238, waarmee geweld, uitbuiting en misbruik van kinderen in Cambodja wordt tegengegaan. Aangezien Unicef een VN organisatie is verwacht ik vooralsnog geen consequenties voor het werk van Unicef.
Deelt u de mening van vooraanstaande mensenrechtenorganisaties dat indien dit wetsvoorstel wordt aangenomen, alle Nederlandse bilaterale hulp met Cambodja stopgezet moet worden? Indien nee, waarom niet?
Bent u van plan om de Cambodjaanse autoriteiten te wijzen op het gegeven dat dit een omstreden wet is? Bent u bereid zowel in bilaterale contacten, als via de Europese Unie en de relevante VN instrumenten, de Cambodjaanse autoriteiten te wijzen op hun internationaalrechtelijke verplichtingen op het gebied van mensenrechten ? Indien nee, waarom niet?
Nederland heeft geen bilaterale hulprelatie met Cambodja.
De veroordeelde mensenrechtenverdediger Vidadi Isganderov en de arrestatie van mensenrechtenactivisten in Azerbeidzjan |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de recente veroordeling van de mensenrechtenverdediger Vidadi Isganderov en zes mensenrechtenactivisten door een Azerbeidjaanse rechtbank?1
Ja.
Heeft u concrete acties ondernomen tijdens het proces en na de veroordeling van deze zeven personen? Indien ja, welke acties? Indien nee, waarom heeft u geen actie ondernomen?
Ja. De dialoog met Azerbeidzjan over mensenrechten maakt onderdeel uit van het Oostelijke Partnerschap van de EU. Nederland is actief betrokken geweest bij twee EU-verklaringen over deze kwestie: een van de EU-delegatie in Azerbeidzjan in samenspraak met de EU-ambassades ter plaatse, en een in OVSE-kader (d.d. resp. 27 augustus en 1 september 2011). Hierin spreekt de EU zorgen uit over de situatie van deze en andere mensenrechtenverdedigers in Azerbeidzjan, en wordt Azerbeidzjan gewezen op zijn internationaalrechtelijke verplichtingen op mensenrechtengebied.
Bent u bereid om op zeer korte termijn de ondergane behandeling van Vidadi Isganderov en de wijze waarop bewijslast is verkregen, te bespreken met de Azerbeidjaanse autoriteiten? Bent u eveneens bereid de ondergane behandeling van de zes mensenrechtenactivisten en de wijze waarop bewijslast is verkregen, te bespreken met de Azerbeidjaanse autoriteiten?
De EU heeft de procesgang van de zeven personen nauwlettend gevolgd en zal dat blijven doen. Nederland blijft de situatie van deze en andere mensenrechtenverdedigers in bilaterale contacten aan de orde stellen.
Indien niet, hoe kunt u verklaren bij eerdere beantwoording van schriftelijke vragen2 dat de mensenrechtensituatie structureel wordt opgebracht in bilaterale contacten?
Niet van toepassing.