Het bericht 'Defensie krijgt export-admiraal' |
|
Wassila Hachchi (D66), Jasper van Dijk , Angelien Eijsink (PvdA) |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Wat wordt het mandaat van de «export-admiraal», een overheidsdienaar, die bedrijven gaat helpen bij de export van defensieproducten? Hoe verschilt dit mandaat van dat van voormalig staatssecretarissen van Defensie die deze taken vervulden?1
De vice-admiraal wordt belast met de coördinatie van de herbelegging van het vastgoed, het oplossen van knelpunten in de materiële exploitatie en de verkoop van overtollig materieel. In verband met de taken op het gebied van de verkoop van materieel zal PCDS Nagtegaal in overleg met de betrokken departementen ook ondersteuning bieden bij de export door de Nederlandse defensiegerelateerde industrie.
De voormalige staatssecretarissen van Defensie waren onder meer eindverantwoordelijk voor het materieelbeleid. Dit betrof het beleid voor de aankoop, instandhouding en afstoting van het defensiematerieel, wapensysteemmanagement en informatievoorziening.
Is het waar dat de topmilitair zich niet alleen gaat bezighouden met de verkoop van overtollig materieel, maar zich ook meer algemeen gaat inzetten voor het vergroten van de export van Nederlandse defensieproducten?
Uitgangspunt van het bedrijfslevenbeleid van het kabinet is dat de overheid niet stuurt met regels en subsidies, maar dat Nederlandse bedrijven de ruimte krijgen om te ondernemen, te investeren, te innoveren en te exporteren (Bedrijfslevenbrief, 13 september 2011, Kamerstuk 32 637, nr. 15). Ook Defensie is nadrukkelijk betrokken bij het bedrijfslevenbeleid, overeenkomstig de Strategie-, Kennis- en Innovatieagenda (SKIA, 27 mei 2011, Kamerstuk 32 733, nr. 3) en de Defensie Industrie Strategie (DIS, 27 augustus 2007, Kamerstuk 31 125, nr. 1). Zo draagt Defensie bij aan exportbevordering door deelneming aan internationale defensiebeurzen. Bij internationale materieelprojecten bevordert Defensie waar mogelijk de betrokkenheid van de Nederlandse defensiegerelateerde industrie. Defensie heeft belang bij een vitale, innovatieve en concurrerende defensiegerelateerde industrie in Nederland.
Binnen deze kaders zal de vice-admiraal in overleg met de betrokken departementen en het daarmee verbonden onderzoeksveld (bijvoorbeeld TNO, het Nationaal Lucht en Ruimtevaart Laboratorium en het Maritiem instituut) ondersteuning bieden bij de export door de Nederlandse defensiegerelateerde industrie. De defensiegerelateerde industrie is zelf verantwoordelijkheid voor deze positie. PCDS Nagtegaal zal niet optreden als vertegenwoordiger van bedrijven, dus belangenverstrengeling is niet aan de orde. Uiteraard is het integriteitsbeleid van Defensie ook op hem van toepassing.
Als Defensie materieel verkoopt aan andere landen, zijn er kansen voor de Nederlandse defensiegerelateerde industrie om opdrachten binnen te halen voor onderhoud, modificaties en andere aanpassingen aan het materieel. Defensie kan, in samenwerking met het ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie (EL&I), bij de verkoop van het materieel een ondersteunende rol spelen voor Nederlandse bedrijven.
Het ministerie van EL&I is verantwoordelijk voor het verstrekken van vergunningen voor wapenexport. Hierbij werkt dit ministerie samen met onder meer de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en het ministerie van Buitenlandse Zaken. Het ministerie van Defensie levert desgevraagd advies.
Zo ja, deelt u dan de mening dat de onafhankelijkheid en integriteit van de «export-admiraal» – en dus de Nederlandse overheid – in het geding kan zijn op het moment dat er opgetreden wordt als zowel vertegenwoordiger van een bedrijf als klant bij datzelfde bedrijf? Zo ja, hoe waarborgt u dan toch die onafhankelijkheid en integriteit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhouden de werkzaamheden van de «export-admiraal» zich tot die van het minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, bijvoorbeeld handelsmissies?
Het ministerie van EL&I houdt zich onder meer bezig met het slechten van handels- en investeringsbarrières, met bedrijvenmissies, economische diplomatie, acquisitie en matchmaking, en actieplannen voor kansrijke markten. Hiervoor kan het een aantal instrumenten inzetten. Het betreft onder andere financiële instrumenten, promotionele activiteiten, zoals ondersteuning bij internationale defensiebeurzen en de bevordering van inkomende en uitgaande handelsmissies, exportbevordering en de stationering van attachés in het buitenland.
Daarnaast voert de Commissaris Militaire Productie (CMP) van het ministerie van EL&I twee maal per jaar exportoverleg met de belangrijkste Nederlandse exporteurs van defensiematerieel over hun plannen of kansen. Tijdens het overleg worden ook de activiteiten van EL&I besproken. Hierbij zijn ook Defensie en Buitenlandse Zaken betrokken.
Hoe verhouden de werkzaamheden van de «export-admiraal» zich tot de exportbevorderende activiteiten van het Commissariaat Militaire Productie van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhouden de werkzaamheden van de «export-admiraal» zich tot de exportcontrole op strategische goederen? Bestaat er een risico dat commerciële belangen van de defensie-industrie mede dankzij de werkzaamheden van de «export-admiraal» de overhand krijgen boven de controle op de export van strategische goederen? Zo ja, hoe gaat u dit risico tegen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het aantal sterfgevallen in detentie |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich het mondelinge vragenuur van 24 mei 2011 over het aantal sterfgevallen in detentie naar aanleiding van een tv-uitzending? Herinnert u zich uw brief van 7 september jl. over sterfgevallen in detentie?1
Ja.
Is het waar dat Argos gebruik heeft gemaakt van de Wet openbaarheid bestuur om er achter te komen hoeveel sterfgevallen er in 2010 in detentie hebben plaatsgevonden? Zo ja, welke cijfers zijn aangeleverd aan Argos?2
Argos heeft de gevraagde gegevens bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) opgevraagd met een beroep op de Wet Openbaarheid van Bestuur. Naar aanleiding van dit verzoek zijn gegevens verstrekt over de sterfgevallen binnen het gevangeniswezen en de directie Bijzondere Voorzieningen (vreemdelingenbewaring). Argos heeft op basis van deze gegevens de tabel, zoals gepubliceerd op de OnJo-website, opgesteld. OnJo is een samenwerkingsverband van de onderzoeksprogramma's Argos (VPRO, VARA), Reporter (KRO) en ZEMBLA (VARA). In totaal ging het in 2010 binnen deze twee sectoren van DJI om 32 sterfgevallen conform onderstaande opbouw.
In het gevangeniswezen (inclusief de penitentiair psychiatrische centra) hebben volgens de website in 2010 29 sterfgevallen plaatsgevonden. In mijn brief van 7 september 2011 heb ik het aantal van 28 genoemd (waarvan 20 suïcides). Het verschil heeft te maken met het feit dat in het overzicht van OnJo één sterfgeval is opgenomen waarbij sprake was van een terminaal zieke tbs-gestelde (dus geen gedetineerde). Deze tbs-gestelde was overgeplaatst van een forensisch psychiatrisch centrum naar het Justitieel Medisch Centrum (JMC). Daarnaast vonden in 2010 drie sterfgevallen plaats tijdens vreemdelingenbewaring
Zoals ik in antwoord op eerdere Kamervragen4 naar aanleiding van een sterfgeval in penitentiair psychiatrisch centrum Overmaze heb aangegeven is de Nationale Ombudsman (NO) in augustus 2011 een onderzoek gestart naar de sterfgevallen tijdens detentie. De NO heeft onder andere bij tien sterfgevallen bekeken of er een verband tussen de verleende zorg en het overlijden was. Het is positief dat de NO constateert dat in geen van deze gevallen een dergelijk verband is te leggen. Wel constateert de NO dat de procedures die de DJI en de IGZ bij sterfgevallen hanteren nog verbeterd kunnen worden. De minister van VWS en ik zullen onze beleidsreactie bij het onderzoek voor het zomerreces naar de Tweede Kamer zenden. Het NO-onderzoek bevat een cijfermatig overzicht van de sterfgevallen in de periode 2009–2011. Hier wordt aangegeven dat in 2010 21 gevallen van suïcide bij de IGZ zijn gemeld. Dit overzicht is onjuist. De IGZ heeft per abuis één suïcidepoging als sterfgeval geregistreerd.
Komen de cijfers die Argos in de uitzending gebruikt, nl. 32 gevallen van natuurlijke en onnatuurlijke dood, overeen met het aantal dat in uw brief van 7 september is genoemd? Zo nee, hoe verklaart u dit verschil? Zo ja, hoe moeten deze cijfers worden geïnterpreteerd? Kunt u ingaan op de tabel die gepubliceerd is op de site van Onjo?3
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel sterfgevallen van gedetineerden zijn gemeld bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)? Komen deze getallen overeen met de getallen die worden genoemd in uw brief van 7 september? Kunt u dit splitsen naar gevallen van suïcide en gevallen van natuurlijke dood?
Penitentiaire inrichtingen (pi’s) zijn instellingen van zorg die op grond van artikel 4a lid 2 van de Kwaliteitswet Zorginstellingen verplicht zijn calamiteiten te melden bij de IGZ. Onder een calamiteit wordt verstaan: een niet beoogde of onverwachte gebeurtenis die betrekking heeft op de kwaliteit van de zorg en die tot de dood van of een ernstig schadelijk gevolg voor een patiënt of cliënt van een instelling heeft geleid.
Dit betekent dat voorziene sterfgevallen strikt genomen niet gemeld hoeven te worden. Er is immers geen sprake van een calamiteit. Dit is bijvoorbeeld het geval als iemand terminaal ziek is en als gevolg hiervan overlijdt tijdens detentie.
Zekerheidshalve hanteert DJI het uitgangspunt dat alle sterfgevallen in de inrichtingen door DJI bij de IGZ gemeld worden.
Zoals aangegeven in mijn brief van 7 september 2011 zijn drie gevallen van overlijden in 2010 niet aan de IGZ gemeld. Uit de praktijk blijkt dat sterfgevallen die daadwerkelijk binnen de pi plaatsvinden altijd worden gemeld. Melding is achterwege gebleven bij sterfgevallen van gedetineerden die extramuraal verbleven, bijvoorbeeld tijdens de extramurale fase van de maatregel Inrichting Stelselmatige Daders. Dit terwijl deze justitiabelen op het moment van overlijden formeel wel onder de verantwoordelijkheid van de pi vielen. Ik vind het belangrijk dat ook dergelijke sterfgevallen gemeld worden, zodat er een totaaloverzicht is van alle overledenen onder verantwoordelijkheid van DJI, en heb de pi’s dan ook gevraagd hier gehoor aan te geven. Bij het opstellen van de in antwoord op vraag 2 en 3 genoemde beleidsreactie zal ik aandacht besteden aan het formuleren en borgen van de juiste procedures.
Worden alle gevallen van overlijden gemeld aan de Inspectie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom gebruiken de betrokken instanties niet dezelfde getallen en waarin zitten de verschillen? Waarom komen niet alle gevangenen die overlijden in de statistieken voor?
In bijlage vijf bij het onderzoek van de NO worden de verschillen tussen de cijfers van DJI en de IGZ nader toegelicht. De verschillen zijn als volgt te verklaren.
In een aantal gevallen heeft DJI de doodsoorzaak in eerste instantie als onnatuurlijk overlijden geregistreerd, waar de IGZ van een suïcide uitging. Dit deed zich bijvoorbeeld in 2010 bij twee gevallen voor. In beide gevallen was sprake van een overdosis.
Voorts blijkt, zoals reeds aangegeven in antwoord op vraag vijf, dat niet alle sterfgevallen van justitiabelen die buiten de penitentiaire inrichting plaatsvinden gemeld werden bij de IGZ.
Ik acht het gebruik van correcte en heldere procedures van belang. Over cijfers dient maximale duidelijkheid te bestaan. Om de kans op verschillen in de toekomst te minimaliseren, wordt daarom de samenwerking tussen DJI en de IGZ geïntensiveerd. Zo wordt in het vervolg nadrukkelijker gemonitord of sterfgevallen door pi’s gemeld worden bij de IGZ en hoe deze worden geregistreerd.
Is het waar dat aan het eind van 2011 in korte tijd vier gedetineerden zijn overleden?4 Is het waar dat onder de sterfgevallen een moeder was die een kind achterliet? Is het waar dat dit kind niet was opgevangen tijdens de periode dat de moeder in detentie zat en dat zij alleen thuis woonde?
Ik geef aan het begrip «eind 2011» een ruime duiding en heb derhalve de gehele maand december in ogenschouw genomen. In december 2011 zijn zes gedetineerden overleden. In al deze gevallen ging het om een man. In geen van deze gevallen was derhalve sprake van een moeder wier kind tijdens detentie niet was opgevangen.
Hoeveel gedetineerden zijn er in 2011 overleden? Hoe vaak was er sprake van een natuurlijke dood en hoe vaak was er sprake van zelfmoord?
In het NO-onderzoek is het volgende overzicht opgenomen dat op basis van door DJI en IGZ aangeleverde gegevens is opgesteld.
DJI
IGZ
Suïcides
15
13
(on)natuurlijk overlijden
24
22
Totaal
39
35
Bij nadere bestudering van de gegevens door DJI bleek dat het aangeleverde overzicht onjuist was. Bij drie sterfgevallen die zich buiten de pi hadden voorgedaan was namelijk geen melding opgemaakt. Voorts bevatte het cijfer van 39 één sterfgeval tijdens vreemdelingenbewaring en één tbs-gestelde die in het JMC was overleden als gevolg van een ernstige ziekte.
In 2011 zijn binnen de sector gevangeniswezen derhalve niet 39, maar 40 gedetineerden overleden. Dit betreft 15 suïcides en 25 (on)natuurlijke overlijdensgevallen.
Van de 15 suïcides hebben zich er 12 binnen een pi voorgedaan. Twee suïcides vonden plaats tijdens de extramurale fase (buiten de pi). Eén suïcide deed zich voor in de cellengang van het gerechtshof in Den Haag. Hiervan zijn er 13 bij de IGZ gemeld. De twee suïcides die niet bij de IGZ zijn gemeld vonden plaats buiten de pi (tijdens de extramurale fase van de ISD en tijdens deelname aan een penitentiair programma).
Van de 25 (on)natuurlijke overlijdensgevallen hebben er 13 in een pi plaatsgevonden. Twee gedetineerden overleden in het JMC en tien in een burgerziekenhuis, een verpleeghuis of een GGz-instelling. Hiervan zijn er 20 bij de IGZ gemeld. In vijf gevallen is melding achterwege gebleven. Volledigheidshalve merk ik op dat in het overzicht van de NO wordt aangegeven dat 22 gevallen bij de IGZ zijn gemeld. Het gaat hier om de hiervoor genoemde 20 meldingen. Tevens is het overlijden van een terminaal zieke tbs-gestelde in het JMC in het overzicht opgenomen. Ten slotte bevat het overzicht een sterfgeval van een Belgische gedetineerde in de pi te Tilburg.
Het vertrek van de belastingdienst uit Emmen |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Margreeth Smilde (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat het vertrek van de belastingdienst uit Emmen de stad ruim 300 banen kost?1
Allereerst wijs ik u op de brief die ik, mede namens de staatssecretaris van Financiën, op verzoek over deze kwestie naar uw Kamer heb gezonden.
Er zijn nog geen besluiten genomen (op een paar uitzonderingen na, zie vragen van het lid Van Raak, 2012Z03362) over de toekomstige huisvesting van de Belastingdienst. Dit geldt ook voor de bestaande huisvesting in Emmen. Wel denkt de Belastingdienst na over de invulling van taakstellingen. Daarbij wordt ook gekeken naar vereenvoudiging van regelgeving en naar vereenvoudiging van de uitvoering door de Belastingdienst. Uw Kamer is hierover bij brief van 3 februari 2012 (Kamerstuk nr. 31 066, nr. 117) geïnformeerd.
Departementen geven zelf aan bij welke onderdelen en waar in het land minder kantoorruimte benodigd is. Het is mijn verantwoordelijkheid om vervolgens een efficiënte kantoorhuisvestingsoplossing te bieden. Nadat de Belastingdienst besluit over de toekomstige huisvestingsbehoefte, zullen de consequenties daarvan dan ook in concept-masterplannen kantoorhuisvesting voor de gehele Rijksdienst verwerkt moeten worden. Dan zal eerst worden bezien voor wat betreft het masterplan Drenthe in hoeverre sprake is van een vertrek uit Emmen en hoeveel banen het dan zou betreffen.
Welke alternatieven zijn er afgewogen om de werkgelegenheid voor deze kwetsbare regio te behouden? Is daarin rekening gehouden met de motie Heijnen en Pater-van der Meer?2
Nadat de Belastingdienst besloten heeft over de organisatieontwikkeling en daarvan de consequenties voor de vraag naar kantoorhuisvesting bekend zijn, vormt dat samen met de input van de andere onderdelen van het rijk de basis voor verwerking in het masterplan kantoorhuisvesting Drenthe. Over dit concept wordt dan, mede in het licht van de motie Heijnen – de Pater, overleg gevoerd met de provincie. Zo’n gesprek is juist bedoeld om de effecten van voorgenomen bewegingen hanteerbaar te maken in de regio. Dat heb ik ook eerder met uw Kamer besproken.
Herinnert u zich nog uw antwoord op de vragen over bezuinigingen bij het Rijk3, waarin u zegt: «Dit beleid houdt in dat – waar mogelijk – rekening wordt gehouden met de regionale werkgelegenheidssituatie, maar dat het belang van een efficiënte bedrijfsvoering en een optimale dienstverlening aan de burger voorop staan»? Kunt u aangeven hoe er rekening is gehouden met de regionale werkgelegenheidssituatie en kunt u tevens aangeven hoe dienstverlening aan de burger vanuit Emmen is afgewogen?
Ik heb de intentie om de bedrijfsvoering efficiënter te maken, ook voor wat betreft kantoorhuisvesting. Als een concept-masterplan voor kantoorhuisvesting gereed komt wordt dit besproken met de provincie. De provincie kan dan aandachtspunten inbrengen, bijvoorbeeld de regionale werkgelegenheidssituatie.
De Belastingdienst weegt bij de keuze de toekomstige dienstverlening aan burgers integraal mee. Daarbij wordt ook meegewogen dat dienstverlening steeds meer via internet en telefoon verloopt en minder via fysieke contacten.
Is het waar dat de dienst wordt geconcentreerd in de stad Groningen?
Zoals hiervóór is aangegeven, zijn er nog geen besluiten genomen over eventuele verhuizing van diensten.
Gaat de Rijksoverheid ervan uit dat de werknemers met hun werk meeverhuizen? Is er bij de berekening van de beoogde besparingen rekening gehouden met de kosten van een sociaal plan en met de toename van de kosten voor woon- werkverkeer? Levert de verhuizing al op de korte termijn efficiencywinst op, of rekent u erop dat dit pas later het geval zal zijn?
In de masterplannen zal, op basis van de door dienst aangeleverde informatie, een integrale weging van de kosten en baten plaatsvinden om tot een keuze te komen. De besparingen op kantoorhuisvesting bij de rijksoverheid komen gefaseerd tot en met 2020 tot stand. Dat heeft te maken met de looptijd van contracten die de mogelijkheid tot afstoot van panden en daarmee de besparingen, beïnvloedt.
Het bericht dat de fiscus belasting heft over smartengeld van slachtoffers uit de Tweede Wereldoorlog en mogelijk ook over vergoedingen voor slachtoffers van seksueel misbruik binnen de r.k. kerk |
|
Ed Groot (PvdA), Khadija Arib (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de Belastingdienst belasting heft over het smartengeld van slachtoffers uit de Tweede Wereldoorlog?1 Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over geld voor slachtoffers van seksueel geweld in de Rooms-Katholieke Kerk?2
Ja.
Wat is naar de mening van de Belastingdienst de formele grondslag waarop belasting moet worden geheven over het smartengeld van slachtoffers uit de Tweede Wereldoorlog?
Het smartengeld dat in het artikel in de Gelderlander van 22 februari 2012 wordt genoemd is een uitkering uit Duitsland uit het zogenoemde Artikel 2 Fonds. Dit fonds voorziet in een inkomensaanvulling voor Joodse vervolgingsslachtoffers met een laag inkomen. De uitkering is in het kader van «Wiedergutmachung», bestemd voor diegenen die een bepaalde periode in een kamp of een getto zijn verbleven, ondergedoken zijn geweest, of met een valse identiteit onder mensonterende omstandigheden hebben geleefd. Deze Artikel 2 Fonds uitkeringen zijn periodieke uitkeringen in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001. Volgens de wettelijke systematiek zijn dit belastbare uitkeringen, omdat geen sprake is van een som ineens en de uitkeringen een inkomenskarakter hebben. Op grond van het belastingverdrag met Duitsland, heeft Duitsland het recht om over deze uitkeringen belasting te heffen. Inwoners van Nederland moeten deze uitkeringen voor de Nederlandse belastingheffing in hun aangifte opgeven, maar zij krijgen vervolgens een vrijstelling ter voorkoming van dubbele belasting. Of er in Duitsland al dan niet belasting wordt geheven over deze uitkeringen maakt hierbij geen verschil. Of sprake is van belastbare inkomsten wordt steeds bepaald door het Nederlandse belastingrecht. Hierbij speelt het gelijkheidsbeginsel een belangrijke rol. Een buitenlandse uitkering in verband met de Tweede Wereldoorlog wordt in de fiscale regelgeving op dezelfde wijze behandeld als een Nederlandse uitkering die hiermee verband houdt.
Hoe wordt immateriële schadevergoeding die voortvloeit uit een strafrechtelijke veroordeling in fiscale zin en bij het vaststellen van een recht op een bijstandsuitkering bij de ontvanger van die schadevergoeding behandeld? Wijkt dit af van bovenstaand smartengeld? Zo ja, waarom?
Los van de vraag of sprake is van een strafrechtelijke veroordeling moet fiscaal beoordeeld worden of een toegekende schadevergoeding een bron van inkomen oplevert. De schadevergoeding aan slachtoffers van seksueel geweld in de Rooms-Katholieke Kerk is in fiscale zin geen inkomen. De uitkering is, in tegenstelling tot de uitkeringen uit het Artikel 2 Fonds, een som ineens. De uitkering als zodanig vormt derhalve geen inkomen. Wellicht ten overvloede merk ik op dat het bedrag na toekenning wel deel uitmaakt van het vermogen van betrokkenen. Voor het vermogen kennen we in box 3 het inkomen uit sparen en beleggen. Dit inkomen uit sparen en beleggen bedraagt 4% van het vermogen. Het vermogen bestaat uit de bezittingen minus de schulden en wordt voor de berekening van het box 3 inkomen eerst verminderd met een heffingvrij vermogen van € 21 139 (voor partners is dit € 42 278).
Met betrekking tot het vaststellen van het recht op bijstand, is in de Regeling Wet Werk en Bijstand (WWB; artikel 7) een lijst opgenomen van de uitkeringen en vergoedingen voor (im)materiële schade die niet tot de middelen worden gerekend. Indien de vergoeding voor een specifieke (im)materiële schade niet in deze lijst is opgenomen, is het aan gemeenten om te bepalen of de schadevergoeding of smartengeld wordt meegenomen in de middelentoets van de WWB (artikel 31, tweede lid, onderdeel m).
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat er belasting en sociale premies over schadevergoedingen betaald moeten worden door mensen die afhankelijk zijn van bijvoorbeeld een toeslag of uitkering? Zo ja, wat gaat u doen om oorlogsslachtoffers en slachtoffers van seksueel misbruik in de Rooms-Katholieke Kerk daarvan vrij te stellen? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid rekening te houden met de voorwaarden voor bijvoorbeeld uitkeringen ende zorg- en huurtoeslag?
Ik ben me bewust van de gevoeligheid van deze problematiek en ik begrijp dat deze uitkeringen voor de gerechtigden een zeer bijzondere betekenis hebben. Ik kan echter niet voorbijgaan aan het feit dat de periodieke uitkeringen uit het Artikel 2 Fonds besteedbaar inkomen zijn. Net als overige periodieke uitkeringen, zoals bijvoorbeeld arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, lijfrenten en Nederlandse oorlogsuitkeringen, verhogen zij de draagkracht en zullen ze moeten worden meegenomen bij de toekenning van inkomensafhankelijke tegemoetkomingen. Voor wat betreft de uitgekeerde schadevergoedingen verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3. Zoals daar aangegeven, maakt het uitgekeerde bedrag deel uit van het vermogen en kan op die wijze invloed hebben op het inkomen uit sparen en beleggen en op die wijze het belastbaar inkomen verhogen. In het verleden is bewust de keuze gemaakt om bij de inkomensafhankelijke tegemoetkomingen van het belastbaar inkomen uit te gaan. Deze keuze is bevestigd door de commissie Derksen in haar opvatting dat het – op neutrale wijze – vast te stellen belastbaar inkomen de draagkracht het beste weergeeft3.
Wat betreft de vermogenstoets in de huurtoeslag (en vanaf 2013 ook in het kindgebonden budget en mogelijk ook in de zorgtoeslag), merk ik op dat de wet een mogelijkheid kent om met toepassing van de hardheidsclausule bepaalde eenmalige uitkeringen uit te zonderen van het vermogen. Van deze mogelijkheid is al gebruik gemaakt voor een aantal oorlogsgerelateerde eenmalige uitkeringen en voor onder meer uitkeringen aan slachtoffers van medische fouten, slachtoffers van de brand in Volendam en aan zogenoemde DES-dochters. Ik heb met de betrokken collega-bewindslieden besloten om maatregelen te treffen waardoor de hier aan de orde zijnde eenmalige uitkeringen van de Rooms-Katholieke Kerk in deze regeling worden opgenomen.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat gemeenten bij het vaststellen van een bijstandsuitkering op verschillende manieren rekening houden met vergoedingen die slachtoffers van seksueel geweld van de Rooms-katholieke Kerk-Katholieke Kerk ontvangen? Zo ja, hebben de gemeenten die mogelijkheid nu, om naar eigen inzicht met deze vergoedingen om te gaan? Zo ja, kunt u door middel van wet- of regelgeving ervoor zorgen dat de vergoedingen niet meewegen bij het vaststellen van een bijstandsuitkering?
Zoals ook in het antwoord bij vraag 3 is aangegeven, is het aan de gemeenten om te beoordelen of een schadevergoeding of smartengeld wordt meegenomen als inkomen in de middelentoets van de WWB. Het is mogelijk om specifieke schadevergoedingen of smartengeld uit te zonderen van de middelentoets en ze onder artikel 7 van regeling WWB te brengen. Zoals aangegeven tijdens het Kamerdebat van 15 februari 2012 zal de minister van Veiligheid en Justitie in overleg treden met de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over dit onderwerp en vaststellen of het kabinet meer uitzonderingen van specifieke schadevergoedingen in de middelentoets wenselijk acht. Dit overleg zal op korte termijn plaatsvinden.
Herinnert u zich de uitspraak van de minister van Veiligheid en Justitie in het Kamerdebat van 15 februari 2012 waarin hij toezegt met de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te gaan overleggen over de positie die gemeenten kunnen innemen bij het meewegen van vergoedingen aan slachtoffers van seksueel geweld bij het vaststellen van een bijstandsuitkering? Op welke termijn gaat dit overleg plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 5.
Het sluiten van diverse belastingkantoren |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Waarom wilt u de kantoren van de Belastingdienst in de gemeenten Emmen, Helmond en Heerenveen sluiten? Waarom hebt u dit besluit niet eerst met de Kamer besproken?1
Allereerst wijs ik u op de brief die ik, mede namens de staatssecretaris van Financiën, op uw verzoek over deze kwestie naar uw Kamer heb gezonden.
Er zijn nog geen besluiten genomen over de toekomstige huisvesting van de Belastingdienst, behalve over de kantoren waarvan de huur op korte termijn afloopt in enkele locaties zoals Helmond en Heerenveen. Ook voor de bestaande huisvesting in Emmen is nog geen besluit genomen. Wel zijn binnen de Belastingdienst ideeën ontwikkeld over de invulling van taakstellingen. Daarbij wordt gekeken naar vereenvoudiging van regelgeving en naar vereenvoudiging van de uitvoering door de Belastingdienst. Uw Kamer is hierover bij brief van 3 februari 2012 (Kamerstuk nr. 31 066, nr. 117). geïnformeerd. Ideeën over efficiencyverbetering zijn intern gecommuniceerd, om het gesprek erover te gaan voeren met medewerkers en medezeggenschap. Dit communicatietraject leidt uiteindelijk tot te maken keuzes, die worden neergelegd in voorgenomen besluiten, welke zullen worden voorgelegd aan de medezeggenschap.
Departementen geven zelf aan bij welke onderdelen en waar in het land minder kantoorruimte benodigd is. Het is mijn verantwoordelijkheid om vervolgens een efficiënte kantoorhuisvestingsoplossing te bieden. Nadat de Belastingdienst intern besluit over zijn toekomstige huisvestingsbehoefte zullen de consequenties daarvan dan ook in concept-masterplannen kantoorhuisvesting voor de gehele Rijksdienstverwerkt moeten worden. Dan zal eerst worden bezien voor wat betreft het masterplan Drenthe in hoeverre sprake is van een vertrek uit Emmen en hoeveel banen het dan zou betreffen.
De Belastingdienst heeft eind 2011 de keuze gemaakt om het huurcontract voor de panden in Heerenveen en Helmond op te zeggen Deze keuze werd ingegeven door de expiratiedata van de huurcontracten en de mogelijkheid om de betrokken medewerkers in een ander Belastingdienstpand onder te brengen en zodoende leegstand tegen te gaan. Op deze manier kon reeds een gedeelte van de taakstelling ingevuld worden. Het is niet gebruikelijk om huisvestingsveranderingen eerst met de Kamer te delen. In lijn met bespreking met uw Kamer zal ik u als onderdeel van de jaarverantwoording over de uitwerking van het kantorenlocatiebeleid informeren. De uitwerking vindt plaats door het opstellen van een masterplan per provincie.
Zijn Emmen, Helmond en Heerenveen de enige gemeenten, of bent u voornemens nog meer kantoren van de Belastingdienst te sluiten? Zo ja, welke?
In 2011 informeerde ik u per brief over het kantorenlocatiebeleid. Dat beleid heeft als kern dat de kantoren van de rijksoverheid tot en met 2020 worden geconcentreerd in de bestaande eigendomspanden. Aanvullend informeerde ik u ook over de 59 plaatsen waar zich naar verwachting in 2020 nog eigendomspanden van de rijksoverheid bevinden en deze lijst is daarmee indicatief. Na uitwerking in masterplannen zal blijken in welke steden het rijk wel en in welke steden het rijk niet gevestigd blijft met panden. Daarnaast kan voor sommige diensten mogelijk een oplossing ontstaan door het inrichten van steunpunten. De behoefte daaraan is nog niet bekend en zal worden meegenomen in de masterplannen. Dergelijke steunpunten kunnen eventueel worden ondergebracht in huisvesting van andere overheden zodat het rijk toch kan besparen met de afstoot van panden.
Kunt u toelichten waarom juist deze kantoren moeten sluiten? Waarom is juist voor deze gemeenten gekozen?
Het kantorenlocatiebeleid is vastgesteld en er is een lijst met 59 plaatsen beschikbaar die indicatief is voor toekomstige bewegingen van de rijksoverheid. Beide zijn met uw Kamer besproken. Het kantorenlocatiebeleid wordt nu eerst uitgewerkt in masterplannen. De concept masterplannen zullen per provincie worden uitgewerkt en met de betreffende provincie worden besproken.
Bent u bekend met het feit dat zowel in Emmen als in Helmond de werkloosheid hoger ligt dan het landelijk gemiddelde, namelijk rond de 10 procent? Waarom kiest u er dan toch voor om juist in deze steden banen te schrappen?
In gesprek met de provincies kunnen aandachtspunten bij de vaststelling van een masterplan worden aangedragen. Vanuit het rijk is er de intentie om de effecten van het concentreren hanteerbaar te maken in afweging tot een efficiënte bedrijfsvoering van de rijksoverheid. Het kantorenlocatiebeleid moet leiden tot een besparing op kantoorhuisvesting van minimaal € 70 miljoen buiten Den Haag. Voor Den Haag is eerder door het Kabinet een besluit genomen over gemeenschappelijke huisvesting van ministeries dat € 62 miljoen bespaart. Het kantorenlocatiebeleid als zodanig leidt niet tot minder arbeidsplaatsen bij een dienstonderdeel.
Bent u bekend met het feit dat Drenthe nog veel meer rijksdiensten verliest? Wat betekent dit voor het totale verlies aan banen in deze provincie?
Op dit moment is niet aan te geven of en hoeveel rijksdiensten Drenthe zullen verlaten. Daarom is er ook niet aan te geven of er sprake zal zijn van verlies aan banen in Drenthe.
Vallen er gedwongen ontslagen? Hoe gaat u deze mensen aan een nieuwe baan helpen?
De inzet van de Belastingdienst is er maximaal op gericht gedwongen ontslagen te voorkomen. Besparingen op huisvestingskosten dragen direct bij aan realisatie van de taakstelling van de Belastingdienst.
Als Minister van Binnenlandse Zaken ben ik verantwoordelijk voor het kantorenlocatiebeleid. Dat beleid dient leegstand in kantoren van de rijksoverheid te voorkomen en een efficiënte invulling voor te behouden kantoorpanden te geven. In dat kader brengen de andere departementen op mijn verzoek hun vraag naar kantoorruimte in beeld. De invulling van de taakstelling raakt alle departementen zoals u kunt lezen in het regeerakkoord. Het kantorenlocatiebeleid helpt departementen bij de invulling van een besparing op kantoorhuisvesting. De departementen hebben de ruimte om hun taakstelling in te vullen binnen het begrotingsartikel «personeel en materieel». Besparingen op huisvesting voorkomen dat kostenreductie op andere kostencomponenten zoals het aantal ambtenaren moet worden gezocht.
De mogelijke aanleg van een vrije busbaan op de A27 t.b.v. hoogwaardige openbaarvervoerverbinding (HOV) het Gooi |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het besluit van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland van 20 december 2011 betreffende het voorkeurstracé van en het provinciaal inpassingsplan voor HOV het Gooi en de wens van de Provincie Noord-Holland en de regio om tot de aanleg van een vrije busbaan op de A27 te komen ten behoeve van HOV het Gooi?
Ja.
Onderschrijft u het belang van HOV het Gooi voor de bereikbaarheid van het Gooi?
Ik vind dit project een goed initiatief van de regio en het is goed om te zien dat de regio voortgang boekt met de realisatie van HOV in het Gooi. Ik probeer de regio hierin ook te ondersteunen. Op dit moment wordt door de betrokken regio (provincies en gemeenten), in overleg met Rijkswaterstaat een voorstel uitgewerkt voor verdere optimalisering van de doorstroming van de bus op de A27. Dit voorstel zal conform de BO-MIRT afspraak van najaar 2011 uiterlijk in het voorjaar van 2012 gereed zijn.
Wordt er bij de geplande verbreding van de A27 rekening gehouden met HOV het Gooi? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Voor het deel van de A27 ten noorden van knooppunt Eemnes is geen verbreding voorzien. In het MIRT-project «A27/A1 Utrecht Noord – knooppunt Eemnes – aansluiting Bunschoten» wordt de A27 vanaf Utrecht-Noord tot aan het knooppunt Eemnes verbreed naar 2x3 rijstroken. In dit project is in de middenberm een ruimtelijke reservering opgenomen voor een eventuele toekomstige 4e rijstrook of een eventuele busbaan (HOV baan).
Ziet u mogelijkheden om tegelijk met de verbreding van de A27 een vrije busbaan te realiseren tussen de spoorkruising van de A27 in Hilversum en afslag 35 bij Huizen? Zo ja, wat heeft u nodig om dit te kunnen realiseren? Zo nee, waarom niet?
Tussen knooppunt Eemnes en Huizen wordt geen uitbreiding van de A27 voorzien. Ten zuiden van knooppunt Eemnes wordt de A27 wel verbreed, met een reservering voor een HOV-baan in de middenberm. Voor dit project is inmiddels een Ontwerp-Tracébesluit vastgesteld.
Is het, in het geval dat u geen mogelijkheden ziet voor een vrije busbaan, mogelijk een ruimtelijke reservering voor een vrije busbaan tussen de spoorkruising van de A27 in Hilversum en afslag 35 bij Huizen op te nemen in de plannen voor de verbreding van de A27? Zo ja, wat heeft u nodig om dit te kunnen realiseren? Zo nee, waarom niet?
De betrokken gemeenten en de provincie Noord-Holland zullen dit project in hun ruimtelijke plannen opnemen. Dat is voldoende om HOV ‘t Gooi te kunnen realiseren.
De situatie van Khader Adnan en administratieve detentie van Palestijnen door Israël |
|
Mariko Peters (GL) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de situatie van de Palestijn Khader Adnan, die sinds 18 december 2011 in hongerstaking is uit protest tegen de gewelddadige en vernederende wijze waarop hij door Israëlische autoriteiten zou zijn gearresteerd en ondervraagd?
De heer Adnan heeft op 22 februari jl. zijn hongerstaking stopgezet en is op 17 april j.l. door de Israëlische autoriteiten vrijgelaten.
Is het waar dat Adnan sindsdien in administratieve detentie wordt vastgehouden, zonder aanklacht, proces en bekendmaking van bewijsmateriaal?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het bericht van de Israëlische mensenrechtenorganisatie B’Tselem dat de Israëlische autoriteiten eind 2011 307 Palestijnen in administratieve detentie vasthielden, een stijging van 40% ten opzichte van een jaar eerder?1
In het afgelopen decennium is het aantal administratief gedetineerde Palestijnen in Israël drastisch afgenomen van 1 007 in 2003 tot 307 in 2011. In 2010 bedroeg het aantal 204.
Kent u de cijfers van B’Tselem2 wat betreft de gemiddelde duur van de detentie periode? Vindt u deze gang van zaken stroken met de fundamentele normen van een eerlijk proces? Kunt u uw antwoord toelichten?
Is het waar dat Palestijnse administratieve gevangenen nooit worden geïnformeerd over de precieze aanklacht en van het bewijs dat aan de basis van die aanklacht ligt, waardoor het voor hen onmogelijk is om effectief in beroep te gaan tegen het bevel? Vindt u deze gang van zaken stroken met de fundamentele normen van een eerlijk proces? Kunt u uw antwoord toelichten?
Is het waar dat, indien er sprake is van beroep, het Hooggerechtshof uitspraak doet op basis van geheime informatie die niet toegankelijk is voor de advocaat van de betreffende gedetineerde? Klopt het dat in zo goed als alle gevallen, het Hooggerechtshof de administratieve detentie bevestigt? Vindt u deze gang van zaken stroken met de fundamentele normen van een eerlijk proces? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deelt u de mening van Amnesty International en Human Rights Watch dat de administratieve detentie zoals uitgevoerd door Israel een onwettige maatregel is? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Deelt u de opvatting van het UN Committee against Torture dat onder meer administratieve detentie leidt tot «onredelijk lange periodes» van opsluiting zonder dat het recht op verdediging gegarandeerd is? Zo ja, bent u bereid deze gedragingen in duidelijke termen te veroordelen, aangezien Israel hiermee in strijd handelt met een reeks internationale verdragen die door de staat Israel zijn ondertekend en geratificeerd? Zo nee, waarom niet?
Israël is als verdragspartij bij mensenrechtenverdragen en de Conventies van Genève gehouden de verplichtingen uit deze verdragen na te komen. Israël rapporteert hierover regelmatig aan de betreffende verdragsorganen.
De Nederlandse regering hecht aan de strikte naleving van de internationaalrechtelijke bepalingen omtrent detentie en dat wordt ook in contacten met Israël uitgedragen.
Deelt u de opvatting van het UN Committee against Torture dat de Israëlische praktijken van administratieve detentie indruisen tegen artikel 16 van het VN Verdrag tegen Foltering: het verbod op wrede, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid uw Israëlische collega's hierop aan te spreken en hen erop te wijzen dat deze vorm van detentie een duidelijke schending is van fundamentele mensenrechten? Zo ja, hoe gaat u dit doen?
Zie antwoord vraag 8.
Steunt u de eis van mensenrechtenorganisaties, waaronder Amnesty International en Human Rights Watch en Physicians for Human Rights-Israel, dat Israël alle Palestijnen in administratieve detentie dient vrij te laten, indien hen geen eerlijk proces wordt geboden? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord op vragen 4 t/m 7.
Heeft u kennisgenomen van het recente rapport «Accountability Still Denied» van de Israëlische mensenrechtenorganisatie Public Committee Against Torture in Israel (PCATI)?3 Hoe beoordeelt u de bevinding van PCATI dat Israëlische autoriteiten sinds 2001 de behandeling van meer dan 700 klachten tegen marteling en mishandeling hebben stopgezet, zonder dat een strafrechtelijk onderzoek had plaatsgevonden?
Ja. Ik kan niet beoordelen in hoeverre de bevindingen van het rapport correct zijn. Israëlische autoriteiten zijn gehouden aan het deugdelijk onderzoeken van klachten van marteling en mishandeling.
Hoe monitort u misstanden in en door Israël rond administratieve detentie, marteling en mishandeling? Hoe oefent u effectieve druk uit op de Israëlische autoriteiten om deze misstanden te beëindigen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Nederland voert bilateraal en via de EU een mensenrechtendialoog met Israël, onder meer over de naleving van internationaalrechtelijke verplichtingen die voortvloeien uit het humanitair oorlogsrecht en mensenrechtenverdragen. De EU voert een constructieve dialoog met Israël in de jaarlijkse bijeenkomsten van de informele werkgroep Mensenrechten EU-Israël. In een verklaring van 17 februari jl. uitte Hoge Vertegenwoordiger Ashton haar zorgen over het gebruik van administratieve detentie.
Hoeveel Palestijnse parlementsleden zitten op dit moment in Israëlische gevangenschap? Hoeveel van hen worden in administratieve detentie vastgehouden? Hoeveel van hen beschouwt u als politieke gevangene, op basis van welke criteria?
Er bevinden zich 27 Palestijnse parlementsleden in hechtenis, waarvan 24 in administratieve detentie. Betreffende parlementsleden zijn volgens Israël allen gedetineerd vanwege directe betrokkenheid bij terroristische activiteiten, niet vanwege hun politieke overtuiging.
Hoeveel Palestijnse kinderen zitten op dit moment in Israëlische gevangenschap? Hoeveel van hen worden in administratieve detentie vastgehouden?
Volgens B’Tselem bevonden zich op 29 februari jl. 183 minderjarigen in Israëlische gevangenschap. Geen van hen bevond zich in administratieve detentie.
Wat is het totale aantal Palestijnen dat Israël op dit moment vasthoudt voor (vermeende) daden die verband houden of in verband gebracht worden met het Israëlisch-Palestijnse conflict?
Per 29 februari 2012 werden 4 411 Palestijnen door de Israëlische autoriteiten vastgehouden. Zij zijn op diverse grondslagen gedetineerd.
Bent u bereid bij de Israëlische autoriteiten uw zorgen over de alarmerende situatie van Adnan over te brengen en aan te dringen op een snel en eerlijk proces? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vragen 1 en 2.
De normtijd van 45 minuten voor ambulances |
|
Anne Mulder (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken van de voorzitter van Ambulancezorg Nederland, de heer Simons, waarin hij oproept de zogeheten 45-minutennorm voor ambulances die is vastgelegd in de wet, en die daarmee een belangrijke norm is bij de verandering van het zorglandschap maar die geen wetenschappelijke onderbouwing kent, niet langer heilig te verklaren omdat personeel en apparatuur van ambulances veel beter zijn dan vroeger?1
Ja, ik heb kennisgenomen van de uitspraken van de voorzitter van Ambulancezorg Nederland over de 45-minutennorm.
Wat is uw reactie op deze uitspraken?
De ontwikkeling van verbeterde ambulances die de heer Simons beschrijft, zie ik ook. Ook zie ik de gevolgen met betrekking tot bijvoorbeeld de gezondheidswinst voor de patiënt als gevolg van een langere stabilisatie ter plaatse door ambulancepersoneel. Deze langere stabilisatie is uiteraard mogelijk omdat de ambulances beter zijn uitgerust. Ik wil hieruit echter niet automatisch de conclusie trekken dat anders gekeken c.q. anders omgegaan moet worden met de bereikbaarheidsnorm van 45 minuten. Ik hecht aan de bereikbaarheid van de spoedeisende hulp binnen 45 minuten. In veel gevallen is de uitrusting van de verbeterde ambulances niet voldoende en is het zaak om de patiënt zo snel mogelijk naar een SEH te brengen. Ik ben het met de heer Simons eens dat de start van de behandeling in de ambulance het in sommige gevallen mogelijk maakt op een verantwoorde en veilige wijze met de patiënt door te rijden naar een SEH met een specifiek profiel, die misschien op langere afstand is gelegen, maar waar de patiënt wel op de aandoening afgestemde zorg ontvangt.
Bent u van plan de zogeheten 45-minutennorm voor ambulances te actualiseren c.q. te verfijnen, danwel onderzoek te doen of te laten doen naar deze norm? Zo ja, wanneer? Zo neen, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2. Ik blijf hechten aan de bereikbaarheidsnorm van 45 minuten. De patiënt moet erop kunnen rekenen binnen 45 minuten toegang te hebben tot een basis-SEH. Ik ben om die reden niet voornemen de 45-minutennorm te actualiseren, dan wel te onderzoeken.
De vroege pensioenleeftijd van het overheidspersoneel |
|
Wassila Hachchi (D66), Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de publicatie van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS): «Pensioenleeftijd werknemers ruim 63 jaar»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat de uittreedleeftijd bij de publieke sector met 62,2 jaar het laagst is van alle sectoren? Wat zijn de oorzaken van deze lage uittreedleeftijd bij de overheid?
De relatief lage pensioenleeftijd in het openbaar bestuur uit de publicatie van het CBS wordt met name veroorzaakt door een tweetal overheidssectoren2: de sector Politie (het executief politiepersoneel) en de sector Defensie (het militair personeel). De aard van de werkzaamheden in bepaalde functies dan wel de operationele inzet en de daarvoor vereiste samenstelling van het militair personeel specifiek bij Defensie leidt er toe dat werknemers eerder dan gemiddeld al dan niet gedwongen uittreden. Uit gegevens van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties blijkt dat de gemiddelde uittreedleeftijd voor het openbaar bestuur exclusief defensie en politie in 2010 62,9 jaar is. In de sectoren Rijk en Provincies ligt deze gemiddelde leeftijd zelfs nog hoger. Deze uittredeleeftijd wijkt nauwelijks af van de marktsector. Navraag bij het CBS levert hetzelfde beeld op.
Het beleid van het kabinet is er op gericht om het langer doorwerken te stimuleren. Dat het kabinetsbeleid op dit punt een succes is, blijkt uit het feit dat de gemiddelde uittreedleeftijd bij het openbaar bestuur tussen 2005 en 2010 met maar liefst 4 jaar is gestegen. Ook voor het defensie- en politiepersoneel geldt dat hun uittreedleeftijd stijgt, maar die stijging is vanwege bijzondere voorzieningen (zoals het functioneel leeftijdsontslag) niet zo snel. Recente cijfers over 2011 van het ABP laten zien dat de stijgende lijn zich voortzet. In 2011 was de gemiddelde uittredeleeftijd van deelnemers in het ABP – en dit omvat gegevens van de werknemers in de gehele publieke sector – gestegen naar 63,2 jaar.
Welke mogelijkheden tot vroegpensioen bieden de cao’s van het overheidspersoneel? Welke mogelijkheden biedt het ABP tot vroegpensioen? Hoe worden deze vormen van vroegpensioen gefinancierd? Wat zijn de bedragen die hier jaarlijks mee zijn gemoeid?
Regelingen die werknemers het recht geven gebruik te maken van VUT of prepensioen zijn in 2006, behoudens overgangsregelingen, als gevolg van gewijzigde fiscale wetgeving de facto afgeschaft. Ook in het openbaar bestuur en het onderwijs komen dergelijke regelingen niet meer voor, behoudens de overgangsregeling. Werknemers in de publieke sector kennen, net als in de marktsector, wel de mogelijkheid om onder bepaalde voorwaarden hun opgebouwd pensioen bij het ABP eerder tot uitkering te laten komen. Indien een werknemer hiertoe besluit wordt zijn opgebouwde pensioenrecht actuarieel verlaagd. Dat betekent dat de werknemer voor eigen rekening vervroegd met pensioen gaat. Hieraan zijn geen extra kosten verbonden voor de werkgever.
De uitkeringen van overgangsregeling worden betaald door bovenop de pensioenpremie een premie te heffen bij werkgevers en werknemers bij het openbaar bestuur. De uitkeringslasten van deze overgangsregeling zijn in 2012 begroot op 750 miljoen euro en dalen heel snel naar nul in 2016.
Hoewel regelingen die het karakter hebben van VUT of prepensioen de facto niet meer bestaan kent een aantal sectoren in het openbaar bestuur regelingen die het uitsluitend voor een specifieke groep werknemers in zogenaamde substantieel bezwarende functies mogelijk maken vervroegd uit te treden. De sector Politie kent voor het executief politiepersoneel een regeling met een looptijd tot 2017. Ook voor ambulance- en brandweerpersoneel bij de gemeenten, en enkele substantiële bezwarende beroepen bij de sector Rijk (zoals gevangenisbewakers) gelden bijzondere regelingen. De sector Defensie kent een specifieke regeling voor militairen. In al deze sectoren is het beleid er op gericht om samen met de vakorganisaties afspraken te maken om deze specifieke groep mensen zo lang mogelijk bij het arbeidsproces betrokken te houden. Dit leidt er toe dat steeds minder mensen gebruik maken van dergelijke regelingen en een aantal regelingen gefaseerd wordt afgebouwd.
Kunt u een groslijst geven met alle ontziemaatregelen op basis van leeftijd – zoals arbeidsduurverkorting – die gelden voor het overheidspersoneel? Kunt u daarbij ook ingaan op de jaarlijkse kosten die met elk van deze ontziemaatregelen zijn gemoeid?
In onderstaand overzicht zijn uit de verschillende arbeidsvoorwaardelijke regelingen (de «CAO’s») in het openbaar bestuur ontziemaatregelen geïnventariseerd.
Aantal «cao’s
% werknemers
Leeftijdsafhankelijke verlofuren
5
34
Seniorenverlof/arbeidsduurverkorting
4
28
Demotiebeleid
3
9
Vrijstelling van diensten (nachtdienst/ overwerk).
5
30
Behoud toeslagen oudere medewerkers
5
27
Bron: BZK
Het is niet zinvol om de ontziemaatregelen volledig in kaart te brengen omdat vooral in de laatste jaren in de onderhandelingen over de arbeidsvoorwaarden ontziemaatregelen zijn omgezet in loonaanspraken, scholingsafspraken of van-werk-naar-werkmaatregelen, overeenkomstig het voorgestane beleid van het kabinet. In een brief aan uw Kamer van 18 februari 2010 naar aanleiding van de motie van het lid Heijnen over levenfasebewustpersoneelsbeleid bij overheidssectoren heeft de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties u het onderzoek «Ontzien en ontwikkelen in de publieke sector; onderzoek naar verschuiving van een ontziebeleid naar een activerend personeelsbeleid», van het onderzoeksbureau Astri aangeboden, waarin een vergelijkbare conclusie wordt getrokken.
Hoe ziet het loonprofiel (relatie tussen leeftijd en lonen) eruit bij de overheid? Hoe verhoudt dit zich tot andere sectoren en andere landen? Hoe verhoudt het aantal automatische loonperiodieken bij overheid zich tot andere sectoren en landen?
Het loonprofiel van een ambtenaar bij het openbaar bestuur laat een stijging zien tot ongeveer zijn of haar 40ste jaar en vlakt vervolgens af. Een jonge startende ambtenaar treedt in dienst bij het openbaar bestuur omstreeks zijn 25 jaar. Rond 40–45 jaar is ongeveer 75% (op basis van de sector Rijk) van de ambtenaren aan het eind van hun schaal.
Hoewel cao’s of arbeidsvoorwaardelijke regelingen daartoe wel ruimte laten, komt automatische toekenning van een periodiek steeds minder voor. Jaarlijks neemt de werkgever een besluit of er een toekenning van een periodiek aan een medewerker plaats zal vinden, aan de hand van een verslaglegging van het functioneren van een ambtenaar. Er zijn geen gegevens beschikbaar of werkgevers in het openbaar bestuur cao-loonperiodieken meer of minder automatisch toekennen dan werkgevers in marktsectoren of bij buitenlandse overheden dan wel buitenlandse marktpartijen.
Recentelijk heeft het CPB een onderzoek uitgevoerd naar onder meer de loonprofielen in het openbaar bestuur en de marktsector3. Hieruit blijkt dat het loonprofiel van lager en middelbaar opgeleiden bij het openbaar bestuur en bij de markt ongeveer gelijk loopt als het aantal ervaringsjaren (zonder opleidingsjaren) in ogenschouw wordt genomen. Vooral voor hoger opgeleiden is het loonprofiel in de marktsector snel hoger dan die in het openbaar bestuur: hun loonprofiel is steiler. Oudere hoogopgeleiden in de marktsector verdienen derhalve substantieel meer dan de hoogopgeleiden bij de overheid. Ook andere onderzoeksinstituten komen via een andere methodiek tot vergelijkbare resultaten.
De OESO4 heeft in 2006 een internationale studie van loonprofielvergelijkingen uitgevoerd. Een beperkt aantal landen is met elkaar vergeleken. Hierbij is geenonderscheid gemaakt tussen publieke en private sectoren: de loonprofielen zijn alleen op landelijk niveau bekend. Hieruit blijkt dat Nederland een relatief steil loonprofiel kent, vergelijkbaar met Japan, Frankrijk en Duitsland. Landen als Verenigde Staten, Verenigd Koninkrijk en Denemarken kennen daarentegen een afgeplat of zelfs dalend loonprofiel naar mate men ouder is. De sociaal-economische opvattingen van landen spelen hierbij een rol.
Welke invloed heeft de vroege uittreedleeftijd bij de overheid op de doelstellingen, die u hebt toegezegd naar aanleiding van de motie Schouw en Hachchi van 14 november 20112 te ontwikkelen, voor een evenwichtig en toekomstbestendig personeelsbestand?
Er is geen eenduidige relatie tussen de vermeende vroege uittreedleeftijd bij de overheid en de toezeggingen op grond van de motie Schouw en Hachchi. Het kabinet vindt het belangrijk dat ambtenaren binnen de kaders van de compacte overheid zo lang mogelijk met plezier en in goede gezondheid aan het werk blijven. Het kabinet stimuleert daarom duurzame arbeidsparticipatie.
Voor een evenwichtig en toekomstbestendig personeelsbeleid is het ook van belang om te werken aan het behoud van jongeren en het aantrekken van nieuwe mensen. Voor het openbaar bestuur (Rijk, Gemeenten, Provincies, Waterschappen, ZBO’s) wordt hieraan gewerkt binnen het Programma Beter Werken in het Openbaar Bestuur, o.a. via het actieplan jongeren en door het opsporen en delen van «best practices» op het gebied van duurzame inzetbaarheid en strategisch personeelsbeleid. Specifiek voor de sector Rijk wordt gewerkt aan een Strategisch Personeelsbeleid Rijk 2020. Zoals u op 7 december 2011 is toegezegd6, zullen de doelstellingen betrekking hebben op alle groepen personeel (jong en oud).
Welke uitstralingseffecten hebben de bij vraag 1 tot 5 genoemde punten op overige sectoren in de arbeidsmarkt?
Op basis van de antwoorden van vraag 1 t/m 5 concludeer ik dat er geen aanleiding is voor (negatieve) uitstralingseffecten op overige sectoren in de arbeidsmarkt. De uittreedleeftijd voor het openbaar bestuur, exclusief de sectoren politie en defensie, wijkt nauwelijks af van die in marktsectoren. Ook de loonprofielen binnen het openbaar bestuur geven geen aanleiding uitstralingseffecten te veronderstellen.
De Magnitsky-zaak |
|
Coşkun Çörüz (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Welke vragen heeft u gesteld aan uw Russische ambtgenoot Lavrov over de Magnitsky-zaak en welke antwoorden gaf hij tijdens uw gesprek op 15 februari jl.?
Ik heb aangedrongen op een spoedige afronding van een objectief en alomvattend onderzoek naar de dood van Sergei Magnitsky. Minister Lavrov heeft bevestigd dat het door president Medvedev nauwlettend gevolgde onderzoek naar de dood van Magnitsky snel en grondig moet worden uitgevoerd.
Heeft u het ook het heropenen van de zaak tegen Magnitsky – die overleden is – aan de orde gesteld en hem gevraagd wat de laatste keer is dat er in Rusland een rechtszaak gevoerd wordt tegen iemand die al is overleden na 358 dagen in voorarrest?
Ik heb vraagtekens gezet bij het postume onderzoek tegen Magnitsky. Volgens minister Lavrov was het postume onderzoek niet bedoeld om iemand na zijn dood te beledigen, maar bij ontstentenis van een verzoek van de familie om het onderzoek te beëindigen moest het worden afgerond.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat het Poolse ministerie van Buitenlandse Zaken en de Bulgaarse minister van Buitenlandse Zaken gezegd hebben te streven naar een gezamenlijk standpunt om Rusland te dwingen goed onderzoek te doen in de Magnitsky zaak?1
Ja. Het sluit goed aan bij mijn streven bilateraal en in EU-verband druk te blijven uitvoeren op Rusland zodat de verantwoordelijken voor de dood van Sergei Magnitsky aansprakelijk worden gesteld.
Onder verwijzing naar wat u op 12 september 2011 schreef: «Het rapport van 5 juli jl. van de Presidentiële mensenrechtencommissie stelt dat de arrestatie van Sergei Magnitsky onwettig was en dat hij in de gevangenis is geslagen, mogelijk gemarteld en dat medische zorg hem is onthouden. Dit zijn ernstige beschuldigingen die de Russische justitiële autoriteiten moeten onderzoeken»,2 hebben de Russische autoriteiten dit inmiddels onderzocht en kunt u berichten over de resultaten van het onderzoek?
Het onderzoek loopt nog en zal volgens de Russische autoriteiten op 24 april 2012 worden afgerond.
Bent u van plan op korte termijn de Amerikanen en Britten te volgen en een visum verbod in te stellen voor de 60 meest betrokken functionarissen in deze zaak, zoals gevraagd in de kamerbreed gesteunde motie- Cörüz?3
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 8 november 2011 hebben de ministeries van Buitenlandse Zaken van zowel de Verenigde Staten als van het Verenigd Koninkrijk meegedeeld dat er geen visumban is ingesteld. De Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk werken met algemene (mondiaal geldende) signaleringslijsten waarbij specifieke visumaanvragen extra aandachtig bekeken worden.
Bent u van plan bij de volgende Europese top voor te stellen om gezamenlijk over te gaan tot een visumverbod voor de 60 meest betrokken functionarissen in deze zaak?
Ik heb de Magnitsky-zaak herhaaldelijk in de EU aan de orde gesteld, laatstelijk toen ik bij mevrouw Ashton heb aangedrongen de zaak aan de orde te stellen bij de EU-RF Top van 15 december 2011. Het onderzoek naar de zaak Magnitsky loopt en de rechtsgang in Rusland dient gevolgd te worden. Mocht in dit licht van de uitkomsten daartoe aanleiding bestaan, dan worden verdere stappen in EU-verband aan de orde gesteld.
Op welke andere wijze denkt u de Russische autoriteiten te kunnen overtuigen om goed onderzoek te doen naar de dood van Magnitsky en ervoor te zorgen dat de schuldigen zich eindelijk voor de rechter moeten verantwoorden?
De regering blijft de zaak onder de aandacht van de Russische autoriteiten brengen, bilateraal en via internationale fora.
Kent u het wetsvoorstel van Sint Petersburg dat onder meer het recht op vrije meningsuiting van mensen uit de LGBT gemeenschap (Lesbian, Gay, Bisexual, Transgender) sterk zal inperken?
Ja.
Deelt u de mening dat dit wetsvoorstel indruist tegen de mensenrechten in het algemeen en het recht op vrije meningsuiting en vergadering, het recht op vrijwaring van discriminatie, en gelijkheid voor de wet in het bijzonder?
Ik ben van mening dat, indien aangenomen, deze wetgeving de rechten van LGBT-individuen beperkt.
Zo ja, ziet u dit ook als een schending van verplichtingen die Rusland onder meer in de Raad van Europa is aangegaan? Zo ja, bent u bereid rechtstreeks en via de EU en de Raad van Europa Rusland hier op aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Deze regionale wetgeving is in strijd met Russische nationale wetgeving en met de internationale verplichtingen van Rusland, in het bijzonder het EVRM en het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten. Jurisprudentie van het EVRM en uitspraken van het mensenrechtencomité van de Verenigde Naties maken duidelijk dat openbare orde of publieke moraal niet als argument mogen worden gebruikt om (seksuele) minderheden het zwijgen op te leggen.
De vertegenwoordigers van de EU-lidstaten in Sint Petersburg hebben in november jl., bij de eerste behandeling van het wetsvoorstel, hun zorgen over de ontwerp-wetgeving aan vertegenwoordigers van de lokale autoriteiten overgebracht. Naar aanleiding van de tweede behandeling hebben de vertegenwoordigers van de EU-lidstaten in Sint Petersburg een tweede brief aan de lokale autoriteiten gestuurd en ook mondeling hun zorgen overgebracht. De EU-delegatie in Moskou heeft namens de EU in een demarche bij viceminister van Buitenlandse Zaken Gatilov op 9 februari jl. de ernstige zorgen over genoemde ontwerp-wetgeving geuit. Zelf heb ik op 15 februari jl. bij zijn bezoek aan Nederland tegen minister van Buitenlandse Zaken Lavrov mijn bezorgdheid uitgesproken.
De Russische autoriteiten lieten weten dat de ontwerp-wetgeving in Sint Petersburg niet in strijd is met de Russische grondwet, noch met internationale verplichtingen die Rusland is aangegaan. Het gaat in Russische ogen om wetgeving die erop gericht is minderjarigen te beschermen.
Het bericht dat de wet zou wijken voor religieuze regels |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD), Ard van der Steur (VVD), Joost Taverne (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht over de uitspraak van de rechtbank te Den Haag inzake religieuze plichten die voor een wettelijke plicht zouden gaan?1
Ja.
Strookt het bericht met de inhoud van de genoemde (mondelinge) uitspraak?
De mondelinge uitspraak van de kantonrechter is schriftelijk vastgelegd in een proces-verbaal van de zitting. De Raad voor de rechtspraak heeft mij bericht dat de inhoud van de berichtgeving van de rechtbank d.d. 20 februari 2012, welke te vinden is op www.rechtspraak.nl, strookt met de mondelinge uitspraak. In het door u aangehaalde krantenbericht worden aan de rechterlijke uitspraak, die betrekking heeft op het tonen van een legitimatiebewijs, gevolgen verbonden voor allerlei andere onderwerpen die te maken hebben met religieuze plichten. Daarvoor biedt de uitspraak zelf geen grondslag.
Komt deze uitspraak op schrift?
Zie antwoord vraag 2.
Is in deze rechtszaak hoger beroep ingesteld?
Ja.
Wat is in het algemeen uw oordeel over het wijken van wettelijke plichten voor religieuze plichten?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vragen 2 t/m 5 van de leden Van Klaveren en Helder (vraagnummer 2012Z03212*, ingezonden 20 februari 2012).
Bouwfraude bij Rotterdamse scholen |
|
Jasper van Dijk |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Bouwfraude bij scholen Rotterdam veel groter»?1
Van dit bericht heb ik kennis genomen. Ik wacht de conclusies van het nog lopende onderzoek door het Openbaar Ministerie af.
Vindt u het aanvaardbaar dat het bestuur van de stichting BOOR (Bestuur Openbaar Onderwijs Rotterdam) onderzoek doet naar fraude en gesjoemel rond verbouwingen, terwijl het bestuur er mogelijk zelf bij betrokken was?
Naast het onderzoek bij het Openbaar Ministerie, heeft stichting BOOR extern onderzoek in gang gezet naar de bedrijfsvoering en naar personen en relaties binnen het bestuur. Om belangenverstrengeling te vermijden, wordt dit onderzoek aangestuurd door een onafhankelijk advocaten- en notariskantoor.
Wie is bevoegd om in te grijpen bij ernstig wanbeleid van het Bestuur van BOOR? Is er een Raad van Toezicht die dit kan doen? Kan de gemeente ingrijpen of bent u daarvoor de aangewezen persoon, conform de wet «goed bestuur»?2 Kunt u de verschillende mogelijkheden toelichten?
Zoals gezegd, loopt het onderzoek door het Openbaar Ministerie nog. De conclusies van dit onderzoek wil ik afwachten voordat ik mij uitspreek over eventueel wanbeleid.
De stichting BOOR heeft een algemeen bestuur en een college van bestuur. Het algemeen bestuur fungeert als raad van toezicht van de stichting. Aangezien het hier om openbare scholen gaat, benoemt de gemeenteraad de bestuursleden. Ten minste een derde gedeelte, doch geen meerderheid van die leden, wordt benoemd op bindende voordracht van de ouders van de leerlingen. Gezien zijn toezichthoudende taak, is het algemeen bestuur bevoegd om in te grijpen bij ernstig wanbeleid. In die situatie kan ook de gemeenteraad ingrijpen. In geval van ernstige taakverwaarlozing door het bestuur of functioneren in strijd met de wet is de raad namelijk bevoegd zelf te voorzien in het bestuur van de scholen en zo nodig de stichting te ontbinden. Als minister ten slotte ben ik bevoegd om bij wanbeheer van een of meer bestuurders of toezichthouders een aanwijzing te geven. In ernstige gevallen kan ik een schoolbestuur opdracht geven één of meer bestuurders of toezichthouders te vervangen
Deelt u de mening dat het beter is om dit schoolbestuur – gedurende de verschillende onderzoeken – op non-actief te zetten, vanwege de ernstige verdenkingen? Zo ja, gaat u dit doen?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Hoe oordeelt u over de omvang van het gezagsbereik van dit schoolbestuur, met 140 vestigingen, 30 000 leerlingen en 4 500 medewerkers? In hoeverre is er nog binding tussen de afzonderlijke scholen en het bestuur?
Over de menselijke maat in relatie tot de omvang van de besturen en vestigingen kan geen algemene uitspraak worden gedaan. De mate waarin de menselijke maat op scholen geborgd is, hangt niet direct samen met de omvang van het bestuur. In de praktijk blijkt dat het ook voor grootschalige (bestuurlijke) verbanden goed mogelijk is het onderwijs relatief kleinschalig te organiseren.
Gaat u zelf ook onderzoek doen naar de fraude en het gesjoemel? Hoe oordeelt u bijvoorbeeld «over de vele dienstreisjes van het bestuur»? Welke regels hanteert u omtrent de besteding van onderwijsgeld, opdat wordt voorkomen dat het wordt verspild?3
Zie mijn antwoord op vraag 3. Verder is het mijn taak om ervoor te zorgen dat de rijksbekostiging (het geld van de belastingbetaler) wordt ingezet in overeenstemming met de wettelijke voorschriften. Ondoelmatig en/of onrechtmatig bestede middelen zullen worden teruggevorderd.
Hoe gaat u dit soort wantoestanden in de toekomst voorkomen? Deelt u de mening dat schaalverkleining hierbij een rol moet spelen?
Zie mijn antwoord op vraag 5 en 6.
Het artikel 'Emissie op Sint Maarten succesvol' |
|
André Bosman (VVD) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «Emissie op Sint Maarten succesvol»?1
Ja.
Is het waar dat Sint Maarten een obligatielening van 150 miljoen dollar heeft afgesloten? Zo ja, heeft Nederland conform de Rijkswet Financieel Toezicht hierbij een rol gespeeld en deze obligaties opgekocht? Kunt u deze rol toelichten?
De haven van Sint Maarten heeft een obligatielening afgesloten, niet de overheid van Sint Maarten. De haven is een privaatrechtelijke onderneming en valt hierdoor niet onder de bepalingen van de Rijkswet financieel toezicht. Nederland heeft daarom geen rol gespeeld en ook geen obligaties opgekocht.
Heeft het College Financieel Toezicht (CFT) een rol gespeeld bij bovenstaande emissie? Zo ja, kunt u aangeven welke? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie antwoord op vraag 2.
Is het naar uw mening, gezien de krimpende economie op Sint Maarten en de onduidelijke lange termijn houdbaarheid van de begroting van Sint Maarten, verantwoord voor hen om een dergelijke lening aan te gaan? Zo ja, kunt u dit toelichten? Heeft het CFT u hierover geadviseerd?
De lening is aangegaan door een privaatrechtelijke onderneming. De afweging tot het verwerven en verstrekken van het kapitaal vindt plaats in de NV en bij de beleggers die zich ingeschreven hebben op deze lening. De overheid en ook het Cft staan hier buiten. Wel geeft het Cft in zijn meest recente halfjaarrapportage aan de vermogens van de overheidsNV’s nauwlettend te volgen aangezien hier dreigingen vanuit kunnen gaan voor de begroting van Sint Maarten. Op Sint Maarten zien de vermogens van de NV’s tot en met 2009 er echter redelijk goed uit. De vraag die het Cft in de halfjaarrapportage stelt is dan ook waarom deze NV’s geen dividend betalen.
Is het waar dat Curaçao van plan is een obligatielening van 250 miljoen gulden aan te gaan? Zo ja, is Nederland conform de Rijkswet Financieel Toezicht verplicht deze obligaties op te kopen?
Ik heb vernomen dat het wegenfonds voornemens is een lening aan te gaan, de exacte vormgeving en de hoogte van het bedrag zijn naar mijn weten nog niet bekend. Het wegenfonds is geen begrotingsfonds, daarom is het niet mogelijk gebruik te maken van de staande inschrijving bij de Nederlandse overheid.
Deelt u de mening dat Nederland alleen geld aan Curaçao kan uitlenen wanneer het CFT Nederland garandeert dat de begroting van Curaçao op zowel korte als lange termijn op orde is? Zo nee, waarom niet?
De Rijkswet financieel toezicht geeft in artikel 16 precies aan waar aan voldaan moet worden om bij Nederland te kunnen lenen en welke rol het Cft hierin speelt.
De handelsmissie naar Japan en de mogelijkheid om daar de situatie van de in Japsn gevangengenomen Erwin Vermeulen te bespreken |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat de dreigende sluiting van Nedcar voor de Nederlandse regering reden was om direct een bezoek te plannen aan Japan?1
Mijn bezoek aan Japan stond in het teken van het belang van Japanse investeringen voor de Nederlandse economie, wederzijdse markttoegang en mogelijkheden om de samenwerking op het vlak van hoogwaardige technologie, ook vanuit de optiek van de topsectoren, verder te versterken. De ontwikkelingen bij NedCar vormden mede aanleiding voor mijn bezoek aan Japan. Dienaangaande heb ik ook een gesprek gehad met de heer Masuko, CEO van Mitsubishi Motor Corporation.
Kunt u bevestigen dat u dit werkbezoek nu ook gaat gebruiken om de mogelijkheden voor verbetering van de toegang tot de markt en de mogelijkheid van investeringen te bespreken met de Japanse regering en het bedrijfsleven2, om vooral ook de export van Nederlandse agrarische producten naar Japan te bevorderen?
Een belangrijk onderwerp van gesprek tijdens mijn bezoek aan Japan was de verbetering van wederzijdse markttoegang. Ook bevordering van wederzijdse investeringen is een belangrijk gespreksonderwerp. Ik heb in gesprekken met onder meer de minister van Economie, Handel en Industrie (METI) en de minister van Landbouw (MAFF) gesproken over verschillende voor het Nederlandse bedrijfsleven belangrijk geachte markttoegangdossiers, waaronder de Nederlandse agrofoodsector. Japan is zich zeer wel bewust van de zogenaamde non-tarifaire belemmeringen (NTB’s) waar het Nederlandse bedrijfsleven tegenaan loopt, en van het feit dat de aanpak van NTB’s ook in het belang van Japan is. Dit heb ik in de gesprekken benadrukt. In een ontmoeting met Nederlandse bedrijfsleven in Tokio is ook gesproken over de grote kansen die liggen in Japan, ook voor Nederlands mkb. Specifieke nichemarkten zijn vanwege de grootte van de markt financieel interessant en intellectueel eigendom is goed beschermd.
Is het waar dat u geen enkele intentie heeft om de situatie van de Nederlandse vrijwilliger van Sea Shepherd, Erwin Vermeulen, die momenteel al 61 dagen gevangen zit voor een vermeende duw, te bespreken tijdens uw werkbezoek aan Japan3? Zo ja, waarom bent u niet voornemens om dit te doen, aangezien u als Nederlandse vicepremier daar zeer goed toe in staat bent? Zo nee, kunt u aangeven waarop het kennelijke misverstand dan berust, aangezien in de internationale media berichten zijn verschenen dat u niet bereid bent de situatie van Erwin Vermeulen aan te kaarten tijdens uw bezoek aan Japan?
Nederland mengt zich niet in de rechtsgang van Japan. We hebben de uitspraak van de onafhankelijke rechter afgewacht en terughoudendheid betracht in het oordelen over en treden in de zaak zolang die onder de rechter is. Erwin Vermeulen is op 22 februari vrijgesproken.
Zou het niet vreemd zijn als u in Japan wel de belangen van ons bedrijfsleven zou behartigen maar met geen woord zou reppen over de dubieuze arrestatie van een Nederlands staatsburger, die nu al twee maanden gevangen zit in een onverwarmde cel zonder de mogelijkheid om zelfs maar één keer een telefoontje te plegen naar zijn familie? Zo nee, waarom ziet u hier geen probleem in?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u aangeven of u, voordat u in de media bekend maakte dat u als vicepremier van de Nederlandse regering naar Japan zou gaan, contact heeft opgenomen met de familie van Erwin Vermeulen om hen hierover in te lichten? Of heeft de familie uit de media moeten vernemen dat het kabinet de belangen van het Nederlandse bedrijfsleven gaat behartigen in een land waar hun zoon al twee maanden om dubieuze redenen gevangen zit terwijl de regering zich afzijdig houdt?
Ik heb geen contact gehad met de familie van Erwin Vermeulen over mijn voornemen om Japan te bezoeken.
Kunt u zich voorstellen dat het voor de familie van Erwin Vermeulen bijzonder pijnlijk moet zijn om erachter te komen dat de Nederlandse regering wel naar Japan kan afreizen als het om economische belangen gaat, terwijl de regering daar niet toe bereid is voor de verdediging van de rechten van hun zoon en broer? Kunt u zich voorstellen dat het voor de familie nog veel pijnlijker wordt als de Nederlandse regering, tijdens haar bezoek aan Japan, niet eens van de gelegenheid gebruik wil maken om de arrestatie, langdurige detentie en behandeling van hun zoon en broer aan te kaarten bij de Japanse autoriteiten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid wel een gesprek aan te gaan met de Japanse regering over de zaak tegen Erwin Vermeulen?
Gedurende de periode dat Erwin Vermeulen in voorarrest zat, heeft hij consulaire bijstand gekregen van het Nederlandse consulaat-generaal in Osaka. De familie van Erwin Vermeulen in Nederland is door het Ministerie van Buitenlandse Zaken voortdurend op de hoogte gesteld van de ontwikkelingen in de zaak.
Erwin Vermeulen is op 22 februari vrijgesproken en er is geen aanleiding om deze rechterlijke uitspraak verder aan de orde te stellen bij de Japanse regering.
Bent u bereid om 22 februari 2012 aanwezig te zijn in Wakayama bij de laatste zitting van de rechtszaak tegen Erwin Vermeulen, om hem bij te staan bij de afronding van de rechtszaak, aangezien de datum van de uitspraak van de rechter in de zaak tegen de heer Vermeulen precies samenvalt met uw geplande werkbezoek? Zo nee, waarom niet?
Namens de Nederlandse Staat was een medewerker van het consulaat-generaal in Osaka aanwezig bij alle rechtszittingen, zo ook op 22 februari. Nogmaals wil ik het Nederlandse vertrouwen in de Japanse rechtstaat uitspreken en u wijzen op de vrijspraak van de heer Vermeulen.
Bent u bereid om tijdens uw werkbezoek de kustplaats Taiji aan te doen en u uit te spreken tegen de brute Japanse dolfijnenjacht die daar gehouden wordt, waarbij de «beste» dolfijnen naar dolfinaria worden verscheept, waarna de rest van de dolfijnen, 23 000 per jaar, worden afgeslacht? Zo nee, deelt u de mening dat u hiermee handelsbelangen boven ethische waarden stelt en boven de maatschappelijke wens om de brute dolfijnenslachtingen een halt toe te roepen?
Nederland wijst de rituele slacht van dolfijnen af. De Nederlandse regering zet zich steeds in voor het verbieden van de jacht op onder andere dolfijnen in de daarvoor beschikbare internationale fora. Jacht op zeezoogdieren en het Nederlandse standpunt in deze heb ik besproken met de Japanse minister van Landbouw.
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse regering nog steeds van mening is dat Nederland zich tot het uiterste moet inspannen voor het stoppen van de walvisjacht en voor het concreet laten naleven van het moratorium4? Zo ja, kunt u aangeven op welke wijze u zich tijdens uw werkbezoek zal inzetten om ervoor te zorgen dat Japan zich houdt aan het moratorium op de walvisjacht? Heeft u hierover al een gesprek met de Japanse minister van visserij geagendeerd, en zo niet, bent u bereid dit alsnog te doen? Zo nee, waarom is dit niet meer de mening van de Nederlandse regering?
Nederland is principieel tegen de walvisjacht. Het tijdelijke verbod ingesteld op commerciële walvisjacht is in 1986 ook vastgelegd in het moratorium van de IWC5.
Japan stelt dat de jacht op walvissen louter wetenschappelijke doeleinden dient, waarmee de jacht in Japanse ogen niet onder het moratorium valt.
Nederland is tegen walvisjacht, ook als het voor «wetenschappelijke doeleinden» is. Ik heb dit bij mijn ambtgenoot, de minister van Landbouw van Japan, opgebracht.
Kunt u aangeven waar de geplande besprekingen over vrijhandel zich precies op richten? Welk doel heeft u met deze gesprekken voor ogen? Welke voorwaarden worden er aan vrijhandel met Japan gesteld, bijvoorbeeld op het gebied van dierenwelzijn en milieu?
Japan heeft het afgelopen jaar een aantal stappen gezet om bestaande handelsbelemmeringen op te ruimen. Japan dient verder te gaan op deze weg. Nederland kan het streven steunen om tijdens de EU-Japan Top medio 2012 te besluiten tot opening van inhoudelijke onderhandelingen over een vrijhandelsakkoord. Een diepgaand en ambitieus vrijhandelsakkoord houdt onder meer in importtarieven verwijderen of sterk reduceren om de onderlinge handel en de wederzijdse markttoegang te bevorderen voor goederen en diensten, en verder regelgevende zaken af te spreken, onder meer op het gebied van investeringen, mededinging, sanitaire en fytosanitaire regelingen, et cetera. Ook is een belangrijk onderdeel van een dergelijk akkoord het hoofdstuk duurzame ontwikkeling. Hierin worden samenwerkingsafspraken vastgelegd over onderwerpen als dierenwelzijn en arbeids- en milieunormen.
In mei 2011 besloot de EU-Japan Top tot een scoping exercise met het doel na te gaan of wederzijdse inzet en verwachtingen uitzicht bieden op succesvolle onderhandelingen over een vrijhandelsakkoord. Deze exercitie is volop gaande en er wordt vooruitgang geboekt. De uitkomsten worden voor de zomer gepresenteerd.
Japan ziet de ratio niet in van koppeling van handelsafspraken aan nakoming van verplichtingen uit andere verdragen (mensenrechten, non-proliferatie, arbeidsnormen e.d.). Bij de eventuele start van de onderhandelingen zal het leggen van dit verband besproken worden. Het leggen van een verband tussen vrijhandelsakkoord en partnerschapsovereenkomst zal maatwerk vereisen.
Kunt u aangeven voor welke agrarische producten u toegang wilt krijgen tot de Japanse markt? Kunt u aangeven hoe deze producten vervoerd (zullen) worden naar Japan, en welke CO2-uitstoot daarmee gepaard zal gaan?
Het gaat hier met name om de afronding van de markttoegangdossiers van kalfsvlees, pluimveevlees, consumptie-eieren en eendagskuikens. Tevens over de spoedige afronding van de toelatingsprocedure van een diervoederadditief.
Hoe dit in de toekomst vervoerd zal worden en wat de bijkomende CO2-uitstoot is, kan ik nog niet zeggen. Beperking van CO2-uitstoot heeft de aandacht van de Nederlandse overheid. Dit gebeurt via andere mechanismen dan deze missie.
Vindt u het in het licht van de grote moeite die de internationale gemeenschap toch al heeft om klimaat- en duurzaamheidsdoelen te halen verstandig nog meer agrarische producten over de hele wereld heen te slepen?
Juist door middel van nieuwe, innovatieve agrarische producten is het mogelijk om efficiënter en effectiever te werken. Zo wordt er tevens tegemoet gekomen aan klimaat- en duurzaamheidsdoelen. CO2-reductie heeft de aandacht van de Nederlandse overheid – zie vraag het antwoord op vraag 11.
Kunt u aangeven hoeveel Nederland jaarlijks naar Japan exporteert en welke economische waarde dit vertegenwoordigt?
Landen
Perioden
uitvoerwaarde van goederen
X * 1 000 euro
Japan
2007
2 487 514
2008
2 930 998
2009
2 369 281
2010
3 184 910
Bron: CBS.
Zie de gegevens uit figuur 1; de export van Nederland naar Japan.
Nederland voert jaarlijks voor ongeveer € 3 mrd uit naar Japan, dat is 0,7% van de totale Nederlandse export, hetgeen vrij laag is in verhouding tot de omvang van de Japanse economie. In de afgelopen jaren zijn geen bijzondere ontwikkelingen te vermelden.
In 2009 was er sprake van een lichte daling, met een herstel in 2010.
Welke ontwikkelingen zijn er in deze export geweest in de afgelopen jaren en waar zijn deze ontwikkelingen door te verklaren?
Kunt u aangeven welk deel van de export naar Japan wordt gevormd door agrarische producten en om welke producten dit gaat?
Ongeveer 20–25% van de export naar Japan bestaat uit goederen uit de agrarische sector. Afhankelijk van wat er onder de noemer «agrarische producten» wordt geschaard; het gaat hier om een enorme verscheidenheid aan producten. Als u een duidelijk overzicht wil krijgen van de sectoren waar het u hoofdzakelijk om gaat, kan ik u doorverwijzen naar het CBS, die dit nauwkeurig bijhoudt.
Kunt u aangeven hoeveel Nederland jaarlijks vanuit Japan importeert en welke ontwikkelingen er in deze import zijn geweest in de afgelopen jaren? Kunt u aangeven om welke producten dit gaat?
Landen
Perioden
Invoerwaarde van goederen
X * 1 000 euro
Japan
2007
7 126 502
2008
9 440 544
2009
7 096 598
2010
9 106 085
Bron: CBS.
Zie figuur 2; de import van Nederland uit Japan.
Evenals de export is de import vanuit Japan over de afgelopen jaren weinig veranderd.
Binnen de EU is Nederland de tweede exportbestemming (na Duitsland) voor Japanse producten; vooral dankzij de positie van Rotterdam als doorvoerhaven. De import vanuit Japan beslaat 2,1% van de totale Nederlandse invoer.
Nederland is de grootste EU-investeerder in Japan en Japan is de 2e niet-EU-investeerder in Nederland.
Kunt u aangeven wat de doorvoer is door de Nederlandse lucht- en zeehavens van de jaarlijkse im- en export tussen Europa en Japan? Welke waarde vertegenwoordigt deze doorvoer? Hoeveel van de naar Japan geëxporteerde producten is daadwerkelijk in Nederland geproduceerd en om welke producten gaat dit?
Dergelijke gegevens zijn slechts na uitvoering nader onderzoek beschikbaar.
Een inval van Syrische troepen |
|
Frans Timmermans (PvdA), Alexander Pechtold (D66) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Wat is uw reactie op de inval van Syrische troepen bij het Syrian Centre for Media and Freedom of Expression, waarbij 12 mensenrechtenverdedigers zouden zijn opgepakt, waaronder directeur Mazen Darwish, zijn vrouw, en blogster Razan Ghazzawi?
Ik heb hier met grote zorgen kennis van genomen. Dit illustreert wederom het niets ontziende repressieve karakter van het Syrische regime.
Op welke manier zult u uw zorgen uitspreken richting de Syrische autoriteiten? Bent u bereid de Syrische ambassadeur aan te spreken op het incident?
EU Hoge Vertegenwoordiger Ashton heeft daags na de inval een verklaring afgegeven waarin zij haar zorgen uit en oproept tot onmiddellijke invrijheidsstelling. Het uiten van onze zorgen via de EU is in dit geval het meest effectief.
Bent u bereid dit incident te agenderen op de Raad Buitenlandse Zaken van 27 februari aanstaande, en u in te zetten voor een gezamenlijke verklaring van de Europese Unie?
De Raad Buitenlandse Zaken heeft op 27 februari uitvoerig gesproken over de zorgelijke ontwikkelingen in Syrië. Ik verwijs naar de Raadsconclusies hierover.
Bent u bereid, gezien de urgentie van de problematiek, deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
De uitspraak van een kantonrechter dat de religieuze plicht zwaarder weegt dan de plicht te voldoen aan de Nederlandse wet |
|
Joram van Klaveren (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Wet wijkt voor God»?1
Ja.
Deelt u mening dat iedereen in Nederland zich moet houden aan de plicht te voldoen aan de Nederlandse wet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe verhoudt die visie zich tot de uitspraak dat de religieuze plicht zwaarder weegt dan de plicht te voldoen aan de Nederlandse wet?
Iedereen die zich in Nederland bevindt moet zich houden aan de Nederlandse wet. Van een categorische uitzondering voor aanhangers van een bepaalde religie kan geen sprake zijn. Uitzonderingen zijn slechts mogelijk als de wet daarin voorziet met het oog op de vrijheid van godsdienst. Indien er discussie ontstaat over de vraag hoe de wet in een concreet geval uitgelegd moet worden dan is het oordeel daarover aan de rechter. De omstandigheden van de casus zijn dermate specifiek dat hier aan geen algemene conclusies over de relatie tussen religieuze plichten en de Nederlandse wet verbonden kunnen worden. Het OM heeft beroep tegen de uitspraak van de kantonrechter ingesteld. Het oordeel van de rechter over deze casus is daardoor nog niet definitief. Ik onthoud mij daarom van een oordeel over wat dit vonnis betekent voor de relatie tot religieuze plichten en de wet.
In hoeverre bent u, deelt u de mening dat deze bizarre uitspraak het fundament van de Nederlandse rechtsstaat aantast?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deze uitspraak tot zeer gevaarlijke situaties kan leiden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen gaat u treffen om te bewerkstelligen dat iedereen zich blijft houden aan de Nederlandse wet?
Zie antwoord vraag 2.
Het rapport van milieudefensie over Biokerosine |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het rapport «Biokerosine: take-off in the wrong direction» dat op 16 februari jongstleden werd gepubliceerd door de Vereniging Milieudefensie en haar Indonesische partnerorganisatie WALHI/Friends of the Earth Indonesia?
De discussie over duurzaamheid van uiteenlopende soorten biobrandstoffen is complex en er zijn over dit onderwerp al tal van rapporten verschenen met een grote variëteit aan uitgangspunten en conclusies. De grote meerwaarde van dit rapport is dat het aantoont dat de duurzaamheid van biobrandstoffen zich elke keer opnieuw moet bewijzen en het is dan ook zonder meer goed biobrandstoffen, en in dit geval biokerosine, op duurzaamheid te blijven controleren. Een aspect waar het rapport echter nauwelijks op ingaat is het feit dat er in de EU enkel duurzaam geproduceerde biobrandstoffen mogen meetellen bij het behalen van de doelstellingen. De in de luchtvaart ingezette biokerosine moet voldoen aan de duurzaamheidscriteria die de EU heeft vastgesteld. Ik deel dan ook niet de conclusie dat de inzet van biokerosine principieel een stap in de verkeerde richting is.
Deelt u de zorg dat verdere opschaling van de productie van biobrandstoffen afkomstig van jatropha ten behoeve van de luchtvaart of andere sectoren kan leiden tot ongewenste effecten op de voedselzekerheid in ontwikkelingslanden?
Bij de onderhandelingen over de Richtlijn energie uit hernieuwbare bronnen1 heeft Nederland zich er voor ingezet om ook harde criteria voor voedselzekerheid in de regelgeving te verankeren. Bij de internationale handel tellen ook de handelsafspraken van de WTO zwaar mee. Harde criteria kunnen in dat verband als handelsbarrière worden gezien. In de huidige richtlijn komt het aspect van voedselveiligheid derhalve niet als hard criterium terug maar wel als rapportageverplichting.
Wel streeft de EU, en Nederland in het bijzonder, er naar om in de toekomst steeds meer geavanceerde biobrandstoffen in te zetten. Dat zijn biobrandstoffen die niet in concurrentie staan met voedselgewassen. De luchtvaartbranche experimenteert momenteel bijvoorbeeld met biobrandstof gemaakt van algen, een grondstof die niet in concurrentie met voedselgewassen staat.
Op dit moment zijn er binnen Nederland en binnen de Europese Unie geen sociale duurzaamheidscriteria voor biobrandstoffen; deelt u de mening dat dit wel zou moeten? Zo ja, wat doet u in Europees verband om er voor te zorgen dat in EU verband dergelijke criteria op worden gesteld en geïmplementeerd?
De richtlijn kent op dat punt inderdaad geen harde criteria. Dit komt onder meer doordat het invoeren van verdergaande criteria in strijd kan zijn met wereldwijd geldende WTO handelsafspraken. In 2014 vindt er een evaluatie van de Richtlijn plaats en dan zal blijken of er additionele maatregelen moeten en kunnen worden genomen. Overigens is er in Nederland wel wetgeving die verplicht om aan te geven welk duurzaamheidssysteem gebruikt wordt. Daaruit valt af te leiden of men wel of niet dit soort criteria in acht neemt.
Bent u op de hoogte van de gevaren van «indirect landuse change» ten gevolge van de productie van biobrandstoffen? Wat doet u om dit in Europa aan de orde te stellen?
Ja, ik ben me ten zeerste bewust van de indirecte veranderingen van landgebruik (ILUC: indirect landuse change) die kunnen optreden door de productie van biobrandstoffen. Hiermee wordt tot dusver geen rekening gehouden in de richtlijn. Het kabinetsstandpunt hierover is bekend; Nederland is een sterke voorstander van het verdisconteren van het effect van indirecte veranderingen in landgebruik in de Europese duurzaamheidscriteria. Nederland heeft, samen met andere lidstaten, meermaals bij de Europese Commissie erop aangedrongen ILUC op Europese schaal mee te nemen in de duurzaamheidsbeoordeling. Binnenkort is een voorstel van de Europese Commissie over ILUC te verwachten. Ook hier biedt de evaluatie van 2014 een mogelijkheid om dit in de richtlijn te verankeren.
Milieudefensie c.s. stelt in het rapport dat biobrandstoffen voor de luchtvaart in het Emissions Trading System (ETS) van de EU ten onrechte worden beschouwd als «klimaatneutraal» («zero-emission»); bent u het met deze stelling eens? Zo nee, waarom niet?
Aan directe emissies van de verbranding van biomassa wordt in het ETS een emissiefactor nul toegekend, overeenkomstig de Kyoto-benadering.
Wel geldt dat in de keten van teelt tot gebruik van biomassa broeikasgasemissies veroorzaakt kunnen worden. Deze emissies worden toegerekend aan het land waar ze zijn veroorzaakt.
Onderneemt u activiteiten ter ondersteuning van de verbouw, raffinage of verwerking en promotie van biobrandstoffen voor de luchtvaart en andere sectoren? Zo ja, welke bedragen zijn hier mee gemoeid en kunt u bij deze bedragen aangeven welke bedragen onder Official development Assistance (ODA) vallen en welke niet?
Voor het subsidieprogramma Duurzame Biomassa Import, dat valt onder het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie is € 7,5 mln. beschikbaar gesteld. Dit programma is niet specifiek gericht op de toepassing in een bepaalde sector en is ook niet uitsluitend gericht op biobrandstoffen. Derhalve is niet te achterhalen welk deel van het bedrag terecht komt bij de luchtvaart.
Op nationaal en Europees niveau vinden er activiteiten plaats ter ondersteuning van de ontwikkeling van de biobrandstofketen. Nationaal wordt ingezet om Schiphol te ontwikkelen tot biokerosinehub in verband met de bestaande infrastructuur en kennis in Nederland. Door het ministerie van IenM wordt deze ontwikkeling gestimuleerd door middel van het project Well to Wing – onderzoek naar tweede generatie biobrandstoffen voor de luchtvaart van feedstock tot logistiek (EUR 1 250 000,- subsidie in 2010) en de in 2011 gesloten Green Deal tussen KLM en de Rijksoverheid (IenM en EL&I) waarin de verduurzaming van de luchtvaart op het gebied van biokerosine centraal staat. Tevens is IenM voornemens een project te honoreren voor de Rio+20 Top in juni 2012 ten behoeve van de ontwikkeling van biokerosine. Op Europees niveau is er sprake van de ontwikkeling van biobrandstoffen voor de luchtvaart mede in het kader van het Europese energiebeleid. Ten behoeve van de ontwikkeling van deze keten vindt er samenwerking plaats tussen lidstaten, sectorpartijen en kennisinstellingen. Het ministerie van IenM is hier eveneens bij betrokken. In 2010 is op Europees niveau het European Advanced Biofuels Flightpath 2020 gelanceerd. Deze roadmap is een gezamenlijk initiatief van de Europese Commissie, luchtvaartmaatschappijen, Airbus en biobrandstofproducenten met als doel om in 2020 2 Megaton duurzaam geproduceerde biobrandstoffen in de luchtvaart te gebruiken.
Met EUR30 miljoen aan ODA-middelen wordt direct of indirect een bijdrage geleverd aan het verduurzamen van de productie van biomassa mede met het oog op het verkrijgen van toegang tot internationale markten. Het draagt bij aan de economische zelfredzaamheid en groei van ontwikkelingslanden. Biomassa, zoals palmolie, kan ook aangewend worden voor energiedoeleinden doch over het aandeel daarvan zijn geen gegevens bekend.
Zijn er Nederlandse bedrijven actief op het terrein van de verbouw van gewassen voor biobrandstof, middels eigen actie of middels investeringen? Zo ja, bent u met deze bedrijven in gesprek over concrete maatregelen om ervoor te zorgen dat de verbouw van de gewassen niet voor verdringing van voedselgewassen zorgt, dat de rechten van de lokale boeren worden gewaarborgd en dat er geen grootschalige ontbossing plaatsvindt? Zo ja, kunt u aangeven wat de inhoud van deze gesprekken zijn? Zo nee, waarom niet?
Op 9 maart jl. heb ik uw Kamer per brief geïnformeerd over de uitvoering van de motie Van der Werf c.s. (Kamerstukken II, 2011–2012, 32 813, nr. 10) Kortheidshalve verwijs ik naar de in deze brief genoemde activiteiten die erop gericht zijn te komen tot een verdere verduurzaming van biobrandstoffen. Los daarvan kan ik melden dat er meerdere internationale initiatieven zijn waar de duurzaamheid van biobrandstoffen centraal staan, bijvoorbeeld palmolie en die van soja. Nederland is hierbij betrokken. In ieder geval bij palmolie zijn concrete resultaten bereikt als gevolg van de dialoog tussen grote en kleine producenten en investeerders, consumenten, afnemers en transporteurs. Dat resulteert bijvoorbeeld in het goedkeuren van duurzaamheidsschema’s door de Europese Commissie.
Het kwijtmaken van het archief van het Nationale Cyber Security Centrum |
|
André Elissen (PVV), Jhim van Bemmel (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Govcert kan niet bij eigen archief hackincidenten»?1
Ja.
Hoe kijkt u tegen het feit aan dat het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) niet meer bij de registraties van incidenten vóór 2009 kan komen? Past dit binnen het profiel van een lerende organisatie? Vindt u het belangrijk dat er (trend)onderzoek gedaan kan worden naar eerdere incidenten? Zegt deze manier van werken iets over de zorgvuldigheid van werken en/of de technische competenties van het NCSC en voorloper Govcert? Hoe worden kennis en kunde rond cyber security momenteel geborgd?
De registratie van incidenten van vóór 2009 is toegankelijk. Voor meer details per incident zijn echter wel extra handelingen nodig. Aangezien het reeds afgehandelde en in trendrapporten verwerkte zaken betreft, is dit mijns inziens aanvaardbaar.
Govcert.nl heeft tot 2012 jaarverslagen en trendrapporten uitgebracht, die mede gebaseerd zijn op de incidenten die sinds 2004 hebben plaatsgevonden. In die rapporten is gewaarschuwd voor bepaalde trends in kwetsbaarheden of risico’s.
Het NCSC/Govcert.nl werkt zorgvuldig en beschikt over de benodigde technische competenties. De incidenten zijn zorgvuldig afgehandeld. Daarnaast heeft Govcert.nl, mede op basis van via deze incidenten opgedane kennis, jaarverslagen gepubliceerd en trendrapporten uitgebracht. Verder worden jaarlijks vele ICT-beveiligingsadviezen met handelingsperspectief uitgebracht.
Hebben zich vóór 2009 incidenten voorgedaan waarbij SCADA-systemen werden gehackt of misbruikt door onbevoegden? Zo ja, waarom is er niet eerder actie ondernomen om iets te doen aan de kwetsbaarheden die bijvoorbeeld in EenVandaag werden getoond?2 Zo nee, waar baseert u dat op? Hoe weet u dat er geen SCADA-systemen werden gehackt of misbruikt door onbevoegden, aangezien het NCSC aangeeft niet over deze gegevens te beschikken?
Ja. ik ben mij al langer bewust van de kwetsbaarheid van SCADA-systemen en heb daarom hiervoor gewaarschuwd in publicaties zoals het Trendrapport Digitale Veiligheid 2010 en het Cyber Security Beeld Nederland.
Om de weerbaarheid van vitale sectoren te vergroten, zijn reeds maatregelen genomen. Er is geoefend en er zijn penetratietesten gedaan. Het verhogen van de weerbaarheid van de vitale sectoren is een van de actielijnen van de Nationale Cyber Security Strategie. Daarnaast heeft het NCSC naar aanleiding van de uitzending EenVandaag SCADA eigenaren extra gealerteerd over SCADA-beveiliging. Verder heeft het NCSC een checklist omtrent beveiliging van SCADA-systemen opgesteld om organisaties te helpen een juiste en bewuste keuze te maken voor een passend beveilingsniveau. Eigenaren van SCADA-systemen zijn zelf verantwoordelijk voor de beveiliging van hun SCADA-systemen.
Wat vindt u ervan dat Govcert/NCSC informatie die zij op basis van de Wet Openbaarheid van bestuur (Wob) zou moeten verstrekken, niet verstrekt omdat de informatie op dusdanige wijze is opgeslagen dat deze niet meer eenvoudig geraadpleegd kan worden? Gaat u vanuit de eigen verantwoordelijkheid van de overheid ervoor zorgen dat deze gegevens zo snel mogelijk toegankelijk worden gemaakt? Zo ja, doet u dit om aan de ene kant te leren van incidenten en aan de andere kant om de indiener van het Wob-verzoek alsnog tegemoet te komen? Zo nee, waarom bent u niet bereid dit te doen?
Zoals ik bij antwoord 2 heb aangegeven, is de informatie toegankelijk. Voor meer gedetailleerde informatie zijn extra, arbeidsintensieve handelingen nodig.
Bij het Wob-verzoek waarnaar u verwijst, heeft verzoeker uitdrukkelijk ingestemd met de openbaarmaking van informatie vanaf 2009 alsook dat hij zijn bezwaar zou intrekken als hem informatie vanaf 2009 zou worden verstrekt. De desbetreffende informatie is openbaar gemaakt. Dat verzoeker thans om hem moverende redenen andere gedachten daarover heeft, betreur ik omdat het bestuursorgaan zich aan de gemaakte afspraak heeft gehouden.
Hoe beoordeelt u de situatie dat een onderdeel van de overheid dat goed met techniek zou moeten kunnen omgaan, niet meer over de eigen historische gegevens kan beschikken? Had Govcert in uw beleving met open standaarden moeten werken? Had Govcert in uw beleving met het overgaan naar een nieuwe database de historische gegevens moeten migreren? Zo nee, waarom is er geen gebruik gemaakt van open standaarden? Waarom zijn er geen gegevens gemigreerd of is er geen virtualisatie toegepast om de gegevens alsnog te kunnen gebruiken?
Zoals weergegeven in antwoord 2 beschikt het NCSC/Govcert.nl over de eigen historische gegevens in een database. Deze database is gebaseerd op open source software, open standaarden dus.
Migratie van gegevens is op grond van de Archiefwet verplicht wanneer de duurzaamheid van de gegevens niet langer gegarandeerd kan worden. Zoals ook wordt weergegeven in antwoord 7, is dat hier niet aan de orde. De gegevens zijn veilig gesteld. Uit doelmatigheidsoverwegingen is er voor gekozen om de oude gegevens niet te migreren en te virtualiseren.
Denkt u dat er een precedentwerking van deze zaak uitgaat en dat andere overheidsonderdelen nu ook gegevens op dusdanige wijze gaan opslaan dat deze niet meer gemakkelijk te delen zijn? Vindt u daarnaast dat de wijze van archiveren van Govcert vergelijkbaar is met het opslaan van de gegevens in een container om deze vervolgens af te laten zinken? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie verder het antwoord op de vraag 2.
Vindt u dat er naar de letter én de geest van de Wob is gehandeld? Had Govcert en heeft het NCSC in uw beleving een verplichting dan wel een verantwoordelijkheid om de incidentengegevens van de periode voor 2009 toegankelijk te houden? Voldeed Govcert en voldoet het NSCS aan de archiefwet? Zo ja, waarom vindt u dat? Kunt u uitsluiten dat deze manier van obstructie, waaronder het slecht toegankelijk maken van gegevens en het eerdere bericht dat de gegevens zoek waren, strafbaar is? Zo nee, welke maatregelen gaat u treffen om herhaling van dit soort situaties te voorkomen?
De Wob bevat regels voor de openbaarmaking van informatie over bestuurlijke aangelegenheden en niet over het beheer en de toegang tot overheidsarchieven. Die regels zijn opgenomen in de Archiefwet. De Erfgoedinspectie heeft als toezichthouder op de Archiefwet vastgesteld dat de incidentmeldingen van Govcert van de periode vóór 2009 zijn gearchiveerd in een database. Deze database wordt in een beveiligde beheersomgeving beheerd. De database is voldoende toegankelijk conform de archiefwettelijke eisen die zijn gesteld voor op termijn vernietigbare archieven.
Kunt u deze vragen vóór 15 maart 2012 beantwoorden zodat de antwoorden bij het algemeen overleg over cyber security en privacy kunnen worden betrokken?
Ja.
De hoogte van het zak- en kleedgeld van bewoners van zorginstellingen |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
![]() |
Kent u het onderzoek naar de hoogte van het zak- en kleedgeld dat door het vorig kabinet werd uitgevoerd?
Ja, ik ken dit onderzoek. De resultaten van het onderzoek zijn door de toenmalig minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid per brief van 23 december 2008 (Kamerstukken 2008–2009, 29 689, nr. 245) aan uw Kamer gezonden.
Wat vindt u van dat onderzoek in relatie tot de tarieven die zorginstellingen kunnen vragen voor de waskosten, een en ander op grond van het recente onderzoek van het NIBUD?
Het onderzoek naar zak- en kleedgeld geeft een globale inschatting van de kosten die bewoners van intramurale instellingen maken voor verschillende zaken, waaronder de waskosten.
Het recente onderzoek van Nibud geeft een richtlijn voor zorgaanbieders en cliëntenraden om het beste «wasproces» te kiezen en in gezamenlijk overleg het bedrag voor de was vast te stellen. Een groot deel van de zorgaanbieders vraagt een lagere vergoeding voor de waskosten dan het richtbedrag van Nibud, zo blijkt uit het onderzoek van Nibud.
Door het slim organiseren van het wasproces – zoals «intern wassen», wassen als onderdeel van de dagbesteding vormgeven, de inzet van mantelzorgers en vrijwilligers – kunnen de kosten lager uitvallen.
Zijn de conclusies van oud minister Donner over de hoogte van het zak- en kleedgeld nog wel actueel, gezien het gegeven dat we een paar jaar verder zijn, de aanvullende zorgkosten zijn gestegen, en mensen steeds vaker geacht worden zelf sommige kosten te betalen (bijvoorbeeld een extra keer douchen of een wandelingetje buiten de instelling?)
Op dit moment zie ik geen aanleiding om de conclusies over de hoogte van het zak- en kleedgeld – dat overigens ieder jaar wordt geactualiseerd – te herzien.