Het advies van de SER van Sint Maarten om de Antilliaanse Gulden in te ruilen voor de US Dollar |
|
Roelof van Laar (PvdA), André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «SER advises govt to immediately dollarize due to mounting deficit»?1
Ja
Zijn de voornemens van Sint Maarten om inderdaad volledig over te stappen op de US Dollar bij u of het College Financieel Toezicht bekend? Zo ja, sinds wanneer bent u hiervan op de hoogte?
Het betreft een advies van de Sociaal Economische Raad van Sint Maarten aan de regering van dat land. Ik heb kennis genomen van dat advies. Bij mijn weten heeft de regering van Sint Maarten nog niet officieel op dit herhaalde advies gereageerd. Ook nu zijn mij tot zover geen voornemens tot dollarisatie van de regering bekend. Het College financieel toezicht heeft vanuit de wet geen rol op het monetaire terrein.
Is het waar dat er sprake is van een tekort op de lopende rekening van de monetaire unie van Curaçao en Sint Maarten? Hoe groot is dit tekort? Is het waar dat dit tekort veroorzaakt wordt door Curaçao en niet door Sint Maarten?
De openbare statistieken van de CBCS laten inderdaad een tekort zien op de lopende rekening van de betalingsbalans van de monetaire unie. Het tekort bedroeg in 2012 1,4 mrd. NAF. Curaçao had een tekort op de lopende rekening van 1.6 mrd NAF, en Sint Maarten een overschot van 170 mln. NAF. Voor de goede orde merk ik op dat deze cijfers slechts zien op 2012; gegevens voor eerdere jaren zijn beschikbaar via de website van de CBCS (www.centralbank.an ).
Is het waar dat de koppeling tussen de Antilliaanse gulden en de US Dollar onhoudbaar wordt als de huidige trend zich doorzet? Zo ja, welke stappen worden ondernomen om het tekort terug te dringen?
De koppeling tussen de Antilliaanse gulden en de US Dollar is een aangelegenheid van de landen zelf. Dat geldt tevens voor het terugdringen van het betalingsbalanstekort. Om de huidige trend om te buigen en negatieve gevolgen te voorkomen voert de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten (CBCS) een verkrappend monetair beleid in de vorm van een verhoogde kasreserveverplichting voor de banken en een kredietplafond. Verder heeft de CBCS de regeringen van Curaçao en Sint Maarten opgeroepen tot het nemen van economische maatregelen gericht op het versterken van de concurrentiepositie en het verbeteren van het investeringsklimaat, om aldus bij te dragen aan een stabiele macro-economische situatie.
Hoe beoordeelt u het advies van de SER om onmiddellijk maatregelen te nemen om te voorkomen dat negatieve prijseffecten optreden voor consumentengoederen als gevolg van de mogelijke afschaffing van de Antilliaanse gulden? Welke verantwoordelijkheid heeft Nederland in deze?
Van een overgang naar de US Dollar is nu geen sprake. Bij invoering van een nieuwe munteenheid is het goed attent te zijn op mogelijke prijseffecten voor consumentengoederen. In Sint Maarten zouden dergelijke prijseffecten bij invoering van de US dollar waarschijnlijk beperkt zijn, vanwege de grote rol die de US dollar daar nu al speelt in het betalingsverkeer. De verantwoordelijkheid ligt ook in dit geval bij het land Sint Maarten zelf. Nederland is uiteraard bereid de ervaringen van de overstap naar de US Dollar in Caribisch Nederland te delen met Sint Maarten.
De gevolgen van een mogelijke overgang van Sint Maarten naar de US dollar voor de inwoners van de BES-eilanden, waar de dollar al de officiële munteenheid is, zijn naar verwachting beperkt. Het is niet te verwachten dat invoering van de dollar in Sint Maarten leidt tot prijsstijging vanuit Sint Maarten geïmporteerde producten.
In het geval de inwoners van de BES-eilanden nog Antilliaanse guldens in hun bezit hebben, kunnen zij deze na invoering van de dollar als enig wettig betaalmiddel in Sint Maarten niet meer in dat land uitgeven.
Zijn er signalen dat het vertrouwen in de Antilliaanse gulden tanende is? Zo ja, welke?
Er zijn mij geen signalen bekend dat het vertrouwen in de Antilliaanse gulden tanende is.
Overweegt de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten om de Antilliaanse gulden te devalueren? Deelt u de mening van de SER dat devaluatie zeer negatieve sociaal-economische gevolgen zal hebben? Klopt het dat een waardedaling van de Antilliaanse gulden een tweedeling in de samenleving van Sint Maarten zou kunnen veroorzaken?
Het is mij niet bekend dat de CBCS overweegt de Antilliaanse gulden te devalueren. Dit zou ingaan tegen het sinds 1971 gevoerde beleid dat uitgaat van een vaste koppeling van de Nederlands Antilliaanse gulden aan de dollar tegen een koers van $ 1 = Naf 1,79. Een devaluatie zou op Sint Maarten negatieve gevolgen hebben voor diegenen die hun salaris, pensioen of uitkering in Antilliaanse gulden uitgekeerd krijgen. Dit zijn voornamelijk de medewerkers van de overheid en semi-overheid, gepensioneerde ambtenaren en uitkeringsgerechtigden.
Welke gevolgen heeft de mogelijke overgang naar de US Dollar door Sint Maarten voor inwoners van de BES-eilanden, in het bijzonder voor Sint-Eustatius en Saba?
Zie antwoord op vraag 5.
Verwacht u negatieve koopkrachteffecten voor deze inwoners, bijvoorbeeld omdat het importeren van producten via Sint Maarten duurder wordt? Welke stappen neemt u om negatieve effecten voor inwoners van Nederland te voorkomen?
Zie antwoord op vraag 5.
Heeft de regering van Sint Maarten contact met de Nederlandse regering gezocht om eventueel in gezamenlijkheid invulling te geven aan een nieuwe institutie die een toezichthoudende taak voor de financiële sector moet gaan vervullen? Zo ja, wat was het verzoek van de kant van Sint Maarten en hoe heeft de Nederlandse regering daar op gereageerd?
Nee.
Hoe staat het met de invoering van de Caribische gulden, ter vervanging van de Antilliaanse gulden? Acht u de invoering van deze munt nog haalbaar indien Sint Maarten kiest voor de US Dollar? Zo ja, waarom?
Het is een zaak van Curaçao en Sint Maarten om te besluiten over de invoering van de Caribische gulden ter vervanging van de Antilliaanse gulden. Indien Sint Maarten besluit de US dollar als enig wettig betaalmiddel in te voeren is het aan Curaçao of het eventueel de Caribische gulden wil invoeren.
Het gebruik van xtc onder jongeren |
|
Carla Dik-Faber (CU), Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Ard van der Steur (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «60% procent van de uitgaande jongeren gebruikt xtc»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusies van «Het Grote Uitgaansonderzoek 2013» van het Trimbos Instituut?
Allereerst merk ik op dat het «Grote Uitgaansonderzoek» uitgevoerd is onder een specifieke groep jongeren, namelijk frequente party- en clubbezoekers met een voorkeur voor techno- en hardhousemuziek. In deze groep is het middelengebruik veel hoger dan onder de jongeren die niet dergelijke evenementen bezoeken of die minder uitgaan.
Het middelengebruik onder deze specifieke groep vaak uitgaande jongeren vind ik absoluut zorgelijk, evenals het frequent voorkomen van riskant gezondheidsgedrag in relatie tot dergelijk middelengebruik. Mede om die reden heb ik het Trimbos-instituut opdracht gegeven om, zoals ook is aangekondigd in het Nationaal Programma Preventie (NPP), in 2014 te starten met het programma Veilige en Gezonde Horeca en Evenementen (VGHE). Doel is het middelengebruik (tabak, alcohol, drugs, inclusief roekeloos gedrag) en daarmee samenhangende problemen van jongeren in de leeftijd van 16 tot 24 jaar terug te dringen, in samenwerking met de instellingen voor verslavingszorg. Ik ben alert op ontwikkelingen in het middelen gebruik onder jongeren en heb het Trimbos-instituut gevraagd extra aandacht te hebben voor verschuivingen in de jongerencultuur in relatie tot middelengebruik. Dit kan leiden tot aanvullingen van het programma VGHE. In het programma VGHE worden gemeenten ondersteund bij het vormgeven van een gezond en veilig horeca- en evenementenbeleid. Onderdeel van dit programma is bovendien een goede voorlichting aan jongeren en hun ouders over de risico’s van middelengebruik. Het Trimbos-instituut gaat ook in overleg met relevante andere thema-instituten om te bezien of voorlichting over andere thema’s via VGHE kan worden ontsloten. Tot slot zal het Trimbos samenwerken met het door het Ministerie van VenJ gefinancierde Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV). Het bundelen van preventieve activiteiten op verschillende thema’s krijgt hiermee steeds meer vorm.
Het programma VGHE wordt een vervolg op het project Uitgaan Alcohol en Drugs. Binnen dit project staat voorlichting aan uitgaanders over alcohol en drugs en daarmee samenhangende risico’s zoals geweld centraal. Het programma VGHE gaat, anders dan het huidige project, gemeenten en lokale professionals ondersteunen bij de ontwikkeling van gezond en veilig horecabeleid (handhaving DHW, rookvrije horeca, faciliteren nieuwe leeftijdsgrens tabak, uitvoering Opiumwet) en legt ook meer relaties met andere leefstijlthema’s zoals seksuele gezondheid.
Daarnaast blijf ik natuurlijk doorgaan met het faciliteren van partijen als het Trimbos-instituut die zorg dragen voor voorlichting aan jongeren en hun ouders over middelengebruik via websites, schoolprogramma’s, informatielijnen e.d.
Deelt u de opvatting dat het hoge percentage jongeren dat xtc gebruikt zorgwekkend is?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of de problematiek van het hoge xtc-gebruik ook leidt tot meer ziekenhuisopnames?
Uit de incidentenmonitor van het Trimbos-instituut komt inderdaad een toename naar voren. In deze monitor worden in 8 regio’s gegevens van hulpdiensten, waaronder spoedeisende hulpafdelingen van ziekenhuizen, verzameld. Over de periode 2009–2012 steeg daar het percentage XTC-incidenten van 3 naar 11% van het totaal aantal geregistreerde drugsincidenten.
Meer dan door ziekenhuizen worden incidenten na XTC-gebruik gemeld door de deelnemende EHBO-posten op grootschalige evenementen. Het aandeel XTC-incidenten binnen deze diensten is toegenomen van 39% in 2009 naar 61% in 2012.
Hoe is het mogelijk dat xtc ogenschijnlijk zo gemakkelijk te verkrijgen is?
Synthetische drugs zijn, na cannabis, nog steeds de op één na meest gebruikte drugssoort ter wereld. De vraag naar dergelijke drugs tijdens festivals en party’s is groot, ook in Nederland. Dat leidt ertoe dat dealers in deze middelen zich juist op deze plekken richten.
Ondanks de maatregelen die worden genomen is het lastig om deze middelen helemaal buiten de deur te houden. Dat onderstreept het belang van een forse inzet op het aanpakken van de productie en handel in deze middelen. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 6 en 7.
Op welke wijze worden jongeren gecontroleerd op het bezit van harddrugs in het uitgaansleven? Op welke gegevens baseert u dit antwoord?
De zorg voor de orde en veiligheid tijdens een evenement is in beginsel een verantwoordelijkheid van de betreffende organisator. Het is van belang dat organisatoren in overleg met plaatselijke instanties als de GGD, politie en de brandweer de veiligheidsmaatregelen rond grootschalige evenementen voorbereiden. Veelal is dat ook een eis voordat een vergunning wordt afgegeven. Bij grootschalige evenementen zoals party’s, festivals en concerten is bij de ingang vrijwel altijd security aanwezig en moet elke bezoeker zijn tas laten onderzoeken en door een poortje lopen. XTC-pillen zijn echter van een dermate kleine omvang dat het ondanks de security en fouillering bij de ingang mogelijk is dat mensen in bezit van drugs ertussendoor glippen. Bovendien kan het XTC-gebruik ook buiten het terrein van het evenement plaatsvinden. Daarom is het van groot belang om naast de controles bij grootschalige evenementen fors in te zetten op de aanpak van de productie van en de handel in synthetische drugs. Het kabinet doet dit onder andere door de opsporing en ontmanteling van XTC-labs en vervolging van de daders. Voor een meer uitgebreide beschrijving van de inspanningen op dit vlak verwijs ik naar de brief aan uw Kamer van 13 maart 2013 over de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit2.
Deelt u voorts de opvatting, aangezien het bezit van harddrugs strafbaar is en de percentages van het bezit van xtc schrikbarend hoog zijn, er beter gecontroleerd moet worden op het bezit van xtc? Zo ja, hoe wilt u zich hiervoor inzetten?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u bovendien de opvatting dat de risico’s die gepaard gaan met het nemen van één of twee pillen anno 2013 veel groter zijn dan enkele jaren geleden?
Die mening deel ik zeker. Eind 2009 bedroeg volgens het Drugs Informatie en Monitoring Systeem (DIMS) het gemiddelde gehalte aan MDMA van de XTC-pillen die om te testen werden aangeboden 70 mg, eind 2013 ligt dit gemiddelde op 140 mg. Deze ontwikkeling verhoogt vanzelfsprekend de gezondheidsrisico’s bij gelijksoortig gebruik.
Op welke manier kunnen volgens u ouders, evenementenorganisatoren en gemeenten een intensievere rol spelen bij drugspreventie?
Zie het antwoord op vraag 2. Daarnaast kunnen ouders een belangrijke rol vervullen als het gaat om voorlichting aan hun kinderen over de risico’s van drugs. Voor betrouwbare informatie kunnen zij terecht bij het Trimbos-instituut. Voor opvoedtips kunnen zij terecht op de website www.hoepakjijdataan.nl . Ook is het bijvoorbeeld mogelijk een gratis cursus «Praten met uw kind» te volgen.
Het bericht dat het parlement in Libië stemde voor islamitisch recht |
|
Michiel Servaes (PvdA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat het voorlopig parlement van Libië, de Algemene Nationale Raad (GNC), deze week besloten heeft dat islamitisch recht de basis moet zijn voor wetgeving in Libië?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de beslissing van de GNC om het Libische rechtsstelsel op islamitisch recht te baseren, en wat kunnen volgens u de praktische gevolgen van dit besluit voor de Libische bevolking zijn?
De keuze voor een rechtsstelsel is een zaak van het desbetreffende land. Nederland zal zich niettemin kritisch opstellen indien deze keuze leidt tot schending van de mensenrechten.
Het is echter nog te vroeg om vast te stellen of daar in dit geval sprake van zal zijn. De GNC heeft een algemeen besluit genomen om islamitisch recht te gebruiken als bron voor wetgeving. Aangezien het islamitisch recht op verschillende wijzen kan worden geïnterpreteerd is het nog onduidelijk op welke wijze het recht in wetgeving zal worden vertaald. Voor het bepalen van de praktische gevolgen van dit besluit dient derhalve te worden gewacht op de nadere uitwerking.
Hoe beoordeelt u deze beslissing in relatie tot de huidige ontwikkelingen in Libië aangaande het proces van democratisering en de verslechterende veiligheidssituatie in het land?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de situatie en ontwikkelingen in Libië te agenderen tijdens de aankomende Raad Buitenlandse Zaken, die plaatsvindt op 16 december a.s. aanstaande? Zo nee, waarom niet?
De situatie en ontwikkelingen in Libië zijn uitvoerig aan de orde geweest gedurende de Raad Buitenlandse Zaken van november. De EU heeft toen zijn gedeelde zorgen over de verslechterde politieke en veiligheidssituatie in Libië bekrachtigd door de aanname van Raadsconclusies.
Het bericht dat de afdeling klinische verloskunde uit Hengelo dreigt te verdwijnen |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat de klinische verloskunde uit Hengelo dreigt te verdwijnen?1
De ziekenhuisgroep Twente (ZGT) en het Medisch Spectrum Twente (MST) hebben aangekondigd de samenwerking op het terrein van de verloskundige zorg te willen verbeteren. Gynaecologen en kinderartsen van beide ziekenhuizen hebben samen met een vertegenwoordiging van de eerstelijns verloskundigen het plan «Een goed begin in Twente» ontwikkeld voor een gezamenlijke invulling van de geboortezorg in Twente. Het uitgangspunt hierbij is een effectievere en efficiëntere invulling van de verloskundige zorg in de regio met als doel invulling te geven aan de aanbevelingen uit het rapport «Een goed begin» van de landelijke stuurgroep Zwangerschap en geboorte. In de plannen is opgenomen dat vanaf september 2014 geen bevallingen meer plaatsvinden in Hengelo. Besluitvorming over het plan moet nog plaatsvinden. Voor mij is van belang dat in de regio verloskundige zorg wordt geboden die voldoet aan de normen voor verantwoorde zorg en bereikbaarheid. De IGZ ziet erop toe dat zorgverleners in de regio verantwoorde zorg leveren. De NZa ziet erop toe dat zorgverzekeraars zich aan hun zorgplicht houden en ervoor zorg dragen dat de bereikbaarheid in de regio geborgd is. Uit de laatste analyse gevoelige ziekenhuizen 2013 van het RIVM, die ik op 20 september 2013 aan uw Kamer heb aangeboden, blijkt dat geen van de ziekenhuislocaties van het MST en ZGT gevoelig is voor de 45 minutennorm.
Deelt u de mening dat een plaats als Hengelo niet zonder een afdeling klinische verloskunde kan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Welke rol heeft zorgverzekeraar Menzis gespeeld in het besluit om de afdeling klinische verloskunde in Hengelo te sluiten? Vindt u het aan een zorgverzekeraar om Hengelo te ontdoen van klinische verloskunde? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in antwoord op vraag 1 en 2 heb beschreven is het plan «Een goed begin in Twente» ontwikkeld door de gynaecologen en kinderartsen van de betrokken ziekenhuizen in samenwerking met een vertegenwoordiging van de eerstelijns verloskundigen. Zorgverzekeraar Menzis is hierin betrokken en laat weten dat «zij er vertrouwen in heeft dat het organiseren van de klinische verloskunde en het poliklinisch bevallen in Almelo en Enschede ervoor zorgt dat goede kwaliteit van zorg voor de zwangere vrouw en haar kind in deze regio beschikbaar blijft, nu en in de toekomst».
Denkt u dat de inwoners van Hengelo verheugd zijn dat de afdeling klinische verloskunde in hun woonplaats dreigt te sluiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ga niet speculeren hoe inwoners van Hengelo in algemene zin reageren op de plannen met betrekking tot de geboortezorg in deze regio. Voor mij is het van groot belang dat inwoners van de regio goed worden geïnformeerd over de toekomstplannen en gebruik kunnen maken van goede zorg, die voldoet aan de richtlijnen en protocollen die er zijn. Feit is dat kwaliteitsverbetering al aan de orde was en is, gezien de te hoge babysterfte in Nederland. De stuurgroep zwangerschap en geboorte heeft hiervoor aanbevelingen gedaan. Het is in het belang van de inwoners van Nederland dat deze aanbevelingen zoveel mogelijk worden ingevoerd. Uiteraard dienen ziekenhuizen daarin de inwoners mee te nemen.
Wat zegt het u dat er binnen twee en een half uur 500 handtekeningen zijn opgehaald tegen de sluiting van de afdeling klinische verloskunde? Bent u van mening dat Ziekenhuisgroep Twente dit signaal serieus moet nemen?2
Zie antwoord vraag 4.
Herinnert u zich het volgende antwoord op eerdere schriftelijke vragen: «Van ZGT zijn de volgende cijfers ontvangen: ZGT Almelo: 1.399 klinische en 176 poliklinische bevallingen; ZGT Hengelo: 1.626 klinische en 98 poliklinische bevallingen. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) hanteert geen minimumnorm voor het aantal bevallingen in relatie tot kwalitatief goede zorg. Het aantal bevallingen in de Nederlandse ziekenhuizen varieert van minder dan 500 tot 3.000. De meeste ziekenhuizen (55%) begeleiden tussen de 500 en de 1.500 bevallingen per jaar. Belangrijk is of er op beide locaties voldaan kan worden aan de veldnormen van de Stuurgroep zwangerschap en geboorte. Als blijkt dat voor bepaalde ziekenhuizen de normen niet haalbaar zijn, kunnen zij geen veilige acute zorg aanbieden. In een dergelijke situatie is concentratie noodzakelijk?3
Ja.
Is het mogelijk dat in beide ziekenhuizen in Hengelo en Almelo voldaan wordt aan de veldnormen van de Stuurgroep zwangerschap en geboorte, aangezien de IGZ geen minimumnorm hanteert voor het aantal bevallingen in relatie tot kwalitatief goede zorg? Zo ja, is het niet in het belang van goed bereikbare zorg het aanbieden van klinische verloskunde op beide locaties te laten prevaleren? Zo neen, waarom niet?
Zoals ik in antwoord op vraag 1 en 2 heb beschreven is voor mij van belang dat in de regio verloskundige zorg wordt geboden die voldoet aan de normen voor verantwoorde zorg en bereikbaarheid. Het is aan de zorgverzekeraar en de zorgaanbieders in de regio om binnen deze kaders de zorg in te richten. De IGZ ziet erop toe dat zorgverleners in de regio verantwoorde zorg leveren. De NZa ziet erop toe dat zorgverzekeraars zich aan hun zorgplicht houden en ervoor zorg dragen dat de bereikbaarheid in de regio geborgd is. Tegelijkertijd mogen zorgaanbieders ook hogere kwaliteitseisen stellen, bovenop de minimumnormen. De stuurgroep zwangerschap en geboorte heeft aanbevelingen gedaan om de babysterfte in Nederland te laten dalen. Het is goed al aanbieders deze aanbevelingen oppakken.
Is dit de voorbode voor de verdwijning van meer klinisch-medische specialismen in Hengelo, Enschede of Almelo? Zijn hier concrete of minder concrete plannen voor? Zo ja, welke klinisch-medische specialismen dreigen waar te verdwijnen?4
Het MST en de ZGT laten mij weten dat de landelijke ontwikkelingen van concentratie en spreiding van zorg worden gevolgd en dat als gevolg daarvan niet op elke ziekenhuislocatie alle zorg kan worden geboden in de toekomst. Daarom is de Twentse Medische Coöperatie (TMC) opgericht, om de zorg voor de regio Twente te behouden. Dus ook in de ziekenhuislocaties in Twente zullen verschuivingen plaatsvinden. Op dit moment is nog niet aan te geven welke dat zijn. ZGT en MST betrekken bij de ontwikkelingen vanzelfsprekend de relevante belangengroepen.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat de afdeling klinische verloskunde uit Hengelo verdwijnt?
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Op welke manier gaat u zich inzetten tegen de verdere verschraling van de ziekenhuiszorg in de regio Twente die dreigt wanneer medische specialismen uit Hengelo, Enschede of Almelo zouden verdwijnen?5
Zie mijn antwoorden op vraag 7 en 8.
Het bericht dat een Nederlandse schrijver na een bezoek aan de gevangenis een geheimhoudingsverklaring moest tekenen en niet over ‘misstanden’ mocht rapporteren |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u de column van Arnon Grunberg gelezen met de titel «Gevangenis»?1
Ja.
Klopt het dat de heer Grunberg een geheimhoudingsverklaring heeft moeten tekenen met daarin de bepaling dat de betrokkene niet over «misstanden» mocht publiceren?
De heer Grunberg heeft conform de standaardafspraken die hiervoor gelden een geheimhoudingsverklaring moeten ondertekenen. In deze verklaring staat niets vermeld over het al dan niet melden van misstanden. In de (standaard) verklaring is opgenomen dat hij verklaart:
Het bovenstaande ziet op vertrouwelijke gegevens van de inrichting en de privacy van gedetineerden. Het is daarom onjuist dat de heer Grunberg een geheimhoudingsverklaring heeft moeten tekenen waarin is opgenomen dat hij niet over misstanden mocht publiceren.
Wat is de achtergrond van deze verklaring? Wie heeft deze verklaring opgesteld en waarom is er een verbod ingesteld teneinde te rapporteren over misstanden? Is deze verklaring gebruikelijk en zo ja, wie moeten die dan tekenen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het heel belangrijk is dat bezoekers van gevangenissen over misstanden mogen rapporteren als daar sprake van zou zijn?
Zolang de vertrouwelijkheid van de gegevens en de privacy van gedetineerden wordt gewaarborgd, moeten bezoekers van penitentiaire inrichtingen melding kunnen maken van vermeende misstanden.
Is er enige reden om aan te nemen dat in de betreffende gevangenis of andere gevangenissen sprake is van misstanden?
Ik heb geen enkele reden om aan te nemen dat er in deze gevangenis, of in andere penitentiaire inrichtingen, sprake is van misstanden.
Bent u bereid de heer Grunberg in 2015 in staat te stellen een paar dagen in een gevangenis door te brengen, ook zonder dat daartoe een strafrechtelijke aanleiding bestaat?
Met het oog op de veiligheid is het niet mogelijk om, zonder dat daartoe een strafrechtelijke aanleiding bestaat, een of meerdere nachten door te brengen in een penitentiaire inrichting.
Welke stappen onderneemt u naar aanleiding van bovenstaande vragen?
Ik zie geen enkele aanleiding om het beleid ten aanzien van de geheimhoudingsverklaring aan te passen. Mede gezien het brede bereik van de column van de heer Grunberg, betreur ik het dat hij een andere interpretatie heeft gegeven aan de geheimhoudingsverklaring dan feitelijk het geval is.
De nieuwe Egyptische grondwet |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de inhoud van de nieuwe Egyptische grondwet, zoals op zondag 1 december jongstleden gepresenteerd door de Egyptische grondwetscommissie?
Ja.
Hoe beoordeelt u de hoofdlijnen van de nieuwe Egyptische grondwet? Bent u van mening dat de rechten van vrouwen en minderheden hier voldoende in worden gewaarborgd?
Aanpassing van de Grondwet is een van de kernelementen van de democratische routekaart die op 3 juli jl. is afgekondigd door de Egyptische interim-president Mansour. Nederland volgt het grondwettelijk proces in Egypte nauwgezet. Het kabinet acht een Grondwet die democratie, mensenrechten en rechtsstaat versterkt in het belang van een succesvol transitieproces. Gezien het feit dat de Egyptische bevolking zich nog per referendum moet uitspreken over aanpassing van de Grondwet acht het kabinet het echter te vroeg om een oordeel te geven over de inhoud van de toekomstige Grondwet.
Klopt het dat de positie van het leger – dat bijvoorbeeld burgers mag gaan berechten in militaire tribunalen – er met de nieuwe grondwet aanzienlijk op vooruit zal gaan? Bent u van mening dat deze versterkte positie de Egyptische rechtsstaat verzwakt?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft Hoge Vertegenwoordiger Ashton al gereageerd op het nieuwe grondwetsontwerp? Zo ja, wat is haar oordeel?
Nee.
Nederlandse steun voor bedrijven in nederzettingen |
|
Michiel Servaes (PvdA), Bram van Ojik (GL), Harry van Bommel , Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Kabinet ondergraaft eigen ontmoedigingsbeleid»?1
Het kabinet heeft kennis genomen van dit artikel.
Klopt het dat de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking volgende week maandag (9 december) een bezoek brengt aan het Israëlisch bedrijf Mekorot, dat water uit bezet gebied oppompt en dat naar nederzettingen voert? Zo ja, loopt dat in de pas met het ontmoedigingsbeleid dat dit kabinet nastreeft?
Nee.
Klopt het dat Israëlische bedrijven die gevestigd zijn in of actief zijn in nederzettingen, gebruik mogen maken van de koppelwebsite van de ambassade Tel Aviv, dat zij welkom zijn bij werkgroepen, en aanwezig zijn bij een netwerkreceptie die Nederland in Israël organiseert? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het Nederlands beleid om economische relaties met Israëlische bedrijven die opereren in nederzettingen in bezet gebied te ontmoedigen?
De Nederlandse overheid heeft geen Israëlische bedrijven uit nederzettingen uitgenodigd voor welke component van het Forum dan ook. Dat geldt ook voor de werkgroepen: deelname aan de werkgroepen is op uitnodiging.
Israëlische bedrijven kunnen zich inschrijven voor de koppelwebsite van de ambassade in Tel Aviv. Het is technisch niet haalbaar een filter in te stellen die Israëlische bedrijven gevestigd in nederzettingen uitsluit. De ambassade in Tel Aviv monitort de registraties en checkt de Israëlische bedrijven op vestigingsplaats en zakelijke activiteit m.b.t. de nederzettingen.
Mocht een Nederlands bedrijf zich aanmelden voor een afspraak met een Israëlisch bedrijf met het oog op activiteiten in of ten behoeve van nederzettingen, dan wordt contact opgenomen met dit Nederlandse bedrijf en wordt gewezen op het Nederlandse ontmoedigingsbeleid.
In het geval dat het Nederlandse bedrijf de afspraak toch door wil laten gaan, is de boodschap dat de Nederlandse overheid geen diensten kan leveren aan dit bedrijf. Aangezien de organisatie van een match-making evenement in de context van het forum een dienst is, zal een dergelijk bedrijf dan ook niet aanwezig zijn op het forum of een netwerkreceptie.
Heeft u bij de voorbereidingen van het Nederlands-Israëlische samenwerkingsforum in het contact met Israëlische autoriteiten uw interpretatie van het territoriaal bereik van dit forum geëxpliciteerd en gecommuniceerd dat het bereik zich niet mag en zal uitstrekken tot de bezette Palestijnse gebieden? Zo ja, hoe hebben de Israëlische autoriteiten daarop gereageerd en welke afspraken zijn ter zake gemaakt? Zo neen, waarom heeft u dat niet gedaan?
De Nederlandse ambassade in Tel Aviv heeft de Israëlische overheid ervan op de hoogte gesteld dat het ontmoedigingsbeleid van toepassing is op het samenwerkingsforum. Israël heeft hiervan kennis genomen.
Heeft u de territorialiteit van de op te richten samenwerkingsfora met de Palestijnse autoriteiten besproken? Hebben zij u verzocht ervoor te zorgen dat het territoriaal bereik van het Nederlands-Israëlisch samenwerkingsforum zich niet zal uitstrekken tot bezet Palestijns gebied? Zo ja, hoe heeft u op dit verzoek gereageerd?
De Palestijnse Autoriteit heeft Nederland verzocht het bereik van het Nederlands-Israëlisch samenwerkingsforum te beperken tot de grenzen vastgesteld in 1967.
In reactie hierop heeft Nederland de Palestijnse Autoriteit geïnformeerd over het staande Nederlandse beleid dat de gebieden bezet door Israël na 1967 niet onderdeel worden geacht van het Israëlisch grondgebied. Tevens is het Nederlandse ontmoedigingsbeleid toegelicht en is gemeld dat het ontmoedigingsbeleid ook van toepassing is m.b.t. de samenwerkingsfora.
Op welke wijze heeft u het advies van de Externe Volkenrechtelijke Adviseur van 2012 inzake «intensivering samenwerking Israël» in de opzet van het Nederlands-Israëlisch samenwerkingsforum verdisconteerd?
De manier waarop het Nederlandse ontmoedigingsbeleid wordt toegepast in het kader van het samenwerkingsforum past in het kader geschetst in het advies van de Externe Volkenrechtelijke Adviseur.
Door zowel Nederlandse bedrijven als de relevante Israëlische autoriteiten van tevoren op de hoogte te stellen van de toepasselijkheid van het Nederlandse ontmoedigingsbeleid op het samenwerkingsforum heeft het kabinet duidelijk gemaakt dat het forum geen faciliteiten of voordelen biedt die ten goede komen aan bedrijven of instellingen uit nederzettingen.
Hierbij wordt aangetekend, zoals aangegeven tijdens de begrotingsbehandeling van Buitenlandse Zaken, dat een volledig waterdicht systeem niet mogelijk is.
Kunt u bevestigen dat de beleidslijn, die ook onder voorgaande kabinetten gold, dat de Nederlandse ambassade in Tel Aviv en andere overheidsinstellingen het doen van zaken van en met bedrijven in nederzettingen op geen enkel wijze faciliteren, in het kader van het Nederlands-Israëlisch samenwerkingsforum consequent zal worden uitgevoerd?
Ja.
Wilt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden, uiterlijk 24 uur voor het vertrek van de kabinetsdelegatie naar Israël en de Palestijnse Gebieden?
Ja.
Opgepakte jihadisten in Turkije |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Turkije pakte al 1.100 Europese jihadisten op»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel jihadisten die (ook) de Nederlandse nationaliteit hebben, in Turkije zijn opgepakt?
Er is bij het Openbaar Ministerie en de Landelijke Eenheid van de politie geen informatie beschikbaar over in Turkije opgepakte jihadisten die (ook) de Nederlandse nationaliteit hebben en naar Nederland zijn teruggestuurd.
Ingeval sprake is van officiële aanhoudingen en uitzettingen door de Turkse autoriteiten, dienen de Nederlandse autoriteiten – op verzoek en met instemming van betrokkene – hiervan op de hoogte te worden gesteld zodat consulaire bijstand kan worden verleend. De Turkse autoriteiten hebben echter geen melding gemaakt van eventueel opgepakte jihadstrijders die naar Nederland terug zijn gestuurd. Het kabinet streeft in dit kader naar een verdere versterking van de samenwerking met Turkije bij het tegenhouden van jihadistische strijders.
Het is mogelijk dat personen op doorreis naar Syrië door de Turkse autoriteiten staande zijn gehouden en verzocht zijn (als reguliere reizigers) naar Nederland terug te keren. Mocht de AIVD over informatie of aanwijzingen beschikken dat dit geval is, dan wordt deze informatie vanzelfsprekend betrokken bij het inlichtingenonderzoek naar jihadgang naar en terugkeer uit Syrië. Ik verwijs in dit kader ook naar mijn antwoord op vraag 5.
Over eventuele informatie verstrekt door de Turkse inlichtingen-en veiligheidsdiensten aan de AIVD doe ik in het openbaar geen verdere mededelingen.
Wat is er met de naar Nederland teruggestuurde jihadisten gebeurd?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de Kamer periodiek op de hoogte houden van het aantal aangehouden jihadisten (in binnen- en buitenland) met (ook) de Nederlandse nationaliteit en het aantal veroordeelde jihadisten in Nederland?
Elke drie maanden ontvangt uw Kamer reeds een samenvatting van het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland, opgesteld door de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV). Met deze samenvatting informeer ik uw Kamer ook over (de dreiging en aanpak van) gewelddadig jihadisme en jihadisten. Ik doe in het openbaar geen verdere mededelingen over concrete gevallen.
Wanneer wordt er in Nederland gestopt met het pamperen van teruggekeerde islamitische terroristen met banen, huizen en opleidingen en wordt er nu eindelijk ingezet op keiharde repressie en waar mogelijk uitzetting van deze groep?
Van elke naar Nederland teruggekeerde jihadstrijder maakt de AIVD een dreigingsinschatting. Ook bekijkt het OM of strafrechtelijk optreden noodzakelijk en mogelijk is. Parallel hieraan zet de burgemeester in de lokale driehoek een specifieke aanpak in op een persoon die een mogelijk risico vormt. In elk individueel geval wordt de beste aanpak vormgegeven met als doel de mogelijke dreiging die van deze personen uitgaat te verminderen.
Deelname aan de jihadistische strijd of training in het buitenland is strafbaar op grond van artikel 134a Wetboek van Strafrecht. Het Openbaar Ministerie (OM) kijkt per geval of tot vervolging wordt overgegaan. Daarbij betrekt het OM de bij de Landelijke Eenheid en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten beschikbare informatie.
Het nakomen van afspraken over compensatiemaatregelen inzake gasopslag Bergermeer |
|
Michel Rog (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Politiek ongerust over beloftes Taqa»?1
Ja.
Wilt u de Kamer informeren over de voortgang van de compensatiemaatregelen zoals neergelegd in de brief van 18 mei 2010 aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar (Kamerstuk 28 982, nr. 120), na het toestaan van een gasopslag in de Bergermeerpolder voor het bedrijf Taqa?
In de bedoelde brief van mijn ambtsvoorganger werd de term «compensatie-maatregelen» gebruikt in verband met de gehanteerde veiligheidscontour van de gasopslag. Het hanteren van deze veiligheidscontour kon als gevolg hebben dat er minder bedrijven gevestigd konden worden op het bedrijventerrein Boekelermeer met navenante effecten op de werkgelegenheid. Om deze nadelige consequenties van de veiligheidscontour zoveel mogelijk te beperken en bovendien een impuls te geven aan de economische ontwikkeling van de regio bevatte de brief een aantal afspraken. De stand van zaken is als volgt.
Samen met lokale en provinciale bestuurders, kennisinstellingen en het bedrijfsleven heb ik gewerkt aan de vormgeving van een «Energieregio» in Noord-Holland Noord. De regie daarover werd gevoerd door een gezamenlijke Stuurgroep. Deze Stuurgroep heeft gekozen voor een tweetal inhoudelijke speerpunten voor deze energieregio, te weten biomassavergassing en wind offshore. Na twee jaar intensieve bestuurlijke samenwerking is de verdere ontwikkeling van de energieregio nu overgedragen aan de Noord-Hollandse Energy Board en aan Energy Valley.
In september 2012 heeft een consortium bij het Topconsortium voor Kennis en Innovatie (TKI) Gas een projectvoorstel ingediend voor de bouw van een biomassavergasser in Alkmaar. Hiervoor heeft EZ toentertijd € 10 miljoen gereserveerd. Het projectvoorstel wordt momenteel aangepast en daarna weer inhoudelijk beoordeeld. Ook de bijdrage moet dan opnieuw bekeken worden. Daarnaast is voor dit thema een zogeheten «Innovatiepark» (een bedrijvenpark voor innovatieve bedrijvigheid) in ontwikkeling met TAQA als trekker.
Activiteiten van de regio op het gebied van wind offshore zijn geconcentreerd in het Energieonderzoek Centrum Nederland, de testlocatie in de Wieringer-meer en de haven van Den Helder. In Den Helder is het Kenniscentrum Wind op Zee gesticht als onderdeel van de Maritime Campus Netherlands (MCN). MCN verzorgt opleidingen en trainingen voor het benodigde personeel in de offshore-industrie.
Het Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) heeft actief deelgenomen aan de genoemde werkzaamheden. De regio Noord-Holland Noord is, zoals toegezegd, opgenomen in de acquisitie van het NFIA.
Om het effect van bovengenoemde impulsen te vergroten is toegezegd te werken aan het organiseren van een internationale energieconferentie. De Stuurgroep heeft besloten deze conferentie te koppelen aan het thema biomassavergassing en zo mogelijk aan een lopende activiteit. Als uitwerking daarvan zal Energy Valley optreden als medeorganisator van de tweejaarlijkse conferentie van de European Biogas Association. Vanuit de Green Deal Groen Gas is aan het organiseren van deze conferentie € 10.000 toegezegd. Deze conferentie zal eind september 2014 in de regio Noord-Holland Noord plaatsvinden.
Dit project moet leiden tot de bouw van een nieuwe onderzoeksreactor in Petten. Het is sinds 16 december 2013 ondergebracht in een nieuwe onafhankelijke organisatie: de Stichting Voorbereiding Pallas-reactor. Nu de Stichting een feit is kan de Pallas-projectorganisatie, die tot op heden was ondergebracht bij de NRG, starten met haar werkzaamheden voor de eerste fase. Deze fase, bestaande uit een Europese aanbesteding, het vastleggen van een reactorontwerp en het verkrijgen van de nodige vergunningen, neemt naar verwachting circa vier jaar in beslag. De volgende fase: de bouw en exploitatie van de Pallas-reactor, moet daarna volledig privaat met risicodragend kapitaal worden gefinancierd.
Deze afslag is van groot belang voor de ontsluiting, en daarmee de ontwikkeling, van het bedrijventerrein Boekelermeer. Eind 2012 heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu toestemming verleend voor de aanleg van de bedoelde afslag. Deze is nu onderdeel van de discussie over de verdere gebiedsontwikkeling.
Kunt u toelichten wat de stand van zaken is ten aanzien van het convenant inzake schade aanlegfase en aardbevingen, en of er gebruik van wordt gemaakt?
De convenanten «overlast en bouwschade» en «bodembeweging zijn reeds enige tijd geleden gesloten tussen TAQA en de gemeenten waarin het project wordt gerealiseerd. Ze bevatten regels voor behandeling van schadekwesties in het kader van de aanleg van locatie en bodembeweging. Het ministerie van Economische zaken is geen partij bij deze convenanten. De convenanten zijn terug te vinden op de website van TAQA (www.gasopslagbergermeer.nl ); hierop worden ook de kwartaalrapportages gepubliceerd van klachten, vragen en eventuele schade.
Kunt u de stand van zaken geven met betrekking tot deze toezeggingen om een internationale energieconferentie in Alkmaar te houden, om de afrit van de A9 bij Heiloo versneld uit te voeren en om samen met het NFIA (Netherlands Foreign Investment Agency) een actieprogramma op te stellen om de sterke punten van de energieclusterregio Alkmaar op de kaart te zetten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om Taqa aan de afspraak te houden die het gemaakt heeft om haar hoofdkantoor in Alkmaar te huisvesten en om samen met de gemeente Alkmaar een ontwikkelingsbedrijf op te richten en daar 1fte voor beschikbaar te maken?
De in Nederland gevestigde dochterondernemingen van TAQA zullen krachtens de betrokken overeenkomst haar hoofdkantoor vestigen in de regio Alkmaar binnen twee jaar na oplevering van Gasopslag Bergermeer, voorzien in het voorjaar van 2015. Het zwaartepunt van de activiteiten van TAQA in Nederland ligt in de (energie)regio Alkmaar.
Dit is voor TAQA aanleiding het Nederlandse hoofdkantoor te vestigen in deze regio. Er is geen reden te veronderstellen dat TAQA op dit besluit terug zal komen.
TAQA werkt actief aan de ontwikkeling van de energieregio in het algemeen en het Energy Innovation Park op bedrijventerrein Boekelermeer in het bijzonder. Een medewerker is fulltime speciaal belast met de werving van bedrijven voor het Energy Innovation Park en voor de ontwikkeling van het biomassavergassings-cluster in Alkmaar. TAQA spant zich samen met Alkmaar, andere overheden en bedrijven in om (innovatieve) energie gerelateerde bedrijvigheid naar het bedrijventerrein Boekelermeer te trekken. Als eerste bedrijf is het bedrijf Technobis naar het Energy Innovation Park gehaald. Dit bedrijf brengt hoogwaardige werkgelegenheid naar de regio.
Deelt u de mening dat er vaart gemaakt moet worden bij het realiseren van de toezeggingen die zijn gedaan in het kader van het Rijksinpassingsplan gasopslag Bergermeer? Zo nee, waarom niet?
Zoals blijkt uit mijn antwoorden op de vragen 2 en 4 ben ik van mening dat goede voortgang wordt gemaakt met het realiseren van de gemaakte afspraken.
De 21-jarige Nederlander die al bijna drie jaar in een Turkse cel wacht op uitlevering naar Nederland |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nederlander «vergeten» in Turkse cel»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat de 21-jarige Iraaks-Nederlandse Jamal Sahami al bijna drie jaar in een Turkse cel wacht op uitlevering naar Nederland omdat de beslissing tot uitlevering nog steeds in behandeling is bij het Turkse ministerie van Justitie?
Voor de beoordeling van deze zaak is van belang dat het OM aanleiding heeft gezien om de verdachte niet te berechten volgens het jeugdstrafrecht maar, gezien de persoon van de verdachte, de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder dat feit is begaan, volgens het volwassenenstrafrecht. Het vragen van uitlevering werd dan ook opportuun geacht en bij de Turkse autoriteiten is daartoe een verzoek gedaan. Met de uitleveringsprocedure in Turkije bleek in dit geval echter zodanig veel tijd gemoeid dat de situatie dreigde te ontstaan dat de verdachte zo lang in uitleveringsdetentie zou doorbrengen dat de uiteindelijk door het Nederlandse OM te eisen straf zou worden overschreden. Nederland heeft sinds het indienen van het verzoek geregeld contact gehouden met de Turkse autoriteiten over de voortgang in de uitleveringsprocedure.
Bij het laatste contact is aan Turkije verzocht om, wanneer het uitleveringsverzoek op 1 december 2013 nog steeds in behandeling zou zijn, de uitleveringsprocedure met ingang van die datum te beëindigen. Aldus is geschied en het verzoek is ingetrokken.
Klopt het dat Nederland bij de Turkse autoriteiten om de uitlevering van Jamal Sahami heeft gevraagd? Indien ja, wat was het resultaat van dit verzoek?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat Nederland onlangs heeft besloten om het verzoek om uitlevering in te trekken? Indien ja, waarom?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw mening over het gegeven dat Jamal Sahami minderjarig was op het moment dat hij de overtreding beging, waardoor de eventuele gevangenisstraf in Nederland waarschijnlijk hoogstens zes maanden zou zijn, wat vele malen korter is dan de tijd die hij tot op heden in uitleveringsdetentie zit? Indien is besloten om het verzoek tot uitlevering in te trekken, heeft het voorgaande hier in meegespeeld? Indien ja, kiest het kabinet altijd voor het intrekken van een verzoek om uitlevering wanneer uitleveringsdetentie langer duurt dan eventuele straf in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Verleent de Nederlandse ambassade in Ankara en/of het Nederlands Consulaat-Generaal in Istanbul momenteel consulaire bijstand aan de Iraaks-Nederlandse gevangene? Indien neen, waarom niet?
Het Consulaat-Generaal in Istanbul heeft consulaire bijstand verleend en betrokkene is op 1 december 2013 door de Turkse autoriteiten in vrijheid gesteld nadat het Nederlandse uitleveringsverzoek was ingetrokken.
Klopt het dat u verwacht dat Jamal Sahami spoedig vrij zal komen? Op welke termijn denkt u dat dit zal gebeuren?
Zie antwoord vraag 6.
De ongelijke behandeling van Defensie medewerkers die geen vakbondslid zijn bij het kandideren voor de Ondernemingsraad |
|
Steven van Weyenberg (D66), Wassila Hachchi (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat Defensie op grond van artikel 53A van de Wet op de Ondernemingsraden aparte regels kent rondom de verkiezingen voor de betreffende ondernemingsraden? Voor welke andere organisaties geldt een vergelijkbare uitzondering?
De Wet op de Ondernemingsraden (WOR) is niet van toepassing op het Ministerie van Defensie en de daaronder ressorterende instellingen. De reden hiervan is gelegen in de bijzondere taakstelling van het Ministerie en de eisen die dit stelt aan de inzet van het militaire personeel. Defensie beschikt over eigen regels op het gebied van medezeggenschap, die zijn vastgelegd in het Besluit Medezeggenschap Defensie (BMD). Deze regels sluiten zoveel mogelijk aan bij de WOR en wijken alleen af indien en voor zover dit nodig of wenselijk wordt geacht. Deze beslissing is een uitkomst van het overleg tussen Defensie en centrales van overheidspersoneel. In het BMD is bijvoorbeeld aanvullend geregeld dat het besluit niet van toepassing is in bepaalde situaties, zoals onder buitengewone omstandigheden, bij de uitoefening van taken die door toepassing van het besluit zouden worden belemmerd en tijdens oefeningen. Bij het opstellen van het BMD in 2008 zijn de regels ten aanzien van verkiezingen analoog aan de op dat moment geldende regels in de WOR geformuleerd.
De WOR is evenmin van toepassing op de in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek bedoelde openbare academische ziekenhuizen, Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen en Koninklijke Bibliotheek, de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek, de rechterlijke ambtenaren werkzaam bij de Hoge Raad, de leden van de Raad van State, de leden van de Algemene Rekenkamer en de Nationale ombudsman en substituut-ombudsmannen.
Klopt het dat artikel 12, lid 1a van het Besluit Medezeggenschap Defensie eist dat medewerkers die geen lid zijn van een vakbond eerst 30 handtekeningen moeten verzamelen voordat zij een kandidatuur mogen indienen voor de ondernemingsraad?
Artikel 12, lid 1a handelt over het kandideren van werknemers door een centrale van overheidspersoneel. Artikel 12, lid 1b bepaalt dat werknemers, die niet bij een centrale zijn aangesloten, een kieslijst kunnen indienen, mits deze wordt gesteund door ten minste een derde van het aantal bij het onderdeel werkzame kiesgerechtigde personen. Dit lid bepaalt tevens dat met dertig handtekeningen kan worden volstaan. De bepaling over dertig handtekeningen heeft alleen betrekking op relatief grote organisatieonderdelen.
Deelt u de mening dat er hiermee sprake is van een ongelijke behandeling van Defensie medewerkers die geen lid zijn van een vakbond? Vindt u dat wenselijk?
De bepaling beoogt te waarborgen dat een medewerker over draagvlak beschikt onder het personeel van het organisatieonderdeel voordat deze zich beschikbaar kan stellen. Voor kandidaten die door een vakbond op de kieslijst worden gezet, geldt een vergelijkbaar mechanisme. Een vakbond draagt alleen kandidaten voor als zij de steun van hun vakbond hebben. Bij de vaststelling van het BMD in 2008 is op dit punt volledig aangesloten op de destijds vigerende bepaling in de WOR.
Nu de bepaling in artikel 9, lid 2b van de WOR deze zomer is vervangen door de bepaling dat iedere in de onderneming werkzame kiesgerechtigde persoon of groep van personen, niet zijnde lid van een vereniging zich verkiesbaar kan stellen, zal ik in overleg met de centrales van overheidspersoneel bezien of de bepaling in het BMD eveneens aanpassing behoeft. Ook de medezeggenschap zal ik bij dit proces betrekken. Andere wet- en regelgeving binnen Defensie wordt niet geraakt door het aangenomen amendement.
Deelt u de mening dat de formulering van het Besluit Medezeggenschap Defensie niet overeenkomt met de geest van het door een ruime meerderheid in de Kamer aangenomen amendement Van Weyenberg (Kamerstuk 33 367, nr. 7), dat regelt dat werknemers die geen lid zijn van de vakbond gelijke rechten krijgen met betrekking tot de kandidaatstelling voor de Ondernemingsraad?
Bent u bereid het Besluit Medezeggenschap Defensie aan te passen zodat het op dit punt aansluit bij de lijn van dit aangenomen amendement, voor de eerstvolgende verkiezingen voor de betrokken ondernemingsraden? Bent u bereid hetzelfde te doen voor eventuele andere wet- en regelgeving die niet aansluit op het genoemde amendement?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er andere voorbeelden waar het Besluit Medezeggenschap Defensie leidt tot een ongelijke behandeling van werknemers bij Defensie die geen lid zijn van een vakbond?
Nee. Het BMD bevat geen andere bepalingen die leiden tot ongelijke behandeling van werknemers die geen lid zijn van een centrale van overheidspersoneel.
Vervalt het Besluit Medezeggenschap Defensie wanneer onderdelen van de Defensie organisatie samengevoegd worden met andere onderdelen van de Rijksoverheid, zoals bijvoorbeeld bij de fusie van de Dienst Vastgoed Defensie met het Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf (RVOB)?
Het BMD is van toepassing op werknemers van Defensie en de daaronder ressorterende instellingen. Bij reorganisaties waarbij onderdelen van Defensie worden samengevoegd met andere onderdelen van de Rijksoverheid, hebben defensiemedewerkers zeggenschap bij de oprichting van de nieuwe organisatie via maatwerkafspraken met de andere betrokken organisatie(s). Dit kan worden vastgelegd, bijvoorbeeld in de vorm van een convenant. Tot aan het moment van overgang van het personeel blijft de medezeggenschap in de bestaande organisatie gewaarborgd via het BMD.
Klopt het dat er in het Besluit Medezeggenschap Defensie is opgenomen dat werknemers zich verkiesbaar mogen stellen, nadat zij zes maanden in dienst zijn? Klopt het dat in de Wet op de ondernemingsraden een termijn van één jaar wordt gehanteerd?
Ja. Volgens het BMD zijn defensiewerknemers verkiesbaar als zij op het moment van de verkiezingen ten minste zes maanden bij Defensie in dienst zijn. De WOR hanteert daarentegen een termijn van een jaar, waarvan eventueel bij reglement kan worden afgeweken. Het doel van de verlaagde eis bij Defensie is de betrokkenheid van het personeel bij medezeggenschap te vergroten en de continuïteit van de medezeggenschap te waarborgen. Daaraan is behoefte gezien het specifieke karakter van Defensie en de daarmee verband houdende roulatie van militairen.
Deelt u de mening dat de termijn van één jaar in de Wet op de ondernemingsraden wel erg lang is? Deelt u de analyse dat bijvoorbeeld flexwerkers hierdoor weinig kansen hebben om zich kandidaat te stellen? Hoeveel werknemers worden hierdoor uitgesloten? Bent u bereid om te bevorderen dat de termijn waarna werknemers zich mogen kandideren in de Wet op de ondernemingsraden wordt verkort?
De WOR kent een drempel voor allen die voor het eerst binnen een onderneming aan het werk gaan. Hiervan kan bij reglement worden afgeweken. Hierover worden geen gegevens bijgehouden. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal dit punt onder de aandacht brengen van de SER, aangezien de SER-commissie Bevordering Medezeggenschap zich richt op deze en andere vragen omtrent innovatie van de medezeggenschap.
Het bericht dat scholen niet klaar zijn voor passend onderwijs |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Nieuwsuur «Scholen niet klaar voor passend onderwijs»1 en het persbericht van ECPO «Passend Onderwijs: Code Oranje»?2 3
Ja.
Bent u het eens met de constatering van ECPO dat de belangrijkste spelers (docenten en ouders) niet weten waar zij aan toe zijn met de invoering van passend onderwijs? Zo nee, waarom niet?
Veel leraren en ouders weten inderdaad nog niet precies waar ze aan toe zijn. De verschillen tussen samenwerkingsverbanden zijn echter groot. Er zijn ook samenwerkingsverbanden waar docenten en ouders goed betrokken zijn bij passend onderwijs, bijvoorbeeld door middel van ouderbijeenkomsten, websites en nieuwsbrieven.
Wat vindt u ervan dat scholen nu niet voldoende in staat zijn om goede voorlichting te geven over wat passend onderwijs inhoudt op hun school waardoor ouders geen goede keuze kunnen maken voor een passende school voor hun kind?
Ik vind dat scholen op tijd geïnformeerd moeten zijn over de consequenties van de invoering van passend onderwijs, zodat zij ook ouders goed kunnen informeren in verband met de schoolkeuze voor hun kind. De meeste voorlichtingsbijeenkomsten vinden in het voorjaar van 2014 plaats. De besturen van de samenwerkingsverbanden hebben de verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat scholen dan weten waar zij aan toe zijn.
Op welke wijze gaat u er voor zorgen dat ouders en kinderen niet tussen wal en schip vallen bij de samenwerkingsverbanden waar het niet goed op orde is?
Ik geef een extra impuls aan het invoeringsprogramma passend onderwijs in samenwerking met de onderwijsorganisaties. Dit gebeurt in aanvulling op het bestaande invoeringsprogramma. Ik heb schoolbesturen al opgeroepen om zo snel mogelijk in gesprek te gaan met ouders en leraren en de eerste extra acties zijn al van start gegaan. In de brief bij de derde voortgangsrapportage passend onderwijs die op 10 december jl. naar uw Kamer is gestuurd ga ik hier uitgebreid op in. Ook beschrijf ik in die brief welke mogelijkheden ik heb om in te grijpen als een samenwerkingsverband niet aan de wettelijke taken voldoet.
Bent u bereid gehoor te geven aan de oproep van ECPO om zo snel als mogelijk met organisaties van ouders, docenten, schoolleiders en besturen om tafel te gaan zitten om te zorgen dat na het bestuurlijke proces de focus wordt verlegd naar de inhoud?
Op dit moment werk ik intensief samen met deze organisaties. De extra impuls zoals beschreven in bovengenoemde brief is in samenwerking met de organisaties tot stand gekomen en wordt in samenwerking met hen uitgevoerd.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over Passend Onderwijs d.d. 18 december 2013?
Ja.
Het bericht Oostblokker verdringt bouwvakker |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Oostblokker verdringt bouwvakker»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de bouwvak net als vele andere sectoren in ons land niet gebaat is met een tsunami van Roemenen en Bulgaren vanaf 1 januari aanstaande?
Het vrije verkeer van werknemers is, naar de mening van het kabinet, een van de verworvenheden van de Europese Unie. Het kabinet heeft echter ook herhaaldelijk aangegeven niet weg te kijken als het gaat om de negatieve neveneffecten van het vrije werknemersverkeer (zie bijvoorbeeld mijn brief van 13 september 2013, Kamerstukken II, 2012–2013, 29 407, nr. 175). Het is onwenselijk dat verdringing plaatsvindt op de arbeidsmarkt als gevolg van de komst van EU-werknemers naar Nederland. Verdringing kan plaatsvinden als er sprake is van oneerlijke concurrentie door het gebruik van (oneigenlijke) constructies. Dit geldt ook voor de bouwsector. Door met de aanpak van schijnconstructies versterkt in te zetten op de naleving van de in Nederland geldende arbeidsvoorwaarden, kan verdringing van binnenlands arbeidsaanbod worden tegengegaan. In mijn brief van 26 november jl. aan uw Kamer (kenmerk 2013–0000165855) ben ik nader ingegaan op de voortgang van maatregelen die ik neem om schijnconstructies te bestrijden.
Bent u van mening dat het waanzin is om op 1 januari 2014 onze arbeidsmarkt open te stellen voor Roemenen en Bulgaren, terwijl de werkloosheid in Nederland torenhoog is en velen voor het behoud van hun baan vrezen?
In de Toetredingsverdragen met Bulgarije en Roemenië is, net als in eerdere Toetredingsverdragen met andere lidstaten, een overgangsregime van in totaal zeven jaar opgenomen voor het vrij verkeer van werknemers. Gedurende dit overgangsregime, dat eindigt op 1 januari 2014, mogen lidstaten op grond van arbeidsmarktoverwegingen maatregelen treffen om de instroom van werknemers uit Bulgarije en Roemenië te reguleren. Nederland heeft gebruik gemaakt van de maximale overgangsperiode. Dit betekent dat tot 1 januari 2014 een tewerkstellingsvergunning vereist is voor Bulgaarse en Roemeense werknemers. Daarna geldt op grond van de Toetredingsverdragen een volledig vrij verkeer voor Bulgaarse en Roemeense werknemers in alle landen van de Europese Unie. Per die datum zijn geen maatregelen meer toegestaan die de toegang van Bulgaarse en Roemeense werknemers tot de arbeidsmarkt beperken. Wel heb ik bilaterale afspraken met beide landen gemaakt om de handhaving van de Nederlandse arbeidsomstandigheden en arbeidsvoorwaarden te bevorderen.
Zo ja, bent u bereid de tewerkstellingsvergunningen per 1 januari 2014 volledig te handhaven voor Roemenen en Bulgaren en u niets aan te trekken van eerdere EU-afspraken terzake? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u de Kamer voor dinsdag 3 december 12.00 uur informeren over wat u hebt bereikt op de Eastern Partnership Summit in Litouwen als het gaat om het volledige behoud van tewerkstellingsvergunningen voor Roemenen en Bulgaren?
Het vrije verkeer van werknemers tussen EU-lidstaten stond niet op de agenda van de Oostelijk Partnerschap top.
De wijze waarop Bulgarije omgaat met asielzoekers |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat in Bulgarije een wetsvoorstel aanhangig is gemaakt teneinde asielzoekers standaard bij binnenkomst in detentie te plaatsen?1
Ter implementatie van de EU-Kwalificatierichtlijn (nr. 2011/95) en de EU-Opvangrichtlijn (nr. 2013/33) heeft de Bulgaarse regering een voorstel van wet tot wijziging van de Bulgaarse Asiel- en Vluchtelingenwet ter overweging aangeboden aan het Bulgaarse parlement. Naar verwachting worden de voorgestelde wijzigingen deze week behandeld door de mensenrechtencommissie van het Bulgaarse parlement. Door enkele ngo’s is de kritiek geuit dat het wetsvoorstel geen correcte uitvoering geeft aan de EU-richtlijnen.
Ik ben van mening dat de Nederlandse regering terughoudendheid past bij het uiten van standpunten over aanhangige wetsvoorstellen in andere EU-lidstaten. Het is aan het Bulgaarse parlement om deze wetsvoorstellen te beoordelen en goed te keuren of te amenderen volgens de nationale processen. Bovendien is het in de eerste plaats niet aan de Nederlandse regering, maar is het aan de Europese Commissie om te controleren of de EU-richtlijnen op correcte wijze in de nationale wet- en regelgeving van de individuele lidstaten zijn geïmplementeerd. Via de gebruikelijke weg en procedure zal de Bulgaarse regering, na aanname van het wetsvoorstel door het parlement, het wetsvoorstel notificeren bij de Europese Commissie, zodat deze haar controlerende taak kan uitvoeren.
Klopt dit bericht? Wat beoogt deze wet en wanneer treedt deze wet naar verwachting in werking in Bulgarije?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt deze wet zich tot de huidige wijze waarop in Bulgarije asielzoekers worden opgevangen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt deze wet zich tot Europese verdragen en richtlijnen, zoals de Opvangrichtlijn, waaraan alle lidstaten gebonden zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Bulgarije wordt beschuldigd van het verstrekken van gegevens over Syrische asielzoekers aan de Syrische ambassade?2
Desgevraagd heeft het Bulgaarse ministerie mij, via de Nederlandse ambassade in Bulgarije, geïnformeerd dat het hier ging om vreemdelingen die geen asielprocedure hadden lopen en vrijwillig wilden terugkeren naar het land van herkomst en die van documenten moesten worden voorzien.
Welke signalen heeft u dat Bulgarije zich hieraan schuldig maakt?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat beide bovenstaande ontwikkelingen in Bulgarije zorgwekkend zijn en dat Bulgarije hier in de JBZ Raad over moet worden aangesproken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid dit laatste op de komende JBZ Raad aan de orde te stellen?
In mijn antwoord op uw vragen 2 tot met 4 heb ik u aangegeven dat terughoudendheid past bij het interveniëren in het wetgevingsproces in een andere EU-lidstaat.
Op welke wijze kan Nederland op verantwoorde wijze waarborgen dat asielzoekers in het kader van de Dublin-verordening nog aan Bulgarije kunnen worden overgedragen, zonder dat strijd kan ontstaan met artikel 3 van het Europees Verdag voor de Rechten van de Mens? Bent u bereid in dit verband de algemene signalen serieus te nemen en de belangen van individuele asielzoekers voorop te stellen?
Duidelijk is dat door de sterk toegenomen asielinstroom het asielstelsel en de opvangvoorzieningen in Bulgarije onder bijzondere druk zijn komen te staan. Op 14 oktober van dit jaar heeft de Bulgaarse regering het EASO gevraagd om technische en operationele ondersteuning bij het verbeteren van het asiel- en opvangsysteem. Het EASO heeft positief op dit verzoek gereageerd en de afspraak is gemaakt dat de EASO asielondersteuningteams tot september 2014 in Bulgarije aanwezig zullen zijn. Het kabinet is bereid een substantiële bijdrage te leveren aan deze asielondersteuningteams. Daarenboven heeft het kabinet een substantiële financiële bijdrage geleverd voor opvang van Syrische vluchtelingen in Bulgarije. Ook de UNHCR heeft laten weten de Bulgaarse regering ondersteuning te gaan bieden bij het behandelen en de opvang van asielzoekers. Deze ontwikkelingen laten onverlet dat de situatie in Bulgarije zorgelijk blijft en nauwlettend zal worden gevolgd, ook in het kader van de overdrachten die op grond van de EU-Dublinverordening kunnen plaatsvinden.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg over de JBZ Raad op 4 december 2013?
Ik heb deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
Medicijnkosten voor vreemdelingen |
|
Renske Leijten , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat vanaf 1 januari 2014 elke vreemdeling 5 euro per medicijn moet betalen aan de apotheek, en dat de medicijnen volledig dienen te worden betaald als de apotheek geen contract ten behoeve van de onverzekerde vreemdelingen heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u deze maatregel toelichten en uw reactie hierop geven?
Het College voor zorgverzekeringen (CVZ) verstrekt op grond van artikel 122a Zorgverzekeringswet (hierna: de vergoedingsregeling) sinds 1 januari 2009 bijdragen aan zorgaanbieders die inkomsten derven als gevolg van het leveren van zorg aan vreemdelingen die, meestal als gevolg van illegaal verblijf, onverzekerbaar zijn.
Voor alle medische zorg, dus ook voor geneesmiddelen, geldt het uitgangspunt dat de vreemdeling de zorg volledig zelf moet betalen. Pas als de vreemdeling niet in staat is tot betaling, kan de zorgaanbieder een verzoek indienen bij het CVZ voor vergoeding van de kosten van aan die vreemdeling geleverde zorg.
Het CVZ heeft in iedere gemeente ten minste één apotheek gecontracteerd die kosten bij het CVZ kan declareren. Een apotheek die niet door het CVZ gecontracteerd is zal een onverzekerbare vreemdeling doorverwijzen naar de door het CVZ gecontracteerde apotheek.
Sinds de invoering van de Regeling financiering zorg onverzekerbare vreemdelingen heeft het CVZ geconstateerd dat bij de levering van geneesmiddelen niet of nauwelijks sprake is van eigen betalingen door onverzekerbare vreemdelingen. Begin 2013 heeft daarom het CVZ onder de meest declarerende apotheken geïnventariseerd wat de reden is van deze tegenvallende opbrengsten. Uit deze inventarisatie is naar voren gekomen dat onverzekerbare vreemdelingen vaak bekend zijn met het bestaan van de Regeling. Zij weten dat de apotheek de niet betaalde rekening kan declareren bij het CVZ. Deze wetenschap leidde vervolgens tot een scherpe daling van de bereidheid om te betalen.
In de aanbestedingsprocedure voor de periode 2014–2019 is daarom uitdrukkelijk opgenomen dat apotheken € 5,00 per receptregel dienen te vragen.
Wat is het huidige beleid ten aanzien van het verstrekken van medicijnen aan vreemdelingen door apotheken? Waarom wordt dit beleid gewijzigd?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de voorgenomen wijziging de goede toegankelijkheid van medisch noodzakelijke zorg niet ten goede komt, en derhalve in strijd is met artikel 122a Zorgverzekeringswet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u tegen deze wijziging nemen?
Zoals hierboven in antwoord op de eerste vraag is vermeld, is het uitgangspunt dat een onverzekerbare vreemdeling de kosten zelf draagt. Het CVZ heeft vastgesteld dat de gecontracteerde ziekenhuizen er vaak in slagen om met behulp van een betalingsregeling of incassomaatregelen een deel van de vordering te innen. Ik deel dus niet de mening dat een bedrag van € 5 de toegankelijkheid tot medisch noodzakelijke zorg belemmert. Aangezien het uitgangspunt van de wet is dat een onverzekerbare vreemdeling de kosten zelf draagt is er ook geen strijdigheid met de wet.
Met betrekking tot de toegankelijkheid in het algemeen voor deze groep onverzekerbare vreemdelingen verwijs ik kortheidshalve naar de Kabinetsreactie van 28 november jl. (met kenmerk 444837) op het aangehaalde onderzoek van de Nationale Ombudsman.
Erkent u dat er sowieso al problemen zijn wat betreft de toegankelijkheid van medische zorg voor vreemdelingen, zoals onder meer uit onderzoek van de Nationale Ombudsman bleek?1
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met de problemen die vreemdelingen ondervinden als zij voor hun medische zorg alleen naar een ziekenhuis kunnen dat een contract heeft met het College voor Zorgverzekeringen (CvZ), bijvoorbeeld omdat zij niet altijd de reiskosten kunnen betalen?2 Op welke wijze gaat u deze knelpunten oplossen?
Het CVZ contracteert één ziekenhuis per regio. Met ingang van 2014 wordt de regio Breda/Tilburg gesplitst. Daarmee is ook in die regio voldoende toegankelijkheid gecreëerd.
Niet gecontracteerde ziekenhuizen kunnen onverzekerbare vreemdelingen naar gecontracteerde ziekenhuizen doorverwijzen. Niet gecontracteerde ziekenhuizen kunnen bij het CVZ kosten declareren voor zorg waarbij doorverwijzing naar een gecontracteerd ziekenhuis medisch niet verantwoord is. De bijdrage van het CVZ bedraagt, op grond van de wet, 80% van de oninbare vordering (bij zwangerschap en bevalling 100%).
Mij hebben geen signalen bereikt als in de vraag naar voren gebracht.
Klopt het dat er niet-gecontracteerde ziekenhuizen zijn die medische zorg, zelfs medisch noodzakelijke zorg, moeten weigeren, omdat zij maar een beperkte tegemoetkoming krijgen in de kosten, en derhalve een te groot financieel risico lopen, en dat dit probleem bijvoorbeeld speelt als het gaat om chronisch zieke vreemdelingen die langdurige zorg nodig hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Bent u bereid ervoor te zorgen dat het CvZ een contract sluit met alle, maar in ieder geval meer ziekenhuizen over de vergoeding van betreffende zorgkosten? Zo nee, wat is hierop tegen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de onduidelijkheden die vreemdelingen en zorgverleners ervaren bij de vergoeding van zorgkosten? Zo nee, waarom niet?
Ik zie niet goed welke onduidelijkheden er zouden zijn. Het CVZ fungeert als informatiepunt en geeft op haar website uitvoerige informatie voor vragen over de toegang tot of het recht op zorg, alsmede over de vergoedingsregeling als zodanig. Ook organisaties als VluchtelingenWerk Nederland, Pharos, Lampion en Dokters van de Wereld helpen de vreemdeling om zijn weg in de Nederlandse gezondheidszorg te vinden. Uit de evaluatie van 2011 naar de regeling van artikel 122a Zvw zijn geen grote belemmeringen of drempels gebleken. Nader onderzoek lijkt mij derhalve niet nodig.
Het bericht dat de acute zorgpost in Oldenzaal mogelijk sluit |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat de acute zorgpost in Oldenzaal mogelijk sluit?1
Ik heb van het Medisch Spectrum Twente (MST) begrepen dat het een acute zorgpost (AZP) betreft die als eerstelijnsvoorziening functioneert voor acute zorg. Deze AZP is een samenwerkingsverband tussen het MST en de huisartsen. De dagsituatie valt onder verantwoordelijkheid van het MST en in de avond, nacht en weekenden is het een huisartsenpost. Het is een voorgenomen besluit. Een reactie van mijn kant zou ook om die reden prematuur zijn, maar los daarvan is dit een verantwoordelijkheid van partijen in de regio zelf.
Vindt u het acceptabel dat bewoners van de gemeenten Oldenzaal, Dinkelland en Losser, met samen ruim 80.000 inwoners, hierdoor naar Enschede moeten reizen voor acute zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals in antwoord 1 aangegeven betreft het een voorgenomen besluit voor de opvang van acute patiënten overdag door het MST. Van MST heb ik begrepen dat het gaat om gemiddeld zo’n acht personen per dag, die ook door de huisarts geholpen kunnen worden. Deze patiënten worden doorgeleid naar hun eigen huisarts. Slechts een enkele patiënt moet voor medisch specialistische zorg worden doorverwezen naar Enschede.
Is het waar dat de sluiting mede wordt veroorzaakt door het wegvallen van de beschikbaarheidsbijdrage van ruim 1,5 miljoen euro? Zo ja, waarom valt de beschikbaarheidsbijdrage voor deze acute zorgpost weg?
Uit de analyse gevoelige ziekenhuizen die het RIVM in 2011 en 2013 heeft uitgebracht, blijkt dat de locatie Oldenzaal niet gevoelig is voor de 45 minuten norm. Locatie Oldenzaal krijgt deze beschikbaarheidbijdrage op basis van een overgangsregeling tot 2014. Het MST geeft twee redenen aan voor dit voorgenomen besluit. Ten eerste het beperkte aantal personen dat zich overdag meldt (gemiddeld acht personen), die ook door hun huisarts geholpen kunnen worden. Ten tweede het feit dat mogelijk geen beroep meer kan worden gedaan op een beschikbaarheidbijdrage voor de locatie Oldenzaal, waardoor het lastiger wordt de financiering van de AZP rond te krijgen.
Ziekenhuizen komen in aanmerking voor een beschikbaarheidbijdrage wanneer ze voldoen aan drie criteria:
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) zal toetsen of de aanvragers aan deze eisen voldoen. Uw Kamer is hier bij brief op 12 november 2013 over geïnformeerd.
De locatie Oldenzaal voldoet op basis van de eerste twee criteria niet aan de eisen om in aanmerking te komen voor een beschikbaarheidbijdrage.
Wat vindt u ervan dat het Medisch Spectrum Twente van mening is dat de acute zorgpost in Oldenzaal niet meer in het profiel past van deze locatie? Denkt u dat de inwoners van Oldenzaal en omgeving deze mening delen?
MST geeft aan dat de locatie van MST in Oldenzaal het profiel heeft van een decentrale poliklinische faciliteit met adequate mogelijkheden voor diagnostiek, onderzoek, poliklinische behandelingen en eerstelijnsvoorzieningen. De locatie beschikt niet over een IC, OK en klinisch beddenhuis. De kwaliteit van zorg blijft volgens MST gewaarborgd door de goede poliklinische faciliteiten. Het is volgens MST niet de bedoeling de poliklinische faciliteit te verplaatsen naar Enschede.
Ik ga er overigens wel van uit dat de inwoners van Oldenzaal en omgeving over dit profiel van het ziekenhuis Oldenzaal en het voorgenomen besluit over de AZP goed geïnformeerd worden.
Is dit besluit na het verplaatsen van de bedden naar de locatie in Enschede de volgende stap in het uitkleden van de zorg in Oldenzaal? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Is het logisch te verwachten dat binnenkort ook de poliklinische zorg naar het Medisch Spectrum Twente in Enschede wordt verplaatst, omdat de zorg hoegenaamd uit Oldenzaal is verdwenen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Gaat de zorg in de regio Oldenzaal u aan het hart? Zo ja, betekent dit dat u de acute zorg in Oldenzaal weer voorziet van een beschikbaarheidsbijdrage? Kunt u uw antwoord toelichten?
Doelmatige, bereikbare en kwalitatief goede zorg vind ik voor alle Nederlanders belangrijk. In het kader van de houdbaarheidsdiscussie is het belangrijk de (acute) zorg doelmatig en verantwoord in te richten. Dit is de verantwoordelijkheid van veldpartijen (zorgverzekeraars, zorgaanbieders en ketenpartners in het regionaal overleg acute zorg). De locatie Oldenzaal is, zoals gezegd op grond van de analyse gevoelige ziekenhuizen van het RIVM, niet gevoelig voor de 45 minuten norm en derhalve niet cruciaal. De NZa en de Inspectie voor de Gezondheidszorg zullen de uiteindelijke inrichting van de zorg in deze regio toetsen aan de normen voor bereikbaarheid en kwaliteit.
Wat gaat u doen om het Medisch Spectrum Twente te bewegen de locatie voor acute zorg open te houden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord 7. Het is niet mijn verantwoordelijkheid om een besluit te nemen over de toekomst van deze locatie.
DNA-afname bij jongeren |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam over de afname van DNA in het kader van een strafzaak bij een 15-jarige?1
Ja.
Hoe vaak werd in 2012 in het kader van de Wet celmateriaal geen DNA-materiaal afgenomen omdat DNA-onderzoek niet kon worden gerechtvaardigd? Hoe vaak werd wel celmateriaal afgenomen in het kader van deze wet? In hoeveel van de gevallen waarin besloten werd geen celmateriaal af te nemen waren het minderjarigen? In hoeveel gevallen is er wel bij minderjarigen celmateriaal afgenomen?
Door het Nederlands Forensisch Instituut wordt het aantal personen bijgehouden waarvan een DNA-profiel is bepaald en in de DNA-databank is opgenomen. Deze informatie wordt jaarlijks opgenomen in het jaarverslag van de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken.2 Sinds 2009 wordt daarin ook het aantal in de DNA-databank opgenomen minderjarigen vermeld.
Strafzaken worden door het Openbaar Ministerie digitaal geregistreerd en verwerkt in het Geïntegreerd Proces Systeem (GPS), terwijl alle handelingen met betrekking tot DNA-onderzoek worden vastgelegd in GPS-DNA. Op dit moment vindt nog geen registratie plaats van het aantal zaken waarin is besloten geen DNA-materiaal af te nemen, maar na koppeling van de systemen GPS en GPS-DNA, die naar verwachting in maart 2014 zal worden gerealiseerd, zullen deze cijfers wel beschikbaar komen.
Het NFI handelt bij de verwerking van het DNA-materiaal conform het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken. Momenteel is het mogelijk dat het DNA-profiel van een veroordeelde enkele weken of maanden langer in de databank van het NFI is opgenomen dan gewenst. Dit is het gevolg van de administratieve verwerking van vonnissen, arresten of OM-beslissingen, die nu nog handmatig plaatsvindt. In het kader van een project tussen het OM en de Justitiële Informatiedienst wordt momenteel gekeken naar de mogelijkheid om de verwerking van deze beslissingen volledig elektronisch te laten verlopen, zodat de verwerkingstijd zo kort mogelijk is. Overigens wordt in alle gevallen waarin een match plaatsvindt, bezien of het DNA-profiel rechtmatig is opgenomen in de DNA-databank.
Hoeveel DNA-materiaal van (voormalige)jeugdigen is inmiddels opgeslagen in de DNA-databank? Zit in deze databank DNA-materiaal van jeugdigen (of van volwassenen waarvan het DNA-materiaal tijdens hun jeugd is afgenomen) dat vernietigd had moeten worden? Zo ja, van hoeveel jongeren en jongvolwassenen en waarom is dit niet vernietigd?
Zie antwoord vraag 2.
Worden door de uitleg die de rechter er aan geeft de in de Wet celmateriaal opgenomen uitzonderingen op de verplichting celmateriaal af te nemen, verruimd? Zo ja, wat is de stand van de jurisprudentie op dit punt tot nu toe en waaruit bestaat deze verruiming? Zo nee, waarom niet?
De rechtbank te Rotterdam heeft uitdrukkelijk verwezen naar een uitspraak van de Hoge Raad van 13 mei 2008 (LJN: BC8231), waarin het hoogste rechtscollege heeft geoordeeld dat artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden beperkt moet worden uitgelegd en dat slechts in de twee in de wet genoemde situaties kan worden afgeweken van de verplichting om DNA-materiaal af te nemen. In de onderhavige zaak heeft de rechtbank Rotterdam geoordeeld dat sprake is van zo’n uitzonderingssituatie. De in de wet opgenomen uitzonderingen zijn hierdoor dus niet verruimd.
Is het DNA-materiaal van de veroordeelde inmiddels vernietigd? Zo nee, waarom niet?
Het College van procureurs-generaal heeft mij bericht dat het DNA-materiaal van de betreffende persoon inmiddels is vernietigd.
Is een van de partijen tegen deze uitspraak in beroep gegaan, en zo ja wie? Wilt u wachten met het beantwoorden van deze vragen totdat de zaak onherroepelijk is geworden?
Tegen de beschikking, gegeven op een bezwaarschrift ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden, staat geen gewoon rechtsmiddel open, maar slechts cassatie in het belang der wet. De beschikking is dus onherroepelijk.
De zogenaamd vrijwillige ouderbijdrage in het onderwijs |
|
Jasper van Dijk |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel «Vrijwillige ouderbijdrage is vaak plicht»?1
Het artikel is gebaseerd op een inventarisatie die door de NRC is uitgevoerd onder 234 algemeen bijzondere basisscholen. De gemiddelde hoogte van de ouderbijdrage op deze scholen is veelal hoger dan de gemiddelde bijdrage op andere basisscholen. De ingezonden brief van de Verenigde Bijzondere Scholen (VBS) die op 2 december jl. ook werd geplaatst in de NRC bevestigt dit beeld. Hierin is te lezen dat de hoogte van de vrijwillige ouderbijdrage aanzienlijke verschillen vertoont, omdat algemeen bijzondere scholen vaak «extra’s bieden naast het basisprogramma».
Het van rijkswege bekostigde onderwijs is gratis en voor iedereen toegankelijk. Toegang tot de school mag nooit afhankelijk zijn van de ouderbijdrage, omdat deze vrijwillig is. Dat er verschil is in de hoogte van de vrijwillige ouderbijdrage vind ik geen probleem. Zolang de ouderbijdrage maar vrijwillig is en uitsluitend is bedoeld voor zaken die ofwel niet essentieel zijn voor het onderwijs («extraatjes»), ofwel openstaan voor alle leerlingen ongeacht of hun ouders de bijdrage betalen of niet.
Hoe oordeelt u over de Top 10 van ouderbijdragen die loopt van 726 euro tot maar liefst 1.475 euro?
Deze Top 10 bevat uitsluitend algemeen bijzondere basisscholen. In mijn antwoord op vraag 1 gaf ik reeds aan dat de gemiddelde hoogte van de ouderbijdrage op deze scholen veelal hoger is dan de gemiddelde bijdrage op andere basisscholen. Onderzoek van de inspectie uit 2010 onder een representatieve steekproef van 150 scholen (waaronder ook algemeen bijzondere basisscholen, maar niet uitsluitend) toont aan dat de ouderbijdrage op basisscholen al jaren min of meer op hetzelfde niveau ligt. Verreweg de meeste scholen (94%) vroegen in 2008/2009 een bijdrage die onder de honderd euro lag. Gemiddeld vroeg een basisschool een ouderbijdrage van ongeveer dertig euro per kind. Dit bedrag was sinds 2000 niet veranderd. Het hoogste bedrag dat destijds door de inspectie werd aangetroffen in de steekproef van 150 scholen was € 330.
Om een beeld te verkrijgen van de hoogte van de huidige ouderbijdragen, zal de inspectie van het onderwijs een dergelijk onderzoek in het primair onderwijs opnieuw uitvoeren. De resultaten van dit onderzoek zullen in de zomer van 2014 beschikbaar zijn.
Deelt u de mening dat de ouderbijdrage bedoeld is voor extraatjes en dat het niet de bedoeling is om honderden euro’s te vragen, laat staan 1.475 euro?
De ouderbijdrage dient vrijwillig te zijn en is uitsluitend bedoeld voor zaken die ofwel niet essentieel zijn voor het onderwijs («extraatjes»), ofwel openstaan voor alle leerlingen ongeacht of hun ouders de bijdrage betalen of niet.
Het is altijd aan het bestuur om met instemming van de oudergeleding van de medezeggenschapsraad (MR) de hoogte en de bestemming van de vrijwillige ouderbijdrage te bepalen. De randvoorwaarden voor deze inspraak liggen vast in de WMS, ouders zijn hiermee wettelijk in positie gebracht. De ouderbijdrage mag nooit een belemmering vormen voor minder draagkrachtige ouders, daarom is deze bijdrage vrijwillig.
Deelt u de mening dat scholen expliciet (en dus niet verhuld) moeten duidelijk maken dat de ouderbijdrage een vrijwillige bijdrage is? Bent u het eens dat genoemde scholen dit niet waarmaken indien zij ouders (moreel) onder druk zetten om te betalen?
Scholen moeten ouders in hun schoolgids expliciet wijzen op het vrijwillige karakter van de bijdrage en mogen dat karakter dus niet verhullen. Dit is voor het basisonderwijs helder geregeld in de WPO. Indien scholen zich niet aan de wet houden, kan de inspectie handhavend optreden en scholen er zo toe bewegen om hun handelen alsnog in overeenstemming met de wet te brengen.
Deelt u de mening dat het schandalig is om leerlingen buiten te sluiten van bepaalde activiteiten (zoals les van de vakleerkracht) als ouders de ouderbijdrage niet betalen? Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen?
Indien een ouderbijdrage wordt gebruikt voor het aanstellen van een extra leerkracht, die ingezet wordt voor het geven van onderwijs, kunnen kinderen van ouders die hieraan niet mee kunnen of willen betalen hiervan niet uitgesloten worden. Ook voor dit punt geldt dat daar waar de inspectie constateert dat scholen zich niet aan de wettelijke bepaling houden dat toelating tot de school niet afhankelijk mag worden gesteld van een geldelijke bijdrage, zij handhavend optreedt.
Deelt u de mening dat een hoge ouderbijdrage ouders met een laag inkomen kan afschrikken om voor een bepaalde school te kiezen? Erkent u dat deze kans bestaat, bijvoorbeeld als ouders van een school een zeer hoge ouderbijdrage overeenkomen? Wat onderneemt u hiertegen?
Een ouderbijdrage mag nooit een belemmering vormen voor minder draagkrachtige ouders om voor een bepaalde school te kiezen, omdat deze bijdrage vrijwillig is. Scholen moeten, zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 reeds meldde, ouders in hun schoolgids expliciet wijzen op het vrijwillige karakter van de ouderbijdrage.
Hoe is het mogelijk dat de Kievietschool klassen kleiner maakt en vakleerkrachten aanstelt met het geld van de ouderbijdrage, aangezien deze niet bestemd is voor het primaire onderwijsproces? Wat gaat u hiertegen ondernemen?
Zie ook mijn antwoord op vraag 3. Overeenkomstig de regels met betrekking tot de ouderbijdrage kan een school een ouderbijdrage vragen ten behoeve van het aanstellen van vakleerkrachten mits daarover overeenstemming is bereikt met de oudergeleding in de medezeggenschapsraad en ouders niet gedwongen worden om mee te betalen. Indien een ouderbijdrage wordt gebruikt voor het aanstellen van een extra leerkracht, die ingezet wordt voor het geven van onderwijs, kunnen kinderen van ouders die hieraan niet kunnen of willen meebetalen hiervan niet worden uitgesloten.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat er verschillen ontstaan tussen scholen vanwege hoge en lage ouderbijdragen? Hoe voorkomt u dat openbare scholen in grote steden grote klassen hebben terwijl scholen in Wassenaar kleine klassen hebben dankzij de ouderbijdrage?
Scholen beschikken over voldoende middelen om groepen van acceptabele omvang te kunnen samenstellen. Op veel scholen lukt dat prima. Ik vertrouw erop dat besturen en schoolleiders hierin de juiste afwegingen maken. Als ouders bereid zijn vrijwillig een hogere ouderbijdrage te betalen, bijvoorbeeld om klassen te verkleinen, treed ik hier niet in. Dat is iets tussen het bestuur en de ouders van die school. De komende jaren zal ik, op basis van betrouwbare gegevens, scherp blijven volgen of alle scholen over het algemeen aanvaardbare keuzes (kunnen) blijven maken bij het samenstellen van de groepen. Dit heb ik ook gemeld in mijn brief over «de groepsgrootte in het basis- en voortgezet onderwijs» die ik uw Kamer op 9 december jl. heb toegezonden.
Wat onderneemt u om te voorkomen dat mensen zich schamen indien zij de ouderbijdrage niet kunnen betalen, zoals in het artikel wordt vermeld?
Bestuurders, schoolleiders en medezeggenschapsraden moeten ouders – in overeenstemming met de wettelijke eisen – expliciet (in de schoolgids) wijzen op het vrijwillige karakter van de ouderbijdrage en hen de mogelijkheid en ruimte bieden deze vrijwillige bijdrage niet te betalen als zij dat niet kunnen. Veel scholen hebben een regeling waarmee de vrijwillige bijdrage afgestemd wordt op draagkracht van de ouders en/of een fonds waarop de ouders een beroep kunnen doen. Ik vertrouw erop dat scholen hierin de juiste afwegingen zullen maken.
Erkent u dat uw beleid faalt, aangezien al jaren aan de orde wordt gesteld dat het vrijwillige karakter van de ouderbijdrage wordt omzeild en scholen de ouderbijdrage gebruiken voor het primaire onderwijsproces? Bent u bereid een maximum in te stellen voor de ouderbijdrage?
Nee. Uit voorgaande mag duidelijk zijn dat ik de verantwoordelijkheid over de hoogte en bestemming van de vrijwillige ouderbijdrage, binnen de wettelijke bepalingen, leg bij het bestuur en de oudergeleding van de MR. Ik ben niet voornemens de ouderbijdrage, die per definitie vrijwillig is, te maximeren. Dat is ook niet nodig, omdat de oudergeleding van de MR vooraf moet instemmen met de hoogte en de bestemming van de ouderbijdrage.
De tijgermug en de Aziatische bosmug |
|
Henk van Gerven |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de artikelen «Verbod VectoBac bedreigt import Lucky bamboo»1, «Overheid laks in aanpak gevaarlijke tijgermug»2, «Import tijgermuggen met Lucky bamboo kan gewoon doorgaan»3, «Importstop Lucky bamboo ver weg»4 en «Aziatische bosmug wordt niet bestreden»?5?
Ja.
Bent u het eens met de stelling dat droge import en opslag van gebruikte banden onvoldoende is om de invoer en verspreiding van tijgermuggen te voorkomen, omdat de eitjes maandenlang kunnen overleven en dat de banden mogelijk kort na de opslag bij het importbedrijf vervoerd worden naar een afnemer (zoals een speeltuin, landbouwbedrijf of bandenverwerkingsbedrijf) waar de banden in de regen komen te staan?
Mijn beleid richt zich op de grootste risico’s van introductie en verspreiding van tijgermuggen in Nederland. Dit is een bewuste keuze. In mijn Kamerbrief van 25 juni 2013 (Kamerstuk 32 793 nr. 96) zet ik uiteen hoe ik tot deze keuze ben gekomen. Overigens heb ik geen aanwijzingen dat de tijgermug op andere locaties wordt aangetroffen dan bij bedrijven die handelen in Lucky bamboo planten of gebruikte banden.
Waarom eist u niet van de bandenbedrijven dat de banden vrij van tijgermuggen worden ingevoerd, terwijl in het onlangs aangenomen Raamwerk van de Wereldgezondheidsorganisatie de preventie van de import van de tijgermug voorop staat en in onder meer Australië tijgermugvrije import mogelijk gebleken is?6
In de Kamerbrief van 25 juni 2013 (Kamerstuk 32 793 nr. 96) beschrijf ik hoe ik een afweging heb gemaakt bij de afspraken over preventieve maatregelen voor bedrijven die handelen in gebruikte banden. Ik werk samen met de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en financier de ontwikkeling van een Europese aanpak door de Europese afdeling van de WHO. Nederland vraagt hier met name aandacht voor preventie van insleep van tijgermuggen. Europese landen passen preventieve maatregelen bij bandenbedrijven vooralsnog niet in alle gevallen toe. Een vergelijking met Australië is niet op zijn plaats; Australië is een afgezonderd continent waar nog geen tijgermuggen gevestigd zijn en waar bijvoorbeeld andere biocideregelgeving geldt.
Waarom eist u niet van de importeurs van Lucky bamboo dat de plantjes vrij van tijgermuggen worden ingevoerd, terwijl in het onlangs aangenomen Raamwerk van de Wereldgezondheidsorganisatie de preventie van de import van de tijgermug voorop staat en het in de praktijk mogelijk blijkt dat een importeur met zijn Chinese leverancier sluitende afspraken maakt om te voorkomen dat de tijgermuggen bij de plantjes kunnen komen?
In reactie op het eerste deel van uw vraag; zie mijn antwoorden op eerdere Kamervragen (vergaderjaar 2012–2013, aanhangselnummer 3174). In reactie op het tweede deel van uw vraag; ik juich het toe dat importeurs van Lucky bamboo planten afspraken maken met Chinese leveranciers om de import van tijgermuggen te minimaliseren. Desondanks blijft er altijd een risico dat er toch onbedoeld tijgermuggen meekomen. Dit is in het verleden ook gebleken. Daarom gelden er preventieve maatregelen zoals opgenomen in het Warenwetbesluit Lucky bamboo.
Voldoet het convenant dat u afgelopen juni sloot met de bandenbranche-organisatie VACO aan de Aanwijzingen voor convenanten? Zo nee, waarom niet, en doet dit geen afbreuk aan de effectiviteit en handhaafbaarheid van het convenant? Zijn alle importeurs van gebruikte banden lid van de VACO? Zo nee, is het correct dat deze bedrijven niet aan het convenant gebonden zijn, waardoor zij geen preventieve maatregelen hoeven te nemen, een verhoogd risicoprofiel houden en financieel in het voordeel zijn ten opzichte van de VACO-leden?
Het convenant voldoet aan de Aanwijzingen voor convenanten, met dien verstande dat het convenant zelfregulering beoogt. Niet alle maar wel het overgrote deel van importeurs, en zeker van importeurs van gebruikte banden uit risicogebieden, zijn lid van VACO. Ik verwacht dan ook dat ik met de gemaakte afspraken over preventieve maatregelen de belangrijkste risico’s op insleep en verspreiding van tijgermuggen via handel in gebruikte banden aanpak. Daarnaast verwacht ik ook dat de overheid er via de branche op wordt gewezen indien er bedrijven bekend zijn die risicovolle banden importeren. Tot nu toe heb ik overigens geen aanwijzingen dat er elders in Nederland tijgermuggen worden ingevoerd of verspreid. De vondsten uit afgelopen jaren waren alle gerelateerd aan bedrijven die lid zijn van de VACO.
Waarom is voor gebruikte banden een convenant opgesteld, terwijl er voor Lucky bamboo een wettelijke regeling is? Waarom zijn importeurs van gebruikte banden niet verplicht om de tijgermuggen preventief te bestrijden, en importeurs van Lucky bamboo wel? Waarom wordt de bestrijding bij bandenbedrijven onder uw verantwoordelijkheid en voor uw rekening uitgevoerd, en zijn bij Lucky bamboo de importeurs hiervoor verantwoordelijk gesteld?
Voor Lucky bamboo zijn maatregelen opgelegd op basis van de Warenwet. Hoe ik uiteindelijk ben gekomen tot maatregelen voor gebruikte banden zoals vastgelegd in het convenant met de VACO, heb ik uitgebreid toegelicht in de Kamerbrief van 25 juni 2013 (Kamerstuk 32 793 nr. 96) en in de antwoorden op schriftelijke vragen over deze Kamerbrief (Kamerstuk 32 793 nr. 104). Er is een onderscheid tussen preventieve maatregelen en actieve bestrijding. De sectoren zijn verantwoordelijk voor het nemen van preventieve maatregelen. Bij Lucky bamboo bedrijven houdt dit onder andere in dat er altijd biociden moeten worden toegepast die zowel larven als volwassen muggen doden. Actieve bestrijding bij bandenbedrijven vindt pas plaats vanaf het moment dat er tijgermuggen worden aangetroffen. De aanwezigheid van deze muggen in de openbare ruimte vormen een risico voor de volksgezondheid. Bestrijding door de overheid vindt plaats op basis van de Wet publieke gezondheid.
Bent u ervan op de hoogte dat uit berichtgeving van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) blijkt dat dit jaar verbeterde vallen zijn geplaatst bij de bandenbedrijven, en dit zou kunnen verklaren waarom er deze zomer bij maar liefst 8 bedrijven tijgermuggen zijn gevonden, terwijl dat aantal vorige jaren schommelde tussen 3 en 5? Betekent dit dat de afgelopen jaren feitelijk bij meer bedrijven tijgermuggen aanwezig waren dan door u bekend is gemaakt? Zo ja, welke aanvullende maatregelen gaat u nemen, en wat is daarbij de planning? Zijn de verbeterde vallen nu zo goed dat op elk bedrijf waar tijgermuggen aanwezig zijn, die ook in de val terecht komen?7
De oorzaak van het aantreffen van tijgermuggen op verschillende bedrijven deze zomer wordt nog door de NVWA onderzocht. De rol van de verbeterde vallen wordt daarbij meegenomen. Indien tijgermuggen worden aangetroffen maken wij dat altijd bekend.
Waar liggen in Nederland exact de locaties (naam, adres, woonplaats) van alle bedrijven die Lucky bamboo importeren, en van alle bedrijven die gebruikte banden importeren? Wat is uw reactie op onderzoek waaruit is gebleken dat de Aziatische bosmug diverse virussen kan overbrengen die schadelijk zijn voor mensen en dieren? Waarom stelt u in uw brief van 18 oktober 20138 dat er geen aanwijzingen zijn dat de Aziatische bosmug een risico vormt voor de volks- en diergezondheid? Welke opties zijn er voor de algehele verwijdering van de Aziatische bosmug uit Lelystad, en welke milieu-effecten hebben die opties?9 10
Zie mijn antwoorden op eerdere Kamervragen (vergaderjaar 2012–2013, aanhangselnummer 2046). Er zijn op dit moment 5 bedrijven die Lucky bamboo importeren. Bedrijven die handelen in gebruikte banden zijn ingedeeld in een risicocategorie. Er vindt monitoring plaats naar invasieve exotische muggen op 26 bedrijven. Locaties waar tijgermuggen zijn aangetroffen publiceren wij op de website van de NVWA.
In de antwoorden op schriftelijke vragen over de Kamerbrief (Kamerstuk 32 793 nr. 104) meldde ik dat nader onderzoek naar een eerste vondst van een Aziatische bosmug (Aedes japonicus) uitwees dat deze mug al langere tijd en wijder verspreid voorkomt. Een team van experts onder leiding van het Centrum Infectieziektebestrijding van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu heeft mij geadviseerd dat uitroeiing in dit geval niet mogelijk is zonder naar verhouding veel schade aan het milieu. De bron van de aangetroffen Aziatische bosmuggen is niet te achterhalen. Hoewel bekend is dat deze mug in een experimentele opzet in het laboratorium ziekteverwekkers kan overbrengen, is deze mug in de praktijk geen relevante verspreider van ziektes.
Mijn beleid richt zich op preventie en bestrijding van invasieve exotische muggen die een risico vormen voor de volksgezondheid, en daarbij concentreer ik mij nu op de tijgermug omdat die het grootste risico vormt op infectieziekte-uitbraken. Het is wel mogelijk om de populaties van de Aziatische bosmug te beheersen, door bijvoorbeeld het verwijderen van broedplaatsen en toepassing van bestrijdingsmiddelen, om overlast door steekmuggen te reduceren. Het Centrum Monitoring Vectoren van de NVWA stelt informatie beschikbaar die burgers en professionals kunnen gebruiken.
De uitzending waarin werd vermeld dat er in Afghanistan een voorstel van een werkgroep van het ministerie van Veiligheid en Justitie ligt om steniging te herinvoeren |
|
Han ten Broeke (VVD), Ingrid de Caluwé (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de uitzending, waarin werd vermeld dat er in Afghanistan een voorstel van een werkgroep van het ministerie van Veiligheid en Justitie ligt om steniging te herinvoeren?1
Ja.
Klopt het dat de indiener van het voorstel voorzitter is van de Orde van Advocaten van Afghanistan en klopt het dat Nederland deze organisatie financiert?
Het Afghaanse Ministerie van Justitie is momenteel bezig met de herziening van de Afghaanse strafwet. Hiertoe is een Criminal Law Reform Working Group (CLRWG) opgericht waaraan, naast onder andere het Afghaanse Ministerie van Justitie en de Afghaanse Orde van Advocaten (AIBA), ook internationale leden (VS, ISAF, VN, EU) deelnemen. De CLRWG heeft vier sub werkgroepen ingesteld. De voorzitter van AIBA, de heer Qarizada, is voorzitter van een van deze vier sub werkgroepen.
Er is noch door de sub werkgroep noch door de voorzitter van AIBA, de heer Qarizada, een voorstel gedaan om steniging op te nemen in de strafwet als straf tegen overspel. Wel is in de sub werkgroep discussie geweest over steniging als strafmaat.
Nederland financiert via een aantal lokale partners de training van advocaten door AIBA. Er is geen sprake van directe financiering.
De verschillende sub werkgroepen zullen naar verwachting binnen zes maanden hun werk afronden. Nederland zal de discussies in de sub werkgroepen blijven volgen en op basis van de eindresultaten van deze discussies een standpunt bepalen.
Deelt u de mening dat dit voorstel indruist tegen de mensenrechtenverdragen, die Afghanistan heeft geratificeerd, onacceptabel is en direct aan de kaak gesteld dient te worden, zelfs voordat het tot een concreet wetsvoorstel komt?
Het opnieuw invoeren van steniging zou inderdaad in gaan tegen de mensenrechtenverdragen die Afghanistan heeft geratificeerd, waaronder het VN verdrag tegen foltering.
Ondanks het feit dat er geen voorstel tot de herinvoering van steniging is gedaan, heeft Nederland contact opgenomen met de Afghaanse regering en zijn zorgen geuit. In EU verband is eveneens met de Afghaanse regering gesproken en ook de VN heeft haar zorgen geuit. In alle gevallen heeft de Afghaanse regering aangegeven niet voornemens te zijn de wetgeving op dit punt aan te passen. Ook President Karzai heeft er inmiddels publiekelijk afstand van genomen.
Nederland zal met de partners het proces van de herziening van de strafwet monitoren en indien nodig, dit punt opnieuw onder de aandacht brengen.
Op welke wijze bent u van plan deze kwestie aan de orde te stellen en welke bondgenoten wilt u daarbij inschakelen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat financiële ondersteuning van Nederland aan organisaties waarvan de voorzitter dergelijke voorstellen doet, stopgezet dan wel opgeschort moet worden?
Zie antwoord vraag 2.