Bent u op de hoogte van de artikelen van Follow the Money over de invallen die zijn gedaan bij een brievenbusfirma in Amersfoort waarbij sprake was van fraude?1 2
Ja.
Wist u dat er bij deze villa in Amersfoort maar liefst 374 bedrijven ingeschreven stonden terwijl dit bovendien niet eens een bedrijfspand was?
Zoals uw Kamer weet kan en zal ik niet ingaan op individuele casuïstiek. Wel zal ik bij de beantwoording van onderstaande vragen ingaan op de huidige regelgeving en het beleid.
Iedere onderneming en rechtspersoon in Nederland moet zich inschrijven in het Handelsregister. Dit is eerder toegelicht door de Minister van Financiën in de beantwoording van Kamervragen van het lid Inge van Dijk (CDA).3 Er kunnen meerdere rechtspersonen en ondernemingen op één adres worden ingeschreven, ook als het geen bedrijfspand is. De Kamer van Koophandel registreert op grond van de wet het bezoekadres. Het bezoekadres is volgens de rechtspraak het feitelijke adres waarop de onderneming fysiek bereikbaar is.4 Hiervoor is niet vereist dat sprake is van een bedrijfspand. Het kan ook gaan om een andersoortig gebouw. Een bezoekadres kan niet bestaan uit uitsluitend een postadres, zoals bijvoorbeeld een postbus.
De informatie in het Handelsregister is overwegend openbaar en in principe kan iedereen nagaan of en zo ja welke bedrijven op een bepaald adres gevestigd zijn.
Daarnaast hebben bepaalde overheidsautoriteiten ook toegang tot niet openbare data.5
Wist u dat dit pand in het bezit was van de Russische voormalig trustdirecteur Vadim Blaustein die al eerder is veroordeeld voor fraude en witwassen en rijke Russen aan arbeidscontracten in Nederland hielp?
Eigendom van onroerende zaken wordt bijgehouden in het Kadaster. Het Kadaster voorziet echter niet in informatie of een eigenaar eerder veroordeeld is geweest. Daarnaast wil ik opmerken dat een eerdere veroordeling niet betekent dat een persoon of rechtspersoon geen vastgoed in eigendom meer kan hebben.
Hoe is het volgens u mogelijk dat de inschrijvingen van de bedrijven op de adressen juist gebeurde nadat Blaustein was gearresteerd en er een beslag op de woning was gelegd?
Zoals aangegeven ga ik niet in op individuele casuïstiek of speculeren waarom de inschrijving van bedrijven op de adressen juist gebeurde na een arrestatie of beslaglegging.
Beslag op een woning heeft invloed op het eigendom en het gebruik van de woning, maar verandert niet de status van het adres zelf voor administratieve doeleinden, zoals inschrijvingen in het Handelsregister. Ook een arrestatie van een eigenaar van het pand betekent niet automatisch dat het pand niet gebruikt kan worden voor inschrijving van een rechtspersoon.
Bij inschrijving in het Handelsregister moet de juistheid van het opgegeven adres worden ondersteund door een geldige koop- of huurovereenkomst, of toestemmingsverklaring van de eigenaar of verhuurder. Als één van deze documenten beschikbaar is, heeft de Kamer van Koophandel in beginsel geen aanleiding om de inschrijving op het adres te weigeren. Wanneer het adres gelijk is aan het woonadres van de ondernemer en aan de Basis Registratie Personen is gekoppeld, is het overleggen van genoemde documenten niet nodig.
Hoewel verschillende toezichthoudende instanties verschillende mogelijkheden en instrumenten hebben om misstanden te voorkomen en aan te pakken, begrijpt het kabinet de zorgen van uw Kamer. Dit is aanleiding om een probleemverkenning uit te voeren naar het huidige stelsel. Dit ziet in het bijzonder op de samenwerking tussen instanties die nodig is om misbruik van rechtspersonen te voorkomen en te bestrijden. Ik licht dit nader toe in het antwoord op vraag 7 en 9.
Hoe is het mogelijk dat geen enkele instantie in de 14 jaar tijd dat dit pand was opgekocht door Blaustein niet doorhad dat dit adres werd gebruikt als brievenbusfirma?
Ik ga ervan uit dat met de term «brievenbusfirma» wordt gedoeld op de bedrijven die weinig tot geen reële activiteiten ontplooien op het adres waar ze administratief zijn gevestigd. In het spraakgebruik worden de termen «doorstroomvennootschappen», «brievenbusmaatschappijen», «postbusfirma’s», «letterbox companies» en andere soortgelijke begrippen door elkaar gebruikt. Het begrip «brievenbusfirma» kent geen wettelijke definitie en het gebruik van een postadres is niet verboden. Ook het enkele feit dat een adres wordt gebruikt door een of meerdere brievenbusfirma’s is geen grond voor een toezichthouder of het Openbaar Ministerie om een (strafrechtelijk) onderzoek te starten. Dit feit kan echter wel, en vooral in samenhang met andere signalen, als een indicator dienen voor risico’s op eventueel misbruik en/of strafbare feiten, en door de toezichthouders en/of opsporingsdiensten als zodanig worden meegewogen.
Vindt u het niet gek dat het Openbaar Ministerie (OM) al een inval heeft gedaan in 2016 maar dat de Kamer van Koophandel nooit is ingelicht over relevante informatie zoals dat dit mogelijk een brievenbusfirma had kunnen zijn?
Zoals eerder aangegeven kan ik niet ingaan op of speculeren over deze specifieke zaak. In zijn algemeenheid kan ik over informatiedeling zeggen dat het Openbaar Ministerie strafvorderlijke gegevens kan delen met andere partijen op basis van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg). Het is aan het Openbaar Ministerie om op basis van de geldende wet- en regelgeving deze beoordeling per geval te maken. Daarbij wordt onder andere gekeken of de ontvanger kan acteren op die informatie. De Kamer van Koophandel is verantwoordelijk voor de registratie van rechtspersonen in het Handelsregister en controleert de aangeleverde gegevens op juistheid en volledigheid, maar heeft verder geen (handhavings)bevoegdheden. Zoals toegelicht bij vraag 4 kan dit soort informatie in beginsel voor de Kamer van Koophandel niet dienen als grond voor weigering van inschrijving.
Wat vindt u ervan dat er bij deze casus, die typerend zal zijn voor meerdere gevallen in Nederland, instanties veelal naar elkaar wijzen en niemand echt de verantwoordelijkheid heeft genomen om te handelen hierin ondanks duidelijke signalen?
Er is niet sprake van één toezichthouder en/of opsporingsinstantie die het integrale toezicht houdt op ondernemingen en rechtspersonen. Doordat een brievenbusfirma een verzamelterm is voor verschillende soorten entiteiten, die voor diverse doelen zijn opgezet en in verschillende bedrijfstakken worden gebruikt, is er veelal sprake van controle en toezicht door verschillende toezichthouders en inspecties en op verschillende momenten.7 De vorm en primaire activiteiten van de rechtsvorm zijn bepalend voor het soort toezicht.
Er kunnen legitieme redenen zijn voor meerdere bedrijfsinschrijvingen op één adres. In de beantwoording van de Kamervragen van het lid van Eijk (VVD) over het bericht «Frauderisico bij brievenbus-bv’s «In Muiden 403 bedrijven op één adres»» is de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst ingegaan op de legitieme redenen voor registratie van meerdere bedrijven op hetzelfde adres.8 Zo is het denkbaar dat eenmansbedrijven of zzp’ers, om hun privacy en veiligheid te beschermen, liever niet hun thuisadres opgeven en gebruik maken en een ander (post)adres. Daarnaast kan sprake zijn van een bedrijfsverzamelgebouw waar daadwerkelijk een groot aantal bedrijven is gevestigd, of kan het gaan om het adres van een groot concern met meerdere dochterondernemingen, gevestigd op hetzelfde bezoekadres.
De verschillende toezichthoudende instanties hebben meerdere mogelijkheden en instrumenten om misstanden te voorkomen of aan te pakken. Desondanks deel ik uw vermoeden dat instanties mogelijk effectiever kunnen optreden en wil ik achterhalen of dit soort casuïstiek typerend is voor een breder probleem. Daarom zal ik een probleemverkenning uitvoeren naar het huidige stelsel en de samenwerking van instanties die nodig is om misbruik van rechtspersonen te voorkomen en te bestrijden. In dat kader zal ik in kaart brengen welke partijen een rol hebben in de aanpak, welke interventiemogelijkheden die partijen hebben en welke knelpunten er worden gesignaleerd. Aangezien instanties zoals de Kamer van Koophandel, de Belastingdienst, de toezichthouders en poortwachters hier expertise en een rol in hebben, zal ik hier nadrukkelijk het Ministerie van Economische Zaken en het Ministerie van Financiën bij betrekken. Na afronding zal ik u naar verwachting medio 2025 over de uitkomsten informeren.
Vindt u, ondanks het feit dat het onder omstandigheden wettelijk legitiem is om een groot aantal bedrijfsadressen op een adres te hebben, het ook niet logisch om dit vervolgens wel scherp in de gaten te houden en veel strikter te controleren op mogelijke fraude?
Hoewel het vestigen van heel veel bedrijven op één adres legaal is, en er legitieme redenen kunnen bestaan, kan dit wel een indicatie zijn van frauduleuze activiteiten, zoals belastingontduiking, fraude en/of witwassen.6 Uiteraard dient dit te worden voorkomen en bestreden. Het kabinet heeft daar aandacht voor en in het antwoord op vraag 15, 16 en 18 zal ik nader ingaan op specifieke maatregelen.
Waarom is het mogelijk dat zoveel bedrijven zich op een adres vestigen zonder daadwerkelijke bedrijfsactiviteiten en welke legitieme redenen kunnen hiervoor zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Vindt u deze legitieme redenen zwaarder wegen dan de grote nadelen die hieraan kleven?
Het is zaak onderscheid te maken tussen legitieme verzameladressen en verzameladressen waar mogelijk frauduleuze activiteiten achter schuilgaan. Het kabinet is zich ervan bewust dat er nadelen kunnen kleven aan de mogelijkheid dat meerdere bedrijven worden ingeschreven op hetzelfde adres. Brievenbusfirma’s kunnen, zoals de Commissie Doorstroomvennootschappen9 al eerder constateerde, misbruik maken van regelgeving om bijvoorbeeld belasting te ontwijken, of kunnen worden ingezet in lange ketens van lege entiteiten om crimineel geld te verhullen en uiteindelijk wit te wassen. Ook het Openbaar Ministerie ziet vanuit de strafrechtelijke aanpak van criminaliteit, zoals criminele geldstromen en fraude, zeer regelmatig methodieken waar internationale structuren, misbruik van rechtspersonen en brievenbusfirma's een rol spelen.10
Het kabinet onderkent dat er een zekere spanning kan bestaan tussen enerzijds een goed ondernemings- en vestigingsklimaat voor bonafide ondernemers en anderzijds een effectieve criminaliteitsbestrijding, als brievenbusfirma’s worden misbruikt voor verhulling en ontduiking. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 7 zijn er veel partijen die toezicht houden en instrumenten hebben om misstanden te voorkomen. Niettemin deel ik uw vermoeden dat het mogelijk effectiever kan, wat voor mij mede aanleiding is om een probleemverkenning uit te voeren zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 7 en 9.
Klopt het dat wat betreft massa-registraties op eenzelfde adres Nederland wereldwijd negende staat en in Europa op de vierde plaats, zoals onderzocht door Moody’s?3
Het klopt dat Moody’s in het genoemde onderzoek deze conclusie trekt. Nederland scoort in het onderzoek van Moody’s Analytics hoog wanneer het enkel gaat om de indicator hoeveel bedrijven er op één adres staan ingeschreven. De relatief hoge graad van massaregistratie impliceert dat er relatief veel bedrijven in Nederland zijn die naast het hebben van een bezoekadres weinig tot geen reële economische activiteiten in Nederland verrichten. Tegelijkertijd zijn er wel degelijk ook bedrijven in Nederland die substantiële bedrijfsactiviteiten uitvoeren, maar gevestigd zijn op het bezoekadres van een trustkantoor en/of domicilieverlener. Niettemin lijken de bevindingen van Moody’s aan te sluiten bij de constatering van de Commissie Doorstroomvennootschappen dat Nederland een relatief groot aantal doorstroomvennootschappen (brievenbusfirma’s) kent.13
Brievenbusfirma’s kunnen misbruikt worden om belasting te ontwijken, of om illegale activiteiten te verbergen, zoals fraude en witwassen. De afgelopen jaren zijn belangrijke maatregelen genomen die het misbruik van brievenbusfirma’s voor belastingontwijking bestrijden. De bronbelasting op renten en royalty’s naar laagbelastende landen, die per 2021 is ingevoerd en vanaf 2024 is uitgebreid naar dividenden, is daar een belangrijk voorbeeld van. De wetgeving die partijen die trustdiensten aanbieden (trustkantoren) reguleert (de Wet toezicht trustkantoren 2018: Wtt 2018) is ook steeds strenger: zo mogen trustkantoren zelf geen doorstroomvennootschappen meer oprichten voor cliënten en mogen er geen trustdiensten meer verleend worden aan cliënten gerelateerd aan derde-hoogrisicolanden, zoals vastgesteld door de Europese Commissie of van landen die op de lijst staan van non-coöperatieve landen op belastinggebied.
Ook degene die het adres of postadres ter beschikking stelt (domicilieverlener), kan een rol spelen bij eventuele illegale activiteiten. Momenteel vallen domicilieverleners niet onder de Wet toezicht trustkantoren 2018. Pas indien een partij domicilieverlening én minimaal een andere trustdienst aanbiedt (zoals het opmaken van een jaarrekening of het leveren van een bestuurder) is de wet van toepassing. Domicilieverleners vallen wel onder de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) wat betekent dat een domicilieverlener cliëntenonderzoek moet doen en eventuele ongebruikelijke transacties moet melden. In het omvangrijke Europese anti-witwaspakket14 dat op 19 juni 2024 is gepubliceerd en per 17 juli 2027 van toepassing is, is een registratieplicht opgenomen voor domicilieverleners. Trustkantoren dienen onder de Wet toezicht trustkantoren 2018 een vergunning te hebben voordat zij trustdiensten mogen aanbieden. Met het anti-witwaspakket wordt domicilieverlening dichter bij die vergunde trustdienstverlening gebracht, omdat zij na inwerkingtreding hiervan geregistreerd dienen te zijn. Dit maakt toezicht op domicilieverleners efficiënter en meer doelmatig kan plaatsvinden. Nederland heeft zich hard gemaakt voor deze registratieplicht in de onderhandelingen.
Nederland krijgt internationaal erkenning voor de goede aanpak. Zo doet de Europese Commissie sinds 2022 geen landspecifieke aanbevelingen meer aan Nederland op het terrein van anti-belastingontwijking. Ook het International Monetary Fund (IMF) geeft aan dat Nederland op dat vlak goede maatregelen heeft genomen.15 Tot slot betitelt de Financial Action Task Force (FATF) de Nederlandse aanpak van witwassen als een robuust systeem en beschouwt de binnenlandse samenwerking en coördinatie op zowel beleids- als operationeel niveau als kernkwaliteiten.16
Concluderend vindt het kabinet het dan ook onnodig om te spreken van een brievenbusparadijs. De term «paradijs» suggereert dat brievenbusfirma’s hun bestaan in Nederland onbezorgd kunnen genieten. Daar is gezien de verschillende getroffen maatregelen geen sprake van.
Vindt u op basis van deze feiten dat Nederland met recht kan worden omschreven als een brievenbusparadijs?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u reflecteren op het onderzoek dat door Moody’s is gedaan waarbij de conclusie ook is dat Nederland zeer hoog scoort als het gaat om massa-registraties van bedrijfsnamen op eenzelfde adres?4
Zie antwoord vraag 11.
Bent u het met fraude-expert Cees Schaap eens dat er een onderzoek moet komen op basis van de Wet toezicht trustkantoren omdat het hier niet alleen gaat om domicilieverlening, maar ook om secretariële dienstverlening?5
Het Ministerie van Financiën zal in 2026 de Wet toezicht trustkantoren 2018 evalueren en zal daarbij aandacht geven aan de reikwijdte van de wet.
Bent u het eens met de stelling dat het bijzonder is dat er geen alarmbellen gaan rinkelen om strikt te controleren bij praktijkvoorbeelden zoals dat er binnen negen dagen 403 bedrijven zijn geregistreerd, dat op één adres 4150 bedrijven ingeschreven staan, dat een bestuurder vijf jaar oud is, dat een bestuurder 108 jaar oud is en iemand 193 actieve bestuursfuncties heeft? 4)
De geschetste praktijkvoorbeelden zijn wettelijk niet verboden, maar kunnen wel worden gezien als een indicatie voor eventuele fraude en worden meegenomen in de controle, het toezicht, of de opsporing.
Zo kan Justis bovengenoemde factoren in het kader van de Wet controle op rechtspersonen betrekken bij het bepalen van een verhoogd risico op misbruik van de rechtspersoon. Bij belangrijke veranderingen binnen een rechtspersoon, bijvoorbeeld een oprichting of bestuurswisseling, screent Justis de rechtspersoon en het netwerk van ondernemingen en functionarissen rondom de rechtspersoon. Dit doorlopende toezicht gebeurt automatisch met risicoprofielen, gevolgd door nader onderzoek door een analist. Justis analyseert gegevens uit verschillende bronnen.19 Op basis van de gegevens uit deze bronnen beoordeelt Justis of er risico bestaat op misbruik van de rechtspersoon. Dat kan bijvoorbeeld witwassen, mensenhandel of faillissementsfraude zijn. Ook factoren zoals «vele bedrijven op één adres», «ongebruikelijke leeftijd om een eigen onderneming te starten» en «afwijken van de functie van het vestigingsadres van de handelsactiviteiten» kunnen worden meegewogen bij de beoordeling van dit risico. Justis stelt een risicomelding op en stuurt deze vervolgens naar een toezichthoudende, handhavende en/of opsporingsinstantie die verantwoordelijk is voor het aanpakken van dit risico, bijvoorbeeld de Belastingdienst, FIOD, Politie of DNB. De ontvanger kan bepalen of nader onderzoek of verscherpt toezicht nodig is of bepaalt welke interventie passend is.
Tevens weegt Bureau Toezicht Wwft van de Belastingdienst het aantal inschrijvingen van bedrijven op één adres mee in de beoordeling of een eventuele interventie noodzakelijk is. Bureau Toezicht Wwft van de Belastingdienst houdt toezicht op de naleving van de Wwft voor domicilieverleners en maakt daarbij gebruik van diverse bronnen (waaronder het Handelsregister en de Basisregistratie adressen en gebouwen) om te beoordelen of mogelijk sprake is van domicilieverlening en welke partij deze diensten verleent. Wanneer op één adres een groot aantal bedrijfsadressen staan geregistreerd, kan dit voor Bureau Toezicht Wwft van de Belastingdienst meewegen in de beslissing om een toezichtonderzoek in te stellen.
Het is van belang dat toezichthouders en opsporingsdiensten, zich bewust zijn dat signalen, zoals massaregistratie, eventueel kunnen duiden op fraude, en dat er vervolgens op dit soort signalen wordt geacteerd. Bij deze opsporingsinstanties en toezichthouders dringt het kabinet erop aan om dergelijke signalen mee te nemen in het toezicht en de opsporing. Een en ander is hier al voor in gang gezet en ik zal een aantal voorbeelden hieronder opsommen.
In het antwoord op vraag 11, 12 en 13 heb ik al aangegeven dat in het Europese anti-witwaspakket een registratieplicht van domicilieverleners is opgenomen, waardoor het toezicht op deze partijen wordt verbeterd.
Ook is de Belastingdienst zich aan het oriënteren of het mogelijk is om risicovolle adressen, waar veel ondernemingen ingeschreven staan, in beeld te brengen. Momenteel worden indicatoren ontwikkeld om zicht te kunnen krijgen op dit soort adressen. Het ontwikkelen van risico-indicatoren, waarbij alle AVG-waarborgen in acht worden genomen, is een zorgvuldig en langdurig proces.
Verder is door publieke partners in het Financieel Expertise centrum (FEC) in april 2024 een project Misbruik rechtspersonen gestart.20 Hierin worden de kernmerken van het misbruik in kaart gebracht en wordt gekeken naar de (on)mogelijkheden om het probleem samen effectief aan te pakken. Met dit project wil het FEC in beeld brengen hoe we als overheid misbruik van rechtspersonen effectiever kunnen signaleren en aanpakken. De uitkomsten van dit traject zullen ook worden betrokken bij de probleemverkenning die in het antwoord op vraag 7 en 9 is aangekondigd.
Daarnaast zie ik een belangrijke rol weggelegd voor de Kamer van Koophandel. Deze is belast met inschrijving en mutatie van gegevens over ondernemingen en rechtspersonen in het Handelsregister. De Minister van Economische Zaken heeft uw Kamer in de Kamerbrief van 8 mei jl. geïnformeerd over de voornemens om de controlerende en poortwachtersrol van de Kamer van Koophandel te versterken.21 De versterking van de poortwachtersrol van de Kamer van Koophandel bestaat uit een reeks van maatregelen die gezamenlijk bijdragen aan rechtszekerheid, fraudeweerbaarheid en criminaliteitsbestrijding. In dit kader verkent de Minister het versterken van de controlerende rol bij het inschrijven van een nieuwe onderneming of bij het wijzigen van gegevens van een bestaande onderneming in het Handelsregister. Daarnaast verkent de Minister de mogelijkheid om de Kamer van Koophandel meer ruimte te geven om bij twijfel een inschrijving of mutatie in het Handelsregister voor nader onderzoek tijdelijk aan te houden en zo nodig te weigeren. Binnen de kabinetsbrede aanpak van ondermijnende criminaliteit is er veel aandacht voor het opwerpen van barrières om zo minder gelegenheid te geven voor georganiseerde criminaliteit. De poortwachtersrol van de Kamer van Koophandel is ook voor deze aanpak een aandachtspunt en wordt verder betrokken in het Actieprogramma Veilig Ondernemen. Ook worden alle bestuursorganen de komende jaren verplicht om mogelijk onjuiste gegevens in het Handelsregister terug te melden aan de Kamer van Koophandel. De terugmelding houdt in dat overheidsorganen die verplicht gebruik maken van het Handelsregister, ook verplicht worden om een melding te doen wanneer zij bij een authentiek gegeven in het Handelregister iets aantreffen dat niet in overeenstemming is met hun eigen informatie. Dat een gegeven «in onderzoek» is, wordt zichtbaar vermeld in het Handelsregister, zodat ook andere afnemers kunnen zien dat er twijfel is over de juistheid van een gegeven. Gegevens kunnen na een terugmelding op basis van onderzoek door de Kamer van Koophandel worden gecorrigeerd en bedrijven waarmee geen contact kan worden gemaakt, kunnen ambtshalve worden uitgeschreven. Over de uitkomsten van dit en andere onderzoeken informeert de Minister van Economische Zaken u in de volgende voortgangsbrief over de Datavisie Handelsregister.
Bent u het met ons eens dat er strenger moet worden gecontroleerd op duidelijke «red flags» zoals de hierboven genoemde voorbeelden en welke mogelijkheden ziet u om die controle en toezicht mogelijkheden uit te breiden?
Zie antwoord vraag 15.
Bent u bereid te onderzoeken hoeveel vaker dit soort excessieve gevallen in Nederland voorkomen waarbij zoveel bedrijven op één adres zijn gevestigd?
Dat onderzoek is verricht. Zo heeft de «Nationale Samenwerking tegen Ondermijnende Criminaliteit» (NSOC) een data-analyse uitgevoerd naar ondernemingen ingeschreven op risicovolle adressen zoals flexkantoren en virtuele kantoren die voor allerlei soorten criminaliteit worden gebruikt.22 Ook heb ik bij vraag 16 geantwoord dat de Belastingdienst beziet of het mogelijk is beter zicht te krijgen op risicovolle adressen. Verder zal in 2024 het verdiepend onderzoek naar verbetermaatregelen inzake de registratie van bezoek- en postadressen worden afgerond. Hierbij gaat het onder andere om de uitkomsten van een fieldlab van het Openbaar Ministerie (arrondissementsparketen Amsterdam en Zeeland-West-Brabant), Politie Amsterdam, Belastingdienst, Kamer van Koophandel, RIEC Amsterdam-Amstelland en Rabobank naar malafide praktijen rondom bedrijfsverzamelgebouwen en commerciële domicilieverleners. Over de uitkomsten informeert de Minister van Economische Zaken u in de volgende voortgangsbrief over de Datavisie Handelsregister.
Wat gaat u eraan doen om deze vormen van brievenbusfraude te bestrijden zodat dit in de toekomst niet meer zal voorkomen?
Brievenbusfraude is geen juridische term en is ook niet strafbaar gesteld in het Wetboek van Strafrecht. Ik ga ervanuit dat het lid van Nispen met «deze vormen van brievenbusfraude» bedoelt dat massaregistratie in Nederland gebruikt wordt als manier om bijvoorbeeld illegale activiteiten te verbergen en/of belasting te ontwijken. In bovenstaande antwoorden en in de eerdere beantwoording van 20 maart 2024 op de vragen van het Lid Van Eijk (VVD) is toegelicht dat massaregistratie daarvoor inderdaad kan worden gebruikt en welke stappen er concreet worden gezet om beter zicht te krijgen op deze bedrijven en de reden achter massaregistraties (vraag 4).
In de beantwoording van deze vragen heb ik meerdere maatregelen genoemd die zullen bijdragen aan het voorkomen van fraude en witwassen, zoals een mogelijke registratieplicht voor domicilieverleners, de verkenning van de versterking van de rol van de Kamer van Koophandel, de probleemverkenning naar het huidige stelsel, en het project Misbruik rechtspersonen van het FEC. Verder kan de rechter, op grond van artikel 106a Faillissementswet, op vordering van de curator of op verzoek van het Openbaar Ministerie, een (gewezen) bestuurder van een (failliete) rechtspersonen verbieden om voor de periode van maximaal vijf jaar bestuurder of commissaris van een rechtspersoon te zijn. Er moet sprake zijn van een faillissement en één van de vijf specifieke gronden voor een verbod, bijvoorbeeld vanwege doelbewuste benadeling van schuldeisers, de bestuurder of als een bestuurder geen informatie of medewerking verleent aan de curator. Het bestuursverbod beoogt (toekomstige) schade te voorkomen, doordat een frauderende of malafide handelende bestuurder niet opnieuw aan de slag kan gaan als bestuurder van een rechtspersoon om zijn activiteiten daarmee voort te zetten. Het Handelsregisterbesluit zal op korte termijn worden gewijzigd en zal naar verwachting per 1 oktober van kracht zijn, waardoor de bestuursverboden ook worden geregistreerd en gepubliceerd door de Kamer van Koophandel. Door de openbare registratie kunnen deze bestuurders zich niet meer onopgemerkt mengen in het handelsverkeer als feitelijk bestuurder.
Het artikel ‘Overijssel voorlopig niet van stikstofslot: boeren en projecten langer in onzekerheid?’ |
|
Rosanne Hertzberger (VVD) |
|
Christianne van der Wal (minister zonder portefeuille landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het door de Tubantia gepubliceerde artikel «Overijssel voorlopig niet van stikstofslot: boeren en projecten langer in onzekerheid?»?1
Ja.
Kunt u aangeven in welke provincies de vergunningverlening, net als in Overijssel, momenteel stil ligt en hoe lang dit al het geval is?
Alle provincies staan extern salderen op dit moment maar heel beperkt en alleen onder strenge voorwaarden toe. Bij extern salderen moet worden onderbouwd dat de maatregel die stikstofreductie oplevert, niet nodig is voor behoud van de natuur en het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen (de additionaliteitstoets). In de praktijk kan dit veelal niet worden onderbouwd. Gezien de beperkingen die provincies hierin ondervinden is vergunningverlening in het hele land op dit moment maar beperkt mogelijk.
Kunt u aangeven hoeveel Programma Aanpak Stikstof (PAS)-melders er sinds de PAS-uitspraak, zoals gedaan door de Raad van State van bijna vijf jaar geleden, zijn gelegaliseerd door rijksbeleid? Kunt u daarbij aangeven hoeveel dit er zijn ten opzichte van het totale aantal PAS-melders en hoeveel hiervan zijn gelegaliseerd met de Regeling uitvoering aanpak piekbelasting?2
Er zijn 2488 legalisatieverzoeken ingediend. De provincies hebben aangegeven dat voor 144 meldingen reeds een oplossing is:
Tegen de verleende vergunning van 7 PAS-melders loopt nog een beroepsprocedure. Tot nu toe is van 103 legalisatieverzoeken vastgesteld dat deze dubbel zijn ingediend of naderhand ingetrokken. Hiervoor geldt dat legalisatie niet meer nodig is. Daarnaast is tot nu toe is van 378 dossiers vastgesteld dat deze niet in aanmerking komen voor legalisatie. Redenen hiervoor zijn onder andere dat het project al is vergund; niet meldingsplichtig was; onvoldoende is gerealiseerd of nooit gemeld is. Circa 75% van de legalisatieverzoeken wacht nog op een besluit of een oplossing.
Kunt u aangeven, indien alle huidige inschrijvingen voor de aanpak piekbelasting worden gehonoreerd en uitgevoerd, met hoeveel de stikstofdepositie dan in zijn totaliteit zal dalen (mol per hectare per jaar)? Kunt u daarbij ook aangeven bij welke Natura 2000-gebieden en op welke termijn de stikstofdepositie voldoende is teruggedrongen om PAS-melders te legaliseren?
Het is nog te vroeg in het uitvoeringsproces om een beeld te geven van de potentiële stikstofdepositiereductie van de aanpak piekbelasting. Zodra het mogelijk is, wil ik dit beeld graag opleveren. Ik vind het van belang hier zeer zorgvuldig mee om te gaan, mede omdat de opbrengst van de aanpak – waar mogelijk – ingezet zal worden om PAS-melders te legaliseren. Zoals toegezegd in mijn Kamerbrief van 23 januari jl.4, zal ik u zo spoedig mogelijk informeren over de opbrengst van de aanpak.
De mogelijkheden om PAS-melders te legaliseren hangen af van de beschikbaarheid van depositieruimte in combinatie met de locatie en de kenmerken van de gebieden waarop een effect is. Ook moet de staat van de natuur dit toelaten. Het is daarom niet te zeggen waar en wanneer in generieke zin de stikstofdepositie voldoende is teruggedrongen.
Kunt u aangeven, indien alle als zodanig aangemerkte piekbelasters vrijwillig zouden stoppen met hun activiteiten,en zij dus geen stikstofdepositie meer veroorzaken, met hoeveel de stikstofdepositie dan in zijn totaliteit zal dalen (mol per hectare per jaar)? Kunt u daarbij ook aangeven bij welke Natura 2000-gebieden en op welke termijn de stikstofdepositie vervolgens genoeg is gedaald, zodat ruimte ontstaat om PAS-melders te legaliseren?
Afgelopen januari heeft het RIVM, in opdracht van mijn ministerie, een rapport gepubliceerd waarbij de keuze voor het criterium om deel te kunnen nemen aan de aanpak piekbelasting is gevalideerd.5 Uit het rapport blijkt dat indien alle ondernemingen die daarvoor in aanmerking komen, deel zouden nemen aan de vrijwillige beëindigingsregeling Lbv-plus, de stikstofdepositie op stikstofgevoelige natuur in Nederlandse Natura 2000-gebieden gemiddeld zou dalen met ongeveer 206 mol per hectare per jaar.
De mogelijkheden om PAS-melders te legaliseren hangen af van de beschikbaarheid van depositieruimte in combinatie met de locatie en de kenmerken van de gebieden waarop een effect is. Ook moet de staat van de natuur dit toelaten. Het is daarom niet te zeggen waar en wanneer in generieke zin de stikstofdepositie voldoende is teruggedrongen.
Hoeveel PAS-melders verwacht u uiterlijk in februari 2025, wanneer de maatregelen dienen te zijn afgerond(met uitzondering van landaankoop), te hebben gelegaliseerd door middel van de Regeling uitvoering aanpak piekbelasting gezien het feit dat u bij de begrotingsbehandeling van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft aangegeven «(...) en dat wij op een korte termijn ruimte krijgen voor herstel van de natuur, voor nieuwe vergunningverlening en vooral voor het legaliseren van de PAS-melders»? Hoe schat u daarnaast de kans in dat alle PAS-melders zijn gelegaliseerd voor november 2028, wanneer de Regeling uitvoering aanpak piekbelasting in principe vervalt?3 4
De regeling uitvoering aanpak piekbelasting draagt bij aan de benodigde depositievermindering. Daar waar dat kan wordt de eerst beschikbare ruimte ingezet voor PAS-melders. Een voorwaarde voor het toekennen van stikstofruimte aan PAS-meldingen (net als voor alle activiteiten) is dat de staat van de natuur dit toelaat. De regeling is echter nog te vroeg in het uitvoeringsproces om een beeld te geven van de potentiële stikstofdepositiereductie.
Het kabinet doet er alles aan om PAS-meldingen zo snel mogelijk van een oplossing te voorzien. Er wordt een fors pakket met diverse bronmaatregelen getroffen en aanvullend daarop wordt maatwerk ingezet om de aanpak te versnellen. Daar waar het mogelijk is om stikstofruimte rechtmatig aan PAS-meldingen toe te delen, wordt dat meteen gedaan.
Gezien de onzekerheden kan ik op dit moment niet speculeren over het aantal legalisaties in 2025. Wat ik helaas moet vaststellen, is dat het aantal legalisaties lager is dan ik had gewild en dat het minder snel gaat dan gehoopt. De benodigde ruimte moet komen uit bronmaatregelen maar het uitvoeren van het bronmaatregelenpakket moet zorgvuldig gebeuren en kost tijd, met name als het gaat om beëindigingsregelingen die gebaseerd zijn op vrijwilligheid. Daarom werk ik nu aan de mogelijkheden om de aanpak voor PAS-meldingen te verbreden. Aanvullend op de generieke bronmaatregelen wordt ook ingezet op maatwerk om in individuele gevallen tot oplossingen te komen of om tijdelijk af te kunnen zien van handhaving. Een verbreed actieplan past bij de motie-Nijhof en met dit actieplan hoop ik voor meer PAS-melders een oplossing te kunnen aanbieden.
Hoe ziet u dan de werksituatie van deze nog te legaliseren PAS-melders in de periode tussen maart 2025 en november 2028, indien niet alle PAS-melders zijn gelegaliseerd in februari 2025? Kunt u daarnaast ook aangeven hoe u de werksituatie ziet van PAS-melders na november 2028, indien zij dan nog niet zijn gelegaliseerd?
Het is voor de PAS-melders zeer vervelend dat zij al lange tijd in onzekerheid verkeren. Het kabinet doet er alles aan om PAS-meldingen zo snel mogelijk van een oplossing te voorzien en verbreedt waar mogelijk de aanpak. Aanvullend op de generieke bronmaatregelen wordt ook ingezet op maatwerk om in individuele gevallen tot oplossingen te komen of om tijdelijk af te kunnen zien van handhaving. Recente jurisprudentie biedt de mogelijkheid de feitelijke bedrijfsvoering vooralsnog voort te zetten.8
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en binnen vier weken beantwoorden?
Ik streef er altijd naar uw vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden. In dit geval is het helaas niet gelukt deze binnen de reguliere termijn te beantwoorden. Daarover heb ik uw Kamer geïnformeerd per brief op 19 maart jl.
Patiënten die het Amsterdam UMC aansprakelijk stellen voor schade na gezichtsoperaties. |
|
Caroline van der Plas (BBB), Diederik van Dijk (SGP) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «Patiënten transgenderzorg stellen Amsterdam UMC aansprakelijk voor schade na gezichtsoperaties» van Zembla?1
Ja, daar ben ik van op de hoogte.
Wat vindt u van het nieuws dat een chirurg uit een academisch centrum patiënten onder druk heeft gezet om verstrekkende en medisch niet-noodzakelijke operaties uit te laten voeren, zonder hierbij voldoende informatie te geven over de mogelijke risico’s en bijwerkingen?
Het is spijtig om te horen dat de patiënten uit het artikel van Zembla ongelukkig zijn met de resultaten van hun gezichtsoperaties. Op grond van de berichtgeving van Zembla kan ik niet beoordelen of patiënten inderdaad onder druk zijn gezet. Er past mij dus terughoudendheid met het overnemen van dergelijke terminologie. De betreffende zorg, feminiserende gelaatschirurgie, wordt alleen aangeboden en vergoed als er een medische noodzaak is. Gezichtsoperaties brengen, net als andere operaties, altijd risico’s en mogelijke complicaties met zich mee. Het is belangrijk dat arts en patiënt samen beslissen, op basis van zorgvuldige afwegingen. Als Minister ga ik echter niet over de manier waarop zorgverleners zorg verlenen, voor zover het medisch-inhoudelijke overwegingen betreft. Het is aan het zorgveld zelf om gezamenlijk, in professionele standaarden en richtlijnen, invulling te geven aan de kwaliteit van transgenderzorg.
Kan er, naar uw inzicht, gesproken worden over een patroon, aangezien dit bij minimaal vier patiënten is gebeurd?
Nee, ik heb geen aanwijzing dat de kwaliteit van zorg in het geding is. Dit betreft complexe zorg waarbij iedere behandeling, inclusief de tevredenheid over de uitkomst van de behandeling, individueel bepaald is.
Wat vindt u ervan dat het academisch ziekenhuis in kwestie hierbij alle aansprakelijkheid afwijst, terwijl het wel bereid is financiële compensatie te leveren aan patiënten?
Ik kan vanuit mijn positie niet ingaan op individuele dossiers die zich onder de rechter bevinden.
Is dit, naar uw inzicht, iets waar de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) zich over zou moeten buigen?
De IGJ heeft mij laten weten dat zij naar aanleiding van de berichtgeving van Zembla geen aanleiding ziet om nader onderzoek in te stellen. Het is de verantwoordelijkheid van zorgaanbieders om calamiteiten in de zorg te melden bij de IGJ en dus ook om te bepalen of een incident een calamiteit betreft volgens de definitie in de wet. Het ziekenhuis is van oordeel dat het geen calamiteiten betreft en de IGJ heeft ook geen andere meldingen over deze zorg ontvangen.
Hoe weegt u in uw antwoord op vraag 5 dat het hierbij gaat over een zeer kwetsbare patiëntengroep?
De IGJ houdt risicogestuurd toezicht. Bij de beoordeling van waar de IGJ haar toezicht op richt, speelt de kwetsbaarheid van de patiënt of cliënt altijd een rol.
Hoe weegt u in uw antwoord op vraag 5 dat er bij één patiënt sprake is geweest van meerdere zelfmoordpogingen en bij één patiënt van een lopende wens tot euthanasie vanwege het medisch handelen van de chirurg?
Ik vind het aangrijpend om te lezen dat een patiënt meerdere suïcidepogingen heeft ondernomen en een andere patiënt zegt euthanasie te overwegen. Dat een patiënt suiïcidepogingen onderneemt of een euthanasietraject overweegt betekent echter niet automatisch dat er sprake is van een calamiteit, net zoals het niet betekent dat er geen sprake is van een calamiteit als een patiënt niet suïcidaal wordt of euthanasie zegt te overwegen. Wel weegt IGJ de kwetsbaarheid van een cliënt of patiënt altijd mee in bij de beoordeling van waar de IGJ haar toezicht op richt. Zie ook mijn antwoord op vraag 6.
Hoe kan het, binnen de huidige afspraken en regelingen van de zorgverzekeringswet, dat er electieve en medisch niet-noodzakelijke plastische chirurgie uitgevoerd wordt in een academisch medisch centrum?
Er is hier geen sprake van electieve zorg. Genderincongruentie is een duidelijke en aanhoudende ongelijkheid tussen het ervaren gender van een persoon en de bij de geboorte toegewezen sekse. Dit is een aandoening die is opgenomen in de «International Classification of Diseases (ICD-11)». Volgens een internationaal verschenen rapport («Standards of Care for the Health of Transgender and Gender Diverse People, Version 8») bestaat voor een deel van deze transgender personen weldegelijk een medische noodzaak tot zorg; psychisch en soms ook somatisch. Nederland volgt deze internationale consensus. Let wel: Een voorwaarde voor een genderbevestigende, somatische behandeling is een brede en zorgvuldige evaluatie van de situatie van de transgender persoon.
Hoe kan het, binnen de huidige afspraken en regelingen van de zorgverzekeringswet, dat meerdere patiënten niet op de hoogte zijn gesteld van bijwerkingen en complicaties bij operaties, en hier ook in het dossier geen aantekening van gemaakt is?
Een hulpverlener is verplicht om de patiënt duidelijk te informeren over de voorgestelde behandeling en daarover tijdig te overleggen met de patiënt. Daarbij stelt de hulpverlener zich op de hoogte van de situatie en de persoonlijke behoeften van de patiënt. In het gesprek moet de hulpverlener duidelijk ingaan op de te verwachten gevolgen en risico’s voor de gezondheid van de patiënt en mogelijke alternatieven. Daarbij dient de hulpverlener ook de mogelijkheid te bespreken om niet te behandelen. De hulpverlener moet de patiënt uitnodigen om vragen te stellen.
Na bespreking van de te verwachten gevolgen en risico’s hoeft de hulpverlener deze niet expliciet op te nemen in het medische dossier. In het medische dossier van de patiënt moet de hulpverlener wel gegevens opnemen over de gezondheid van de patiënt en de uitgevoerde behandeling. Ook andere gegevens die voor een goede hulpverlening noodzakelijk zijn, moet de hulpverlener opnemen in het medische dossier.
De hierboven beschreven verplichtingen zijn opgenomen in de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) dat deel uitmaakt van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
Zijn verhalen over artsen die patiënten onder druk zetten om meer of uitgebreidere (niet medisch noodzakelijke) chirurgie te ondergaan, een reden voor de IGJ om over te gaan op onderzoek? Zo nee, waarom niet?
In algemene zin geldt dat een klacht over de geleverde zorg in eerste instantie een aangelegenheid is tussen de patiënt en de zorgaanbieder. Als patiënten van mening zijn dat zij onder druk gezet worden, kunnen ze hierover in gesprek gaan met hun behandelend arts of bijvoorbeeld de klachtenfunctionaris. Ook kunnen zij een melding doen bij de IGJ. De IGJ kan op basis van meldingen van patiënten besluiten om de zorgaanbieder om een reactie te vragen en eventueel nader onderzoek instellen als er aanwijzingen zijn dat de kwaliteit en veiligheid van zorg in het geding zijn.
Specifiek over de betreffende zorg: in antwoord op vragen van Zembla heeft Amsterdam UMC aangegeven dat deze ingreep nooit wordt uitgevoerd als dit niet de uitdrukkelijke wens van de zorgvrager zelf is.
Voelt de IGJ zich geroepen onderzoek te doen naar de «uiterste summiere» verslaglegging door deze arts, in het specifiek op gebied van bijwerkingen en complicaties? Zo nee, waarom niet?
De IGJ heeft mij laten weten dat zij naar aanleiding van de berichtgeving van Zembla geen nader onderzoek in zal stellen. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Hoe verhouden de in het artikel beschreven situaties zich tot de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg – Somatisch?2
De Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch is opgesteld door veldpartijen en beschrijft hoe de transgenderzorg georganiseerd moet worden en aan welke randvoorwaarden deze moet voldoen. Naar aanleiding van vragen van Zembla heeft Amsterdam UMC aangegeven de Kwaliteitsstandaard altijd te volgen. Ook patiëntenvereniging Transvisie heeft in reactie op de berichtgeving van Zembla aangegeven dat Amsterdam UMC werkt conform de Kwaliteitsstandaard en dat zij vertrouwen heeft in de zorg.
Afgelopen periode is de Kwaliteitsstandaard geëvalueerd. Deze evaluatie is uitgevoerd door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (KIMS) in opdracht van ZonMw en met subsidie van het Ministerie van VWS. Ik verwacht de resultaten van deze evaluatie binnenkort. Het KIMS baseert zich bij het evalueren en ontwikkelen van deze en andere medische richtlijnen op wetenschappelijk onderzoek, afwegingen van voor- en nadelen van verschillende zorgopties en expertise en ervaringen van zowel zorgprofessionals als zorggebruikers.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen zo kort mogelijke termijn beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat Shell honderden miljoenen heeft verdiend aan het ETS-systeem |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Opnieuw door de morele ondergrens» over de lucratieve emissiehandel van Shell?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat Shell, goed voor 1,4 procent van de wereldwijde uitstoot, in de top 10 van grootste vervuilers ter wereld, in vijftien jaar tijd een overschot van 2,3 miljard euro aan emissierechten heeft kunnen opbouwen en hiermee significante winst kan behalen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Ik ben het eens dat het onwenselijk is als bedrijven geld verdienen aan een emissiehandelssysteem voor zo ver dat het gevolg is van te veel gratis toegewezen emissierechten. In dat geval wordt niet voldaan aan het principe dat de vervuiler moet betalen. Dit was voornamelijk het geval in de beginjaren van het EU ETS waarin het systeem niet naar behoren functioneerde: de prijs was te laag door een te hoog aanbod van rechten, die (aan de industrie) grotendeels gratis werden verstrekt om koolstoflekkage te voorkomen. Na een aantal herzieningen is het systeem steeds beter gaan functioneren en met de laatste herziening in het kader van Fit-for-55 is het EU ETS vergaand aangescherpt: een sneller dalend emissieplafond dat borgt dat er vanaf 2040 geen emissierechten meer op de markt komen, uitfasering van de meeste gratis emissierechten richting 2034 en een versterking van het markstabiliteitsmechanisme dat overtollige rechten uit de markt haalt. De aanscherpingen waren direct terug te zien in de ETS-prijs. Het EU ETS voldoet daarmee steeds beter aan het principe dat de vervuiler moet betalen.
Het feit dat bedrijven handelen in emissierechten en daar geld aan kunnen overhouden, zie ik niet als zodanig als onwenselijk omdat dat juist onderdeel is van een goed functionerend emissiehandelssysteem. De combinatie van een aflopend plafond en de mogelijkheid om emissierechten te verhandelen, zorgt ervoor dat emissiereductie met zekerheid wordt bereikt, terwijl het marktmechanisme ervoor zorgt dat dat tegen de laagste kosten gebeurt. Dit mechanisme zorgt er bovendien voor dat de waarde van CO2-uitstoot, gegeven een bepaald emissieplafond, direct wordt vertaald in de prijs van een emissierecht. Dit zagen we bijvoorbeeld terug in de grote prijsstijging van ETS-rechten toen de aanscherpingen van het EU ETS bekend werden, waardoor de businesscase van duurzame investeringen direct werd verbeterd.
Ten aanzien van het opsparen van ETS-rechten heb ik vertrouwen in het marktstabiliteitsmechanisme, dat met vooraf afgesproken regels automatisch functioneert. Indien te veel rechten in omloop zijn (niet worden ingeleverd) wordt een deel van het overschot in mindering gebracht van toekomstige veilingen waardoor de facto rechten uit de markt worden gehaald. Zo worden tussen september 2023 en augustus 2024 272 miljoen minder rechten geveild in de EU.
Deelt u de mening dat het onjuist is als een bedrijf geld verdient aan emissierechten terwijl de CO2-uitstoot niet significant daalt? Wat vindt u ervan dat emissierechten naar verwachting nog lucratiever worden?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het principe van «de vervuiler betaalt» niet opgaat als de grote vervuiler flinke winst maakt door de handel in emissierechten en, zoals in het geval van Shell, nog net zo veel CO2 uitstoot als toen het Emission Trade System (ETS) begon? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de mogelijkheden te onderzoeken om historische emissierechten voor derden te beprijzen op de marktwaarde waarop ze verkregen zijn in plaats van de dan geldende marktwaarde, waardoor winst op emissierechten niet langer mogelijk is?
Nee, ik ben niet bereid om dit te onderzoeken omdat het haaks staat op een goed functionerend EU ETS en een inbreuk zou zijn op het eigendomsrecht.
Deelt u de mening dat de mogelijkheid te speculeren in emissierechten, onder andere door bedrijven die zelf deze rechten niet nodig hebben, zoals banken, niets bijdraagt aan het doel van het ETS om CO2-uitstoot te verminderen omdat het er niet voor zorgt dat de vervuiler betaalt? Zo nee, kunt u dit toelichten? Deelt u de mening dat een klimaatplicht, waarbij grote vervuilers wettelijk worden verplicht hun uitstoot terug te brengen, effectiever is dan het systeem van verhandelbare emissierechten?
Nee, beide meningen deel ik niet.
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2, 3 en 4 is handel in ETS-rechten noodzakelijk voor een goed functionerend emissiehandelssysteem. Daarbij maakt het niet uit of de handelende partij zelf een ETS-plichtige uitstoter is of bijvoorbeeld een financiële instelling. Omdat een ETS-recht een financieel product is, houdt de Autoriteit Financiële Markten toezicht op het functioneren van het markt.
Het wettelijk verplichten van uitstootreductie in plaats van het EU ETS vind ik niet verstandig omdat dit tot hogere maatschappelijk kosten zou leiden. Bovendien leidt het EU ETS tot inkomsten die in alle EU-lidstaten volledig aan klimaatbeleid moeten worden besteed.
Bent u bereid zich in te zetten om het gebruik van geitenpaadjes in het ETS uit te sluiten, om te voorkomen dat grote bedrijven zoals Shell emissierechten oppotten en hiermee gaan speculeren? Zo ja, op welke manier? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord op vraag 2, 3 en 4.
Deelt u de mening dat het gratis weggeven van het «recht» om te vervuilen, wat in het geval van Shell neerkomt op 90 procent van de emissierechten, haaks staat op onze gezamenlijke taak om de CO2-uitstoot versneld en drastisch terug te brengen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Een prijs zetten op vervuiling is een belangrijke manier om de uitstoot van CO2 snel terug te dringen. De schaal waarop zeker in het verleden, maar ook nu nog, gratis rechten worden toegewezen, rijmt wat mij betreft niet met de noodzaak om zo snel mogelijk te verduurzamen. Dat neemt niet weg dat kosteloze toewijzing ook een doel dient. Als we vandaag volledig zouden stoppen met kosteloze toewijzing zou dat een ongelijk speelveld creëren tussen bedrijven binnen en buiten de EU, met als gevolg dat (de productie van) bedrijven zich verplaatsen naar buiten de EU. Dat is ongewenst voor zowel het klimaat als de Europese economie.
Er moet dus een balans gevonden worden met ook andere manieren om weglek te voorkomen. Daar heb ik mij afgelopen jaren voor ingezet tijdens de onderhandelingen over de herziening van de ETS-richtlijn in het kader van Fit for 55. In het resultaat herken ik veel terug van de ambitieuze inzet van Nederland op het vlak van gratis rechten: het aantal gratis rechten de komende jaren fors afgebouwd, met steeds scherper wordende benchmarks. Met het de koolstofgrensheffing (CBAM) is er een alternatief gevonden om weglek te voorkomen, waardoor de gratis toewijzing van rechten in CBAM-sectoren volledig wordt uitgefaseerd richting 2034. De elektriciteitssector krijgt nu al geen gratis rechten meer. Ik ben ervan overtuigd dat het ETS door de laatste herziening de komende jaren steeds beter gaat functioneren en vervuiling een eerlijke prijs krijgt.
Vindt u dat een bedrijf als Shell, met een winst van 38,5 miljard euro in 2022, recht zou moeten hebben op nog meer overheidsgeld door maatwerkafspraken te maken? Zo ja, waarom bent u van mening dat hetzelfde doel niet bereikt zou kunnen worden door strengere regelgeving waarmee miljarden kunnen worden bespaard die kunnen worden geïnvesteerd in echte duurzaamheid?
We willen dat de Nederlandse industrie verduurzaamt en dat dat ook in Nederland gebeurt. Een sterke industrie in Nederland is van belang voor onder andere onze strategische autonomie en ons verdienvermogen. Dat is niet kosteloos en laat zich niet altijd door regels afdwingen. Internationale hoofdkantoren kijken naar wat andere landen doen. En die zitten niet stil. We hebben te maken met internationale concurrentie, denk bijvoorbeeld aan de IRA in de VS. We zijn er ook niet mee geholpen als deze bedrijven (met de banen die daarbij horen) uit Nederland vertrekken en ergens anders zich vestigen. Dat is niet goed voor onze economie en werkgelegenheid en de wereld wordt er ook niet schoner van. Maatwerk gaat overigens over veel meer dan subsidies of leningen. Bedrijven willen vooral hun investeringsrisico’s verminderen. Dat gaat om het wegnemen van coördinatieproblemen, duidelijkheid, voorspelbaarheid op zaken als beleid, beschikbaarheid van infrastructuur en vergunningen.
Bent u bereid zich in te zetten voor een additionele versnelling van het afschaffen van de gratis emissierechten binnen het ETS? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zoals toegelicht in mijn antwoord op vraag 8, heb ik mij tijdens de laatste herziening van de ETS-richtlijn ingezet voor een ambitieuze afbouw van gratis rechten. De onderhandelingen over de volgende herziening zal waarschijnlijk in 2026 plaatsvinden en is aan een volgend kabinet.
Het bericht ‘Oekraïners gelokt: vanuit heel Europa komen mensen nu af op gratis woning en zorg.’ |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Oekraïners gelokt: vanuit heel Europa komen mensen nu af op gratis woning en zorg»?1
Ja, dat bericht ken ik.
Kunt u aangeven a) hoeveel Oekraïners zich per week gemiddeld aanmelden bij het centrale aanmeldcentrum in Utrecht, b) hoe de samenstelling van de groep is (man, vrouw, kinderen), en c) de reden waarom zij naar Nederland zijn gekomen (vlucht voor de oorlog, arbeidsmigratie)?
Bij het aanmeldcentrum in Utrecht melden zich gemiddeld 300 tot 400 ontheemden per week. Dit is ongeveer 66% van de landelijke instroom. Het landelijke beeld is dat de verhouding tussen vrouwen en mannen afgelopen 5 weken tussen 50/50 en 60/40 schommelt.
Voor een uitgebreidere toelichting op de motieven verwijs ik graag naar de beantwoording van de openstaande vragen uit de plenaire behandeling van de Tijdelijke wet opvang ontheemden Oekraïne.
Is er in de afgelopen maanden een verschil waar te nemen in de motieven waarom Oekraïners naar Nederland komen? Klopt het dat steeds meer alleenstaande mannen zich melden en dat arbeid steeds vaker de reden van hun komst is?
Het signaal dat Oekraïners de laatste tijd vaker voor arbeidsmogelijkheden naar Nederland komen, horen wij regelmatig. Zo zijn er signalen uit informeel onderzoek van onder meer de HUB in Utrecht dat de laatste tijd meer alleenstaande mannen al dan niet via doormigratie vanuit andere lidstaten naar Nederland komen voor werk. Hoewel we de zorgen van deze gemeenten en veiligheidsregio’s daarover erkennen, hebben alle ontheemden uit Oekraïne, mits zij onder de Europese Richtlijn Tijdelijke Bescherming vallen, recht op bescherming, opvang en toegang tot de arbeidsmarkt in Nederland. Dit volgt uit de Europese beslissing om de Richtlijn Tijdelijke Bescherming (RTB) te activeren. De RTB loopt tot 4 maart 2025. Mede naar aanleiding van deze signalen zal er op korte termijn een formeel (kwalitatief betrouwbaar) monitoringsonderzoek worden opgestart bij de HUB in Utrecht met onder andere als doel het in kaart brengen van welke aantallen ontheemden rechtstreeks uit Oekraïne komen, de aantallen die via andere lidstaten naar Nederland reizen, hun motivering daarvoor en de trends daarin.
Uit de laatste cijfers van het CBS over het aantal werkende ontheemden uit Oekraïne blijkt dat op 1 november 2023 55% van de 31.780 mannen tussen 15 en 65 jaar aan het werk is. Dit is een toename van 4% ten opzichte van mei 2023, toen 51% van de 27.025 mannen werkte. Van het aantal vrouwen tussen de 15 en 65 jaar werkt eveneens 55% op 1 november 2023, waarbij het totale aantal vrouwen in deze leeftijdscategorie wel hoger ligt, namelijk op 51.440. In mei 2023 was het aantal werkende vrouwen in de leeftijdscategorie tussen 15 en 65 jaar ook 51% van 46.730. Daarmee is het aantal werkende Oekraïense ontheemden tussen 15 en 65 jaar op 1 november 2023 62% vrouw en 38% man ten opzichte van mei 2023 waarop de verhouding 63% vrouw en 37% man is. Dit is voor wat betreft het aandeel werkende mannen ten opzichte van de vrouwen een toename van 1%.
Klopt het dat van de 90.000 opvangplekken in het land 99 procent bezet is en daardoor het enige overgebleven aanmeldcentrum nu in de problemen komt, waardoor ze de komende dagen bijna niet anders kunnen dan tijdelijk de deuren te sluiten? Welke gevolgen heeft dit concreet voor de Oekraïners die zich de komende dagen aanmelden bij het aanmeldcentrum?
Ontheemden uit Oekraïne kunnen zich direct bij een gemeente of bij een van de hubs melden. De hubs zijn locaties op centrale punten in het land waar ontheemden kort worden opgevangen en van waaruit zij een opvangplek krijgen toegewezen elders in het land. Bij een (tijdelijke) sluiting van de hubs kunnen ontheemden zich nog steeds direct melden bij gemeenten. Als een ontheemde zich meldt bij de gemeente en de opvangplek is beschikbaar, dan dient de gemeente opvang te bieden en de ontheemde in te schrijven in de BRP. Als er geen opvangplek beschikbaar is in deze gemeente, dan verwijst de gemeente de ontheemde door naar een gemeente in de regio waar opvangplekken beschikbaar zijn. Mochten er geen opvangplekken in de regio beschikbaar zijn dan dient hiervoor een verzoek ingediend te worden bij het Knooppunt Coördinatie Informatie Oekraïne (KCIO)/ Landelijk Centrum Vluchtelingen Spreiding (LCVS). Zij zullen vervolgens een opvangplek zoeken elders in het land.
Herkent u het beeld van de Veiligheidsregio die het aantal Oekraïense migranten ziet toenemen die niet per se is gevlucht voor oorlog, maar komen voor arbeidskansen, goede voorzieningen of voor een complexe medische operatie omdat de zorgkosten worden betaald?
Voor Oekraïense ontheemden is in Nederland de Regeling Medische zorg Oekraïne (RMO) ingericht. Het zorgpakket van de RMO is vrijwel gelijk aan het zorgpakket voor asielzoekers onder de Regeling Medische zorg Asielzoekers (RMA). De RMO dekt verzekerde zorg uit het basispakket, daar vallen ook complexe medische operaties onder. Voor de RMO hoeven de ontheemden inderdaad geen zorgpremie of eigen risico te betalen. Werkende ontheemden betalen wel de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet en dragen op die manier financieel bij aan ons zorgstelsel.
Ik heb ook het signaal ontvangen dat het risico toeneemt dat meer ontheemden met een zorgbehoefte naar Nederland komen vanwege de relatief gunstige voorzieningen op het gebied van zorg. Het klopt dat de Nederlandse zorgvoorzieningen gunstiger zijn voor ontheemden uit Oekraïne vergeleken met landen in Oost-Europa, zoals Slowakije en Moldavië. Daarentegen zijn de voorzieningen voor ontheemden in landen als Duitsland vergelijkbaar met of zelfs beter dan die in Nederland. Er is echter geen cijfermatig inzicht in de mate waarin de toename van ontheemden met een zorgbehoefte in Nederland kan worden toegeschreven aan de relatief gunstige voorzieningen of dat dit een gevolg is van de voortdurende oorlog. De kans op fysieke verwondingen en psychologische trauma’s als gevolg van de oorlog en de daaruit voortvloeiende zorgbehoeften zijn groter onder ontheemden die onlangs uit Oekraïne zijn gevlucht dan onder ontheemden die Oekraïne in een eerder stadium van de oorlog zijn ontvlucht.
Zie antwoord 3 met betrekking tot de mogelijkheden om arbeid te verrichten.
Klopt het dat Nederland ruimhartiger is dan andere Europese landen als het gaat voor de opvang van Oekraïners en de mogelijkheid om te werken? Kunt u aangeven hoe de andere Europese landen omgaan met het Europese welkomstbeleid ten aanzien van Oekraïense vluchtelingen?
Bij aanvang van de opvang van ontheemden in Nederland is ervoor gekozen om het voorzieningenniveau zoveel mogelijk gelijk te houden aan dat van andere asielzoekers, maar is wel rekening gehouden met uitvoerbaarheid gezien de grote opgave voor gemeenten en veiligheidsregio’s. Sinds die tijd zijn er verschillende aanpassingen in het beleid geweest. Begin 2023 zijn de bedragen voor leefgeld en verstrekkingen verlaagd en wordt gestaffeld zodat de bedragen in lijn zijn met verstrekkingen aan andere vluchtelingen. In de ons omringende landen, zoals België en Duitsland is het systeem anders ingericht, wat betekent dat het niet goed mogelijk is een vergelijking te maken tussen de verschillende systemen.
Op het gebied van werk heeft Nederland de RTB zo geïmplementeerd dat er direct toegang tot de arbeidsmarkt is, zonder dat er een arbeidsmarkttoets en/of tewerkstellingsvergunningsplicht van toepassing is. Werk brengt autonomie, economische zelfstandigheid, zingeving en afleiding. Ik vind participatie daarom van groot belang. In Nederland geldt voor arbeid in loondienst een vrijstelling van de tewerkstellingsvergunningsplicht voor werkgevers die ontheemden uit Oekraïne arbeid willen laten verrichten (onder voorwaarde dat de werkgever de indiensttreding meldt bij het UWV). Nederland sluit hiermee aan bij de praktijk zoals die geldt in veel andere lidstaten. Bij het aan de slag gaan als zelfstandige is de tewerkstellingsvergunningsplicht nog wel van kracht. Op dit moment onderzoekt de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid of met aanpassing van de ministeriële regeling de mogelijkheden voor zelfstandigen kunnen worden verruimd zonder dat dit in bepaalde sectoren bovenmatige risico’s op misstanden met zich meebrengt. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid streeft er naar uw Kamer voor het zomerreces hierover te informeren.
Welke mogelijkheden zijn er om de zelfredzaamheid en participatie van Oekraïense vluchtelingen te stimuleren? En op welke termijn kunnen deze ingevoerd worden?
Ik onderschrijf het belang van het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van ontheemden in de Nederlandse samenleving. Dit is belangrijk voor de ontheemden zelf, hiermee verlicht de huidige druk op maatschappelijke voorzieningen en dit draagt bij aan het draagvlak voor de opvang van deze groep. Concreet kijkt het kabinet in deze context de komende periode naar de bijdrage die ontheemden kunnen leveren aan hun eigen opvang wanneer ze daar genoeg inkomen voor hebben (zie vraag 8). Ook wordt gekeken naar mogelijkheden voor taalonderwijs en vrijwillige inburgering, zodat ontheemden gemakkelijker op het niveau aan de slag kunnen waar ze in Oekraïne voor zijn opgeleid. Om ontheemden uit Oekraïne te ondersteunen bij het volgen van taallessen is in 2023 door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid € 15 miljoen beschikbaar gesteld. Een goede Nederlandse taalbeheersing zorgt er daarnaast voor dat de veiligheid op de werkplek verbetert, en dat een goed gesprek bij de huisarts, op de school van de kinderen of bij een werkdesk van de gemeente gevoerd kan worden. Tevens wordt een verkenning uitgevoerd naar een overgang van ontheemden van de RMO naar de Zorgverzekeringswet onder de RTB.
De termijn van mogelijkheid tot uitvoering van voorstellen in het kader van participatie en zelfredzaamheid varieert. De invoering van de eigen bijdrage kan vermoedelijk op redelijk korte termijn uitgevoerd worden, terwijl de uitvoering van voorstellen waar een wetswijziging voor nodig is doorgaans lang(er) in beslag neemt.
Hoe kijkt u aan tegen het voorstel om Oekraïners te verplichten om bij te dragen aan hun opvang wanneer ze daar genoeg inkomen voor hebben? Moeten hiervoor regels worden aangepast? Zo ja, welke en op welke termijn kan dit?
Het kabinet blijft inzetten op het bevorderen van de zelfredzaamheid en participatie van ontheemden in de Nederlandse samenleving. Dit betekent onder meer dat ontheemden zullen gaan bijdragen aan hun opvang wanneer ze daar genoeg inkomen voor hebben. Op dit moment bereid ik een wijziging van de regelgeving voor om een uniforme eigen bijdrage te gaan vragen. Zie daarvoor een uitgebreidere toelichting in de beantwoording van de openstaande vragen uit de plenaire behandeling van de Tijdelijke wet opvang ontheemden Oekraïne. Ik verwacht dat dit voor de zomer wordt afgerond.
Wanneer Oekraïense vluchtelingen bijdragen aan hun opvang, betekent dit dan ook zij bepaalde rechten opbouwen (bijvoorbeeld vanuit het huurrecht)? Hoe gaat dit in zijn werk?
Het is mogelijk om ontheemden een eigen bijdrage te vragen voor andere zaken (bijvoorbeeld gas, water en elektra) dan de woonruimte zelf, zonder dat de situatie kwalificeert als huur en de daarbij behorende huurbescherming. Wanneer een vergoeding wordt gevraagd voor de (al dan niet zelfstandige) woonruimte zelf, kan de situatie als huur gekwalificeerd worden en bouwen zij huurrechten op. Of de situatie kwalificeert als huur, hangt af van de omstandigheden.
Is het mogelijk om een koppeling tussen systemen (Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en Suite van sociale diensten) tot stand te brengen en zo ja, welke wet- en regelgeving moet hiervoor worden aangepast zodat gemeenten een koppeling met leefgeld kunnen controleren?
Om gegevensdeling tussen het UWV en gemeenten mogelijk te maken, is een juridische grondslag nodig. In artikel 7 van de Tijdelijke wet opvang ontheemden Oekraïne is in deze grondslag voorzien. Bij de totstandkoming van de koppeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de bestaande praktijk van gegevensuitwisseling tussen UWV en gemeenten.
Heeft het kabinet een lange termijn perspectief met betrekking tot de opvang van de Oekraïners zoals ten aanzien van het realiseren van (semi-permanente) huisvesting, integratie in de samenleving, medische begeleiding (bijvoorbeeld het verwerken van trauma’s die opgelopen zijn in de oorlog) en het verrichten van arbeid als blijkt dat ook na maart 2026 (datum dat de financiering van de gemeentelijk opvang is gegarandeerd) de oorlog nog niet is beëindigd en/ of de situatie te onveilig is om terug te keren?
In de verzamelbrief Oekraïne van 26 januari jl. is toegelicht dat Nederland inzet op een EU gecoördineerde aanpak van verblijf dan wel terugkeer van ontheemden uit Oekraïne na 4 maart 2025. Daarbij is aangegeven dat de Europese Commissie momenteel inventariseert welke mogelijkheden er zijn voor langer verblijf indien de situatie daarom vraagt.
Daarnaast is er in de afgelopen periode verder verkend of en op welke wijze een tijdelijke nationale verblijfstitel zou kunnen worden toegepast zolang de terugkeer naar Oekraïne nog niet aan de orde is en een EU-gecoördineerde aanpak uitblijft. Om tijdig de benodigde voorbereidingen te treffen, dienen de benodigde beleidsopties uiterlijk medio 2024 gereed te zijn. Ondertussen blijft het kabinet zo lang dat nodig is inzetten op het bevorderen van de zelfredzaamheid en participatie van ontheemden in de Nederlandse samenleving. Dit verlicht ook de huidige druk op maatschappelijke voorzieningen en draagt bij aan het draagvlak voor de opvang van deze groep.
Het bericht ‘Rechter Haags gerechtshof geschorst na valse-ondertekening in 43-vonnissen’ |
|
Judith Uitermark (NSC) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel in het Financieel Dagblad van 19 februari 2024 met als kop «Rechter Haags Gerechtshof geschorst na valse ondertekening in 43 vonnissen»? Wanneer bent u in kennis gesteld van deze gebeurtenis?1
Ja. Ik ben ongeveer twee maanden geleden geïnformeerd.
Kunt u bevestigen dat deze vonnissen zaken betreffen van zogenoemde strafrolzittingen en dat deze zaken niet inhoudelijk zijn behandeld zodat burgers niet zijn benadeeld?
De Raad voor de rechtspraak geeft aan dat in 43 strafzaken op strafrolzittingen, na enkelvoudige behandeling door één rechter, meervoudige uitspraken tot niet-ontvankelijkverklaring en enkele processen-verbaal zijn opgesteld alsof er een behandeling en uitspraak van drie rechters aan was voorafgegaan. De Raad voor de rechtspraak geeft aan dat het niet aannemelijk is dat deze werkwijze impact heeft gehad op betrokkenen bij deze rechtszaken.
Klopt het dat de valsheid ziet op het vermelden van het aantal rechters (drie rechters in plaats van één rechter) in het vonnis?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat hierdoor 110.000 euro extra inkomsten voor het Haags Gerechtshof zijn gegenereerd en de betrokken rechter daarbij geen eigen financieel voordeel heeft gehad?
De Raad voor de rechtspraak geeft aan dat de betrokken rechter geen eigen financieel voordeel heeft gehad. Door deze werkwijze heeft het Hof ongeveer € 110.000 te veel ontvangen, dat is inmiddels gecorrigeerd.
Bent u het eens met de stelling dat, nu van persoonlijk financieel gewin geen sprake is geweest en er geen gevolgen voor de burger zijn geweest, het aannemelijk is dat dit alles te maken heeft met de wijze waarop de Rechtspraak is gefinancierd?
De Raad voor de rechtspraak heeft eerder al eens onderzoek laten uitvoeren naar motieven om een zaak meervoudig of enkelvoudig af te doen. Dat onderzoek liet zien dat hier vooral inhoudelijke argumenten aan ten grondslag liggen en geen financiële prikkels. Dit laat onverlet dat de Raad voor de rechtspraak aanleiding ziet nu een extern onderzoek te laten uitvoeren om uit te sluiten dat een vergelijkbare werkwijze elders is toegepast. Ik wacht de uitkomsten van dat onderzoek af. Verder wil ik niet speculeren over eventuele persoonlijke motieven van een rechter of raadsheer.
Herinnert u zich mijn inbreng bij de begrotingsbehandeling op 7 februari 2024 waarin NSC heeft aangegeven zich zorgen te maken over de effecten van de financieringssystematiek van de Rechtspraak vanwege de nadruk die daarin ligt op de prestatieafspraken? Bent u bereid nader onderzoek te doen en in kaart te brengen of er inderdaad sprake is van perverse financieringsprikkels, gezien in het artikel een rechter aangeeft «dat er keiharde prestatieafspraken liggen en het wat dat betreft lijkt op een koekjesfabriek» en dat meerdere rechters stellen «dat er sprake is van perverse financiële prikkels in de rechtspraak, die mogelijk leiden tot dit soort excessen»?
Ja, ik herinner mij de inbreng bij de begrotingsbehandeling op 7 februari 2024. Zoals in mijn antwoord op vraag 5 is aangegeven wil ik eerst het door de Raad voor de rechtspraak aangekondigde externe onderzoek afwachten.
Kunt u bij dit onderzoek tevens betrekken hoe de factoren werkdruk en de productgerichte financiering hierop van invloed zijn?
In de zomer van 2023 heb ik een onafhankelijk verkenner aangesteld om met Rechtspraak en OM te kijken naar mogelijke oplossingsrichtingen voor de werkdruk bij de rechterlijke macht. Ook de uitkomsten van deze verkenning wil ik afwachten. Deze worden dit voorjaar verwacht.
Kunt u deze vragen indien mogelijk beantwoorden voor het commissiedebat rechtspraak op 28 februari en zo niet, dan binnen twee weken?
Het is niet gelukt om de vragen binnen de termijn te beantwoorden, mede vanwege afstemming van de antwoorden met de Raad voor de rechtspraak.
Het bericht 'Schadevergoeding voor asielzoeker die apart geplaatst werd in overlast-azc' |
|
Mona Keijzer (BBB) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u met bekend met het bericht «Schadevergoeding voor asielzoeker die apart geplaatst werd in overlast-azc»?1
Ja.
Heeft u de uitspraak gelezen?
Ja.
Deelt u de mening dat deze uitspraak de aanpak van overlastgevende asielzoekers ondermijnt? Zo nee, waarom niet?
Het past het kabinet niet om een uitspraak van een rechter als ondermijnend te bestempelen. De aanpak van overlastgevende asielzoekers krijgt op verschillende manieren vorm. De htl is onderdeel van die aanpak. De rechtbankuitspraak bevestigt dat plaatsing op de htl een toegestane maatregel is in de aanpak van overlastgevende asielzoekers.
Welk effect zou het wegvallen van handhaving- en toezichtlocaties (htl) hebben op onze asielketen?
Er is geen sprake van het wegvallen van de htl. De plaatsing op de htl is een toegestane vorm van vrijheidsbeperking. De rechtbank heeft dit in de uitspraak van 16 februari jl. bevestigd. De htl kan in gevallen van ernstige overlast nog steeds worden benut.
Welk effect zou het wegvallen van htl hebben op de bereidheid van gemeenten om asielzoekers te huisvesten?
Zie vraag 4.
Hoe kunt u overlastgevende asielzoekers beperken in hun overlastgevende gedrag als htl zo vormgegeven moet worden dat er geen aanleiding is voor een boete?
Het plaatsen van asielzoekers op de htl is toegestaan en door de rechtbank niet als onrechtmatig beoordeeld. Plaatsing is daarmee nog steeds mogelijk, zonder dat er aanleiding is voor een boete.
Moet er wetgeving worden aangepast om dergelijke rechterlijke uitspraken te voorkomen zodat de huidige aanpak van overlastgevende effectief kan worden voortgezet?
Na bestudering van het oordeel van de rechter heeft het COA besloten in hoger beroep te gaan tegen de uitspraak. De uitspraak van 16 februari jl. ziet heel concreet op specifieke maatregelen die op de htl kunnen worden ingezet bij overlastgevend gedrag. Dat betekent niet dat daarmee de gehele aanpak van overlastgevende asielzoekers, die veel breder is, niet meer effectief is. Het COA wacht de uitspraak in hoger beroep af.
Zo ja, welke regelgeving moet er worden aangepast en op welke wijze?
Na de uitspraak in hoger beroep zal worden bezien of dit noodzakelijk is.
Wat betekent deze uitspraak voor de nieuwe, effectieve aanpak via de procesbeschikbaarheidslocatie (pbl)?
Deze uitspraak ziet heel concreet op specifieke maatregelen die op de htl kunnen worden ingezet bij overlastgevend gedrag en staat daarmee los van de procesbeschikbaarheidslocatie.
Zou u deze vragen een-voor-een en in detail kunnen beantwoorden?
Ja.
De samenwerking van Frontex met de Libische kustwacht |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van Lighthouse Reports «Frontex and the pirate ship» alsmede het bericht «2,200 Frontex e-mails to Libya»?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat het hebben van 2200 keer contact in een periode van drie jaar met een organisatie gelijk staat aan een vorm van samenwerking? Zo nee, hoe zou u het contact tussen Frontex en de Libische kustwacht omschrijven? Zo ja, kunt u – gelet op het Nederlands lidmaatschap van de Raad van Bestuur van Frontex – aangeven wat volgens de Nederlandse regering de juridische basis is voor deze samenwerking, gezien absentie van een statusovereenkomst of werkafspraken zoals benodigd als vastgelegd in Verordening (EU) 2019/1896?
Op grond van de Europese Grens- en Kustwachtverordening (hierna: EGKW-vo) en overeenkomstig verordening (EU) nr. 656/2014 en het internationaal recht, kan Frontex operationele en technische bijstand verlenen aan lidstaten en derde landen ter ondersteuning van opsporings- en reddingsoperaties voor personen die op zee in nood verkeren. Dat doet Frontex o.a. door de inzet van vliegtuigen en drones in bepaalde delen van de Middellandse Zee om zo een beter beeld te verkrijgen wat er gebeurt op zee en tijdig een waarschuwing te doen uitgaan over personen in nood aan de verantwoordelijke nationale autoriteiten op het gebied van opsporing en redding op zee. Dit is cruciaal. Zonder deze ondersteuning is de kans groter dat personen in nood niet of te laat gered worden. Bovendien wordt het handelen in geval van opsporings- en reddingsoperaties van personen in nood op zee in belangrijke mate bepaald door het internationaal recht.3 Op grond van het internationaal recht is Frontex verplicht om de verantwoordelijke nationale autoriteiten te waarschuwen als zij een boot in nood detecteren. Welk land wanneer verantwoordelijk is bij een reddingsoperatie is bepaald doordat de wereldzeeën in afzonderlijke opsporings- en reddingsgebieden (Search and Rescue, SAR-zones) zijn verdeeld. Voor iedere SAR-zone is een ander land verantwoordelijk. Op operationeel niveau ligt de verantwoordelijkheid bij het nationaal reddings- en coördinatiecentrum (RCC). Dit systeem zorgt ervoor dat iedere reddingsoperatie op zee wordt gecoördineerd door één RCC.
In de praktijk betekent dit dat Frontex – als zij personen in nood op zee detecteren – onmiddellijk het verantwoordelijke reddings- en coördinatiecentrum waarschuwt en tevens alle omliggende centra om de reddingsactie te bespoedigen. Frontex blijft de situatie vervolgens monitoren tot dat de reddingsoperatie op gang is gekomen na contact te hebben gehad met het verantwoordelijk RCC of als om operationele redenen, zoals het opraken van de brandstof van een vliegtuig, de monitoring moet worden gestaakt.
Bovenstaande staat los van eventuele formele samenwerkingsverbanden tussen Frontex en derde landen. Hiervoor bestaan twee vormen. Dat kan ofwel door middel van werkafspraken ofwel door een samenwerkingsovereenkomst te sluiten met een derde land. Voor beide vormen van samenwerking behoeft Frontex instemming van de lidstaten. Deze beide vormen van samenwerking zijn in het geval van Libië niet aan de orde op dit moment en ook niet eerder aan de orde geweest. Daarmee is er geen formele samenwerking tussen Frontex en Libië.
Bent u van mening dat het systemisch uitvoeren van patrouillevluchten boven de Libische reddingszone en het systematisch delen van coördinaten met de Libische kustwacht in overeenstemming is met de juridische verplichtingen op het gebied van fundamentele rechten van Frontex en de Europese Unie (EU)?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw oordeel over het feit dat de coördinaten van migrantenschepen via Frontex direct of indirect terechtkomen bij de Tareq Bin Zeyad militie, die zich schuldig heeft gemaakt aan oorlogsmisdaden en nauwe banden onderhoudt met de Wagnergroep?
Het is onwenselijk dat de coördinaten van boten waar zich migranten op bevinden terechtkomen bij de Tareq Bin Zeyad militie. Zoals in het antwoord op vragen 2 en 3 is uiteengezet, is Frontex op grond van het internationaal recht verplicht om een waarschuwing te doen uitgaan aan het verantwoordelijke RCC, indien personen in nood op zee worden gedetecteerd. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen EU-lidstaten of derde landen. Frontex heeft geen zeggenschap over hoe het RCC vervolgens met kustwachtdiensten en andere betrokkenen communiceert. De oproepen van een RCC aan kustwachtdiensten en andere schepen vinden plaats over openbare radiokanalen. Het kan daardoor gebeuren dat informatie door meerdere actoren wordt opgepikt. In Libië bestaan bepaalde «kustwachtstructuren» bovendien zowel uit publieke als (semi-)private entiteiten, waaronder de Tareq Bin Zeyad militie in Oost Libië. Deze privéstructuren zijn overigens niet de onderdelen waar de EU direct mee samenwerkt in de steun via de Europese Commissie aan de kustwacht. In de praktijk komt het voor dat milities betrokken raken bij reddings- en onderscheppingsmissies.
Daarnaast wijst het kabinet op de verantwoordelijkheden van staten voor SAR-operaties in het Internationaal Verdrag inzake opsporing en redding op zee. Daaruit volgt de verdragsrechtelijke taak van een kuststaat om SAR-operaties te coördineren in diens SAR-zone. Deze verantwoordelijkheid geldt ook voor Libië.
Om bij te dragen aan de verbetering van de algemene mensenrechtensituatie in Libië, waaronder die van migranten en vluchtelingen, ondersteunt Nederland de Libische autoriteiten via het vredesproces. Dit doet Nederland mede uit hoofde van het co-voorzitterschap van de werkgroep Internationaal Humanitair Recht en Mensenrechten onder het Berlijn Vredesproces, een rol die Nederland samen met de VN en Zwitserland vervult. Concreet doet Nederland dit o.a. door steun aan mensenrechtenverdedigers en technische ondersteuning ter versterking van de justitiële keten in Libië. Daarnaast wordt, middels programmering, ingezet op het creëren van alternatieve vormen van opvang, op de aanpak van mensenhandel en mensensmokkel en de criminele netwerken die daarvoor verantwoordelijk zijn.
Was de Nederlandse regering voorafgaand aan de publicatie van bovengenoemde onthullingen door Lighthouse Reports door Frontex op de hoogte gesteld van het gegeven dat het grensagentschap in drie jaar tijd ongeveer in 2200 gevallen de coördinaten van migrantenschepen per e-mail heeft gecommuniceerd aan de Libische kustwacht?
Het kabinet was op basis van informatie, zoals gedeeld door het Agentschap, in de Raad van Bestuur op de hoogte van de activiteiten van het Agentschap op de Middellandse Zee en dat er in dat kader ook contacten zijn met de Libische kustwacht.
Heeft Nederland, als lid van de Raad van bestuur van Frontex, actie ondernomen na de onthullingen van Lighthouse Reports? Zo ja, wat voor actie? Zo nee, waarom niet?
In de bijeenkomsten van de Raad van Bestuur worden de lidstaten telkens geïnformeerd over alle operationele activiteiten van het Agentschap en relevante ontwikkelingen daarbij. Hierbij gaat Frontex ook in op de maritieme operaties. Het kabinet hecht eraan dat gekeken wordt naar de interne procedures en regels bij Frontex aan de hand waarvan het maritieme noodsituaties beoordeelt die het via zijn bewaking detecteert, en de daaruit voortvloeiende potentiële noodzaak om een Mayday-melding af te geven. Ook de Europese Ombudsman beveelt dit aan.4 Het kabinet is van mening dat deze aanbeveling moet worden meegewogen bij de opvolging van de evaluatie van de EGKW-vo en dat daarin ook gekeken wordt naar de verhouding met derde landen. Het kabinet zal hiervoor aandacht vragen in de daarvoor bestaande gremia, zoals de Raad, Raad van Bestuur van Frontex en de speciaal daarvoor opgerichte Search and Rescue Contact Group onder leiding van de Commissie.
Wordt de berichtgeving besproken in de komende Management Board Meeting van Frontex? Zo ja, kunt u rapporteren over de uitkomsten van deze meeting? Zo nee, kunt u toezeggen deze berichtgeving van Lighthouse Reports te agenderen binnen de Management Board Meeting van Frontex en te rapporteren over de uitkomsten aan de Tweede Kamer?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft Nederland een bijdrage geleverd aan de operatie van Frontex in de centrale Middellandse zee, binnen welk kader het delen van deze coördinaten plaatsvindt? Zo ja, kunt u deze bijdrage specificeren?
Nederlands personeel van de Koninklijke Marechaussee, de Nationale Politie, de Dienst Vervoer en Ondersteuning en de Immigratie- en Naturalisatiedienst is in verschillende functies en op verschillende plaatsen langs de kust van de Middellandse Zee actief in 2024. Het gaat dan onder andere om de operatie genaamd Themis. Met operatie Themis ondersteunt Frontex Italië onder andere op het gebied van grenstoezicht en opsporings- en reddingsoperaties op de Centraal-Mediterrane route.
Wat is uw oordeel over de huidige mensenrechtensituatie voor migranten en vluchtelingen in Libië en de rollen die de Libische kustwacht en Libya’s Directorate for Combating Illegal Migration (DCIM) hierin spelen?
De huidige mensenrechtensituatie voor migranten en vluchtelingen in Libië en de berichten over betrokkenheid van Libische overheidsfunctionarissen bij detentiecentra waar mensenrechtenschendingen plaatsvinden blijven zeer zorgelijk. Om die reden roept Nederland doorlopend op tot het verbeteren van de behandeling van migranten en vluchtelingen, aanpak van mensenhandel, toegang van internationale organisaties tot de detentiecentra, alsook dat arbitraire detentie moet worden beëindigd – met als uiteindelijke doel sluiting van de detentiecentra. Voorts bepleit Nederland, gezien de hoogrisico-omgeving, doorlopend het belang van aanvullende monitoring van de Europese steun aan de Libische kustwacht, het beter in kaart brengen van de Libische entiteiten die betrokken zijn bij migratiebeleid en uitvoering en het versterken van de toepassing van EU mensenrechten due diligence beleid.
Nederland en de Europese Commissie verlenen tevens steun aan Libië om de omstandigheden van migranten en vluchtelingen te verbeteren. De Nederlandse inzet richt zich met name op directe hulpverlening aan vluchtelingen, asielzoekers en migranten via onafhankelijke, humanitaire organisaties. Snel resultaat is echter lastig te behalen vanwege de complexe situatie in Libië.
Deelt u de mening dat het samenwerken door Frontex en de EU met de Libische Kustwacht, die ook volgens een rapport van de Fact Finding Missie van de Office of the United Nations High Commissioner for Human Rights (OHCHR) samenwerkt met mensensmokkelaars, feitelijk het businessmodel van de mensensmokkel versterkt en irreguliere migratie eerder bevordert dan bestrijdt? Klopt het dat ook de Europese Commissie (EC) zelf heeft toegegeven dat de Libische kustwacht geïnfiltreerd is door mensensmokkelaars?
Het is onwenselijk dat door Frontex gedeelde informatie in handen valt van mensensmokkelaars. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 bestaan in Libië bepaalde «kustwachtstructuren» uit zowel publieke als (semi-)private entiteiten. Het kan daardoor gebeuren dat informatie door meerdere actoren wordt opgepikt.
Nederland en de EU verlenen verschillende soorten steun aan actoren in Libië. Zo draagt de EU onder andere bij aan het trainen en versterken van de opsporings- en reddingscapaciteit van de Libische kustwacht. Deze steun vindt primair plaats in het kader van het EU-programma Support to Integrated Border and Migration Management in Libya (SIBMMIL), gefinancierd uit het EU Emergency Trust Fund for Africa (EUTF) met ca. EUR 57 miljoen sinds 2017. De EU heeft met deze financiering onder andere medewerkers van de kustwacht getraind op navigatie en respect voor mensenrechten. Ook heeft de EU voertuigen en materieel geleverd. Er wordt geen directe financiële bijdrage aan de Kustwacht gegeven.
De samenwerking met de Libische autoriteiten heeft tot doel om bij te dragen aan het behartigen van Europese en Nederlandse doelstellingen in Libië en biedt tevens ruimte om de autoriteiten aan te spreken op vermeende misstanden, zoals genoemde aantijgingen in het rapport van de VN Fact Finding Missie. Naar aanleiding van een gezamenlijke missie van de Commissie en EDEO naar Libië van 5–8 februari jl. heeft de Commissie aangegeven dat de mogelijkheid onderzocht wordt om een strategische migratiedialoog op politiek niveau te voeren. Nederland heeft in navolging van deze missie nogmaals het belang bepleit van aanvullende monitoring van de EU-steun aan de Libische kustwacht en het beter in kaart brengen van de Libische entiteiten die betrokken zijn bij migratiebeleid en de uitvoering daarvan.
Deelt u de mening dat Libië geen veilig land is en dus ook geen «place of safety» kan bieden waarnaar, conform geldend zeerecht, uit zee geredde mensen op de vlucht zonder dat hun asielverzoek is geverifieerd (conform uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens) overgebracht dienen te worden?
Voor zover bekend bij het kabinet worden in de praktijk alleen personen overgebracht naar Libië die door de Libische kustwacht in de SAR-zone van Libië uit zee worden gered. In die gevallen dient Libië zich te houden aan zijn internationaalrechtelijke verplichtingen.
Zoals in het antwoord bij vraag 10 is aangegeven verlenen Nederland en de EU verschillende soorten steun aan actoren in Libië. Deze steun richt zich op het verbeteren van de situatie in Libië met name op het gebied van mensenrechten. Het verbeteren van de mensenrechtensituatie in de Libische context is een zaak van lange adem, maar Nederland blijft zich hiervoor inzetten.
Kunt u een overzicht geven van alle Nederlandse migatieprojecten in relatie tot Libië, zowel in bilaterale als EU-context?
NL financiert via de VN (IOM, UNODC, UNHCR en UNICEF) verschillende programma’s die bijdragen aan de bescherming van migranten, asielzoekers en vluchtelingen en het tegengaan van mensenhandel en mensensmokkel. Voor de periode 2024–2027 worden vanuit BHOS middelen op migratie in totaal EUR 17 mln. ingezet in Libië.
1.
UNHCR
Protection assistance for asylum seekers and refugees
2024–2026
USD 6,38 mln
2.
UNICEF
Responding to child protection needs for children on the move through service provision and strengthened institutional capacity
2024–2026
EUR 4 mln
3.
UNODC
Strengthening capacities in North Africa to protect migrants by addressing smuggling of migrants and trafficking in persons
2023–2026
Totaalbedrag USD 6,76 mln. voor Marokko, Algerije, Libië, Tunesië en Egypte.
4.
IOM
COMPASS – Protection of vulnerable migrants and direct assistance
2024–2027
EUR 6 mln
Welke resultaten heeft het verstrekken van EU-fondsen aan Libië tot dusverre opgeleverd op gebied van het beschermen van rechten van mensen op de vlucht, bestrijden van mensensmokkel en het voorkomen van irreguliere migratie? Rapporteert de EC aan lidstaten over dergelijke resultaten? Zo nee, bent u bereid er bij de EC op aan te dringen om over de resultaten op dit gebied te rapporteren?
Middels het EU Trust Fund (EUTF) ondersteunt de EU de bescherming en weerbaarheid van de ontheemde bevolking en kwetsbare migranten, biedt de EU vrijwillige humanitaire repatriëring en re-integratie van kwetsbare migranten naar landen van herkomst en ondersteunt de EU lokale socio-economische ontwikkeling. Hiernaast worden er programma’s ondersteund voor noodhulp aan gestrande migranten, duurzame oplossingen voor migranten en asielzoekers langs de Centraal-Mediterrane Route, het ontmantelen van criminele netwerken opererend in Noord-Afrika en duurzame oplossingen voor alleen reizende, dan wel van hun familie-gescheiden kinderen en familie hereniging in Libië.
Middels het EUTF is bijgedragen aan de vrijwillige terugkeer van 52.800 migranten naar hun land van herkomst inclusief hulp bij re-integratie en de evacuatie van 6,300 vluchtelingen en asielzoekers uit Libië. Er is directe noodhulp geleverd aan vluchtelingen en kwetsbare migranten in de vorm van meer dan 355.000 «non-food items» en hygiëne producten. Hiernaast is de toegang tot basisbehoefte voor 4 miljoen mensen verbeterd, ontvangen ongeveer 70.000 kinderen onderwijs en krijgen ongeveer 3.000 jonge ondernemers steun door middel van trainingsprogramma’s. Op het gebied van grensmanagement hebben 105 werknemers van de Libische kustwacht training ontvangen op het gebied van navigatie en mensenrechten. Hiernaast zijn 30 SUV’s en 10 bussen geleverd aan de relevante Libische autoriteiten en zijn vijf schepen van de kustwacht gerehabiliteerd. 5
De Europese Commissie rapporteert over de resultaten van programma’s, onder andere middels de websites van de Commissie. Nederland benadrukt regelmatig het belang van goede communicatie over de resultaten van door de EU gefinancierde programma’s. Eind 2023 hebben auditors van de Europese Rekenkamer een grootschalige audit van het EUTF uitgevoerd. Het rapport over alle migratie gerelateerde uitgaven over het EUTF wordt in de zomer van 2024 verwacht en zal openbaar zijn. Het onderzoek gaat in op de vraag of de projecten voortkomend uit het EUTF hun beoogde resultaten behaald hebben. In hoeverre daarmee ook de beoogde beleidsdoelen zoals het respecteren van mensenrechten dichterbij zijn gebracht en mogelijke negatieve effecten maken ook deel uit van deze audit.
Bent u bekend met het «do-no-harm beleid» op gebied van mensenrechten van de EU bij de besteding van fondsen aan de Libische autoriteiten? Hoe beoordeelt u het effect van dit do-no-harm beleid en bent u bereid er bij de EU op aan te dringen dat beleid robuuster en effectiever wordt toegepast, om te voorkomen dat EU gelden en dus ook geld van de Nederlandse belastingbetaler, direct bijdragen aan schendingen van mensenrechten van mensen op de vlucht?
Ja, hier ben ik mee bekend. Het kabinet vindt het belangrijk dat het do-no-harm-beleid en adequate mensenrechten due diligence wordt toegepast en dringt hier in Europees verband dan ook consistent op aan. Mede hierdoor laat de EU sinds 2020 onafhankelijke monitoring verrichten door derde partijen om de waarborging van mensenrechten en do-no-harm-procedures onder projecten gefinancierd door de EU in Libië te beoordelen. Vanwege de veiligheid van de actoren die de monitoring uitvoeren deelt de Commissie geen schriftelijke rapportages. Dit is gebruikelijk in dergelijke situaties. Nederland blijft zich evenwel inzetten bij de Commissie om vertrouwelijk inzicht te krijgen in de rapportages die door derde partijen zijn opgesteld en trekt daarin op met enkele andere EU-lidstaten.
De uitspraak van de kantonrechter in Amsterdam om enkel glas als gebrek te erkennen |
|
Habtamu de Hoop (PvdA), Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van de kantonrechter in Amsterdam?1
Ja.
Wat is uw mening over deze uitspraak?
De casus waarin de rechter een oordeel heeft gegeven, waarvan nog hoger beroep openstaat, betreft een specifieke situatie en een specifiek dispuut tussen partijen. Dit kan niet gemakkelijk veel breder getrokken worden. In individuele zaken als deze mag de rechter toetsen of, gelet op de specifieke omstandigheden van het geval, is voldaan aan de wettelijke maatstaf voor een gebrek. De rechter erkent de ruimte voor mijn huidige beleid dat ziet op integrale verduurzaming van huurwoningen.
Wat is uw mening over het feit dat uw eigen kamerbrief (Kamerstuk 27 926, nr. 380), waarin u stelt enkel glas juist niet als gebrek te willen erkennen, gebruikt wordt als onderbouwing van het vonnis?
Ik zie in de uitspraak verschillende overwegingen naar voren komen naast de verwijzing naar de genoemde Kamerbrief. De rechter geeft onder meer aan:
Gelet op de genoemde overwegingen ben ik dan ook van mening, dat het vonnis expliciet ruimte laat voor het algemene beleid waaraan mijn genoemde brief aandacht besteedt. De uitspraak van de rechter heeft betrekking op 1 zaak; gegeven de specifieke aspecten kan niet worden gesteld dat die heroverweging nodig maakt van het algemene beleid dat gericht is op integrale verduurzaming van huurwoningen.
In Nederland zijn er 1 miljoen woningen met enkel glas, acht u het wenselijk dat iedere huurder bij de rechter of huurcommissie juridische stappen gaat zetten om hun verhuurder te dwingen tot dubbelglas?
Nee, ik acht het niet wenselijk dat een norm inzake enkel glas iedere huurder tot juridische stappen zou dwingen. Ik meen wel dat slechte isolatie van huurwoningen, waaronder enkel glas, moet worden aangepakt. Ik vind dat verhuurders een duidelijke taak hebben om hier de komende jaren voortvarend mee aan de slag te gaan, maar wel tegelijk met de verdere verduurzaming van hun huurwoningen. Met andere woorden: wij willen hetzelfde, maar ik kies voor een andere route, die van integrale verduurzaming van huurwoningen met een nadruk op de energetisch slechtste woningen. Ik stuur niet op losse maatregelen zoals vervangen van enkel glas. Zoals ik in mijn brief van 19 januari jl. ook heb toegelicht, is de verwachting dat deze integrale aanpak zal leiden tot een substantiële vermindering van enkel glas in huurwoningen, naast verdere verduurzaming van deze woningen.
Deelt u de mening dat het effectiever en goedkoper is voor de verhuurderssector om als overheid met een duidelijke termijn voor het uitfaseren van enkel glas te komen en dit juist wel als gebrek aan te merken? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat het effectiever en goedkoper is voor de verhuurderssector als de overheid een duidelijke norm stelt voor verduurzaming in brede zin, met een duidelijke termijn. Daarbij merk ik op dat deze norm met duidelijke termijn een belangrijk onderdeel is van mijn beleid, waarbij van belang is dat deze norm zich richt op 2029 en het energielabel centraal stelt.
Ter realisatie van deze norm heb ik allereerst de normstelling ingebracht in de Nationale prestatieafspraken die ik heb gesloten met Aedes, VNG en de Woonbond. Hierin is vastgelegd
dat corporaties uiterlijk in 2028 alle E, F en G-labels uit de sector hebben laten verdwijnen, met uitzondering van gemeentelijke, provinciale en Rijksmonumenten en voor sloop aangemerkte woningen.
Voorts beoog ik het woningwaarderingsstelsel aan te passen ter versterking van de waardering van het energielabel. Dit leidt tot het toepassen van aftrekpunten voor de energielabels E, F en G, en het toekennen van extra punten voor de energielabels A en beter. Het ontwerpbesluit hiervoor heb ik toegezonden aan de Tweede Kamer bij brief van 6 februari 2024 (Kamerstuk 27 926, nr. 381).
Tenslotte beoog ik deze norm uitgaande van energielabels te realiseren door wettelijke eisen per 1 januari 2029. Deze eisen zullen erop neerkomen dat vanaf die datum alle huurwoningen met een E, F, en G-label moeten zijn verbeterd naar minimaal energielabel D. Dit geldt zowel voor corporatiewoningen als private huurwoningen. Hierover heb ik u laatstelijk geïnformeerd met mijn brief van 19 januari 2024 (Kamerstuk 27 926, nr. 380).
Bent u bereid te zoeken naar extra middelen voor corporaties om sneller enkel glas en andere gebreken te vervangen? Zo nee, waarom niet?
Mijn uitgangspunt is dat ik vasthoud aan de Nationale prestatieafspraken die ik heb gesloten met Aedes, VNG en de Woonbond. Daarbij wil ik ook benadrukken, zoals ik ook in mijn brief van 19 januari heb gedaan, dat het twijfelachtig is of het praktisch haalbaar zou zijn voor de corporaties om een extra verduurzamingsopgave op zich te nemen gegeven de krapte aan vakmensen, als daar al financiële middelen voor zouden zijn.
De individuele studietoeslag |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), Lisa Westerveld (GL) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() ![]() |
Hoe wordt in algemene zin omgesprongen met de toekenning van individuele studietoeslagen op grond van de Participatiewet?
De studietoeslag biedt een extra financieel steuntje in de rug aan mensen die door een structurele medische beperking niet kunnen bijverdienen naast een voltijdsopleiding. Voor deze groep is het vaak moeilijk om een opleiding te combineren met een bijbaan. Met de studietoeslag willen we hen stimuleren om toch een opleiding te volgen en zorgen we ervoor dat zij hun energie kunnen besteden aan de afronding ervan. Zo brengen wij hen zoveel mogelijk in een gelijke positie als mensen zonder medische beperking en krijgen zij meer kansen op de arbeidsmarkt.
De studietoeslag wordt toegekend door gemeenten. We hebben daarom geen volledig beeld van hoe gemeenten omgaan met de toekenning van de studietoeslag. We monitoren onder meer het aantal studenten dat studietoeslag ontvangt. Dit aantal stijgt nog ieder jaar. In 2022, het jaar van de hervorming van de individuele studietoeslag naar de studietoeslag, is ook het aantal nieuwe toekenningen sterk gestegen. Volgens cijfers van het CBS ontvingen in 2020 3.770 studenten de individuele studietoeslag en in 2021 4.500 studenten. In 2022 ontvingen 6.190 studenten de individuele studietoeslag of de studietoeslag (door de invoering van de studietoeslag in april 2022 was er sprake van een overgangsjaar). Cijfers over 2023 worden dit najaar gepubliceerd door het CBS.
Daarnaast ontvangt het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid jaarlijks circa vijf signalen van studenten, ouders, studiebegeleiders en belangenbehartigers over studietoeslag die niet wordt toegekend. Uit deze meldingen komt geen eenduidig beeld naar voren; de reden waarom de studietoeslag niet wordt toegekend, verschilt per geval.
Later dit jaar gaat de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, in het kader van de invoeringstoets voor de wet Uitvoeren Breed Offensief1, in gesprek met gemeenten, studenten en andere betrokkenen over hun ervaringen met de studietoeslag. U wordt op een later moment geïnformeerd over de uitkomsten.
Klopt het dat de individuele studietoeslag niet wordt toegekend als studenten een gedeelte van hun curriculum (studie, stage) van een Nederlandse onderwijsinstelling in het buitenland doorbrengen, ook als het een verplicht onderdeel van het curriculum betreft en Nederland de vaste woon- en verblijfplaats blijft? Zo ja, waarom?
Op grond van de Participatiewet hebben studenten ook tijdens een verblijf in het buitenland recht op studietoeslag, zolang zij voldoen aan de voorwaarden voor de studietoeslag. Zo moeten zij studiefinanciering ontvangen, moeten zij een woonplaats hebben in een gemeente in Europees Nederland en moet er, (in beginsel) naar het oordeel van een onafhankelijk arts, sprake zijn van een structurele medische beperking waardoor een bijbaan niet te combineren is met het volgen van een voltijdsopleiding.
Sinds de hervorming in 2022 is de studietoeslag geen vorm van bijstand meer. In tegenstelling tot het recht op bijstand vereist de studietoeslag niet dat de ontvanger gedurende de periode van ontvangst ervan continu in Nederland verblijft. Op zich verliest een student het recht op studietoeslag dus niet door een verblijf in het buitenland. Daar is dan een andere reden voor. Hierbij kan gedacht worden aan de situatie dat de student zijn woonplaats heeft verplaatst naar het buitenland. Het is aan de gemeente om dit te beoordelen. Voor dit oordeel is uitsluitend iemands hoofdverblijf bepalend. Het hoofdverblijf is waar het zwaartepunt van het persoonlijk leven van de student zich bevindt. Dat wordt bepaald aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Daarbij heeft de inschrijving in de Basisregistratie Personen voor het bepalen van de woonplaats geen doorslaggevende betekenis; ook de intentie van de student is van belang. En die intentie moet ook blijken uit daden. De student kan zijn of haar intentie om voor bepaalde en korte tijd (bijvoorbeeld een halfjaar) in het buitenland te verblijven aantoonbaar maken door bijvoorbeeld een retourticket te kopen of een kamer in Nederland aan te houden.
Deelt u de mening dat in de gevallen waarin een ziekte of beperking structureel in de weg staat aan bijverdienste naast de studie en daarom een individuele studietoeslag wordt toegekend deze óók moet worden voortgezet bij studiegerelateerd verblijf in het buitenland? Zo nee, waarom niet?
Iedere student, dus ook iedere student met een medische beperking, moet in staat zijn om zonder onnodige belemmeringen in het kader van de opleiding buitenlandervaring op te doen. De overheid kan voor studenten met een beperking zulke belemmeringen verminderen of wegnemen, met name door (extra) financiële steun en informatie te bieden. De studietoeslag draagt hieraan bij.
Bouwvergunningen die de afgelopen jaren (versneld) zijn afgegeven aan (drink)waterbedrijven |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u wellicht een of meer voorbeelden naar de Kamer sturen van bouwvergunningen die de afgelopen jaren (versneld) zijn afgegeven aan (drink)waterbedrijven (zoals Dunea en Vitens) in het kader van «water en bodem sturend beleid»?
Sinds 2010 is de bouwvergunning vervangen door de omgevingsvergunning met de activiteit bouwen. Met het ontstaan van de omgevingsvergunning worden verschillende aspecten van de ruimtelijke ordening en milieu, waaronder bouwen, geïntegreerd in één vergunningaanvraag. Drinkwaterbedrijven dienen een aanvraag voor een omgevingsvergunning in bij de gemeente die het bevoegd gezag is. Er is geen landelijk overzicht van deze omgevingsvergunningen, omdat ze worden uitgegeven door gemeenten. Het «water en bodem sturend» beleid richt zich primair op de ruimtelijke inrichting van Nederland. Dit kan invloed hebben op omgevingsvergunningen aan drinkwaterbedrijven, bijvoorbeeld via de watertoets, maar slechts indirect op de activiteit bouwen.
Om voldoende drinkwaterbronnen voor de toekomst te hebben is het voor de betrokken bevoegde gezagen wel noodzaak om bij besluitvorming over (nieuwe) drinkwaterbronnen het drinkwaterbelang daar waar nodig en onder strikte voorwaarden zwaarder te laten wegen, zoals ook is aangegeven in de Kamerbrief over Water en Bodem Sturend van 25 november 2022 (Kamerstukken 27 625 en 30 015, nr. 592).
Het bericht Maartje Kraamzorg trekt de stekker eruit, kraamzorg in Twente moet hulp zoeken voor 160 gezinnen |
|
Sarah Dobbe |
|
Pia Dijkstra (D66), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat een zorgorganisatie die kraamzorg levert nu wegvalt, terwijl er nu al sprake is van nijpende tekorten? In hoeverre vindt u het wenselijk dat dergelijke zorgorganisaties verdwijnen gezien dit de toegankelijkheid van zorg mogelijk verder onder druk zet?1
Graag wil ik benadrukken dat de kraamzorg een onlosmakelijk onderdeel uitmaakt van de integrale geboortezorg die een goede start aan ouder(s) en kind kan bieden. De continuïteit en kwaliteit van deze zorg is belangrijk. Hiervoor zijn zorgaanbieders en zorgverzekeraars in eerste instantie verantwoordelijk. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) zien hierop toe. In de kraamzorg spelen al langere tijd capaciteitsproblemen, met name in de zomer, veroorzaakt door een tekort aan kraamverzorgenden, vakantie, een piek in de bevallingen en ziekteverzuim. Tot op heden hebben kraamvrouwen nog steeds kraamzorg ontvangen, al is het niet altijd het aantal geïndiceerde uren, maar in ieder geval wel in het indicatieprotocol vastgelegde minimum van 24 uur.
Ik heb navraag gedaan bij de NZa en IGJ. Zij geven aan dat zij niet eerder signalen hebben ontvangen over het wegvallen van Maartje Kraamzorg of de Sint Maarten Zorggroep waar Maartje Kraamzorg onderdeel van uitmaakt. Wel is bij de NZa bekend dat de kraamzorg in die regio onder druk is komen te staan. In het kader van de vroegsignalering zijn afspraken gemaakt met betrokken partijen over het handelen bij dreigende discontinuïteit van zorgaanbieders2. In dit specifieke geval zijn zorgverzekeraars echter helaas niet op de hoogte gebracht van het stoppen van Maartje Kraamzorg, ook Bo geboortezorg was niet op de hoogte. Hierdoor hebben partijen niet de mogelijkheid gehad om tijdig op zoek te gaan naar een passende oplossing en, indien nodig, te escaleren naar de NZa en VWS. De preferente zorgverzekeraar is in gesprek met de overige aanbieders in Twente om de cliënten alsnog te plaatsen. Ik ga er daarom vanuit dat hiermee de toegankelijkheid geborgd is.
Heeft u eerder al signalen gekregen dat deze zorgorganisatie zou wegvallen? Zo ja, wat heeft u met deze signalen gedaan?
Zoals in antwoord 1 aangegeven heb ik navraag gedaan bij de NZa en IGJ. Beide hebben geen signalen ontvangen over het wegvallen van Maartje Kraamzorg.
Wat is uw reactie op het feit dat «de lage tarieven die zorgverzekeraars betalen» als één van de belangrijkste redenen wordt genoemd dat deze organisatie het niet langer redt? In hoeverre (h)erkent u het beeld dat er te lage tarieven geboden worden door zorgverzekeraars voor kraamzorg?
In de kraamzorg is sprake van capaciteits- en financiële vraagstukken. Om die reden hebben Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en Bo geboortezorg in juni 2023 een convenant afgesloten om deze uitdagingen het hoofd te bieden. Onder andere zijn afspraken gemaakt over hogere tarieven gedurende de looptijd van het convenant. Ook heeft de NZa extra tariefruimte gecreëerd in de regelgeving, zodat zorgverzekeraars en zorgaanbieders daar waar nodig aanvullende afspraken kunnen maken. Bo geboortezorg en ZN hebben toen ook een onderzoek laten uitvoeren naar de financiële situatie van de sector. Daaruit is een gedifferentieerd beeld naar voren gekomen; er zijn zowel organisaties waar het relatief goed gaat, als organisaties in financieel zwaar weer. Dit benadrukt het belang van een goed gesprek, in alle openheid, tussen iedere zorgaanbieder en zorgverzekeraar over de financiële situatie van de zorgaanbieder. Zij zijn gezamenlijk aan zet en kunnen per geval bepalen wat nodig is. ZN en Bo geboortezorg werken aan een vervolg op het convenant, waar ook afspraken over de tarieven onderdeel van uitmaken. De NZa start binnenkort met het kostenonderzoek dat zij regulier doet om periodiek de maximumtarieven bij te stellen. De uitkomsten hiervan zijn relevant voor de tarieven vanaf 1 januari 2026.
Is bekend of er nog andere kraamzorgorganisaties zijn die dreigen weg te vallen? Zo ja, welke?
Ik heb navraag gedaan bij de toezichthouders. Zowel de NZa als de IGJ hebben geen signalen ontvangen dat andere kraamzorgorganisaties dreigen om te vallen.
Waar kunnen de genoemde 160 kraamgezinnen op dit moment terecht met hun zorgvraag? Welke maatregelen gaat u nemen als blijkt dat er onvoldoende zorgaanbod is om deze 160 kraamgezinnen van kraamzorg te voorzien?
Maartje Kraamzorg stopt per 1 mei. De preferente zorgverzekeraar heeft aangegeven verrast te zijn door het stoppen van Maartje Kraamzorg en is hierover met de organisatie in gesprek. Gezamenlijk wordt gekeken of cliënten bij andere aanbieders geplaatst kunnen worden. Dit sluit aan op de beoogde landelijke afspraken tussen ZN en Bo geboortezorg.
In eerdere beantwoording van Kamervragen heeft u aangegeven dat er onderzoek wordt gedaan naar de loonontwikkeling van de kraamzorg, is dit onderzoek inmiddels afgerond en zou u de resultaten van dit onderzoek met de Kamer kunnen delen?2
Als onderdeel van het convenant voor 2023 hebben Bo geboortezorg en ZN ook opdracht gegeven voor onderzoek naar de financiële situatie en de loonontwikkeling in de kraamzorg. Dit onderzoek is afgerond. Ik heb Bo geboortezorg en ZN gevraagd dit onderzoek beschikbaar te maken op hun website, zodat dit onderzoek breed toegankelijk is.
In hoeverre (h)erkent u het beeld dat de huidige arbeidsomstandigheden, zoals slechte beloning voor de wachtdienst en de hoge werkdruk, leiden tot het huidige personeelstekort in de kraamzorg?
Bo geboortezorg geeft aan dat zij van hun achterban horen dat de lage beloning, werkdruk en werk-privébalans van invloed zijn op de uitstroom in de kraamzorg. Uitstroomonderzoek van RegioPlus laat zien dat de drie voornaamste redenen om te vertrekken bij een werkgever ontwikkelmogelijkheden, werkinhoud en de privésituatie zijn. Ook werkdruk komt terug in de top 5 van vertrekredenen. Arbeidsvoorwaarden spelen een beperktere rol en staan slechts op de negende plaats als reden om weg te gaan.
Voor het behoud van medewerkers is inzet op goed, aantrekkelijk en modern werkgeverschap essentieel. Hier ligt een belangrijke rol voor werkgevers. Zij zijn immers primair verantwoordelijk voor goed personeelsbeleid. Met het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en welzijn (TAZ) stimuleert en ondersteunt de Minister van VWS hen hierin. De focus ligt daarbij op professionele autonomie en zeggenschap, begeleiding van nieuwe medewerkers, aandacht voor een goede balans tussen werk en privé, een gezonde en veilige werkomgeving en het aantrekkelijker maken van werken in loondienst.
Deelt u de mening dat het garanderen van kraamzorg een belangrijk onderdeel zou moeten zijn van het actieprogramma Kansrijke Start?
Voor het garanderen van Kraamzorg zijn wettelijke kaders van toepassing, namelijk de kwaliteits- en continuïteitswaarborgen van de Zorgverzekeringswet.
Zorgaanbieders en zorgverzekeraars zijn verantwoordelijk om respectievelijk goede zorg te leveren en aan de zorgplicht te voldoen. De NZa en de IGJ zien hierop toe. Ik juich het dan ook toe dat zorgaanbieders en verzekeraars met elkaar in gesprek zijn over verlenging van een convenant dat hen beide helpt in het nakomen van hun verantwoordelijkheden.
Welke maatregelen bent u bereid om te nemen om kraamzorg nu en in de toekomst te garanderen?
Ik vind het van belang dat de continuïteit en kwaliteit van zorg zoveel als mogelijk geborgd is. Zoals hiervoor al gezegd zijn zorgaanbieders en zorgverzekeraars in eerste instantie verantwoordelijk en zien de NZa en de IGJ hierop toe.
Ik heb respect voor de wijze waarop het kraamverzorgenden, zorgaanbieders en zorgverzekeraars tot op heden is gelukt elke kraamvrouw die dat wenst kraamzorg te bieden in lijn met het afgesloten convenant. Ook zijn in dit convenant afspraken gemaakt over een toekomstbestendige sector. Het is aan ZN en Bo geboortezorg om tot opvolging van dit convenant te komen. De NZa is hier ook bij betrokken. Eenieder pakt hierin zijn rol en verantwoordelijkheid, ik heb daarmee de verwachting dat de gesprekken tussen de beide partijen tot een goed resultaat zullen leiden.
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja, daartoe ben ik bereid.
De chaos bij busvervoerder EBS |
|
Bart van Kent |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het nieuws dat busvervoersbedrijf EBS van plan is om per april tien procent van de ritten te schrappen in haar vervoersgebieden in Flevoland, Gelderland en Overijssel?1 2 3 4
Ik ben op de hoogte van de berichtgeving over de geschrapte ritten in de concessie IJssel-Vecht. Het aanbod van betrouwbaar openbaar vervoer voor de reiziger is voor mij van belang. Ook voor de provincies staat het belang van de reiziger voorop. Die moet kunnen vertrouwen op het ov. Daarnaast is het ook belangrijk dat het ov-personeel in staat is om het werk goed uit te kunnen voeren.
De concessieverleners hebben besloten dat de dienstregeling tijdelijk afgeschaald moet worden. Zij hebben liever een afgeschaalde, maar betrouwbare dienstregeling dan de oorspronkelijke dienstregeling met te veel risico op ongeplande rituitval. De concessieverleners hebben toestemming gegeven voor een aangepaste dienstregeling die is afgestemd op de hoeveelheid beschikbaar personeel. Deze dienstregeling start op 14 april. EBS heeft kaders ontvangen voor deze dienstregeling zodat de ov-bereikbaarheid van het gebied goed geborgd is. De aangepaste dienstregeling bevat ongeveer 8% minder dienstregelingsuren dan die van december 2023.
Wat is uw reactie op de problemen die EBS heeft met haar vervoer in Noord-Holland?5
Ik ben op de hoogte van de situatie in de concessie Zaanstreek-Waterland. De Vervoerregio Amsterdam (VRA) is als opdrachtgever verantwoordelijk voor het aanbod van het busvervoer. Vlak na de start van de concessie bleek dat de rituitval ver boven de norm lag, er problemen waren met betrekking tot de reisinformatie en er in mindere mate een tekort aan materieel was.
Naar aanleiding hiervan is er door de Vervoerregio een verbeterplan geëist van EBS. Als onderdeel van het verbeterplan heeft EBS ervoor gekozen om met een aangepaste dienstregeling te rijden om de reiziger meer betrouwbaarheid te bieden. De Vervoerregio heeft in reactie daarop aangegeven géén ontheffing te verlenen voor de aanpassingen aan de dienstregeling zoals opgenomen in het verbeterplan omdat de reiziger zo snel mogelijk moet kunnen rekenen op een betrouwbare én volwaardige dienstregeling.6 EBS rijdt echter wel volgens de ingediende dienstregeling. Dat de Vervoerregio hier niet mee instemt, betekent onder andere dat EBS geen subsidie ontvangt voor de ritten die ze niet rijden. Daarnaast houdt de Vervoerregio de mogelijkheid om te sturen op de naleving van dat wat oorspronkelijk door EBS geboden is. De Vervoerregio en EBS werken samen om terug te keren naar een volledige dienstregeling en om de betrouwbaarheid voor de reiziger in de tussentijd zo hoog mogelijk te houden.
Sinds de invoering van de wijziging van de dienstregeling is er steeds meer verbetering ten aanzien van de dienstuitvoering van EBS in de concessie Zaanstreek-Waterland. Het percentage ongeplande rituitval is flink omlaaggegaan en de punctualiteit is verbeterd. Wel vallen er nog steeds ongepland ritten uit. Het aantal ritten dat ongepland uitvalt, is aanzienlijk minder dan eerder het geval was. De laatste weken is gemiddeld nog 0 tot 2 op de 100 bussen uitgevallen.
Klopt het dat 25 procent van de ritten en het materieel op dit moment uitvallen?
Het percentage ritten dat uitvalt, ligt ver beneden de 25%. De meeste rituitval in IJssel-Vecht wordt veroorzaakt door personeelstekort. De uitval lag begin dit jaar tussen de 5% en 6,5% voor de gehele concessie. In Flevoland was de rituitval aanmerkelijk hoger, omdat daar het personeelstekort groter is. Hier was de rituitval in het begin van het jaar tussen de 11% en 13%.
Na de start van de concessie IJssel-Vecht in Flevoland in december 2023 (de concessiedelen Gelderland en Overijssel zijn al in december 2022 gestart) zijn er een aantal (elektrische) storingen geweest vanwege een korte vorstperiode. Op dit moment is er nagenoeg geen rituitval als gevolg van materieelstoringen.
In Zaanstreek-Waterland zijn de uitvalcijfers altijd lager geweest, ook tijdens de uitvoering van de oorspronkelijke dienstregeling. Voordat de dienstregeling is afgeschaald viel gemiddeld 8,5% van de ritten uit. Vanaf de (gedeeltelijke) aanpassing van de dienstregeling op 8 januari was de rituitval van 4,5% in januari, 3,9% in februari en in maart is er een verdere verbetering zichtbaar.
Kunt u per vervoersgebied aangeven welke problemen EBS heeft met technische mankementen aan bussen en laadinfrastructuur, rituitval en personeelstekorten?
Voor IJssel-Vecht zijn de mankementen aan de bussen verholpen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 zijn er enkel problemen geweest gedurende een korte vorstperiode, samenhangend met verminderde batterijprestaties tijdens koude periodes. EBS geeft aan te onderzoeken hoe dit in de toekomst kan worden voorkomen. Er zijn bij de overgang van de concessie aanloopproblemen geweest bij het gebruik van de laadinfrastructuur. Deze hebben geen structurele aard.
In Zaanstreek-Waterland is de levering van de nieuwe ZE-bussen vertraagd. Hierdoor wordt er noodgedwongen door EBS gereden met oud dieselmaterieel. Dit materieel heeft enkele mankementen vertoond. Hierop is door de Regioraad, de vertegenwoordiging van de gemeente in de Vervoersregio, verzocht om een technische audit van de bussen. Hierbij werd bij een aantal bussen mankementen geconstateerd. Deze mankementen zijn inmiddels door EBS opgelost. Feit blijft dat de bussen behoorlijk oud zijn en door de ouderdom eerder technische gebreken vertonen. Dit leidt ertoe dat er soms rituitval is die te wijten is aan materieel. EBS probeert dit op te vangen door een grote technische reserve achter de hand te houden.
Voor beide concessies geldt dat het personeelstekort de hoofdoorzaak is voor de rituitval. Er wordt op dit moment door EBS hard gewerkt aan het werven van nieuw personeel. EBS geeft aan hierbij succes te hebben. Er is op dit moment een behoorlijk aantal nieuwe personeelsleden in (afwachting van) de opleiding voor het D-rijbewijs en Code95 (een aanvullende opleiding voor buschauffeurs). Voor Zaanstreek-Waterland zijn er inmiddels zoveel mensen ingestroomd dat de formatie voor de huidige dienstregeling op peil is. Voor IJssel-Vecht is dat voor de dienstregeling die vanaf 14 april geldt ook het geval.
Welke gevolgen hebben de technische problemen met het rijdend materieel gehad voor de buschauffeurs?
EBS geeft aan dat er vrijwel geen ziekteverzuim is dat herleidbaar is naar problemen met het materieel.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat EBS zo snel mogelijk weer haar volledige dienstregelingen gaat rijden?
De decentrale ov-autoriteiten zijn als concessieverleners bevoegd om de afspraken die in concessies worden gemaakt met vervoerders te wijzigen dan wel te handhaven. In de concessie IJssel-Vecht zijn met EBS afspraken gemaakt over het oplossen van de problemen. EBS krijgt de gelegenheid om meer chauffeurs te werven. Vanaf medio december verwachten de provincies dat EBS weer de volledige dienstregeling rijdt. Er zijn afspraken gemaakt over geregelde voortgangsrapportages tussen de concessieverleners en EBS. De concessieverleners beraden zich nog over het opleggen van boetes.
Hoewel de Vervoerregio Amsterdam niet heeft ingestemd met het door EBS voorgestelde verbeterplan, worden er wel doorlopende gesprekken gevoerd tussen de Vervoerregio en EBS over verbeteringen waarbij wordt teruggekeerd naar de oorspronkelijke dienstregeling. Hierover wordt wekelijks een voortgangsrapportage gegeven. Ook krijgt de Vervoerregio wekelijks een aparte update met betrekking tot de invulling van de diensten en eventuele bijzonderheden. Aan de hand van de rapportages en de gesprekken kijkt de Vervoerregio, samen met EBS, naar de mogelijkheden om de dienstregeling weer uit te breiden. Hierbij is de belangrijkste factor het personeelsbestand.
Gaat u onderzoek instellen naar de klachten die de personeelsleden en vakbonden hebben over het functioneren van EBS? Zo ja, kunt u hierbij borgen dat medewerkers anoniem hun ervaringen kwijt kunnen?
Ik ben niet bevoegd om te interveniëren in de concessierelatie tussen decentrale ov-autoriteiten en EBS en heb er vertrouwen in dat de decentrale overheden voldoende in staat zijn om te zorgen voor voldoende en betrouwbaar openbaar vervoer.
Als stelselverantwoordelijke bewindspersoon voer ik wel gesprekken met alle betrokken partijen over de ontwikkelingen in het openbaar vervoer, waaronder ook met medewerkers in het openbaar vervoer en met vertegenwoordigers van de vakbonden die hen vertegenwoordigen. Daarnaast heb ik regelmatig overleg in het NOVB met de decentrale overheden en vervoerders. Ik zal in die overleggen ook aandacht blijven vragen aan het zorgdragen voor de instroom van voldoende personeel zodat dienstregelingen niet tijdelijk afgeschaald hoeven te worden en de werkdruk en het ziekteverzuim beheersbaar blijven.
Deelt u de mening dat openbaar aanbesteden heeft geleid tot verslechtering van het streekvervoer? Zo ja, welke alternatieven ziet u hiervoor?
Ik deel deze mening niet. Zowel in concessies die zijn aanbesteed als die zijn inbesteed, zie ik momenteel de gevolgen van personeelskrapte. Ondanks de mogelijkheid dat zich bij concessiewisselingen aanloopproblemen voordoen blijkt uit onderzoek daarnaast dat aanbestedingen in het (regionaal) ov in de afgelopen 20 jaar in Nederland hebben geleid tot meer en beter ov.7
Kunt u samen met de verantwoordelijke provincies kijken naar de mogelijkheden om de concessies over te nemen in eigen beheer?
Op basis van de Wet personenvervoer 2000 kunnen de provincies hun vervoerconcessies niet inbesteden aan een eigen provinciaal vervoersbedrijf. Daarvoor moet de wet gewijzigd worden. Op 10 januari jl. heb ik de Tweede Kamer per brief8 hierover geïnformeerd naar aanleiding van door de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, CDA en CU ingediende moties.
Zoals ik in mijn brief schreef, is de verplichting tot openbaar aanbesteden – naast decentralisatie van regionaal ov – in 2006 geïntroduceerd om een kwaliteitsverbetering in het ov te bereiken.9 Onderzoek uit 2020 laat zien dat de prestaties in het openbaarvervoer sindsdien zijn toegenomen en de reiziger een beduidend beter ov-aanbod heeft dan voor de invoering van de Wp2000.10
Op dit moment staan de decentrale overheden voor lastige keuzes om hun concessies weer in balans te brengen als gevolg van veranderde reizigerspatronen na corona, inflatie en personeelstekorten. Dit is breed te zien voor zowel aanbestede als inbestede concessies. Hierbij moet ook in ogenschouw genomen worden dat het oprichten van een provinciaal vervoersbedrijf een ingrijpende en kostbare organisatorische verandering is.
Op dit moment zie ik geen aanleiding om samen te kijken naar de mogelijkheden om concessies meer in eigen beheer te nemen. Ik heb geen signalen ontvangen vanuit provinciebesturen dat zij de concrete wens hebben om een eigen vervoerbedrijf op te richten. Wel kijken enkele fracties in provinciale staten van de provincies Overijssel en Limburg met interesse naar het initiatiefwetsvoorstel van Kamerlid De Hoop wat zou moeten regelen dat het oprichten van provinciale vervoerbedrijven mogelijk wordt. De provincie Limburg heeft aangekondigd pas na de aanname van het initiatiefwetsvoorstel een onderzoek te willen doen naar de kansen en bedreigingen van een eigen vervoersbedrijf.
Wat gaat u ondernemen om afgehaakte reizigers in deze vervoersgebieden terug te winnen voor het reizen per openbaar vervoer?
Het is van belang dat de personeelskrapte zo min mogelijk voelbaar is voor de reiziger. Hierbij is het bieden van een betrouwbaar vervoersaanbod het meest van belang. Alhoewel het afschalen van dienstregelingen in vervoersregio’s een pijnlijke beslissing is, is dit de meest optimale manier om met deze noodgedwongen uitval om te gaan.
Ik zet mij in het Nationaal Openbaar Vervoerberaad (NOVB) in om tot een sector brede aanpak te komen voor de personeelskrapte. Ik spreek daarom met decentrale overheden en vervoersbedrijven over de aanpak die zij hebben voor de personeelskrapte en hoe een sector brede aanpak eruit zou kunnen zien.
Als onderdeel van deze gesprekken heb ik de afgelopen maand ook gesproken met ov-personeel dat recent is overgestapt uit een andere sector om beter inzicht te krijgen in de goede en minder goede kanten van het werk in de ov-sector. Daarnaast heb ik een gesprek gevoerd met de vakbonden over de aanpak van de personeelskrapte.
Daarnaast is de afgelopen begrotingsbehandeling € 300 mln. structureel beschikbaar gemaakt voor het voorkomen van de voorziene prijsstijgingen in het regionaal openbaar vervoer en voor het structureel verbeteren van de beschikbaarheid van het regionaal openbaar vervoer. Dit stelt de provincies en vervoerregio’s in staat om maatregelen te nemen die de beschikbaarheid en kwaliteit van het openbaar vervoer verbeteren en er daarmee aan bijdragen dat de reizigers weer sneller teruggewonnen kunnen worden voor het openbaar vervoer.
Gewelddadigheden binnen de Eritrese gemeenschap in Nederland. |
|
Caspar Veldkamp (NSC), Isa Kahraman (NSC) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Zeker vier agenten gewond bij rellen rond bijeenkomst Eritreeërs in Den Haag»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het gaat om zeer ernstige geweldplegingen, temeer daar politie en hulpdiensten zijn belaagd?
Ja. Wij verdelen iedere vorm van geweld, in het bijzonder wanneer dit zich richt tegen onze hulpverleners. Politie en andere hulpverleners staan voor onze veiligheid. Zij moeten te allen tijde hun werk veilig kunnen doen. Tijdens de rellen in Den Haag was er sprake van excessief geweld. De feiten worden momenteel onderzocht door het Openbaar Ministerie. Voor snelle en strenge opsporing en vervolging na geweld tegen werknemers met een publieke taak bestaan de Eenduidige Landelijke Afspraken. Gezien de ernst van deze delicten is bij geweldplegers tegen functionarissen met een publieke taak, waaronder hulpdiensten, bijvoorbeeld een strafeis van +200 procent van toepassing.
Kunt u aangeven of de betrokken organisaties bij de geweldplegingen van zondag 18 februari jl. in beeld zijn bij de overheid? Zo ja, welke? Zo nee, wat gaat u op korte termijn doen om deze informatie te bemachtigen?
Als Minister doe ik geen uitspraak over welke groepen wél en welke groepen níet in beeld zijn bij de overheid. Het handhaven van de openbare orde is een taak van de politie, en wordt uitgevoerd onder gezag van de burgemeester. De politie en andere (landelijke) diensten hebben verschillende manieren om informatie te vergaren en hier een zo compleet mogelijk beeld op te baseren. De politie adviseert de driehoek op basis van het informatiebeeld.
In hoeverre is er bij het georganiseerde evenement sprake van een lange arm van (ongewenste beïnvloeding door) het Eritrese regime dat middels afpersing en bedreiging een rol speelt binnen de Eritrese gemeenschap in Nederland?
Vooralsnog hebben ons geen signalen bereikt dat er sprake was van aansturing door of vanuit het Eritrese regime.
Is er bij de gewelddadigheden sprake geweest van betrokkenheid van (leden van de) zogeheten Brigade Nhamedu, zoals aangegeven in een verklaring van de burgemeester van Den Haag?
Ik kan geen inhoudelijke mededelingen doen over een lopend strafrechtelijk onderzoek. Bovendien wordt over de identiteit van verdachten – waaronder een eventueel lidmaatschap – geen uitspraken gedaan.
Wordt er momenteel onderzoek gedaan naar de mogelijkheid om gewelddadige organisaties, zoals de Brigade Nhamedu, te verbieden? Zo nee, welke acties kunt u ondernemen om de betrokken organisaties alsnog te verbieden?
Er kunnen geen inhoudelijke mededelingen over een lopend strafrechtelijk onderzoek worden gedaan. Daarnaast is het niet aan ons om deze afweging te maken. Artikel 2:20 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek schrijft voor dat het Openbaar Ministerie de rechtbank kan verzoeken een rechtspersoon verboden te verklaren of te ontbinden indien de werkzaamheid van deze rechtspersoon in strijd is met de openbare orde.
Heeft de overheid in beeld hoeveel en welke personen lid zijn van de bij de gewelddadigheden betrokken organisaties?
Er wordt door politie altijd per casus gekeken naar beschikbare informatie om een informatiebeeld te vormen. Er worden gezien de vertrouwelijkheid geen uitspraken gedaan over informatiebeelden van de politie en het actuele kennisniveau van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Kunt u aangeven wat de verblijfsstatus is van de tot nu toe aangehouden mannen tussen de 19 en 36 jaar?
Over de identiteit van verdachten kunnen geen uitspraken worden gedaan.
Deelt u de mening dat betrokkenheid bij ernstige gewelddadigheden zoals nu in Den Haag hebben plaatsgevonden gevolgen moet hebben voor het verkrijgen van een permanente verblijfstitel of de Nederlandse nationaliteit?
Uitgangspunt van het openbare-ordebeleid is dat vreemdelingen die (ernstige) misdrijven plegen niet in aanmerking komen voor verblijf in Nederland. Tegelijkertijd zijn de weigering en de intrekking van de verblijfsvergunning gebonden aan de regels die ik in het antwoord op vraag 10 nader toelicht. Uit jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State komt naar voren dat het Nederlandse beleid reeds scherp gesteld is.
Is betrokkenheid bij de gewelddadigheden en/of lidmaatschap van bij het geweld betrokken organisaties volgens u voldoende om een verblijfstitel in te trekken en een betreffend persoon terug te sturen naar het land van herkomst? Zo nee, waarom niet?
Als er sprake is van een veroordeling wegens strafbare feiten kan een verblijfsvergunning worden geweigerd of ingetrokken. In het geval van intrekking van een verblijfsvergunning regulier is de glijdende schaal van toepassing (des te langer het verblijf, des te hoger de opgelegde straf moet zijn om verblijf te kunnen intrekken). Als het gaat om mensen die asielrechtelijke bescherming nodig hebben, gelden bovendien de normen die zijn neergelegd in Europese Kwalificatierichtlijn, die weer een uitwerking zijn van internationale verdragen en jurisprudentie. Ten aanzien van deze personen geldt immers, dat is vastgesteld dat zij bescherming van de Nederlandse overheid nodig hebben. Bij terugkeer naar het eigen land zouden zij ernstige problemen kunnen ondervinden. Daarom is in de Europese regelgeving opgenomen wanneer een asielvergunning kan worden geweigerd of ingetrokken.
Als betrokkene moet worden aangemerkt als verdragsvluchteling, kan de vergunning alleen worden geweigerd of ingetrokken als er sprake is van een «bijzonder ernstig misdrijf». Hiervan is in beginsel sprake als de rechter een onherroepelijke gevangenisstraf van ten minste 10 maanden heeft opgelegd. Daarnaast moet er ook sprake zijn van een gevaar voor de gemeenschap. Als de vreemdeling geen verdragsvluchteling is maar wel in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming, moet sprake zijn van een «ernstig misdrijf». Hiervoor is in ons beleid een grens gesteld van tenminste zes maanden gevangenisstraf. Een van de veroordelingen moet daarnaast betrekking hebben op een misdrijf dat naar zijn aard een gevaar voor de gemeenschap oplevert. Ook is de aard van de misdrijven/gepleegde strafbare feiten van belang. In beide gevallen moet ook het Unierechtelijk openbare- orde criterium worden getoetst. Daarnaast moeten beide gevallen evenredig zijn aan de bedreiging die de betrokken derdelander vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving.
Hoeveel asielprocedures van mensen uit Eritrea zijn er de afgelopen vijf jaar behandeld, zowel de nog lopende als de reeds afgehandelde procedures? Hoeveel asielaanvragen zijn toegekend en hoeveel zijn afgewezen in de afgelopen vijf jaar? Is hierbij een differentiatie te maken tussen aanhangers en tegenstanders van het huidige regime?
Tussen 2019 en 2023 zijn er in totaal ca. 3.480 eerste asielaanvragen behandeld, waarvan (afgerond) 36% is afgewezen, 62% is ingewilligd en 1% overig is afgedaan. Per december 2023 zaten er ca. 2.600 eerste asielaanvragen in de werkvoorraad van de IND.
In de systemen van de IND wordt niet geregistreerd of een Eritreeër aanhanger is van het regime. In de praktijk zijn er echter geen recente gevallen bekend waarin Eritrese asielzoekers zich kenbaar maken als regeringsgezind of waarbij de IND aanwijzingen heeft dat zij regeringsgezind zouden zijn. Mede hierdoor kan de IND geen inschatting geven over het aantal Eritreeërs met een verblijfsvergunning dat aanhanger is van het Eritrese regime.
Wanneer tijdens de asielprocedure duidelijk wordt dat de betrokkene een loyale aanhanger van de Eritrese autoriteiten is, wordt dit element meegewogen bij de individuele beoordeling van de asielaanvraag. Dit kan betekenen dat de aanvraag wordt afgewezen. Uit de meest recente ambtsberichten van de afgelopen jaren aangaande Eritrea blijkt immers, dat voor aanhangers van het regime bij terugkeer niet dezelfde risico’s gelden als voor andere Eritreeërs. Vrijwel alle Eritreeërs die recent gevlucht zijn uit het land, voeren echter aan dat zij vluchtten vanwege het zeer repressieve regime en de onbeperkte duur van de dienstplicht. Deze personen zijn vrijwel allemaal op illegale wijze vertrokken en lopen een reëel risico om bij terugkeer aan marteling te worden onderworpen.
Het is waarschijnlijker dat regeringsgezinde Eritreeërs in Nederland niet afkomstig zijn uit de recente en huidige asielinstroom. Een eerste golf Eritreeërs ontvluchtte het land al tussen 1980–1998, tijdens de onafhankelijkheidsoorlog tussen Eritrea en Ethiopië. Deze groep was grotendeels voorstander van de onafhankelijkheid van Eritrea en lid van de partij die evolueerde tot de huidige regeringspartij. Deze personen zullen reeds vele jaren in Nederland verblijven en in de praktijk daarom veelal een vergunning voor onbepaalde tijd hebben of inmiddels de Nederlandse nationaliteit bezitten. Daarnaast zullen niet alle Eritreeërs in eerste instantie verblijfsrecht in Nederland hebben gekregen op basis van asiel, maar kunnen zij dit ook op reguliere gronden hebben verkregen.
Van de huidige asielstroom kan in algemene zin worden gesteld dat deze juist gevormd wordt door personen op de vlucht voor het huidige regime.
Deelt u de mening dat het vreemd is als aanhangers van het Eritrese regime een vluchtelingenstatus zouden krijgen, omdat juist zij geen vervolging in hun land zouden hoeven vrezen?
Zie antwoord vraag 11.
Zijn er signalen dat geweldplegingen binnen Eritrese groepen ook plaatsvinden in andere landen met substantiële Eritrese bevolkingsgroepen, zoals Duitsland en Zweden? Zijn er signalen dat bij dergelijke groepen over de landsgrenzen heen contacten bestaan? Zo ja, bent u bereid om deze problematiek op te brengen in een komende JBZ-Raad van EU-Ministers of deze problematiek anderszins te bespreken met uw EU-collega’s?
Ook in andere landen is geweld gebruikt rondom evenementen van de Eritrese diaspora, waaronder in Zweden, Duitsland, de Verenigde Staten en Israël. In het algemeen kan worden aangenomen dat onder Eritrese diasporagroeperingen onderling contact bestaat. Het kabinet beziet de komende periode met de genoemde lidstaten of agenderen in Europees verband opportuun is.
Het artikel "Ik bied u mijn oudere handen aan het bed. Maar waarom moet ik dan opnieuw leren rekenen" |
|
Judith Tielen (VVD), Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Ik bied u mijn oudere handen aan het bed. Maar waarom moet ik dan opnieuw leren rekenen?»1
Ja.
Bent u het ermee eens dat mensen die willen (zij)instromen in de zorg meer dan welkom zijn en van grote toegevoegde waarde zijn, helemaal in het licht van de huidige personeelstekorten?
Ja, dat onderschrijf ik. Met het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (TAZ) zet ik mij in om – samen met werkgeversorganisaties en onderwijspartijen – de (zij)instroom in de zorg te verhogen.
Bent u het ermee eens dat het belangrijk is dat onnodige drempels bij het (zij)instromen in de zorg voorkomen moeten worden? Zo ja, wat gaat u doen om deze drempels te verlagen?
Het is van belang dat de (zij)instroom in de zorg zo laagdrempelig mogelijk is, waarbij de kwaliteit van zorg gewaarborgd blijft. De werkgever kan hierin regie pakken door het principe «bekwaam is inzetbaar» meer centraal te stellen bij de instroom van nieuw zorgpersoneel. Werkgevers kunnen op verschillende manieren vaststellen over welke bekwaamheden (zij-) instromers al beschikken en passende vormen van leeraanbod en begeleiding op de werkvloer aanbieden. Zo zijn er op dit moment al veel mooie samenwerkingsverbanden tussen zorginstellingen en onderwijsinstellingen gericht op het weghalen van drempels voor (zij-)instromers. Het mbo biedt voor zorgopleidingen op niveau 2, 3 en 4 diverse mogelijkheden voor maatwerk. Voor mbo-opleidingen Helpende Zorg en Welzijn, Verzorgende-IG en MBO-verpleegkundige zijn bijvoorbeeld diverse beroepsgerichte modules vastgesteld die afgerond kunnen worden met een wettelijk erkend mbo-certificaat. Voor werkgevers biedt dit de mogelijkheid om een zij-instromer gericht te scholen op alleen die beroepstaken waarop de zij-instromer wordt ingezet en waar de zij-instromer nog niet bekwaam in is. Steeds meer mbo-scholen bieden, in samenwerking met zorginstellingen, deze certificaattrajecten aan.
Ik geef via de huidige twee subsidieregelingen, SectorplanPlus-TAZ 2023–2024 en Kwaliteitsimpuls Personeel Ziekenhuiszorg 2024, een financiële impuls aan het flexibel opleiden en scholen van zorgmedewerkers. Bij de nieuwe subsidieregeling vanaf 2025 («TAZ Instrumentarium») zal hiervoor ook aandacht zijn. Ook is op 6 oktober 2023 voorlichting op de Rijksoverheidssite gepubliceerd over de opdrachtregeling in de Wet BIG.2 De opdrachtregeling gaat over de voorwaarden voor het uitvoeren van voorbehouden handelingen door niet-BIG geregistreerde zorgverleners. Het doel van de voorlichting is dat de opdrachtregeling in de toekomst beter benut gaat worden en bijdraagt aan meer flexibiliteit op de arbeidsmarkt. Deze voorlichting is onder de aandacht gebracht bij werkgevers en beroepsverenigingen.
Tegelijk zijn er ook nog stappen te zetten hierin. Om de beweging naar bekwaam is inzetbaar en goede randvoorwaarden voor leven lang ontwikkelen verder te stimuleren heb ik binnen het Programma TAZ een kerngroep ingericht waar het werkveld en onderwijs gezamenlijk werken aan het verder invulling aan een skillsgerichte arbeidsmarkt zorg en welzijn. Hierbij kijken we naar de regionale praktijken om kansen te identificeren en regionaal en landelijk verder te brengen.
Klopt het dat middelbaar beroepsonderwijs (mbo-)studenten, die reeds een havo- of vwo-diploma hebben, een vrijstelling kunnen krijgen voor examenonderdelen als Nederlands, Engels en rekenen?
Ja, dit klopt. Het havo-, vwo- of mbo-diploma moet dan wel op minimaal hetzelfde referentieniveau voor Nederlands, Engels of rekenen zijn afgerond als de te volgen mbo-opleiding. Dit betekent dat het havo-, vwo- of mbo-diploma niet eerder dan in 2014 moet zijn behaald voor Nederlands en rekenen en voor Engels niet eerder dan in 2010. De vakken Nederlands, Engels en rekenen in havo-, vwo en mbo waren namelijk voor die tijd nog niet gebaseerd op de vereiste referentieniveaus. Wel kan de mbo-school in dat geval de student de examens voor Nederlands, Engels en/of rekenen aan het begin van de opleiding aanbieden, waarna de student, bij een positief resultaat, geen onderwijs in dat vak meer hoeft te volgen. De examencommissie van de mbo-school beoordeelt, binnen deze kaders, of de student in aanmerking komt voor een vrijstelling of aan het begin van de opleiding de examens kan afleggen.
Herkent u de signalen dat mbo-scholen geen vrijstellingen willen verlenen of hier niet proactief over communiceren? Zo ja, wat is de reden hiervan?
Zie mijn antwoord bij vraag 4. Daarbij is aangemerkt dat ik de ingezonden brief van de heer Corton vooral zie als een oproep tot het bieden van maatwerk die past bij zijn werk- en levenservaring en bij de taken waarop hij zal worden ingezet. Voor sommige zij-instromers kan een diplomagerichte opleiding passend zijn, waarbij het verlenen van vrijstellingen kan zorgen voor maatwerk. In andere gevallen kan het passender zijn om zij-instromers een of meer modules van een mbo-opleiding aan te bieden die afgerond kunnen worden met een mbo-certificaat. In mijn ogen is de uitdaging waar we voor staan dus breder dan alleen het vrijstellingenbeleid van mbo-scholen bij diplomagerichte opleidingen. En zowel werkgevers als mbo-scholen zijn aan zet om passend maatwerkscholing te bieden aan zij-instromers.
In hoeverre wordt er ingezet op modulair opleiden voor (zij)instromers in de zorg? Bent u bereid samen met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetschap (OCW) te kijken of er sprake is van onnodige toets- en/of cursusdruk voor (zij)instromers in de zorg en hoe deze kan worden verlaagd? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is het uitgangspunt «bekwaam = inzetbaar» en het bieden van maatwerkscholing aan (zij-)instromers nog niet vanzelfsprekend. Het werkveld, de beroepsgroepen en de onderwijsinstellingen zijn hiervoor primair aan zet. Ik ga, onder meer, via het programma TAZ, in gesprek met (branches van) werkgevers en scholen wat er voor nodig om dit te realiseren en welke bijdrage alle partijen hieraan kunnen leveren.
Ook zetten de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, in het kader van het kabinetsbeleid voor een leven lang ontwikkelen, in op diverse maatregelen voor flexibilisering van het mbo-, hbo- en wo-onderwijs waarvan de zorgsector kan profiteren. Zo worden voor het mbo mogelijkheden verkend voor een toegankelijker vrijstellingenbeleid voor de generieke onderdelen van mbo-opleidingen zoals Nederlands, rekenen en burgerschap en wordt onderzocht wat nodig is om het gebruik van mbo-certificaten op te schalen. Zie Kamerbrief Uitwerking Onderwijsagenda LLO van november 2023 (Kamerstukken II 2023/24, 30 012, nr. 157).
Onderschrijft u het belang van opleidingen, zoals de opleiding Zorgprofessional Praktijkroute Ouderenzorg aan Scalda in Zeeland, waar (zij)instromers op een praktijkgerichte manier kunnen leren? Hoe stimuleren u en de Minister van OCW andere opleiders om ook praktijkgerichte opleidingen aan te bieden?
Vrijwel elk roc biedt praktijkgerichte bbl-opleidingen in de zorg aan, waarbij werken met leren wordt gecombineerd. Hieraan nemen veel zij-instromers deel. Ook de bol-opleidingen in de zorg kennen diverse stages en ander praktijkgerichte werkvormen en worden soms volledig bij de zorginstelling zelf uitgevoerd. De Zeeuwse Praktijkroute ouderenzorg welke door Scalda met zes VVT-organisaties is ontwikkeld is een goed voorbeeld van een zorgopleiding die heel praktijkgericht is vormgegeven. Werkgevers en het onderwijspartijen staan er voor aan de lat om dit type opleidingen verder te ontwikkelen en er voor te zorgen dat het regionaal meer van de grond komt. In mijn antwoorden bij vraag 3 en 6 heb ik aangegeven hoe de Minister van OCW en ik hierin ondersteunend zijn.
Bent u bereid om meer te doen om modulaire en laagdrempelige opleidingen te realiseren voor meer zij-instromers en werkgevers nauw hierbij te betrekken? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer daar aanvullend over informeren?
Het werkveld, de beroepsgroepen en de onderwijsinstellingen zijn aan zet om flexibele en modulaire opleidingen door te ontwikkelingen en op te schalen. Ik ondersteun hen hierbij via het programma TAZ. Zie ook mijn antwoorden bij vraag 3 en 6. In de Voortgangsrapportage van het Programma TAZ zal ik de Tweede Kamer nader informeren. Deze rapportage zal voor de zomer toegestuurd worden.
De KNMG-gedragscode |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Waarom geeft u in uw beantwoording van 13 februari jl. (Kamerstukken II 2023/24, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 1018) over de KNMG-gedragscode geen antwoord op de vraag die met een simpel «ja» of «nee» beantwoord zou moeten kunnen worden?
Het antwoord op deze vraag ligt genuanceerd en kan ik daarom niet met een enkel ja of nee beantwoorden. In mijn beantwoording van 13 februari jl. heb ik aangegeven dat regels in de gedragscode leidend zijn voor het professioneel handelen, maar ook dat er omstandigheden kunnen zijn die maken dat het nodig is om van een gedragsregel af te wijken. De KNMG-gedragscode geeft zelf ook aan dat de opgenomen regels niet statisch en absoluut zijn: ze moeten altijd gezien worden in de actuele en concrete context.1
Nogmaals, handelt een arts, die publiekelijk te kennen geeft dat hij of zij van mening is dat klimaat(verandering) geen relatie met gezondheid(sproblemen) heeft, in strijd met de KNMG-gedragscode, ja of nee?
In beginsel moeten artsen zich houden aan de gedragsregels die zij zelf als beroepsgroep heeft opgesteld. Ook aan de kernregel die aangeeft dat artsen zich bewust moeten zijn van de relatie tussen gezondheid, klimaat en milieu. Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven is afwijking wel mogelijk, maar deze afwijking zal dan goed onderbouwd moeten worden.
Kunt u deze bovenstaande simpele ja-nee-vraag binnen één week beantwoorden?
Ik heb deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
De rellen in Den Haag tussen groepen Eritreers |
|
Ingrid Michon (VVD), Ruben Brekelmans (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «waarom voor- en tegenstanders van het Eritrese regime met elkaar botsen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het absoluut onacceptabel is dat groepen Eritreeërs in Den Haag zoveel geweld hebben gebruikt dat vier agenten gewond raakten, meerdere auto's in brand gestoken werden en een zalencentrum beschadigd raakte?
Wij veroordelen elke vorm van geweld, temeer wanneer dit zich richt tegen onze hulpverleners. Politie en andere hulpverleners staan voor onze veiligheid. Zij moeten te allen tijde hun werk veilig kunnen doen. Tijdens de rellen in Den Haag was er sprake van excessief geweld. De feiten worden momenteel onderzocht door het Openbaar Ministerie. Voor snelle en strenge opsporing en vervolging na geweld tegen werknemers met een publieke taak bestaan de Eenduidige Landelijke Afspraken. Gezien de ernst van deze delicten is bij geweldplegers tegen functionarissen met een publieke taak, waaronder hulpdiensten, bijvoorbeeld een strafeis van +200 procent van toepassing.
Welke actie is door de driehoek ondernomen om het geweld in Den Haag te stoppen, en welke stappen zet Justitie om de daders op te sporen en te bestraffen?
Er wordt een risico-inschatting gemaakt op basis van beschikbare informatie. Al eerder werden Eritrese bijeenkomsten in Nederland verstoord, ook hier gingen online oproepen aan vooraf. In de voorbereiding naar de bijeenkomst in Den Haag zijn de nodige maatregelen genomen. Er is extra politie, waaronder de Mobiele Eenheid (ME), ingezet gekomen om te voorkomen dat de veiligheid van personen in gevaar zou komen. Daarnaast was al een verdachte aangehouden wegens de verdenking van opruiing tot openlijke geweldpleging. Meer aanhoudingen werden op dat moment ook niet uitgesloten. Op basis van de aanwezige informatie en het verloop van eerdere bijeenkomsten van deze groep, werd rekening gehouden met een aanloop van enkele tientallen «tegenstanders» die een ongehinderd verloop van de bijeenkomst zouden proberen te voorkomen. Niemand had echter voorzien dat er dit keer zoveel relschoppers zouden opdagen en dat het geweld in zoveel hevigheid zou losbarsten.
Kort na de eerste ongeregeldheden is besloten tot de instelling van een Staf Grootschalig en Bijzonder Optreden, een bevelstructuur speciaal voor een (terroristische) crisis, (dreigende) rampen en calamiteiten. Vervolgens is de driehoek steeds geïnformeerd over de ontwikkelingen in het situationele beeld. Op basis van dat beeld heeft de driehoek overleg gevoerd. De burgemeester heeft op advies toestemming gegeven tot de inzet van traangas om de relschoppers uiteen te drijven, alsmede om bijstand van de ME uit andere eenheden. Ook heeft de burgemeester een noodbevel afgegeven voor de directe omgeving van het zalencentrum. Tot slot heeft de burgemeester met het oog op de veiligheid van de aanwezigen besloten het zalencentrum te ontruimen en de aanwezigen van de Eritrese bijeenkomst over te brengen naar een opvanglocatie. Het optreden van de politie is in de eerste plaats gericht geweest op het beëindigen van het geweld en het beschermen van de aanwezigen in het zalencentrum. De hoofdofficier van justitie heeft in de driehoek het belang benadrukt van het aanhouden van geweldplegers.
Het onderzoek naar de rellen is nog in volle gang. Inmiddels zijn in totaal 16 verdachten aangehouden wegens opruiing tot openlijke geweldpleging dan wel het plegen van openlijke geweldpleging. Meer aanhoudingen worden nog altijd niet uitgesloten. OM en politie hebben getuigen opgeroepen om beelden van de betreffende avond te delen met de politie om zo tot identificatie van andere verdachten te komen. Nu het nog een lopend onderzoek betreft kunnen geen nadere inhoudelijke mededelingen worden gedaan.
Deelt u de mening dat dit geweld stevig bestraft moet worden en niet slechts met een taakstraf? Wat is de stand van zaken met betrekking tot het gevraagde taakstrafverbod voor personen die hulpverleners belagen?
Over de beoordeling van de zaken kunnen geen inhoudelijke mededelingen worden gedaan, nu het onderzoek nog loopt. Op dit moment wordt het wetsvoorstel voor het taakstrafverbod ambtelijk voorbereid, waarbij ook wordt gekeken naar de precieze afbakening van het wetsvoorstel.
Welke gevolgen hebben dergelijke daden in algemene zin in het geval van een asielverzoek, een tijdelijke verblijfsvergunning, in het geval van een permanente verblijfsvergunning en in het geval van het nog niet in bezit zijn van het Nederlanderschap?
Overlastgevend en crimineel gedrag is absoluut onaanvaardbaar. Met landelijke en lokale maatregelen bundelen het Rijk en gemeenten hun krachten om overlast en criminaliteit effectief aan te pakken. Als er sprake is van een veroordeling wegens strafbare feiten kan een verblijfsvergunning worden geweigerd of ingetrokken. In het geval van intrekking van een verblijfsvergunning regulier is de glijdende schaal van toepassing (des te langer het verblijf, des te hoger de opgelegde straf moet zijn om verblijf te kunnen intrekken). Als het gaat om mensen die asielrechtelijke bescherming nodig hebben, gelden bovendien de normen die zijn neergelegd in Europese Kwalificatierichtlijn, die weer een uitwerking zijn van internationale verdragen en jurisprudentie. Ten aanzien van deze personen geldt immers, dat is vastgesteld dat zij bescherming van de Nederlandse overheid nodig hebben. Bij terugkeer naar het eigen land zouden zij ernstige problemen kunnen ondervinden. Daarom is in de Europese regelgeving opgenomen wanneer een asielvergunning kan worden geweigerd of ingetrokken.
Als betrokkene moet worden aangemerkt als verdragsvluchteling, kan de vergunning alleen worden geweigerd of ingetrokken als er sprake is van een «bijzonder ernstig misdrijf». Hiervan is in beginsel sprake als de rechter een onherroepelijke gevangenisstraf van ten minste 10 maanden heeft opgelegd. Daarnaast moet er ook sprake zijn van een gevaar voor de gemeenschap. Als de vreemdeling geen verdragsvluchteling is maar wel in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming, moet sprake zijn van een «ernstig misdrijf». Hiervoor is in ons beleid een grens gesteld van tenminste zes maanden gevangenisstraf. Een van de veroordelingen moet daarnaast betrekking hebben op een misdrijf dat naar zijn aard een gevaar voor de gemeenschap oplevert. Ook is de aard van de misdrijven/gepleegde strafbare feiten van belang. In beide gevallen moet ook het Unierechtelijk openbare- orde criterium worden getoetst. Daarnaast moeten beide gevallen evenredig zijn aan de bedreiging die de betrokken derdelander vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving.
Deelt u de mening dat dit soort ernstige geweldplegingen gevolgen moeten hebben voor het kunnen krijgen van een permanente verblijfsvergunning dan wel het Nederlanderschap, en welke mogelijkheden heeft u om de glijdende schaal die hier op van toepassing is verder aan te scherpen?
Uitgangspunt van het openbare-ordebeleid is dat vreemdelingen die (ernstige) misdrijven plegen niet in aanmerking komen voor verblijf in Nederland. Tegelijkertijd zijn de weigering en de intrekking van de verblijfsvergunning gebonden aan de regels waaraan in het antwoord op vraag 5 wordt gerefereerd. Uit jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State komt naar voren dat het Nederlandse beleid reeds scherp gesteld is.
Wat is uw beeld van de mate van ongewenste beïnvloeding vanuit het Eritrese regime, een van de meest onvrije in de wereld, in Nederland? Hoe houdt u hier momenteel toezicht op?
Zoals ook aangegeven in een brief aan uw Kamer in 2016 is het beeld van sociale druk binnen de Eritrese gemeenschap niet volledig eenduidig. Mogelijk vindt dit wisselende beeld zijn oorsprong voor een deel in een generatieverschil tussen personen die voor, dan wel na de onafhankelijkheid het land hebben verlaten. Het is niet vast te stellen of de druk die sommige Eritreeërs ervaren een direct gevolg is van invloed die de Eritrese overheid zou uitoefenen in Nederland op personen van Eritrese afkomst. Ook de heffing van de 2% diasporabelasting door de Eritrese ambassade is een voorbeeld van het uitoefenen van invloed.
Sinds 2018 hanteert het kabinet een nationale aanpak tegen ongewenste buitenlandse inmenging (OBI), waarover uw Kamer meermaals is geïnformeerd. Deze aanpak bestaat uit drie sporen, te weten het diplomatieke spoor, het weerbaarheidsspoor en het bestuurlijk/strafrechtelijke spoor. Deze integrale OBI-aanpak wordt voortdurend bezien op effectiviteit en actualiteit. Hiertoe is in 2018 de zogenoemde OBI-tafel opgericht, onder coördinatie van de NCTV. Dit is een periodiek, interdepartementaal overleg waarbij de Ministeries van BZ, BZK, Defensie, JenV en SZW zijn aangesloten, alsmede de politie en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Indien er signalen zijn die aanleiding geven tot het bespreken van ongewenste beïnvloeding vanuit de Eritrese overheid, kan dat in dit verband worden gedaan.
Kunt u een inschatting geven van het aantal Eritreeërs met een verblijfsvergunning dat aanhanger is van het Eritrese regime? Hoe houdt u toezicht op beïnvloeding en bedreiging van inwoners in Nederland via deze personen door het Eritrese regime?
In de systemen van de IND wordt niet geregistreerd of een Eritreeër aanhanger is van het regime. In de praktijk zijn er echter geen recente gevallen bekend waarin Eritrese asielzoekers zich kenbaar maken als regeringsgezind of waarbij de IND aanwijzingen heeft dat zij regeringsgezind zouden zijn. Mede hierdoor kan de IND geen inschatting geven over het aantal Eritreeërs met een verblijfsvergunning dat aanhanger is van het Eritrese regime. Het is bovendien waarschijnlijker dat regeringsgezinde Eritreeërs niet afkomstig zijn uit de huidige asielinstroom, zoals ik in antwoord op vraag 9 nader toelicht.
Zoals in het antwoord op vraag 7 is gemeld kunnen dergelijke signalen in OBI-verband worden besproken en, indien nodig, van een passende respons worden voorzien. Indien sprake is van bedreiging kan te allen tijde aangifte worden gedaan bij de politie.
Hoe is het mogelijk dat iemand die aanhanger is van het Eritrese regime in Nederland een vluchtelingenstatus krijgt? Is de veronderstelling juist dat aanhangers van het regime aldaar ter plekke geen vervolging hoeven te vrezen en om ongegronde redenen hier asiel kunnen hebben aangevraagd?
Wanneer tijdens de asielprocedure duidelijk wordt dat de betrokkene een loyale aanhanger van de Eritrese autoriteiten is, wordt dit element meegewogen bij de individuele beoordeling van de asielaanvraag. Dit kan betekenen dat de aanvraag wordt afgewezen. Uit de meest recente ambtsberichten van de afgelopen jaren aangaande Eritrea blijkt immers, dat voor aanhangers van het regime bij terugkeer niet dezelfde risico’s gelden als voor andere Eritreeërs. Vrijwel alle Eritreeërs die recent gevlucht zijn uit het land, voeren echter aan dat zij vluchtten vanwege het zeer repressieve regime en de onbeperkte duur van de dienstplicht. Deze personen zijn vrijwel allemaal op illegale wijze vertrokken en lopen een reëel risico om bij terugkeer aan marteling te worden onderworpen.
Het is waarschijnlijker dat regeringsgezinde Eritreeërs in Nederland niet afkomstig zijn uit de recente en huidige asielinstroom. Een eerste golf Eritreeërs ontvluchtte het land al tussen 1980–1998, tijdens de onafhankelijkheidsoorlog tussen Eritrea en Ethiopië. Deze groep was grotendeels voorstander van de onafhankelijkheid van Eritrea en lid van de partij die evolueerde tot de huidige regeringspartij. Deze personen zullen reeds vele jaren in Nederland verblijven en in de praktijk daarom veelal een vergunning voor onbepaalde tijd hebben of inmiddels de Nederlandse nationaliteit bezitten. Daarnaast zullen niet alle Eritreeërs in eerste instantie verblijfsrecht in Nederland hebben gekregen op basis van asiel, maar kunnen zij dit ook op reguliere gronden hebben verkregen.
Van de huidige asielstroom kan in algemene zin worden gesteld dat deze juist gevormd wordt door personen op de vlucht voor het huidige regime.
Hoe houdt u toezicht op dit soort signalen die een contra-indicatie zijn voor het recht op verblijf om vervolgens een verblijfsvergunning in te trekken? Dus als blijkt dat een Eritreeër ongegrond asiel heeft gekregen. Hoe vaak is dat afgelopen vijf jaar gebeurd?
De IND is tijdens de hele asielprocedure alert op signalen die aan verlening van de asielvergunning in de weg staan. Iedere asielaanvraag wordt nauwkeurig en zorgvuldig beoordeeld op individuele gronden. Wanneer er na verlening van de verblijfsvergunning signalen binnenkomen waaruit blijkt dat iemand niet langer de bescherming van Nederland nodig heeft tegen de situatie of individuele omstandigheden in het land van herkomst, kan de IND, afhankelijk van de individuele omstandigheden, toetsen of de vreemdeling in het bezit kan blijven van een verblijfsvergunning asiel dan wel of de verblijfsvergunning asiel ingetrokken moet worden. Voor wat betreft strafrechtelijke veroordelingen in Nederland, ontvangt de IND de vonnissen van vreemdelingen met een verblijfsvergunning, zodat beoordeeld kan worden of op grond van openbare orde het verblijfsrecht moet worden ingetrokken.
In 2019 werden circa 30 asielvergunningen van personen met de Eritrese nationaliteit ingetrokken. In 2020 waren er circa 20 intrekkingen, circa 20 in 2021, circa 30 in 2022 en circa 10 intrekkingen in 2023.
Kan Eritreeërs die jarenlang in Ethiopië, Soedan of een ander land in de regio hebben verbleven vaker een veilig alternatief worden tegengeworpen en op welke wijze?
Ingevolge artikel 38 van de EU-Procedurerichtlijn is voor de toepassing van het begrip «veilig derde land» vereist dat de bevoegde asielautoriteiten zich ervan hebben vergewist dat een persoon die in Nederland om internationale bescherming verzoekt in het betrokken derde land overeenkomstig een aantal in het eerste lid opgesomde beginselen zal worden behandeld. In dit kader is allereerst van belang dat men in het derde land niet wordt geconfronteerd met vervolging of ernstige schade, dat het derde land het beginsel van non-refoulement naleeft en dat voor de vreemdeling de mogelijkheid bestaat om in het derde land om verlening van de vluchtelingenstatus te verzoeken en, als tot erkenning als vluchteling wordt overgegaan, om bescherming te krijgen overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag. Soedan en Ethiopië worden op dit moment niet aangemerkt als veilig derde land.
Als wel kan worden vastgesteld dat het land waar lange tijd is verbleven over het algemeen als veilig aangemerkt kan worden, wordt bepaald of de band van de vreemdeling met dat land zodanig is dat het voor hem redelijk is daarnaartoe te gaan en dat het aannemelijk is dat die vreemdeling in beginsel wordt toegelaten tot dat land. Het is daarbij aan de IND, die tegenwerpt dat een vreemdeling uit een veilig derde land komt, om dat aannemelijk te maken. Indien een vreemdeling jarenlang in een derde land heeft verbleven kan in de regel sneller tegengeworpen worden dat dit een veilig derde land betreft. De vreemdeling heeft dan sterke banden met het land opgebouwd. Wel moet in elk individueel geval voldaan worden aan de bovenstaande voorwaarden.
Herinnert u zich nog een toezegging van het kabinet uit 2016 dat meer toezicht gehouden zou worden op Eritreeërs die op vakantie gaan in eigen land (en daar dus veilig zijn), om vervolgens de verblijfsvergunning in te kunnen trekken? Hoe is gevolg gegeven aan deze toezegging en hoe vaak is daadwerkelijk tot intrekking overgegaan?
De asielvergunning is bedoeld om mensen te beschermen tegen een reëel gevaar in dat herkomstland. De IND werkt daarom samen met de KMar en andere ketenpartners om te controleren of vreemdelingen met een asielvergunning naar hun herkomstland zijn gereisd. Als wordt geconstateerd dat personen met een asielvergunning hun herkomstland hebben bezocht, wordt onderzocht of de asielvergunning kan worden ingetrokken. Intrekken kan als de grond voor verlening is komen te vervallen en gebleken is dat bescherming niet langer nodig is. Personen die al een Nederlands paspoort hebben of een asielvergunning van onbepaalde tijd, kunnen in beginsel zonder verblijfsrechtelijke gevolgen reizen naar hun herkomstland.
In 2016 vroeg uw Kamer aandacht voor signalen van Eritreeërs die op veilige wijze tussen Eritrea en Nederland hadden gereisd. Daarop werden, aanvullend op de reguliere controles, tijdelijk extra controles uitgevoerd op vluchten waarvan het vermoeden bestond dat er Eritreeërs met een asielvergunning aan boord waren. Bij deze controles werden geen terugreizende Eritreeërs aangetroffen. Dit leidde derhalve niet tot intrekkingen.
Hoe staat het met het toezicht op de Eritrese diasporabelasting en hoe vaak is door de Nederlandse overheid ingegrepen als geconstateerd is dat deze onder dwang in Nederland is geïnd?
Indien ons signalen bereiken wordt niet geschroomd stevig in te grijpen. Zo is in 2017 de Tijdelijk Zaakgelastigde van het ambassadekantoor in Den Haag persona non grata verklaard. In 2020 is daarnaast een lokale medewerker van het ambassadekantoor weggestuurd omdat hij zich voordeed als consul en geld ophaalde. Uw Kamer is destijds over deze zaken geïnformeerd.
Hoe vaak is door Eritrese politici geprobeerd hier campagne te voeren sinds er dankzij de VVD een verbod is gekomen op campagne voeren voor verkiezingen van buiten de EU? Hoe vaak heeft u hierop gehandhaafd?
Sinds het kabinet positie heeft genomen tegen het voeren van campagne door niet-Nederlandse burgers in het kader van verkiezingen in landen buiten de EU, heeft Buitenlandse Zaken geen melding ontvangen van Eritrese politici die campagne wilden voeren in NL.
Wat doen gemeenten, zoals de gemeente Den Haag, om zicht te houden op en contact te houden met de Eritrese gemeenschap?
Ik heb geen zicht op hoe individuele gemeenten contacten onderhouden met de Eritrese gemeenschap; dat is aan de gemeenten zelf om daar vorm aan te geven. Voor een specifiek antwoord naar de contacten van gemeente Den Haag met betrekking tot de Eritrese gemeenschap, verwijs ik uw Kamer naar de beantwoording van de feitelijke vragen n.a.v. de ongeregeldheden van 17 februari jl. door de burgemeester van Den Haag.2
Kunt u met de Kamer delen wat voor informatie u heeft over de Eritrese organisatie Brigade Nhamedu die mogelijk betrokken zou zijn geweest bij de rellen gisteren in Den Haag?
Zoals eerder door het Openbaar Ministerie in persberichten kenbaar is gemaakt zijn er meerdere verdachten aangehouden naar aanleiding van betrokkenheid bij de rellen. Het onderzoek richt zich daarbij op iedereen die verantwoordelijk kan worden gehouden voor de rellen in Den Haag, inclusief voor het opruien daartoe, de opdrachtgevers en de geweldplegers. Nadere inhoudelijke informatie kan in het belang van het onderzoek niet worden gedeeld.
Er wordt door de politie altijd per casus gekeken naar de beschikbare informatie om een informatiebeeld te vormen. Er worden gezien de vertrouwelijkheid geen uitspraken gedaan over informatiebeelden van de politie.
Herkent u de betrokkenheid van deze organisatie bij de rellen?
Het Openbaar Ministerie heeft een Team Grootschalige Opsporing ingesteld om daders van de wanordelijkheden te vervolgen. Ik kan niet vooruitlopen op de uitkomsten van dat onderzoek.
Wat is dit voor organisatie, met hoeveel leden, en welke rechtsvorm en welke financieringsstuctuur heeft zij?
Er worden gezien de vertrouwelijkheid geen uitspraken gedaan over informatiebeelden van de politie en het actuele kennisniveau van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Is er contact vanuit de overheid met deze organisatie en zo ja, op welke wijze?
Voor zover bekend is er vanuit de Rijksoverheid geen contact deze organisatie.
Bent u bereid een onderzoek te doen naar de activiteiten van deze organisatie en hoe deze zich verhouden tot artikel 22 van het Burgerlijk Wetboek?
Het lopende strafrechtelijke onderzoek richt zich op iedereen die verantwoordelijk kan worden gehouden voor de rellen in Den Haag, inclusief voor het opruien daartoe, de opdrachtgevers en de geweldplegers. Nadere inhoudelijke informatie kan in het belang van het onderzoek niet worden gedeeld. Ervan uitgaande dat artikel 2:20 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek wordt bedoeld, kan ik slechts zeggen dat dit artikel voorschrijft dat het Openbaar Ministerie de rechtbank kan verzoeken een rechtspersoon verboden te verklaren of te ontbinden indien de werkzaamheid van deze rechtspersoon in strijd is met de openbare orde.
Bent u bereid de Eritrese ambassadeur aan te spreken op de rellen in Den Haag en op de rol van Eritrea in ongewenste buitenlandse beïnvloeding hier?
Het is tot op heden niet aangetoond dat er bij de rellen sprake was van aansturing door of vanuit het Eritrese regime. Op 22 februari jl vond op het Ministerie van Buitenlandse Zaken een gesprek plaats met de Eritrese Ambassadeur. Daarbij is de Ambassadeur in heldere taal verzocht om de gewelddadigheden af te keuren en zich persoonlijk in te zetten voor de-escalatie van de spanningen binnen de Eritrese gemeenschap in Nederland. De Ambassadeur werd er in het gesprek ook op gewezen dat de Nederlandse overheid is gekant tegen ongewenste buitenlandse inmenging en daar – ook in diplomatiek verband – tegen op zal treden.
Hoe staat het met het meldpunt waar de VVD fractie om heeft gevraagd, waar leden van een diaspora die zich geïntimideerd en bedreigd voelen kunnen melden?
Momenteel wordt gewerkt aan de uitwerking van de motie Becker die oproept tot het inrichten van een meldpunt voor slachtoffers van ongewenste buitenlandse beïnvloeding. U wordt later dit jaar geïnformeerd over de voortgang van de geïntensiveerde aanpak van OBI, daar zal deze motie onderdeel van uitmaken.
Bent u bereid deze vragen één voor één te beantwoorden ruim voor het commissiedebat Inburgering en integratie?
De antwoorden zijn zo snel als mogelijk met uw Kamer gedeeld.
Achterblijvende investeringen in onderwijshuisvesting |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending1 en het artikel2 van Pointer over gehoorschade bij gymleraren door slechte akoestiek in gymzalen?
Ja.
Herkent u de bevindingen van de hogeschool Fontys dat in álle onderzochte gymzalen de geluidsnormen worden overschreden?
In algemene zin vindt het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: OCW) het zeer onwenselijk dat gymleraren gehoorschade oplopen. De eerste bevindingen van het nog lopende onderzoek laten zien dat er op dit vlak stappen te zetten zijn. Op grond van de Arbowet heeft de werkgever een zorgplicht voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers. Vanuit die zorgplicht moet de werkgever de risico’s van het werk in kaart brengen en passende maatregelen nemen ter voorkoming van deze risico’s.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel gymzalen niet voldoen aan de geluidsnormen? Zo nee, waarom niet?
Het is een verantwoordelijkheid van de werkgever om voor een gezonde en veilige werkomgeving voor werknemers te zorgen. De werkgever moet dus inzichtelijk hebben of de gymzaal waarin de leerkracht onderwijs geeft voldoet aan de geluidsnormen en aan de hand daarvan adequate maatregelen nemen. Hiervoor kan de werkgever aan de slag met tips die onder meer via het Arboportaal worden gegeven. Verder zijn gymzalen niet altijd in eigendom van de schoolbesturen, want deze kunnen ook in eigendom en beheer zijn van de gemeenten. Daar waar de gemeente de gymzalen beheert, kunnen schoolbesturen over het gebruik ervan afspraken maken met de gemeente. Het Ministerie van OCW kan daarom niet inzichtelijk maken hoeveel gymzalen wel of niet voldoen aan de geluidsnormen. Voor verdere informatie wordt verwezen naar de antwoorden die de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft gegeven over geluidsnormen op de werkvloer.3
Deelt u de opvatting van de voorzitter van de PO-Raad dat schoolbesturen hun zorgplicht voor hun werknemers niet kunnen waarmaken door onvoldoende middelen? Zo niet, waarom?
De zorgplicht voor werknemers is de verantwoordelijkheid van werkgevers, in dit geval schoolbesturen. Of er door de werkgevers aan deze zorgplicht wordt voldaan is aan de toezichthouder, in dit geval de Arbeidsinspectie. Om deze reden kan er geen uitspraak gedaan worden over het al dan niet waarmaken van de zorgplicht van schoolbesturen.
Het rapport van het Ministerie van Financiën, waar de voorzitter van de PO-Raad naar verwijst, betreft het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Onderwijshuisvesting funderend onderwijs: «Een vak apart»4; (hierna: IBO) uit 2021. Dat concludeert dat er veel verouderde schoolgebouwen zijn. Het IBO heeft zich gericht op schoolgebouwen en niet specifiek op gymzalen. Om onder andere aan de klimaatdoelstellingen te voldoen moeten schoolgebouwen worden gerenoveerd/vervangen, waarvoor jaarlijks tot en met 2050 aanvullende middelen nodig zijn. Dit is een forse klus en vraagt om een stevige en langdurige samenwerking met diverse partijen zoals schoolbesturen, gemeenten en marktpartijen. Er wordt op dit moment gewerkt aan de uitvoering van de aanbevelingen uit het IBO. In de periodieke Kamerbrieven wordt gerapporteerd over de voortgang ten aanzien van de stappen die genomen worden op het gebied van onderwijshuisvesting.5
Deelt u de mening dat goede onderwijshuisvesting onlosmakelijk verbonden is met goed werkgeverschap en met onderwijskwaliteit? Zo nee, waarom niet?
Ik gun elke leerling een fijn en gezond schoolgebouw waarin zij zich optimaal kunnen ontwikkelen. In de Periodieke Voortgangsbrief onderwijshuisvesting die in december 2023 met uw Kamer is gedeeld wordt verwezen naar het literatuuronderzoek van SEO Economisch Onderzoek (hierna: SEO).6 Uit dit onderzoek komt naar voren dat een beter binnenklimaat de leerprestaties van leerlingen verbetert. Een investering in een gezond binnenklimaat resulteert uiteindelijk in een positief BBP-effect omdat betere leerprestaties leiden tot een hogere arbeidsproductiviteit als gevolg van leerwinsten door betere onderwijshuisvesting.7
Ook is het van belang dat leraren en onderwijspersoneel hun werk kunnen doen op een veilige en prettige plek. Zoals eerder aangegeven, op grond van de Arbowet heeft de werkgever een zorgplicht voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers. Voor leerlingen en onderwijspersoneel worden stappen gezet in het verbeteren van een gezond binnenklimaat in klaslokalen. Voor meer uitleg over de maatregelen die het Ministerie van OCW neemt in samenwerking met betrokken partners, zie de antwoorden op de vragen 7 tot en met 11.
Deelt u de mening dat het schadelijk is voor de ontwikkeling van kinderen om regelmatig blootgesteld te worden aan te hard geluid en slechte luchtkwaliteit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Herkent u het beeld dat gemeenten onvoldoende in staat worden gesteld om hun verantwoordelijkheid op het gebied van onderwijshuisvesting waar te maken?
Onderwijshuisvesting is een gedeelde verantwoordelijkheid; gemeenten hebben de wettelijke zorgplicht voor onderwijshuisvesting, schoolbesturen zijn verantwoordelijk voor het binnen- en buitenonderhoud van hun gebouwen en de exploitatiekosten en het Rijk draagt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit en toegankelijkheid van het onderwijs in het algemeen. Gemeenten ontvangen middelen voor onderwijshuisvesting via het gemeentefonds. Schoolbesturen ontvangen hiervoor middelen via de lumpsum. Het IBO uit 2021 heeft becijferd dat gemeenten in 2019 € 1,2 mld. uitgaven aan onderwijshuisvesting en scholen een vergelijkbaar bedrag aan onderhoud. Het IBO concludeert ook dat er veel verouderde schoolgebouwen zijn; een schoolgebouw in Nederland is gemiddeld 40 jaar oud en wordt gemiddeld na 69 jaar vervangen of gerenoveerd. Om schoolgebouwen te laten voldoen aan de huidige normen en eisen, zoals de klimaatdoelstellingen, moet de snelheid waarmee scholen worden vernieuwd of vervangen omhoog. Het IBO concludeerde dat hiervoor jaarlijks € 730 miljoen extra nodig is tot en met 2050. Daarnaast concludeerde het IBO dat er ook inhoudelijke stappen te zetten zijn om het stelsel van onderwijshuisvesting te verbeteren. Onderwijshuisvesting is daarmee een forse klus en vraagt om een stevige en langdurige samenwerking tussen diverse partijen zoals schoolbesturen, gemeenten, marktpartijen en het Rijk. Er worden daarom gezamenlijk meerdere stappen ondernomen.
Het aanpakken van de verouderde voorraad schoolgebouwen vergt in de eerste plaats een goed inzicht in de gebouwenvoorraad. Momenteel wordt gewerkt aan het wetsvoorstel «Planmatige en doelmatige aanpak onderwijshuisvesting» waarin Integrale Huisvestingsplannen (IHP’s), meerjarige onderhoudsplannen (MJOP’s) en het overleg hierover tussen gemeenten en schoolbesturen verplicht worden gesteld. Het doel van dit wetsvoorstel is dat gemeenten en schoolbesturen tot een meer planmatige en doelmatige aanpak van bouw, beheer en onderhoud van schoolgebouwen in het funderend onderwijs komen. Tevens worden in het wetsvoorstel prikkels ingebouwd voor het werken volgens het principe van Total- Cost-of-Ownership (TCO). Dit principe geeft inzicht in de totale kosten gedurende de gebruikstermijn van een gebouw en draagt daarmee bij aan de doelmatigheid.
Verder wordt er samen met de PO-Raad, VO-raad en de VNG gewerkt aan de Programmatische Aanpak Onderwijshuisvesting. Het programma faciliteert, ondersteunt en stimuleert schoolbesturen en gemeenten in samenwerking met de markt om meer integraal en programmatisch te werk te gaan bij de onderwijshuisvestingsopgaves. Een programmatische aanpak, waarbij projecten gebundeld worden aanbesteed en waarbij met standaardisatie van processen en oplossingen aan vraag- en aanbodzijde wordt gewerkt, kan leiden tot een versnelling en verbetering van de kwaliteit. Het programma bevat een kennis- en ondersteuningsinfrastructuur, waarbij gebruik wordt gemaakt van bestaande kennis en waar nieuwe kennis wordt ontwikkeld in samenwerking met het werkveld. Door het Ministerie van OCW is structureel € 10,2 mln. per jaar vrijgemaakt voor het inrichten van een Programmatische Aanpak Onderwijshuisvesting.
Naast de Programmatische Aanpak Onderwijshuisvesting en het wetsvoorstel is er samen met de PO-Raad, de VO-raad en de VNG een aanvraag ingediend bij het Nationaal Groeifonds voor het Innovatieprogramma Onderwijshuisvesting. Het doel is om de innovaties die vanuit het Innovatieprogramma bewezen effectief lijken op te nemen in de structurele kennisinfrastructuur van de Programmatische Aanpak Onderwijshuisvesting, zodat deze kennis en producten voor iedereen centraal beschikbaar komen en op grote schaal toegepast kunnen gaan worden.
In de periodieke Kamerbrieven wordt gerapporteerd over de voortgang van de stappen die gezet worden op het gebied van onderwijshuisvesting.8
Welke rol ziet u voor de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs naast de rol die gemeenten en schoolbesturen hebben bij het oplossen van de problemen rond onderwijshuisvesting?
Zie antwoord vraag 7.
In het interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) Onderwijshuisvesting3 wordt op basis van het prijspeil in 2019 becijferd dat er 730 miljoen euro structureel nodig is voor het wegwerken van achterstanden in onderwijshuisvesting. Wat is de opgave nu?
Het IBO onderwijshuisvesting stelt dat voor het daadwerkelijk verhogen van het vervangingstempo en gelijktijdig bereiken van het gewenste kwaliteitsniveau van de gebouwen extra investeringen nodig zijn. In het IBO onderwijshuisvesting van 2021 wordt becijferd dat er jaarlijks een tekort is van € 730 miljoen euro om de verouderde schoolgebouwen aan te pakken. Tegelijkertijd is er sinds het uitbrengen van het IBO onderwijshuisvesting ook tijd verstreken. Het is waarschijnlijk dat het in het IBO beschreven tekort om de klimaatdoelstellingen in 2050 te halen is opgelopen, aangezien we bijvoorbeeld kunnen zien dat de bouwkosten gestegen zijn sinds 2019.
Kunt u uiteenzetten wat er tot nu toe met de aanbevelingen vanuit het IBO Onderwijshuisvesting is gedaan?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u delen hoeveel geld sinds het verschijnen van het IBO Onderwijshuisvesting geïnvesteerd is in het versnellen van de aanpak van verouderde schoolgebouwen?
In antwoord op vragen 7, 8 en 10 is reeds beschreven welke acties er ondernomen worden om het onderwijshuisvestingsstelsel te verbeteren en de verouderde schoolgebouwen efficiënter aan te kunnen pakken. Verder waren er tussen publicatie van het IBO in 2021 en december 2023 verschillende regelingen voor schoolbesturen en gemeenten om aan de slag te gaan met het verbeteren van de onderwijshuisvesting. Voor het verbeteren van het binnenklimaat zijn twee opeenvolgende subsidieregelingen opengesteld, namelijk: de «SUViS-regeling» en de «Maatwerkregeling ventilatie op scholen». De SUViS-regeling was een regeling voor gemeenten vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: BZK) en is eind april 2022 afgerond. In totaal is een bedrag van ruim € 190 miljoen verleend en daarmee is de regeling volledig uitgeput. Voor de optimalisatie van de ventilatie op scholen stelde het Ministerie van OCW met de «Maatwerkregeling» een bedrag van € 140 miljoen beschikbaar aan schoolbesturen. De regeling is eind april 2023 afgerond en volledig uitgeput.
Verder hebben alle schoolbesturen in het funderend onderwijs in 2022 extra middelen via de lumpsumbekostiging ontvangen (in totaal € 17,3 miljoen) voor de aanschaf van CO2-meters. Met een beoogde wijziging van het Bouwbesluit 2012 worden CO2-meters in het gehele funderend onderwijs verplicht gesteld voor alle bestaande gebouwen en nieuwbouw
Tot slot worden eigenaren van bestaand maatschappelijke vastgoed, waaronder schoolgebouwen, met de subsidieregeling «Duurzaam Maatschappelijk Vastgoed» (DUMAVA) tegemoetgekomen in de kosten voor verduurzaming. De DUMAVA-regeling loopt sinds 2022 en in de huidige tranche is een bedrag van ruim € 230 miljoen beschikbaar.
Belastingvoordelen voor bedrijven |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zo. Nu eerst een belastingvoordeel. Hoe de Bavaria-familie het uitstekend voor zichzelf regelde»1
Ja.
Deelt u de mening dat het doel van de Bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) is om de continuïteit van ondernemingen te borgen, op het moment dat deze daadwerkelijk in gevaar komt door belastingverplichtingen waaraan zonder toepassing van de BOR niet voldaan kan worden? Deelt u tevens de mening dat het daarmee expliciet niet de bedoeling is dat de BOR wordt toegepast om belastingvoordelen in de erf- en schenkbelasting te genereren in situaties waarin de continuïteit van een bedrijf niet in het gevaar is?
De fiscale regeling voor de bedrijfsopvolging in de schenk- en erfbelasting (BOR) heeft als doel te voorkomen dat belastingheffing bij reële bedrijfsoverdrachten de continuïteit van een bedrijf in gevaar brengt omdat er onvoldoende middelen zijn om de schenk- of erfbelasting te voldoen.
Deelt u de mening dat personen die minder dan 0,5% van de aandelen van een bedrijf in bezit hebben de facto (zeer) kleine beleggers zijn in een bedrijf in plaats van dragende ondernemers, en dat het praktisch is uitgesloten dat de continuïteit van het bedrijf in gevaar komt door aan hen relateerde belastingverplichtingen?
Ja, zie hiervoor mijn brief aan de Tweede Kamer van 16 oktober 2023.2 Ik heb in lijn met die brief tijdens de behandeling van het Belastingplanpakket 2024 in de Tweede Kamer amendement nr. 10 (vervangen door nr. 11) ontraden.3 Op grond van het aanvaarde amendement nr. 11 op het wetsvoorstel Wet Aanpassing fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten 2024 kan een dergelijk klein belang onder voorwaarden echter vanaf 2025 kwalificeren voor de BOR.4
Deelt u de mening dat het verruimen van de BOR door toegang tot de regeling te geven aan familieleden die minder dan 0,5% van de aandelen in het bedrijf hebben, niet strookt met het beoogde doel van de BOR, namelijk het helpen van échte ondernemers door de continuïteit van ondernemingen te borgen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat uit de evaluatie van het Centraal Planbureau (CPB) blijkt dat in 75% van de gevallen waarin de BOR wordt toegepast, dit niet nodig is omdat er voldoende middelen beschikbaar zijn om aan de belastingverplichtingen te voldoen? Deelt u tevens de mening dat voor de resterende 25% er betalingsregelingen bestaan die in vrijwel alle gevallen uitkomst kunnen bieden? Kunt u een schatting geven qua percentage voor welk deel van gevallen ook deze betalingsregelingen niet voldoende, waardoor toepassing van de BOR echt noodzakelijk is?
Nee. Zoals uit de kabinetsreactie op de evaluatie blijkt, deel ik niet de mening dat in 75% van de gevallen waarin de BOR wordt toegepast, dit niet nodig is omdat er voldoende middelen beschikbaar zijn om aan de belastingverplichtingen te voldoen.5 Daarmee deel ik evenmin de mening dat voor de resterende 25% er betalingsregelingen bestaan die in vrijwel alle gevallen uitkomst kunnen bieden. In de kabinetsreactie is uitvoerig op deze conclusie in de evaluatie ingegaan. In de evaluatie wordt geconcludeerd dat met inbegrip van het eigen vermogen van de verkrijger in circa driekwart van de erfenissen voldoende vrije middelen aanwezig zijn om de erfbelasting direct te betalen. Dit gemiddelde kan de zaak echter vertekenen. Of er voldoende beschikbare vrije financiële middelen zijn, hangt onder andere af van de omvang van het verkregen ondernemingsvermogen. Ook maakt het verschil of het ondernemingsvermogen is verkregen door een erfenis of schenking. Bij schenkingen wordt in de praktijk alleen ondernemingsvermogen verkregen, anders dan bij erfenissen. Daarnaast kan er verschil van opvatting zijn over wat als beschikbare vrije financiële middelen kan worden aangemerkt. Dat is ook de reden dat in de evaluatie verschillende varianten daarvoor zijn opgenomen. Hierbij moet aangetekend worden dat de verkrijger van ondernemingsvermogen schenk- of erfbelasting verschuldigd is. In dit verband wordt opgemerkt dat bijvoorbeeld het beleggingsvermogen binnen de bv weliswaar niet noodzakelijk is voor de continuïteit van de onderneming maar dat daarover wel eerst ab-heffing van 26,9% (vanaf 1 januari 2024 is dit 24,5% over de eerste € 67.000 en 33% daarboven per belastingplichtige) is verschuldigd voordat dit kan worden gebruikt voor de betaling van de schenk- of erfbelasting.6Na toepassing van de vrijstelling voor het ondernemingsvermogen in de schenk- en erfbelasting kan een beroep worden gedaan op de betalingsregeling voor het belaste gedeelte van de verkrijging van ondernemingsvermogen. Deze betalingsregeling kent geen nadere voorwaarden. De betalingsregeling houdt in dat tien jaar rentedragend uitstel van betaling kan worden verkregen.
Kunt u tevens een inschatting geven in miljoenen van welk deel van het budgettaire beslag van de BOR echt noodzakelijk is om de continuïteit van een bedrijf te borgen, wanneer rekening wordt gehouden met aanwezige middelen bij het bedrijf en de mogelijkheid tot het gebruik van betalingsregelingen?
Nee, het is niet mogelijk om een inschatting te geven van welk deel van het budgettaire beslag van de BOR echt noodzakelijk is vanuit de doelstelling van de BOR.
De aanhoudende problemen met het busvervoer van Arriva in Twente |
|
Bart van Kent |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de berichten «Vakbond is problemen met busvervoer in Twente zat: «Werkdruk is moordend»» en «Klachtenregen bij Rover over nieuwe busvervoer in Twente: «Vergoeding zou pijn verzachten»»?1 2
Het openbaar vervoer is zeer belangrijk voor de bereikbaarheid in Nederland. Reizigers moeten kunnen rekenen op een goed en betrouwbaar ov. Daarover maken decentrale overheden afspraken met vervoerbedrijven. Om de kwaliteit te waarborgen is het van belang dat personeel in de ov-sector goede arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden heeft. Vervoerbedrijven zijn daarvoor als werkgever verantwoordelijk en maken hierover afspraken met vakbonden in de cao’s.
De provincie Overijssel geeft aan dat Arriva zich houdt aan de geldende cao. Na aanvang van de nieuwe concessie heeft Arriva de invulling van de cao in lijn met de rest van het bedrijf in andere regio’s gebracht. Hierdoor zijn bepaalde extra afspraken die bij de vorige concessiehouder golden komen te vervallen.
De werkdruk in de sector wordt op dit moment door meerdere oorzaken als relatief hoog ervaren. De gehele sector spant zich daarom in om de werkdruk te verlagen. Ik vind het belangrijk dat de vervoerbedrijven zich blijven inspannen om de personeelstekorten op te lossen, de werkdruk te verlagen en het werken in de ov-sector aantrekkelijk houden. Daarom voer ik hierover ook gesprekken in het NOVB. Deze gesprekken gaan over het oplossen van het personeelstekort en de oorzaken van het relatief hoge ziekteverzuim. Zie hierover verder het antwoord op vraag 5.
Herkent u de klachten van buschauffeurs en vakbond FNV over de werkdruk, te korte pauzetijden en de hoge rituitval? Zo ja, wat kunt u ondernemen om deze problemen op te lossen?3
Ik herken de signalen over hoge rituitval. Hierover heeft Provincie Overijssel contact met de vervoerder. De opdrachtgever accepteert de hoge rituitval niet. De klachten van de vakbond worden besproken in het overleg tussen werkgever en medezeggenschap.
Daarnaast zie ik de uitval van ritten door personeelskrapte in meer regio’s terug. Deze maand ga ik daarom in gesprek met werknemers in de sector en met de vakbonden om beter zicht te krijgen op de personeelskrapte en mij te laten informeren over het werken in de ov-sector.
Deelt u de constatering van FNV dat de hoge werkdruk voor chauffeurs een gevolg is van de marktwerking in het streekvervoer?
Ik deel de constatering van FNV niet. In zowel ov-concessies die zijn aanbesteed als die zijn inbesteed of onderhands gegund, zie ik werkdruk als thema terugkomen. Ook hier ligt de verantwoordelijkheid bij de vervoerders en vakbonden om daarover afspraken te maken. Ook andere sectoren hebben hier last van.
Wat kunt u -samen met de provincie Overijssel- doen om tegemoet te komen aan de eisen van de buschauffeurs?
Ik heb geen rol in de gesprekken over de arbeidsvoorwaarden. De eisen van de vakbonden zijn onderwerp van gesprek tussen de betrokken vervoerder, de medezeggenschap en vakbonden. Ook de provincie heeft hierin op dit moment geen directe rol. De Provincie Overijssel heeft wel aan de chauffeurs toegezegd om bij een volgende aanbesteding de programma’s van eisen aan het ov-personeel voor te leggen voor duiding van onbedoelde neveneffecten die bepaalde eisen kunnen hebben voor de uitvoering van het werk.
Kunt u een actueel overzicht geven van de tekorten aan buschauffeurs waarmee OV-bedrijven in Nederland kampen?
Er is geen landelijk overzicht van personeelstekorten in de ov-sector. De personeelskrapte verschilt sterk per concessie. Arriva geeft aan dat in de concessie Twente geen groot kwantitatief probleem met onvervulde vacatures bestaat.
Omdat de personeelskrapte in het landelijke en regionale ov in meerdere concessies een thema is, bespreek ik dit ook in het NOVB. Dit gesprek gaat over de oorzaken van en oplossingsrichtingen voor de personeelskrapte. Vervoerders en decentrale overheden bespreken hier werkende oplossingen, wat landelijke uitdagingen zijn bij het verminderen van de personeelskrapte en er wordt aangeduid hoe de voortgang is van het terugkeren naar volledige dienstverlening voor de verschillende regio’s. Ikzelf ga in dit kader deze maand ook in gesprek met werknemers en vakbonden.
Welke plannen heeft u om het beroep van buschauffeur aantrekkelijker te maken en de aanhoudende personeelstekorten in het streekvervoer aan te pakken?
De ov-sector als geheel heeft te maken met vergrijzing en zet op dit moment in op werving van nieuw personeel. Het percentage van de medewerkers dat vroegtijdig uitstroomt is erg laag en er zijn in de sector lange dienstverbanden. Dit geeft aan dat het een aantrekkelijk beroep is.
In het NOVB bespreek ik niettemin met de ov-sector de mogelijkheden om het imago van werken in de ov-sector te verbeteren. Vanuit de sector hoor ik positieve signalen dat het personeel tevreden is over de arbeidsvoorwaarden. Ik ga daarom in gesprek met «zij-instromers» in de sector om hun eigen ervaringen te horen. Daarnaast spreek ik met de bonden om een beter beeld te krijgen van de oorzaken en mogelijke oplossingen om het imago van werken in de ov-sector aantrekkelijker te maken.
Wordt onderzocht of de technische (opstart)problemen met de bussen van Arriva hebben geleid tot overtredingen van arboregels? Zo ja, kunt u de resultaten hiervan met de Tweede Kamer delen?
Vervoerders in Nederland moeten voldoen aan alle geldende Arbowetgeving en daar wordt door de bevoegde instanties op toegezien. De provincie Overijssel heeft van de toezichthoudende instanties geen signalen ontvangen dat Arriva niet voldoet aan de Arbowetgeving.
Op welke manier worden de Twentse reizigers gecompenseerd voor de problemen tijdens de overgang van Keolis naar Arriva/RRReis, zoals de hoge rituitval van 10 tot 15 procent?
Voor compensatie bij vertraging is een landelijk afsprakenkader vastgesteld. Dit wordt vastgesteld tussen de provincie als opdrachtgever en de vervoerder en verschilt per regio. In Overijssel kan de reiziger bij vertraging vanaf 30 minuten 50% en vanaf 60 minuten 100% restitutie krijgen.
Deelt u de mening van de SP-fractie dat concessiewisselingen in het streekvervoer vaak gepaard gaan met onrust voor reizigers, hoge uitval en overvraging van medewerkers? Zo ja, wat kunt u hieraan doen?
Bij concessiewisselingen treden vaker overgangsproblemen op. Het is belangrijk dat concessieverleners en -houders dit evalueren en de lessen bij een volgende aanbesteding toepassen. Ik zie in de sector dat dit ook gebeurt. Zie ook het antwoord op vraag 4. Ondanks de mogelijkheid dat zich bij concessiewisselingen aanloopproblemen voordoen blijkt uit onderzoek dat aanbestedingen in het (regionaal) ov in de afgelopen 20 jaar in Nederland hebben geleid tot meer en beter ov.4