Het bericht 'Surveillance and interference: Israel’s covert war on the ICC exposed' |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Surveillance and interference: Israel’s covert war on the ICC exposed»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusie van het onderzoek dat de Israëlische overheid en Israëlische veiligheidsfunctionarissen al bijna tien jaar betrokken zouden zijn bij een surveillanceoperatie gericht op het Internationaal Strafhof en Palestijnse mensenrechtenorganisaties, met als doel het dwarsbomen van onderzoek naar mogelijke oorlogsmisdaden door Israël?
Nederland is zich als gastland van het Internationaal Strafhof (ISH) terdege bewust van de gevaren van externe beïnvloeding en inmenging waar zowel het Hof, zijn gekozen ambtsdragers en medewerkers, als de door het Hof als zodanig aangewezen getuigen mee worden geconfronteerd. Dergelijke gevaren zijn ook geenszins een uniek kenmerk van het onderzoek naar de situatie in de bezette Palestijnse Gebieden.
In zijn algemeenheid kan gezegd worden dat ten aanzien van eventuele inmengingsactiviteiten van buitenlandse actoren, de betrokken ministeries in nauw contact staan met de opsporingsdiensten en inlichtingen- en veiligheidsdiensten om deze te onderkennen, te duiden en waar nodig en mogelijk maatregelen te treffen. Het kabinet ziet dergelijke activiteiten als een vorm van ongewenste buitenlandse inmenging en vindt dit volstrekt onwenselijk. Er is doorlopend contact met het ISH waarbij ook verschillende veiligheidszorgen aan de orde komen. Uit veiligheidsoverwegingen kan er niet in detail worden getreden over de aard van deze besprekingen of de specifieke zaken die daar aan de orde komen.
Hoe is het mogelijk dat vertrouwelijke gesprekken tussen de aanklager van het Strafhof en Palestijnse functionarissen zijn gemonitord en gedeeld met Israëlische inlichtingendiensten, zoals bevestigd door diplomatieke diensten die de aanklager hiervan op de hoogte hebben gesteld?
Zie antwoord vraag 2.
Herkent u het beeld dat de Mossad zou hebben geprobeerd voormalig aanklager Bensouda onder druk te zetten met informatie over haarzelf en haar familie zodat zij zou voldoen aan de wensen van de Israëlische regering? En herkent u het beeld dat onder andere e-mail en sms-berichten van de huidige aanklager Khan en zijn medewerkers zouden zijn onderschept?
Uit veiligheidsoverwegingen kunnen er geen uitspraken worden gedaan over individuele casussen. Wel kan worden aangegeven dat er doorlopend contact met het ISH is waarbij ook de verschillende veiligheidszorgen aan de orde komen. Daar waar het de fysieke veiligheid betreft en het nodig wordt geacht op basis van actuele dreigingsinformatie, kunnen er beveiligingsmaatregelen worden getroffen. Dit is in aanvulling op de eigen verantwoordelijkheid van de personen en de organisatie.
Heeft u meerdere signalen van voormalig of huidig medewerkers van het Internationaal Strafhof of het Internationaal Gerechtshof dat zij vrezen voor hun persoonlijke veiligheid vanwege hun werk met betrekking tot Israël of Israëlische functionarissen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het eens dat Nederland als gastland een speciale verantwoordelijkheid heeft in het beschermen van hoven en tribunalen en hun medewerkers tegen dreigingen van buitenaf?
Nederland is tegen iedere vorm van bedreiging en intimidatie van het Strafhof, zijn ambtsdragers en zijn personeel en als zodanig door het Strafhof aangewezen getuigen. Het is van belang dat de organen van het Strafhof hun mandaat onafhankelijk – en zonder bedreigingen en intimidaties – kunnen uitvoeren. Deze verplichting geldt op basis van het Statuut van Rome voor iedere verdragspartij, maar daarnaast heeft Nederland als gastland inderdaad ook een bijzondere verantwoordelijkheid op basis van het Zetelverdrag tussen het Internationaal Strafhof en het Gastland (Trb. 2007, 125).
Daar waar het de fysieke veiligheid betreft en het nodig wordt geacht op basis van actuele dreigingsinformatie, kunnen er beveiligingsmaatregelen worden getroffen in Nederland voor de medewerkers van het Internationaal Strafhof en de personen die getuigen over de oorlogsmisdaden bij het Strafhof, in aanvulling op de eigen verantwoordelijkheid van de personen en de organisatie. Over de precieze invulling van de maatregelen worden om veiligheidsoverwegingen nooit in het openbaar uitspraken gedaan.
Ben u daarnaast van mening dat Nederland ook een verantwoordelijkheid draagt voor de veiligheid van individuen of maatschappelijke organisaties, zoals Palestijnse mensenrechtenorganisaties, die meewerken aan onderzoeken van het Strafhof?
Nederland draagt op basis van het Zetelverdrag ook een verantwoordelijkheid voor de veiligheid van individuen of maatschappelijke organisaties in Nederland, zoals Palestijnse mensenrechtenorganisaties, die meewerken aan onderzoeken van het Strafhof.
Welke stappen heeft u ondernomen of gaat u ondernemen om deze veiligheid beter te borgen?
Het uitgangspunt is dat de veiligheidszorg voor alle personen, objecten en diensten in beginsel onder de verantwoordelijkheid van het decentrale gezag plaatsvindt. Indien dreigingsinformatie daartoe aanleiding geeft, kunnen maatregelen worden getroffen door het lokaal bevoegd gezag. Zie verder het antwoord op vraag 6.
Bent u bereid een eigen, onafhankelijk onderzoek te laten doen naar deze beschuldigingen? Welke acties gaat u ondernemen als de beschuldigingen juist blijken te zijn?
De aantijgingen zien op de onafhankelijkheid en veiligheid van het ISH, waarover Nederland in doorlopend contact staat met het Hof en waarbij verschillende overheidsinstanties eveneens doorlopend betrokken zijn. De Israëlische ambassadeur is verzocht zich te melden op het Ministerie van Buitenlandse Zaken in verband met de aantijgingen in de artikelen in The Guardian en +972 Magazine. Dit gesprek heeft inmiddels plaatsgevonden, waarbij de Nederlandse zorgen over de berichtgeving zijn overgebracht.
Deelt u de mening dat dergelijke inmenging in lopende zaken een grove aanslag zou zijn op de internationale rechtsorde? Bent u bereid dit te bespreken met de Israëlische ambassadeur in Nederland en hem duidelijk te maken dat Nederland zulke inmenging niet accepteert?
Het kabinet ziet inmengingsactiviteiten van buitenlandse actoren als een vorm van ongewenste buitenlandse inmenging en vindt dit volstrekt onwenselijk. Er kunnen verder geen uitspraken worden gedaan over individuele casussen. De Israëlische ambassadeur is verzocht zich te melden op het Ministerie van Buitenlandse Zaken in verband met de aantijgingen in de artikelen in The Guardian en +972 Magazine. Zie ook het antwoord op vraag 9.
Welke stappen heeft u al gezet of gaat u zetten om ondermijning in de toekomst te voorkomen?
Zie het antwoord op de vragen 2, 3 en 6.
Het artikel 'Groenten verrotten onder de grond door extreme regenval: 'Dat gaat onherroepelijk tot tekorten leiden’' |
|
Cor Pierik (BBB) |
|
Piet Adema (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Groenten verrotten onder de grond door extreme regenval: «Dat gaat onherroepelijk tot tekorten leiden»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het weer van de afgelopen weken zo extreem is geweest dat niet alle boeren het bouwplan kunnen uitvoeren dat ze hebben ingediend bij de Gecombineerde opgave?
Ja. De Nederlandse akker- en tuinbouw heeft sinds de afgelopen herfst tot en met dit voorjaar te maken met extreem lang durende natte omstandigheden. In de herfst leidde dit al tot slechte oogstomstandigheden voor de rooigewassen en zelfs niet-geoogste akkers. Dit voorjaar was een groot aantal akkers te nat. Zelfs nu nog ervaren landbouwers mogelijk problemen vanwege de vele neerslag. Hierdoor is een groot aantal akkers erg laat ingezaaid. Intussen zijn veel plannen gewijzigd om rekening te houden met deze natte periode. Het gevolg van dit alles is een allesbehalve optimale start van het teeltseizoen 2024. Ik leef mee met al die boeren en tuinders die zijn getroffen door het natte voorjaar.
Heeft u al concrete plannen om boeren te ondersteunen die door het extreme weer gewassen zijn kwijtgeraakt of bepaalde gewassen niet (meer) kunnen telen dit jaar?
Om de financiële risico’s in de open teelten die het gevolg zijn van extreem weer te beperken, kan een ondernemer zich in Nederland verzekeren via de Brede weersverzekering, die door de overheid met premiesubsidie en vrijstelling van assurantiebelasting wordt ondersteund. Het is de eigen keuze van ondernemers om de Brede weersverzekering (als sluitstuk) voor hun risicomanagement in te zetten.
Op 3 juni 2024 is besloten om de startdata voor diverse activiteiten van de eco-regeling uit te stellen en dat steun ik. Boeren krijgen meer ruimte voor de eco-activiteiten groene braak, kruidenrijk grasland, bufferstroken langs bouwland en blijvende teelt, bufferstrook langs grasland, en weidegang. Daarnaast is de inzaaidatum van GLMC 6 verschoven naar 15 juni.
Deelt u de mening dat het belangrijk is om boeren zoveel mogelijk te ondersteunen in het uitvoeren van de eco-regelingen die horen bij het Gemeenschappelijk Landbouw Beleid (GLB) en zo ja, wat zijn de concrete plannen die u daarvoor heeft?
Ik vind het belangrijk om boeren zo veel mogelijk te ondersteunen bij het uitvoeren van eco-activiteiten. Doordat veel landbouwers eco-activiteiten uitvoeren als onderdeel van hun bedrijfsvoering dragen zij in grote mate bij aan de ontwikkeling naar een duurzame landbouw. Waar mogelijk probeer ik flexibiliteit te bieden. Naar aanleiding van het natte voorjaar is eerder al besloten om de startdata voor diverse eco-activiteiten te verschuiven. Hiermee wordt er ruimte geboden voor landbouwers om, ondanks het natte voorjaar, die eco-activiteiten uit te voeren.
Bent u ervan op de hoogte dat na het indienen van de Gecombineerde opgave, boeren weliswaar aanpassingen kunnen doorgeven, maar bij die aanpassingen geen eco-regelingen meer kunnen toevoegen of aanpassen?
Ja.
Deelt u de mening dat het goed zou zijn om dit jaar het aanpassen van de Gecombineerde opgave gepaard te laten gaan met het aanvragen of indienen van (andere) eco-regelingen, zodat boeren worden gestimuleerd om alsnog een ander gewas met een passende eco-regeling te zaaien, als het bij de gecombineerde opgave doorgegeven bouwplan niet langer haalbaar lijkt door de weersomstandigheden?
Ja. Het indienen van andere eco-activiteiten na de sluitingsdatum van de Gecombineerde opgave leidt echter tot grote uitvoeringsproblemen bij RVO. Het is daarom niet mogelijk om na de sluiting van de Gecombineerde opgave op 17 mei 2024 nog nieuwe eco-activiteiten toe te voegen. Wel is er samen met RVO en NVWA waar mogelijk flexibiliteit gezocht in de data waarop activiteiten moeten zijn gestart of gerealiseerd gezien de weersomstandigheden, zoals vermeld in antwoord op vraag 3. Wijzigingen in de aanmelding voor het GLB, waaronder het gewas van de hoofdteelt, kunnen tot en met 2 december 2024 doorgegeven worden. Het is verplicht om in deze periode de bedrijfssituatie actueel te houden. Als een boer door wijziging van het gewas niet meer voldoet aan de opgegeven eco-activiteit, moet de betreffende activiteit worden ingetrokken.
Het toevoegen van eco-activiteiten na de sluiting van de Gecombineerde Opgave zie ik niet als een haalbare optie. Ten eerste maakt dit de regeling financieel instabieler; het is dan pas bij de definitieve opgave te zeggen hoe het budget verdeeld wordt over de deelnemers en of er sprake is van over- of ondertekening. Dat brengt meer onzekerheid voor de deelnemers en overheid. Dat vind ik ongewenst. Ten tweede maakt dit het systeem op sommige aspecten oncontroleerbaar en onuitvoerbaar. Er kan immers bij een aantal activiteiten niet achteraf worden vastgesteld of deze zijn uitgevoerd of niet. De RVO moet de uitbetaling van GLB-subsidies kunnen verantwoorden aan de Europese Commissie. Bovendien is het voor de RVO en de NVWA van belang om tijdig de controles uit te kunnen voeren, met het oog op tijdige uitbetaling van de premies.
Tegelijk vind ik het belangrijk dat de eco-regeling flexibiliteit biedt voor het experimenteren met alternatieve bouwplannen. Daar heb ik invulling aan gegeven door toe te staan dat eco-activiteiten gedurende het jaar mogen worden ingetrokken.
Landbouwers weten dat het toevoegen van eco-activiteiten na het sluiten van de gecombineerde opgave niet mogelijk is, en hebben hier rekening mee kunnen houden in de aanmelding.
Wanneer gaat u het proces in gang zetten om die mogelijkheid te bieden en hoe gaat u die mogelijkheid bieden als het antwoord op vraag zes «ja» is?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
Kunt u dan uitleggen waarom niet en of de Europese regels daarvoor wel ruimte zouden laten en zo ja, hoeveel ruimte als het antwoord op vraag zes «nee» is?
Er zijn geen Europese regels gemoeid met het aanpassen van eco-activiteiten binnen de Gecombineerde opgave. Het is voor RVO en NVWA van belang dat er voldoende tijd is om elke eco-activiteit in het veld te controleren voordat de landbouwers uiterlijk 2 december hun aanvraag definitief maken, met het oog op de tijdige uitbetaling van de GLB-premies in december van dit jaar (zie antwoord op vraag 6).
Deelt u de mening dat voor een substantieel deel van de melkveehouders het niet meer haalbaar is om aan de eisen van de eco-regeling voor de verlengde weidegang te voldoen?
Op maandag 3 juni 2024 is, op advies van de certificerende instantie van de eco-activiteit verlengde weidegang (Stichting Weidegang), besloten de startdatum voor de verlengde weidegang te verschuiven en dat steun ik. Ik deel uw mening niet dat melkveehouders niet meer aan de voorwaarden van de eco-activiteit kunnen voldoen. Afhankelijk van het verloop van de rest van het seizoen, kunnen melkveehouders aan de gestelde weidegang-uren voldoen. Stichting Weidegang is tevens schemahouder van de door het bedrijfsleven geïnitieerde weidemelkpremie.
Ziet u kans om de eisen voor de verlengde weidegang aan te passen waarbij, gezien de extreme weersomstandigheden kan worden gekozen om te eisen dat boeren die inschrijven op die eco-regeling te veranderen, bijvoorbeeld van 1.500 uur weidegang naar zo’n 1100 of 1.200 uur weidegang?
Ik vind het belangrijk om boeren zo veel mogelijk te ondersteunen bij het uitvoeren van eco-activiteiten. Het is nu nog te vroeg om te concluderen dat het gestelde aantal uren weidegang niet haalbaar is. Melkveehouders kunnen gedurende het jaar alsnog hun weideganguren behalen. Ik zal de situatie gedurende het jaar goed in de gaten houden en, indien nodig, opnieuw advies vragen aan Stichting Weidegang over aanpassing van de voorwaarden.
Door de weidegang uren bij te stellen wordt het doelbereik van deze eco-activiteit verlaagd.
Ziet u in het licht van vraag acht ruimte om de eisen voor verlengde weidegang zo aan te passen dat boeren dit jaar in het najaar langer de kans krijgen om aan die weidegang-uren te komen?
Ik zie momenteel nog geen aanleiding om de voorwaarden voor de verlengde weidegang aan te passen. Ik monitor de voortgang van de eco-activiteit weidegang nauwkeurig.
Hoe gaat u dat dan precies uitvoeren als het antwoord op vraag negen en/of tien «ja» is?
Niet van toepassing.
Kunt u dan uitleggen waarom dat niet kan en wat er dan wel mogelijk is om de boeren te steunen wat dit betreft en hoeveel ruimte u ziet in de Europese eisen wat dit betreft als het antwoord op vraag negen en tien «nee» is?
Zie antwoord op vraag 9.
Ziet u in het licht van vraag tien en elf ruimte om de veehouders die dat willen nog een maand uitstel te geven voordat ze definitief moeten doorgeven of ze mee gaan doen aan de eco-regeling voor verlengde weidegang?
Boeren kunnen tot en met 2 december definitief doorgeven of ze meedoen aan deze eco-activiteit. Ze kunnen alleen niet nog een nieuwe activiteit kiezen. Zie ook antwoord op vraag 6.
Beloningsverschillen binnen de rechterlijke macht |
|
Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
Franc Weerwind (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Vrouwe Justitia is blind voor gelijke beloning»1 en herinnert u zich uw Kamerbrief bij het rapport naar onderzoek over beloningsverschillen bij rechterlijke macht?2
Ja.
Deelt u de mening dat als er binnen de rechterlijke macht sprake is van ongelijke startsalarissen tussen vrouwelijke en mannelijke rechters- en officieren-in-opleiding dat daarmee het gezag van de rechterlijke macht wordt ondermijnd als het gaat om het oordelen over ongelijke beloning buiten de rechterlijke macht? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In de Kamerbrief van 24 februari 2023 heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van een onderzoek over beloningsverschillen in de rechterlijke macht.3 Uit het rapport van Erasmus Q-Intelligence blijkt dat vrouwelijke rechters en officieren van justitie in opleiding (rio’s en oio’s), gemiddeld genomen, bij de start van hun opleiding 3,5% minder verdienen dan hun mannelijke collega’s. Of dit beloningsverschil onder rio’s en oio’s een ondermijnend effect heeft op het gezag van de rechterlijke macht is niet onderzocht. Hierover kan ik daarom geen uitspraken doen. Uit het rapport blijkt wel dat bij benoeming tot rechter of officier van justitie geen sprake meer is van dit beloningsverschil.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat vrouwelijke rechters en officieren van justitie bij de start van hun opleiding gemiddeld 3,5% minder verdienen dan hun mannelijke collega’s? Zo ja, wat is er sinds dit gegeven bekend werd gedaan om dit verschil op te heffen en waar heeft dat toe geleid? Zo nee, waarom niet?
Ja, uiteraard is het onwenselijk wanneer vrouwelijke rio’s en oio’s gemiddeld genomen minder verdienen dan hun mannelijke collega’s. Na het SORM van 23 maart 2023, waarin het rapport over beloningsverschillen is gepresenteerd, is afgesproken dat de partijen met een voorstel komen voor een nieuw inschalingscriterium. Binnen het SORM is sindsdien in het kader van gelijke beloning over verscheidene voorstellen gesproken. Op 18 juli jl. zijn de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) en ik tot overeenstemming gekomen dat de oude afspraak – inschaling op basis van het laatstverdiende loon – wordt losgelaten. In plaats daarvan zal ingeschaald gaan worden op basis van ongewogen werkervaring. Het nieuwe criterium wordt met terugwerkende kracht toegepast op oio’s en rio’s die vanaf 1 juli 2023 zijn ingestroomd.
Heeft u in het kader van het Sectoroverleg Rechterlijke Macht (SORM) na februari 2023 overleg gevoerd over welke stappen er «nodig zijn ten aanzien van het inschalingsbeleid» en daarbij gekeken naar «welke instrumenten ingezet kunnen worden voor de bevordering van gelijke beloning»?2 Zo ja, wat was der uitkomst van dat overleg en waar heeft dit concreet toe geleid als het gaat om het bevorderen van gelijke beloning? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is het startsalaris van rechters-in-opleiding en officieren-in-opleiding gebaseerd op hun laatst verdiende salaris? Waarom wijkt dit af van andere beroepsgroepen waarbij bij de start ook sprake is van verschillende achtergronden en ervaringen?
In 1994 is in het SORM tussen de voormalige Minister van Justitie en de NVvR afgesproken dat het inschalingscriterium «laatstverdiende salaris» als uitgangspunt gehanteerd zou gaan worden. In 2013 en 2015 is deze afspraak opnieuw vastgelegd, allereerst in een met de NVvR bereikt Akkoord inzake de rechtspositie van de rio en de oio en vervolgens in de memorie van toelichting bij de Wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren.5 In recente jaren is er meer aandacht gekomen voor de onderzoeken die zijn gedaan naar ongelijke beloning en is er geconstateerd dat werkgevers mogelijk de in de maatschappij bestaande beloningsverschillen in stand houden door het startsalaris te baseren op het laatstgenoten salaris. In het SORM is gezocht naar alternatieve neutrale inschalingscriteria, ook rekening houdende met Richtlijn (EU) 2023/970.6
Deelt u de mening van de onderzoekers uit het genoemde rapport dat het beter is om het startsalaris niet langer op basis van het laatst verdiende salaris te baseren maar dat andere factoren bepalend moeten zijn? Zo ja, waarom en aan welke factoren denkt u dan? Zo nee, waarom niet?
De mening van de onderzoekers deel ik. Naar huidige inzichten is er een risico dat met dit inschalingscriterium onbedoeld eventuele beloningsverschillen uit de samenleving worden geïmporteerd. Zoals in het antwoord op vragen 3 en 4 is uitgelegd, is er in het SORM overeenstemming bereikt over «ongewogen werkervaring» als variant die het laatstverdiende salaris-criterium zal vervangen.
Acht u het wenselijk dat er één uniform salaris voor en na de benoeming tot rechter of officier moet worden ingevoerd? Zo ja, hoe gaat u dit bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vragen 3 en 4 vermeld wordt, heb ik een akkoord bereikt met de NVvR met als uitkomst dat de huidige afspraak wordt losgelaten, zodat het laatste salaris niet langer maatgevend zal zijn bij het bepalen van het startsalaris van een rio of een oio. In dit akkoord is tevens door NVvR, Raad voor de rechtspraak en het College van procureurs-generaal (hierna: OM) afgesproken dat de ongewogen werkervaring leidend zal zijn bij voor het startsalaris van rechters en officieren in opleiding.
Hiermee is het inschalingsbeleid belegd als verantwoordelijkheid van de werkgevers. Dit nieuwe uitgangspunt zal door de Raad voor de Rechtspraak en het College van procureurs-generaal worden uitgewerkt en zal op een zodanige wijze door hen worden afgestemd dat er een gelijke beleidslijn is, waarbij een gelijke ervaringsduur tot dezelfde starttrede leidt voor individuele gevallen binnen OM en Rechtspraak.
Daarnaast, zoals genoemd in mijn antwoord op vraag 2, blijkt uit het rapport van Erasmus Q-Intelligence dat bij benoeming tot rechter of officier van justitie geen sprake meer is van een beloningsverschil.
Het bericht ‘Vrees voor omvallen van Co-Med in Enschede: wie zouden 9000 patiënten kunnen overnemen?’ |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u het bericht «Vrees voor omvallen van Co-Med in Enschede: wie zouden 9.000 patiënten kunnen overnemen?» gelezen en wat is uw reactie hierop?1
Ik heb het bericht gelezen en wil allereerst nogmaals benadrukken dat ik geschrokken ben van de signalen over de situaties die zijn ontstaan bij Co-Med praktijken. Deze situatie is onaanvaardbaar. Patiënten moeten erop kunnen rekenen dat ze bij een goede huisarts terecht kunnen. Ik vind het zeer kwalijk dat de zorg bij een aantal locaties van Co-Med niet op orde is.
Op 20 juni 2024 hebben de vier grote zorgverzekeraars hun overeenkomst met Co-Med opgeschort. Dinsdag 25 juni jl. hebben de zorgverzekeraars aangegeven de contracten met Co-Med te gaan beëindigen. Zorgverzekeraars concluderen dat Co-Med de continuïteit van goede zorg niet kan garanderen. Daarom bieden zij een alternatieve oplossing voor patiënten die ingeschreven staan bij een huisartsenpraktijk van Co-Med, inclusief de praktijk in Enschede. De zorgverzekeraars adviseren hun verzekerden om hier per direct gebruik van te maken.
Alle patiënten van Co-Med, ongeacht wie hun zorgverzekeraar is, kunnen via www.cz.nl/co-med per praktijk zien wat het alternatieve aanbod is. Alle patiënten van Co-Med zijn vorig week ook schriftelijk op de hoogte gebracht en geadviseerd gebruik te maken van het alternatieve aanbod.
Het nu beschikbare alternatieve aanbod is een tijdelijke oplossing. Per praktijk liggen ook plannen klaar voor een structurele oplossing. Wanneer de structurele oplossing van kracht kan gaan is afhankelijk van hoe de situatie rondom Co-Med zich ontwikkelt.
Zorgverzekeraars hebben mij laten weten ook het alternatieve aanbod dagelijks te controleren op de gestelde kwaliteitseisen zoals bereikbaarheid en beschikbaarheid van (huis)artsen voor de patiënten.
Ik word al enige tijd regelmatig schriftelijk op de hoogte gebracht van de ontwikkelingen rondom Co-Med. Sinds 17 juni 2024 heb ik dagelijks contact met de NZa en de IGJ om een update te krijgen over de situatie.
De NZa en de IGJ hebben aangegeven de situatie bij Co-Med zeer nauwlettend te volgen. De IGJ heeft daarbij aandacht voor de kwaliteit en veiligheid van de zorg en de NZa voor de kwaliteit van bedrijfsvoering en continuïteit van zorg.
De IGJ en NZa wijzen op alternatieven die de zorgverzekeraar aanbiedt.
Ook heeft de NZa mij laten weten dat de regionale huisartsenorganisatie SHT-THOON, met hulp en steun van alle huisartsen in Twente, op 10 juni 2024 een nieuwe huisartsenpraktijk heeft geopend in Enschede voor mensen zonder huisarts2.
Vindt u het wenselijk dat deze 9.000 patiënten in onzekerheid zitten omdat ze bang zijn dat hun huisartsenpraktijk binnenkort failliet gaat?
Zie antwoord vraag 1.
Ligt er een plan klaar op het ministerie voor op het moment dat Co-Med failliet gaat voor alle patiënten van Co-Med? En specifiek voor deze praktijk in Enschede? Zo nee, waarom geeft u geen gehoor aan de motie Dijk en Bushoff over het in overleg gaan met zorgverzekeraars over een plan om huisartsenpraktijken van private-equitybedrijven tijdelijk onder beheer te nemen wanneer deze failliet gaan (Kamerstuk 36 410 XVI, nr. 143)?
Zoals nader uiteengezet in mijn antwoord op vraag 1 en 2 stellen de vier grote zorgverzekeraars en de toezichthouders IGJ en NZa in de huidige situatie bij Co-Med alles in het werk om de continuïteit van zorg te waarborgen. Ik word al enige tijd regelmatig schriftelijk op de hoogte gebracht van de ontwikkelingen rondom Co-Med. Sinds 17 juni 2024 heb ik dagelijks contact met de NZa en de IGJ om een update te krijgen over de situatie.
Ook heb ik mij sinds 18 juni 2024 al enige malen laten informeren door zorgverzekeraar CZ, die mede namens de andere verzekeraars de regie heeft genomen over de situatie bij Co-Med. Dit gesprek ging over de inspanningen die verzekeraars doen om de continuïteit in de huisartsenzorg voor patiënten van Co-Med te garanderen. In dat gesprek is het niet gegaan over een algemeen plan om alle huisartsenpraktijken van private-equitybedrijven tijdelijk onder beheer te nemen wanneer deze failliet gaan. Een overleg met zorgverzekeraars over dit onderwerp ben ik ook niet voornemens te voeren. Overigens is Co-Med volgens EY weliswaar een commerciële keten, maar niet private-equity gefinancierd3.
Wat is uw reactie op het feit dat andere huisartsenpraktijken last hebben van Co-Med omdat hun patiënten een consult willen hebben die ze bij Co-Med niet krijgen of omdat ze medicatie via de telefoon voorgeschreven krijgen en het niet vertrouwen? Bent u bereid hierover het gesprek aan te gaan met Co-Med?
Ik kan me goed voorstellen dat andere huisartsenpraktijken benaderd worden door patiënten bij Co-Med. De IGJ houdt toezicht op de kwaliteit en veiligheid van zorg. Volgens de IGJ heeft Co-Med de bereikbaarheid en de beschikbaarheid van de zorg in meerdere huisartsenpraktijken structureel niet goed geregeld.
Om die reden heeft de IGJ Co-Med een aanwijzing gegeven. De rechter heeft op 17 april 2024 geoordeeld dat de zakelijke weergave van de aanwijzing openbaar gemaakt kan worden. De aanwijzing is per 9 februari 2024 ingegaan en loopt een half jaar.
Co-Med moet tijdens de looptijd van deze aanwijzing onder andere gegevens aanleveren waaruit blijkt dat de continuïteit van de (spoedeisende) huisartsenzorg tijdens praktijkuren is geregeld. Uit inspectieonderzoek blijkt dat Co-Med nog steeds in strijd handelt met de aanwijzing genoemde LHV-Richtlijnen voor de bereikbaarheid en beschikbaarheid van de huisartsenzorg en daarmee in strijd met artikel 2 en 3 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). Om te bewerkstelligen dat alsnog wordt voldaan aan de aanwijzing heeft de
inspectie Co-Med op 18 juni 2024 een last onder dwangsom opgelegd. Op dit moment bekijkt de IGJ nog wat de beëindiging van het contract door de verzekeraars betekent voor de opvolging van het besluit van 18 juni 2024 om een last onder dwangsom op te leggen.
Wat vindt u ervan dat alle waarnemend artsen in Twente de afgelopen tijd zijn gebeld door Co-Med met de vraag of ze bij hen willen werken? Keurt u deze handelwijze af? Zo nee, waarom niet?
Inmiddels is deze situatie veranderd. In het algemeen is het wel zo dat het aan huisartsen zelf is om te bepalen voor welke organisatie zij willen werken.
Bevestigt u de uitspraken van Co-Med dat de praktijk op dit moment niet op omvallen staat? Zo nee, waarop is deze aanname gebaseerd?
Deze situatie is onaanvaardbaar. Het belangrijkste op dit moment is dat alle patiënten toegang houden tot huisartsenzorg. Ik ben dan ook dankbaar voor de inzet van alle partijen die betrokken zijn bij de totstandkoming van het alternatieve aanbod. Ik besef dat dit van iedereen extra inzet vergt. Daarnaast is het voor de medewerkers van Co-Med ook een onzekere periode. Ik hoop voor alle medewerkers dat er snel duidelijkheid voor hen is over de toekomst.
De zorgverzekeraars en de toezichthouders IGJ en NZa stellen alles in het werk om de continuïteit van zorg te waarborgen. De IGJ en de Nza volgen de situatie nauwlettend en houden mij sinds 17 juni 2024 dagelijks op de hoogte, zoals nader toegelicht in mijn antwoord op vraag 3.
Hoe staat het met uw uitvoering van de motie Dijk (Kamerstuk 36 410 XVI, nr. 142) over zo snel mogelijk een verbod op private-equitypartijen in de huisartsenzorg tot stand brengen en uiterlijk voor het zomerreces wetgeving naar de Tweede Kamer sturen? Wanneer kunnen we deze wetgeving verwachten?
Op 7 juni 2024 heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) uw Kamer de brief «Private equity in de zorg» gestuurd4. Met deze brief heeft zij ook gereageerd op de motie Dijk over zo snel mogelijk een verbod op private-equity partijen in de huisartsenzorg tot stand brengen en uiterlijk voor het zomerreces wetgeving naar uw Kamer sturen5.
Op basis van de overwegingen in de brief, gecombineerd met de resultaten uit het onderzoek van EY naar de rol van private equity in de zorg6, is er geen gegronde reden om zorgaanbieders specifiek te verbieden om hun kapitaalbehoefte te dekken met investeringsmiddelen van private equity partijen. Een dergelijke maatregel, die ook het recht op eigendom en het verbod van discriminatie raakt, maakt inbreuk op het vrije verkeer van kapitaal (EU). De noodzaak en
proportionaliteit van een dergelijke maatregel vraagt een stevige onderbouwing om juridisch houdbaar te zijn. Daarvoor ziet het kabinet nu onvoldoende aanknopingspunten7.
Staat u nog steeds achter uw uitspraak dat u niet «zit te wachten op sprinkhanen die ondernemingen leegplukken»? Vindt u dat dat op dit moment wel gebeurt? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
De Minister van VWS en ik staan nog steeds achter haar uitspraak. Het gaat er bij deze uitspraak in het algemeen om dat het niet gewenst is dat financiële belangen boven de maatschappelijke belangen kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van zorg worden gesteld. Dit geldt niet alleen voor private-equitypartijen, maar voor alle zorgaanbieders. Om te voorkomen dat financiële belangen voor deze maatschappelijke belangen komen, ligt momenteel het wetsvoorstel Wet integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders ter advisering bij de Raad van State.
Met het wetsvoorstel wordt het externe toezicht op de integere bedrijfsvoering en winstuitkeringen versterkt, door onder meer een norm voor integere bedrijfsvoering te introduceren en basisvoorwaarden te stellen aan het doen van winstuitkeringen. Onder de norm voor integere bedrijfsvoering valt onder andere het voorkomen van benadeling van de zorg- of jeugdhulpaanbieder bij het bestaan van tegenstrijdige belangen, alsook het voorkomen van onverantwoorde risico’s bij het aantrekken of terugbetalen van eigen of vreemd vermogen. Het wetsvoorstel regelt daarnaast een wettelijke grondslag voor het stellen van basisvoorwaarden voor het doen van winstuitkeringen door zorg- en jeugdhulpaanbieders. Deze basisvoorwaarden zullen samenhangen met de kwaliteit van de verleende zorg, de rechtmatigheid van declaraties, de continuïteit van de zorgaanbieder en het voeren van een zorgvuldige en integere bedrijfsvoering.
Welke concrete maatregelen neemt u op dit moment om te voorkomen dat huisartsen stoppen?
Zoals benoemd in de Kamerbrief Stand van zaken versterking huisartsenzorg8 zijn in het afgelopen jaar al verschillende acties ondernomen om het werken met een vaste patiëntenpopulatie aantrekkelijker te maken. Onderdeel van de aanpak is het stimuleren van het praktijkhouderschap. Zo wordt het praktijkhouderschap aantrekkelijker door uitvoering te geven aan de IZA-afspraken zoals Meer Tijd voor de Patiënt; het anders inrichten van avond-, nacht-, en weekenddiensten van huisartsen, en de handreiking huisvestingsproblematiek voor huisartsen en gezondheidscentra.
Verder versterk ik, samen met de veldpartijen, de eerstelijnszorg door middel van de visie eerstelijnszorg 20309. Met deze visie zet het kabinet duidelijk in op langetermijnbeleid voor de eerstelijnszorg, waaronder huisartsenzorg.
Op welke manieren en op welke momenten bent u in contact geweest met Co-Med nadat zij gedeeltelijk failliet zijn verklaard in april jl.? Kunt u alle ambtelijke memo’s, notities of andere voorbereidingen die u hierover heeft ontvangen naar de Kamer toesturen?
Ik heb zelf geen contact gehad met Co-Med en word al enige tijd regelmatig schriftelijk op de hoogte gebracht van de ontwikkelingen rondom Co-Med. Sinds 17 juni 2024 heb ik dagelijks contact met de NZa en de IGJ om een update te krijgen over de situatie. Ik zal uw Kamer zo spoedig mogelijk de gevraagde ambtelijke stukken sturen over ontwikkelingen bij Co-Med na het faillissement op 16 april 2024 van PCC Tele-Services Amsterdam, een dochteronderneming van Co-Med. In het kader van zorgvuldigheid zal ik een zienswijze vragen aan de belanghebbenden bij de te openbaren stukken.
De rechtsbescherming van ouders en kinderen bij spoedverzoeken aan de kinderrechter |
|
Faith Bruyning (NSC) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel van Tromp over de tekortschietende rechtsbescherming van ouders en kinderen bij spoedverzoeken aan de kinderechter?1
Ja, dit artikel is mij bekend.
Deelt u de daarin neergelegde visie dat de urgentie om een spoedmaatregel te nemen niet afdoet aan de verplichting van de kinderrechter om de genomen beslissing controleerbaar en aanvaardbaar te motiveren, zowel ten aanzien van (i) de beslissing om zonder zitting een beslissing te nemen en ten aanzien van (ii) de concrete feiten en omstandigheden waarop de genomen beslissing rust?
Diverse rapporten en adviezen hebben mij duidelijk gemaakt dat wat de jeugdbescherming betreft verbeteringen in de rechtsbescherming van ouders en kinderen noodzakelijk zijn. Binnen mijn ministerie wordt, in overleg met ketenpartners, onder meer gewerkt aan een wetsvoorstel ter verbetering van die rechtsbescherming. In dat kader zijn we ook in overleg over mogelijkheden de rechtsbescherming bij de spoedprocedure uithuisplaatsing te verbeteren, zoals het verkorten van de wettelijke termijn van 14 dagen en het verbeteren van de motivering. Over de contouren van het wetsvoorstel wordt uw Kamer in het najaar van dit jaar geïnformeerd. Overigens is de termijn van 14 dagen een maximale termijn. Ik heb begrepen dat de Rechtspraak waar mogelijk zaken eerder op zitting plaatst.
Deelt u de in het artikel neergelegde visie dat de rechtsbescherming van ouders (en kinderen) moet worden versterkt doordat wanneer beslissing is genomen zonder voorafgaande zitting, alsnog binnen uiterlijk drie dagen een zitting moet plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de in het artikel neergelegde visie dat de rechtsbescherming van ouders (en kinderen) moet worden versterkt door toevoeging van een advocaat aan de ouders?
Op dit moment loopt er een pilot die onder meer regelt dat ouders die betrokken zijn bij een procedure waarin een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing wordt verzocht, aanspraak kunnen maken op kosteloze rechtsbijstand door een advocaat. De pilot loopt tot en met 31 december 2024. In de zomer van 2024 worden de eindresultaten van de monitoring van de pilot verwacht. Het is aan het nieuwe kabinet om te beslissen of, en zo ja op welke wijze (kosteloze) rechtsbijstand aan ouders verder vorm moet krijgen.
Deelt u de in het artikel neergelegde visie dat bezien vanuit de artikelen 6 en 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) het besluitvormingsproces na een spoedverzoek de in het artikel beschreven gebreken vertoont?
Het artikel geeft een heldere weergave van verschillende aspecten van de spoedprocedure voor kinderbeschermingsmaatregelen en de mate waarin die naar de visie van de auteur al dan niet in lijn zijn met de eisen uit de artikelen 6 en 8 EVRM. Zoals de auteur echter ook heeft benoemd, leent de beoordeling van een klacht door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens zich niet voor algemene conclusies over regelgeving van een lidstaat. Tegelijkertijd kan ik de auteur volgen in zijn uiteenzetting van de eisen die het EVRM stelt aan het recht op een eerlijk proces in samenhang met het recht op bescherming van het gezinsleven in relatie tot de kinderbeschermingswetgeving. Zoals ik in het antwoord op de vragen 2 en 3 heb aangegeven wordt binnen mijn ministerie, in overleg met ketenpartners, onder meer gewerkt aan een wetsvoorstel ter verbetering van de rechtsbescherming in de jeugdbescherming. Ook de rechtsbescherming in geval van spoedprocedures heeft hierbij mijn aandacht.
Deelt u de in het artikel neergelegde visie dat wanneer de wetgever de spoedprocedure in het jeugdrecht zou inrichten in overeenstemming met de eisen die voortvloeien uit het EVRM, de procedure zou zijn ingericht in overeenstemming met de in 2020 ingevoerde Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) en de Wet zorg en dwang (Wzd)?
De burgemeester kan op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) een crisismaatregel nemen en op grond van de Wet zorg en dwang psychogeriatrisch en verstandelijke gehandicapte cliënten (Wzd) een inbewaringstelling afgeven. De crisismaatregel kan verschillende vormen van gedwongen zorg omvatten, zoals gedwongen medicatie of opname. Een inbewaringstelling heeft alleen betrekking op een gedwongen opname. Met dit ingrijpen op grond van de Wvggz of de Wzd worden inderdaad grondrechten van de betrokken personen beperkt. De duur van een crisismaatregel of inbewaringstelling is drie dagen. Voor de voortzetting ervan is een machtiging door de rechter vereist.
Zoals gezegd heeft ook de rechtsbescherming in geval van spoedprocedures mijn aandacht bij het verbeteren van de rechtsbescherming in de jeugdbescherming. De eisen die het EVRM stelt, vormen daarbij uiteraard het uitgangspunt. Procedures kunnen binnen de kaders van het EVRM op verschillende manieren worden ingericht. Ik kijk daarbij ook naar wat we kunnen leren van de manier van ingrijpen op grond van de Wvggz dan wel de Wzd en of er elementen uit deze procedures wellicht toepasbaar zijn in spoedprocedures ten aanzien van kinderbeschermingsmaatregelen.
Als u die visie deelt, welke maatregelen wilt u dan treffen om de rechtsbescherming in lijn met het artikel te versterken, zodat ouders en kinderen in ieder geval de minimale rechtsbescherming krijgen die hen verdragsrechtelijk toekomt?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de visie van Tromp die stelt dat bij het nemen van een crisismaatregel op grond van de Wvggz en de Wzd een inbreuk wordt gemaakt op dezelfde fundamentele rechten als bij een spoedmaatregel in de jeugdzorg? Zo ja, noodzaakt dat dan niet dat ouders en kinderen hetzelfde hoge niveau van rechtsbescherming krijgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
U hebt besloten om onderzoek te doen naar de onterechte uithuisplaatsingen2: wat is de stand van zaken met betrekking tot dat onderzoek?
Tijdens het debat over de Hervormingsagenda Jeugd van 27 juni 2023 heeft het lid Maeijer (PVV) vragen gesteld over een artikel in het Algemeen Dagblad waarin gesproken werd over een «onterechte uithuisplaatsing». In die betreffende casus waren kinderen uithuisgeplaatst, zonder machtiging van de kinderrechter.
Ik heb mijn ministerie gevraagd hier onderzoek naar te doen, door het gesprek aan te gaan met de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en Jeugdzorg Nederland. In de verzamelbrief jeugdbescherming van 18 oktober 2023 heb ik u hierover geïnformeerd.3
De Gecertificeerde Instellingen (GI’s) hebben aangegeven dat het hier een uitzonderlijke situatie betreft en hen geen andere gevallen bekend zijn waar dit aan de orde is geweest. Zij zijn er zich terdege van bewust dat in het kader van een ondertoezichtstelling voor een uithuisplaatsing altijd een machtiging moet worden aangevraagd bij de rechter. De GI’s besteden hier structureel aandacht aan in de juridische trainingen die deel uitmaken van de opleiding van jeugdbeschermers.
De IGJ heeft aangegeven dat er op basis van bij haar bekende signalen geen reden is om nader onderzoek te doen naar het stelselmatig voorkomen van onrechtmatige uithuisplaatsingen.
Bent u bekend met de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 april 2024, waarin opnieuw een onterechte uithuisplaatsing centraal staat als gevolg van een – zo blijkt uit de uitspraak – een onzorgvuldig genomen spoedmaatregel?3
De uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 april 2024 is mij bekend. In navolging van eerdere rapporten en adviezen maakt ook deze uitspraak duidelijk dat het feitenonderzoek in de jeugdbescherming beter moet. Om die reden faciliteer ik een vervolg op het Actieplan Verbetering Feitenonderzoek.
In bovengenoemde brief die in het najaar van dit jaar naar uw Kamer gaat, zal ik u ook informeren over de stand van zaken met betrekking tot het vervolg op het Actieplan Verbetering Feitenonderzoek.
Vindt u dat die uitspraak van de rechtbank Den Haag in samenhang genomen met de eerdere uitspraken die u onderzoekt en die hebben geleid tot onterechte uithuisplaatsingen, noopt tot onmiddellijke versterking van de rechtsbescherming van ouders en kinderen?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid om, vooruitlopend op wetgeving, maatregelen te nemen die ertoe leiden dat in lijn met het hoge niveau van rechtsbescherming die de Wvggz en de Wzd aan de betrokkene bieden, ouders en kinderen altijd een controleerbaar en aanvaardbaar gemotiveerde beschikking krijgen, binnen uiterlijk drie dagen na het nemen van een spoedmaatregel worden gehoord en dan worden bijgestaan door een advocaat naar eigen keuze of bij gebreke van een eigen keuze ambtshalve toe te voegen advocaat?
Binnen mijn ministerie wordt, samen met de keten, hard gewerkt aan verbetering van de rechtsbescherming, onder andere middels een wetsvoorstel. De eisen die het EVRM stelt vormen daarbij uiteraard het uitgangspunt.
Het is aan het nieuwe kabinet verdere beslissingen te nemen over hoe de verbetering van de rechtsbescherming vorm te geven, waaronder ook de vraag of, en zo ja op welke wijze (kosteloze) rechtsbijstand aan ouders verder vorm moet krijgen.
Voor het overige verwijs ik in dit verband naar de antwoorden op bovenstaande vragen.
Als die bereidheid bij u ontbreekt, kunt u dan toelichten hoe in weerwil van wat Tromp in zijn artikel stelt, wel kan worden aangenomen dat de rechtsbescherming van ouders en kinderen beantwoordt aan de verdragsrechtelijke uitgangspunten die in het artikel worden genoemd?
Zie antwoord vraag 12.
De verplichte ‘Intelligente Snelheidsassistentie’ (ISA) in auto's |
|
Hester Veltman-Kamp (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Waarom alle nieuwe auto's na 6 juli heel irritant gaan piepen als je 1 kilometer te hard rijdt»1, «Auto moet gaan piepen als je harder dan de maximumsnelheid rijdt: nog de nodige haken en ogen aan rijhulp»2 en «Verplichte intelligent speed assistance: dit moet je weten»3?
Ja.
Klopt het dat vanaf 7 juli 2024 in alle nieuwe auto's de «Intelligente Snelheidsassistentie»/«Intelligence Speed Assistance» (ISA), waarmee auto’s gaan piepen bij snelheidsovertredingen, verplicht wordt vanwege EU-wetgeving?
Ja, het klopt dat vanaf 7 juli 2024 nieuw op de markt gebrachte auto’s vanwege de EU-verordening 2019/2144 verplicht een intelligente snelheidsassistent (ISA) moeten hebben. De Kamer is hierover op 1 juli 2022 geïnformeerd.4
ISA is een systeem in de auto om de bestuurder te helpen zich aan de geldende maximumsnelheid te houden. ISA kent verschillende varianten. De variant die per 7 juli a.s. verplicht wordt, is de waarschuwende variant waarbij de bestuurder altijd zelf de snelheid van de auto kan blijven bepalen. De waarschuwing kan worden gegeven via beeld, geluid of lichte tegendruk of trilling van het gaspedaal. De voertuigfabrikant mag een marge van maximaal 3% ten aanzien van de waargenomen snelheidslimieten hanteren voordat deze een waarschuwing geeft. ISA moet door de bestuurder uit te schakelen zijn en standaard aan staan bij het starten.
In hoeverre bent u het ermee eens dat maatregelen voor verkeersveiligheid van groot belang zijn, maar dat nieuwe systemen geen grote foutmarge mogen hebben en dat rekening gehouden moet worden met gebruikservaring van automobilisten?
Het nemen van maatregelen om de verkeersveiligheid op de weg te verbeteren is van groot belang. Ook is het Ministerie van mening dat nieuwe rijhulpsystemen in auto’s geen grote foutmarge mogen hebben. Daarom worden er op Europees niveau eisen gesteld waar ISA-systemen aan moeten voldoen. De fabrikant moet aantonen dat ISA de correcte snelheidslimiet bepaalt voor ten minste 90% van de totale afstand en voor ten minste 80% van de afgelegde afstand op elk van de drie wegtypen (stedelijke wegen en straten, niet-stedelijke wegen en autosnelwegen/autowegen/wegen met gescheiden rijbanen). Ook dient er rekening gehouden te worden met de gebruikerservaring van automobilisten. De voertuigfabrikant mag een marge van maximaal 3,0% ten aanzien van de waargenomen snelheidslimieten hanteren voordat het systeem een waarschuwing geeft. Het Ministerie van IenW monitort de gebruikservaring en tevredenheid van rijhulpsystemen, waaronder ISA, in de periodieke Monitor Smart Mobility.
Welk bewezen effect heeft deze nieuwe regel op het omlaag brengen van het aantal verkeersslachtoffers?
Het Instituut voor Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) laat in haar studie een verwachte reductie zien van 18% op dodelijke ongevallen en 13% op ongevallen met ernstig verkeersgewonden door het gebruik van een waarschuwend ISA systeem.5 De Europese Commissie gaat de daadwerkelijke effectiviteit van deze maatregel uiterlijk op 7 juli 2027 evalueren.
Klopt het dat het systeem nog onvoldoende goed werkt om juist verkeersveiligheid te bevorderen?
De systemen die nu op de weg rijden voldoen aan de gestelde Europese eisen. De fabrikant moet aantonen dat ISA de correcte snelheidslimiet bepaalt voor ten minste 90% van de totale afstand en voor ten minste 80% van de afgelegde afstand op elk van de drie wegtypen (stedelijke wegen en straten, niet-stedelijke wegen en autosnelwegen/autowegen/wegen met gescheiden rijbanen).
Als onderdeel van het proces van toelating wordt er door goedkeuringsinstanties getoetst of het systeem daaraan voldoet.
In welke mate kan een niet goed functionerend ISA-systeem juist contraproductief werken voor de verkeersveiligheid?
Bij het gebruik van ISA is de bestuurder verantwoordelijk voor het naleven van de relevante verkeersregels. ISA is een hulpsysteem dat de bestuurder naar beste vermogen ondersteunt, om de bestuurder waar mogelijk en waar passend te waarschuwen. Vooralsnog is er geen duidelijk wetenschappelijk bewijs dat door ISA negatieve effecten op de verkeersveiligheid optreden. En hoewel enige negatieve effecten niet uit te sluiten zijn, geeft het SWOV aan dat het netto-effect van ISA naar verwachting positief is.
Herkent u de signalen dat ISA nog lang niet altijd goed werkt, bijvoorbeeld wanneer een snelheidsbord op een naastgelegen weg staat of wanneer de camera een verkeersbord verkeerd leest?
Fabrikanten moeten aantonen dat ISA de correcte snelheidslimiet bepaalt voor ten minste 90% van de totale afstand en voor ten minste 80% van de afgelegde afstand op elk van de drie wegtypen (stedelijke wegen en straten, niet-stedelijke wegen en autosnelwegen/autowegen/wegen met gescheiden rijbanen). Het kan gebeuren dat ISA een onjuiste waarschuwing geeft. Het systeem werkt op herkenning van verkeersborden en op basis van een digitale snelhedenkaart. Om ervoor te zorgen dat ISA de maximale snelheden correct weergeeft en herkent in zoveel mogelijk gevallen, zorgt Nederland ervoor dat de informatievoorziening zowel digitaal (digitale snelhedenkaart) als fysiek (borden langs de weg) op orde is. Het blijft de verantwoordelijkheid van de autofabrikant om de correcte maximumsnelheid door te geven.
Hoe beoordeelt u dat in de praktijk de verbinding tussen de informatie in de auto en de daadwerkelijk toegestane snelheid vaak niet blijkt te kloppen, waardoor plotselinge situaties op de weg kunnen ontstaan die gevaarlijk kunnen zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe beoordeelt u dat de irritaties in de praktijk vanwege het niet goed functioneren van het systeem contraproductief zouden kunnen werken?
Maatschappelijk draagvlak voor ISA is belangrijk om ervoor te zorgen dat automobilisten het systeem niet uitzetten. Het ministerie voert jaarlijks een Monitor Rijtaakautomatisering uit, om onder andere het kennisniveau over – en de waardering van – het gebruik van ISA in kaart te brengen.
Uit de meest recente monitor (december 2023) blijkt dat een deel van de automobilisten afleiding ervaart door het gebruik van rijhulpsystemen. De reden hiervoor kan niet direct worden vastgesteld en daarom is een vervolgonderzoek toegezegd.6
Deze resultaten agendeert Nederland in de High Level Group Road Safety, een adviesorgaan binnen de Europese Unie. Signalen uit de monitor worden ook op nationaal niveau besproken met de leden van de ADAS Alliantie, waaronder de BOVAG, RDW, RAI Vereniging en ANWB. De ADAS Alliantie houdt zich bezig met het stimuleren van het veilig gebruik van rijhulpsystemen (Advanced Driver Assistance Systems, ADAS).
Hoe duidt u de door de ANWB geplaatste kanttekening dat ISA pas ingevoerd zou moeten worden wanneer een databank met snelheidslimieten bestaat die compleet actueel is?
De visie wordt gedeeld dat het hebben van een complete en actuele databank met snelheidslimieten van belang is. Om ervoor te zorgen dat ISA de maximale snelheden correct weergeeft en herkent in zoveel mogelijk gevallen, zorgt Nederland ervoor dat de informatievoorziening zowel digitaal (digitale snelhedenkaart) als fysiek (borden langs de weg) op orde is. Zie ook antwoord 12.
Is het toegestaan voor autofabrikanten om een marge in te bouwen, zodat niet bij een snelheidsovertreding van 1 kilometer per uur een auto gaat piepen? Wat vindt u daarvan?
Ja, dat is toegestaan. De voertuigfabrikant mag een marge van maximaal 3,0% ten aanzien van de waargenomen snelheidslimieten hanteren voordat deze een waarschuwing geeft. Naar aanleiding van de evaluatie van de Europese Commissie uiterlijk in 2027 kan beoordeeld worden of deze 3,0% effectief gebleken is.
Welke stappen worden gezet om te voorkomen dat het systeem niet goed functioneert?
Om het systeem goed te laten functioneren zet het ministerie in samenwerking met betrokken partijen stappen op een aantal terreinen:
Welke stappen worden gezet om het systeem goed te laten functioneren?
Zie antwoord vraag 12.
Is bekend wat ISA en andere verplichte maatregelen zoals Lane Assist betekenen voor de aanschafprijs van auto’s?
Om te beoordelen welke rijhulpsystemen Europees te verplichten, is door de Europese Commissie een kosten-/baten analyse uitgevoerd. Aan de hand van de resultaten uit deze analyse is bepaald dat de kosten en baten van het verplichtstellen van de desbetreffende rijhulpsystemen tegen elkaar opwegen.
In de volgende editie van de Monitor Smart Mobility, die naar verwachting begin 2025 wordt opgeleverd, worden de kosten van onder andere rijhulpsystemen en andere smart mobility toepassingen meegenomen. Op deze manier wordt het inzichtelijker wat voor kosten deze ontwikkelingen voor de bestuurder, maar ook voor overheden, met zich meedragen.
Blijven de data die worden verzameld door de ISA eigendom van de automobilist?
ISA is een systeem dat de, op dat moment gereden snelheid vergelijkt met de lokaal geldende snelheidslimiet. Het systeem legt deze data niet vast en deelt deze ook niet. Er worden geen persoonsgegevens verwerkt.
Is ingeregeld dat de data van de automobilist alleen kunnen worden gebruikt door de Europese Unie (EU), autofabrikanten of andere bedrijven als de automobilist hiervoor expliciet toegang heeft verleend?
Het algemene uitgangspunt is dat de zeggenschap over data die door een voertuig gegenereerd wordt bij de eigenaar van het voertuig ligt.7 Wanneer data betrekking hebben op een geïdentificeerde of identificeerbare levende natuurlijke persoon is er sprake van persoonsgegevens. Persoonsgegevens van de automobilist mogen door de EU, autofabrikanten of andere bedrijven alleen gedeeld worden wanneer hiervoor een grondslag is in het kader van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).
Bent u bereid om, gezien het feit dat voor autobedrijven niet altijd duidelijk is welke rijhulpsystemen op een auto zitten, wat tevens de uitleg en voorlichting aan een consument voor het juiste gebruik van een rijhulpsysteem lastig maakt, een registratiesysteem te verkennen waarbij voor autobedrijven inzichtelijk is welke rijhulpsystemen op een auto zitten?
Het is belangrijk dat autobedrijven inzicht hebben in welke rijhulpsystemen er in een auto zitten, zodat ze consumenten voldoende kunnen informeren.
Wanneer een voertuig wordt ingeschreven of op kenteken wordt gezet wordt in Nederland het Certificaat van Overeenstemming (CVO) meegestuurd naar de RDW. Dit geldt voor alle vormen van inschrijving in Nederland, inclusief de versnelde inschrijving (versnelde kentekenregeling). Dit certificaat bevat veel details over de technische kenmerken van het voertuig en wordt afgegeven na goedkeuring. Op dit certificaat staat sinds januari 2024 ook welke rijhulpsystemen er in de auto zitten.
Vanaf 5 juli 2026 moeten alle fabrikanten het certificaat digitaal beschikbaar stellen voor vanaf dan geproduceerde voertuigen. Ook moet de lidstaat waar het voertuig is goedgekeurd, de digitale certificaten publiek beschikbaar maken en opvraagbaar via het «voertuig identificatienummer» (VIN), ook bekend als het chassisnummer. Via welk gemeenschappelijk elektronisch systeem en volgens welke eisen dit moet gebeuren, wordt op dit moment op Europees niveau uitgewerkt. Door dit op Europees niveau te harmoniseren kan iedereen ook het CVO opvragen van voertuigen die in andere Europese landen zijn goedgekeurd.
Kunt u daarbij de mogelijkheid meenemen om de registratie van rijhulpsystemen automatisch mee te nemen bij de versnelde kentekenregeling?
Zie antwoord vraag 17.
Welke stappen onderneemt u om het juiste gebruik en de bekendheid van de aanwezige rijhulpsystemen onder alle autobezitters te stimuleren?
In de afgelopen jaren zijn door deelnemers aan de ADAS Alliantie diverse projecten opgestart, waaronder een campagne «SLIM», om bekendheid met en veilig gebruik van ADAS, waaronder ISA, te stimuleren.
Het veilig gebruik van ADAS verdient blijvend aandacht en daarom heb ik het ADAS-convenant op 18 december 2023 opnieuw ondertekend. Dit convenant heeft een looptijd van 3 jaar, voor de periode van 18 december 2023 tot 18 december 2026. Binnen de ADAS Alliantie werkt het ministerie samen met 63 partijen om het veilig gebruik van rijhulpsystemen deze periode verder te vergroten.
Kunnen we, omdat rijhulpsystemen het beste werken als ze door automobilisten ook op de juiste manier worden gebruikt en niet frustreren, het gebruik van rijhulpsystemen beter monitoren?
Het gebruik van rijhulpsystemen wordt op dit moment al gemonitord. In de jaarlijkse Monitor Rijtaakautomatisering neemt het ministerie de cijfers over het gebruik van rijhulpsystemen mee. De monitor gaf aanleiding tot vervolgonderzoek naar afleiding door rijhulpsystemen. De ADAS Alliantie stelt momenteel een werkplan op. Hierin staan de acties opgenomen die zij gedurende de looptijd van het ADAS-convenant gaan uitvoeren. De opgedane resultaten uit de Monitor Rijtaakautomatisering worden hierin meegenomen.
Bent u bereid om over de monitoring met de RDW en de ADAS-alliantie (Advanced Driver Assistance Systems) het gesprek aan te gaan?
Ja, het ministerie is met de ADAS alliantie in gesprek over de monitoring van rijhulpsystemen. Dit gesprek wordt onder andere gevoerd aan de hand van de resultaten uit de jaarlijkse Monitor Rijtaakautomatisering. De RDW is lid van het kernteam van de ADAS Alliantie.
De exportkredietverzekering voor het LNG-project in Mozambique |
|
Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat Atradius DSB (ADSB) met de herbeoordeling van de exportkredietverzekering (ekv) voor het LNG-project in Mozambique is begonnen, zoals Staatssecretaris Van Rij schrijft in zijn beantwoording van vragen van leden Hirsch en Teunissen1? Hoe wordt er door ADSB in de herbeoordeling verslag gelegd over de aanvallen op Palma in 2021 en het handelen van TotalEnergies tijdens deze aanvallen, dat zich kenmerkte door bijvoorbeeld het ontbreken van een evacuatieplan en het sluiten van de poorten voor vluchtende burgers?
Ja, dat klopt. Atradius DSB (ADSB) heeft een uitgebreide herbeoordeling van het project uitgevoerd en deze aan de Staat voorgelegd. In deze beoordeling is veel aandacht voor de veiligheidssituatie in de regio en incidenten die zich sinds 2017 hebben voorgedaan, waaronder de aanval op Palma in maart 2021 door jihadistische rebellen. In lijn met de Proximities-aanbevelingen wordt in de herbeoordeling daarnaast dieper ingegaan op de onderliggende grondoorzaken en lange termijn effecten van het conflict. Ook wordt er specifiek aandacht geschonken aan de verantwoordelijkheden die TotalEnergies (Total) heeft voor de veiligheid van werknemers en onderaannemers, zoals bijvoorbeeld vastgelegd in het evacuatieprotocol.
Is er betrouwbaar en onafhankelijk onderzoek gedaan naar wat er tijdens de aanval op Palma gebeurde? Zo ja, door wie? Hoeveel mensen zijn er tijdens de aanval op Palma vermoord? Is er onderzocht wat er tijdens de aanval en in de nasleep ervan is gebeurd op Afungi, het schiereiland waar het LNG-project zich bevindt? Zijn er conclusies getrokken over de rol van Total tijdens deze aanval? Zo ja, welke? Deelt u de mening dat over deze vragen duidelijkheid moet bestaan voor een herstart van het LNG-project in Mozambique?
De gebeurtenissen in Palma en het handelen van Total tijdens deze aanval zijn integraal onderdeel van de herbeoordeling door ADSB, dat zich mede baseert op rapportages van onafhankelijke externe adviseurs. Hoewel exacte getallen ontbreken, meldt de onafhankelijke veiligheidsadviseur van de betrokken exportkredietverzekeraars dat er tot en met eind september 2023 in geheel Cabo Delgado ongeveer 4.750 dodelijke slachtoffers zijn te betreuren, waarvan circa 2.000 als gevolg van politiek gemotiveerd geweld gericht tegen de burgerbevolking.
Bent u op de hoogte van het feit dat het Franse Openbaar Ministerie een vooronderzoek is gestart naar het handelen van Total gedurende de Palma aanvallen in 2021? Zo ja, hoe heeft dit onderzoek invloed op uw beslissing om de ekv voor dit project in stand te houden, het project te blijven steunen en een eventuele herstart?
Ja, het kabinet is op de hoogte van het vooronderzoek. De Staat beschikt niet over de inhoudelijke informatie uit het Franse vooronderzoek en dit aspect kan daarom geen onderdeel uitmaken van het proces van herbeoordeling en besluitvorming.
Heeft u kennisgenomen van het incident2 in maart 2022 waarbij twee vissers zijn doodgeslagen nabij Quitunda, het dorp bij de projectlocatie, waarschijnlijk met betrokkenheid van Rwandese militairen die daar waren om veiligheid voor het LNG-project te bieden? Hoe beoordeelt ADSB de huidige aanwezigheid van verschillende militaire groeperingen in de regio, die met name aanwezig zijn om het LNG-project te beschermen?
Het kabinet is bekend met dit ernstige incident. Het kabinet beschikt niet over informatie die het verband tussen het dodelijke incident en de betrokkenheid van buitenlandse militairen bevestigt. In algemene zin geldt dat militaire betrokkenheid van omringende landen van belang is voor het herstellen en handhaven van de veiligheid in Cabo Delgado.
Bezoekt ADSB het projectgebied in het kader van de herbeoordeling? Op welke manier zorgt ADSB ervoor dat zij gedurende dergelijke bezoeken betrouwbare onafhankelijke informatie kan verzamelen?
ADSB heeft het projectgebied in de afgelopen jaren viermaal bezocht. Het laatste bezoek vond plaats in februari 2024 ten behoeve van de herbeoordeling. Bij een eventuele herstart zal ADSB dergelijke bezoeken blijven uitvoeren in het kader van monitoring, onder andere op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo). Tijdens deze bezoeken probeert ADSB betrouwbare informatie te verzamelen door met zoveel mogelijk verschillende belanghebbenden, waaronder lokale bewoners, belangengroepen en projectmedewerkers, te spreken. Om een zo compleet mogelijk beeld te krijgen wint ADSB daarnaast ook altijd informatie in bij andere bronnen, waaronder de ambassade, lokale en internationale ngo’s en onafhankelijke consultants.
Klopt het dat de herbeoordeling de inbreng van het maatschappelijk middenveld meeneemt, zoals u in de Kamerbrief van 15 december 2023 schrijft3? Op welke manier wordt de input van het maatschappelijk middenveld, zowel in Cabo Delgado als internationaal, meegenomen in de herbeoordeling? Gezien de conclusies van het Proximities rapport dat de gesproken partijen uit het maatschappelijk middenveld niet voldoende gehoord zijn, wat gaat ADSB hierin nu anders doen dan tijdens het vorige onderzoek? Spreekt ADSB met het lokale maatschappelijk middenveld zonder dat daarbij andere partijen aanwezig zijn? Hoeveel tijd neemt ADSB om stemmen uit het maatschappelijk middenveld te horen? Welke vragen worden aan het maatschappelijk middenveld gesteld?
Ja, dat klopt. In de herbeoordeling wordt de inbreng van het maatschappelijk middenveld meegenomen, zoals vermeld in de Kamerbrief van 15 december 2023. ADSB verzamelt lokaal informatie via verschillende kanalen, waaronder de ambassade, lokale vertegenwoordigers van betrokken consultants en het project zelf. Daarnaast heeft ADSB direct contact met lokale stakeholders zonder betrokkenheid van het project. Nederlandse ngo's met lokale partners delen ook informatie over het project en de projectomgeving met ADSB en de betrokken ministeries. ADSB vraagt stakeholders naar hun visie op het project en waar verbeteringen kunnen worden aangebracht. Deze informatie wordt meegewogen in de herbeoordeling van het project.
Gezien het gegeven dat maatschappelijke organisaties in Cabo Delgado en Palma een belangrijke controlefunctie uitoefenen ten aanzien van Total, maar tegelijkertijd onder druk worden gezet door Total om financiële middelen te accepteren, wat doet de Nederlandse overheid om deze organisaties te ondersteunen bij het uitoefenen van hun taak als onafhankelijke waakhond? Kan de Nederlandse overheid meer doen, en zo ja, wat?
Total heeft een stichting opgezet genaamd «Pamoja Tunaweza» en hier 200 miljoen euro voor gereserveerd om projecten uit te voeren die de bevolking van Cabo Delgado ten goede komen. Deze stichting staat onder leiding van een voormalig hoofd van UNDP in Mozambique en kan binnen vooraf afgesproken kaders zelfstandig opereren. Er zijn geen aanwijzingen dat deze stichting maatschappelijke organisaties dwingt geld aan te nemen.
Het kabinet vindt de rol van het maatschappelijk middenveld belangrijk, ook in Cabo Delgado en Palma, en biedt hiervoor ondersteuning. De ambassade, ADSB en de betrokken ministeries blijven in contact met lokale en internationale ngo’s om zodoende zicht te houden op hun visie en de ruimte voor het maatschappelijk middenveld.
Hoe zal u garanderen dat de bronnen waar de herbeoordeling op zal moeten bouwen zo onafhankelijk mogelijk zijn en dat de informatie van journalisten, internationale ngo’s en de Nederlandse ambassades dit keer wel gewicht krijgen in het oordeel om een doorstart te mogen goedkeuren?
ADSB en de ministeries raadplegen een breed scala aan informatiebronnen voor de herbeoordeling van het project. De informatie van het project zelf, maar ook van onafhankelijke adviseurs, journalisten, internationale ngo’s en de Nederlandse ambassade wordt integraal meegewogen in de beoordeling.
Met deze aanpak beogen ADSB en de ministeries een grondige en objectieve herbeoordeling waarin alle relevante informatie wordt meegewogen in het besluitvormingsproces.
Klopt het dat naar aanleiding van het rapport van Proximities een externe onafhankelijk veiligheidsadviseur door ADSB wordt ingeschakeld, zoals u in de Kamerbrief van 15 december 2023 schrijft4? Wat is het mandaat van deze expert? Welke vragen gaat de expert beantwoorden? Hoe doet de expert onderzoek en is veldbezoek daar onderdeel van?
Om de onafhankelijke informatiepositie nog steviger te kunnen waarborgen en de Staat integraal te kunnen adviseren over veiligheidsaspecten is Clingendael gevraagd om ADSB te ondersteunen bij het beoordelen van de veiligheidsrisico’s omtrent het project. De onderzoekers van Clingendael hebben zich primair gericht op het ondersteunen van ADSB bij het analyseren van de beschikbare informatie en de adviezen van de onafhankelijke veiligheidsadviseur van de exportkredietverzekeraars. Zij zijn tevens gevraagd om te onderzoeken of het geschetste beeld representatief is. Daartoe hebben de onderzoekers gekeken naar de grondoorzaken van het conflict en de impact van het project op de omgeving op zowel de korte termijn als lange termijn. Een veldbezoek maakte geen onderdeel uit van de opdracht. Wel hebben de onderzoekers aantoonbare relevante ervaring en affiniteit met het projectgebied.
Wanneer verwacht u een voorlegging van ADSB te ontvangen?
ADSB heeft op 15 maart jl. een eerste advies aan de Ministeries van Financiën en Buitenlandse Zaken voorgelegd. Dit is het startpunt voor de beoordeling door de ministeries. Het kabinet hecht groot belang aan een zorgvuldige weging op basis van het beleidskader voor de ekv. Voor een dergelijk groot en complex project neemt in de regel het besluitvormingsproces enige tijd in beslag. Ook vanaf het moment van het eerste advies blijven ADSB, de ambassade en de betrokken ministeries alle relevante ontwikkelingen volgen. Zodra het besluitvormingsproces is afgerond zal ik uw Kamer informeren.
Hebben Van Oord en/of Standard Chartered Bank tot op heden trekkingen gedaan onder de op 25 maart 2021 afgegeven verzekeringspolissen? Zo ja, om welk bedrag gaat het?
Nee.
Deelt u de mening dat mede door de betrokkenheid van de Tweede Kamer bij deze casus belangrijke informatie naar buiten is gekomen, bijvoorbeeld door het aanvragen van het Proximities rapport? Is het daarom niet nuttig om de uitkomsten van het herbeoordelingsproces ook te bespreken in de Tweede Kamer voordat er een besluit genomen wordt, zoals de motie Thijssen c.s.5 vraagt, maar wat u in de wijze van uitvoering heeft aangegeven niet te willen doen6 ?
Het kabinet heeft de aanbevelingen van het Proximities rapport integraal overgenomen en geïmplementeerd in het beoordelingsproces. Ik deel uw mening dat het rapport daarmee een waardevolle bijdrage heeft geleverd aan het verstevigen van de beleidskaders voor de ekv. In reactie op het verzoek van de commissie BHOS met kenmerk 2024D24728 kan ik u meedelen dat het kabinet er belang aan hecht de voorspelbaarheid en rechtszekerheid voor het bedrijfsleven te borgen en daarom wenst vast te houden aan de gangbare procedure voor besluitvorming waarbij het kabinet achteraf verantwoording aflegt over de uitvoering van de ekv. Voorts verwijs ik naar de Kamerbrief van 15 december 2023 over de wijze van uitvoering motie Thijssen c.s.7
Klopt het dat ADSB nu een werkinstructie veiligheid gebruikt, zoals wordt beschreven in antwoord op de Kamervragen van leden Hirsch en Teunissen van 21 mei jl.7? Kan deze werkinstructie met de Kamer gedeeld worden? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat klopt. Naar aanleiding van het Proximities rapport is een werkinstructie opgesteld voor de beoordeling van veiligheidsrisico’s. De werkinstructie is een intern document dat wordt gebruikt om te bepalen wanneer een aanvullende veiligheidsanalyse nodig is of externe expertise ingeschakeld dient te worden. Interne werkinstructies geven ADSB medewerkers praktische handvatten en kaders om de informatie uit ekv-aanvragen te beoordelen en worden niet publiekelijk beschikbaar gemaakt.
Klopt het dat ADSB geen eigenaar is van onderliggende documenten die ten grondslag liggen aan het advies aan de ministeries en dat deze daarom niet met het publiek gedeeld kunnen worden in het kader van transparantie, zoals beschreven in antwoord op de Kamervragen van leden Hirsch en Teunissen van 21 mei jl.8? Deelt u de mening dat het problematisch is wanneer een publiek instrument op deze manier niet kan voldoen aan afspraken over transparantie die de Nederlandse overheid heeft? Wat gaat u hieraan doen?
Ja, dat klopt. De meeste documenten die worden verstrekt aan ADSB om een transactie te kunnen beoordelen zijn eigendom van de desbetreffende private partij. Deze documenten bevatten veelal bedrijfsgevoelige informatie en kunnen daarom niet zonder toestemming door ADSB of de Nederlandse staat openbaar gemaakt worden. Het kabinet hecht veel waarde aan een transparante uitvoering van de ekv en er wordt tegelijkertijd voor een goed functioneren van de ekv rekening gehouden met bedrijfsvertrouwelijke- en concurrentieoverwegingen en een internationaal gelijkspeelveld. Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 21 mei jl. voldoet het Nederlandse ekv-beleid aan alle relevante transparantieverplichtingen volgend uit internationale standaarden.10 Ik deel uw mening niet dat er niet wordt voldaan aan de gemaakte afspraken.
Bent u bekend met de laatste nieuwsbrieven van Joseph Hanlon over de situatie in Cabo Delgado9 ? Wat is uw visie op de huidige veiligheidssituatie rondom het project en Mozambique in het algemeen? Op welke informatie is deze visie gebaseerd, en van welke actoren specifiek is de verkregen informatie afkomstig?
Ja, daar is het kabinet bekend mee. In bepaalde delen van Cabo Delgado is de laatste maanden sprake van toenemend geweld van de zijde van de terroristen. De incidenten vinden niet plaats in de directe nabijheid van het project. ADSB en de onafhankelijke veiligheidsconsultant volgen de ontwikkelingen in de regio nauwgezet. ADSB raadpleegt daarnaast externe onafhankelijke bronnen die helpen bij het vormen van een oordeel over de veiligheidssituatie rondom het project.
Onderhoudt u sinds de start van de force majeure situatie contact met de Nederlandse ambassade en de andere buitenlandse ekv-verstrekkers die bij het project betrokken zijn? Heeft u recentelijk – sinds er berichten rondgaan over een mogelijke herstart van het project – contact gehad met de Nederlandse ambassade in Maputo over de veiligheidssituatie op dit moment? Zo ja, wat heeft de ambassade u over die situatie verteld? Zo nee, waarom heeft u (nog) geen contact gehad?
Ja, de betrokken ministeries en ADSB zijn en blijven met de ambassade en met betrokken buitenlandse exportkredietverzekeraars in contact en blijven ook hierdoor op de hoogte van relevante informatie en ontwikkelingen.
Klopt het dat de Nederlandse ambassade in Maputo op 24 maart op de hoogte was van de aanval op Palma, zoals blijkt uit documenten openbaar gemaakt via een Wob-verzoek van Nederlandse ngo’s? Welke informatie ontbrak er om de ondertekening van de polis op 25 maart te weigeren?
Ja, het klopt dat de ambassade op 24 maart signalen binnenkreeg dat er een aanval gaande was. Zoals door mijn voorganger reeds is aangegeven in de beantwoording van vragen van het Kamerlid Van der Lee werden de omvang en gevolgen van deze aanval pas in het weekend van 27 maart 2021 duidelijk.12 Ik acht het onaannemelijk dat de transactie in verzekering was genomen als de ontwikkeling van het geweld bekend was geweest bij de Staat.
Klopt het dat medewerkers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken sterke twijfels uitten over de steun voor het project door de veiligheidssituatie, zoals blijkt uit documenten verkregen uit het Wob-verzoek? Kunt u uitleggen waarom in juni 2020 alsnog tot de conclusie is gekomen om een positief advies te geven voor de ekv’s voor het LNG project in Mozambique?
Ja, dat klopt. De risico’s waarop werd gewezen zijn gewogen en maakten ook onderdeel uit van de advisering en de besluitvorming. Het wegen van alle visies en informatie, zowel positief als negatief, is een normaal onderdeel van het beoordelings- en besluitvormingsproces voor de ekv. De maatregelen die tijdens het acceptatieproces werden voorgesteld om de geweldscontext te mitigeren leken toereikend voor de situatie op dat moment. Met de kennis van nu kan achteraf uiteraard gesteld worden dat de situatie zich rond maart 2021 anders heeft ontwikkeld dan in 2020 ingeschat.
Klopt het dat Total er tijdens een call op 28 mei 2020 op aandrong bij de ministeries om de aanvraag zo snel mogelijk goed te keuren, zoals blijkt uit de onder de Wob vrijgegeven documenten? Klopt het dat de ministeries kort na die call met Total overtuigd de ekv-aanvraag van Van Oord en Standard Chartered Bank hebben goedgekeurd, ondanks ernstige twijfels bij werknemers op het ministerie? Wat is volgens u de invloed van Total zelf geweest op de besluitvorming? Welke garanties zijn er dat grote belanghebbenden bij een project de besluitvorming niet kunnen beïnvloeden?
Het klopt dat er op 28 mei 2020 een call met onder andere Total en de Franse ambassade in Mozambique heeft plaatsgevonden waarin gesproken is over het project en de veiligheidssituatie in de regio. Dit overleg vond op initiatief van Buitenlandse Zaken plaats, omdat er behoefte bestond aan verduidelijking op een aantal vragen op veiligheidsterrein. Hoewel Total een commercieel belang had om op tijd goedkeuring te verkrijgen in verband met haar eigen deadlines, herkent het kabinet zich niet in het geschetste beeld dat Total de ministeries onder druk heeft gezet en in ieder geval heeft dit overleg niet de onafhankelijkheid van de Nederlandse besluitvorming beïnvloed. De geldende omvangrijke procedures voor de beoordeling van ekv-transacties op basis van internationale standaarden en de professionaliteit van ambtelijke advisering borgen naar het oordeel van het kabinet een zorgvuldig proces, ook in de toekomst, vrij van beïnvloeding door derden.
Klopt het dat het LNG-project in Mozambique op moment van goedkeuring door de Staat in 2021 nog niet voldeed aan de IFC Performance Standards, zoals blijkt uit de door het Wob-verzoek openbaar gemaakte documenten? Klopt het dat de Kamerbrief van 15 december 202310 stelt dat het project opnieuw getoetst wordt aan onder andere de IFC Performance Standards? Is nu de voorwaarde dat het project hier wel aan voldoet alvorens goedkeuring te kunnen geven?
Voor exporteurs is het kunnen beschikken over een ekv vaak noodzakelijk om een exporttransactie tot stand te laten komen en daarom vragen exporteurs de ekv vaak in een vroeg stadium aan. ADSB beoordeelt projecten dus meestal voordat ze uitgevoerd worden en maakt daarvoor op basis van de op dat moment beschikbare informatie een inschatting of het project aan de internationale standaarden, waaronder de IFC Performance Standards, zal gaan voldoen tijdens de uitvoering. Dat was en is voor onderhavig project ook het geval.
Klopt het dat de uitgifte van ekv’s door ADSB voor projecten die op basis van risico’s als Categorie A worden geclassificeerd, moet worden goedgekeurd door een zogenaamd Verzekeringscomité, bestaande uit de ministeries en ADSB zelf? Hoe zou u de hiërarchie binnen dat Comité karakteriseren? Is er sprake van absolute gelijkwaardigheid? Wat gebeurt er als de leden van het Verzekeringscomité niet unaniem tot een besluit kunnen komen? Wordt een ekv in zo’n geval niet afgegeven? Kunt u enkele voorbeelden noemen van recente ekv-aanvragen die zijn afgewezen door het Verzekeringscomité?
Ja, dat klopt. Wanneer een project de milieu- en sociale risicocategorie A krijgt wordt deze altijd voorgelegd aan het verzekeringscomité. In het verzekeringscomité nemen ADSB, de Ministeries van Financiën en Buitenlandse Zaken plaats. Onafhankelijk van elkaar beoordelen de ministeries de voorlegging en alleen wanneer beide ministeries instemmen zal een ekv worden afgegeven.
Het kabinet doet geen uitspraken over specifieke afwijzingen, omdat dit bedrijfsbelangen kan schaden. In algemene zin kan ik wel zeggen dat het in de periode 2016 t/m 2021 ging om circa 28 procent van de aanvragen. Zoals toegelicht in de beantwoording van de vragen over de beleidsdoorlichting zijn de redenen voor afwijzing divers. Het komt vaak voor dat de aanvrager onvoldoende informatie heeft aangeleverd. Soms worden aanvragen afgewezen vanwege onacceptabele risico’s op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo), compliance of op financieel gebied.14
Welke rechten kunnen de indieners van een ekv-aanvraag ontlenen aan een afwijzing van de aanvraag, in aanmerking nemende dat die indieners soms tijd en kosten investeren in het doen van vooronderzoek voordat een ekv-aanvraag kan worden ingediend? Kan een ekv-aanvrager ADSB of de Nederlandse Staat aansprakelijk stellen voor een afwijzing? Zo ja, in welke gevallen zou dat kunnen?
Aan het doen van een aanvraag kunnen geen rechten worden ontleend. Het is aan de ekv-aanvrager om te bepalen of zij de Staat aansprakelijk willen stellen voor een afwijzing. Een zodanige aansprakelijkheidsstelling zou enkel kans van slagen hebben wanneer de aanvrager schade heeft geleden die veroorzaakt is door een door de rechter vastgesteld onrechtmatig handelen van de overheid.
Het bericht ‘Overheid wilde vooral niet te veel uitgeven aan compensatie ‘zorghelden’ met long covid’ |
|
Mirjam Bikker (CU), Jimmy Dijk (SP), Julian Bushoff (PvdA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u het bericht «Overheid wilde vooral niet te veel uitgeven aan compensatie «zorghelden» met long covid» gelezen en wat is uw reactie hierop?1
Ja. Wij lichten onze reactie graag toe in onderstaande antwoorden.
Herkent u het beeld dat niet de erkenning van mensen met long covid, maar de kosten sinds de roep om compensatie voorop stond?
Het kabinet vindt het zeer betreurenswaardig dat er mensen zijn met langdurige post-COVID klachten, waardoor zij ingrijpende gevolgen ervaren voor hun werk- en privéleven. Dit geldt temeer voor zorgmedewerkers die zich hebben ingezet om COVID-19-patiënten te verzorgen, ondanks alle onzekerheden die het nieuwe virus met zich meebracht. De financiële ondersteuning die beschikbaar is gesteld is bedoeld als gebaar ter erkenning van het ontstane leed en de getoonde inzet in een uitzonderlijke situatie voor deze zorgmedewerkers. Daarvoor dient de Regeling voor zorgmedewerkers met langdurige post-COVID klachten (hierna: Regeling). Bij het opstellen van deze Regeling speelde het vraagstuk rondom de juridische houdbaarheid en het gelijkheidsbeginsel. Het kostenaspect heeft hierbij nooit vooropgestaan. Dat blijkt mede uit het feit dat er ruim voldoende budget was gereserveerd in 2023. Ook in 2024 is opnieuw budget gereserveerd voor de Regeling. Dit naar aanleiding van het kabinetsbesluit2 om gehoor te geven aan het verzoek uit de aangenomen motie3 van het lid Dijk c.s. om het bedrag te verhogen naar € 24.010 en het aangenomen amendement4 van het lid Bushoff c.s. om de periode waarin een zorgmedewerker ziek moet zijn gemeld uit te breiden naar 1 maart tot en met 31 december 2020.
Het kabinet zet zich ook op andere manieren in om de grotere groep mensen met langdurige post-COVID klachten te helpen en te ondersteunen. Bijvoorbeeld door het financieren van onderzoek naar de diagnose en behandeling van de klachten en door paramedische herstelzorg tijdelijk te vergoeden vanuit het basispakket. Voor specifiek de sector zorg en welzijn heeft de Minister van VWS in 2022 de Regeling Behoud langdurig zieke zorgwerknemers opengesteld. Met deze regeling konden werkgevers in deze sector een bijdrage ontvangen in de kosten van de vrijwillige verlengde loondoorbetaling van de zieke werknemer.
Het kabinet realiseert zich dat het leed voor mensen met langdurige post-COVID klachten nog steeds groot is. Daarom blijft het noodzakelijk om ons te blijven inzetten voor deze groep.
Als u terugkijkt op deze periode vindt u het dan terecht dat ambtenaren zeiden dat «coronapatiënten niet bijzonder zijn ten opzichte van andere zieken»? Zo nee, waarom niet?
Post-COVID kan, gezien de ernst en het chronische karakter, ontwrichtend zijn in het leven van mensen. Voor alle werknemers geldt dat er het vangnet is van de arbeidsongeschiktheidsregelingen en zij na twee jaar ziekte een WIA-aanvraag kunnen indienen. Dit vangnet maakt geen onderscheid naar de aard en de oorzaak van ziekte. In dat opzicht is de situatie van de uitgevallen post-COVID patiënten vergelijkbaar met de situatie van hen die zijn uitgevallen door andere ziekten.
Het kabinet vindt het op zijn plaats om een gebaar ter erkenning te maken voor het ontstane leed van een bepaalde groep zorgmedewerkers met langdurige post-COVID klachten die zich in de frontlinie hebben ingezet om COVID-19-patiënten te verzorgen. Deze groep neemt een bijzondere positie in, gelet op het feit dat zij veelvuldig en intensief zorg hebben verleend aan COVID-19 patiënten, terwijl nog veel onzeker was over het verloop en de gevolgen van het COVID-19 virus.
Klopt het dat de angst voor een gang naar de rechter de doorslaggevende factor was om long covidpatiënten alsnog te compenseren? Zo nee, wat was dan de doorslaggevende factor om in april alsnog de compensatie toe te zeggen, ook gezien het feit dat er in het verleden al veel politieke druk is uitgeoefend om de compensatie te verruimen (bijvoorbeeld moties van de leden Dijk en Bushoff om de vergoeding te verhogen naar 22.839 euro en de compensatie te verruimen naar alle cruciale beroepen)?
In de zomer van 2022 heeft het kabinet een interdepartementale verkenning uitgevoerd hoe zorgmedewerkers met post-COVID klachten extra kunnen worden ondersteund. Deze ondersteuning zou aanvullend zijn op de ondersteuningsmaatregelen die het kabinet al had genomen (zie beantwoording vraag 2). Deze verkenning heeft geresulteerd in een voorstel voor een onverplichte tegemoetkoming aan zorgmedewerkers die in de eerste golf (maart tot en met juni 2020) van de coronapandemie zorg hebben verleend aan COVID-19 patiënten en in die periode COVID-19 hebben gekregen en als gevolg daarvan langdurig ziek zijn geworden.
Gelet op de complexiteit van het vraagstuk heeft het kabinet besloten om de Afdeling Advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling) te verzoeken om voorlichting. In het verzoek tot voorlichting is gevraagd naar de precedentwerking van het voorstel, de juridische houdbaarheid van het voorstel en de hoogte van de tegemoetkoming. Op 5 december 20225 is de voorlichting van de Afdeling gepubliceerd.
De Afdeling wees nadrukkelijk naar de werkgever of opdrachtgever als de eerste aansprakelijke partij voor de schade die is ontstaan als gevolg van een ziekte opgelopen tijdens het werk. Volgens de Afdeling lag het in de rede een regeling te treffen in het collectieve arbeidsvoorwaardenoverleg. Daarom waren zowel de werkgevers- als de werknemersorganisaties voor het Kerstreces in 2022 uitgenodigd voor een overleg om de mogelijkheden te onderzoeken voor uitvoering van een collectieve regeling met een bijdrage van het kabinet.
In mijn brief van 1 februari 20236heb ik uw Kamer medegedeeld dat de werkgevers- en werknemersorganisaties niet mee willen en kunnen werken aan een collectieve regeling. Desondanks bleef het kabinet de urgentie voelen financiële ondersteuning te bieden aan deze groep zorgmedewerkers en daarom werd in deze brief aangekondigd dat alle voorbereidingen in gang zijn gezet voor het opstellen en uitvoeren van een regeling vanuit het kabinet. Op dat moment was reeds bekend dat een kort geding was aangespannen tegen de Staat door de werknemersorganisaties FNV en CNV. Zoals ook eerder aangegeven zag het kabinet deze regeling los van deze juridische procedure. In mijn bief van 28 april 20237heb ik de vormgeving van de regeling, waaronder de contouren, de uitvoering en de planning uiteengezet.
Dit alles maakt dat ik mij niet kan vinden in de suggestie die wordt gewekt dat een juridische procedure de doorslag gaf voor het treffen van de Regeling. De doorslaggevende factor is en blijft de nadrukkelijke wens van het kabinet om een gebaar te maken als erkenning voor het ontstane leed van een bepaalde groep zorgmedewerkers.
Waarom moesten gedupeerde zorgmedewerkers in de eerdere regeling binnen vier weken met allerlei verschillende documenten bewijzen dat ze tijdens de eerste golf werkten, corona kregen en zich ziekmeldden, en daarnaast ook nog op tijd een WIA-keuring hebben gehad terwijl daar lange wachtlijsten voor zijn? Bent u het eens met de kritiek van de FNV dat deze drempel onhaalbaar was? Ziet u een parallel met het toeslagenschandaal waarin onmogelijke eisen worden gesteld aan gedupeerden? Zo nee, waarom niet?
Een grote groep zorgmedewerkers wordt dagelijks geconfronteerd met grote gevolgen van hun langdurige post-COVID klachten. Daarom was de wens om zo snel mogelijk wat te betekenen voor deze groep. De roep om snel te handelen kwam ook nadrukkelijk vanuit de politiek en de maatschappij. Daarom was het streven om de financiële ondersteuning in 2023 uit te keren. Met dat doel voor ogen was het niet mogelijk om het loket langer open te houden. Wel is voorafgaand aan de loketopstelling ingezet op de communicatie, zodat zorgmedewerkers zich tijdig konden voorbereiden op het indienen van hun aanvraag.
Inmiddels is het besluit genomen om de aanvraagperiode eenmalig opnieuw open te stellen. De aanvraagperiode is vastgesteld van 1 juli 2024 tot en met 23 september 2024. Dit is daarmee significant langer dan de vorige keer. De Minister van VWS is zich ervan bewust dat het juist voor deze groep zorgmedewerkers extra belastend kan zijn om een aanvraag in te dienen. Mocht een zorgmedewerker moeite hebben met het indienen van de aanvraag, dan staat de uitvoeringsorganisatie DUS-I elke werkdag klaar om aanvragers te ondersteunen.
Ik herken mij niet in het beeld dat het indienen van een aanvraag een onhaalbare drempel is. De afgelopen aanvraagperiode heeft geresulteerd in de toekenning van financiële ondersteuning aan 434 zorgmedewerkers met langdurige post-COVID klachten. De vergelijking met de toeslagenaffaire gaat mijns inziens ook niet op. Ik begrijp goed dat het indienen van een aanvraag belastend is voor deze doelgroep. Daarom is nadrukkelijk gekeken naar de mogelijkheden om de administratieve last zo beperkt mogelijk te houden, bijvoorbeeld door hoofdzakelijk bestaande documenten, zoals de WIA-beslissing en de arbeidsovereenkomst, op te vragen. Het opvragen van stukken is echter onvermijdelijk, omdat de doelgroep zonder aanvraag niet bekend is bij DUS-I. De persoonsgerichte aanpak bij de uitvoering van deze Regeling heeft altijd centraal gestaan. In het geval van bijzondere omstandigheden en in specifieke situaties kon er een uitzondering gemaakt op de Regeling. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de situaties waarin aanvragers nog in afwachting waren van hun WIA-beoordeling. De wachtlijsten bij het UWV waren ons bekend. Samen met DUS-I en het UWV is hiervoor een oplossing gevonden, zodat de zorgmedewerkers die nog in afwachting waren van hun WIA-beslissing ook een aanvraag konden indienen en de financiële ondersteuning konden ontvangen.
Erkent u dat achter deze manier van omgaan met mensen die door de overheid zijn gedupeerd een mensbeeld zit dat ervan uit gaat dat mensen doelbewust zoveel mogelijk zichzelf toe willen eisen? Zo nee, waarom heeft u dan niet eerder een regeling opgetuigd die zorgt voor voldoende compensatie voor een brede groep?
Nee, dat beeld herken ik niet. Wij hebben veel bewondering en respect voor de groep zorgmedewerkers die zich in de frontlinie hebben ingezet om COVID-19-patiënten te verzorgen, ondanks alle nog onbekende risico’s die het nieuwe virus met zich meebracht. Het is onze intentie om het financiële gebaar te maken ter erkenning van het ontstane leed en hun getoonde inzet. Het nemen van een dergelijk besluit vraagt om zorgvuldigheid. Die zorgvuldigheid is mede noodzakelijk gelet op de juridische houdbaarheid en het gelijkheidsbeginsel. Het moet ook uitlegbaar zijn aan de personen die wel leed ervaren door hun langdurige post-COVID klachten, maar niet in aanmerking komen. Het maken van deze keuzes is een zorgvuldig proces en vergt tijd. In de beantwoording bij vraag 2 en 4 is toegelicht welke stappen hiervoor zijn doorlopen.
Was u verrast toen u las dat maar 425 zorgverleners van de in totaal geschatte zevenduizend zorgmedewerkers met long covid recht hadden op compensatie? Zo nee, wat was dan uw oordeel over dit lage aantal mensen?
Van tevoren is een inschatting gemaakt van het aantal zorgmedewerkers met post-COVID op basis van de cijfers van het UWV. Het UWV had alleen cijfers over het totaal aantal WIA-beoordelingen met de diagnose post-COVID. Zij hadden geen cijfers van het aantal zorgmedewerkers die vielen onder de doelgroep van de Regeling. Het kabinet wilde genoeg geld reserveren, zodat uitgekeerd kon worden aan iedereen die zou voldoen aan de voorwaarden in de regeling. Daarom is er een ruimer budgetplafond opgenomen in de Regeling. Er was ruimte gereserveerd voor het toekennen aan 2.200 zorgmedewerkers. De inschatting van tevoren was dat dit aantal niet bereikt zou worden. Het in uw vraag genoemde aantal van potentiële aanvragers is ons niet bekend.
Uiteindelijk zijn 434 aanvragen toegekend op basis van de Regeling. Dit aantal is lager dan verwacht. Tot onze spijt was een aantal aanvragers te laat met het indienen van hun aanvraag. Ook kunnen we niet uitsluiten dat een deel van de doelgroep van de Regeling de communicatie niet tijdig heeft gezien. Omdat het altijd onze intentie is geweest om de financiële ondersteuning uit te keren aan zoveel mogelijk zorgmedewerkers die binnen de doelgroep van de regeling vallen, is besloten om het aanvraagloket eenmalig opnieuw open te stellen, zodat de mensen die niet tijdig een aanvraag hebben kunnen indienen, opnieuw daartoe in de gelegenheid worden gesteld. Ditmaal wordt extra ingezet op communicatie. Daarnaast worden de aanvragers die zich na de sluiting van het eerste aanvraagloket hebben gemeld bij DUS-I, actief benaderd om hen op de hoogte te stellen dat zij vanaf 1 juli 2024 een aanvraag kunnen doen.
Hoeveel miljoen van de beschikbaar gestelde 47 miljoen euro is toegezegd aan zorgmedewerkers en hoeveel blijft in de pot zitten? Wat wordt er met het niet toegekende geld gedaan als de aanmeldtermijn is verstreken?
In 2023 is een bedrag van € 33 miljoen beschikbaar gesteld voor de toekenning van de financiële ondersteuning aan zorgmedewerkers. Aan de toekenning aan 434 zorgmedewerkers is circa € 6,5 miljoen besteed. In 2024 is een bedrag van € 21 miljoen gereserveerd voor het toekennen van de financiële ondersteuning. Volgens de gebruikelijke begrotingssystematiek vallen de niet-bestede middelen aan het einde van het jaar vrij bij Slotwet.
Uit het bericht blijkt dat andere ministeries bang waren voor «precedentwerking», waarom was dat zo? Wat is uw oordeel om niet alleen zorgmedewerkers, maar ook andere mensen met cruciale beroepen – zoals leraren, politieagenten, andere zorgverleners met long covid en kinderopvangmedewerkers – te compenseren? Waarom wel of niet? Wat zullen de implicaties zijn van het breder trekken naar alle cruciale beroepen?
De werkgever of opdrachtgever is de eerste aansprakelijke partij voor de (gezondheids)schade die is ontstaan als gevolg van een ziekte opgelopen tijdens het werk. Het kabinet vindt het belangrijk om zoveel mogelijk de rolverdeling tussen werkgevers/opdrachtgevers en werknemers/opdrachtnemers in stand te houden.
Voor een bepaalde groep zorgmedewerkers vindt het kabinet het op zijn plaats om een eenmalige financiële ondersteuning te verstrekken als gebaar ter erkenning van het leed. Deze zorgmedewerkers hebben, ondanks alle nog onbekende risico’s, zorg verleend aan COVID-19 patiënten. Zij stonden veelvuldig, intensief en onvermijdelijk in de directe nabijheid van evident besmette patiënten met COVID-19. Het risico voor deze groep zorgmedewerkers was daarom aanzienlijk hoger dan bij andere cruciale beroepsgroepen waar de samenleving een beroep op heeft gedaan. Het niet verlenen van zorg aan COVID-patiënten was immers geen optie.
Wij zijn ons ervan bewust dat een veel grotere groep mensen met een cruciaal beroep gevolgen ondervindt als gevolg van langdurige post-COVID klachten. Voor alle werknemers die langdurige klachten houden vanwege post-COVID en daardoor niet kunnen werken, is er het vangnet van de arbeidsongeschiktheidsregelingen. Dit vangnet is er voor alle mensen die niet kunnen werken vanwege ziekte, ongeacht de oorzaak en ongeacht of iemand tijdens het werk ziek is geworden of daarbuiten. De arbeidsongeschiktheidsregelingen zijn er dus ook voor mensen met post-COVID. Het breder trekken van de reikwijdte van de regeling naar alle cruciale beroepen is niet in lijn met het vangnet van de arbeidsongeschiktheidsregelingen. Bovendien vraagt het toekennen van een dergelijke financiële ondersteuning om een zeer zorgvuldig proces en besluitvorming gelet op de juridische houdbaarheid en het gelijkheidsbeginsel. De Afdeling Advisering van de Raad van State wijst ook nadrukkelijk op het belang van objectieve criteria voor de afbakening. Voor een bepaalde groep zorgmedewerkers konden objectieve criteria worden vastgesteld. Objectieve criteria voor de afbakening tussen cruciale beroepen en andere beroepen zijn niet gevonden. Bij het breder trekken naar de cruciale beroepen, ontstaat een risico voor de juridische houdbaarheid van de regeling.
Erkennen alle ministeries inmiddels long covid wel als mogelijk ernstige ziekte die het dagelijks functioneren sterk kan beperken? Op welke manier blijkt dit uit het beleid?
Het kabinet ziet dat een deel van de mensen die besmet zijn geweest met COVID-19 nog dagelijks te maken heeft met langdurige post-COVID klachten. De aard van deze klachten en de impact hiervan op hun leven varieert per persoon. Er is helaas een groep waarvoor de gevolgen aanzienlijkzijn, waardoor het grote gevolgen heeft op onder andere het functioneren in het gezin, binnen het onderwijs, en op werk. Het kabinet is zich zeer bewust van de ingrijpende gevolgen van post-COVID voor eenieder en hun omgeving en leeft met hun mee. Hiervoor is ook veel aandacht vanuit verschillende directies en programma’s van de Ministeries van VWS, OCW en SZW.
Het Ministerie van VWS spant zich tot het uiterste in om de verschillende partijen in het stelsel te stimuleren om zo snel als mogelijk te komen tot goede zorg en ondersteuning voor deze groep patiënten. Zoals eerder gemeld aan uw Kamer8, financiert het kabinet het ZonMw programma post-COVID met ruim € 32 miljoen. Dit programma bestaat uit een meerjarig onderzoeksprogramma en een programmalijn voor onderzoeksinfrastructuur en samenwerking voor de vorming van een nationaal expertisenetwerk.
Voor het Ministerie van OCW geldt dat in december het Actieprogramma Digitale School9 aan uw Kamer is aangeboden. Dit programma helpt scholen om de mogelijkheden van digitaal afstandsonderwijs voor leerlingen die niet naar school kunnen door ziekte, bijvoorbeeld post-COVID, zo goed mogelijk te benutten. Onderdeel hiervan is een subsidieregeling, waarmee middelen beschikbaar komen om vanuit coalities van scholen en samenwerkingsverbanden speciale digitale schoolvoorzieningen in te richten. Daarnaast ondersteunen Consulenten Onderwijsondersteuning Zieke Leerlingen (OZL), middels subsidie van het Ministerie van OCW, scholen en leraren om het onderwijs op afstand zo goed mogelijk te organiseren.
Het hebben van werk, voor wie dat mogelijk is, kan een positieve invloed hebben op het herstel en de gezondheid. Mensen ontlenen zingeving aan meedoen in de maatschappij en ervaren een hogere kwaliteit van leven. De Ministeries van SZW en VWS benadrukken richting het zorgveld dan ook voortdurend het belang om de factor arbeid een plek te geven in de zorg. Het Ministerie van SZW heeft de totstandkoming ondersteund van leidraden voor arbodeskundigen, waaronder bedrijfsartsen en paramedische zorgprofessionals, voor optimale begeleiding van werkenden met post-COVID volgens de stand van de wetenschap. Daarnaast wordt verder gewerkt aan de voorstellen van de commissie OCTAS om te komen tot een goed werkend arbeidsongeschiktheidsstelsel. Ook is met financiering vanuit het Ministerie van SZW informatiemateriaal ontwikkeld om werkgevers, werkenden zelf, en collega’s van mensen met post-COVID beter bewust te maken van de gevolgen van deze aandoening en om vanuit verschillende perspectieven meer inzicht te verschaffen in het werkhervattingsproces bij Post-COVID. Zie www.werkcovid19.nl en het Arboportaal.
Wat is de stand van zaken van de oprichting van speciale behandelcentra voor mensen met long covid, waarvoor in de begroting van VWS 27 miljoen euro is vrijgemaakt?
Het komen tot goede zorg voor post-COVID patiënten is een gezamenlijke opgave waar alle partijen een rol en taak in hebben. Het is daarbij – net als bij alle andere ziekten en aandoeningen – in de eerste plaats aan het zorgveld zelf om passende zorg te bewerkstelligen: aan de medici om te bepalen welke diagnostiek en behandeling van toepassing zijn, aan de zorginstellingen om het zorgaanbod richting de patiënt te organiseren, en de verzekeraars om de juiste zorg in te kopen vanuit hun zorgplicht. Het Ministerie van VWS heeft hierin het voortouw genomen om partijen bij elkaar te brengen om samen een versnelling te bewerkstelligen.
De Minister voor Medisch Zorg (MMZ) heeft onlangs de academische ziekenhuizen gevraagd om het voortouw te nemen in de expertise-ontwikkeling en de vorming van expertisecentra, die deze kennis verder dienen te brengen in hun regionale netwerk. De academische ziekenhuizen zijn toegerust om nieuwe ziektebeelden te onderzoeken en kunnen opgedane kennis snel delen binnen hun regionale netwerk. In dat regionale netwerk – met algemene ziekenhuizen, revalidatiezorg, huisartsen, arbeidsgeneeskundigen en paramedici – kan deze expertise vervolgens breed worden ingezet voor patiënten met post-COVID.
Op zeer korte termijn zal de MMZ uw Kamer nader informeren over het bovenstaand verzoek aan de academische ziekenhuizen.
Wat neemt u aan lessen mee uit het proces en het uiteindelijke resultaat voor komende compensatieregelingen of tegemoetkomingen?
Het is voor de Staat van belang om op gepaste wijze te reageren op een in de samenleving ontstane roep om een (financiële) ondersteuning. Bij de afweging om al dan niet tot een financiële ondersteuning te komen spelen verschillende factoren een rol. Het treffen van een regeling vraagt om een zorgvuldig proces waarin keuzes moeten worden gemaakt. En waarbij het van groot belang is dat de gemaakte keuzes objectief worden onderbouwd en juridisch houdbaar zijn.
Wij realiseren ons dat die keuzes tijd kosten, onzekerheid met zich meebrengen en er uiteindelijk toe leiden dat sommige mensen niet in aanmerking komen.
Een geleerde les uit de eerste ronde in 2023 is dat, ondanks de communicatie en de aandacht in de politiek en de media, niet iedereen die past onder de doelgroep tijdig is bereikt. Daarom wordt het aanvraagloket voor deze Regeling eenmalig opnieuw opengesteld vanaf 1 juli 2024. Het was en is namelijk nog altijd de intentie om de financiële ondersteuning uit te keren aan zoveel mogelijk zorgmedewerkers die passen binnen de doelgroep van de Regeling. Bij deze heropening van het loket wordt tegelijkertijd het bedrag verhoogd naar € 24.010 (motie Dijk c.s.) en wordt de periode van ziekmelding uitgebreid naar maart 2020 tot en met december 2020 (amendement Bushoff c.s.).
Is er een inschatting of raming hoeveel mensen in 2024 geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt zullen zijn als gevolg van long covid? Kunt u een beeld geven van het totaal aan gemiste arbeidsjaren door arbeidsongeschiktheid als gevolg van long covid het komende decennium? Welke impact heeft dit op het UWV als het gaat om ondersteuning bij gedeeltelijke re-integratie?
Er zijn in totaal 6.615 WIA-uitkeringen toegekend aan personen met de diagnose post-COVID. Dit betreft alle sectoren.
In de onderstaande tabel staat de verdeling naar IVA/WGA (volledig/gedeeltelijk) en naar jaar van toekenning. Het jaar 2024 is bijgewerkt tot en met april.
Voor 2024 gaan we er voorlopig vanuit dat het aantal toegekende uitkeringen als gevolg van post-COVID op het niveau blijft van 2023. Maar het is mogelijk dat het aantal verder gaat toenemen.
Over het totaal aan gemiste arbeidsjaren door arbeidsongeschiktheid als gevolg van post-COVID kunnen we nog niets zeggen. Het gaat om een nieuwe ziekte waarvan de duur en de kans op herstel nog onbekend is.
Het bericht ‘Universiteit: anderhalf miljoen euro schade na studentenprotesten’ |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Franc Weerwind (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Universiteit: anderhalf miljoen euro schade na studentenprotesten»?1
Voor een antwoord hierop verwijs ik u naar bijlage 2 van het Eerste Halfjaarbericht politie 2023, waarin ik inga op deze motie.9 In aanvulling hierop merk ik op dat ik samen met de Minister van Binnenlandse Zaken recent aankondigde de mogelijkheden voor een versteviging van het handelingsperspectief en voor de bestendigheid van het wettelijke kader bij protestacties te laten onderzoeken.10
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat relschoppers tijdens deze demonstraties vernielingenaanrichten, schade veroorzaken en geweld gebruiken tegen hulpverleners?
Die mening deel ik zeker. De protestacties gingen gepaard met volstrekt onacceptabel en strafbaar gedrag. Demonstraties dienen vreedzaam te zijn en te verlopen conform de geldende wet- en regelgeving. Daar was zeker niet op elk moment sprake van.
Wat is de totale omvang van de schade aan de verschillende universiteitsgebouwen die de afgelopen tijd te maken hebben gehad met rellen en demonstraties?
De schade van de protesten verschilt per universiteit. De Universiteit van Amsterdam heeft op haar website laten weten dat het schadebedrag van de protesten op 7 en 8 mei wordt geschat op anderhalf miljoen euro.2 Hierbij is de latere ontstane schade op een andere locatie van de Universiteit van Amsterdam nog niet meegerekend. De Erasmus Universiteit schat dat de kosten voor de vernielingen boven de 100.000 euro uitkomen.3 De Universiteit Utrecht geeft op haar website aan dat de schade door de bezittingen beperkt is gebleven.4 De koepelorganisatie van Universiteiten heeft mij laten weten dat de totale omvang van de schade op alle universiteiten op dit moment nog niet in te schatten is, omdat deze uiteen valt in verschillende elementen. Zo zijn er vanwege het bekladden of het vernielen van inboedel (personeels)kosten gemaakt voor bijvoorbeeld het weghalen van verf of het herstellen van sloten.
Hoeveel demonstranten zijn er aangehouden door de politie naar aanleiding van de rellen bij de universiteitenen hoeveel van de aangehouden demonstranten worden of zijn door het Openbaar Ministerie vervolgd?
Het is niet mogelijk om betrouwbare landelijke cijfers te geven van het aantal aangehouden of vervolgde personen naar aanleiding van de rellen bij de universiteiten. Bij de politie en het OM wordt geregistreerd op delict, zoals brandstichting, mishandeling, vernieling, bedreiging, huisvredebreuk en niet op een label zoals universiteitsprotest. De gedragingen bij de universiteiten kunnen vanwege verschillende omstandigheden van het geval onder verschillende delictsomschrijvingen worden geregistreerd. Hierdoor kunnen de politie en het OM niet geautomatiseerd en nauwkeurig de gevraagde landelijke aantallen aanleveren.
Er zijn wel cijfers beschikbaar over het aantal aangehouden en vervolgde personen naar aanleiding van de studentenprotesten in Amsterdam. De burgemeester van Amsterdam heeft bij brief van 10 mei 2024 namens de driehoek de gemeenteraad van Amsterdam geïnformeerd over onder andere het aantal aanhoudingen door de politie: op 6 mei zijn er 164 personen aangehouden en op 7 en 8 mei zijn er 36 mensen aangehouden.5 Het OM heeft mij op 3 juni 2024 laten weten dat er op dat moment in totaal 22 verdachten waren voorgeleid bij de rechter-commissaris en dat er nog onderzoeken liepen naar aanleiding van de gebeurtenissen tijdens deze demonstraties.
Is het snelrecht ingezet bij relschoppers die de wet hebben overtreden tijdens de demonstraties en zo ja, in hoeveel gevallen?
Het OM heeft mij laten weten dat het waar mogelijk overweegt om snelrecht in te zetten in zaken die voortkomen uit de protesten bij universiteiten. In een aantal van deze zaken heeft het OM reeds snelrecht ingezet. Het inzetten van snelrecht is in dit type zaken niet altijd mogelijk. In het geval van snelrecht komt een verdachte binnen 17 dagen voor de rechter voor een vergrijp. In sommige van de zaken die voortkomen uit de protesten bij universiteit neemt aanvullend onderzoek door de politie of onderbouwing van een vordering tot schadevergoeding door een slachtoffer meer tijd in beslag.
Klopt het dat van verschillende verwijderde demonstranten geen gegevens zijn genoteerd door de politie en zo ja, waarom niet?
Het klopt dat niet altijd van alle verwijderde demonstranten gegevens kunnen worden genoteerd. Het noteren van gegevens kost tijd en capaciteit en het lokale gezag kan de keuze maken om – bijvoorbeeld in gevallen waarin sprake is van relatief minder zware feiten – de capaciteit anders in te zetten.
Op welke manier(en) kan de schade worden verhaald op individuele relschoppers, zodat de universiteiten er niet zelf voor op te hoeven draaien?
Schade kan op verschillende manieren worden verhaald. In de eerste plaats kan mogelijk een beroep worden gedaan op verzekeraars indien de betreffende universiteiten een polis hebben afgesloten. Verzekeraars kunnen vervolgens een civiele procedure starten om zo te proberen het door hen uitgekeerde bedrag te verhalen op de dader via het zogenaamde regresrecht.
Een vordering tot schadevergoeding kan ook tussen veroorzaker en gedupeerde onderling worden afgehandeld. Een civielrechtelijke procedure kan worden gestart als partijen er onderling niet uitkomen. Als de dader strafrechtelijk wordt vervolgd, kan een benadeelde partij zich met zijn schade voegen in het strafproces. De strafrechter beslist dan over de ingediende schadevordering.
Voorwaarde voor het verhalen van schade is in alle gevallen dat duidelijk is wie welke schade heeft aangebracht.
Kunnen deze personen hoofdelijk aansprakelijk gesteld worden via een civielrechtelijke procedure, zodat zij zelf de schade moeten vergoeden?
Als meerdere personen verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor toegebrachte schade, kan iedere deelnemer van die groep voor de hele schade aansprakelijk worden gesteld.
Welke maatregelen gaat u nemen om het verhalen van schade bij individuele relschoppers beter vorm te geven, om te voorkomen dat net zoals bij de coronarellen veel schade na lange tijd nog steeds niet is vergoed?
Naar aanleiding van de motie van de leden Van Nispen en Knops voor de oprichting van een landelijk fonds waarin veroordeelden geld zouden moeten storten ter vergoeding van schade aan gedupeerden, ben ik bezig met een verkenning naar de mogelijkheden.6 Zie hierover bijlage 2 van het Eerste Halfjaarbericht politie 2023.7
Staat het delen van (persoons)gegevens in de weg om een relschopper civielrechtelijk aansprakelijk te kunnen stellen van veroorzaakte schade tijdens wanordelijkheden?
Voorwaarde voor het kunnen verhalen van schade op de dader, is dat de dader bekend is. Ik heb geen signalen dat het delen van (persoons)gegevens in de weg staat aan aansprakelijkstelling. Zoals in het antwoord op vraag 7 aangegeven, kan een benadeelde partij zich voegen in het strafproces om schade te verhalen als de dader strafrechtelijk wordt vervolgd. Dit is een eenvoudige en laagdrempelige procedure. Een partij kan er ook voor kiezen om schade te verhalen via de civiele rechter. Zowel voor de politie als het OM is er een wettelijke grondslag om onder omstandigheden over te gaan tot het delen van beperkte informatie met derden buiten de strafrechtketen ten behoeve van deze civiele procedure.8
Welke concrete acties heeft de regering ondernomen om de pakkans van daders bij rellen te vergroten, in lijn met de aangenomen motie-Knops/Michon-Derkzen uit 2022 (Kamerstuk 29 628, nr. 1148)?
Kunt u bovenstaande vragen beantwoorden vóór het commissiedebat Strafrechtelijke onderwerpen op 18 juni 2024?
De Kamervragen zijn helaas niet binnen de gebruikelijke termijn beantwoord, doordat het ophalen van alle benodigde informatie lang duurde. Ik heb mijn best gedaan om de Kamervragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Fiches over digitalisering in de door de informateurs aangeboden formatiestukken |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat in de door de informateurs gedeelde hoofdfiche Digitalisering1 een verwijzing wordt gemaakt naar in totaal 27 Fiches die betrekking hebben op Digitale Zaken?
Ja, dat klopt.
Zijn er bij u meer Fiches bekend die betrekking hebben op Digitale Zaken?
Het hoofdfiche digitalisering is ten behoeve van de formatietafel opgesteld onder auspiciën van de Ambtelijke Commissie Digitalisering (ACD). Alle departementen zijn op hoog-ambtelijk niveau in deze commissie vertegenwoordigd.
De onderliggende fiches zijn gemaakt door verschillende departementen. Om een integraal beeld te bieden, hebben departementen aangegeven welke fiches zij hebben opgesteld die kunnen worden verbonden aan de opgaven op het gebied van digitalisering die in het hoofdfiche digitalisering worden genoemd. Deze onderliggende fiches zijn niet vastgesteld in de ACD. De verschillende departementen zijn zelf verantwoordelijk voor deze fiches en hebben dan ook zelf een afweging gemaakt om een bepaald fiche te verbinden aan het hoofdfiche digitalisering.
Ik ben niet bekend met eventuele andere fiches die raken aan digitale zaken dan de zeventwintig fiches die in het hoofdfiche zijn opgenomen.
Kunt u alle onderliggende Fiches, waar naar verwezen wordt in de hoofdfiche Digitalisering en die anderzijds bekend bij u zijn, zo spoedig mogelijk openbaar maken en delen met de Tweede Kamer?
Uit artikel 5.4 van de Wet open overheid (Woo) volgt dat in beginsel geldt dat documenten die ten behoeve van de formatie zijn opgesteld – zoals de onderhavige fiches – uitgezonderd zijn van openbaarheid totdat de formatie is afgerond. Deze bepaling werkt ook door in de wijze waarop ik met het verzoek vanuit uw Kamer dien om te gaan.
Dit betekent dat alle fiches eventueel pas openbaar gemaakt kunnen worden als de formatie is afgerond. Hierbij geldt, als in antwoord op vraag 2 genoemd, dat het hier gaat om fiches van verschillende departementen. De afweging om de fiches nadien openbaar te maken is aan de dan verantwoordelijke bewindspersonen. Hierbij geldt als gedeeld uitgangspunt dat dergelijke stukken in beginsel openbaar kunnen worden gemaakt, met dien verstande dat er ook redenen kunnen zijn om dat niet te doen, dan wel om gedeeltelijk te verstrekken.
De situatie in Republika Srpska |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «A UN resolution on the Srebrenica genocide ignites old tensions»?1
Ja.
Welke analyse verbindt u aan de oplopende spanningen in Bosnië en Herzegovina met betrekking tot de veiligheid in Bosnië en Herzegovina, de veiligheid van de EU, en stabiliteit van de regio?
Het kabinet signaleert in algemene zin de onwenselijke effecten van de etnische scheidslijnen in het politieke systeem in Bosnië en Herzegovina (BiH). De president van de Republika Srpska entiteit (RS), Milorad Dodik, ondermijnt het Bosnische overheidsgezag, de Bosnische overheidsstructuren en de internationale aanwezigheid, inclusief het kantoor van de Hoge Vertegenwoordiger. Hij spreekt met regelmaat openlijk over afscheiding van de RS van BiH en ontkent de genocide die in 1995 in Srebrenica heeft plaatsgevonden. Dit draagt bij aan de reeds bestaande spanningen tussen verschillende bevolkingsgroepen in BiH en de bredere regio.
Rusland probeert zijn greep op de RS te handhaven en te verstevigen door zich op te werpen als verdediger van Bosnisch-Servische belangen, onder meer in multilaterale fora. De politieke en diplomatieke banden tussen Rusland en de RS zijn innig. President Dodik onderhoudt al langere tijd nauwe banden met president Poetin. Sinds de start van de Russische invasie in Oekraïne is Dodik meermaals op bezoek geweest bij Poetin.
In het geval van escalatie kunnen de spanningen in BiH overvloeien naar de regio en op die wijze ook de veiligheid van de Europese Unie raken. Om deze reden is het belangrijk dat de EU-missie in BiH, EUFOR Althea actief is in het land. NL draagt sinds oktober 2023 met 150 militairen een infanteriecompagnie, een Human Intelligence (HUMINT)-team en maximaal zeven stafofficieren bij aan deze missie. EUFOR Althea speelt een belangrijke rol in het ondersteunen van de autoriteiten van BiH bij het behoud van een stabiele en veilige omgeving. Hiermee levert de EU en Nederland een belangrijke bijdrage aan de stabiliteit in de regio. Gezien de huidige politieke context acht het kabinet het voorstelbaar dat EUFOR Althea voor langere tijd een noodzakelijke bijdrage aan de veiligheid in BiH blijft leveren. In de Voortgangsrapportage over de Nederlandse bijdrage aan EUFOR Althea is uw Kamer geïnformeerd dat het kabinet de mogelijkheden onderzoekt voor verlenging van de Nederlandse militaire bijdrage aan EUFOR Althea.
Op dit moment zijn er geen signalen die wijzen op groot draagvlak onder de Bosnisch-Servische bevolking voor afscheiding van de RS of op een breder gevoel in de Bosnische samenleving geweld toe te moeten passen om een eigen etniciteit te beschermen. Evenmin zijn er op dit moment tekenen van een op handen zijnde gewapende escalatie. EUFOR Althea geeft aan over voldoende militairen te beschikken voor uitvoering van haar mandaat; het garanderen van een safe and secure environment.
Hoe verhouden de uitdrukkingen van Milorad Dodik zich tot de Dayton Peace Agreement?
De Dayton Vredesakkoorden van 1995 leidden tot het einde van de oorlog in BiH. De uitspraken, acties en beslissingen van president Dodik en andere RS autoriteiten (uitvoerende en wetgevende macht) zijn met regelmaat in strijd met de letter en geest van deze akkoorden.
Ziet u reden tot zorg voor de veiligheid van minderheden in Republika Srpska?
De OVSE heeft veldkantoren om o.a. de positie van minderheden in de gaten te houden en meldt dat de opruiende retoriek van de RS autoriteiten een negatief effect heeft op de positie van minderheden, inclusief hun veiligheid in zowel de RS als in de andere entiteit, de Federatie van Bosnië en Herzegovina. De situatie en positie van minderheden wordt eveneens nauwlettend gevolgd door EUFOR Althea, dat continu de veiligheidssituatie in het land monitort middels een inlichtingen- en waarschuwingssysteem.
In de RS entiteit hebben minderheden regelmatig moeite toegang te krijgen tot publieke voorzieningen, zoals bijvoorbeeld infrastructuur en gezondheidszorg. Dit geldt ook voor minderheden in veel andere plaatsen in BiH. In de RS entiteit zijn de etnische scheidslijnen versterkt in de samenleving door het etnisch verdeelde politieke systeem. Bovendien zijn er de afgelopen jaren incidenten geweest waarbij etnische minderheden het slachtoffer werden van geweld. Dit geldt ook voor zgn. terugkeerders: vrijwel altijd een numerieke minderheid bestaande uit personen die na de oorlog van 1992–1995 naar BiH zijn teruggekeerd.
Er zijn vooralsnog geen aanwijzingen dat deze incidenten verband houden met elkaar of dat er sprake is van gecoördineerde acties die de veiligheid van minderheden op grote schaal in het geding brengt.
Zijn er op Nederlands, dan wel Europees niveau, scenario’s uitgewerkt voor het mogelijk escaleren van de spanningen in Bosnië en Herzegovina, en zo ja, bent u bereid deze – al dan niet vertrouwelijk – met de Kamer te delen?
In BiH is de operatie EUFOR Althea aanwezig. De primaire taak van EUFOR Althea, waar Nederland een omvangrijke bijdrage aan levert (circa 15% van het totaal), is om toe te zien op het behoud van een safe and secure environment. EUFOR Althea kan optreden in geval van escalatie. De veiligheidssituatie wordt voortdurend en nauwlettend gemonitord door de operatie. Op dit moment wordt de veiligheidssituatie ingeschat als stabiel, maar fragiel. Er liggen plannen klaar in geval van escalatie. Zo kan de missie snel opschalen in geval van escalatie door een beroep te doen op reserve-eenheden. Hierover is uw Kamer geïnformeerd in de artikel 100 brief over de Nederlandse bijdrage aan EUFOR Althea (d.d. 6 april 2023).
Welke maatregelen treffen Nederland en de Europese Unie om Russische inmenging in kandidaat-lidstaten tot een minimum te beperken?
De inzet van de EU, EU partners en Nederland in de Westelijke Balkan is erop gericht de ruimte waarin Russische inmenging kan plaatsvinden zo veel mogelijk te beperken. Dit gebeurt veelal in nauwe samenwerking met lokale autoriteiten. De Russische Federatie is vooral effectief in het media-domein en op sociale platforms. Daarom financiert het kabinet een groot regionaal project gericht op het onthullen en bestrijden van desinformatie. Tegelijkertijd is het kabinet zich ervan bewust dat de uitdagingen in Europees verband geadresseerd dienen te worden. Nederland is één van de initiatiefnemers van de EU Hybrid Toolbox en zet zich in voor effectief gebruik van dit instrument. Deze Toolbox biedt handvatten waarmee de EU effectiever kan reageren op hybride dreigingen van kwaadwillende actoren. Binnen EUFOR Althea levert Nederland capaciteit om Strategic Communication van de missie te versterken.
Bent u ervan op de hoogte dat in het centrum van Srebrenica een foto van Poetin geplaatst is door Istocna Alternativa, wiens voorman momenteel voor de rechter moet verschijnen voor genocide-ontkenning en verdacht wordt van het verheerlijken van oorlogsmisdadigers?
Ja. Zowel in Srebrenica als in andere plaatsen in de RS entiteit zijn afbeeldingen van Poetin publiekelijk zichtbaar op openbare gebouwen of in de publieke ruimte.
Hoe duidt u deze provocatie?
Het is een illustratie van de openlijke steun van Dodik en de RS autoriteiten aan Moskou. Outreach en positief engagement vanuit de EU met de bevolking van de RS blijft nodig om tegendruk te bieden aan het beeld dat Rusland als enige de belangen van de Bosnisch-Servische bevolking behartigt.
Bent u bereid om in EU-verband te pleiten voor het instellen van sancties tegen individuen en rechtspersonen in Republika Srpska in navolging van de Verenigde Staten en de oproep hiertoe van het Europees Parlement?2
Naar mening van het kabinet moet de EU duidelijk stelling blijven nemen tegen revisionistische en polariserende retoriek en tegen acties die de soevereiniteit en territoriale integriteit van BiH ondermijnen. De EU heeft daarbij verschillende instrumenten tot haar beschikking. Zo zijn bijvoorbeeld de projecten van het Western Balkans Investment Framework (WBIF) in de RS bevroren. Voor het kabinet liggen, rekening houdend met de haalbaarheid en het krachtenveld binnen de EU, verschillende opties op tafel om de druk op de RS entiteit te verhogen. Sancties maken onderdeel uit van het instrumentarium dat de EU hiervoor tot haar beschikking heeft. Binnen de EU ontbreekt echter de noodzakelijke consensus om sancties in stellen.
Heeft u op niet mis te verstane wijze aan Viktor Orbán te kennen gegeven dat de steun die hij op 15 mei heeft uitgesproken voor Milorad Dodik onacceptabel is en zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Het kabinet spreekt zich in EU-verband voortdurend uit voor EU-eenheid ten aanzien van BiH en tegen acties die niet in lijn zijn met de geest van het EU-beleid, waaronder het verlenen van steun aan Dodik.
Hoe verwacht u dat het Hongaarse EU-voorzitterschap van invloed gaat zijn op de verhouding van de EU met Republika Srpska?
Het kabinet verwacht dat Hongarije zich als EU-voorzitter onpartijdig en neutraal zal opstellen en dat de reguliere EU-agenda leidend zal zijn tijdens het voorzitterschap.
Welke stappen gaat u nemen om te zorgen dat onder het Hongaarse voorzitterschap de EU op geen enkele wijze bijdraagt aan steun – in welke vorm van ook – van Dodik’s agenda?
Het kabinet blijft zich ervoor inzetten dat de EU de afscheidingsagenda van Dodik op geen enkele wijze zal steunen, ook niet onder het Hongaars voorzitterschap.
Kunt u toezeggen dat Nederland onder geen enkele omstandigheid op nationaal en Europees niveau instemt met het verlenen van financiering aan Milorad Dodik en de overheidsinstanties van Republika Srpska, zolang de Dayton Peace Agreement geschonden wordt en de rechtsstaat in Bosnië en Herzegovina onder druk staat als gevolg van de stappen van Dodik’s beleid?
De inzet van het kabinet is erop gericht dat Milorad Dodik en de overheidsinstanties van de RS entiteit geen EU-steun ontvangen, zolang zij de territoriale integriteit van BiH blijven ondermijnen en de rechtsstaat in BiH niet respecteren. Zo zijn bijvoorbeeld de projecten van het WBIF in de RS bevroren. De Hervormings- en Groeifaciliteit voor de Westelijke Balkan voorziet naast investeringen via het WBIF ook in directe budgetsteun aan de landen in de Westelijke Balkan. Mede dankzij de Nederlandse inzet kent dit instrument een sterk performance-based karakter, met voorwaarden op het gebied van GBVB-aansluiting en de rechtsstaat. Het kabinet zal haar steun voor eventuele financiële steun aan BiH via dit instrument aan deze voorwaarden toetsen.
Het Lighthouse Reports rapport “Desert Dumps” |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport van Lighthouse Reports «Desert Dumps» en het Trouw-artikel «Mede mogelijk gemaakt door de EU: migranten ontvoerd, verkocht of achtergelaten in de woestijn»?1 2
Ja.
Welke stappen gaat u namens Nederland nemen om ervoor te zorgen dat er niet langer Europese, noch Nederlandse financiering of operationele aanwezigheid, bewust of onbewust, plaatsvindt?
Het kabinet heeft kennisgenomen van de zorgelijke berichten over de behandeling van migranten, zoals benoemd in het rapport van Lighthouse Reports. Nederland heeft bij de Europese Commissie om opheldering gevraagd. Zowel de Europese Commissie als de Europese Dienst voor Extern Optreden geven desgevraagd aan dat het rapport van Lighthouse Reports geen bewijs levert voor directe of indirecte EU steun voor de genoemde praktijken.
Financiële middelen van de Europese Commissie zouden op geen enkele wijze mogen bijdragen aan mensenrechtenschendingen. Dat draagt het kabinet voortdurend uit in Europees verband. De Europese Commissie brengt dit ook steeds op in contacten met de betrokken landen.
Nederland zet bilateraal in deze regio in op de ondersteuning van de bescherming van migranten, de re-integratie van personen die terugkeren en ter ondersteuning van grensbeheer. Deze ondersteuning is onderdeel van een brede partnerschapsbenadering, waarvan ook monitoring en dialoog onderdeel zijn. Deze benadering heeft als doel om irreguliere migratie tegen te gaan, bescherming van migranten te versterken en terugkeer te bevorderen. Nederland maakt in zijn bilaterale inzet, via partners als IOM en UNHCR, steevast duidelijke afspraken over monitoring, waarbij periodiek risicoanalyses en rapportages gedeeld worden. Er zijn afspraken gemaakt over te nemen mitigerende maatregelen, tot en met het stopzetten van de samenwerking, in het geval van aanwijzingen dat bilateraal verstrekte Nederlandse middelen betrokken zijn bij activiteiten die direct leiden tot mensenrechtenschendingen.
Er is geen sprake van Nederlandse migratie-gerelateerde operationele bijstand in Tunesië, Mauritanië en Marokko – anders dan reguliere diplomatieke contacten over bijvoorbeeld terugkeer vanuit de Dienst Terugkeer en Vertrek of kennisuitwisseling op bijvoorbeeld grensmanagement of asiel.
Nederland beschikt niet over aanwijzingen dat Nederlandse middelen direct of indirect zouden bijdragen aan mensenrechtenschendingen. Blijvende betrokkenheid is van belang om eventuele schendingen te kunnen (blijven) adresseren en toekomstige schendingen mogelijk te kunnen voorkomen.
Kunt u de monitoringsrapporten van de Europese Commissie en de reactie van de Nederlandse regering daarop delen met de Kamer?
De Europese Commissie rapporteert jaarlijks openbaar over de totale NDICI programmering (inclusief migratie) naar EU lidstaten conform haar verplichtingen volgend uit de NDICI-verordening3.
Het Europees Parlement heeft de Commissie op 24 mei jl. gevraagd om een uitleg en een volledige review van EU-financiering naar aanleiding van het rapport van Lighthouse Reports. Hierop is nog niet geantwoord.
Heeft u een overzicht van alle vormen van zowel financiële als operationele betrokkenheid van de Europese Unie (EU) en/of Nederland?
Het publiceren van een overzicht van de EU inzet in deze landen is voorbehouden aan de Europese Commissie. Zoals hierboven genoemd heeft het Europees Parlement reeds om een review van de Europese financiering gevraagd.
Zoals eerder in deze beantwoording vermeld is er momenteel geen sprake van Nederlandse operationele bijstand door de migratieketen aan derde landen genoemd in het rapport. Wel zijn er met enige regelmaat gesprekken tussen de verschillende onderdelen van de Nederlandse migratieketen en hun tegenhangers in derde landen met het oog op kennisuitwisseling, op bijvoorbeeld het gebied van asiel en opvang, aanpak van smokkel en grensbeheer. Voor programmeringsinzet van het Ministerie van Justitie en Veiligheid verwijst het kabinet uw Kamer naar de beantwoording van de vragen gesteld n.a.v. het jaarverslag 20234. Vanuit dat ministerie wordt er projectmatig bijgedragen aan het versterken van grensbeheer in Tunesië en Turkije via capaciteitsopbouw van verantwoordelijke autoriteiten.
Nadere toelichting over bilaterale financiële betrokkenheid van het Ministerie van Buitenlandse Zaken op het gebied van migratie zal terug te vinden zijn in de migratierapportage die op korte termijn gedeeld zal worden met de Kamer.
In hoeveel gevallen is er sprake van inlichtingen waarbij migranten gelokaliseerd of onderschept worden?
Op grond van Europese regelgeving kan Frontex operationele en technische bijstand verlenen aan lidstaten en derde landen ter ondersteuning van opsporings- en reddingsoperaties voor personen die op zee in nood verkeren5. Op basis daarvan kan Frontex waarschuwingen uit laten gaan over personen in nood aan de verantwoordelijke nationale autoriteiten op het gebied van opsporing en redding op zee. Op grond van het internationaal recht is Frontex verplicht om de verantwoordelijke nationale autoriteiten te waarschuwen als zij een boot in nood detecteren. Op basis hiervan deelt Frontex ook informatie, onder andere de locatiegegevens/coördinaten van een boot in nood, die in het belang zijn voor het goed uitvoeren van een operatie met verantwoordelijke nationale autoriteiten van derde landen, zoals Tunesië. Precieze aantallen zijn niet bekend.
In hoeveel gevallen, waarbij mensen in de woestijn belanden, wordt er gebruik gemaakt van door de EU gefinancierde apparatuur en middelen?
Zoals gesteld in vraag 2 en 3 geven de Europese Commissie en de Europese Dienst voor Extern Optreden aan dat het rapport van Lighthouse Reports geen bewijs levert voor directe of indirecte EU steun voor de genoemde praktijken. Het Europees Parlement heeft de Commissie op 24 mei jl. gevraagd om een uitleg en een volledige review van EU-financiering naar aanleiding van het Lighthouse Report. Hierop is nog niet geantwoord.
Welke methode wordt er gebruikt om in al deze gevallen te checken of er sprake is van mensenrechtenschendingen?
De Europese Commissie monitort de uitvoering van programma's en voert hier een dialoog over met de betrokken implementerende partners en overheden.
Op welke wijze heeft u opvolging gegeven aan deze vorm van monitoring?
Nederland heeft de Commissie gevraagd om opheldering. Zoals gesteld in vraag 2, 3 en 6 geven de Europese Commissie en de Europese Dienst voor Extern Optreden aan dat het rapport van Lighthouse Reports geen bewijs levert voor directe of indirecte EU steun voor de genoemde praktijken. Het Europees Parlement heeft de Commissie op 24 mei jl. gevraagd om een uitleg en een volledige review van EU-financiering naar aanleiding van het rapport van Lighthouse Reports. Hierop is nog niet geantwoord.
Kunt u reflecteren op het feit dat ondanks het monitoringsmechanisme er op grote schaal door de EU gefinancierde en ondersteunde schendingen van de mensenrechten plaatsvinden?
Zoals in bovenstaande vragen gesteld geven de Europese Commissie en de Europese Dienst voor Extern Optreden geven desgevraagd aan dat het rapport van Lighthouse Reports geen bewijs levert voor directe of indirecte EU steun voor de genoemde praktijken.
Welke stappen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat dit in de toekomst niet opnieuw gebeurt?
Het kabinet is gecommitteerd aan het do no harm principe als het gaat om migratiesamenwerking, zowel voor de Nederlandse programmering, als de Europese programmering. Deze inzet is onder meer erop gericht om zoveel mogelijk te voorkomen dat de middelen die worden ingezet om irreguliere migratie tegen te gaan (onbedoeld) bijdragen aan destabilisering of mensenrechtenschendingen, omdat bijvoorbeeld apparatuur in verkeerde handen zijn gevallen. Het kabinet hecht groot belang aan adequate toepassing van het het do no harm-beleid en mensenrechten due diligence en dringt hier in Europees verband dan ook consistent op aan. Ook heeft het kabinet het belang van mensenrechtenmonitoring opgenomen in het recent gedeelde lobbypaper voor de nieuwe Europese Commissie6 en roept hiertoe op in de relevante EU gremia en in gesprekken met de Europese Commissie. De Europese Commissie geeft ook aan zich uit te spreken wanneer er sprake is van mistanden.
Hoe beoordeelt u – gezien de bevindingen in dit onderzoek – de recente uitspraken van Eurocommissaris Schinas, die stelde dat er geen Europees geld gemoeid is bij dit soort incidenten?
Zoals in de antwoorden hierboven gesteld, stellen de Europese Commissie en de Europese Dienst voor Extern Optreden dat het rapport van Lighthouse reports geen bewijs levert dat er sprake is van Europese financiering van de in het bericht genoemde praktijken.
Erkent u dat het externaliseren van het Europese migratiebeleid en de samenwerking met derde landen, waarbij onvoldoende zorgvuldige voorwaarden zijn gesteld aan migratiesamenwerking, de slechte en onmenselijke behandeling van migranten in de hand werkt?
Het kabinet is van mening dat de behandeling van migranten en vluchtelingen te allen tijde in lijn moet zijn met internationaal recht en mensenrechten, inclusief het beginsel van non-refoulement. Daar zet het kabinet zich ook voor in middels het versterken van migratiesamenwerking met relevante derde landen langs voorname migratieroutes en het versterken van adequate opvang in de regio, via de EU en bilateraal. Het kabinet zoekt samenwerking met deze landen over de volle breedte van de migratie-agenda, ook op het gebied van asiel en bescherming. In dat verband vindt het kabinet het belangrijk dat het migratie- en asielmanagement in desbetreffende landen beter wordt ingericht, in lijn met internationale standaarden. De gesprekken die het kabinet met verschillende partnerlanden voert, vormen ook een platform om zorgen over behandeling van migranten en vluchtelingen aan te kaarten, en dat doet het kabinet ook.
Gaat u andere lidstaten, waaronder Spanje, aanspreken op hun betrokkenheid in deze praktijken?
Het kabinet beschikt niet over eigenstandige informatie die betrokkenheid van andere lidstaten bevestigt.
Welke stappen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat andere lidstaten hun betrokkenheid bij deze praktijken per direct stop zetten?
Het kabinet beschikt niet over eigenstandige informatie die betrokkenheid van andere lidstaten bevestigt.
Indien inderdaad blijkt dat de EU en lidstaten passief en actief hebben bijgedragen aan het dumpen van migranten in de woestijn, wat betekent dit voor de internationale aansprakelijkheid van de EU en haar lidstaten?
De Commissie heeft aangegeven dat het rapport van Lighthouse Reports geen bewijs levert voor directe of indirecte steun voor genoemde praktijken.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en voor het commissiedebat op 12 juni 2024 over de JBZ-raad van 13 en 14 juni 2024 beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord. Conform de toezegging gedaan in het JBZ-debat van 12 juni jl. door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is deze beantwoording binnen twee weken na het debat aan uw Kamer verzonden.
Het bericht ‘Experts bezorgd om vogelgriep bij Amerikaanse koeien: is Nederland voorbereid op een uitbraak? 'Tests liggen klaar'’ |
|
Rosanne Hertzberger (VVD), Harm Holman (NSC) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() |
Heeft u een volledig beeld van de omvang van de vogelgriep uitbraak met H5N1-influenza in de Verenigde Staten?1
De situatie in de Verenigde Staten (VS) is nog steeds in ontwikkeling en de VS is zelf ook nog bezig met het verzamelen van alle informatie om een compleet beeld te krijgen van de situatie. Via verschillende kanalen ontvang ik informatie vanuit de VS. Het U.S. Department of Argiculture (USDA) communiceert over het aantal besmette bedrijven. Daarnaast informeren de Amerikaanse autoriteiten de Europese Commissie over de situatie in de VS, die de EU-lidstaten vervolgens weer informeert. Ook komt er via onze LNV-raad in de VS en directe contacten tussen onderzoekers in de VS en in Nederland informatie binnen. Op deze manier ben ik goed op de hoogte van de actuele situatie in de VS. Zoals ik in de Kamerbrief van 28 mei jl. heb toegezegd (Kamerstuk 28 807, nr. 300), blijf ik de situatie wereldwijd goed volgen. Als er meer informatie is uit de VS, zullen de Minister voor Medische Zorg en ik samen bepalen of verdere acties nodig zijn en de Tweede Kamer hierover informeren.
Wat is nu bekend over de duur, de omvang van de uitbraak, de transmissieroutes, de genetica en de besmettelijkheid?
Medio maart is hoogpathogene vogelgriepvirus (HPAI) vastgesteld bij enkele herkauwers in de VS. Het virus werd het eerst gevonden bij geitenlammeren en later ook bij melkkoeien en alpaca’s. Inmiddels zijn er 84 melkveebedrijven met besmette runderen in negen staten: Texas, Kansas, Michigan, New Mexico, Idaho, Ohio, North Carolina, South Dakota en Colorado. Ook zijn er virusdeeltjes aangetoond in de monsters die genomen zijn van melk die in de winkels in de VS wordt verkocht. Deze melk is gepasteuriseerd en daarom veilig voor humane consumptie. Pasteurisatie inactiveert het virus. Recent zijn er ook sporen van het virus in weefsel van het vlees van een melkkoe gevonden bij een Amerikaanse vleesverwerkingsfabriek. Dit vlees is niet in de voedselketen terecht gekomen. Over deze zaken heb ik de Kamer 28 mei jl. geïnformeerd (Kamerstuk 28 807, nr. 300). Het type virus dat bij de melkkoeien is gevonden, is hetzelfde type virus als het virus dat bij wilde vogels in de omgeving is gevonden. Vermoed wordt dat, na eenmalige overdracht van het virus van een wilde vogel naar een melkkoe, de verspreiding tussen melkkoeien heeft plaatsgevonden via de melkmachine en dat verdere verspreiding tussen bedrijven heeft plaatsgevonden door vervoer van besmette koeien. Recent is ook bij vier van de achttien alpaca’s op een hobbybedrijf in Idaho vogelgriep vastgesteld. De alpaca’s werden in dezelfde stal gehouden als waar recent besmet pluimvee is geruimd.
Hoe tevreden bent u met de surveillance en het delen van data door de Amerikaanse autoriteiten?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 ontvang ik via verschillende kanalen informatie over de situatie in de VS. Op deze manier word ik breed geïnformeerd. Ik stel deze openheid op prijs.
Waarom heeft het zo lang geduurd voordat de omvang van de uitbraak duidelijk werd?
Het is momenteel niet bekend waarom het enige tijd heeft geduurd voordat de omvang van de uitbraak in de VS duidelijk werd. Het is de eerste keer dat vogelgriep is gevonden bij herkauwers. Tot nu toe werd vogelgriep wel aangetroffen bij zoogdieren, maar dan altijd bij carnivoren. Ik kan niet oordelen over de tijd dat het heeft gekost om meer inzicht te krijgen in de omvang van deze uitbraak. De hele wereld was verrast door deze nieuwe ontwikkeling. Het is aan de Amerikaanse autoriteiten om dit te onderzoeken.
Hoe schat u de risico's in voor de Nederlandse melkveehouderij?
Ik acht de kans klein dat een situatie zoals in de VS in Nederland onopgemerkt zou blijven. In Nederland hebben we met de basismonitoring een goed monitoringsysteem waar we signalen van infectieziekten bij dieren vroegtijdig opsporen en opvolgen. De Gezondheidsdienst voor Dieren (Royal GD) let extra op vogelgriep na de signalen uit de VS. Er wordt goed samengewerkt met dierhouders en dierenartsen, en ook zij zijn erg alert. Daarnaast wordt er bij iedere nieuwe uitbraak van vogelgriep op een pluimveebedrijf waar ook herkauwers aanwezig zijn, deze herkauwers direct gescreend door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op vogelgriep en geldt er een meldplicht voor H5-positieve laboratoriumuitslagen voor zoogdieren. Royal GD is momenteel bezig met een retrospectief bloedonderzoek bij herkauwers, zoals ik heb aangegeven in de kamerbrief van 28 mei jl. (Kamerstuk 28 807, nr. 300). Op deze manier kunnen eventuele infecties met het vogelgriep virus uit het verleden worden opgespoord. Zodra de onderzoeksresultaten bekend zijn, naar verwachting kort na de zomer van 2024, zal ik de Tweede Kamer hierover informeren.
Welke landen hebben nu handelsbeperkingen opgelegd, op welke producten liggen deze handelsbeperkingen en waarom?
Ik heb geen informatie over eventuele handelsbeperkingen die door de handelspartners van de VS zijn opgelegd aan exporteurs van producten van dierlijke oorsprong. Navraag bij contacten bij de Amerikaanse overheid levert op dat handelsbeperkingen vooralsnog minimaal zijn. Zij geven aan dat de meeste handelspartners van de VS de internationale standaarden van de World Organisation for Animal Health (WOAH) volgen en dat zij importbeperkende maatregelen nemen als deze wetenschappelijk onderbouwd zijn en in lijn met de WOAH-richtlijnen.
Kan u een overzicht geven van alle producten die mogelijk risicovol zijn voor de veehouderij of voor consumenten en geïmporteerd worden in Europa?
Er worden geen levende koeien van Amerika naar Nederland vervoerd. Wel zijn er zendingen van onder andere vers rundvlees en melkproducten binnengekomen. Deze zendingen zijn in de EU geïmporteerd op basis van de geldende vereisten ten aanzien van zowel diergezondheid als voedselveiligheid. The European Food Safety Authority (EFSA) heeft tijdens het recent plaatsgevonden Health Security Committee van de EU aangegeven dat er op dit moment geen wetenschappelijk bewijs is dat levensmiddelen een besmettingsroute zijn. Rundersperma zou daarnaast een eventuele bron voor virusverspreiding kunnen zijn. Hier zijn op dit moment geen situaties van bekend in de VS, daar wordt nog nader onderzoek naar gedaan.
Is er nu voldoende zicht op besmettingen buiten de Verenigde Staten in landen waar wij wel risicovolle producten van importeren?
Er zijn momenteel geen aanwijzingen van besmettingen van herkauwers buiten de VS bekend.
Wat zijn andere besmettingsroutes waardoor deze voor koeien besmettelijke variant Nederland kan bereiken?
Mogelijk zou een besmetting plaats kunnen vinden via wilde vogels. Er worden momenteel echter nauwelijks wilde vogels met vogelgriep in Nederland gevonden. Besmetting van wilde vogels vanuit de VS naar Nederland ligt bovendien niet voor de hand, aangezien er geen migratieroute loopt van de VS naar Europa.
Eventuele besmetting van een herkauwer met het vogelgriepvirus in Nederland, of in een willekeurig ander land, kan niet worden voorkomen. Wel zal dit in Nederland door middel van het bestaande monitoringssysteem naar verwachting snel worden gesignaleerd en kan daar vervolgens actie op worden ondernomen. Zoals eerder aangegeven bij vraag 5 acht ik de kans klein dat een situatie zoals in de VS in Nederland onopgemerkt zou blijven.
Is er een plan wanneer een eerste infectie in Nederland wordt gedetecteerd?
Landen in de EU, dus ook Nederland, hebben voor de bestrijding van dierziekten beleidsdraaiboeken. Er is een algemeen beleidsdraaiboek bestrijdingsplichtige dierziekten. Hier staan maatregelen beschreven zoals bijvoorbeeld een stand still en vervoersbeperking voor dierlijke producten en mest. Op korte termijn wordt een bijeenkomst georganiseerd waar de NVWA, dierenartsen en sectorpartijen samen met partners uit de volksgezondheid verschillende scenario’s uitwerken die kunnen ontstaan als er een eerste infectie bij herkauwers in Nederland wordt gedetecteerd.
We werken in Nederland volgens de bestaande zoönosestructuur waarin de humane en veterinaire risico’s worden beoordeeld en krijgen adviezen over maatregelen om de risico’s te mitigeren, en daar worden besluiten over genomen. Daarnaast hebben we vaker uitbraken gehad met opkomende ziekten, zoals SARS-CoV2 bij nertsen. Zowel de NVWA, medewerkers van het referentielaboratorium in Lelystad en het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zijn ervaren in dierziektebestrijding en preventie.
Heeft u zicht op de ontwikkeling en wereldwijde beschikbaarheid van vaccins en medicatie?
Zoals in de Kamerbrief van 28 mei jl. is aangegeven (Kamerstuk 28 807, nr. 300), is de Minister voor Medische Zorg akkoord gegaan met de aankoop van een beperkte voorraad van een humaan vaccin, dat beschermt tegen de vogelgriepvariant die nu circuleert. Dit vaccin wordt aangekocht door de Health Emergency Preparedness and Response Authority (HERA) van de EU via een Joint Procurement Initiative (JPI). Daarnaast neemt Nederland deel aan een langjarige advance puchase agreement (APA) voor pandemische vaccins in Europees verband. Daarmee is levering van een pandemisch vaccin, dat snel ontwikkeld en geproduceerd kan worden op basis van reeds eerder goedgekeurde vaccinplatforms, gegarandeerd. De productiecapaciteit voor vaccins wordt door de World Health Organization (WHO) voor bestaande platforms geschat op ongeveer 4 miljard doses per jaar. Nieuwe platforms die in ontwikkeling zijn, zullen de totale capaciteit verhogen als ze worden toegestaan.
Nederland heeft, sinds de influenzapandemie van 2009, virusremmende middelen tegen influenza op voorraad, waarvan de houdbaarheid en werkzaamheid regelmatig gecontroleerd wordt. HERA houdt daarnaast de markt voor nieuwe virusremmende middelen in de gaten.
Voor runderen is momenteel geen vaccin tegen HPAI beschikbaar.
Het bericht dat in Nederland tussen 2013-2022 de oppervlakte van natuur- en bosgebieden met bijna 2,5 procent is afgenomen. |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Christianne van der Wal (minister zonder portefeuille landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u uitleggen hoe het kan dat de natuur tussen 2013–2022 is afgenomen met 15.800 hectare, ondanks te doelstelling om tussen 2011–2027 80.000 hectare natuur te realiseren in het kader van het Natuurnetwerk Nederland (NNN)?1
Het CBS heeft geconstateerd dat er problemen zijn ontstaan bij de gegevens die gebruikt zijn voor dit nieuwsbericht. Daarvoor heeft het CBS inmiddels onderstaande toelichting gepubliceerd:
Het is dus niet mogelijk om conclusies te ontlenen aan het bericht. Zodra het CBS een consistente tijdsreeks heeft geformuleerd, zal ik uw Kamer hierover informeren. Het CBS verwacht deze gegevens aan het einde van het jaar of uiterlijk begin 2025 op orde te hebben. Het CBS laat overigens weten dat de impact van de onvolkomenheden zeer beperkt zal zijn. In afwachting van de gecorrigeerde gegevens is het goed om te benadrukken dat de natuur- en bosgebieden in de CBS- publicatie zijn bepaald aan de hand van een bredere definitie van natuur dan het NNN. De oppervlakte natuur in het NNN nam, blijkens de negende Voortgangsrapportage Natuur (Kamerstuk 33 576, nr. 362), in de periode 2011–2022 juist toe met 48.511 ha.
In deze periode heeft wel een afname van het bosgebied plaatsgevonden3. Deze afname is ten dele het gevolg van omvorming van bossen naar andere typen natuur voor het realiseren van de Natura 2000-instandhoudingsdoelen (inmiddels is de afspraak dat deze kap met terugwerkende kracht tot 2017 wordt gecompenseerd). Er is ook bos verdwenen door kap van tijdelijke bossen die in de jaren tachtig en negentig op landbouwgrond zijn aangelegd ten behoeve van de houtproductie. In de negende Voortgangsrapportage Natuur is gerapporteerd over de aanleg van nieuw bos in 2021 en 2022. Hieruit blijkt dat 823 hectare is aangelegd. De uitvoering zal dus wel versneld moeten worden om de beleidsdoelen uit de Bossenstrategie te behalen om 37.400 hectare aan nieuw bos te realiseren.
Valt de afname van natuur- en bosgebied op percelen binnen het NNN?
Dat ligt niet in de rede. Daar waar omvorming van bos naar een ander natuurtype heeft plaatsgevonden, is het effect op de oppervlakte natuur- en bosgebied per saldo nul.
Kunt u toelichten welke delen natuur verloren zijn gegaan, wat de bestemming van die grond is geworden en waarom het omgevormd is?
Deze vraag is pas te beantwoorden als de onvolkomenheden in de dataset zijn hersteld. Het CBS verwacht deze gegevens aan het einde van het jaar of uiterlijk begin 2025 op orde te hebben.
Deelt u de mening dat het oppervlakte natuur- en bosgebied juist met een versneld tempo zou moeten toenemen?
Ja. De te nemen maatregelen in het kader van onder andere het Natuurpact, het Programma Natuur en Bossenstrategie hebben ook een toename van omvang en kwaliteit van het areaal natuur en bos tot doel. Onlangs heb ik uw Kamer geïnformeerd over de tweede fase van het Programma Natuur (Kamerstuk 33 576, nr. 375), waarin maatregelen ten behoeve van natuurherstel, inclusief areaalgroei, kunnen worden gefinancierd. Ook de provinciale maatregelenpakketten ter versterking van het landelijk gebied, waarover ik uw Kamer op 7 juni 2024 heb geïnformeerd, bevatten diverse maatregelen voor versterking en uitbreiding van het natuur-en bosareaal (Kamerstuk 34 682, nr. 192). Verder is areaaluitbreiding ook benodigd voor het behalen van de wettelijke doelen voor klimaatmitigatie, zoals onderbouwd in de Klimaat- en Energieverkenning 2023 van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL).4
Deze opgave beperkt zich overigens niet tot de natuur binnen het NNN. Ook buiten het NNN is groei van het natuurareaal, waar mogelijk gecombineerd met andere functies, van belang. Ook hier bevinden zich bossen, landschapselementen en andere natuurtypen die een essentiële bijdrage leveren aan de instandhoudings- en klimaatdoelen, en een belangrijke recreatieve en landschapshistorische functie hebben.
Welke gevolgen heeft de afname van deze natuur voor andere doelen en ambities op het gebeid van biodiversiteit en een gezonde leefomgeving?
Afname van natuur- en bosgebied heeft een negatieve invloed op biodiversiteit en een gezonde leefomgeving. Uit onder meer de Natuurverkenning 2050 van het PBL5 en een quick scan van WUR en SOVON Vogelonderzoek6 blijkt dat groei van het natuurareaal nodig is om toe te kunnen werken naar een gunstige staat van instandhouding van onze natuur.
Deelt u de mening dat het zeer kwalijk is dat wij, als Rijk en provincies, ons niet aan de afspraken in het Natuurpact houden?2
Ik blijf er bij de provincies op aandringen dat de overeengekomen afspraken worden gerealiseerd. De provincies hebben mij laten weten alles op alles te zetten om dat ook voor elkaar te krijgen.
Uit bijlage 1 van de negende Voortgangsrapportage Natuur (Kamerstuk 33 576, nr. 362) blijkt dat de provincies van de opgave van 80.000 ha nieuwe natuur naar verwachting op 6.888 ha na het afgesproken eindjaar 2027 zullen realiseren.
Welke resultaten heeft de Taskforce Versnelling NNN geboekt sinds de laatste update in 2022?3
De provincies nemen het advies van de Taskforce mee in de realisatie van hun eigen deel van het NNN. In de tiende Voortgangsrapportage Natuur zullen Rijk en provincies verslag doen van de voortgang in de realisatie van de opgave van 80.000 ha nieuwe natuur. Deze Voortgangsrapportage over het jaar 2023 wordt verwacht in november 2024.
Wat gaat u doen om te zorgen dat we de Europees afgesproken doelstelling van 30 procent beschermd landoppervlak in 2030 gaan halen?
Deze ambitie, opgenomen in de EU-Biodiversiteitstrategie, geldt EU-breed en niet per lidstaat. Voor natuur op land (inclusief binnenwater) komt Nederland, na realisatie van het staande beleid, zoals de realisatie van het NNN, uit op ongeveer 27%. Door onder meer uitvoering van de landelijke Bossenstrategie en het Programma Natuur zou dit percentage verder kunnen stijgen.
Hoe verhoudt de afname van de natuur zich tot het Nationaal Programma Landelijk Gebied?
Zoals gemeld in antwoord op vraag 4, bevatten de provinciale maatregelenpakketten ter versterking van het landelijk gebied, waarover ik uw Kamer op 7 juni 2024 heb geïnformeerd, diverse maatregelen voor versterking en uitbreiding van het natuur-en bosareaal (Kamerstuk 34 682, nr. 192).
Betekent dit dat het Rijk zich extra zal gaan inspannen voor de creatie van nieuwe natuur met goede natuurkwaliteit?
Het Rijk zal zich inspannen om de realisatie van de gestelde natuurdoelen in onder andere het Natuurpact, Programma Natuur en de Bossenstrategie te bevorderen.
Wat is de relatie tussen de dalende insectpopulaties, het massaal verdwijnen van bloeiende planten en de afname van het Nederlandse natuurareaal?4
Zie mijn antwoord op vraag 1 en 2. Het is niet mogelijk deze conclusie te verbinden aan het CBS-bericht.
De in het NOS-bericht aangehaalde studie laat zien dat het verdwijnen van bestuivers een van de drukfactoren op bloeiende planten is. Ook verdroging en stikstofdepositie worden als drukfactor geïdentificeerd op bloeiende planten.
Door uitvoering van de genoemde maatregelen ter versterking van het landelijk gebied wordt de natuur in natuurgebieden en specifiek de daarvoor benodigde milieucondities verbeterd. Dit kan een positief effect hebben op de aanwezigheid van bloeiende planten in natuurgebieden. Door actief te werken aan de realisatie van Basiskwaliteit Natuur worden omgevingscondities buiten VHR- en NNN-gebieden verbeterd. Dit zal ook een positief effect hebben op de natuurkwaliteit binnen het natuurareaal.
Hoe belangrijk is sterke en verbonden natuur voor bestuiving van onze landbouwgewassen en in welke mate staat dit onder druk?
De productie van onder meer bonen, verschillende soorten groente en fruit is afhankelijk van bestuiving. Aanwezigheid van geschikt (voortplantings)habitat op korte afstand van deze gewassen is hierbij van belang. Ik erken het belang van een sterke en verbonden natuur voor bestuiving van landbouwgewassen. Een sterk en verbonden natuur die voldoet aan wat minimaal nodig is, gedefinieerd binnen de realisatie van Basiskwaliteit Natuur, is ook van belang voor natuurlijke plaagdierbestrijding en het bieden van andere ecosysteemdiensten.
Door onder meer het realiseren van de 10% groenblauwe dooradering, het bereiken van Basiskwaliteit Natuur en het faciliteren van het ANLb- en SNL-subsidies ondersteun ik het creëren en verbeteren van het leefgebied van bestuivers in het landelijk gebied en een sterke en verbonden natuur.
Het artikel ‘Herstel toeslagenaffaire dreigt ongekende strop te worden: nog 5 miljard extra’ |
|
Inge van Dijk (CDA), Luc Stultiens (GroenLinks-PvdA) |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Herstel toeslagenaffaire dreigt ongekende strop te worden: nog 5 miljard extra»?1
Ja.
Kunt u de notitie over de oplopende kosten van de hersteloperatie, waarnaar in dit artikel verwezen wordt, naar de Kamer sturen?
Zoals eerder gemeld aan de Tweede Kamer zal op basis van een evaluatie van de pilot van deze nieuwe schaderoute binnenkort een kabinetsbesluit worden genomen. Over het vervolg van deze route zal de Tweede Kamer met een brief worden geïnformeerd.2 Zoals uw Kamer heeft gevraagd, is het streven de brief over de aanvullende schaderoutes eind mei aan uw Kamer te sturen. Deze nota zal in het kader van actieve openbaarmaking met uw Kamer gedeeld worden op het moment dat de hiervoor genoemde brief wordt verstuurd.
Kunt u deze € 5 miljard aan extra kosten nader uitsplitsen? Welk deel komt door een hoger aantal gedupeerden? Welk deel door hogere uitvoeringskosten? En welk deel door het gebruik van de herstelroute van de Stichting Gelijkwaardig Herstel?
Dit bedrag is geen vaststaand bedrag. Het kabinet zal in de hiervoor genoemde brief ingaan op de totstandkoming van dit bedrag.
Kunt u beschrijven wat de oorzaak is van het feit dat de compensatiebedragen in deze herstelroute gemiddeld hoger lijken dan bij de andere herstelroutes? Betekent dit dat andere herstelroutes de gedupeerde ouders niet volledig compenseren?
Deze analyse wordt in de hiervoor genoemde brief gedeeld met uw Kamer. De evaluatie die is gedaan op de pilot van de nieuwe schaderoute route gaat in op dit punt.
Kunt u een overzicht maken van de uitvoeringskosten per onderdeel van de hersteloperatie, en per herstelroute? Kunt u eventuele verschillen in uitvoeringskosten tussen de verschillende herstelroutes verklaren?
Een vergelijking van de schaderoutes komt aan bod in de hiervoor genoemde brief en evaluatie.
Wordt deze € 5 miljard aan extra kosten betaald door de staatsschuld te verhogen of kiest u voor een andere dekking?
Het gaat hierbij niet om één vaststaand bedrag. In de hiervoor genoemde brief zal nader worden ingegaan op de bedragen. Uw Kamer heeft hierin uiteraard het budgetrecht.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het plenaire debat met de Minister-President over de hersteloperatie (aangevraagd door het lid Omtzigt)?
Ja, de precieze antwoorden op uw vragen kunnen helaas nog niet worden gegeven. Naar aanleiding van de evaluatie wordt binnenkort een besluit genomen. Uw Kamer wordt hierover nader geïnformeerd middels de eerdergenoemde brief, die nog voor dit debat naar u wordt gezonden. Hiermee vertrouw ik erop dat uw vragen beantwoord worden.
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Staatssecretaris: begrip voor uitstel concerten Israëlische groep» en «Driehoek wist niets van het besluit over afgelasting Israëlisch kwartet: «Beslissing was al gevallen»»1, 2?
Ja.
Welke afspraken zijn gemaakt tussen het kabinet en de culturele sector om ervoor te zorgen dat artiesten ongeacht hun afkomst veilig hun werk kunnen doen?
Afgesproken is dat het uitgangspunt is en blijft dat activiteiten altijd moeten doorgaan en dat ondersteuning van de veiligheidsdriehoek kan worden ingeroepen waar nodig. Afgesproken is dat we een algemene handreiking maken, naast een set van sectorale protocollen.
Hoe verhouden de hierboven genoemde afspraken zich tot het besluit van Het Concertgebouw om de concerten van het Jerusalem Quartet af te gelasten?
Ik constateer dat het niet gelukt is om de concerten onder de huidige omstandigheden te laten doorgaan. Dat wordt zeer betreurd zoals ook is aangegeven in de antwoorden op de vragen van het lid Ceder.
Hoe beoordeelt u het feit dat Het Concertgebouw de driehoek niet betrokken heeft bij de totstandkoming van het besluit, terwijl deze had willen en kunnen helpen?
Er is contact gelegd vanuit Het Concertgebouw met partners binnen de driehoek. Het Concertgebouw heeft echter zelf de beslissing genomen om dit concert af te gelasten voordat er een advies vanuit de driehoek was gegeven. Ik betreur de keuze dat niet eerst is gewacht op advies van de driehoek alvorens dit besluit is genomen.
Waarom heeft de Staatssecretaris van OCW laten weten begrip te hebben voor het besluit van Het Concertgebouw en deelt u onze zorg dat dit de deur opent naar nog meer «zelfstandige afwegingen» in de culturele sector om culturele activiteiten af te zeggen vanwege de achtergrond van artiesten en de dreiging door een groep activisten?
Nee, deze zorg wordt niet gedeeld. De omstandigheden in Amsterdam in de afgelopen weken zijn uitzonderlijk geweest, met meerdere demonstraties waarbij sprake is geweest van onveilige situaties. Bij het plannen van dit concert is daar geen rekening mee gehouden. De directie van Het Concertgebouw heeft moeten vaststellen dat de veiligheid in het gebouw in deze omstandigheden en op deze termijn niet gegarandeerd kan worden. In het licht van deze veiligheidsoverweging heb ik begrip getoond voor de keuze van Het Concertgebouw. Daarbij moet helder zijn dat dit een uitzondering is en dat bezien moet worden of en hoe de concerten alsnog kunnen doorgaan op een andere datum. Op basis van de gesprekken met de sector is het beeld dat de culturele sector zich heel goed bewust is van het belang van zijn rol en verantwoordelijkheid. Het besluit van Het Concertgebouw zie ik als een uitzondering. Het Concertgebouw heeft inmiddels ook aangegeven dat er naar een nieuwe datum voor het concert wordt gezocht.
Hoe verhoudt het besluit van Het Concertgebouw zich tot de uitspraken van de Minister-President na het Catshuisoverleg dat het duidelijker uitdragen van de normen nodig is bij de aanpak van antisemitisme?
Het gaat hier om een op grond van veiligheidsoverwegingen genomen besluit door Het Concertgebouw, dat vergelijkbaar is met het besluit van de UvA om de gebouwen twee dagen te sluiten. Als de veiligheid van het personeel en het publiek niet gegarandeerd kan worden is dit besluit onvermijdelijk. Het duidelijker uitdragen van normen staat hier los van. Het tegengaan van antisemitisme is iets wat ons allemaal aangaat.
Welke aanvullende afspraken zijn gemaakt na het gesprek in het Catshuis over bestrijden van het antisemitisme?
In het Catshuis is een goed en inhoudelijk gesprek gevoerd. Het doel van dit gesprek was voor de culturele sector niet om aanvullende afspraken te maken, maar om een constructieve dialoog te voeren over de bestrijding van antisemitisme, gezamenlijk de ernst van het probleem vast te stellen, en ervaringen en inzichten uit diverse sectoren te verzamelen, en van gedachten te wisselen over mogelijke aanvullende intenties en maatregelen tegen antisemitisme. Zoals ik in de eerdere antwoorden aan het lid Ceder heb beschreven is uitvoerig gesproken over de waarde van meerstemmigheid en het belang dat culturele instellingen een veilige ruimte faciliteren, voor iedereen. Dit vraagt «moed en steun». Moed vanuit de gehele samenleving. Vanuit de culturele sector is ook benadrukt dat zij deze rol wil spelen. De vrijheid van expressie is essentieel en mag niet onder druk komen.
Welk tijdpad is er voor de culturele sector om uitvoering te geven aan de gemaakte afspraken en worden de uitkomsten gedeeld met de Tweede Kamer?
Kunsten’92 werkt zoals afgesproken aan een algemene handreiking. Hierover is ook gesproken met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Een bestuurlijk overleg staat gepland. Ik verwacht dat op afzienbare termijn een handreiking tot stand komt. De uitkomsten worden gedeeld met de Tweede Kamer.
Hoe verhouden de gemaakte afspraken met de cultuursector zich tot de uitspraken van de Staatssecretaris over het besluit van Het Concertgebouw?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u zo spoedig mogelijk in overleg met de culturele sector en de lokale driehoek ervoor zorgen dat artiesten ongeacht hun afkomst veilig in Nederland kunnen optreden en in het bijzonder ervoor zorgen dat de geplande concerten van het Jerusalem Quartet doorgang kunnen vinden?
Als aangegeven bij het antwoord op vraag 8 is het bestuurlijk overleg reeds ingepland.
Kunt u deze vragen uiterlijk donderdag 16 mei 2024 beantwoorden?
ja
De Nieuwsuur-uitzending over de zorgen van plastische chirurgen betreffende bekwaamheid van cosmetische artsen |
|
Harmen Krul (CDA) |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de Nieuwsuur-uitzending van 12 mei jl. en het fragment daarin over cosmetische ingrepen?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat het overleg tussen cosmetische artsen en plastisch chirurgen is geklapt?
Ik vind het teleurstellend dat de cosmetische sector nog niet voor alle ingrepen bekwaamheidseisen heeft kunnen opstellen. Dat is niet in het belang van goede en veilige zorg.
Waarom heeft u in een reactie aangegeven toch op verder overleg te hopen, terwijl dit in drie jaar tot niets heeft geleid?
Het stellen van bekwaamheidseisen is een verantwoordelijkheid van de sector. De sector beschikt over de hiervoor noodzakelijke kennis en praktijkervaring. Mijn voorganger heeft in de reactie het vertrouwen uitgesproken dat de cosmetisch artsen KNMG en de plastisch chirurgen vanuit hun professionaliteit de kwaliteit van de zorg, waarbij zij de patiëntveiligheid hoog in het vaandel hebben staan, gezamenlijk verantwoordelijkheid zullen nemen voor het opstellen van bekwaamheidseisen voor cosmetische ingrepen, daar waar deze nu nog ontbreken.
Wat vindt u van de reactie van stuurgroepvoorzitter Keuzenkamp, die vindt dat het ministerie de regie moet pakken?
Ik vind het belangrijk om te benadrukken dat de cosmetische sector mijn aandacht heeft en er de afgelopen jaren vanuit de rol en verantwoordelijkheid die past bij het Ministerie van VWS, diverse initiatieven genomen zijn om de kwaliteit en veiligheid van de cosmetische zorg te borgen. In 2014 heeft het Ministerie van VWS subsidie verleend aan de Nederlandse Stichting Esthetische Geneeskunde voor het opstellen van multidisciplinaire richtlijnen en normen voor cosmetische zorg. In 2017 heeft mijn voorganger de ontwikkeling van een Kwaliteitskader cosmetische zorg op de Meerjarenagenda van het Zorginstituut Nederland (hierna: het Zorginstituut) laten plaatsen. Dit Kwaliteitskader is, nadat het Zorginstituut gebruik heeft moeten maken van zijn wettelijke doorzettingsmacht, in 2019 opgenomen in het openbare Register van het Zorginstituut.
Het Kwaliteitskader cosmetische zorg beschrijft wat goede en veilige cosmetische zorg is en hoe alle betrokkenen daaraan kunnen bijdragen. Hierin worden algemene kwaliteitseisen aan de opleiding en ervaring van zorgverleners gesteld. Dit Kwaliteitskader bevat (onder andere) de opdracht aan de sector om binnen deze algemene kwaliteitseisen nog verdere bekwaamheidseisen te stellen. Over een aantal van deze bekwaamheidseisen is inmiddels overeenstemming bereikt.
Wat betreft de bekwaamheidseisen waarover nog geen overeenstemming is bereikt, ben ik het ermee eens dat partijen in de cosmetische zorg die impasse moeten doorbreken. Op grond van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) is het in eerste instantie de rol van het Zorginstituut om in te grijpen in de (ontbrekende) afspraken van veldpartijen over de beschrijving van kwaliteit van zorg. Mijn rol is hierbij dat ik het Zorginstituut kan verzoeken om het onderwerp bekwaamheidseisen cosmetische zorg op hun Meerjarenagenda te plaatsen. Het is aan het Zorginstituut als zelfstandig bestuursorgaan om te besluiten om het onderwerp aan de Meerjarenagenda toe te voegen en om, mochten veldpartijen zelf niet tot een invulling komen, te besluiten om doorzettingsmacht in te zetten of niet.
Het heeft echter mijn sterke voorkeur dat de partijen in de cosmetische sector zelf hun verantwoordelijkheid nemen en professionaliteit laten zien door de eigen bekwaamheidseisen te stellen. Hierbij speelt mee dat mij geen specifieke signalen bereiken over eventuele misstanden bij deze beroepsgroepen ten gevolge van het ontbreken van deze bekwaamheidseisen, en mijns inziens ingrijpen daarom op dit moment buitenproportioneel is. Vanaf januari 2023 tot 15 mei 2024 zijn er in totaal 255 signalen en meldingen over de gehele breedte aan cosmetische ingrepen en behandelaren ontvangen bij het Landelijk Meldpunt Zorg van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). Deze meldingen kunnen complicaties betreffen en bijvoorbeeld ook ontevredenheid over het resultaat van een behandeling, klachten over de bejegening of de financiële afwikkeling. Hoeveel van deze meldingen een complicatie van een behandeling betrof, of hoeveel van deze meldingen zorg door een plastisch chirurg of cosmetisch arts KNMG betrof, is niet te achterhalen. Ook speelt bij mijn overweging mee dat patiënten wettelijk beschermd zijn tegen onzorgvuldig handelen. Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 6.
Wat let u om zelf de regie te nemen? Zijn er inhoudelijke redenen waarom u dit niet doet en zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat iedere verminking er een teveel is, dat dit zo snel mogelijk moet stoppen en wat is uw inzet daartoe?
Ik deel de mening dat iedere verminking er één teveel is. Daarom is iedere zorgverlener ten alle tijden gebonden aan een aantal wetten die patiënten moeten beschermen tegen het nemen van onverantwoorde risico’s. Ten eerste schrijft de Wkkgz voor dat er goede zorg geleverd moet worden. Onder goede zorg wordt verstaan: zorg van goede kwaliteit en van goed niveau die in ieder geval veilig, doeltreffend, doelmatig en patiëntgericht is, tijdig wordt verleend, en is afgestemd op de reële behoefte van de patiënt. De Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst schrijft voor dat aanbieders van (cosmetische) behandelingen verplicht zijn om patiënten goed te informeren over de risico’s van een (cosmetische) ingreep. Artsen die cosmetische zorg verlenen, waaronder zowel de plastisch chirurgen als de cosmetisch artsen KNMG, hebben bovendien een BIG-registratie en zijn hiermee tuchtrechtelijk aansprakelijk als zij onverantwoorde risico’s nemen. Het veroorzaken van (een aanmerkelijke kans op) schade aan iemands gezondheid door ondeskundig te handelen is een strafbaar feit conform art. 96 Wet BIG.
Deelt u de mening dat er zo snel mogelijk afspraken moeten komen over bekwaamheidseisen voor cosmetische artsen en wat is uw inzet daartoe?
Ik ben van mening dat de partijen in de cosmetische sector zo snel als mogelijk bekwaamheidseisen voor cosmetische ingrepen moeten stellen, daar waar deze nu nog ontbreken. Mijn voorganger heeft tijdens het debat ziekenhuiszorg van 25 oktober 2023 opnieuw de medisch specialisten en cosmetisch artsen KNMG opgeroepen om overeenstemming te bereiken. Ook is het Ministerie van VWS naar aanleiding van de motie van den Berg2 in contact getreden met de Nederlandse Vereniging Cosmetische Geneeskunde (NVCG), de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie (NVPC) en de IGJ. In deze gesprekken is het belang van goede afspraken tussen partijen nogmaals benadrukt en zijn partijen opgeroepen om afspraken over bekwaamheidseisen te maken. Ik zal met deze partijen, als ook de Federatie Medisch Specialisten, halfjaarlijks in gesprek blijven over het aantal en soort meldingen over basisartsen, cosmetisch artsen KNMG en plastisch chirurgen. Hierbij hoort ook de voorlichting aan patiënten over de mogelijkheden om een melding te doen.
Zoals ik in de beantwoording hierboven toelicht, acht ik het in dit stadium niet opportuun om in te grijpen in de kwaliteitsafspraken van een sector. Mocht de sector er niet in slagen om binnen een jaar de impasse rond de bekwaamheidseisen in de cosmetische sector te doorbreken, en mocht op basis van de meldingen bij de IGJ ingrijpen proportioneel lijken, dan zal ik overwegen om het Zorginstituut te verzoeken het onderwerp bekwaamheidseisen cosmetische zorg op de Meerjarenagenda te plaatsen.
Grondgebonden boeren in het licht van de afbouw van de derogatie |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Klopt het dat grondgebondenheid tot op heden afhankelijk was van de hoeveelheid fosfaat die een boer uitreed, waarbij er geen fosfaatoverschot mocht optreden?
Klopt het dat grondgebonden boeren nu rond de twee grootvee-eenheden (GVE) per hectare hanteren op basis van die fosfaatnorm?
Hoe kan het dat er geen eenduidigheid is over wat grondgebonden is?
Deelt u de mening dat grondgebonden betekent dat een melkveehouder het aantal dieren houdt dat aansluit op de mestplaatsingsruimte van het land dat diegene bezit? Zo nee, wat is uw definitie van grondgebondenheid?
Deelt u de mening dat er een duidelijke en eenduidige definitie zou moeten zijn van grondgebondenheid waarbij stikstof en fosfaat op elkaar afgestemd zijn?
Kunt u toelichten hoe een graslandnorm van 0.35, wat ongeveer 2.8 GVE per hectare is, zich verhoudt tot grondgebondenheid met de nieuwe stikstof-mestplaatsingsnorm van 170 kilogram stikstof per hectare per jaar?
De graslandnorm heeft, zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 1 t/m 5, niet tot doel dat alle mestproductie in stikstof en fosfaat geplaatst kan worden binnen de mestplaatsingsruimte voor stikstof en fosfaat van het bedrijf.
Bij een graslandnorm van 0.35 GVE per hectare zullen bedrijven die op die norm zitten, en geen bouwland ter beschikking hebben waar zij nog mest op kunnen afzetten, een deel van de mest op eigen grond kunnen plaatsen, maar niet alle mest. Afhankelijk van de mestproductie en de mestplaatsingsruimte zal meer of minder mest buiten het bedrijf verantwoord moeten worden afgezet.
De stikstofgebruiksnorm van 170kg stikstof per hectare uit dierlijke mest is geen nieuwe norm, maar een bestaande norm die sinds jaar en dag in de Nitraatrichtlijn staat. Nederland heeft sinds 2005 een derogatie onder bepaalde voorwaarden gehad op deze norm. Met de huidige derogatiebeschikking (2022–2025) wordt de derogatie afgebouwd. Door de afbouw van de derogatie zal minder stikstof uit dierlijke mest geplaatst kunnen worden op het eigen bedrijf, te weten maximaal 170 kg per hectare per jaar. Dat betekent dat deze stikstof in de dierlijke mest die mogelijk niet meer op eigen grond kan worden geplaatst verantwoord afgevoerd zal moeten worden van het bedrijf, of mogelijk in de nabije toekomst verwerkt kan worden tot Renure-meststoffen waaraan – bovenop de 170 kg per hectare per jaar uit dierlijke mest – ruimte geboden wordt voor maximaal 100 kg stikstof uit dierlijke mest per hectare per jaar, indien aan de daarvoor dan geldende voorwaarden wordt voldaan.
Bent u van mening dat een graslandnorm van 0.35 de mestproductie en mestplaatsing op bedrijfsniveau met elkaar in evenwicht brengt, of meer in evenwicht brengt vergeleken met de huidige situatie?
Een graslandnorm van 0,35 ha grasland/GVE brengt de mestproductie en mestplaatsingsruimte, met name in gebieden met meer intensieve melkveehouders, meer in balans. Intensievere melkveebedrijven met relatief veel koeien ten opzichte van het areaal waarover zij beschikken zullen om aan de norm te kunnen voldoen of bouwland moeten omzetten in grasland of grasland moeten betrekken bij het bedrijf of het aantal dieren moeten verminderen.
Druist mestverwerking, benoemd als steunmaatregel voor grondgebonden melkveehouders in het plan van aanpak, niet in tegen de principes van grondgebondenheid?1
Dat is niet het geval. Als aangegeven in mijn antwoord op vragen 1 t/m 5 wordt met de graslandnorm grondgebondenheid benaderd vanuit verschillende invalshoeken, waarbij een deel van de mest op eigen grond geplaatst kan worden maar niet noodzakelijkerwijs alle mest. Melkveehouders kunnen mest verwerken of laten verwerken en de verwerkte mest op eigen grond toepassen of verantwoord afvoeren naar andere bedrijven. Met de mogelijke extra ruimte voor bepaalde Renure-meststoffen zou het mogelijk worden om meer stikstof uit dierlijke mest toe te passen op het eigen bedrijf en daarmee de kringloop nog beter te sluiten en mestproductie meer in evenwicht te laten zijn met de plaatsingsruimte.
Erkent u dat, ook als de mestmarkt in balans is, huidige grondgebonden boeren in de knel kunnen raken vanwege de verlaagde mestplaatsingsnorm waardoor zij toe zullen moeten naar een lagere GVE, mits ze grondgebonden willen blijven?
Indien een boer door de afbouw van de derogatie niet meer alle mest op het eigen bedrijf kan afzetten, en een boer ervoor kiest om vanuit zijn perspectief op grondgebondenheid alle mest op eigen grond te willen afzetten, kan hij ervoor kiezen om minder dieren te houden of grond aan te kopen. In beide gevallen gaat hij minder koeien per hectare houden.
Verwacht u dat de meerprijs voor grondgebonden melkveehouders, als onderdeel van de steunmaatregelen vanuit de sector, voldoende zal zijn om de gederfde inkomsten te compenseren?
Zoals ik in het plan van aanpak heb aangegeven is het voor een succesvolle aanpak van belang dat ketenpartijen en banken in de aankomende jaren ondersteuning bieden aan die bedrijven die passen bij het toekomstbeeld van een grondgebonden melkveehouderij. Zolang de mestmarkt nog niet in balans is, krijgen ook deze bedrijven in de aankomende jaren te maken met een verhoging van hun kosten. Daarom zijn gesprekken gevoerd met de verwerkende industrie en banken en zijn zij opgeroepen om urgent concrete maatregelen te treffen die de liquiditeitspositie van deze bedrijven in de aankomende jaren versterkt en in te zetten op het halen van meeropbrengsten uit de markt juist voor deze bedrijven (Kamerstuk 28 973, nr. 255 en Kamerstuk 33 037, nr. 542). Op dit moment is mij onvoldoende bekend over mogelijke plannen daartoe van de sector om daar een oordeel over te kunnen geven.
Bent u voornemens om maatregelen te nemen om grondgebonden melkveehouders te ondersteunen de komende periode?
Het kabinet heeft besloten de subsidie behoud graslandareaal te verhogen voor 2024 en 2025 (zie hiervoor de Kamerbrief van 31 mei jl., Kamerstuk 33 037, nr. 542). Met deze regeling en deze verhoging kom ik met het oog op het behoud van het areaal grasland melkveehouders die deelnemen aan de derogatie tegemoet in een deel van de kosten.
Het bericht 'Etnische zuiveringen in Darfur en mogelijk zelfs genocide, stelt Human Rights Watch' |
|
Jan Paternotte (D66), Mpanzu Bamenga (D66) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «The Massalit Will Not Come Home» van Human Rights Watch?1, 2
Ja.
Onderschrijft u de conclusie van Human Rights Watch dat in het westen van Darfur sprake is van etnische zuivering? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is zeer bezorgd over de situatie in Darfur. De feiten zoals die in het Human Rights Watch rapport worden beschreven, wijzen erop dat wordt geprobeerd door geweld en intimidatie personen van bepaalde groepen uit het gebied te verwijderen. Het is niet aan het kabinet hier een kwalificatie aan te verbinden.
Bent u bereid de aanbevelingen van Human Rights Watch op te volgen en in de relevante gremia te pleiten voor sancties tegen commandanten en militieleiders die verantwoordelijk zijn voor misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden in West-Darfur? En bent u bereid te pleiten voor uitbreiding van het wapenembargo en sancties voor individuen en bedrijven die het wapenembargo schenden? Zo nee, waarom niet?
Mede op initiatief van Nederland wordt momenteel in EU-verband uitbreiding van sancties, onder andere tegen commandanten verantwoordelijk voor mensenrechtenschendingen in West-Darfur, voorbereid en besproken. Het doel van de sancties is het verder onder druk zetten van beide strijdende partijen en daarmee het geweld een halt toe te roepen. Daarbij wordt de timing van sancties en het niveau waarop sancties worden ingesteld meegewogen, zodat het bemiddelingspogingen niet belemmert, maar juist versterkt.
De VN-Veiligheidsraad heeft op 8 maart 2024 het mandaat van het panel van deskundigen dat zijn sanctiecomité voor Soedan moet bijstaan, verlengd tot 12 maart 2025. De Raad besloot tegelijkertijd om de sanctieregeling (waaronder wapenembargo Darfur) tegen Soedan te bevestigen en te verlengen tot 12 september 2024. Voor die tijd moeten eventuele nieuwe sancties worden verkend.
Nederland onderhoudt contact met gelijkgezinde landen in de VN-Veiligheidsraad, waaronder het VK (penvoerder) en met EU lidstaten over de mogelijkheid van uitbreiding van huidige sancties. Deze zullen zoals gebruikelijk afhankelijk zijn van de dynamiek in de Veiligheidsraad.
Kunt u garanderen dat er geen Nederlands of Europees ontwikkelingsgeld terechtkomt bij de strijdende partijen, zoals eerder het geval was in verband met de rol die de RSF speelde in het bewaken van de grenzen?
Sinds de staatsgreep van 2021 lopen de ontwikkelingsprogramma’s in Soedan uitsluitend via iNGO’s, private sector en multilaterale kanalen. Er gaat geen directe OS-financiering naar de de facto overheid, noch naar de RSF.
Bent u in gesprek met het Internationaal Strafhof over de situatie in Soedan en bereid de politieke en praktische steun te bieden die nodig is om het onderzoek af te ronden? Kunt u daarnaast toezeggen alle mogelijke diplomatieke middelen in te zetten om te zorgen dat alle partijen medewerking verlenen aan het onderzoek?
Ja, Nederland is in gesprek met het Internationaal Strafhof over de situatie in Soedan en is bereid, met inachtneming van de onafhankelijkheid van het Strafhof, om waar mogelijk politieke en praktische steun te bieden om het onderzoek van het Strafhof naar de situatie in Darfur te faciliteren. Nederland benadrukt in diverse fora en in bilaterale contacten het belang van het investeren in accountability, waaronder het onderzoek van het Internationaal Strafhof. Daarnaast heeft Nederland in de afgelopen jaren door middel van een vrijwillige bijdrage van in totaal 6 miljoen euro een bijdrage geleverd aan de versterking van de algehele onderzoekscapaciteit van het Strafhof. Met behulp van deze vrijwillige bijdrage heeft het Parket van de Aanklager onder meer geïnvesteerd in nieuwe ICT-voorzieningen ten behoeve van de bewijsgaring, die ook voor dit onderzoek kunnen worden gebruikt.
Bent u bereid zich in te zetten voor het uitbreiden en verlengen van de Independent International Fact-Finding Mission for the Sudan, in lijn met de aanbeveling van Human Rights Watch?
Het is van groot belang dat de Fact Finding Mission (FFM) het mandaat kan uitvoeren dat door de Mensenrechtenraadresolutie van 11 oktober 2023 is ingesteld. Door de VN-liquiditeitscrisis is het Bureau van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten (OHCHR) echter hard geraakt en is het werk van onderzoeksmechanismen, zoals van de FFM Sudan en Special Procedures in het gedrang gekomen. De FFM is intussen wel operationeel en conform het mandaat zal de FFM tijdens de zitting van de Mensenrechtenraad in juni een mondelinge update geven van hun werkzaamheden. Nederland zal zich inzetten voor verlenging van het mandaat van de FFM. Onderhandelingen hierover zijn voorzien tijdens de septemberzitting van de Mensenrechtenraad dit jaar. Nederland geeft verder een bijdrage aan OHCHR voor ondersteuning van accountability-mandaten, en roept ook andere landen op dat te doen.
Deelt u de zorgen over gebrekkige toegang tot alle relevante gebieden in het kader van de Fact-Finding Mission en het gebrek aan toegang voor journalisten en hulpverleners? Zo ja, welke rol kan Nederland – zowel individueel als in Europees of internationaal verband – spelen in het verbeteren van deze toegang?
Die zorgen deel ik. Nederland steunt daarom onder andere een lokale media organisatie om onafhankelijk nieuws te brengen. Ook steunt Nederland organisaties die mensenrechtenverdedigers helpen en die ondersteunen bij het monitoren en documenteren van mensenrechtenschendingen. Wat betreft de Fact Finding Mission wordt verwezen naar het antwoord op vraag 6. De EU heeft afgelopen jaar een sanctieregime aangenomen waarop momenteel 6 bedrijven gelist staan die hebben bijgedragen aan mensenrechtenschendingen in Soedan. Zoals vermeld bij vraag 3, wordt momenteel in EU-verband uitbreiding van sancties voorbereid en besproken.
Op welke manier zet Nederland druk op het naleven van resolutie 2724 (2024) van de VN Veiligheidsraad om ervoor te zorgen dat alle belemmeringen worden weggenomen en volledige, snelle, veilige en ongehinderde humanitaire toegang mogelijk te maken, ook over de grenzen heen, en te voldoen aan verplichtingen op grond van het internationaal humanitair recht?3
Tijdens de humanitaire conferentie in Parijs van 15 april jl., georganiseerd door Frankrijk en de EU met deelname van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, is een declaration of principles ondertekend waarin o.a. wordt opgeroepen humanitaire toegang te verbeteren. Nederland zegde EUR 10 miljoen extra toe aan het World Food Programme als onderdeel van een totaalpakket van EUR 80 miljoen aan Soedan en buurlanden. De EU zet zich in voor verbetering van humanitaire toegang via diplomatieke inzet van met name de EU Speciaal Gezant voor de Hoorn van Afrika. Daarnaast is Nederland in gesprek met verschillende VN organisaties, waaronder World Food Programme en de Food and Agriculture Organization, in New York, Geneve en Rome om de urgentie van de situatie te benadrukken, inspanningen waar mogelijk te vergroten, en mogelijke acties te identificeren en coördineren.
De EU heeft op 12 april jl. een verklaring uitgebracht waarin ook wordt opgeroepen het geweld te staken en humanitaire hulp toe te laten. Hierin is tevens gerefereerd aan het EU sanctie-regime, waarin het blokkeren van humanitaire hulp een criterium is voor listing. Op 13 mei jl. heeft de EU bij monde van de Hoge Vertegenwoordiger van de EU een verklaring gepubliceerd naar aanleiding van gevechten in Noord-Darfur waarbij wederom dezelfde oproep wordt gedaan.
Op welke manier kan Nederland bijdragen aan het hervestigen van de meest kwetsbare vluchtelingen?
Hervestiging gebeurt op voordracht van de VN Vluchtelingenorganisatie (UNHCR) vanuit een land van eerste opvang. UNHCR selecteert daarvoor de meest kwetsbare vluchtelingen en draagt hen voor. Om in aanmerking te komen voor hervestiging naar Nederland moet een persoon daarnaast op grond van het geldende nationale asielbeleid in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning.
Op dit moment geldt een besluit- en vertrekmoratorium (BVM) voor asielzoekers afkomstig uit Soedan, omdat de huidige situatie in Soedan te onduidelijk en instabiel is om adequaat asielbeleid te kunnen opstellen. Aan de hand van het binnenkort te verschijnen Ambtsbericht Soedan zal het land-gebonden asielbeleid voor Soedan opnieuw bezien worden. Zolang het besluit- en vertrekmoratorium geldt, kan de beoordeling van asielaanvragen niet worden gemaakt en is het niet mogelijk om Soedanezen te hervestigen4. Het geldende besluit- en vertrekmoratorium zal op 8 juli 2024 van rechtswege verlopen. Het vertrekmoratorium kan niet meer verlengd worden gelet op de maximale termijn. Zodra het BVM wordt opgeheven en weer kan worden beslist op asielverzoeken van Soedanezen, kunnen Soedanezen ook weer door UNHCR worden voorgedragen voor hervestiging naar Nederland.
Welke steun biedt Nederland aan de opvang van Soedanese vluchtelingen in de omringende landen? Hoe kan deze steun worden verbeterd zodat vluchtelingen humaan en met toekomstperspectief kunnen worden opgevangen?
Nederland financiert humanitaire partners (VN, Rode Kruis/ICRC en NGO’s van de Dutch Relief Alliance/DRA) die werkzaam zijn in Soedan en in de buurlanden waar vluchtelingen en terugkeerders opgevangen worden. Nederland heeft in april besloten tot een extra bijdrage aan WFP van EUR 10 miljoen voor de crisis in Soedan en WFP zal deze bijdrage deels in Tsjaad inzetten voor de opvang van Soedanese vluchtelingen. Ook heeft DRA EUR 3 miljoen vrijgemaakt voor een acute response in het Oosten van Tsjaad. Nederland is daarnaast een van de grootste donoren van het Central Emergency Response Fund (CERF) dat voor steun aan Soedanese vluchtelingen al USD 10 miljoen vrijmaakte voor Zuid-Soedan en USD 15 miljoen voor Tsjaad.
Door middel van het door Nederland gefinancierde PROSPECTS partnerschap wordt daarnaast steun geboden aan Soedanese vluchtelingen in Egypte en Ethiopië. Dit partnerschap biedt vluchtelingen perspectief in hun gastlanden door sociale en juridische bescherming, onderwijs, werk en kritieke infrastructuur (WASH, huisvesting). Recentelijk is een tweede fase van PROSPECTS gestart met een verhoogd budget voor de periode 2024 -2027.
Correspondentie tussen IGJ en een huisarts |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Kan de Kamer de volledige correspondentie (e-mailwisseling) ontvangen tussen Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de huisarts, waar een ambtenaar van uw ministerie in een e-mail van 17 februari 2021 om 17:23 gericht aan een medewerker van Facebook en een medewerker van IGJ naar refereerde als «deze man»?
Na inventarisatie is gebleken dat de IGJ geen correspondentie heeft gehad met de persoon waarnaar werd gerefereerd als «deze man».
Kan de Kamer de eventuele correspondentie (e-mailwisseling) ontvangen tussen IGJ en Twitter met betrekking tot het Twitteraccount van de huisarts waar een ambtenaar van uw ministerie in een e-mail van 17 februari 2021 om 17:23 gericht aan een medewerker van Facebook en een medewerker van IGJ naar refereerde als «deze man»?
De IGJ heeft geen correspondentie met Twitter gehad met betrekking tot het Twitteraccount van de huisarts.