Het bericht dat straatdealers staan te juichen na politie-invallen bij coffeeshops in Maastricht |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de berichten dat de straatdealers in Maastricht stonden te juichen toen de politie invallen deed bij coffeeshops in Maastricht omdat softdrugs werden verkocht aan niet-ingezetenen?1
Het coffeeshopbeleid wordt langs twee sporen gehandhaafd: zowel strafrechtelijk als bestuursrechtelijk. Langs deze twee sporen wordt dan ook politiecapaciteit ingezet om het coffeeshopbeleid, inclusief het ingezetenecriterium, integraal aan te pakken. Dit betekent dat politiecapaciteit zowel wordt ingezet om de dealers op straat aan te pakken als het ingezetenencriterium te handhaven in de coffeeshops.
Waarom is er niet voor gekozen om de dealers op straat, en daarmee gepaard gaande overlast, aan te pakken, maar om invallen te doen bij de coffeeshops?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel uren hebben deze opeenvolgende invallen de politie tot nu toe gekost?
Per inval in een coffeeshop zijn gemiddeld 120 politie-uren ingezet. Er zijn tot op heden 7 invallen geweest, zodat in totaal circa 840 uur capaciteit ingezet is ten behoeve van de invallen in coffeeshops. Bij elke inval worden (zowel voor voorbereiding als uitvoering) circa 20 politiemedewerkers betrokken.
Hoeveel politieagenten hebben zich met deze invallen beziggehouden?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u de stand van zaken naar aanleiding van recente rechtspraak rondom het ingezetenencriterium, waarbij onder meer is geoordeeld dat een coffeeshop die had verkocht aan buitenlanders onterecht was gesloten? Wat is uw analyse van deze uitspraak?
Zoals ik uw Kamer meldde in mijn brief van 19 november 20122 is de invoering van het ingezetenencriterium succesvol. De toestroom van drugstoeristen is afgenomen en coffeeshops zijn de facto kleiner en meer beheersbaar geworden. Dit beeld is onlangs nog bevestigd in een onderzoek van de Politieacademie over Maastricht. Ook in Zeeland en Brabant wordt dit beeld bevestigd door onderzoek van de Politieacademie.
Sinds in mei 2013 de coffeeshops in Maastricht – naar aanleiding van een uitspraak van de rechtbank Maastricht van 25 april jongstleden – weer zijn gaan verkopen aan niet-ingezetenen is het succesvolle beeld ten aanzien van de invoering van het ingezetenencriterium verstoord. Tegen de uitspraak van de rechtbank wordt door de gemeente Maastricht hoger beroep ingesteld, mede in het licht van de uitspraken van Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 juni 2011 (LJN: BQ9684), de voorzieningenrechter te Den Haag van 27 april 2012 (LJN:BW4211) en het gerechtshof te Den Haag van 18 december 2012 (LJN: BY6073).
Bent u bereid het ingezetenencriterium in te trekken en er voor te zorgen dat gereguleerde verkoop door coffeeshops kan plaatsvinden in plaats van de ongereguleerde en ongecontroleerde verkoop op straat door dealers, met alle negatieve gevolgen van dien? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zie geen aanleiding om het ingezetenencriterium in te trekken en het beleid te wijzigen. Bestrijding van overlast en criminaliteit rondom coffeeshops is en blijft een kabinetsdoelstelling, zoals afgesproken in het regeerakkoord.
Het bericht ‘Bijzondere bijstand op aan onkosten’ |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Bijzondere bijstand op aan onkosten»?1
Ik heb kennis genomen van het bericht. Ik weet dat het aantal personen waarop beschermingsbewind van toepassing is, stijgende is. Uit het jaarverslag van de Raad voor de rechtspraak 2012 blijkt dat kantonrechter in 2012 41.100 zaken rond bewindvoering behandelden. Uit de grafiek, afkomstig uit het genoemde jaarverslag, blijkt dat de zaken rond bewindvoering sinds 2004 verdrievoudigd zijn.
Zaken rond bewind, curatele en mentorschap, 2000–2012. (2004 = 100).
Het is in dat licht niet vreemd dat ook het aantal personen dat beroep doet op de bijzondere bijstand om de kosten van de bewindvoerder te vergoeden, stijgt. Aan de stijging van het aantal zaken rond bewindvoering kunnen verschillende oorzaken ten grondslag liggen, waaronder vergrijzing, toenemen van psychische/financiële problemen, behoefte aan formalisering van voorheen informele praktijk, wisselwerking met schuldhulpverlening en schuldsanering.
Hoe beoordeelt u de stijging van het aantal personen dat beschermingsbewind krijgt toegewezen?
Zie antwoord vraag 1.
Is het bericht waar dat beschermingsbewind op dit moment niet alleen wordt toegekend aan personen met een lichamelijke of psychische beperking?
Indien een meerderjarige als gevolg van een lichamelijke of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen, kan de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen die hem als rechthebbende toebehoren (artikel 1:431 lid 1 BW). Als een meerderjarige zelf de onderbewindstelling vraagt omdat hij naar eigen inzicht niet in staat is tot behoorlijk vermogensbeheer, zal dit doorgaans voor de rechter voldoende grond zijn voor toewijzing van het verzoek (Kamerstukken II, 15 350, nr. 5, p. 1). In de praktijk blijkt een groot deel van de verzoeken tot instelling van een beschermingsbewind samen te hangen met een problematische schuldensituatie. Dit laat onverlet dat in de praktijk veelal sprake zal zijn van diverse problematiek waardoor de verzoekers niet in staat zijn om hun financiën zelf te beheren. Een onderbewindstelling zal in de regel niet uitgesproken worden, uitsluitend omdat er schulden zijn.
In de wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap (Kamerstukken I, 33 054, nr. A) wordt voorgesteld om deze praktijk juridisch zichtbaar te maken, door verkwisting of het hebben van problematisch schulden uitdrukkelijk als grond voor beschermingsbewind te kwalificeren. Het wetsvoorstel ligt momenteel in de Eerste Kamer. Uitgangspunt van het wetsvoorstel is dat een passende maatregel wordt opgelegd, die niet verder ingrijpt dan noodzakelijk. Om die reden komt «verkwisting» als grond voor curatele te vervallen en wordt dit een grond voor beschermingsbewind. Bovendien beoogt het wetsvoorstel zoveel mogelijk de zelfredzaamheid van personen te bevorderen, onder meer door periodiek te evalueren of de maatregel dient voort te duren of kan worden vervangen door een minder verstrekkende voorziening (vgl. artikel 446a van het wetsvoorstel). In het Besluit kwaliteitseisen wordt dit uitgewerkt, doordat de bewindvoerder in samenspraak met de rechthebbende een plan van aanpak opstelt, waarin het doel van het bewind en de wederzijdse afspraken om dat doel te bereiken, worden vastgelegd.
Welke criteria worden doorgaans gehanteerd voor beschermingsbewind?
Zie antwoord vraag 3.
Voor welke groep personen met schulden is beschermingsbewind naar uw mening bedoeld?
Beschermingsbewind is bedoeld voor mensen die niet in staat zijn hun vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Dit uit zich vaak in het feit dat zij problematische schulden hebben. Het beschermingsbewind dient in de eerste plaats om ervoor te zorgen dat de problemen niet verergeren en dat de situatie wordt gestabiliseerd, ervan uitgaande dat de betrokkene zelf daar onvoldoende toe in staat is. Indien er geen gevaar bestaat dat de schulden verergeren en indien de betrokkene zelf voldoende in staat kan worden geacht de situatie te stabiliseren, is er geen beschermingsbewind nodig en kan wellicht worden volstaan met schuldhulpverlening. Het is aan de rechter om, op basis van de beschikbare informatie, te beoordelen of beschermingsbewind geboden is.
Hoe beoordeelt u de kwaliteit, die wordt geboden in het beschermingsbewind?
De meeste curatoren, bewindvoerders en mentoren komen uit de naaste omgeving van de betrokkene. Veelal zal het een voortzetting van bestaande praktijken betreffen, bijvoorbeeld een dochter die de bankrekening van haar dementerende vader beheert en op enig moment formeel als bewindvoerder wordt benoemd. Indien in de nabije omgeving geen geschikte personen bereid kunnen worden gevonden om bewindvoerder te worden, kan een beroep worden gedaan op derden, dat wil zeggen vrijwillige of professionele bewindvoerders. De kantonrechter benoemt en ontslaat de bewindvoerder. De bewindvoerder legt jaarlijks rekening en verantwoording af aan de rechthebbende, ten overstaan van de kantonrechter.
In de praktijk blijkt dat de kwaliteit van beschermingsbewindvoerders wisselend is. Het is een vrij beroep. Om die reden bevat het eerdergenoemde wetsvoorstel de verplichting voor bewindvoerders met drie of meer personen onder hun hoede om aan kwaliteitseisen te voldoen. Jaarlijks zal dit door een accountant worden getoetst. Bij het waarborgen van kwaliteit spelen ook de brancheverenigingen een belangrijke rol. De Branchevereniging van Professionele Bewindvoerders en Inkomensbeheerders (BPBI) hanteert een kwaliteitsverordening waaraan haar leden moeten voldoen.
Is het waar dat er vaak sprake is van wisselende kwaliteit per aanbieder en en zo ja, welke gevolgen verbindt u hieraan?
Zie antwoord vraag 6.
Is het waar dat er grote verschillen zijn tussen rechtbanken bij het toewijzen van beschermingsbewind? Waaraan wijdt u deze verschillen?
In het verleden waren er kantonrechters die het wettelijk criterium beperkt uitlegden en alleen bewinden uitspraken als er een medische verklaring werd overgelegd waaruit bleek dat sprake was van een lichamelijke of psychische beperking, en kantonrechters die aannamen dat sprake was van de in de wet genoemde «toestand» als de betrokkene zelf om de maatregel verzocht. De laatste paar jaren is dat laatste de praktijk en zijn er eigenlijk geen verschillen meer, zo heeft mij de Raad voor de rechtspraak laten weten.
Hoe beoordeelt u het systeem waarbinnen gemeenten geen controle hebben over de toekenning van het beschermingsbewind, maar wel opdraaien voor de kosten die dit met zich meebrengt?
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 9 november 2010 (LJN: BO4439, 08/6936 WWB) geoordeeld dat met de goedkeuring door de kantonrechter van de tarieven van de bewindvoerder de beloning van de bewindvoerder is vastgesteld conform de wet. Gelet op de onderbewindstelling zijn de kosten van de beloning voor de bewindvoering noodzakelijk en vloeien deze voort uit de bijzondere individuele omstandigheden van betrokkene. Met deze reden kan iemand een beroep doen op bijzondere bijstand. Dit laat onverlet dat bij twijfel door de gemeente een onderzoek kan worden ingesteld om te verifiëren of de met de bewindvoering betrokken werkzaamheden daadwerkelijk zijn verricht en of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd daadwerkelijk zijn gemaakt.
Wanneer een persoon met problematische schulden zich meldt bij de gemeente, kunnen gemeenten er voor zorgen dat de vraag naar beschermingsbewind wordt beperkt, door een goede uitvoering van hun integrale schuldhulpverleningbeleid. Indien de minnelijke schuldhulpverlening niet het aangewezen instrument is, dan kan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de betrokken persoon woont, op basis van het eerdergenoemde wetsvoorstel een verzoek indienen tot instelling van een beschermingsbewind wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden. Het college kan ook een verzoek indienen tot opheffing van het bewind. Dit leidt ertoe dat de gemeente het beleid dat het op dit terrein voert, deel kan laten uitmaken van het integrale beleid dat de gemeente op andere beleidsterreinen voert, zoals het beleid met betrekking tot re-integratie, schuldhulpverlening en de Wet Werk en Bijstand. In de Verzamelbrief aan de gemeenten zullen gemeenten worden gewezen op deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep en op de hierboven geschetste mogelijkheden, conform mijn toezegging aan uw Kamer bij de plenaire behandeling van het eerdergenoemde wetsvoorstel op 12 maart 2013.
Welke mogelijkheden ziet u voor bijsturingen van het huidige systeem, waarbinnen de eigen verantwoordelijkheid voor mensen en de geboden hulp meer in balans zijn?
Zie antwoord vraag 9.
Wat is naar uw mening de aangewezen zorgaanbieder voor de groep personen, die nu (mogelijk ten onrechte) onder beschermingsbewind vallen, maar die (mede) door hun schuldenproblematiek wel een vorm van hulp nodig hebben om zich te kunnen handhaven in de samenleving?
De eerst aangewezen dienstverlener voor personen met schulden is de gemeente. De gemeente biedt integrale schuldhulpverlening van preventie tot nazorg met een verankering binnen het gehele sociale domein en heeft daarmee ook aandacht voor achterliggende en/of bredere problematiek die mogelijk gepaard gaan met het hebben van (een risico) op schulden. Dit laat onverlet dat een persoon die niet in staat is zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, kan verzoeken om onderbewindstelling. Beschermingsbewind kan bijvoorbeeld nuttig zijn indien personen niet in aanmerking komen voor schuldhulpverlening. De Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Stb 2012, 78) biedt gemeenten de mogelijkheid om op basis van vastgesteld beleid een persoon niet in aanmerking te laten komen voor gemeentelijke schuldhulpverlening vanwege fraude of recidive. In dergelijke gevallen kan beschermingsbewind als «vangnet» fungeren. Het verschil tussen beschermingsbewind enerzijds en schuldhulpverlening anderzijds is dat beschermingsbewind niet is gericht op het aflossen van de schulden, maar veeleer op het stabiliseren van de situatie en in voorkomende gevallen, het zorgen voor de basisvoorzieningen (betalen van huur, gas, water, licht en leefgeld). Met de onderbewindstelling in geval van problematische schulden wordt deze feitelijke situatie wettelijk bevestigd en nader ingekaderd, opdat voor rechthebbenden, bewindvoerders en schuldeisers duidelijk is wat er van eenieder mag worden verwacht.
Wat is de relatie tussen bovenvermelde ontwikkeling en de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP)?
De bewindvoering in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen is een ander soort bewindvoering dan het beschermingsbewind. Het Wsnp-bewind kent geen directe relatie met de kosten van de bijzondere bijstand. De Wsnp-bewindvoering wordt enerzijds gefinancierd door de boedel zelf op basis van een maandelijks gefixeerd bedrag dat door de Rechtbank wordt vastgesteld, en anderzijds gesubsidieerd met een zaaksafhankelijk bedrag via de Raad voor Rechtsbijstand.
De doelgroep van personen voor wie het schuldsaneringsbewind en het beschermingsbewind een oplossing of hulpmiddel kan bieden zal althans voor een afgebakende groep mensen kunnen overlappen. Het moet dan immers gaan om personen die voldoen aan de criteria voor beide wettelijke trajecten. Zij moeten verkeren in de toestand van opgehouden hebben te betalen. Voor het Wsnp-bewind geldt daarenboven dat hun schulden te goeder trouw moeten zijn ontstaan en onbetaald gelaten, en dat zij tevergeefs een minnelijk schuldhulptraject hebben gevolgd. Voor het beschermingsbewind moeten zij niet in staat zijn hun vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Een zekere overlap is te verkiezen boven een leemte. Op zichzelf lijkt het immers goed om – zeker als het gaat om een groot maatschappelijk probleem als dat van de schuldenproblematiek – meerdere oplossingsrichtingen aan te bieden die afhankelijk van de specifieke situatie kunnen worden ingezet, zoals de minnelijke schuldhulp, het budgetbeheer, het beschermingsbewind en de Wsnp. In een volgend Wsnp-monitoronderzoek zal, zodra de nieuwe wettelijke regels voor het beschermingsbewind in werking zullen zijn getreden, hiernaar specifiek onderzoek worden gedaan. Opgemerkt zij dat het aantal Wsnp-zaken thans reeds licht daalt, dus zonder dat nog sprake is van een gewijzigde wettelijke regeling van het beschermingsbewind. Van een causale daling van het aantal Wsnp-gevallen door een aanstaande wijziging van de regeling van het beschermingsbewind (het gestelde «waterbedeffect») is dus thans geen sprake.
Is er sprake van een zogenoemd «waterbedeffect», waardoor het aantal WSNP-zaken (relatief) daalt?
Zie antwoord vraag 12.
Welke rol ziet u voor de gemeenten om te zorgen dat iedereen, die hulp nodig heeft, de hulp ook krijgt?
De burger speelt in eerste instantie zelf een rol en is verantwoordelijk voor het vinden van een oplossing en wanneer dit niet zelf lukt het kenbaar maken van de hulpvraag. Armoede- en schuldenbeleid is gedecentraliseerd. Gemeenten staan het dichts bij de burger en kunnen het best bepalen welke interventie het meest geschikt is voor de hulpvraag van de burger.
Met de Wet gemeentelijk schuldhulpverlening hebben gemeenten een wettelijke taak om integrale schuldhulpverlening aan te bieden – van preventie tot nazorg en als onderdeel van het brede sociale domein. De Wet schetst hiervoor slechts kaders. Gemeenten hebben de bevoegdheid hier invulling aan te geven.
Gemeenten zijn niet de enige partijen die hulp verlenen. Een goede samenwerking en coördinatie tussen de verschillende partijen draagt bij aan het effectief verlenen van hulp aan de degenen die dit nodig hebben. De partijen zelf zijn hier in eerste instantie voor verantwoordelijk om hun rollen op elkaar af te stemmen.
Kunt u de verschillende instrumenten beschrijven en uiteenzetten hoe de keuze wordt gemaakt voor een te volgen traject?
Binnen het gemeentelijke sociale domein leveren gemeenten maatwerk. Gemeenten beschikken over verschillende instrumenten die zij kunnen inzetten bij een hulpvraag. Het beschikbare instrumentarium – en de uitvoerders hiervan – verschilt per gemeente. De gemeente bepaalt op basis van de hulpvraag, haar eigen beleid en de wettelijke kaders, welk instrument het meest effectief is voor de persoon in kwestie. Voorbeelden van instrumenten die gemeenten kunnen inzetten ter bevordering van de financiële zelfredzaamheid zijn budgetbeheer, hulp bij thuisadministratie, schuldbemiddeling en het minnelijke schuldhulpverleningstraject. Indien de minnelijke schuldhulpverlening niet het beoogde effect heeft, dan kan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de betrokken persoon woont, op basis van het eerdergenoemde wetsvoorstel een verzoek indienen tot instelling van een beschermingsbewind wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden.
De subsidieregeling ter vervanging van de Afdrachtvermindering Onderwijs |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Kent u de uitspraken van de staatssecretaris van Financiën dat «aan het begin van het tweede kwartaal van 2013» de Kamer wordt geïnformeerd over de contouren van de nieuwe subsidieregeling ter vervanging van de Afdrachtvermindering Onderwijs?1
Ja, deze ken ik.
Kunt u aangeven wanneer de subsidieregeling ter vervanging van de afschaffing Afdrachtvermindering Onderwijs, en daarbij een eventuele overgangsregeling, naar de Kamer worden gestuurd? Zo nee, waarom niet?
Het is de bedoeling dat de subsidieregeling ingaat op 1 januari 2014. De publicatiedatum is uiterlijk 1 november 2013. Vandaag ontvangt u de toegezegde brief met de contouren van de regeling.
Deelt u de mening dat er haast is geboden bij de totstandkoming en vervolmaking van de nieuwe subsidieregeling, aangezien er op dit moment zeer veel onduidelijkheid bestaat voor werkgevers en zij nu al bezig met zijn met leer- en werktrajecten beginnende per september 2013? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. Daarom ontvangt de Kamer vandaag de eerste contouren van de subsidieregeling, waarin een aantal keuzes gemaakt wordt ten aanzien van de nieuwe regeling. Deze brief schept meer duidelijkheid voor werkgevers.
Deelt u de mening dat het afschaffen van de Afdrachtvermindering Onderwijs een negatief effect zal hebben op het Leven Lang Leren programma? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet.
De afdrachtvermindering onderwijs voor werkgevers wordt per 1 januari 2014 omgevormd tot een subsidieregeling praktijkleren van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), waarbij werkgevers financieel gestimuleerd blijven om leerwerkplaatsen aan te bieden.
Door onderwijs met de praktijk te verweven en combinaties van leren en werken of stages mogelijk te maken, worden praktisch ingestelde deelnemers, studenten en werknemers gestimuleerd om onderwijs te volgen. Over de gehele linie van de arbeidsmarkt kunnen werkgevers beschikken over beter opgeleid personeel en kunnen werkenden hun arbeidsmarktpositie versterken door deel te nemen aan erkende kwalificerende opleidingen, waardoor hun mogelijkheden buiten de huidige functie of het bedrijf worden vergroot.
Deelt u de mening dat de bezuiniging van ongeveer 200 miljoen euro, die gepaard gaat met de nieuwe subsidieregeling ter vervanging van de Afdrachtvermindering Onderwijs, extra nadelig is met het oog op de alsmaar oplopende (jeugd)werkloosheid?2 Bent u tevens van mening dat deze bezuiniging tot gevolg kan hebben dat het aanbod van stageplaatsen en leer-werkbanen verder onder druk wordt gezet? Welke maatregelen gaat u nemen om deze gevolgen van de bezuiniging te minimaliseren?
Voor de regeling praktijkleren is komende jaren 200 miljoen euro beschikbaar. Het budget zal gerichter worden ingezet en is beschikbaar voor bedrijven die samen met onderwijsinstellingen een goed voorstel voor praktijkleren indienen.
Er moeten keuzes gemaakt worden, waardoor er minder doelgroepen voor subsidie in aanmerking komen dan het geval was voor de afdrachtvermindering onderwijs.
Desondanks ondersteunt de invoering van de nieuwe subsidieregeling praktijkleren juist de plannen van het kabinet ten aanzien van de bestrijding van (jeugd)werkloosheid, omdat leerwerkplaatsen een belangrijke functie vervullen bij de instroom op de arbeidsmarkt van groepen met een zwakkere positie op de arbeidsmarkt. Praktijkleren versterkt de arbeidsmarktpositie voor deze groepen, waardoor bijvoorbeeld uitkeringslasten worden bespaard en jongeren op zoek naar werk hun weg vinden naar een stage of leerwerkbaan en uiteindelijk een baan.
En de nieuwe subsidieregeling richt zich vooral op de groepen in een kwetsbare positie waar bijvoorbeeld jeugdwerkloosheid een groot probleem is, op sectoren waarin knelpunten in de personele voorziening wordt verwacht en op wetenschappelijk personeel dat onmisbaar is voor onze kenniseconomie.
Bent u bereid, met oog op het bovenstaande, haast te maken met de nieuwe subsidieregeling en deze voor eind mei 2013 naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben hard bezig met de totstandkoming van de ministeriële regeling waarin de subsidieregeling zal worden opgenomen. Deze zal naar verwachting niet eerder dan per september gereed zijn.
De brief over de contouren van de regeling geeft echter naar mijn mening voldoende informatie en duidelijkheid over de plannen die het kabinet heeft om praktijkleren te bevorderen via de aangekondigde ministeriële regeling.
Het verbod in de cao Besloten Busvervoer om zzp’ers in dienst te nemen. |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op artikel 53 van de cao Besloten Busvervoer waarin vervoerders verboden wordt om besloten busvervoer te verrichten met chauffeurs die niet bij hen in dienstbetrekking zijn? Klopt het dat dit een belemmering is voor zzp’ers (zelfstandigen zonder personeel) om te werken voor busvervoerders?1
Deze cao bevat al jaren een bepaling die het vervoerders kort gezegd verbiedt chauffeurs te laten werken zonder een arbeidsovereenkomst. Met deze bepaling beogen cao-partijen concurrentie op arbeidsvoorwaarden te voorkomen. Vanwege de contractvrijheid staat het cao-partijen vrij om een dergelijke bepaling in de cao op te nemen. Inderdaad betekent dit dat het niet mogelijk is om in de hoedanigheid van zelfstandige chauffeur voor een besloten busvervoerder te werken. Wel kan de zelfstandige een eigen vervoersonderneming opzetten.
Vindt u het ook onwenselijk als cao’s bedrijven verbieden of belemmeren om in zee te gaan met zzp’ers? Deelt u de mening dat het onwenselijk is als een groot deel van de moderne arbeidsmarkt – de circa 750.000 zzp’ers – via cao’s buitenspel wordt gezet?
Nee. Volgens de Wet op de cao kan een cao ook van toepassing zijn op aannemingen van werk en overeenkomsten van opdracht. Daarmee is mogelijk gemaakt dat cao-partijen afspraken kunnen maken waarmee kan worden voorkomen dat de arbeidsvoorwaarden die gelden voor werknemers worden ontdoken door het inzetten van zzp’ers. Werkgevers(organisaties) en vakbonden mogen dergelijke beperkende bepalingen in alle vrijheid opleggen. Dergelijke cao-bepalingen laten onverlet dat alle zzp’ers hun diensten als zelfstandige kunnen aanbieden. De cao-bepaling richt zich alleen tot de werkgever die naast zijn werknemers ook een zzp’er in dienst wil nemen.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat cao-onderhandelingstafels afspraken worden gemaakt die zzp’ers betreffen, terwijl die zzp’ers niet aan tafel zitten?
Wie deelnemen aan onderhandelingen is aan cao-partijen zelf. Hoe moet worden omgegaan met de veranderende arbeidsmarkt in relatie tot het cao en avv-stelsel is een punt van aandacht. De betrokkenheid van het toenemend aantal zzp’ers maakt daar onderdeel van uit. Dit punt zit dan ook vervat in mijn adviesaanvraag aan de SER over het onderwerp «draagvlak voor cao-afspraken» (Kamerstukken II, 2011/2012, 29 544, nr. 407).
Hoe verhoudt artikel 53 van de cao Besloten Busvervoer zich tot de Mededingingswet? Is in de Mededingingswet niet het beginsel vastgelegd dat bedrijven niet gezamenlijk andere ondernemers mogen uitsluiten?
Zoals in de kabinetsreactie op het SER-advies «zzp»-ers in beeld» is beschreven, biedt de Mededingingswet ruimte voor dergelijke cao-bepalingen die betrekking hebben op zzp’ers (Kamerstukken II, 2010/11, 31 311, nr.2. Deze cao-bepaling heeft geen betrekking op minimumtariefafspraken en heeft als doel om te voorkomen dat arbeidsvoorwaarden die gelden voor werknemers worden ontdoken. De bepaling valt daarmee binnen de reikwijdte van uitzonderingen voor cao’s in de Mededingingswet.
Hoe beoordeelt u artikel 53 van de cao Besloten Busvervoer in relatie tot het toetsingskader van de wet op het algemeen verbindend verklaren van cao’s? Kunt u daarbij specifiek ingaan op de in het toetsingskader opgenomen weigeringsgrond voor het niet algemeen verbindend verklaren van een cao als deze in strijd is met het algemeen belang? Vindt u het uitsluiten van zzp’ers in een cao in strijd met het algemeen belang?
Er is geen grond om deze bepaling niet algemeen verbindend te verklaren. Deze bepaling waarmee cao-partijen beogen om hun cao tegen onderbieding (via de inzet van goedkope zzp’ers) te beschermen is namelijk niet in strijd met het (mededingings)recht of met de bepaling uit het Toetsingskader AVV die cao-partijen verplicht rekening te houden met gerechtvaardigde belangen van derden. De verplichting rekening te houden met de belangen van derden beoogt niet die derden te beschermen tegen iedere benadeling maar slechts tegen een te grote benadeling of een onevenredige beperking; daarvan is geen sprake. Evenmin is het voorkomen dat cao’s worden uitgehold door de inzet van goedkopere zzp’ers in strijd met het algemeen belang.
Zijn er andere cao’s waar bepalingen zijn opgenomen waarbij het in dienst nemen van zzp'ers wordt verboden?
Hierover is geen specifiek onderzoek voorhanden. Het beeld is dat dergelijke cao-bepalingen slechts sporadisch voorkomen.
Bent u voornemens om concrete acties te ondernemen?
Bovenstaande vragen geven mij geen aanleiding om actie te ondernemen.
De miljoenen euro's Nederlands belastinggeld voor Somalië |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nederlands geld naar Somalië»?1
Ja
Waar baseert u uw naïeve visie op dat het zinnig is om geld te geven aan dit land, waar de sharia wordt toegepast en dat tevens in de top-3 van de meest corrupte staten van de wereld staat?
Somalië verkeerde jarenlang in een burgeroorlog. Mede vanwege het ontbreken van een legitiem en effectief centraal gezag ontstond er ruimte voor internationale criminaliteit, piraterij en terrorisme. De benoeming van een nieuw parlement en president in augustus en september 2012 en het aantreden van een nieuw kabinet later dat jaar, bieden voor het eerst in ruim 20 jaar uitzicht op de vestiging van een stabiel centraal gezag in Somalië. Daarnaast is de veiligheidssituatie in Somalië verbeterd, mede door het terugdringen van de invloedssfeer van Al-Shabaab. Ook is het aantal gevallen van piraterij sterk gedaald. De veiligheidssituatie blijft echter uitermate fragiel en ook de dalende trend in piraterij is omkeerbaar als de grondoorzaken hiervan niet worden aangepakt. Het is daarom juist nu belangrijk dat de internationale gemeenschap hierin investeert, ook om terugval te voorkomen.
Denkt u niet dat heel veel mensen in Nederland de miljoenen die nu weer weggegeven worden aan Somalië, liever besteed zien worden aan lastenverlichting en de opbouw van het eigen land? Zo neen, waarom niet?
Inzet in Somalië is ook in Nederlands belang. Piraterij, terrorisme en illegale migratie zijn symptomen van instabiliteit in Somalië die niet alleen negatieve effecten in de regio hebben, maar ook Nederlandse belangen raken. De gevolgen van instabiliteit hebben er onder andere toe geleid dat de NAVO en de EU anti-piraterijmissies uitvoeren. Alleen met een stabiel Somalië kan hieraan een einde komen. De toegezegde steun komt ten goede aan piraterijbestrijding en migratiesamenwerking.
In hoeverre bent u bereid om het onzalige voorstel om de betreffende miljoenen weg te geven aan Somalië in te trekken?
Ik ben niet bereid de genoemde toezeggingen in te trekken. Overigens worden met de in het bericht genoemde bedrag activiteiten uitgevoerd door internationale organisaties (de VN en IOM): er is er dus geen sprake van rechtstreekse financiering van de Somalische overheid.
Voorts wordt het IOM project ter verbetering van de Somalische immigratiedienst op basis van conditionaliteit uitgevoerd. Op het moment dat Somalië de gedwongen terugkeer van eigen onderdanen uit Nederland frustreert zal de Nederlandse bijdrage aan dit project worden stopgezet
stijgende bewindvoerderskosten ten laste van de bijzondere bijstand |
|
John Kerstens (PvdA), Tunahan Kuzu (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bijzondere bijstand op aan onkosten»?1
Ja.
Herkent u de in vraag 1 bedoelde uitzending en in het daarbij horende bericht geschetste beeld van een explosieve stijging van het zogeheten «beschermingsbewind», waardoor een steeds groter deel van het voor bijzondere bijstand bestemde budget van gemeentes opgaat aan het bekostigen van een door de rechter aangestelde bewindvoerder?
Het is ons bekend dat het aantal verzoeken voor beschermingsbewind jaarlijks stijgt. In 2008 waren er 18.800 bewindzaken, in 2009 20.900, in 2010 25.400, in 2011 30.800 en in 2012 41.100. De signalen dat een steeds groter deel van het voor bijzondere bijstand bestemde budget van gemeentes opgaat aan het bekostigen van bewindvoerders zijn eveneens bij ons bekend. Afzonderlijke gemeenten, maar ook organisaties zoals de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), Divosa en Stimulansz hebben de afgelopen maanden het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid laten weten dat zij een stijging zien van kosten die gemeenten vanuit de bijzondere bijstand kwijt zijn aan beschermingsbewind. Exacte data omtrent de stijging en aantal gemeenten dat hiermee te maken heeft is niet voorhanden.
Is er alleen sprake van een stijgend aantal personen, die een bewindvoerder hebben aangewezen gekregen, of is er ook sprake van stijgende kosten, die bewindvoerders declareren? Kunt u dit met cijfermateriaal onderbouwen?
De kostenstijging is voor het overgrote deel het gevolg van een groter aantal personen dat onder beschermingbewind is geplaatst (zie voor de cijfers het antwoord op vragen 1 en 2). De beloningstarieven voor bewindvoerders, curatoren en mentoren worden jaarlijks vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton (LOVCK). Deze tarieven worden jaarlijks geïndexeerd conform het Besluit subsidie bewindvoerder schuldsanering. De beloning is een vast bedrag per jaar, ongeacht de hoeveelheid werk. Wel wordt de laatste twee jaren vaker door de kantonrechter extra vergoeding toegekend wegens door een bewindvoerder gemaakte extra uren in verband met het voorbereiden van het schuldhulpverleningstraject. Deze extra werkzaamheden vinden vaak plaats op verzoek van de gemeenten.
Is er naar uw mening een mogelijk verband tussen de stijgende kosten voor bewindvoering en het dalende aantal personen dat in aanmerking komt voor een gemeentelijk schuldhulpverleningstraject?
Het aantal aanvragen voor gemeentelijke schuldhulpverlening is in 2012 met bijna 11 procent gestegen ten opzichte van het jaar daarvoor. Het is mogelijk dat er verband is tussen de aanvragen voor schuldhulpverlening en de verzoeken voor onderbewindstelling, bijvoorbeeld omdat de bewindvoerder de persoon in kwestie begeleidt naar de schuldhulpverlening, mede op verzoek van de gemeente. Het is aan de gemeenten om integraal beleid te ontwikkelen voor schuldhulpverlening.
Vindt u het een ongewenste ontwikkeling als gemeenten inderdaad een steeds groter deel van het voor bijzondere bijstand bestemde budget dienen uit te geven aan beschermingsbewind? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat bent u voornemens hieraan te doen?
Bijzondere bijstand is bedoeld voor mensen die met buitengewone noodzakelijke uitgaven te maken krijgen en dit niet zelf kunnen betalen. Daarnaast geldt de voorwaarde dat hetgeen waarvoor vergoeding wordt verzocht, niet ook door een andere regeling bekostigd kan worden. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 9 november 2010 (LJN: BO4439, 08/6936 WWB) geoordeeld dat met de goedkeuring door de kantonrechter van de tarieven van de bewindvoerder de beloning van de bewindvoerder is vastgesteld conform de wet. Gelet op de onderbewindstelling zijn de kosten van de beloning voor de bewindvoering noodzakelijk en vloeien deze voort uit de bijzondere individuele omstandigheden van betrokkene. Met deze reden kan iemand een beroep doen op bijzondere bijstand. Indien beschermingsbewind inderdaad noodzakelijk is voor de persoon in kwestie en die niet zelf de kosten hiervoor kan dekken, dan is het goed dat bijzondere bijstand hiervoor benut kan worden. Het is aan de kantonrechter om in een individueel geval het verzoek tot onderbewindstelling te beoordelen. Het is aan gemeenten om ervoor te zorgen dat schuldhulpverleningsbeleid goed wordt uitgevoerd, zodat pas aan beschermingsbewind wordt toegekomen als de persoon in kwestie niet op een andere wijze effectief geholpen kan worden. Indien personen zich niet melden bij de gemeente voor schuldhulpverlening, raken gemeenten pas op de hoogte van de onderbewindstelling wanneer bijzondere bijstand wordt aangevraagd. De gemeente is immers niet betrokken bij de procedure bij de kantonrechter voor onderbewindstelling. Staatssecretaris Klijnsma heeft vernomen dat de gemeente Tilburg de mogelijkheden verkent om tot meer interactie tussen kantonrechters en de gemeente te komen. Dergelijke interactie zou eraan bij kunnen dragen dat beschermingsbewind en gemeentelijke schuldhulpverlening nauwer op elkaar worden afgestemd. We weten nog niet wat dit oplevert.
Op dit moment is de wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap (Kamerstukken I, 33 054, nr. A) in de Eerste Kamer aanhangig. Dit wetsvoorstel voorziet in de mogelijkheid voor gemeenten om een verzoek in te dienen bij de kantonrechter tot instelling of opheffing van een beschermingsbewind wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden. Wanneer een gemeente meent dat onderbewindstelling niet (langer) noodzakelijk is, omdat de gemeente de persoon in kwestie een meer passende, minder verstrekkende voorziening kan bieden, kan zij om opheffing van het bewind verzoeken en het alternatief aan de kantonrechter voorleggen. Het is aan de kantonrechter om te beoordelen op welke wijze de belangen van de betrokkene het beste zijn gediend.
In de uitzending in kwestie wordt gesproken over de noodzaak om «meer grip» op beschermingsbewind te krijgen; bent u het daarmee eens? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan de Kamer dan op dit vlak initiatieven van uw kant tegemoetzien? Welke initiatieven zijn dat in dit geval en op welke termijn?
Uitgangspunten van het eerder genoemde wetsvoorstel zijn dat een beschermingsmaatregel passend is en niet verder ingrijpt dan noodzakelijk, dat de maatregel gericht is op het bevorderen van de zelfredzaamheid van personen en dat de kwaliteit van bewindvoerders wordt verbeterd. Daarnaast introduceert het wetsvoorstel de bevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders om instelling en opheffing van een bewind wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden te verzoeken. Daarmee kan ook meer grip worden gekregen op het beschermingsbewind.
Bent u bereid over onderhavige problematiek in overleg te treden met de Vereniging Nederlandse Gemeenten of heeft dergelijk overleg al plaatsgevonden?
Het ministerie van SZW heeft naar aanleiding van signalen gesproken met vertegenwoordigers van de VNG, Divosa en NVVK (de brancheorganisatie voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren). Tijdens de overleggen kwam het belang naar voren om meer inzicht te krijgen in de verkregen signalen. Onduidelijk is nog waar de stijging door veroorzaakt wordt en om welke doelgroep(en) het gaat. Momenteel analyseren we de verschillende ontvangen signalen. Aan de hand daarvan zal bekeken worden of en zo ja welke acties of onderzoek nodig zijn.
De petitie “Burundi: Stop Silencing the Media!” |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de petitie «Burundi: Stop Silencing the Media!»?1
Wij achten het belangrijk dat maatschappelijke organisaties hun stem laten horen en steun mobiliseren voor hun standpunten wanneer de persvrijheid wordt beperkt. Ruim twaalfduizend mensen in Burundi hebben ondertussen soortgelijke petities ondertekend tegen de nieuwe perswet, die op 4 juni jl. is bekrachtigd door de president.
Deelt u de mening van de directeur van de African Public Radio dat deze wet een aanval op de vrijheid van meningsuiting is en dientengevolge ook een directe aanval op de democratie in Burundi? Zo neen, waarom niet?
Ja. De nieuwe wet betekent een beperking van de vrijheid van meningsuiting in Burundi. De ruimte voor journalisten om onbevangen over gevoelige onderwerpen te kunnen rapporteren neemt af. Dat kan gevolgen hebben voor het nog fragiele democratische proces in Burundi. Dit is zorgelijk.
Bent u bereid om – net zoals onder meer Amnesty International, Human Rights Watch, Reporters Without Borders en de Committee to Protect Journalists – deze wet publiekelijk te veroordelen? Zo neen, waarom niet? Zo ja, hoe en wanneer wilt u dit gaan doen?
Nederland heeft meermalen zijn ongenoegen kenbaar gemaakt bij de Burundese autoriteiten. Tijdens het bezoek van minister Ploumen aan Burundi afgelopen februari heeft zij de Burundese minister van Buitenlandse Zaken gewaarschuwd voor de teruggang in democratische vrijheden indien het wetsvoorstel zou worden aangenomen. Mede op Nederlands initiatief heeft ook de EU zich ingezet voor verbetering van het wetsvoorstel. Aan de vooravond van bespreking in de Senaat brachten de vier EU-ambassadeurs in Burundi bij de voorzitter van de Senaat hun kritiek, ook die van Nederland, uitvoerig voor het voetlicht. Dat leidde tot een aantal verbeteringen in het wetsvoorstel, maar die gingen niet ver genoeg.
Op 7 juni jl. hebben op voorspraak van onder andere Nederland, de EU Hoge Vertegenwoordiger Ashton en de EU commissaris Piebalgs de Burundese autoriteiten publiekelijk laten weten dat ze ondertekening van de wet betreuren.
Nederland laat het hier niet bij. De Nederlandse ambassadeur in Burundi spreekt de Burundese autoriteiten hierop aan. Verder brengt Nederland in de lokale Burundese media de bezwaren tegen deze wet expliciet onder de aandacht. Daarnaast ondersteunt onze ambassade mogelijke juridische stappen om na te gaan of de nieuwe wet strijdig is met de grondwet.
De aantasting van de persvrijheid vormt als zodanig geen onderdeel van het Memorandum of Understanding dat gaat over de hervorming van de veiligheidssector en is daarom niet het meeste geëigende middel om deze zaak bij de Burundese autoriteiten aan te kaarten.
Vormt aantasting van de persvrijheid onderdeel van het «Memorandum of Understanding» met de Burundese regering? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u in dit verband om druk uit te oefenen op de Burundese president om deze wet van tafel te vegen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke overige mogelijkheden ziet u om druk uit te oefenen op de Burundese regering om deze wet van tafel te vegen?
Zie antwoord vraag 3.
De e-sigaret |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Kind kan ook e-sigaret kopen met nicotine»?1
Ja.
Is de suggestie van de producent van e-sigaretten in het artikel waar dat in Nederland kinderen legaal e-sigaretten met nicotine kunnen kopen?
Ja. Voor de e-sigaret gelden geen leeftijdsgrenzen, omdat deze niet onder de Tabakswet vallen. De e-sigaret moet wel aan de veiligheidseisen van de Warenwet voldoen.
Is er onderzoek gedaan naar het gebruik van de e-sigaret in Nederland, uitgesplitst naar leeftijdscategorie? Zo ja, kunt u inzicht geven in de uitkomsten van dergelijk onderzoek? Zo nee, bent u bereid zelf een dergelijk onderzoek te gaan doen?
Er is in Nederland geen onderzoek gedaan waarin het gebruik van de e-sigaret is uitgesplitst naar leeftijdscategorie. Wel heeft onderzoek van Stivoro uitgewezen dat 1% van de Nederlandse bevolking boven de 15 in 2012 wel eens een e-sigaret heeft gerookt2.
Verder is er onderzoek gedaan naar het gebruik van de e-sigaret onder Europeanen, waaronder Nederland. Ook hieruit blijkt dat het gebruik van de
e-sigaret in Nederland marginaal is3.
Op dit moment ben ik niet voornemens aanvullend onderzoek te doen naar het gebruik van de e-sigaret in Nederland.
Is er onderzoek gedaan naar de verslavingseffecten van het «roken» van e-sigaretten?
Er zijn verschillende onderzoeken gedaan naar de verslavingseffecten van de e-sigaret. De resultaten van deze onderzoeken zijn echter tegenstrijdig.
Voor zover bekend zijn er geen klinische studies gedaan naar het verslavende effect van e-sigaretten. De meeste studies naar de effecten van e-sigaretten zijn surveys waarbij gebruikers vragen gesteld wordt over de effecten van gebruik.
Twee studies laten zien dat ervaren gebruikers van e-sigaretten significante hoeveelheden nicotine uit de e-sigaret kunnen «roken». Andere studies demonstreren dat de hoeveelheid nicotine per trekje niet consistent is en lager dan bij sigaretten. Als mensen voldoende nicotine uit de e-sigaret kunnen halen om hun nicotineverslaving te onderhouden, is dat een eerste aanwijzing voor de verslavende werking van e-sigaretten.
Er is echter meer wetenschappelijk onderzoek nodig om te kunnen concluderen dat en in hoeverre e-sigaretten verslavend zijn.
Zijn e-sigaretten verslavend?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn e-sigaretten een opmaat tot het roken van «normale» sigaretten?
Er zijn geen studies die bewijzen dat het roken van de e-sigaret aanzet tot het roken van sigaretten. Er zijn echter ook geen studies die het tegendeel bewijzen.
Helpen e-sigaretten mensen juist om te stoppen met roken? Als er nog geen onderzoeken zijn die inzicht kunnen geven in deze vragen, bent u dan bereid dergelijk onderzoek te laten doen?
Hierover is nog onvoldoende bekend. E-sigaretten zijn echter niet bedoeld om mensen van het roken af te helpen. Dit in tegenstelling tot bepaalde op
e-sigaretten gelijkende geneesmiddelen (nicotine-inhalers). Als van een bepaald product wordt beweerd dat dit bijdraagt aan het stoppen met roken, moet autorisatie onder de Geneesmiddelenwet worden aangevraagd. De geclaimde werking zal in dit kader moeten worden getoetst. Onderzoek naar de vraag of e-sigaretten helpen om te stoppen met roken is dus nu niet aan de orde.
De Pride-evenementen in Moldavië en Oekraïne |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat in mei Pride-evenementen georganiseerd worden in Moldavië en Oekraïne; op 19 mei de «March for traditional values» in Chisinau en op 25 mei de «Equality March» in Kiev?
Ja.
Deelt u de mening dat een succesvol en veilig Pride-evenement een graadmeter is voor de mate waarin landen er in slagen om discriminatie op het gebied van seksuele oriëntatie tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Wanneer gaat het kabinet besluiten over het toekennen van visafacilitatie aan Oekraïne en Moldavië als stap in de visadialoog met deze landen? Hoe weegt u daarbij een succesvol en veilig verloop van Pride-evenementen, aangezien het introduceren en implementeren van anti-discriminatiewetgeving één van de voorwaarden is om uiteindelijk in aanmerking te komen voor visavrij reizen?
Visumfacilitatie met Oekraïne en Moldavië bestaat al sinds 2007. Op dit moment ligt voor beide landen een herziene versie van de visumfacilitatie overeenkomsten van 2007 voor. Daarnaast is in het kader van het Oostelijk Partnerschap van de EU met Oekraïne in 2011 en Moldavië in 2012 een actieplan voor visumliberalisatie overeengekomen. Op basis van het vervullen van alle in het actieplan neergelegde voorwaarden kan de Commissie de Raad voorstellen deze landen toe te voegen aan de lijst van visumvrije landen. Op dit moment is hiervan nog geen sprake en moeten zowel Oekraïne als Moldavië nog de nodige hervormingen doorvoeren voordat van een positief besluit terzake sprake kan zijn (zie ook Kamerbrief EU-Nabuurschapsbeleid kamerstuk 2013Z07683).
In het actieplan zijn, naast voorwaarden op het terrein van grensbewaking, asiel- en migratie en documentveiligheid, ook voorwaarden op het terrein van fundamentele vrijheden opgenomen. Onder deze voorwaarden zijn deze landen verplicht om anti-discriminatiewetgeving aan te nemen en op basis hiervan nationale mensenrechtenactieplannen op te stellen en uit te voeren. De bescherming van minderheden is hier expliciet onderdeel van. Vandaar dat het actieplan voor visumliberalisatie zich meer voor het aankaarten van deze kwestie leent dan de herziening van de visumfacilitatie overeenkomsten. Bij een toekomstig besluit over toekenning van visumliberalisatie zal de naleving van deze voorwaarden uiteraard worden meegewogen.
De bescherming van de positie van seksuele minderheden wordt daarnaast aangekaart in de reguliere samenwerkings- en overlegfora tussen de EU en deze landen. Zo heeft de EU, mede op Nederlands voorstel, tijdens het EU-Oekraïne Samenwerkingscomité in november 2012 haar zorg uitgesproken over de gewelddadige verstoring van de Kyiv Pride Parade in mei 2012. Nederland zal zich ervoor inzetten dat de EU beide landen blijft aanspreken op het belang van de bescherming en naleving van de rechten van (seksuele) minderheden.
Bent u bereid een sterk signaal af te geven richting de regeringen in Oekraïne en Moldavië voordat de Pride-evenementen plaatsvinden in deze landen en voordat het besluit tot visafacilitatie genomen wordt in de ministerraad?
Zie antwoord vraag 3.
Welke andere acties is de regering van plan te ondernemen om succesvolle en veilige Pride-evenementen in Moldavië en Oekraïne te bevorderen?
Evenals vorig jaar ondersteunt de ambassade in Kyiv de activiteiten rond de «Kyiv Pride» en de «Moldova Pride» actief. Zo zal de Tijdelijk Zaakgelastigde van de ambassade deelnemen aan de openingsceremonie en organiseert de Ambassade een bijeenkomst over LHBT-rechten.
Daarnaast ondersteunt de Ambassade LHBT-verdedigers uit het mensenrechtenfonds voor de uitvoering van activiteiten. Ook dringt Nederland erop aan dat ontwikkelingen rond LHBT-rechten aandacht krijgen in diverse instrumenten, zoals EU mensenrechtenrapportages, de EU-mensenrechtendialoog met beide landen en de UPR-Landenexamens.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor 19 mei?
Ja.
De misstanden bij sociale werkplaats Berckenrode Groep Schiedam (BGS) |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het rapport van de onafhankelijke commissie onderzoek integriteit BGS 2012, waaruit blijkt dat er binnen de sociale werkplaats BGS sprake was van (de schijn van) belangenverstrengeling, onzorgvuldig handelen en intimiderend gedrag alsmede onvoldoende aandacht voor de ontwikkelingsmogelijkheden en loopbaan van WSW-medewerkers en overtredingen van wet- en regelgeving, met name van de cao, de wachtlijstverordening en de Arbowet?1
De conclusies van de «Onafhankelijke commissie onderzoek integriteit BGS 2012» zijn zeer stevig. Vooral de conclusie, dat er geen sprake is van enkele incidenten of fouten, maar van een bedrijfsvoering en een werkcultuur die samen uitdrukking zijn van een structureel probleem, is niet mis te verstaan.
Bent u met de commissie van mening dat er geen sprake is van enkele incidenten of fouten, maar van een bedrijfsvoering en een werkcultuur die samen uitdrukking zijn van een structureel probleem: een optelsom van onregelmatigheden, slordigheden, overtreding van regels, ongewenst gedrag en onvoldoende aandacht voor de kwetsbaarheid van de WSW-medewerkers die maakt dat er sprake is van een ernstige situatie?2
Ik ga ervan uit dat de commissie gedegen onderzoek heeft uitgevoerd op basis waarvan zij bovenstaande conclusie trekt, die, zoals ik reeds in de beantwoording bij vraag 1 onderken, niet mis te verstaan is.
Bent u van mening dat – gezien de conclusies van het onderzoeksrapport – de afstand tussen de sociale werkplaatsen en verantwoordelijke gemeenten te groot is geworden, waardoor goed toezicht voor de lokale volksvertegenwoordiging bijna onmogelijk is? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om de afstand tussen sociale werkplaatsen en verantwoordelijke gemeenten te verkleinen? Zo nee, waarom niet?
De algemene stelling dat de afstand tussen de sociale werkplaatsen en verantwoordelijke gemeenten te groot is geworden, deel ik niet. In de Wsw is het zo geregeld dat de gemeenten eindverantwoordelijk zijn. Hoe hier vorm en inhoud aan wordt gegeven, is aan de gemeente. Gemeenten hebben alle ruimte en mogelijkheden om zich goed op de hoogte te stellen van het functioneren van het betreffende sw-bedrijf in de uitvoering van de Wsw.
Met de conclusies van het onderzoek van de commissie in de hand, kan ik niet anders dan concluderen dat er in het geval van BGS te weinig is gedaan met die mogelijkheden. Het is de verantwoordelijkheid van de gemeente Schiedam om hier adequaat op te reageren en verbeteringen door te voeren. De brancheorganisatie voor de sw-bedrijven, Cedris, heeft de gemeente aangeboden om haar daarbij van dienst te zijn. Gezien de ernst van het beeld dat uit het onderzoek naar voren komt, heb ik de Inspectie SZW gevraagd om BGS dit jaar opnieuw te inspecteren (zie vraag 4 voor de reikwijdte van het onderzoek van de Inspectie).
Op welke wijze worden sociale werkplaatsen structureel gecontroleerd of zij voldoen aan de wettelijk zorgplicht voor hun werknemers zoals weergegeven in de Arbowet, waartoe behoren het opstellen van een gedragscode, het aanstellen van een vertrouwenspersoon, het inrichten van een meldings- en registratiesysteem, klachtenprocedures, een klachtencommissie en het (laten) verzorgen van training en onderricht van werkgevers en werknemers? Op welke wijze wordt de kwaliteit van deze maatregelen gecontroleerd?3
Werkgevers hebben een zorgplicht voor hun werknemers en zijn volgens de Arbowet verplicht om een beleid te voeren ter vermindering van psychosociale arbeidsbelasting, hetgeen de onderwerpen agressie en geweld, seksuele intimidatie, pesten, discriminatie en werkdruk omvat. Tot de maatregelen binnen dit beleid behoren het opstellen van een gedragscode, het aanstellen van een vertrouwenspersoon, het inrichten van een meldings- en registratiesysteem, klachtenprocedure en klachtencommissie en het (laten) verzorgen van trainingen en onderrichten van werkgevers en werknemers. Het is aan de gemeente om toe te zien op de wijze waarop deze arbozorgelementen worden ingevuld.
De Inspectie SZW houdt geen structurele periodieke controles in de sector sociale werkplaatsen. In de meerjarenstrategie bepaalt de Inspectie waar en wanneer er inspecties worden gehouden. Vanuit deze meerjarenstrategie zijn er zowel in 2011 als in 2012 inspectieprojecten bij de sociale werkplaatsen gehouden. In het project van 2011 zijn de verplichtingen voor de werkgever aangaande psychosociale arbeidsbelasting gecontroleerd. De resultaten van deze controle gaven geen aanleiding dit onderwerp ook in het project van 2012 mee te nemen. Er waren wel enige tekortkomingen, maar er was geen aanleiding om aan te nemen dat er sprake was van een structureel tekortschieten op dit punt. De uitkomsten van het onderzoek zijn terug te lezen in het projectverslag sociale werkplaatsen 2011, projectnummer A1020.
Werknemers kunnen een klacht indienen bij de Inspectie SZW als ze weten of vermoeden dat hun werkgever zich niet aan de wet houdt. De Inspectie zal daarop een onafhankelijk onderzoek instellen.
Tot het toezichtdomein van de Inspectie behoren wat betreft sociale werkplaatsen met name de naleving van de Arbeidsomstandighedenwet en regelgeving, de Arbeidstijdenwet en de Wet Minimumloon. De in vraag 1 genoemde knelpunten, onder meer ten aanzien van de bedrijfsvoering en werkcultuur, behoren niet tot het toezichtdomein. Het is aan de gemeente daarop toe te zien.
Bent u bereid om in te zetten op een structurele doorlichting van sociale werkplaatsen door de Inspectie SZW op arbeidsomstandigheden, veiligheid en ergonomische belemmeringen, zodat problemen kunnen worden voorkomen of vroegtijdig kunnen worden opgelost? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij de beantwoording van vraag 4 gezegd houdt de Inspectie SZW geen vaste periodieke controles in de sector sociale werkplaatsen. Deze sector behoort wél tot de zogenaamde prioritaire sectoren. In de meerjarenstrategie bepaalt de Inspectie SZW waar en wanneer er onderzoeken in welke prioritaire sectoren worden uitgevoerd. Wanneer er aanleiding is om aan te nemen dat er mogelijk sprake is van structurele misstanden bij sociale werkplaatsen zal de Inspectie SZW daar capaciteit op in zetten.
Behoort de sociale werkplaats BGS tot de groep van negen bedrijven in de sociale werkvoorziening die na herhaalde inspecties nog drie of meer tekortkomingen hadden? Kunt u de lijst met deze negen bedrijven aan de Kamer doen toekomen?4
BGS is inderdaad één van de bedrijven met drie of meer tekortkomingen. Het is niet gebruikelijk dat de individuele bedrijfsnamen worden gepubliceerd. De Tweede Kamer kan desgewenst – vertrouwelijk – inzage krijgen in deze lijst.
Is er tijdens de specifieke inspecties door de Inspectie SZW in de periodes april – november 2011 en september – december 2012 ook geïnspecteerd bij de sociale werkplaats BGS? Zo ja, bent u bereid om de inspectierapporten over BGS uit de voorgaande vijf jaar aan de Kamer te zenden?5
BGS is één van de door de Inspectie SZW onderzochte bedrijven tijdens het inspectieproject van 2011. Het is gebruikelijk dat over de uitkomsten van individuele inspectietrajecten geen mededelingen worden gedaan. De Tweede Kamer kan desgewenst – vertrouwelijk – inzage krijgen in deze inspectierapporten.
Bent u bereid om landelijke richtlijnen voor gemeenten en SW-bedrijven op te stellen met daarin aanwijzingen voor het meten van sociale prestaties middels een sociaal jaarverslag met regels voor de begeleiding op de werkvloer, voor de ontwikkeling van medewerkers, het voeren van jaarlijkse functioneringsgesprekken, het houden van regelmatige werkoverleggen en het geven van een overzicht van de beloning van werknemers en directie? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik met mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven is de wijze waarop gemeenten de uitvoering van de Wsw vormgeven een verantwoordelijkheid van gemeenten. Zij kunnen daarbij gebruik maken van sw-bedrijven, maar hebben daarin beleidsvrijheid. De reguliere wetgeving op het terrein van arbeidsomstandigheden is ook van toepassing op sw-bedrijven. Het is niet aan mij om specifiek voor sw-bedrijven additionele regels te stellen. Dit is een bevoegdheid en verantwoordelijkheid van de verantwoordelijke gemeente.
Ziet u alsnog een relatie tussen de forse bezuinigingen op de sociale werkplaatsen van de afgelopen jaren op de begeleiding, het verminderen van budget voor werkplekaanpassingen en de onveilige situaties in sociale werkplaatsen? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zie hier geen onmiddellijke relatie tussen. De commissie concludeert dat er bij BGS een sterke focus ligt op omzet draaien, kosten beperken en «zwarte cijfers» houden. Dit laat uiteraard onverlet dat BGS verantwoordelijk is voor een zorgvuldige bedrijfsvoering, goed werkgeverschap en behoorlijke omgangsnormen. Een correcte bejegening van werknemers door collega’s of leidinggevenden dient in alle omstandigheden de normale standaard te zijn.
Bent u bereid om een landelijk onafhankelijk meldpunt voor werknemers van de sociale werkplaats in te stellen, waar klachten over arbeidsomstandigheden, begeleiding, veiligheid en werkdruk kunnen worden gemeld? Zo nee, waarom niet?
Gelet op het hiervoor geschetste ben ik van mening dat voldoende is geregeld waar werknemers van een Wsw-bedrijf met klachten gehoor kunnen vinden. Daarnaast staat voor een individuele werknemer, afhankelijk van het geschil, de gang naar de rechter open.
Het rapport inzake de luchtkwaliteit in celruimten in huizen van bewaring en gevangenissen |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport inzake de luchtkwaliteit in celruimten in huizen van bewaring en gevangenissen?1
Ja.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de luchtkwaliteit in cellen zo spoedig mogelijk aan de daartoe gestelde eisen voldoet?
Er zijn metingen verricht naar de afzuigcapaciteit, niet naar de lucht-kwaliteit. Het onderzoek heeft geen consequenties voor het Masterplan DJI 2013–2018. Op basis van rapport zijn enkele locaties geselecteerd waar getest gaat worden met reinigingsprotocollen om de afzuigcapaciteit te verbeteren. Mocht de test met reinigingsprotocollen niet tot de gewenste resultaten leiden en mochten daardoor andere maatregelen noodzakelijk blijken, dan zullen afhankelijk van het tijdstip van voorgenomen sluiting maatregelen genomen worden.
Wat betekent onderhavig onderzoek voor het voorgenomen Masterplan DJI 2013–2018?2
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een inschatting geven van de kosten die met de aanpassingen gemoeid zijn? Deelt u de mening van de Groepsondernemingsraad Gevangeniswezen (GOR GW) dat die de 29 mln. te boven zullen gaan?
De kosten hangen af van de uitkomsten van de test met reinigingsprotocollen. Het is daarom nog niet bekend wat de kosten zijn. Met een bedrag van 29 miljoen aan kosten ben ik niet bekend.
Deelt u de mening dat van meerpersoonscelgebruik geen sprake kan zijn, indien de cellen nog niet eens voldoen aan de eisen voor enkelvoudig celgebruik?
Intensivering van het gebruik van meerpersoonscelgebruik zal alleen gebeuren in cellen die daarvoor geschikt zijn (gemaakt) en dus beschikken over een luchtinstallatie met voldoende afzuigcapaciteit voor meerpersoonscelgebruik.
De Israëlische luchtaanval op de berg Qassioun in Damascus |
|
Désirée Bonis (PvdA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de Israëlische luchtaanval op de berg Qassioun in Damascus in de nacht van 4 op 5 mei 2013, naar verluidt om een Syrisch militair complex uit te schakelen?
Het kabinet heeft kennis genomen van deze berichten in de media, die overigens niet officieel bevestigd werden door de Israëlische autoriteiten.
Hoe duidt u deze onverwachte Israëlische interventie in het Syrische conflict?
Het kabinet deelt uw zorg over mogelijke spillover van het Syrische conflict. De toenemende onrust aan de Libanese grens en op de Golanhoogvlakte en de grote druk op de buurlanden van Syrië als gevolg van enorme vluchtelingenstromen, vergroten het risico op uitbreiding naar de regio.
Deelt u de mening dat deze interventie, reeds de derde dit jaar, potentieel een ernstige escalatie van voornoemd conflict behelst met risico van uitbreiding daarvan in een toch al uiterst explosieve regio? Zo ja, bent u bereid om, zo mogelijk in EU-verband, de Israëlische regering om opheldering te vragen? Zo ja, bent u bereid om, eveneens in EU-verband, aan te dringen op een spoedzitting van de VN-Veiligheidsraad om deze nieuwe fase van het Syrische conflict en de regionale implicaties daarvan te bespreken?
Zie antwoord vraag 2.
Het mislukken van de linkse methode van 'pappen en nathouden' |
|
Lilian Helder (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Straatcoach maakt wijk niet veiliger»?1
Ja.
In hoeverre zijn u de ogen geopend door de conclusie van het rapport dat criminaliteit, overlast en verloedering niet worden tegengaan met sociale projecten als straatcoaches en buurtbarbecues en dat de extreme criminaliteit van met name Marokkaans tuig alleen aangepakt kan worden met harde repressie?
Deelt u de visie dat, nu tevens vastgesteld is dat vechtsporten asociaal en gewelddadig gedrag kunnen aanwakkeren bij risicojongeren, gemeenten die deze sporten aanboden wijken, buurten en steden onveiliger hebben gemaakt? Zo neen, waarom niet?
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om ervoor te zorgen dat er landelijk gestopt wordt met de verspilling van miljoenen euro's door gemeenten, die het beleid van straatcoaches, buurtbarbecues en vechtsporten nog altijd uitvoeren?
Bent u bereid – naar aanleiding van dit rapport – de heilloze weg van pappen en nathouden te laten varen en vol in te zetten op de harde aanpak van minimumstraffen, huis- en wijkuitzettingen, mobiele politieposten in overlastgebieden en waar mogelijk denaturalisatie en uitzetting van met name crimineel Marokkaans tuig? Zo neen, waarom niet?
De aanpak van overlast en criminaliteit vraagt een stevige inzet van repressieve en preventieve maatregelen. Het lokaal bestuur heeft de nodige instrumenten om op te treden tegen overlast en criminaliteit. Het rijk ondersteunt waar nodig en voert de maatregelen uit het regeerakkoord ten aanzien van overlast en criminaliteit uit.
Wanneer sprake is van strafbare feiten dan is het aan de rechter om te beoordelen welke straf passend is, gelet op het delict, de persoon van de dader(s) en het aangedane leed.
De intrekking van de Nederlandse nationaliteit wegens een veroordeling voor commune misdrijven is niet mogelijk.
Het bericht dat er een explosieve toename is van aanvragen voor zware zorg |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Explosie vraag om zware zorg»?1
Ik heb het artikel gelezen en ik herken het beeld dat er sprake is van een toename van de vraag naar zwaardere zorg. Immers, veel van mijn voorgangers hebben op enigerlei wijze beleid ontwikkeld om mensen zo lang mogelijk in staat te stellen zelfstandig te wonen, ook als hun beperkingen zwaardere ondersteuning en/of zorg noodzakelijk maken. Daardoor is het aantal mensen dat in instellingen wordt opgenomen de laatste jaren gedaald, terwijl het aantal mensen dat te maken heeft of krijgt met beperkingen (demografie) is toegenomen. Een en ander houdt tevens in dat wanneer deze mensen om een indicatiebesluit vragen in verband met een toegenomen zorgvraag, dat besluit dan ook zwaardere zorg zal omvatten. Ik wil dat graag goed nader kwantitatief kunnen onderbouwen en heb daartoe de Nza om een analyse gevraagd. Deze heb ik op 22 mei jongstleden ontvangen en als bijlage bij de antwoorden op de vragen van mw Leijten (ingezonden op 3 mei 2013) gevoegd. Uit de analyse – die nog nader bestudeerd en besproken dient te worden – blijkt overigens dat de groei van zorgzwaarte in 2012 ten opzichte van 2011 lijkt af te nemen.
Is het waar dat de afgelopen drie jaar het aantal indicaties zorgzwaartepakket (ZZP) 3 en 4 op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) in absolute zin is toegenomen?
Ja dat klopt.
Is het waar dat daarmee een drastische verschuiving van patiënten met een «lichte» indicatie (ZZP 1 en2 naar een «zware» indicatie (ZZP 3 en3 heeft plaatsgevonden?
Nee, die conclusie kan niet worden getrokken. Omdat cliënten langer dan voorheen thuis blijven wonen met extramurale zorg worden er minder lichte ZZP’s geïndiceerd. Wanneer zij later alsnog een ZZP-indicatie krijgen, zal hun behoefte aan zorg veelal groter zijn, waardoor er een zwaarder ZZP geïndiceerd wordt. Daarnaast is er een groep cliënten die nog een verblijfsindicatie heeft die wordt uitgedrukt in functies en klassen (verkregen tot 1 juli 2007). Deze groep wordt uiterlijk na vijf jaar hergeïndiceerd en ontvangt dan een indicatiebesluit met een passend zorgzwaartepakket. Als tijdens hun verblijf de zorgzwaarte is toegenomen, zullen zij voor een zwaarder ZZP geïndiceerd worden.
Welke verklaring heeft u voor de snelle aanwas van hulpbehoevenden met een zwaardere indicatie?
Zoals ik antwoord op vraag 1 reeds heb geduid, zou een verklaring voor de toename van het aantal zwaardere indicaties in het recente verleden gelegen kunnen zijn in het reeds langer gevoerde beleid om mensen zo lang mogelijk zelfstandig, onder eigen regie, in de vertrouwde woonomgeving te laten verblijven, ook als de behoefte aan ondersteuning en zorg toeneemt. Door de toegenomen mogelijkheden om mensen met beperkingen thuis te ondersteunen (vanuit de Wmo) en aan hen zorg te verlenen (op basis van de AWBZ, extramurale zorg) zijn zij langer dan voorheen in staat buiten zorginstellingen te blijven. Niettemin is er van nature een toename in zorgbehoefte bij het ouder worden. Als mensen later voor die toegenomen zorgvraag van het CIZ (of in mandaat van een zorgprofessional) een indicatiebesluit vragen, dan ligt het voor de hand dat dat dan een zwaarder zorgpakket betreft.
Ik wil dat graag goed nader kwantitatief kunnen onderbouwen en heb daartoe de Nza om een analyse gevraagd. Deze heb ik op 22 mei jongstleden ontvangen. Uit de analyse – die nog nader bestudeerd en besproken dient te worden – blijkt overigens dat de groei van zorgzwaarte in 2012 ten opzichte van 2011 lijkt af te nemen.
Hoe beoordeelt u het vermoeden van deskundigen dat patiënten soms ten onrechte een hogere ZZP-indicatie krijgen dan gerechtvaardigd is op basis van hun zorgbehoefte?
Zowel in het artikel in de Volkskrant als ook in de uitzending van Brandpunt uitten deskundigen hun zorg over situaties waarin cliënten in de digitale aanmeldfunctionaliteit van het CIZ als zwaarder zorgbehoevend worden voorgesteld waardoor uiteindelijk een zwaarder zorgzwaartepakket resulteert dan strikt noodzakelijk is. Als dat zo is, is dat uiteraard verwerpelijk. In de brief over de aanpak van zorgfraude d.d. 15 mei jl. heb ik aangekondigd dat ik nader onderzoek laat doen naar risico’s op onregelmatigheden bij het indiceren door zorgaanbieders met gebruikmaking van daarvoor ter beschikking gestelde procedures.
Wilt u onderzoek doen naar de omvang van het sjoemelen met aanvragen voor AWBZ-indicaties? Zo ja, wilt u bij dat onderzoek betrekken hoe het extramuraliseren van ZZP 1 en 2 per 1 januari 2013 hieraan heeft bijgedragen?
Ik zal in aansluiting op hetgeen het CIZ zelf monitort en toetst laten onderzoeken hoe en in welke omvang wordt gefraudeerd met de mogelijkheden voor zorgaanbieders om indicatiebesluiten (standaardindicatieprotocollen, herindicaties in taakmandaat en melding 80+) aan te vragen. Daarin zal ik het extramuraliseren van de ZZP’s 1 en 2 betrekken.
Hoe zorgt u er voor dat bij uw plannen voor de langdurige zorg, die voorzien in een overheveling van zware AWBZ-zorg naar gemeenten en de Zorgverzekeringswet, het risico op afwenteling en sneller indiceren voor zwaardere zorg tot een minimum wordt beperkt?
Op dit moment ben ik bezig met de vormgeving van wet- en regelgeving die de AWBZ en diens lagere regelgeving moet gaan vervangen. Uiteraard neem ik daarin deze ontwikkelingen mee. Bij gelegenheid van de behandeling van de brief over de hervorming van de langdurige zorg dan wel het wetsvoorstel waarin de langdurige, zware zorg wordt verankerd, zal ik u informeren over de wijze waarop ik in de toekomst de toegang tot die wet zal gaan vormgeven.
De arrestatie van enkele protestanten op de dam tijdens de inhuldiging van de koning |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Arrestaties Dam na persoonsverwisseling» en het hierover gepubliceerde feitenrelaas?1
Welke instructies heeft de politie voorafgaande aan en tijdens 30 april jongstleden gekregen over het optreden tegen eventuele individuele protestanten?
Hoe verhoudt dit politieoptreden zich tot uw brief aan de Kamer van 26 april jongstleden waarin u stelt dat «elk individu vanzelfsprekend het recht heeft om op 30 april overal in Amsterdam zijn mening te uiten, zolang dit binnen de grenzen van de wet gebeurt»?
Hoe verhoudt dit politieoptreden zich tot uw uitspraak in voornoemde brief dat het demonstratierecht in Amsterdam op 30 april jongstleden «ruimschoots gewaarborgd» zou zijn?
Hoe verhoudt dit politieoptreden zich tot de toezeggingen van de burgemeester en het hoofd operationele zaken van de politie aan enkele demonstranten, dat individuele acties geen duimbreed in de weg gelegd mochten worden?2
Hoe beoordeelt u de verklaring van de politie dat er sprake was van een «vergissing», een «persoonsverwisseling» en een «actie van een individuele politieman», terwijl de videopnames van het politieoptreden dit weerspreken?3
Is het waar dat het hoofd operationele zaken van de politie niet op de hoogte was van de arrestatie? Zo ja, hoe kan dit?4
Is de agent die de aanhouding verrichte geïdentificeerd als een agent van de Amsterdamse politie? Zo nee, waar was hij gedetacheerd en door wie werd hij aangestuurd?
Kunt u aangeven van welke diensten de betrokken agenten ter plekke afkomstig waren en wat hun rol was? Door wie werden zij aangestuurd?
Wat was de rol van de Dienst Koninklijke en Diplomatieke Beveiliging (DKDB) bij dit politieoptreden?
Waren er agenten in burger aanwezig bij de demonstratie? Zo ja, waren zij in sommige gevallen ook gekleed in oranje en droegen zij koningsgezinde protestborden- of spandoeken? Zo ja, op basis van welke gronden kunt u uitsluiten dat deze agenten in burger hebben getracht de demonstratie te bemoeilijken dan wel aan het zicht te onttrekken?
De toekomst van het Oranjehotel Scheveningen nu het kabinet van plan is de Scheveningse gevangenis te sluiten |
|
Pierre Heijnen (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de brief die de Stichting Oranjehotel u op 28 maart 2013 heeft toegezonden?1
Ja.
Herinnert u zich de toezegging van de minister van Justitie in 20092 omtrent de toekomst van het Oranjehotel, die hij als volgt formuleerde: «Het Poortje, de Dodencel en de Gedenkplaat zijn de materialisering van gebeurtenissen en daden die wij niet mogen vergeten. […] deze mogen niet verloren gaan. En ik kan, als minister van Justitie, dan ook toezeggen dat zij bewaard zullen blijven. In welke vorm precies, zal nog worden bepaald»?
Ja.
Deelt u de opvatting van uw voorganger, zoals verwoord in de vorige vraag, en onderschrijft u nog steeds het belang van dit monument? Zo nee, waarom niet?
Wij delen de opvatting van de toenmalige minister van Justitie dat het monument, bestaande uit de Doodencel, het Poortje en de Gedenkplaat, bewaard moet blijven. In 2009 is de Stichting Oranjehotel samen met de Rijksgebouwendienst (Rgd) en de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) begonnen met het ontwikkelen van een toekomstvisie voor het Oranjehotel. Nadat verschillende toekomstscenario’s waren ontworpen, hebben de Stichting, de Rgd en DJI samen één scenario gekozen om verder uit te werken in een voorlopig ontwerp voor een nieuw Monument Oranjehotel dat beter toegankelijk is voor het publiek. In september 2012 is het voorlopige ontwerp door de Stichting gepubliceerd.
Zodra de besluitvorming over het Masterplan DJI is afgerond en daarmee ook duidelijk is of de PI Scheveningen blijft bestaan, zal de Stichting in samenspraak met het rijk het voorlopige ontwerp van een Monument Oranjehotel verder uitwerken.
Is inmiddels duidelijk in welke vorm het monument Oranjehotel bewaard zal blijven?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is het standpunt van de regering over het ontwerp van de toekomst van het Oranjehotel dat in september 2012 openbaar gepresenteerd is?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe zal de rijksoverheid na sluiting de gevangenis overdragen aan de gemeente, gelet op de bijzondere historische waarde? Stelt zij bepaalde voorwaarden aan de gemeente Den Haag, waardoor het monument Oranjehotel ook in de toekomst een passende omgeving zal kennen? Zo ja, welke? Welke al dan niet financiële middelen is zij bereid daarmee gepaard te laten gaan?
Zie antwoord vraag 3.
Financiering van bouwprojecten in India waar schending van arbeids- en kinderrechten plaatsvindt |
|
Joël Voordewind (CU), Marianne Thieme (PvdD), Désirée Bonis (PvdA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Nederlands hulpgeld naar kinderarbeid in India»?1
Ja.
Welk aandeel heeft Nederland in de Asian Development Bank (ADB) en hoeveel draagt Nederland financieel bij?
Per 31 december 2012 is het aandeel van Nederland in de ADB 1,12%. De totale waarde van het Nederlands aandeel bij de bank bedraagt USD 1,67 miljard. Hiervan is USD 1,59 miljard gegarandeerd en USD 83,7 miljoen betaald.
Daarnaast draagt Nederland bij aan een van de fondsen van de ADB, het Asian Development Fund (ADF). Sinds 1973 heeft Nederland hieraan USD 840 miljoen bijgedragen.
Wat is uw reactie op het onderzoek van lokale vakbonden, ondersteund door vakcentrale FNV en de internationale Global Unions Federation, waaruit blijkt dat kinderarbeid, uitbuiting en andere schending van arbeidsrechten plaatsvindt bij projecten die door de ADB gefinancierd worden?
Ik neem deze aantijgingen heel serieus. In veel landen waar de ADB werkzaam is worden arbeidsnormen in de praktijk vaak onvoldoende nageleefd. Bij door de ADB gefinancierde projecten moeten arbeidsnormen goed worden geïmplementeerd.
Deelt u de mening dat de ADB onvoldoende verantwoordelijkheid neemt om schending van arbeidsrechten te voorkomen en te bestrijden en daarbij stakeholders als vakbonden te betrekken, aangezien de ontwikkelingsbank in een reactie meldt dat de verantwoordelijkheid bij de lener ligt en niet bij de bank?
Nee, die mening deel ik niet. De ADB is op de hoogte van de door de bonden aan de orde gestelde problemen bij de projecten. De ADB heeft beleid om internationale arbeidsnormen vast te leggen in de contracten die worden afgesloten en verschillende mechanismen om de naleving hiervan met regelmaat te controleren. De ADB doet nu onderzoek naar de door de bonden genoemde projecten.
Op welke manier wilt u de inzet zoals verwoord in uw beleidsnota op Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen, de naleving van de OESO-richtlijnen en ILO-normen en de inzet op «due diligence» in deze situatie toepassen?
Zoals in de nota aangegeven ben ik van mening dat bedrijven hun maatschappelijke verantwoordelijkheid dienen te nemen. Nederland spreekt bedrijven daar op aan. Dat geldt ook voor financiële instellingen als de ADB. Nederland heeft tijdens de laatste jaarvergadering van de ADB dit onderwerp meerdere malen nadrukkelijk onder de aandacht gebracht en erop aangedrongen dat de ADB haar beleid actiever uitvoert en duidelijker bekend maakt, ook ten aanzien van klachtenmechanismen.
Welke rol kan een «labour desk» spelen bij het verbeteren van klachtenbehandeling en monitoring van projecten? Bent u bereid in te zetten op dit instrument om «acces to remedy», zoals voorgesteld in het Ruggie-framework, toe te passen? Bent u bereid om, net als bij de International Finance Corporation (IFC) van de Wereldbank, in te zetten op transparantie, een klachtenmechanisme en een sanctiemechanisme?
Een labour desk kan een goede rol spelen, zolang dit bijdraagt aan meer deskundigheid over het signaleren en aanpakken van schendingen van arbeidsnormen. Deskundigheid, niet alleen van arbeidsnormen, maar ook van milieu en sociale standaarden, zal geïntegreerd moeten worden bij het structureren van een transactie en bij monitoring van projecten. Nederland heeft in gesprek met de ADB erop gewezen klachtenbehandeling, een sanctiemechanisme en monitoring belangrijk te vinden.
Welke actie onderneemt u om toezicht en sanctionering te verbeteren bij ADB-projecten, aangezien Nederland donor en aandeelhouder van de ADB is? Wat is uw inzet bij de aandeelhoudersvergadering van de ADB in Delhi? Bent u bereid de Kamer te informeren over de resultaten?
De jaarvergadering van de ADB heeft plaatsgevonden van 2 tot en met 5 mei jl. Nederland heeft tijdens deze vergadering dit onderwerp tijdens verschillende gelegenheden nadrukkelijk onder de aandacht gebracht. Ook heeft Nederland dit onderwerp met andere donoren besproken. Duidelijk geworden is dat de ADB goed op de hoogte is van de kritiek die vakbonden op een aantal projecten hebben geuit. De ADB neemt de klachten zeer serieus. Kinderarbeid en andere evidente schendingen van arbeidsnormen zijn ook voor de ADB onaanvaardbaar. De ADB benadrukte dat zij internationale arbeidsnormen in alle financieringscontracten scherp vastlegt. De projectorganisatie is verplicht op o.a. deze punten regelmatig te rapporteren aan de ADB. Dit alles is vastgelegd in het Accountability Mechanism en het Safeguard Policy Statement van de ADB. Indien de vastgelegde normen niet worden nageleefd, kan het ertoe leiden dat de financiering van de projecten wordt opgeschort of stopgezet. De ADB wees erop dat zij voor het toezicht op de uitvoering van grote projecten een onafhankelijke externe deskundige op de projecten laat toezien. Nederland heeft erop aangedrongen dat de ADB haar beleid actiever en duidelijker bekend stelt. Ook moeten klachtmechanismen duidelijk op – bijvoorbeeld – de website van de bank te vinden zijn. Nederland zal de komende tijd nauwgezet blijven volgen hoe de ADB op de naleving van normen toeziet.
Bent u bereid ook het beleid van de Wereldbank en andere regionale banken waaraan Nederland bijdraagt te toetsen op de aandacht die wordt besteed aan het voorkomen en bestrijden van het schenden van arbeidsrechten en zo nodig u in te zetten voor verbetering daarvan?
Ja, ik zal de kiesgroepen, waarin Nederland vertegenwoordigd is, bij deze banken vragen bij alle projectvoorstellen goed te letten op de wijze waarop arbeidsnormen worden nageleefd.
Seksueel geweld tegen vrouwen in India en beperkingen voor mensenrechtenorganisaties |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met de opvattingen van de Special Rapporteur on Violence against Women van 1 mei 2013 na haar recente bezoek aan India, en van Amnesty International, dat de nieuwe Indiase wet tegen seksueel geweld tegen vrouwen naast positieve, ook een aanzienlijk aantal «regressieve bepalingen» bevat, zoals het toepassen van de doodstraf, het ontbreken van een aanpak van de oorzaken en het feit dat veiligheidstroepen de facto wettelijk immuun zijn voor aanklachten van verkrachting? Wordt deze opvatting door u ingebracht in de EU-India Mensenrechtendialoog of anderszins onder de aandacht van de Indiase regering gebracht? Stelt u daarbij ook aan de orde dat de wet volgens mensenrechtenorganisaties niet (goed) zal worden uitgevoerd zonder hervorming van het politieapparaat en het rechtssysteem?1 2 3
Ja, het kabinet is bekend met de opvattingen van de Special Rapporteur on Violence against Women van 1 mei 2013. Nederland spant zich ervoor in dat het onderwerp «vrijheid voor mensenrechtenorganisaties» op de agenda van de EU en VN aandacht blijft krijgen en zal dat ook doen bij de EU Mensenrechtendialoog. Voor wat betreft uw vraag over een effectieve uitvoering van de wet stellen wij ons op het standpunt dat het aan India is te bepalen aan welke voorwaarden daarvoor dient te worden voldaan.
Bent u – mede gezien de aangenomen Kamermotie over Dalits4 en uw toezeggingen dat de Nederlandse regering zich wil inzetten voor de verstrekking van de positie van Dalits – bereid om de discriminatie en uitsluiting van 260 miljoen Dalits of «kastelozen» prioriteit te geven in uw nieuwe mensenrechtenbeleid?
De universaliteit van mensenrechten is een uitgangspunt van het Nederlands beleid. Het tegengaan van discriminatie op welke grond dan ook -afkomst, geslacht of seksuele oriëntatie- wordt in verschillende gremia, zoals de VN, ILO en in EU verband bepleit. In dit kader gaat ook aandacht uit naar de positie van Dalits.
Bent u bereid de problemen die de winnaar van de Nederlandse Mensenrechtentulp 2012 bij zijn werk ondervindt bij de Indiase regering aan de orde te stellen, mede gezien de prioriteit die u geeft aan het steunen van mensenrechtenverdedigers?
Voorzover bekend kan de winnaar van de mensenrechtentulp in India, de heer Bharathan, zonder noemenswaardige beperkingen zijn activiteiten verrichten. Hij heeft recent een voorstel ingediend ter besteding van het bedrag van € 100.000 behorende bij de prijs.
Wat vindt u van de kritiek van de voorzitter van de jury van de Mensenrechtentulp tijdens een uitzending van VPRO Argos over de manier waarop de prijs – tegen zijn wensen – door de Nederlandse Ambassade in India is uitgereikt aan prijswinnaar Marimuthu Bharathan, namelijk zonder enige ceremonie?5 Wordt dit ook in de toekomst de aanpak bij het overhandigen van de Mensenrechtentulp aan winnaars die van hun regering geen toestemming krijgen naar Nederland te reizen?
De ceremonie van de uitreiking van de mensenrechtentulp vindt traditiegetrouw in Nederland plaats. Over de toekomst van de mensenrechtenprijs wordt u geïnformeerd in de mensenrechtenbrief die uw Kamer binnenkort toegaat.
Heeft het door de EU-delegatie aangevraagde gesprek met de Indiase autoriteiten over de (publicatie van) de «watchlist» van Indiase en internationale organisaties plaatsgevonden? Zo ja, wat is hiervan het resultaat en welke conclusie trekt u daaruit over de praktijk van de nieuwe wetgeving voor buitenlandse financiering van Indiase maatschappelijke organisaties? Zo nee, waarom heeft dit gesprek nog niet plaatsgevonden?
Op 16 april jl. heeft een gesprek plaatsgevonden met het Indiase ministerie van Binnenlandse Zaken waarbij de EU-delegatie aandrong op bespoediging van FCRA- aanvragen (Foreign Contribution Regulation Act). Het ministerie bevestigde dat FCRA-aanvragen om administratieve redenen soms traag verlopen, maar dat de Indiase regering zich inspant om dit proces te versnellen. Er werd tevens aangegeven dat afwijzing van registratie soms te wijten is aan het ontbreken van de vereiste administratie bij NGO’s. Als een NGO aan politieke activiteiten meewerkt, zal een FCRA niet worden toegekend. Het ministerie benadrukte daarbij dat de Indiase regering niet tegen NGO’s met politieke activiteiten is, maar men deze NGO’s niet door buitenlandse donoren wil laten financieren. Alleen in bepaalde sectoren, zoals op het gebied van gezondheid en onderwijs, kunnen samenwerkingsverbanden worden ondersteund.
Kunt u de Kamer informeren of u, los van een in antwoord op vraag 7 genoemde specifieke aanpak gericht op vrouwenorganisaties, bekend bent met belemmeringen of blokkades bij het steunen van vrouwenorganisaties én andere mensenrechtenorganisaties in India?
De Foreign Contributions Regulations Act (FCRA) vormt het kader voor buitenlandse steun aan Indiase maatschappelijke organisaties. Deze wet stelt verschillende voorwaarden aan buitenlandse geldstromen en de organisaties die dit geld ontvangen. Zo moet een Indiase organisatie een vergunning hebben om geld uit het buitenland te ontvangen. Er bestaan binnen de FCRA geen specifieke beperkingen voor vrouwen- of mensenrechtenorganisaties. Bureaucratie, langzame besluitvorming en voor tweeërlei uitlegbare clausules maken het soms lastig de vergunning te krijgen.
Kunt u een breder beeld te schetsen van de visaproblemen die Nederlandse burgers hebben bij het verkrijgen van een visum voor India? Kunt u berichten – van onder meer de Landelijke India Werkgroep6 – bevestigen dat »veel Nederlandse organisaties grote problemen ondervinden bij het aanvragen van visa voor India en dat regelmatig visa worden geweigerd aan onder meer medewerkers van hulporganisaties en journalisten? Wat is de Nederlandse inzet om deze problemen aan de orde te stellen en zo mogelijk op te lossen?
Grote aantallen toeristen, zakenmensen en andere bezoekers reizen met regelmaat naar India zonder dat zij problemen ondervinden bij het aanvragen van een visum. Sommige Nederlandse visumaanvragers, waaronder vertegenwoordigers van hulporganisaties en journalisten, geven echter aan veel tijd kwijt te zijn met het doorlopen van de visumprocedure. Zij melden lange wachttijden, trage besluitvorming en het moeten overleggen van verschillende soorten documenten waardoor zij soms extra kosten moeten maken in verband met het omboeken van vluchten. Daarnaast melden zij dat indien een visumaanvraag wordt afgewezen de reden hiervoor niet altijd duidelijk is. Deze kwesties zijn onderdeel van de regelmatige dialoog met de Indiase autoriteiten, waarbij zij aangetekend dat landen het soevereine recht hebben vreemdelingen al dan niet toegang tot hun grondgebied te verschaffen.
Heeft de Nederlandse regering de beperkingen in vrijheid van bewegingsruimte voor Indiase mensenrechtenorganisaties daadwerkelijk aan de orde gesteld bij de EU en andere mogelijk effectieve kanalen? Zo ja, wat is daarvan het resultaat? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft de kwesties betreffende het maatschappelijk middenveld besproken in verschillende EU werkgroepen in India. De situatie van maatschappelijke organisaties verschilt van geval tot geval en vereist daarom een aanpak op maat. In sommige gevallen is verder gesproken met de Indiase autoriteiten, VN organisaties, of andere maatschappelijke organisaties. Vooralsnog zijn er geen door Nederland gefinancierde organisaties die hun werk niet (meer) kunnen doen als gevolg van beperkende maatregelen van de Indiase overheid.
Het bericht dat allochtone leerlingen vaak niet welkom zijn op een ‘witte school’ |
|
Keklik Yücel (PvdA), Loes Ypma (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Allochtone leerlingen vaak niet welkom op «witte» school«?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht, en op het in het bericht aangehaalde rapport van onderzoeksbureau KBA Nijmegen, dat deze materie op verzoek van Forum onderzocht?
Uit het kleinschalige onderzoek kan deze conclusie niet worden getrokken. Er zijn geen duidelijke feiten van allochtone ouders en andere respondenten naar voren gekomen. Ook blijkt dat over het weigeren van leerlingen geen klachten door de ouders zijn ingediend.
Welke gegevens heeft u zelf beschikbaar over het weigeren door «witte basisscholen» van allochtone leerlingen? Welke acties zijn of worden hierop ondernomen?
OCW beschikt niet over informatie waaruit blijkt dat etnische achtergrond een rol speelt in het toelatingsbeleid van scholen.
Uitgebreider onderzoek acht ik niet nodig. Ik ben van mening dat iedere school een transparante toelatingsprocedure moet hanteren. Het schoolbestuur van een basisschool kan leerlingen weigeren. Dit kan bijvoorbeeld als de school geen plaats heeft. Wanneer ouders het niet eens zijn met de weigering van de school om hun kind toe te laten op de school kan men daar tegen bezwaar maken.
Zou uitgebreider onderzoek naar deze vorm van discriminatie op basis van etnische herkomst zijn aangewezen om de problematiek beter in beeld te krijgen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met (vertegenwoordigers van) schoolbesturen om het probleem van het weigeren door «witte basisscholen» van allochtone leerlingen te bespreken en hiertoe tot een aanpak te komen?
Het onderzoek van KBA geeft mij onvoldoende aanleiding om in overleg te gaan met de schoolbesturen.
Wat zijn de achterliggende oorzaken dat scholen allochtone leerlingen soms op basis van de etnische herkomst weigeren?
Het onderzoek van KBA geeft daarvoor mogelijke redenen aan. Het wordt daarbij beschreven in termen van vermoedens en «van horen zeggen». Overigens blijkt uit het onderzoek dat geen van de ondervraagde schoolbestuurders en gemeenteambtenaren klachten heeft ontvangen van migrantenouders over het niet toelaten van een leerling tot een basisschool.
Is het waar dat potentieel lager te verwachten schoolresultaten een rol spelen? Wat is uw oordeel daarover?
Ik kan op basis van het onderzoek die conclusie niet trekken.
Welke maatregelen worden getroffen om een steeds sterkere segregatie in het onderwijs tegen te gaan?
Het tegengaan van segregatie is lokaal belegd. De lokale educatieve agenda’s bieden de gemeenten voldoende ruimte om segregatie met schoolbesturen te bespreken en maatwerkoplossingen te kiezen. Ik ben in overleg met de wethouders van de G4/G33 over de segregatieproblematiek. Ik ben bereid gemeenten te ondersteunen wanneer zich in de uitvoering problemen voordoen. Het inzetten op kwaliteit van het onderwijs is het belangrijkste om segregatie aan te pakken. De aanpak van het kabinet is er op gericht dat iedere school, ongeacht de samenstelling, de best mogelijke kwaliteit kan bieden. Scholen met achterstandsleerlingen ontvangen extra middelen uit de gewichtenregeling. Ook VVE draagt er aan bij dat de (taal)achterstand wordt verminderd.
De aanhouding van twee demonstranten op de Dam |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat was de reden van de aanhouding van twee demonstranten op de Dam? Welke wetten of regels hadden zij overtreden waardoor arrestatie gerechtvaardigd zou zijn?1
De, achteraf als onterecht gekwalificeerde, aanhouding van twee demonstranten betreft lokaal politieoptreden onder lokaal bevoegd gezag. Op dinsdag 14 mei is door de Amsterdamse driehoek een bestuurlijke reactie verzonden aan de gemeenteraad van Amsterdam. Bij deze bestuurlijke reactie is een uitgebreid feitenrelaas van de politie Eenheid Amsterdam gevoegd. Ik heb deze stukken als bijlage meegezonden.
Voor een uitgebreide weergave van de feiten rondom de aanhouding van twee demonstranten op de Dam verwijs ik u naar genoemde stukken.
Door het lokaal bevoegd gezag is verklaard dat één van de personen (de man) is aangehouden als gevolg van een persoonsverwisseling. De aangehouden persoon werd daarbij verwisseld met een persoon waarbij de waarschijnlijkheid en ernst van een eventuele verstoring dusdanig was, dat politie door de burgemeester gemachtigd was die persoon te vorderen zich direct van de Dam te verwijderen. Indien deze persoon niet aan de vordering zou voldoen dan gold de instructie de persoon aan te houden.
De politiemensen op de Dam waren geattendeerd op deze persoon door middel van een fotoset. Op de fotoset stonden vanwege privacyoverwegingen geen personalia (namen, geboortedata) vermeld. Door de betrokken politiemensen kon op dat specifieke moment niet met zekerheid worden vastgesteld dat het niet de persoon betrof waarvoor de vordering gold niet aanwezig te mogen zijn op het betreffende gedeelte van de Dam. De demonstrant werd daarop ten onrechte aangehouden.
In het feitenrelaas van de politie Eenheid Amsterdam staat dat de reconstructie van de aanhouding van de tweede demonstrant (de vrouw) niet tot een eenduidig beeld van de toedracht heeft geleid. Er zijn verschillende verklaringen van de betrokken politieambtenaren voor de aanhouding. Vast staat dat de aanhouding onterecht heeft plaatsgevonden.
Is er volgens u sprake van verstoring van de openbare orde als twee personen een bord met tekst omhoog houden? Zo ja, hoe dan? Zo nee, hoe verklaart u in dat geval de arrestatie?
Zie antwoord vraag 1.
Welke afspraken zijn er gemaakt met de politie over de omgang met demonstranten? Door wie zijn deze afspraken gemaakt en zijn deze afspraken nagekomen?
In de voorbereidingen is uitdrukkelijk aan de orde geweest dat een individuele protestactie toegestaan was, tenzij de wijze waarop protest zou worden geuit strafbaar zou zijn. De voorafgaand aan de troonswisseling door het lokaal bevoegd gezag gemaakte afspraken ten aanzien van mogelijk strafbare beledigende, discriminerende of opruiende uitingen hielden in dat eventueel optreden alleen zou geschieden in (voorafgaande) opdracht van het bevoegd gezag, waarbij de officier van justitie zou oordelen over de mogelijke strafbaarheid van uitingen.
Toetsing van de strafbaarheid, alsmede het daadwerkelijk optreden in bepaalde gevallen was voorbehouden aan het in het beleidscentrum aanwezige gezag. In het hiervoor genoemde feitenrelaas en de reactie van de lokale driehoek zijn de twee onterechte aanhoudingen toegelicht.
Waarom werd de arrestatie eerst door de politie ontkend, en werden er vervolgens verschillende redenen opgegeven voor de arrestatie?
Uit het feitenrelaas van de politie eenheid Amsterdam is gebleken dat in het actiecentrum op het hoofdbureau bekend werd dat er tweets verzonden werden over de aanhouding van twee specifieke, met naam genoemde, demonstranten op de Dam. De politie is dit nagegaan en verkeerde op dat moment in de veronderstelling dat dit bericht, betreffende de twee in de tweets met namen genoemde personen, niet juist was.
Rekening houdend met de potentieel negatieve effecten van incorrecte berichtgeving is daarop besloten vanuit het actiecentrum een ontkennende tweet over de aanhouding van de twee demonstranten te versturen. De foutieve berichtgeving vanuit politie was dus geen bewuste, maar gebaseerd op onjuiste informatie over wie aangehouden was. De driehoek Amsterdam heeft in de bestuurlijke reactie aangegeven, waar nodig, aandacht te besteden aan verbeteringen op basis van de evaluaties die zij zal uitvoeren.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de communicatie over dergelijke arrestaties wordt verbeterd?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de arrestaties uiteindelijk het gevolg zijn geweest van een persoonsverwisseling? Zo ja, geldt dat voor beide arrestanten? Zo nee, wat was dan wel de reden?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan er sprake zijn van een persoonsverwisseling, als agenten ter plekke identiteitsbewijzen overhandigd krijgen en dus nagegaan kan worden of zij overeenkwamen met het signalement van personen waar de politie naar op zoek zou zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom konden agenten niet ter plekke de identiteit van de demonstranten vaststellen, en dienden de demonstranten mee te komen naar het bureau?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat getwijfeld werd aan de echtheid van deze identiteitsbewijzen? Waar was die twijfel op gebaseerd?
Zie antwoord vraag 1.
Komt het vaker voor dat mensen gearresteerd worden omdat er twijfel is over de echtheid van de identiteitsbewijzen? Zo ja, hoe vaak, en bij welke voorvallen en gelegenheden?
In algemene zin komt het voor dat mensen meegenomen worden naar het bureau omdat er twijfel bestaat over de echtheid van de identiteitsbewijzen. Dit betreft uiteenlopende gevallen, zoals bij minderjarigen in het uitgaansleven. Het aantal gevallen waarin dit gebeurt, wordt door de politie niet bijgehouden.
Hoe verklaart u dat de demonstranten na hun arrestatie ruim twee uur vastgezeten hebben op het politiebureau?
Zie antwoord vraag 1.
Is er afstemming geweest tussen de agenten ter plaatse en de leidinggevende / coördinerende functionarissen, aangezien op de beelden van Nieuwsuur te zien was dat er overlegd werd?
Zie antwoord vraag 1.
Van wie kwam de uiteindelijke opdracht om over te gaan tot arrestatie? Op wiens gezag zijn de demonstranten opgepakt?
Zie antwoord vraag 1.