Het bericht dat de gemeenten Barendrecht, Albrandswaard en Ridderkerk (de BAR-gemeenten) de huishoudelijke verzorging kapot bezuinigingen |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Zorgverlening BAR-gemeenten wijzigt»?1
Naar aanleiding van berichtgeving in de media heb ik informatie ingewonnen bij de gemeenten Barendrecht, Albrandswaard en Ridderkerk. Naar ik heb begrepen eindigen aan het einde van dit jaar de huidige overeenkomsten die de BAR-gemeenten hebben voor het leveren van de huishoudelijke verzorging. De gemeenten zijn voornemens nieuwe overeenkomsten aan te gaan voor de periode vanaf 1 januari 2014. De colleges hebben de beleidsmatige uitgangspunten voor deze overeenkomsten onlangs vastgesteld ten behoeve van het debat en de besluitvorming in de betreffende gemeenteraden.
Op basis van de mij ter beschikking gestelde informatie heb ik het beeld dat de BAR-gemeenten voor de huishoudelijke hulp een voorziening willen opzetten die bestaat uit twee onderdelen. Een onderdeel heeft betrekking op meer eenvoudige ondersteuning en het andere onderdeel op de meer complexe ondersteuning. Als de gemeente op basis van intakegesprekken besluit dat de aanvrager gecompenseerd dient te worden, dan kan de aanvrager toegang krijgen tot de voorziening voor eenvoudige danwel complexe ondersteuning. De gemeente wil maatwerk bieden waarbij het beoogde resultaat centraal staat (bijvoorbeeld een schoon huis). De aanvrager zal dan in gesprek gaan met een intermediair die op basis van het besluit van de gemeente (eenvoudige danwel complexe ondersteuning) beoordeelt wat nodig is om het beoogde resultaat te bereiken. De intermediair selecteert de aanbieders op basis van criteria die door de gemeenten zijn gesteld. De cliënt kiest uiteindelijk zelf de aanbieder. Deze situatie geldt in 2014 alleen voor de nieuwe cliënten. De bestaande cliënten krijgen de ondersteuning in 2014 van de huidige aanbieders.
Deelt u de mening dat de gemeenten Barendrecht, Albrandswaard en Ridderkerk (de BAR-gemeenten) in strijd met de wet handelen, daar zij geen zorg in natura aanbieden voor huishoudelijke verzorging, maar deze zorg eerst laten inzetten door vrijwilligers, mantelzorgers en familie? Zo nee, waarom niet?
Uit de door de gemeenten geformuleerde beleidsuitgangspunten voor de nieuwe overeenkomsten blijkt dat zij inzetten op resultaat via maatwerk. Een bijkomend uitgangspunt is dat aandacht wordt besteed aan de mogelijkheden van het sociale netwerk van de aanvrager. Deze uitgangspunten verhouden zich met het bepaalde in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Gemeenten zijn op grond van deze wet verantwoordelijk om voorzieningen te treffen, om personen met een beperkte zelfredzaamheid in staat te stellen om onder meer een huishouden te voeren. Bij het bepalen van de voorziening kunnen en moeten zij rekening houden met de kenmerken van de specifieke situatie. Dat kan ook betekenen dat een voorziening in natura niet nodig is omdat het sociale netwerk van de aanvrager aangesproken kan worden, of omdat een algemene voorziening volstaat. Mocht dit echter niet het geval zijn, dan zullen de gemeenten een voorziening in natura aanbieden. Ik heb, op basis van de mij nu beschikbare informatie, geen aanleiding om te veronderstellen dat gemeenten hun verantwoordelijkheid op grond van de wet niet zullen nemen. Daarbij geldt dat het voor de cliënt altijd mogelijk is om bezwaar (en beroep) aan te tekenen tegen de besluitvorming op een aanvraag door de gemeente.
Wat vindt u van het feit dat de BAR-gemeenten op een andere manier gaan indiceren, namelijk in plaats van op uren op een «gezamenlijk bepaald» resultaat zoals «een schoon huis»? Wie bepaalt wat een schoon huis is en hoeveel tijd nodig is om dit resultaat de bereiken: de cliënt, de huishoudelijk verzorgende, de aanbieder? Op welke manier gaat de opdrachtgever bewaken dat op voldoende wijze invulling wordt gegeven aan de indicatie? Komt er een gemeentelijk tarief voor een schoon huis of wordt rekening gehouden met de persoonlijke situatie, en welke bandbreedte heeft deze?
Gemeenten blijven gehouden aan het wettelijk kader. De gemeente is op grond van de Wmo gehouden de voorziening te richten op het te bereiken resultaat. Dit vraagt een zorgvuldige afweging door de gemeente en de mogelijkheid voor de burger die het niet eens is met de gekozen oplossing om bezwaar en eventueel beroep aan te tekenen. Het is daarbij niet vooraf te zeggen hoeveel tijd nodig is om het benodigde resultaat te bereiken, dat hangt af van de cliënt, zijn persoonskenmerken en behoeften en zijn sociale netwerk. Navraag bij de BAR-gemeenten leert dat ten aanzien van de invulling van de geboden oplossing geldt dat als een burger de geboden oplossing onvoldoende compenserend acht voor zijn of haar beperkingen, hij naar de gemeente kan voor een gesprek over een (eventuele) alternatieve oplossing. De gemeenteraden zullen een tarief per uur vaststellen voor de aanbieders waarbij zij het ter zake bepaalde in de Wmo in acht zullen moeten nemen.
Deelt u de mening dat de kracht van de huishoudelijk verzorgende de combinatie van huishoudelijk werk en zorg (ondersteunen en signaleren) is? Zo ja, deelt u de mening dat je deze zorg dus niet kunt splitsen in schoon huis en aan begeleiding overgedragen zorg (ondersteuning, signaleren)?2 Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de specifieke situatie van een persoon, zijn kenmerken, zijn behoeften en de mogelijkheden van zijn omgeving bepalend zijn voor de vraag of en zo ja, welke voorziening geboden is om hem in staat te stellen een huishouden te voeren. Het is aan de gemeenten om dit in gesprek met de aanvragers zorgvuldig in kaart te brengen.
Beseft u dat deze mensen nu al hooguit de benodigde uren huishoudelijke verzorging krijgen en dat deze uren niet zomaar zijn afgegeven? Mogen deze in noodzakelijke zorg worden gekort? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan gemeenten om in gesprek met de bestaande en nieuwe cliënten, binnen de kaders van de wet en het (gewijzigde) gemeentelijk beleid tot een zorgvuldige afweging te komen. Als onderdeel van deze afweging dient uiteraard rekening te worden gehouden met de uitgangspositie van de bestaande cliënt. Ook voor een nieuwe invulling van de voorziening geldt dat deze passend moet zijn en de cliënt, gegeven zijn specifieke situatie, in staat moet stellen tot het voeren van een huishouden.
Deelt u de mening dat het schrappen van het aantal uren huishoudelijke verzorging puur een kille bezuiniging is en dat dit in strijd is met de zorgplicht die gemeenten moeten bieden? Zo ja, welke maatregelen gaat u hiertegen treffen? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de mij ter beschikking staande informatie stel ik vast dat de gemeenten binnen hun mogelijkheden verantwoordelijkheid nemen om de burgers die zijn aangewezen op huishoudelijke verzorging zo goed mogelijk te ondersteunen. Met de nieuwe werkwijze die meer gericht is op het te bereiken resultaat wordt mede beoogd om verschraling van de hulpverlening te voorkomen. De dienstverlening zal wijkgericht georganiseerd worden en de relatie van de cliënt en zijn dienstverlener worden zoveel in stand gehouden. Daar waar zou blijken dat de beleidsuitgangspunten van de BAR-gemeente, in opzet of in de uitvoering daarvan zich niet verhouden met de wettelijke kaders, zal ik de gemeenten daarop aanspreken en zo nodig verdergaande maatregelen treffen. Zoals ik hiervoor heb aangegeven is een dergelijke situatie niet aan de orde.
De gemeenten gaan deze nieuwe manier van werken invoeren nadat met de mensen thuis is gesproken; bent u van mening dat, zolang er geen nieuwe indicatie is, degene die huishoudelijke zorg heeft het recht op het aantal geïndiceerde uren behoudt?
Ja.
De gemeenten gaan vrijwilligers en collectieve voorzieningen inzetten; welke delen van de huishoudelijke verzorging betreft dit, hoe wordt verdringing voorkomen en wat indien er onvoldoende vrijwilligers/bijstandsgerechtigden zijn?
Navraag leert dat de colleges van burgemeester en wethouders van de BAR-gemeenten denken aan collectieve voorzieningen voor bijvoorbeeld wassen, strijken en boodschappen doen. De gemeenten garanderen dat het uitgangspunt hierbij blijft dat geboden voorziening passend moet zijn, met andere woorden gericht moet zijn op het in staat stellen van mensen tot het voeren van een huishouden.
De BAR-gemeenten overleggen met de huidige aanbieders (Aafje) over een overgangsregeling, maar dat gaat niet soepel omdat Aafje het tarief onvoldoende vindt; hoe gaat u voorkomen dat Aafje opnieuw voor alle 550 werknemers collectief ontslag aanvraagt?
De colleges van burgemeester en wethouders van de BAR-gemeenten hebben met de betrokken aanbieders (waaronder Aafje) een overeenkomst bereikt voor 2014. Er is nu dan ook geen aanleiding voor een collectieve ontslagaanvraag van de zijde van de huidige aanbieders.
Deelt u de mening dat de gemeenten er voor moeten zorgen dat de werknemers van de oude aanbieders worden overgenomen door de nieuwe aanbieders? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen?
Artikel 10a van de Wmo biedt waarborgen voor een verantwoorde aanpak. Nieuwe aanbieders zijn op grond hiervan gehouden om met de oude aanbieders te overleggen over de overname van betrokken personeel. Dat is geen garantie dat overeenstemming wordt bereikt over de overgang van (alle) medewerkers, maar het overleg kan dit wel zo veel mogelijk bevorderen. De betrokken colleges van burgemeester en wethouders hebben de (wettelijke) taak er op toe te zien dat het hiervoor bedoelde overleg wordt gevoerd. De zorg voor de positie van de werknemers wordt daarnaast versterkt door de afspraken die werkgevers- en werknemersorganisaties in de algemeen verbindend verklaarde CAO Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg (cao VVT) hierover hebben gemaakt. Het is primair aan sociale partners om hieraan uitvoering te geven en een goede gang van zaken te bewaken.
Ik heb tijdens het algemeen overleg op 11 september jl. over het ontslag van thuiszorgmedewerkers toegezegd dat ik bereid ben om te bezien of de regels in de huidige en de nieuwe Wmo aangescherpt kunnen worden. Naar huidig inzicht kan een dergelijke aanscherping zich toespitsen op de tijdige afronding van een inkoopprocedure van een gemeente zodat er voldoende tijd is om zorgvuldig met de gevolgen om te gaan voor cliënten en werknemers en het zoveel mogelijk in stand houden van de bestaande relatie tussen cliënt en hulpverlener. Dat geldt naast de al bestaande regels met betrekking tot de vaststelling van basistarieven die het hanteren van cao-lonen door aanbieders als uitgangspunt hebben. Ik ben hierover in overleg met de VNG.
Wat is uw mening over het voornemen van de BAR-gemeenten om alle werknemers onder te brengen in een alfaplusconstructie en wat houdt deze zogenaamde omegaconstructie in? Deelt u de mening dat dit ongewenst en in strijd met de wet is, en hoe gaat u dit voorkomen?
De BAR-gemeenten hebben mij laten weten dat zij ook in 2014, overeenkomstig het daartoe in de Wmo bepaalde, de vrijheid van de cliënt zullen garanderen daar waar het gaat om de keuze tussen een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget. Nu de keuze bij de cliënt blijft liggen is er geen sprake van strijdigheid met de wet. In de brief van de Minister van VWS en mijzelf van 25 oktober 2013 (TK 2013 – 2014, 29 282, nr. 181) hebben wij aangegeven het onwenselijk te beschouwen dat gemeenten initiatieven nemen of nalaten gericht op het doen afnemen van voorzieningen natura en de doen toenemen van het gebruik van persoonsgebonden budgetten. Gemeenten dienen cliënten goed voor te lichten, maar de keuze bij de cliënt te laten. Ik heb op dit moment geen aanleiding om te veronderstellen dat gemeenten dit niet zullen doen. De BAR-gemeenten geven aan, dat daar waar alfahulpen zullen worden ingezet, deze aanvullende vergoedingen ontvangen van de budgethouder waarmee zij op basis van vrijwilligheid werknemersverzekeringen kunnen afsluiten.
Vindt u het wenselijk dat de BAR-gemeenten een intermediair willen inhuren die overeenkomsten sluit met zorgaanbieders en het aanspreekpunt is voor deze gemeenten voor de huishoudelijke verzorging? Is dit niet in strijd met de wet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op grond van de Wmo is de verantwoordelijkheid voor het verlenen maatschappelijke ondersteuning, waaronder huishoudelijke hulp, neergelegd bij de gemeenten. Het is aan gemeenten om, binnen de wettelijke kaders, beleid te formuleren en keuzes te maken ten aanzien van de uitvoering, waaronder de inrichting van de communicatie met cliënten.
Vindt u het wenselijk dat de BAR-gemeenten besluiten om een intermediair als spreekpunt te laten fungeren en dat de BAR-gemeenten hierdoor onbereikbaar worden voor mensen die zorg nodig hebben? Zo ja, waarom? Zo nee, welke maatregelen gaat u treffen?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de BAR-gemeenten om te zorgen dat de huishoudelijke verzorging gewaarborgd wordt met goede tarieven, dat mensen hun vertrouwde thuiszorgmedewerker behouden en dat de rechtspositie van thuiszorgmedewerkers goed wordt geregeld? Zo nee, waarom niet?
In antwoord op de voorgaande vragen heb ik toegelicht dat ik op dit moment geen aanwijzingen heb dat de betrokken partijen hun verantwoordelijkheden niet nemen of de wettelijke kaders niet in acht nemen.
Hoeveel en welke gemeenten zijn voornemens of werken nu al met een intermediair die de huishoudelijke verzorging regelt? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Deze informatie heb ik niet, want dit wordt niet centraal bijgehouden. Ik zie op dit moment, onder verwijzing op mijn antwoord op de vragen 12 en 13, geen aanleiding om een dergelijk onderzoek te starten.
Deelt u de mening dat er mogelijk sprake kan zijn van belangenverstrengeling, omdat een intermediair in de belangen van de gemeente kan werken en hierdoor kan aansturen op goedkope schoonmaakbedrijven in plaats van thuiszorgaanbieders? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Gemeenten zijn gehouden de Wmo uit te voeren en daarmee de kwaliteit van maatschappelijke ondersteuning van cliënten te waarborgen. Vanuit die verantwoordelijkheid maken gemeenten afspraken met de betrokken aanbieders over de kwaliteit van de dienstverlening. Daar waar een cliënt de verleende ondersteuning als onvoldoende beoordeelt en dit tot een verschil van inzicht met de gemeente leidt, heeft hij de mogelijkheid om daartegen bezwaar aan te tekenen en eventueel in beroep te gaan.
Deelt u de mening dat de BAR-gemeenten voorsorteren op de mogelijke bezuinigingen in de huishoudelijke zorg die niet eerder dan in 2015 ingaan? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het antwoord op vraag 6 heb aangegeven zien de BAR-gemeenten het meer resultaatgericht organiseren van de ondersteuning als een goede manier om verschraling van dienstverlening zo veel mogelijk te voorkomen en wordt tevens geanticipeerd op de nieuwe situatie in 2015. Door in 2014 te starten met deze nieuwe werkwijze, willen de BAR-gemeenten zich goed voorbereiden op de grote wetswijzigingen die per 2015 van kracht zullen zijn. Daar waar zou blijken dat de beleidsuitgangspunten van de BAR-gemeenten, in opzet of in de uitvoering daarvan zich niet verhouden met de (huidige) wettelijke kaders, zal ik de gemeenten daarop aanspreken en zo nodig verdergaande maatregelen treffen. Zoals ik hiervoor heb aangegeven is een dergelijke situatie niet aan de orde.
Deelt u de analyse dat de gemeenten niet meer voldoen aan de wettelijke verplichting, die in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is opgenomen, dat een gemeente huishoudelijke verzorging in natura dient te verzorgen voor inwoners? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 11.
Het bericht ‘Inspectie pakt ‘foute’ digitale dokters aan’ |
|
Michiel van Veen (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Inspectie pakt «foute» digitale dokters aan»?1
Ja.
Hoeveel klachten zijn er bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) binnengekomen over de kwaliteit van medische applicaties (apps) in de afgelopen twee jaar? Is er sprake van een stijging?
De IGZ heeft mij laten weten de afgelopen twee jaar geen klachten over de kwaliteit van medische applicaties te hebben ontvangen.
Hoeveel medische apps zijn er de afgelopen twee jaar aangemeld bij Farmatec?
Farmatec notificeert medische hulpmiddelen van de laagste risicoklasse (klasse 1). Daaronder kunnen ook medische apps vallen. Er zijn in de afgelopen twee jaar enkele van deze medische apps genotificeerd. De IGZ ziet toe op de productnotificaties bij Farmatec en handhaaft op oneigenlijke notificatie.
Wat is de status van een door de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) ontwikkeld keurmerk dat de betrouwbaarheid en medische functionaliteit van medische apps moet waarborgen?
De KNMG heeft een dergelijk keurmerk nog niet ontwikkeld. Ik heb begrepen dat de KNMG momenteel beziet of een keurmerk meerwaarde heeft en indien dit het geval is, met wie dit het best opgezet kan worden.
Kan zorg die verleend wordt door middel van een app worden vergoed via het basispakket?
Dit is mogelijk wanneer het gebruik van een app onderdeel is van zorg waarvoor een aanspraak in het basispakket bestaat.
Bent u van mening dat het gebruik van medische apps onder de eigen verantwoordelijkheid van gebruikers valt? Hoe ziet de verantwoordelijkheidsverdeling eruit tussen patiënt, zorgverlener, zorgverzekeraar, IGZ, producent en overige betrokkenen?
Gezien het medisch advies dat na gebruik van een dergelijke app kan volgen vind ik het belangrijk dat de kwaliteit van deze apps is geborgd. De verantwoordelijkheid voor de veiligheid van een medische app ligt primair bij de producent die moet zorgen dat de app voldoet aan geldende wettelijke vereisten. De zorgaanbieder is verantwoordelijk voor het volgens de geldende regelgeving inzetten van een medische app in de behandeling. De patiënt heeft geen wettelijke verantwoordelijkheid voor het gebruik van medische apps door de zorgaanbieder bij haar/hem. De IGZ is verantwoordelijk voor het toezicht of dergelijke apps, die geregistreerd zijn als medische hulpmiddel, voldoen aan de wettelijke eisen en voor het toezicht of zorgaanbieders kwalitatief goede en veilige zorg bieden.
Een mogelijke uitbreiding van de AMS-IX naar de Verenigde Staten |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het voornemen van de Amsterdam Internet Exchange (AMS-IX) om een filiaal in de Verenigde Staten te openen?1
Ja.
Kunt u inzicht geven in de risico’s van uitbreiding naar de Verenigde Staten voor de bescherming van gegevens die over de AMS-IX uitgewisseld worden? Op welke wijze kan de Amerikaanse overheid haar Patriot en FISA wetgeving hierbij gebruiken?
Indien een bedrijf activiteiten op het grondgebied van de VS uitvoert, dan vallen deze activiteiten onder de Amerikaanse wetgeving, waaronder de Patriot Act en de Foreign Intelligence and Surveillance Act. Op basis van deze Amerikaanse wetgeving kan de aanbieder, na tussenkomst van een Amerikaanse rechter, verplicht worden mee te werken aan verzoeken van de Amerikaanse autoriteiten. De reikwijdte van de Amerikaanse wetgeving en de mogelijke schendingen van de persoonlijke levenssfeer zijn onderwerp van gesprek van de gezamenlijke EU-VS-expertgroep, die naar aanleiding van de onthullingen van de heer Snowden is ingesteld. Deze groep bespreekt de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en elektronische gegevens van burgers, met als doel inzicht in elkaars programma’s en de wijze waarop deze zijn verankerd in de rechtsstaat. De werkmaatschappij van AMS-IX, AMS-IX BV, heeft op haar website gemeld de juridische mogelijkheden en de risico’s van de uitbreiding naar de VS te verkennen. AMS-IX B.V. heeft bij diverse partijen juridisch advies ingewonnen over de toepasselijkheid van de Amerikaanse wetgeving.
Ziet u ook een verschil in bescherming van persoonsgegevens in Amerika, tussen de gegevens van Amerikaanse ingezetenen en anderen? Zo ja, ziet u daarin reden om het volledig ter beschikking stellen van gegevens aan de Amerikaanse overheden te beperken?
Ja. De Amerikaanse grondwet, in het bijzonder het Vierde Amendement, is alleen van toepassing op Amerikaanse burgers. Het Vierde Amendement vereist een rechterlijke toets bij bevelen tot doorzoeking en inbeslagneming.
Op grond van artikel 76 van de Nederlandse Wet bescherming persoonsgegevens mogen persoonsgegevens alleen worden doorgegeven aan landen buiten de EU die een zogeheten passend beschermingsniveau bieden. In de overige gevallen is doorgifte alleen mogelijk op grond van een wettelijke uitzondering of een vergunning van de Minister van Veiligheid en Justitie. Nederlandse bedrijven die ook in de Verenigde Staten actief zijn, dienen er op bedacht te zijn dat in het geval van vordering van gegevens of doorgifte van gegevens, de verstrekking daarvan dient te voldoen aan de eisen die de Nederlandse Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) stelt aan de verstrekking van gegevens aan derde landen waar naar Europees recht geen passend niveau van gegevensbescherming bestaat. De Wbp legt de verantwoordelijkheid voor het beoordelen van de omstandigheden waaronder gegevens naar een derde land kunnen worden doorgegeven in de eerste plaats bij het bedrijf dat voor de verwerking verantwoordelijk is (art. 76 Wbp).
In hoeverre ziet u een vergroting van het risico dat mensen vervolgd worden door Amerikaanse bedrijven, zoals hoogleraar informatierecht Van Eijk verwacht?
Op dit moment is er alleen sprake van instemming met de opzet van een juridische entiteit in de VS waarbij het nog niet duidelijk welke juridische vorm die entiteit zal krijgen. De Raad van Bestuur van de AMS-IX Vereniging doet nader onderzoek naar de mogelijke structuur.
Is het correct dat de leden van de AMS-IX op 27 september beslissen over de wenselijkheid van uitbreiding naar de Verenigde Staten? Zo ja, wat is het vervolgtraject dat de AMS-IX zal volgen in de ontplooiing van de uitbreiding naar Amerika?
Ja. AMS-IX heeft haar leden op 27 september geraadpleegd. (zie ook de website www.ams-ix.net) Daarbij heeft een meerderheid ingestemd met de uitbreiding naar de VS. AMS-IX meldt daarbij het volgende: «Met de goedkeuring van onze leden, zal de Raad van Bestuur van de AMS-IX vereniging de formatie van een juridische entiteit in de VS verder onderzoeken. De best mogelijke structuren voor het opzetten van deze juridische entiteit zullen worden bekeken en met onze leden worden gedeeld. De structuur dient de huidige operationele activiteiten van de AMS-IX BV en de klanten en leden van de AMS-IX vereniging te beschermen tegen commerciële, juridische, financiële en technische risico’s en meest specifiek tegen interceptie activiteiten door de overheidsinstanties in de VS.» De opties voor deze juridische entiteit worden nu uitgewerkt en de leden worden hierover door AMS-IX nader geïnformeerd.
Deelt u de mening dat de AMS-IX vitale infrastructuur vormt, die van nationaal belang is? Hoe is het publieke belang dat de AMS-IX dient op dit moment geborgd en ziet u reden om deze borging te versterken?
AMS-IX vormt een belangrijke schakel in de Nederlandse ICT-infrastructuur. Als grootste internetknooppunt (internet exchange) ter wereld met meer dan 600 aangesloten netwerken draagt AMS-IX bij aan een aantrekkelijker vestigingsklimaat van ICT-bedrijven in Nederland.
AMS-IX van economisch belang voor Nederland als Digital Gateway to Europe. Dit wordt onderkend in de Digitale Agenda2 van het kabinet. AMS-IX is op dit moment niet aangemerkt als vitale infrastructuur. Er zijn overigens voldoende waarborgen ingebouwd ten behoeve van de continuïteit. Momenteel wordt gewerkt aan een interdepartementale herijking van de vitale sectoren, waarbij ook de positie van AMS-IX wordt bezien.
Ontplooit de AMS-IX op dit moment al andere buitenlandse activiteiten, of zijn hier plannen voor? Op welke wijze zijn deze activiteiten juridisch en technisch georganiseerd?
Ja. AMS-IX is een besloten vennootschap waarvan de vereniging AMS-IX enig aandeelhouder is. Het stemrecht binnen de vereniging berust bij de leden. Dit zijn diverse aanbieders van internetverkeer. AMS-IX is betrokken bij drie buitenlandse internet exchanges. Deze activiteiten vallen rechtsreeks onder AMS-IX BV die contracten heeft met lokale partners.
Bent u bereid om het bestuur van de AMS-IX te adviseren over de manier waarop de Nederlandse belangen optimaal gediend kunnen worden door een robuuste juridische en technische constructie tussen de Nederlandse en buitenlandse vestigingen? Zo ja, op welke wijze wilt u dit doen?
Het staat Nederlandse bedrijven vrij om in het buitenland te ondernemen. Het ligt niet in de rede dat de overheid daarin adviseert. AMS-IX heeft overigens aangegeven de verdere juridische uitwerking in het buitenland verder te verkennen om te komen tot een robuuste juridische en technische constructie. Overigens heeft het ministerie van Economische Zaken direct na bekendmaking van het voornemen en de zorgen daarover contact gelegd met AMS-IX.
De bouw van een Russisch hek aan de Georgische grens |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met de door de EU Monitoring Mission in Georgia bevestigde bouw van een Russisch hek langs de «administrative border line» met Zuid-Ossetië?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de bouw van dit hek? Bent u net als de Georgische minister van Buitenlandse Zaken van mening dat de bouw een schending is van het wapenstilstandsverdrag van 12 augustus 2008?
Nederland is bezorgd over deze ontwikkeling. Deze is niet in overeenstemming met het 6-puntenplan van augustus 2008, waarin werd overeengekomen dat de Russische troepen zich zouden terugtrekken tot de oorspronkelijke posities.
Bent u bekend met de veroordeling van dit hek door de secretaris-generaal van de NAVO Rasmussen?2 Hoe beoordeelt u zijn kwalificatie dat de Russische activiteiten in kwestie in strijd zijn met het internationaal recht?
Ja. Nederland steunt de territoriale integriteit van Georgië binnen de internationaal erkende grenzen. Russische activiteiten op Georgisch grondgebied zonder instemming van de Georgische autoriteiten zijn daarmee in strijd.
Bent u bekend met de verklaring van de Amerikaanse ambassade in Georgië?3 Klopt het dat het hek de bewegingsvrijheid van de lokale bevolking ernstig belemmert, boeren scheidt van hun velden en kinderen onmogelijk maakt hun scholen te bereiken?
Ja. De afscheiding beperkt de bewegingsvrijheid van de plaatselijke bevolking. Er zijn gevallen bekend van bewoners die hierdoor worden afgesneden van hun land of gemeenschappelijke voorzieningen.
Wat is uw mening over de opvatting van de Georgische regering dat het hek gebouwd wordt met het doel te provoceren? Kunt u nagaan met welk doel dit hekwerk wordt gebouwd?
Rusland beschouwt de de-facto afgescheiden regio Zuid-Ossetië als een onafhankelijke staat, en stelt dat de afscheiding wordt gebouwd om de «staatsgrenzen» van Zuid-Ossetië te versterken. De Georgische regering ziet dit als provocatie.
Wat kan de EUMM als toezichthouder op het in 2008 tot stand gekomen vredesverdrag betekenen in deze situatie?
De EUMM volgt de situatie op de voet en heeft enkele malen verklaringen afgelegd waarin zorg wordt uitgesproken. Voorts neemt de EUMM deel aan overleg over incidenten aan de administratieve grenzen, waarin individuele gevallen kunnen worden besproken en waar mogelijk gezocht wordt naar praktische oplossingen. De EUMM heeft geen mandaat om de bouw van de afscheiding tegen te gaan.
Bent u bereid de partijen in het verband van de Europese Unie, de Organisatie voor Vrede en Samenwerkling in Europa (OVSE) of bijvoorbeeld in de Raad van Europa aan te spreken op hun verplichtingen? Is het mogelijk in een dergelijk kader de bouw in overeenstemming te laten brengen met het internationaal recht en morele verplichtingen ten aanzien van de lokale bevolking?
De EU heeft meerdere malen (onder meer door HV Ashton, in Tbilisi en in OVSE- en RvE-kader) zorgen uitgesproken over de bouw van de afscheiding, onder meer vanwege de negatieve gevolgen voor de bewegingsvrijheid van de plaatselijke bevolking. Het EU Politiek en Veiligheidscomité bezocht de situatie ter plaatse op 30 september jl. De kwestie is tevens aan de orde gesteld in de laatste ronde (26 juni jl.) van de Genève besprekingen, waarvan de EU – samen met OVSE en VN – co-voorzitter is. De visies van de EU en Rusland over de wenselijkheid van de afscheiding lopen vooralsnog uiteen.
Het mensenrechtenbeleid met betrekking tot Saudi-Arabië |
|
Harry van Bommel (SP), Joël Voordewind (CU), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Kent u het rapport «Wie zwijgt, stemt toe?, Het gebrek aan Nederlandse steun voor vervolgde Saudische mensenrechtenverdedigers» van Amnesty International?1
Ja.
Deelt u de opvatting in het rapport dat in Saudi-Arabië de mensenrechten ernstig onder druk staan en mensenrechtenverdedigers in het land in een zeer benarde positie verkeren? Indien neen, waarom niet?
Ja.
Deelt u de conclusie van de mensenrechtenorganisatie dat de afgelopen jaren zowel Nederland als de EU opmerkelijk stil zijn gebleven over de repressie van mensenrechtenverdedigers in Saudi-Arabië en dat Nederland en de EU hiermee geen uitvoering hebben gegeven aan het eigen beleid ten aanzien van mensenrechtenverdedigers? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet is van mening dat stille diplomatie in veel gevallen het meest effectieve middel is om Saudi-Arabië te bewegen om de positie van mensenrechtenverdedigers in het land te verbeteren. Nederland onderhoudt hiervoor contact met autoriteiten, activisten en invloedrijke groepen zoals de geestelijkheid. Door middel van sociale media wordt ook het publiek over mensenrechtenonderwerpen bereikt.
De EU is voor Nederland een belangrijke speler bij het bevorderen van mensenrechten in Saudi-Arabië. De EU is als geheel van 28 lidstaten het best geplaatst om aandacht te vragen voor individuele gevallen en om zorgen hierover kenbaar te maken aan de Saudische autoriteiten. Ook bij generieke onderwerpen zoals de uitvoering van de doodstraf, het opleggen van lijfstraffen en de gebrekkige transparantie van de rechtsgang acht Nederland gezamenlijk Europees optreden het meest effectief. In EU-verband pleit Nederland er actief voor om deze thema’s gezamenlijk aan de orde te stellen.
Deelt u verder de kritiek dat de sterke nadruk van Nederland op stille diplomatie voor wat betreft mensenrechtenkwesties in Saudi-Arabië niet de gewenste resultaten heeft opgeleverd en dat het daarom tijd is voor een andere aanpak? Indien neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u concreet aangeven of en zo ja, in hoeverre u bereid bent de negen aanbevelingen die Amnesty International in haar rapport doet, uit te voeren? Kunt u dit per aanbeveling aangeven en uw antwoord toelichten?
Het kabinet stelt de aanbevelingen van Amnesty aan de Nederlandse overheid, waaronder aan de Ambassade in Riyadh, op prijs. Zoals toegezegd tijdens het Notaoverleg Mensenrechtenbeleid op 30 september jl. zal het kabinet zich hierover verstaan met andere lidstaten en de Kamer over de uitkomsten hiervan informeren.
Een deel van de aanbevelingen van Amnesty wordt in het bestaande Nederlandse beleid overigens al in praktijk gebracht: Saudi-Arabië wordt bilateraal, in Europees en in multilateraal verband aangesproken op zijn verantwoordelijkheden. De Nederlandse Ambassade in Riyadh onderhoudt nauwe contacten met Saudische mensenrechtenverdedigers, wisselt informatie uit met andere ambassades en organiseert jaarlijks een bijeenkomst voor activisten. Praktische ondersteuning wordt per geval beoordeeld en waar mogelijk geboden. Een aantal aspecten uit het Amnesty-rapport, zoals het bijwonen van rechtszaken en het bezoeken van activisten in de gevangenis, is vooralsnog niet mogelijk gebleken. In dat kader heeft Nederland Saudi-Arabië onlangs tijdens de Universal Periodic Review (UPR) te Genève opgeroepen om buitenlandse waarneming van rechtszaken toe te staan.
Het bericht ‘Grond natuurclubs moet in de verkoop; Een à twee miljard ten onrechte verkregen subsidies’ |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Grond natuurclubs moet in de verkoop; Een à twee miljard ten onrechte verkregen subsidies»?1
Ja.
Wat vindt u van het bericht dat natuurorganisaties vele duizenden hectares, verworven met ten onrechte ontvangen staatssteun, moeten verkopen om een miljardenclaim af te wenden? Kan hieruit geconcludeerd worden dat gelijkberechtiging de afgelopen jaren niet gefunctioneerd heeft?
Het bericht verwijst op dit punt naar een sinds 2008 lopende klachtprocedure bij de Europese Commissie (hierna: EC). De klachtprocedure wordt gevoerd door de Vereniging Gelijkberechtiging Grondbezitters. De klacht houdt in dat de Nederlandse Staat in de periode 1998–2008 onrechtmatige staatssteun zou hebben verleend aan terreinbeherende natuurorganisaties. De EC heeft nog niet geoordeeld of de klacht gegrond is. De klacht ziet op de situatie van voor 2008 en heeft geen betrekking op de toepassing van gelijkberechtiging in het natuurbeleid de afgelopen jaren.
Hoe duidt u de uitspraak van een Europese rechter die heeft bevestigd dat de zogenaamde Terrein Beherende Organisaties (TBO’s) als Natuurmonumenten en de twaalf provinciale landschappen jarenlang ten onrechte hebben geprofiteerd van subsidie bij de aankoop van gronden? Welke conclusies trekt u uit deze uitspraak?
Het bericht verwijst naar een uitspraak van het Gerecht van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Gerecht) van 12 september jl. in een beroep van Duitsland tegen de EC (zaak T-347/09). Nederland heeft in deze zaak geïntervenieerd aan de zijde van Duitsland. Het is goed te benadrukken dat de uitspraak van het Gerecht enkel ziet op de Duitse situatie en niet op de Nederlandse situatie, met inbegrip van de klacht van de VGG bij de EC.
Het Gerecht heeft in zijn uitspraak het oordeel van de Europese Commissie bevestigd dat de door Duitsland voorgestelde maatregel – de overdracht van natuurgronden onder de marktprijs aan natuurbeheerders – staatssteun vormt in de zin van artikel 107 van het Verdrag betreffende de werking van de EU. Natuurbeheer heeft op zichzelf een uitsluitend maatschappelijk karakter, maar er is sprake van staatssteun als de steun ten goede kan komen aan economische activiteiten van natuurbeheerders. Overigens heeft de Europese Commissie de door Nederland in 2009 gemelde Modelsubsidieregeling grondaankopen EHS (zie bijlage bij Kamerstukken II, 2012–2013, 30 825, nr. 181) beoordeeld als staatssteun en goedgekeurd.
Er staat hoger beroep open tegen de uitspraak van het Gerecht; hier is nog geen besluit over genomen.
Deelt u de conclusie van de Vereniging Gelijkberechtiging Grondbezitters (VGG) dat de markt voor natuurbeheer weer in balans wordt gebracht als 20 procent van het grondbezit wordt verkocht aan private partijen? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van een markt voor natuurbeheer. Dat laat onverlet dat ik grote betekenis toeken aan een grotere private betrokkenheid bij het natuurbeheer. Gelijkberechtiging van terreinbeherende natuurorganisaties en andere private natuurbeheerders is daarbij het uitgangspunt, zoals is vastgelegd in het Natuurpact en in de verschillende subsidiekaders.
Klopt het dat kasteelheren en andere grondbezitters jarenlang uit de markt zijn geprijsd bij de aankoop van bos en heide en dat natuurclubs zijn bevoordeeld? Zo ja, kunt u aangeven welke gevolgen de kasteelheren en andere grondbezitters hiervan hebben ondervonden?
Private natuurbeheerders kunnen subsidies aanvragen voor de aankoop van grond ten behoeve van de inrichting tot of het beheer ervan als natuur, voor maximaal de reële marktwaarde en voor zover het grond was die gelegen is in de door provincies begrensde EHS. In eerste instantie stond deze subsidiemogelijkheid alleen open voor de twee grootste terreinbeherende natuurorganisaties, momenteel geldt deze mogelijkheid voor alle particuliere organisaties die de te verwerven EHS-grond (nu: Natuurnetwerk Nederland) als natuur willen inrichten en beheren.
Doordat de subsidie alleen betrekking had op grond gelegen in de EHS en met strikte voorwaarden voor de realisatie en beheer van natuurtypen, was deze grond voor veel private partijen niet aantrekkelijk. Door deze voorwaarden en omdat alleen de reële marktwaarde subsidiabel was, verwacht ik dat de gevolgen voor private partijen beperkt zijn. Desalniettemin was er sprake van een ongewenste situatie die inmiddels is beëindigd en die tot aanpassing van het subsidiekader heeft geleid.
Kunt u aangeven welke gevolgen de uitspraak van de Europese rechter heeft en het schikkingsvoorstel van VVG voor de afspraken die zijn gemaakt in het Natuurpact over het grond-voor-grond principe waar is afgesproken dat TBO’s meewerken aan de voor de realisatie van het Natuur Netwerk Nederland noodzakelijke ruilingen?
De uitspraak van het Gerecht heeft geen gevolgen voor de afspraken in het Natuurpact over het grond-voor-grondprincipe. Dit principe is bedoeld om met de beschikbare grond, in eigendom bij Bureau Beheer Landbouwgronden, via verkoop of ruilen respectievelijk het benodigd budget of de grond te verkrijgen voor de verwerving en inrichting van nieuwe natuur. Zodra de grond kan worden doorgeleverd aan private partijen als eindgebruikers en beheerder geldt het uitgangspunt van gelijkberechtiging. Dit uitgangspunt is expliciet opgenomen in het Natuurpact en in de overeenkomst tussen manifestpartijen en de provincies.
In deze overeenkomst hebben de manifestpartijen verder de bereidheid uitgesproken eigen middelen, waaronder grondposities, in te brengen om het Natuurnetwerk Nederland mee te realiseren. Aangezien het hier om eigen middelen van de manifestpartijen gaat, verwacht ik dat de uitspraak van het Gerecht geen gevolgen heeft voor deze overeenkomst en daarin afgesproken bereidheid van private partijen.
Klopt het dat de VVG volgende week het schikkingsvoorstel met u en de TBO’s bespreekt? Zo ja, kunt u de Kamer voorafgaand aan het algemeen overleg over de Ecologische Hoofdstructuur op 1 oktober a.s. informeren over de uitkomsten van dit gesprek?
Ik spreek 2 oktober 2013 met het bestuur van de VGG. Dat gesprek vindt dus plaats na het AO EHS.
Bent u bereid op korte termijn te zorgen dat grondoverdrachten vanuit de overheid daadwerkelijk via de beginselen van gelijkberechtiging en marktwerking plaatsvinden? Zo ja, kunt u aangeven hoe u dat gaat aanpakken?
Zoals ik heb geantwoord op vraag 6 is gelijkberechtiging expliciet opgenomen in het Natuurpact en de overeenkomst tussen manifestpartijen en de provincies. Dit uitgangspunt is daarmee goed verankerd. In het regulier overleg dat ik jaarlijks met de gedeputeerden van de provincies zal voeren over de voortgang van het Natuurpact, zal ook de toepassing van dit uitgangspunt aan de orde komen.
Bent u bereid deze vragen voor het genoemde algemeen overleg te beantwoorden?
Ja.
Ontmoeting met een Cubaanse blogger |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Klopt het dat u in een ontmoeting met een Cubaanse blogger hebt gesteld dat de internationale gemeenschap de ontwikkelingen in Cuba als «ongelooflijk positief ziet, zich bewegend in de volkomen juiste richting?1
Tijdens het gesprek met blogger Carlos Alberto Pérez Benítez is gesproken over de mensenrechtensituatie in Cuba en de wenselijkheid verdere hervormingen en verbeteringen door te voeren, met name op het terrein van burger en politieke rechten. Daarnaast is gewezen op de resultaten die Cuba op het gebied van sociaal-economische rechten en op het gebied van LGTB heeft bereikt.
Is dit ook uw eigen opvatting over Cuba onder het communistische regime van Raúl Castro? Zo ja, waar baseert u deze waarderende woorden op? Doelde u ook op de mensenrechtensituatie in Cuba?
De economische en politieke veranderingen in Cuba worden door de internationale gemeenschap, inclusief door de EU en NL, als positieve stappen gezien. Dit geldt bijvoorbeeld voor de nieuwe migratiewetgeving (uitreisvisa), de nieuwe regels met betrekking tot internetvrijheid en de grotere economische vrijheid.
Het is wenselijk dat deze stappen verder reiken en versneld worden. Vandaar dat het kabinet via bilaterale contacten met Cuba en via het EU kanaal, inzet op dialoog en samenwerking die bevorderen dat Cuba deze weg verder voortzet. Om de hervormingsgezinde krachten in Cuba te ondersteunen is engagement effectiever dan isolement. Hierbij wordt natuurlijk de situatie met betrekking tot de mensenrechten en democratisering nauw gevolgd.
Hoe beoordeelt u het door het Kamerlid Timmermans aangehaalde rapport van Amnesty International, «Routine respression: Political short-term detentions and harassment in Cuba» van 22 maart 2012? Klopt het dat Amnesty toen waarschuwde dat de intimidatie van dissidenten en mensenrechtenactivisten was toegenomen, en dat het aantal mensen dat te maken kreeg met intimidatie en schending van de mensenrechten is de laatste twee jaar gestegen was?
Korte termijn detenties blijven een punt van zorg. Dit onderwerp zal ook bij een volgende gelegenheid worden besproken.
Deelt u de oproep van het Kamerlid Timmermans in schriftelijke vragen d.d. 27 maart 2012 aan de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken om «onverwijld en duidelijk protest aan te tekenen bij de Cubaanse autoriteiten over de ernstige mensenrechtenschendingen die zij begaan», en om aanscherping van de EU-sancties te bepleiten indien Cuba geen gehoor wil geven aan dit protest?2
De situatie in Cuba wordt nauwgezet gevolgd, niet alleen door Nederland maar ook door de EU, in VN kader en door mensenrechten NGO's.
Wat is er sinds 27 maart 2012 veranderd dat u nu, anders dan het Kamerlid Timmermans, zulke waarderende woorden over Cuba uitspreekt?
Zie antwoord 2.
Heeft u kennisgenomen van de maandelijkse rapportage van de Cubaanse Commissie voor Mensenrechten en Nationale Verzoening (CCDHRN) die meldt dat in de afgelopen maand augustus 547 Cubanen aangehouden zijn om politieke motieven, en dat nog eens 337 dissidenten werden lastiggevallen of bedreigd door de politie?3
Ja, zie antwoord op vraag 3.
Waarom heeft u zich in een kennismakingsgesprek met uw Cubaanse ambtsgenoot Rodriguez uitgesproken voor intensievere samenwerking met Cuba?4 Vindt u de ontwikkelingen in Cuba dermate positief dat u verbetering van de bilaterale relatie met Cuba voorstaat?
Zie antwoord op vraag 2. Daarnaast geldt dat in het buitenlands beleid rekening wordt gehouden met belangen die het Koninkrijk heeft in Cuba, zoals consulaire zaken, uitstaande schulden en handel.
Hoe verhoudt zich de door u beoogde intensievere samenwerking tot het Gemeenschappelijk Standpunt van de EU ten aanzien van Cuba?
In EU-verband wordt momenteel gesproken over een onderhandelingsmandaat voor de EU met Cuba over een nieuw bilateraal akkoord. Ook hier is het uitgangspunt dat dialoog meer oplevert dan confrontatie. Nederland steunt deze visie en heeft er op aangedrongen dat mensenrechten integraal onderdeel zijn van het toekomstige akkoord. Dit akkoord zou t.z.t. het «Gemeenschappelijk Standpunt» (GS) moeten vervangen. Het GS blijft van kracht tot een nieuw bilateraal akkoord is getekend dat de mensenrechten adequaat adresseert.
Waarom heeft u, in het licht van de aanhoudend slechte mensenrechtensituatie, in het interview met de Cubaanse blogger aangegeven in de «komende maanden» een bezoek te willen brengen aan Cuba? Wanneer gaat dit bezoek plaatsvinden?
Zie antwoord op vraag 2. Het bezoek zal naar verwachting de komende maanden plaatsvinden.
Wanneer heeft voor het laatst een Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken Cuba bezocht?
Zover kan worden nagegaan heeft nog nooit een bezoek van een Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken aan Cuba plaatsgevonden.
Bent u bereid de Kamer per brief te informeren over uw beleid ten aanzien van Cuba vóór de begrotingsbehandeling Buitenlandse Zaken, en vóór uw bezoek aan Cuba?
Ja.
Het bericht dat de dagbesteding grotendeels wegbezuinigd wordt |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u het afgelopen jaar ook zoveel meldingen binnengekregen van mensen die hun dagbesteding verloren hebben, doordat er bezuinigd wordt op het vervoer van en naar de dagbesteding? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Nee, er zijn niet veel meldingen bij mijn departement binnengekomen. Er zijn enkele vragen gesteld door burgers wanneer een eigen bijdragen aan de orde is. In één geval is een instelling erop gewezen dat vervoer een aanspraak is, waarover niet zonder meer een eigen bijdrage kan worden geheven. In één geval meldde de vertegenwoordiger van een cliënt dat een instelling van mening was dat een cliënt zou moeten verhuizen i.v.m. met de dagbesteding. In dit laatste geval heb ik de vertegenwoordiger aangeraden direct met het zorgkantoor contact te zoeken, om hierin te bemiddelen. Ik ben van mening dat het niet zo kan zijn dat een instelling van een cliënt kan verlangen dat deze omwille van de dagbesteding verhuist.
Hoeveel mensen hebben het afgelopen jaar hun dagbesteding verloren vanwege de bezuinigingen op het vervoer van en naar de dagbesteding? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Passende dagbesteding is een aanspraak, evenals het vervoer ernaartoe. Deze aanspraak is niet veranderd. Het is aan de zorgkantoren om een voldoende aanbod aan passende dagbesteding in te kopen en te bemiddelen in zorg voor de cliënt. Hoe of waar dat tot stand komt, is aan het lokale of regionale overleg tussen zorgkantoren en instellingen.
Naar aanleiding van de op 6 juni 2013 aangenomen motie-Bergkamp/Van Dijk (TK 28 547 nr. 113) heb ik de NZa verzocht onderzoek te doen naar eventuele knelpunten in het vervoer van en naar de dagbesteding voor rolstoelgebruikers en kinderen met een AWBZ-indicatie. Op basis van de resultaten van dit onderzoek heb ik voor deze groepen besloten € 25 mln. extra beschikbaar te stellen. Hierover heb ik uw kamer bij brief van 11 oktober 2013 bericht (TK 25 847 nr. 119). Overigens heb ik naar aanleiding van uw vragen aan Zorgverzekeraars Nederland de vraag gesteld of de zorgkantoren het beeld hebben dat er fricties zijn tussen instellingen en cliënten bij dagbesteding en vervoer, die op meer wijzen dan incidenten. Zorgverzekeraars Nederland laat bij brief van 31 oktober 2013 weten dat de maatregelen rond de tarieven vervoer onrust en onzekerheid met zich mee brengen. Partijen zijn naar het oordeel van ZN in de fase dat zij zoeken naar een nieuw evenwicht met de nieuwe tarieven. Signalen daarover, overigens ook signalen met creatieve goede oplossingen, bereiken de zorgkantoren. Het aantal signalen en klachten is echter beperkt. Wanneer deze klachten bij zorgkantoren binnenkomen, worden die met desbetreffende aanbieders/partijen besproken en wordt gezocht naar oplossingen. Vooralsnog concluderen zorgkantoren dat het om incidenten gaat en zijn er geen signalen die structureel of grootschalig lijken te zijn. Ik blijf de praktijk goed volgen.
Hoeveel dagbestedingscentra zijn het afgelopen jaar gesloten door de bezuinigingen op het vervoer van en naar de dagbesteding? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat steeds meer mensen met een (ernstige) beperking niet meer naar hun dagbesteding kunnen, doordat er fors bezuinigd is op het vervoer daar naartoe? Is dit conform uw visie om Nederland om te toveren in een participatiesamenleving? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe denkt u dat mensen kunnen deelnemen aan de samenleving als u deze mensen hiertoe alle mogelijkheden ontneemt? Bent u bereid deze bezuinigingen te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u uw eerdere uitspraken waarin u zegt dat dagbesteding een AWBZ-aanspraak is, dus een recht, en dat het vervoer naar een dagbesteding dus altijd mogelijk moet zijn? Waarom staat u toe dat het recht op zorg van mensen nu gewijzigd wordt, waardoor velen niet meer naar de dagbesteding kunnen?2
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich tevens uw eerdere uitspraken dat er 69% minder geld is, en dat dit geen voldoende argument is voor het feit dat het vervoer dan niet meer mogelijk is? Hoe verklaart u dan dat er vele mensen zijn die geen, minder of andere dagbesteding hebben gekregen? Kunt u uw antwoorden toelichten?
In het algemeen overleg van 26 maart 2013, sprak mevrouw Van Gesthuizen haar zorg uit over het mogelijk verlies van dagbesteding voor cliënten. Instelling Odion had haar er attent op gemaakt dat zij 69% minder aan inkomsten voor vervoer zou krijgen met de nieuwe normtarieven.
In haar recente rapportage van 16 september 2013 geeft de NZa aan dat de instellingen tal van maatregelen nemen om vervoer efficiënter te organiseren. Een substantiële daling van het budget voor vervoer hoeft dus niet te betekenen dat vervoer niet meer mogelijk is.
Daarnaast worden er in de gehandicaptensector in algemene zin positieve exploitatieresultaten geboekt en neemt het eigen vermogen gemiddeld toe (gemiddelde solvabiliteit van 24,2% per 2007 naar 37,3% in 2012). Dit ondersteunt mijn conclusie dat er geen belemmeringen zijn om een goed aanbod van dagbesteding en vervoer te organiseren.
Voor het overige verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 2 t/m 6.
Herinnert u tevens uw eerdere uitspraak dat zorgkantoren en zorgaanbieders eraan gehouden zijn om het vervoer te leveren, omdat vervoer een aanspraak is in het kader van de AWBZ? Zo ja, waarom heeft u niet eerder ingegrepen, nu blijkt dat zorgaanbieders en zorgkantoren zich hier niet aan gehouden hebben? Zo nee, vindt u het welzijn van deze mensen dan niet belangrijk genoeg?
De passende dagbesteding en het vervoer waren en blijven aanspraken. Het is aan het lokaal overleg om passende dagbesteding en vervoer te organiseren. Mij hebben tot op heden geen signalen bereikt, die op meer dan incidentele fricties tussen cliënten en instellingen duiden.
Erkent u dat het gaat om vaak kwetsbare en afhankelijke mensen die gebruik maken van vervoer van en naar de dagbesteding, en dat zij niet altijd kunnen opkomen voor hun aanspraak op vervoer, en dus hun recht op zorg? Zo ja, hoe gaat u dat oplossen? Zo nee, waarom niet?
Passende dagbesteding en het vervoer zijn aanspraken en daar hebben cliënten recht op. Daar kunnen hun vertegenwoordigers en ook de zorgkantoor zo nodig in bemiddelen. Cliënten of vertegenwoordigers die er niet uitkomen met de instellingen, kunnen zich tot het zorgkantoor te wenden. Wanneer belangenorganisatie van cliënten signalen van ontevreden cliënten krijgen, kunnen zij deze cliënten doorverwijzen naar de zorgkantoren om te bemiddelen.
Wie hebben aanspraak gedaan op de knelpuntenpot van € 25 miljoen, en hoe is dit beoordeeld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij de NZa hebben ca. 152 instellingen aanvragen voor € 45 mln. aanvragen gedaan op de extra € 25 mln. voor 2013. De NZa heeft deze aanvragen naar rato verdeeld. Dat leidt tot een tarief tussen de € 15 en € 16.
In de komende jaren kunnen zorgkantoren dit bedrag zo gebruiken dat daar waar € 19,– nodig is dit daadwerkelijk als tarief kan worden gegeven. Omgekeerd geldt dat daar waar dit niet nodig is – bijvoorbeeld als een groep kinderen met een busje een kilometer verderop naar de dagbesteding wordt gebracht – een lager tarief dan € 19 per kind wordt afgesproken.
Herinnert u zich uw eerdere uitspraken dat vervoer een aanspraak is waarvoor geen eigen bijdrage verschuldigd is, en dat het niet de bedoeling is dat zorginstellingen de maatregel afwentelen op cliënten? Waarom staat u het toe dat mensen zelfs € 2.000 moeten betalen voor het vervoer van hun kinderen naar de dagbesteding? Kunt u uw antwoord toelichten?
Passende dagbesteding en het vervoer ernaartoe zijn aanspraken. Daarin bemiddelt zo nodig het zorgkantoor. Als een cliënt een andere wens heeft, ook al is hem een aanbod voor passende dagbesteding gedaan, en aanbieders van dagactiviteiten geen ander aanbod willen doen, dan kan een cliënt ervoor kiezen, om een aanvullende afspraak met een aanbieder te maken. Dat kan ook in de vorm van een eigen bijdrage zijn.
Hoeveel zorginstellingen vragen onterecht een eigen bijdrage voor vervoer van en naar de dagbesteding? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Bij de NZa, die een meldpunt heeft voor onterechte betalingen, zijn geen meldingen gedaan van onterechte eigen bijdragen voor vervoer van en naar de dagbesteding. Een onderzoek daarnaar heeft dus nu geen toegevoegde waarde.
Hoeveel meldingen zijn bij de Nederlandse Zorgautoriteit binnengekomen, en wat is hiermee gedaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 12.
Welke verschillen heeft u geconstateerd in het aanbod van dagbesteding in steden en dunbevolkte regio’s met betrekking tot de bezuiniging op het vervoer van en naar de dagbesteding? Kunt u uw antwoord toelichten?
Instellingen nemen volgens het onderzoek dat recent door de NZA (16 september 2013) is gedaan verschillende maatregelen om het vervoer efficiënter te organiseren. Daarvan hebben er een aantal invloed op het aanbod van dagbesteding, zoals het dichter bij huis organiseren (in het geval een instelling meerdere locaties heeft) en het beperken van tussentijdse vervoersbewegingen, waarbij de dagbesteding gedurende de gehele dag op dezelfde locatie wordt aangeboden. Ook differentiatie van tarieven kan een oplossing bieden.
Hoeveel zorginstellingen vervoeren mensen met een (ernstige) beperking niet meer naar de dagbesteding, maar laten hen thuiswerk doen? Vindt u dit terecht?
Mensen hebben het recht op passende dagbesteding en vervoer, als ze daarvoor zijn geïndiceerd. Als datgene wat in de vraag als thuiswerk wordt omschreven een passende dagbesteding is, zie ik daarin geen bezwaar. Indien cliënten of hun vertegenwoordigers ontevreden zijn over het aanbod, kunnen zij het zorgkantoor vragen daar in te bemiddelen. Ik heb geen zicht op de aantallen op individueel niveau.
Hoeveel mensen zijn gedwongen veranderd van dagbesteding en/of de locatie van dagbesteding door de bezuiniging op het vervoer van en naar de dagbesteding? Vindt u dit terecht?
Er kan een verschil zijn tussen passende en gewenste dagbesteding. Zolang een wisseling van dagbesteding in overleg gaat tussen de cliënt, zijn vertegenwoordigers en de instelling en het nieuwe aanbod is eveneens passend, vind ik dit geen probleem. Overigens kan een cliënt naar een andere aanbieder gaan, als hij ontevreden is over de dagbesteding of het zorgkantoor verzoeken ander aanbod in te kopen. Ik heb geen zicht op de aantallen wisselingen op individueel niveau.
Is deze kaalslag gepland of voorzien beleid, met het oog op uw voorgenomen bezuiniging wanneer de begeleiding overgeheveld wordt naar gemeenten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Om de transitie naar de nieuwe Wmo goed te laten verlopen, heb ik samen met de VNG het Transitiebureau ingesteld dat gerichte ondersteuning biedt aan gemeenten. Binnenkort laat het Transitiebureau een handreiking uitkomen over hoe het vervoer naar en van de dagbestedinglocatie het beste kan worden georganiseerd, zodat gemeenten zich goed kunnen voorbereiden op deze taak.
Heeft u hierover al afspraken gemaakt met gemeenten? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 17.
De aanslag van Al Shabaab in Nairobi afgelopen weekend |
|
Han ten Broeke (VVD), Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe beoordeelt u het feit dat Al Shabaab de aanslag in Nairobi heeft opgeëist?1
Het is waarschijnlijk dat Al Shabaab verantwoordelijk is voor deze aanslag.
Klopt het dat Al Shabaab niet op de Nederlandse terreurlijst staat, terwijl de organisatie wel op de terreurlijst staat in onder andere Zweden, Noorwegen, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten?
Nederland neemt al sinds 2010 maatregelen tegen Al Shabaab en doet dat door uitvoering te geven aan VN- en EU-sancties gericht tegen de rol van Al Shabaab in het conflict in Somalië. Daaronder valt o.a. bevriezing van tegoeden, het ontzeggen van toegang tot het grondgebied en het verbod tot het verkopen van wapens. Al Shabaab staat niet op de nationale lijst van personen en organisaties die onder de Sanctieregeling terrorisme 2007-II vallen (zie antwoord op vragen 4, 5, 6 en 7).
Evenmin als in Nederland staat Al Shabaab op nationale terreurlijsten van VK, Zweden en Noorwegen. De organisatie staat sinds 26 februari 2008 wel op de Amerikaanse lijst van «Designated Foreign Terrorist Organizations».
Deelt u de mening dat, met de motie-Dijkhoff c.s.2 in de hand, het noodzakelijk is om Al Shabaab zo spoedig mogelijk op de Nederlandse terreurlijst te zetten, zodat het mogelijk wordt om terroristen het Nederlanderschap te ontnemen wanneer zij zich aansluiten bij deze organisatie?
De Kamer wordt binnenkort door de minister van Veiligheid en Justitie door middel van een brief geïnformeerd over de gedane toezeggingen en moties naar aanleiding van het Algemeen Overleg «Implicaties voor beleid en aanpak van het Dreigingsbeeld Terrorisme (DTN) 32» van 22 mei 2013. In die brief zal de minister van Veiligheid en Justitie nader ingaan op de mogelijkheid tot het ontnemen van Nederlanderschap, zoals verzocht in de motie Dijkhoff c.s.3
Klopt het dat Al Shabaab niet op de Europese terreurlijst staat en hun tegoeden daardoor niet kunnen worden bevroren en een inreisverbod niet kan worden afgekondigd?3
Al Shabaab staat niet op de‘terrorismelijst» van de Europese Unie. Om een organisatie of persoon toe te voegen aan deze lijst is een dossier vereist waaruit onder meer blijkt dat een bevoegd orgaan (bv. een justitieel orgaan) een besluit over de persoon of groep heeft genomen. Dat besluit kan een strafrechtelijke veroordeling zijn of een terrorismeaanwijzing op nationaal niveau. Vooralsnog is door geen van de EU-lidstaten een dergelijk dossier gepresenteerd op basis waarvan kon worden besloten Al Shabaab op de EU-terrrorismelijst te zetten. Ook de informatie waarover Nederland beschikt vormt onvoldoende basis om een dergelijk dossier te vormen.
In 2010 is Al-Shabaab echter door het Sanctiecomité van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties geplaatst op de lijst van personen en organisaties op wie uit hoofde van resolutie 1844 betreffende Somalië beperkende maatregelen van toepassing zijn. Deze sancties zijn niet ingesteld vanwege het terroristisch karakter van de organisatie, maar op grond van de ontwrichtende werking van de activiteiten van Al Shabaab in Somalië.
Hieraan is op het niveau van de Europese Unie uitvoering gegeven door middel van Besluit 2010/231/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Somalië en Verordening 356/2010 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige natuurlijke personen of rechtspersonen, entiteiten of lichamen, in het licht van de situatie in Somalië. Al-Shabaab is bij deze verordening tevens op deze EU-sanctielijst voor Somalië gezet.
Dit betekent onder andere dat de lidstaten, en dus ook Nederland, Al Shabaab en aan deze organisatie gelieerde personen die op de lijst staan de toegang tot hun grondgebied ontzeggen, alle financiële middelen bevriezen, en alle verkopen van wapens verboden zijn. Het is verboden tegoeden of economische middelen direct of indirect ter beschikking te stellen aan Al-Shabaab. Hiermee zijn de sancties die nu al gelden in effect even sterk als een plaatsing op de VN- en EU-terrorismelijsten.
Wat is hiervoor de reden, nu blijkt dat deze organisatie een aanslag heeft gepleegd in Kenia en hierbij een duidelijke link met Al Qaida erkend heeft?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om u per ommegaande in te zetten om Al Shabaab op de EU-terreurlijst te zetten waar u eerder niet van mening was dat dit noodzakelijk is?4
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het voorts ook dat Al Shabaab niet op de VN-lijst van terroristische organisaties staat? Bent u ook hier bereid om u daarvoor per ommegaande in te zetten?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het tenslotte dat ook in Nederland woonachtige jihadisten actief zijn voor Al Shabaab in Kenia?5
In het Jaarverslag 2012 van de AIVD is vermeld dat in Nederland ondersteunende activiteiten voor Al Shabaab worden verricht.
Is het waar dat Al Shabaab in Nederland een zogenaamde «slapende cel» heeft?6
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u aangeven hoe het staat met de uitvoering van motie-Dijkhoff c.s.7 met als doel het terugkeren van de Nederlandse jihadstrijders te belemmeren?
U wordt binnenkort door de minister van Veiligheid en Justitie middels een brief geïnformeerd over de gedane toezeggingen en moties naar aanleiding van het Algemeen Overleg «Implicaties voor beleid en aanpak van het Dreigingsbeeld Terrorisme (DTN) 32» van 22 mei jl. In die brief zal de minister van Veiligheid en Justitie nader ingaan op het gedane onderzoek naar een mogelijk stelsel van bestemmingsvisa zoals verzocht in de motie Dijkhoff c.s.9
De arrestatie van journalist Ali Anouzla in Rabat, Marokko |
|
Khadija Arib (PvdA), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Kunt u het bericht bevestigen dat de Marokkaanse autoriteiten op dinsdag 17 september de journalist Ali Anouzla arresteerden in zijn huis in Rabat (Marokko)1, vermoedelijk omdat hij een bericht publiceerde waarin een link was opgenomen naar een video van al- Qaida in the Islamic Magreb (AQIM), getiteld «Marocco: Kingdom of corruption and despotism»?
Ja.
Is het waar dat Ali Anouzla nog niet is aangeklaagd, maar hem mogelijk strafbare feiten ten laste worden gelegd op basis van de anti-terrorismewetgeving in Marokko, die bekritiseerd wordt door organisaties – waaronder Amnesty International – vanwege het feit dat de anti-terrorismewet de rechten van verdachten onvoldoende waarborgt? Wat is uw oordeel over de betreffende Marokkaanse anti-terrorismewet?
Op 24 september jl. is Anouzla voorgeleid aan de rechter-commissaris, waar hij is aangeklaagd voor «materiële steun, apologie en aanzetten tot uitvoering van terroristische activiteiten» op basis van de Marokkaanse anti-terrorisme wet.
De anti-terrorisme wetgeving op basis waarvan Anouzla is gearresteerd is in werking getreden na de terroristische aanslagen in Casablanca in 2003. Volgens de Marokkaanse autoriteiten zijn er sindsdien 133 terroristische cellen ontmanteld en 266 geplande terroristische aanslagen voorkomen. Marokko heeft in reactie op kritiek van o.m. mensenrechtenorganisaties aangegeven dat het land in lijn handelt met de internationale verdragen en dat verdachten toegang tot advocaten hebben. Nederland steunt de Marokkaanse strijd tegen terrorisme, maar vindt ook dat internationale mensenrechtenstandaarden daarbij gewaarborgd moeten zijn. Waar nodig stelt Nederland daarom zaken in EU en VN verband aan de orde.
Staat de arrestatie van Ali Anouzla op zichzelf of past deze arrestatie binnen een bredere context van intimidatie van journalisten door de autoriteiten van Marokko en de beperking van persvrijheid in dit land? Betreft het hier een incident of is eerder sprake van arrestaties van journalisten in Marokko? Zo ja, bent u voornemens het gebrek aan persvrijheid in Marokko zo spoedig mogelijk met uw Marokkaanse ambtsgenoot te bespreken?
De media in Marokko kunnen over in het algemeen in redelijke vrijheid hun werk doen. Niettemin gelden politiek gevoelige onderwerpen als het Koningshuis, de Westelijke Sahara en de Islam vaak als taboe en komen juridische procedures tegen journalisten voor. Nederland en de EU volgen de situatie in Marokko op dit terrein en bespreken het onderwerp in de dialoog tussen EU en Marokko in het kader van het Europees Nabuurschapsbeleid.
De zaak Anouzla heeft een specifieke invalshoek, want moet tevens worden bezien in het kader van de Marokkaanse strijd tegen de verspreiding van extremisme en terrorisme. In de AQIM video worden Marokkaanse jongeren opgeroepen om aanslagen in Marokko te plegen. Wat zwaar weegt is dat de website van Anouzla geen uitdrukkelijke afstand nam van de boodschap in de video. Ook verwijderde die site de video niet, in tegenstelling tot de Spaanse krant El Pais waar de videolink oorspronkelijk vandaan kwam. De weging of er hier sprake is van strafbare feiten in het kader van de terrorismewet of dat dit binnen het recht op vrije meningsuiting valt, is nu aan de Marokkaanse rechter.
Heeft u contact gehad met de Marokkaanse autoriteiten over de arrestatie van Ali Anouzla? Zo ja, wat zijn de uitkomsten van dit overleg geweest? Zo nee, bent u voornemens contact op te nemen met de Marokkaanse autoriteiten en te pleiten voor zo spoedig mogelijke vrijlating van Ali Anouzla?
Nederland volgt deze zaak nauwlettend, maar zal zich niet mengen in een lopende rechtszaak. Anouzla wordt door drie advocaten vertegenwoordigd en de Marokkaanse Procureur-Generaal heeft in een communiqué aangegeven dat alle rechten van de verdachte zoals vastgelegd in nationale wetgeving en internationale conventies zijn gegarandeerd. Ook wordt de zaak nauwlettend gevolgd door Marokkaanse NGO’s en de Marokkaanse media. Niettemin zijn er nog steeds veel onduidelijkheden over het verdere proces. Nederland heeft deze zaak daarom inmiddels met andere Europese partners besproken. Indien in het vervolg van deze zaak daartoe aanleiding bestaat, zal Nederland ervoor pleiten dat deze zaak in Europees verband met de Marokkaanse autoriteiten wordt besproken.
Deelt u de mening dat het democratiseringsproces in Marokko zeer fragiel is en dat persvrijheid voorwaardelijk is voor versterking van het democratiseringsproces in het land? Zo ja, kan Nederland een meer intensieve bijdrage leveren aan versterking van het democratiseringsproces in Marokko, en met name de verbetering van persvrijheid, bijvoorbeeld door middel van kennisoverdracht, scholing en de uitwisseling van experts?
Marokko bevindt zich sinds het aantreden van Koning Mohammed VI in 1999 in een gestaag proces van politieke, maatschappelijke en economische hervormingen. Ook de mensenrechtensituatie is sterk verbeterd. Toch zijn er in de praktijk ook zorgen, bijvoorbeeld op het gebied van persvrijheid. Persvrijheid is een belangrijk onderdeel van verdere democratisering. Dit onderwerp is daarom ook onderdeel van de politieke dialoog tussen EU en Marokko.
Nederland levert een actieve bijdrage ter bevordering van het democratiseringsproces en de bevordering van de mensenrechtensituatie in Marokko. In het kader van het Matra-Zuid programma draagt Nederland bijvoorbeeld bij aan de training van onder meer advocaten, aanklagers en rechters op het gebied van wetgeving en justitiële hervormingen. In een government to government project wordt momenteel door de Nederlandse Dienst Justitiële Inrichtingen samengewerkt met de Marokkaanse autoriteiten ter bevordering van mensenrechtenmonitoring in het gevangeniswezen. Daarnaast werkt Nederland vanuit het Mensenrechtenfonds samen met lokale partners in projecten ter bevordering van de positie van vrouwen, mensenrechtenonderwijs aan studenten en docenten en het tegengaan van corruptie.
Op het terrein van journalistiek heeft Nederland in 2011–2012 een project ondersteund op het gebied van onderzoeksjournalistiek. Momenteel wordt met een Marokkaanse NGO gewerkt aan een project gericht op journalisten en studenten journalistiek. Ook ondersteunt Nederland activiteiten van Radio Nederland Wereldomroep in Marokko ter bevordering van de vrijheid van meningsvorming- en uiting en geeft het een bijdrage aan een cursus in veilig en ethisch verslaggeven voor (burger)journalisten in de MENA-regio (Tunesië, Egypte, Irak en Marokko).
Het bericht dat sociale diensten en de vakbond de regels voor de tegenprestatie in de bijstand te onduidelijk vinden |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat gaat u doen nu ook sociale diensten – naar aanleiding van nieuw onderzoek van de FNV – de regels voor de tegenprestatie onduidelijk vinden en proefprocessen willen starten om die grenzen scherper te krijgen?1
De wetgever heeft in de Wet werk en bijstand het principe en de bevoegdheid opgenomen dat gemeenten aan mensen die een bijstandsuitkering ontvangen een tegenprestatie kunnen opleggen. De wetgever heeft er daarbij doelbewust voor gekozen om gemeenten bij toepassing van de tegenprestatie veel ruimte te bieden. De wettelijke kaders zijn duidelijk. Ten aanzien van de (voorbereiding op de) daadwerkelijke toepassing door gemeenten verwijs ik naar mijn brief van 12 november «Onderzoek uitvoering van de tegenprestatie naar vermogen».
De tegenprestatie is zoals hiervoor al opgemerkt, op dit moment vrijwillig voor gemeenten. Het kabinet streeft ernaar de tegenprestatie voor alle gemeenten te verplichten per 1 juli 2014. Daartoe is het wetsvoorstel WWB-maatregelen aangeboden aan uw Kamer.
Het Ministerie van SZW zal Divosa ondersteunen bij het opstellen van een werkwijzer, waarin voor gemeenten handvaten worden opgenomen die helpen bij de uitvoering van de tegenprestatie. Een opsomming van geschikte werkzaamheden voor de tegenprestatie zal niet kunnen worden opgesteld, omdat alleen lokaal kan worden beoordeeld of deze wel of niet aan de gestelde randvoorwaarden voldoen.
Wat mij aanspreekt is als bijstandgerechtigden zelf ideeën aandragen, of dat gemeenten keuzemogelijkheden aanbieden voor het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten als tegenprestatie voor de uitkering. Als de betrokkene geen ideeën aandraagt, dan is de gemeente aan zet.
Wat is uw reactie op het onderzoek van de FNV «Beter zicht op werken in de bijstand»? Acht u het wenselijk dat – ondanks de aandacht van de afgelopen maanden voor de tegenprestatie in de bijstand – er nauwelijks verbeteringen in de werktrajecten van gemeenten voor bijstandsgerechtigden zijn gepresenteerd? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u per aanbeveling van het onderzoek van de FNV aangeven of u de aanbeveling over gaat nemen en waarom wel/niet?3
De uitvoering van de WWB en daarmee de tegenprestatie is een zelfstandige verantwoordelijkheid van de gemeenten. Dit betekent dat de tegenprestatie op lokaal niveau wordt toegepast en gecontroleerd. Aangezien de aanbevelingen van de FNV primair betrekking hebben op de toepassing en uitvoering op lokaal niveau, ligt het niet in de rede dat ik hierover uitspraken doe.
Acht u het wenselijk dat de trajecten die aan bijstandsgerechtigden worden aangeboden nauwelijks gericht zijn op uitstroom uit de bijstand, er vaak sprake is van verdringing op de arbeidsmarkt en er nauwelijks maatwerk aan te pas komt? Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat re-integratietrajecten die worden aangeboden bereiken waarvoor ze zijn bedoeld: duurzame uitstroom uit de uitkering?
De tegenprestatie is niet primair gericht op re-integratie. Ik ga er daarom vanuit dat in vraag 4 re-integratietrajecten worden bedoeld. Het uitgangspunt bij re-integratie is maatwerk en trajecten die direct zijn gericht op het vinden van regulier werk. Om de dienstverlening verder te verbeteren wordt gewerkt aan professionalisering van klantmanagers. Er worden meer dan voorheen kortdurende trajecten aangeboden, zoals sollicitatietraining, bemiddeling bij een potentiële baan en korte beroepscursussen. Deze trajecten zijn goedkoper en effectiever en deze trajecten zijn direct gericht op uitstroom naar werk. Voor mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt vergt het meer tijd om deze afstand te overbruggen en leiden de inspanningen niet direct tot het vinden van een baan, maar wel tot verbetering van hun arbeidspositie. Ook tijdelijke banen kunnen een goede opstap zijn en de duurzame inschakeling in het arbeidsproces bevorderen.
Wat zijn de oorzaken van het feit dat tweederde van de bijstandsgerechtigden geen begeleiding krijgt vanuit de gemeente bij de zoektocht naar werk? Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat alle bijstandsgerechtigden voldoende ondersteuning, scholing en begeleiding ontvangen bij de zoektocht naar werk en niet gedwongen in een werktraject worden geduwd?
Het is niet doelmatig om mensen met recente werkervaring meteen een re-integratietraject aan te bieden. Een groot deel van de werklozen komt namelijk op eigen kracht aan een baan. In een brief van 24 juni 2013 (Kamerstuk II 30 545, nr. 128) over de vierweken zoektermijn voor jongeren is de Kamer inzicht verschaft in het instroombeperkend effect van deze maatregel in de WWB; een derde van de bijstandsaanvragen wordt ingetrokken4. Uit cijfermatige gegevens uit de G-4 gemeenten blijkt dat de vierweken zoektermijn voor jongeren een fors instroombeperkend effect heeft5. Ook trajecten zoals Work First leiden ertoe dat mensen afzien van een uitkering, maar liefst zelf enige tijd op zoek gaan naar een baan. Het is effectiever de bijstandsgerechtigden eerst zelf naar werk te laten zoeken. Lukt dit niet dan zullen betrokkenen een uitkering aanvragen en is het belangrijk een traject te starten.
Wat is uw reactie op het SP-onderzoek «de bijstandsgerechtigde aan het woord»? Kunt u per conclusie een reactie geven en per aanbeveling aangeven of u deze gaat overnemen?4
Ik ben verheugd dat de mensen het liefst een betaalde baan willen en zich willen inzetten om dit te bereiken. De overheid kan geen baan garanderen, maar kan mensen wel ondersteunen bij het vinden van een reguliere baan. De aanbevelingen uit het rapport hebben veelal betrekking op de uitvoering. Omdat de verantwoordelijkheid van de WWB is gedecentraliseerd aan de gemeenten, betreft het een lokale aangelegenheid. De gemeente heeft hier beleidsvrijheid binnen de gestelde randvoorwaarden. Het heeft mijn voorkeur dat de bijstandsgerechtigde zelf een voorstel kan doen om de tegenprestatie in te vullen. Lukt het de bijstandgerechtigde niet om een goede invulling te vinden, dan is de gemeente aan zet.
Wat is uw reactie op het feit dat sociale diensten de toestroom naar de bijstand niet meer aan kunnen en mensen die een bijstandsuitkering aanvragen langer dan een maand moeten wachten op uitsluitsel?5
De economische crisis en hoge werkloosheid heeft effecten op het beroep op bijstand. Ik ben me er zeer van bewust dat sommige gemeenten een grote toename hebben van het aantal bijstandsaanvragen. Het bedrag dat in 2013 aan gemeenten beschikbaar wordt gesteld voor de bekostiging van bijstandsuitkeringen is ruim € 700 miljoen hoger dan in 2012. Over het recht op bijstand dient op zo kort mogelijke termijn duidelijkheid te bestaan. De gemeente dient in beginsel binnen uiterlijk acht weken nadat een bijstandsaanvraag is ingediend hierover een schriftelijke beslissing te nemen. In sommige situaties heeft de gemeente langer dan 8 weken de tijd, bijvoorbeeld als de belanghebbende niet tijdig informatie heeft verstrekt die noodzakelijk is voor een beslissing over de uitkeringsaanvraag. Uit het artikel van Divosa van 19 september 2013 waar het lid Siderius (SP) op doelt volgt dat slechts een enkele gemeente de termijn van 8 weken zou overschrijden.
De gemeente verleent in de periode dat de belanghebbende wacht op een beslissing op de bijstandsaanvraag, behoudens wettelijke uitzonderingen, een voorschot. Dit voorschot wordt binnen vier weken na de aanvraag uitbetaald en daarna iedere vier weken. Het voorschot bedraagt minimaal 90% van de hoogte van de algemene bijstand. Hiermee wordt bewerkstelligd dat de belanghebbende in ieder geval over voldoende inkomen beschikt.
Kunt u een overzicht naar de Kamer sturen van gemeenten die de wettelijke termijn van 56 dagen voor de aanvraag van een bijstandsuitkering overschrijden? Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat de doorlooptijd van aanvragen voor de bijstandsuitkering daalt in plaats van stijgt?
Het College van B&W en de gemeenteraad dienen de wettelijke termijnen te bewaken. Het ontbreekt mij aan informatie over gemeenten die de wettelijke termijn voor de aanvraag van een bijstandsuitkering overschrijden. Gemeenten zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor de uitvoering van de WWB, omdat deze taak is gedecentraliseerd. Het voornoemde artikel van Divosa geeft mij onder verwijzing naar antwoord 7 niet direct aanleiding tot aanvullende maatregelen. Op basis van het artikel krijg ik de indruk dat gemeenten alles op alles zetten om het groeiende beroep op bijstand te ondervangen. Hier spreek ik mijn waardering voor uit.
Het bericht ‘Twee jonge criminelen lopen weg uit behandelcentrum’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Twee jonge criminelen lopen weg uit behandelcentrum»?1 Klopt hetgeen hierin vermeld wordt en dat deze criminelen gewoon een auto ingestapt zijn en konden wegrijden? Zo nee, wat klopt er niet?
Ja, ik ben bekend met dit bericht en constateer dat de berichtgeving klopt.
Deelt u de mening dat het kennelijk makkelijk geweest moet zijn om te ontsnappen, aangezien het maar liefst twee personen geweest zijn die de benen hebben kunnen nemen en ze blijkbaar gewoon in een auto konden stappen en wegrijden? Zo nee, waarom niet?
Ik ben in afwachting van het onderzoek dat door het Bureau Veiligheid en Integriteit van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) wordt uitgevoerd naar dit incident. Het Bureau Veiligheid en Integriteit voert momenteel een onderzoek uit naar de toedracht van de ontvluchting. Op basis van deze resultaten zal ik beoordelen of deze ontvluchting een incident betreft dan wel het gevolg is van structurele tekortkomingen in Amsterbaken. Overigens kan ik u nog informeren dat beide jongens inmiddels zijn aangehouden.
Bent u bereid altijd een compleet signalement uit te zenden via Burgernet als criminelen het op een lopen zetten, aangezien zij altijd een gevaar voor de samenleving vormen? Zo nee, wat moet er gebeuren om u van uw overtuiging af te brengen dit niet nodig/ wenselijk is?
In antwoord op recente vragen van lid Helder van uw Kamer (Tweede Kamer 2013–2014, Aanhangsel, nr. 31) heb ik aangegeven dat per incident het belang van een opsporingsbericht wordt afgewogen door het Openbaar Ministerie. Bij de overweging om hiertoe al dan niet over te gaan, is, naast de afweging van de proportionaliteit en subsidiariteit, de inschatting van de reactie van de onttrokken persoon op de media-aandacht van groot belang. Uit ervaring is gebleken dat sommige onttrokken personen gevaarlijk en meer onberekenbaar worden door media-aandacht, terwijl anderen op de vlucht slaan. De Groep Opsporing Onttrekkingen van de Landelijke Eenheid maakt in samenspraak met Officier van Justitie bij het Landelijk Parket en de Justitiële Jeugdinrichting (JJI) per incident een inschatting van de gevaarzetting. Op basis daarvan worden gericht instrumenten ingezet om de ontvluchtte op te sporen. Daarbij kan gebruik gemaakt worden van Burgernet.
Voor de volledigheid meld ik hierbij dat ook de lokale politie eenheden, bijvoorbeeld op verzoek van de burgemeester, Burgernet kunnen inzetten. Het is aan de betrokken partijen om de afweging te maken of en hoe uitgebreid het signalement uitgezonden wordt via Burgernet. Ik heb alle vertrouwen in de professionaliteit van betrokkenen dat zij hierin een zorgvuldige afweging maken waarbij zij oog hebben voor proportionaliteit, persoon en veiligheid van de samenleving.
Deelt u de mening dat het argument dat sommige criminelen onberekenbaar gedrag kunnen vertonen door media-aandacht nooit een excuus mag zijn om geen signalement via Burgernet te verspreiden? Zo nee, wat moet er gebeuren om u van deze laffe overtuiging af te brengen?
Zoals ik reeds bij antwoord 3 heb aangegeven, maakt de Groep Opsporing Onttrekkingen van de Landelijke Eenheid in samenspraak met Officier van Justitie bij het Landelijk Parket en de Justitiële Jeugdinrichting per incident een inschatting van de gevaarzetting. Daarbij gaat het om een zorgvuldige afweging die door professionals gemaakt wordt gericht op adequate inzet van instrumenten met als doel een zo effectieve en efficiënte opsporing.
Bent u bereid de kosten die gemaakt zijn bij de zoektocht, zoals het inzetten van een politiehelikopter en het inzetten van veel politiepersoneel, op dit ontsnapte tuig te verhalen? Zo nee, waarom bent u niet bereid uw beleidslijn te doorbreken en wat moet er gebeuren om u van uw overtuiging af te brengen?
Ik ben niet bereid om de beleidslijn te doorbreken. Zoals eerder aangegeven in antwoord op vragen van lid Helder van uw Kamer (Tweede Kamer 2013–2014, Aanhangsel, nr. 31) is de algemene beleidslijn dat geen kosten worden doorberekend voor de uitvoering van kerntaken van de politie. De door politie in het kader van strafvordering verrichte werkzaamheden maken deel uit van de wettelijke taak van de politie. De opsporingskosten worden derhalve niet op de ontvluchtte jeugdige verhaald. Ik zie vooralsnog geen reden om deze beleidslijn te doorbreken die deels is gevormd door eerdere uitspraken van de rechterlijke macht inzake het niet mogen verhalen van kosten van politie inzet op de verdachte.
Staat u achter de slogans van de VVD van nog geen jaar geleden «Vandalen gaan betalen» en «Meer straf en minder begrip voor criminelen?» Zo nee, waarom niet?
Ik sta achter deze slogans. Via diverse beleids- en wetgevingstrajecten wordt hier momenteel ook concrete invulling aan gegeven. Ik wijs op het initiatiefvoorstel Oskam inzake Verruiming van de aansprakelijkheid voor gedragingen van minderjarigen. Dit voorstel strekt ertoe de thans bestaande risicoaansprakelijkheid van ouders ten aanzien van minderjarige kinderen tot 14 jaar, te verruimen tot alle minderjarige kinderen. Voorts bereid ik een regeling voor over onder meer de inning van een eigen bijdrage bij jongeren voor het verblijf in een Justitiële Jeugdinrichting (Kamerstukken II, 2012/13, 33 552, nr. 5). Uw Kamer wordt daarover dit jaar nog nader geïnformeerd.
Als het antwoord op de hierboven gestelde vraag bevestigend is, deelt u dan de mening dat het niet anders kan dan dat de kosten die gemaakt zijn om dit tuig op te sporen, op hen of hun ouder(s) verhaald moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Bent u bereid per direct maatregelen te nemen om te voorkomen dat criminelen uit een forensisch behandelcentrum de benen kunnen nemen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
Het veiligheidsonderzoek moet uitwijzen of de ontvluchting een incident betreft dan wel het gevolg is van structurele tekortkomingen in JJI Amsterbaken. Aan de hand daarvan zal ik samen met de sectordirectie JJI van de DJI bezien of het nodig is om extra maatregelen te treffen.
De OV-chipkaart voor blinden en slechtzienden |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Waarom heeft u het probleem voor blinden en slechtzienden om te reizen met de OV-chipkaart in het streekvervoer nog niet opgelost?
Op 25 maart jl. heb ik overleg gehad met de Oogvereniging en een afvaardiging van de decentrale overheden en vervoerders. Het verslag van dit overleg heb ik aan uw kamer toegestuurd. Tijdens dit overleg is met name gesproken over het belang voor blinden en slechtzienden om gemakkelijk te kunnen reizen in het openbaar vervoer. En er zijn mogelijke oplossingen voor de ervaren problemen aangereikt. Een aantal van die oplossingen diende eerst nog nader te worden uitgewerkt. In het overleg heb ik met de decentrale overheden afgesproken dat ik op de hoogte zou worden gehouden van de in het overleg gemaakte afspraken. Dit is gebeurd. Er zijn inmiddels al diverse maatregelen genomen, onder meer op het gebied van communicatie en trainingen. Er is een maandelijks papieren transactieoverzicht, een duidelijk voelbaar kenmerk op de kaart en een voorgeladen anonieme OV-chipkaart. Daarnaast hoeven houders van een OV-begeleiderskaart, die ervoor kiezen hun kaart op te laden bij een balie, hiervoor geen servicekosten meer te betalen. Momenteel worden er afspraken gemaakt over de uniformiteit van de boodschappen in beeld en geluid van de OV-chipkaart apparatuur.
Het vinden van een oplossing voor blinden en slechtzienden voor het reizen met een OV-chipkaart in het stad- en streekvervoer duurt langer dan ik had verwacht. Bij NS is het goed geregeld met de OV-chip Plus. Deze oplossing blijkt niet direct door te vertalen naar het stad- en streekvervoer. Daar ligt nu de kern van het probleem waar u op doelt. Mijn indruk is dat dit mede komt doordat alle betrokken partijen intern en met elkaar nog aan het zoeken zijn naar de goede oplossing voor de doelgroep, en voorkeuren soms veranderd zijn. Tijdens het gesprek van 25 maart jl. is een aantal mogelijke oplossingen de revue gepasseerd.
Vervolgens hebben de decentrale overheden voor de zomer een aantal oplossingen, na een nader uitwerking, aan de Oogvereniging voorgelegd. Begin augustus hebben de partijen afgesproken om de mogelijkheden van reizen op rekening met in- en uitchecken nu eerst te onderzoeken, en verbeteringen van het Sentireproduct voorlopig te laten rusten. Er start nu een werkgroep, waarin zowel de overheden, vervoerders als de Oogvereniging zijn vertegenwoordigd. NS en TLS zijn hier eveneens bij betrokken. De overheden streven ernaar om begin 2014 duidelijkheid te hebben over de mogelijkheden van «reizen op rekening». Zij stellen mij via het NOVB op de hoogte van de voortgang
Bent u van mening dat u zich voldoende heeft ingezet om reizen voor deze groep op reservering mogelijk te maken, waar de motie van het lid Dik-Faber c.s.over reizen op rekening met reservering voor blinden en slechtzienden1 om vroeg? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Waar ik me voor inzet is een eventuele uitbreiding van doelgroepen van de specifieke producten voor blinden en slechtzienden, eveneens onderdeel van deze motie. Om te bepalen wie hier naast de groep van blinden en slechtzienden voor in aanmerking komen is nader onderzoek nodig, onder andere naar de noodzaak van indicatiestelling en de kosten. In het najaar evalueren de decentrale overheden de werking van het Sentireproduct voor mensen met een visuele functiebeperking. Die evaluatie en het onderzoek naar de mogelijkheden van reizen op rekening zullen input vormen voor de te maken afweging over de uitbreiding van de specifieke producten.
Als het gaat om het product reizen op rekening met vooraf reserveren, heb ik begrepen dat de Oogvereniging vooraf reserveren niet als een reële optie ziet voor het stad- en streekvervoer. Ik vind het belangrijk dat er een product komt dat zo goed mogelijk aansluit bij de wensen van de doelgroep.
Deelt u de mening dat de mogelijkheid om goed en plezierig te kunnen reizen voor mensen die blind of slechtziend zijn van groter belang is dan de opbrengst voor de vervoerder? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik vind dat alle reizigers, dus ook blinden en slechtzienden, goed en plezierig met het openbaar vervoer moeten kunnen reizen. Hierbij dient zo goed mogelijk rekening te worden gehouden met de belangen van deze doelgroep. Daarnaast is onmiskenbaar dat de effectiviteit en betaalbaarheid van de keuzes die worden gemaakt in het openbaar vervoer ook een rol spelen. Daarin zijn niet alleen de vervoerders een partij, maar ook de overheden.
Bent u bereid om u in te zetten voor herinvoering van het Viziris-abonnement voor het streekvervoer? Indien neen, wat gaat u dan doen voor deze groep?
Waar het om gaat, is dat deze groep goed en plezierig kan reizen met het openbaar vervoer en er een product tot stand komt dat hier zo goed mogelijk invulling aan geeft. Hoe dit product eruit komt te zien, is een verantwoordelijkheid van de decentrale overheden en de vervoerders. In het overleg van 25 maart jl. hebben de decentrale overheden reeds aangegeven dat de herinvoering van het Viziris-abonnement niet tot de mogelijkheden behoort, omdat de kosten voor deze kaart niet in verhouding stonden tot het werkelijke reisgedrag. Dit werd zowel door de vervoerders als door veel blinden en slechtzienden als oneerlijk ervaren. Zij geven te kennen niet zozeer goedkoper te willen reizen dan andere reizigers, maar dat zij net als ieder ander gebruik willen kunnen maken van het openbaar vervoer. Ik ondersteun dat van harte.
Zou u deze vragen ruim vóór het algemeen overleg OV, taxi en OV-chipkaart van 1 oktober 2013 willen beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
De bekendheid en toepassing van het Besluit Bijstandsverlening Zelfstandigen (BBZ) voor ZZP’ers |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «De zelfstandige sappelt liever zonder steun«?1
Ja.
Hoeveel ZZP’ers (zelfstandigen zonder personeel) zijn de afgelopen 12 maanden in financiële problemen gekomen en welk deel heeft een beroep gedaan op het Besluit Bijstandsverlening Zelfstandigen (BBZ)?
Het ontbreekt aan gegevens over hoeveel zzp» ers de afgelopen 12 maanden in financiële problemen zijn gekomen. Gemiddeld deden in 2012 iets meer dan 3.600 personen een beroep op de Bbz-regeling. In grofweg de helft van de gevallen is sprake van een gevestigde ondernemer.
Heeft u gegevens over het percentage ZZP’ers dat bekend is met de BBZ-regeling? Zo nee, bent u bereid dat te laten onderzoeken?
Onderzoek onder het zzp-panel2 in 2010 liet zien dat ongeveer een kwart van de zzp’ers met onvoldoende financiële middelen (destijds 14% van het totaal) heeft overwogen om enige vorm van extra inkomensondersteuning te vragen. Zo'n 16% van degenen die inkomensondersteuning heeft overwogen, was bekend met inkomensondersteuning door gemeenten. Bij deze cijfers moet worden aangetekend dat het onderzoek van enige tijd geleden dateert en dat de percentages betrekking hebben op zeer kleine aantallen en dus als indicatief moeten worden beschouwd.
Ik onderschrijf het achterliggende belang van deze vraag, namelijk voldoende bekendheid met het Bbz onder de beoogde doelgroep. Hiermee kunnen mogelijk faillissementen worden voorkomen van zzp’ers die in de knel zitten. In de antwoorden op de vragen 5 en 6 wordt aangegeven welke activiteiten zijn ondernomen of inmiddels gepland staan om de bekendheid van het Bbz te vergroten.
Deelt u de mening dat aanzienlijke maatschappelijke kosten, door onnodige faillissementen en bedrijfsopheffingen, én persoonlijk leed (deels) voorkomen kunnen worden als ZZP’ers eerder en beter bekend zijn met de BBZ-regeling? Zo ja, welke consequenties verbindt u daaraan?
Ik deel niet onverkort deze mening. Genoemde negatieve effecten hadden zich ook kunnen voordoen als bedoelde zzp’ers wel op de hoogte waren geweest van de Bbz-regeling. Bekend zijn met een regeling staat niet gelijk aan het gebruik (willen) maken van de regeling. Ondersteuning van zzp’ers onder gebruikmaking van het Bbz is bovendien slechts mogelijk als sprake is van een levensvatbaar bedrijf of zelfstandig beroep. Wel deel ik uiteraard de mening dat een grotere bekendheid met het Bbz kan bijdragen aan het voorkomen van bijvoorbeeld faillissementen en daarmee samenhangend persoonlijk leed.
Deelt u de mening dat extra voorlichting, zowel gericht op de ZZP’ers als op gemeenten, geïntensiveerd moet worden? Zo ja, welke concrete maatregelen gaat u nemen?
Ik ben met u van mening dat goede voorlichting van belang is. Recent zijn al verschillende maatregelen genomen om de bekendheid van het Bbz te vergroten.
Voorbeelden hiervan volgen uit de brief die de toenmalig Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 26 januari 2012 heeft verzonden naar de Eerste Kamer3. In bedoelde brief is aangegeven dat de teksten over het Bbz op websites als www.antwoordvoorbedrijven.nl en www.rijksoverheid.nl zijn verbeterd. Verder zijn gesprekken gevoerd met organisaties voor zelfstandigen om het Bbz bij hen onder de aandacht te brengen. Naar aanleiding hiervan heeft het Platform Zelfstandige Ondernemers (PZO) zijn serie infobladen uitgebreid met een infoblad over het Bbz en een infoblad over de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ). Daarnaast is informatie over het Bbz onder genoemde organisaties verspreid, aan de hand waarvan zij zelfstandigen kunnen wijzen op de mogelijkheden van het Bbz.
Met de publicatie «Haal meer uit het Bbz; meer rendement voor gemeenten bij de uitvoering van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 », waarover de Tweede Kamer bij brief van 3 juli 2012 is geïnformeerd4, gaven VNG en SZW de aanzet tot het stimuleren van ondernemerschap en het vergroten van het rendement dat gemeenten uit het Bbz kunnen halen. In het door het Ministerie van SZW gesubsidieerde programma Vakmanschap van Divosa en VNG wordt hier op praktische wijze nadere invulling aan gegeven. In het kader van dit programma is een serie werkwijzers verschenen over de uitvoering van het Bbz die Divosa in 2012 en 2013 heeft gepubliceerd. Deze werkwijzers zijn onder meer te vinden op de websites van Divosa, VNG en het Gemeenteloket van het Ministerie van SZW.
Via het Ondernemersklankbord (OKB) worden jaarlijks ruim 3.000 ondernemers begeleid die zich melden met een hulpvraag. In 2012 was daarbij in 1.100 gevallen sprake van een faillissementspreventietraject. In 2013 zal dat aantal naar verwachting oplopen tot 1.200 ondernemers. Voor deze begeleiding wordt door het Ministerie van EZ subsidie verstrekt aan het OKB. Van de faillissementspreventies, die veelal ondernemingen betreffen die feitelijk al insolvent zijn, wordt ruim de helft met succes afgerond.
In het antwoord op vraag 6 volgt informatie over de geplande maatregelen om de bekendheid van het Bbz te vergroten.
Bent u bereid met de gemeenten in overleg te treden om de (doelstelling van de) BBZ-regeling extra onder de aandacht te brengen en uitwisseling van best practices te stimuleren?
Ik ben vanuit dit departement voornemens subsidie te verlenen aan Divosa en VNG om in het najaar van 2013 en het eerste en tweede kwartaal van 2014 diverse activiteiten te organiseren die meer bekendheid aan het Bbz zullen geven.
Er zullen regiobijeenkomsten worden georganiseerd door Divosa en gemeenten voor de uitvoerders van de Bbz-regeling bij gemeenten en hun leidinggevenden. Het thema is verdere professionalisering en vakmanschap bij het uitvoeren van de Bbz-regeling. Kennisdeling is het primaire doel van de bijeenkomsten.
In dezelfde periode zal de VNG bijeenkomsten voor bestuurders houden waarbij de bredere maatschappelijke voordelen van de Bbz-regeling naar voren worden gebracht. Het gaat daarbij om het stimuleren van actief gebruik en inzet van het Bbz door gemeenten, mede aan de hand van inzicht in maatschappelijke opbrengsten zoals behoud en stimulans van lokale en regionale werkgelegenheid. De focus zal daarbij ook liggen op samenwerking tussen gemeenten en andere partijen en het verbinden van het sociale en economische terrein om ondernemerschap in bredere zin te bevorderen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor 10 oktober 2013?
Mijn streven is gericht geweest op een zo spoedige mogelijke beantwoording.
Het incident in Khirbet Al-Makhul |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Diplomats protest over West Bank clash with Israel troops»?1
Ja.
Bent u tevens bekend met het bericht «IDF says it blocked EU-Palestinian effort to rebuild demolished homes»?2
Ja.
Hoe beoordeelt u de gebeurtenissen in het plaatsje Khirbet al-Makhul op de Westelijke Jordaanoever op 16 september 2013?
Op 16 september 2013 vond de sloop van Khirbet al-Makhul plaats door het Israëlische leger. Het kabinet heeft Israël meermaals opgeroepen de sloop van huizen van Palestijnen in de bezette gebieden te stoppen.
Klopt het dat de diplomaat in kwestie zich heeft aangesloten bij de woedende menigte die demonstreerde tegen de door het Israëlische Hooggerechtshof geautoriseerde sloop van woningen in Khirbet Al-Makhul? Hoe verhoudt deze informatie tot die uit het bericht van de BBC, waarin vermeld wordt dat de diplomaat slechts humanitaire hulp verleende aan de bewoners van Khirbet Al-Makhul?
Het kabinet heeft met bezorgdheid kennisgenomen van de berichtgeving over het incident in het plaatsje Khirbet al-Makhul. Navraag door de Nederlandse vertegenwoordiging in Ramallah bevestigt dat de diplomaat in kwestie zich niet heeft aangesloten bij de verzamelde menigte. De door de Europese delegatie georganiseerde reis naar Khirbet al-Makhul, waarvan de Franse diplomate deel uitmaakte, diende ter begeleiding van een humanitair konvooi. Er zijn conflicterende berichten verschenen in de media over wat er zich zou hebben afgespeeld. Intussen hebben EU-vertegenwoordigers om uitleg gevraagd aan de Israëlische autoriteiten.
Behoort het verlenen van humanitaire hulp tot de werkzaamheden van Franse diplomaten? Is het mogelijk dat de diplomaat misbruik heeft gemaakt van haar privileges als diplomaat, zoals gesuggereerd door een Israëlische woordvoerder?
Het is niet ongewoon dat diplomaten ter plekke aanwezig zijn bij humanitaire hulpverlening.
Hoe beoordeelt u het optreden van het Israëlische leger onder de omstandigheden in kwestie? Bent u van mening dat het Israëlische leger op 16 september disproportioneel heeft gehandeld?
De diplomate maakte onderdeel uit van de begeleiding van een humanitair konvooi en geniet diplomatieke onschendbaarheid. Het kabinet is van mening dat het Israëlische leger in dezen disproportioneel heeft gehandeld en keurt gebruik van wapens en geweld tegen een humanitair konvooi te allen tijde af.
Is, via de Nederlandse vertegenwoordiger in Ramallah, na te gaan wat hier precies is voorgevallen? Kunt u de Kamer daarvan op de hoogte stellen?
Ja. Zie het antwoord op vraag 4.
De opvang van Syrische asielzoekers door Bulgarije |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Marit Maij (PvdA), Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Nieuwsuur over de opvang van Syrische vluchtelingen in Bulgarije?1
Ja.
Op welke wijze worden Syrische vluchtelingen en andere asielzoekers in Bulgarije opgevangen? Hebben zij voldoende en tijdig toegang tot de asielprocedure? Krijgen zij op fatsoenlijke wijze bescherming en onderdak?
Volgens de Bulgaarse regering zijn er sinds begin 2013 4.400 vreemdelingen Bulgarije (illegaal) binnengekomen, waaronder 2.500 Syriërs. De meeste van hen reizen Bulgarije binnen via de grens met Turkije. Voor 4.000 personen zou een asielprocedure zijn opgestart, waaronder 1.500 Syriërs. Door UNHCR is kritiek geuit op de opvangcapaciteit en voorzieningen, en op de tijdsduur van de procedures.
De Bulgaarse autoriteiten hebben laten weten dat de opvangcentra overbezet zijn. Als ad hoc oplossing worden asielzoekers ondergebracht in scholen, caravans en tenten. Ook zijn er meer tolken en medisch personeel in dienst genomen. Tevens wordt er een trilateraal contactcentrum opgezet dat de samenwerking met politie en douane met Turkije en Griekenland coördineert. De Bulgaarse regering heeft een beroep op Europese solidariteit gedaan en om financiële steun verzocht.
In reactie op deze ontwikkelingen hebben de Europese Commissie, Frontex en EASO een gezamenlijke missie gepland aan Bulgarije. Naar ik ben geïnformeerd is een doel van deze missie inzichtelijk te maken welke ondersteuning aan Bulgarije kan worden geboden. De missie staat gepland voor de eerste week van oktober 2013. Waarschijnlijk zal de Europese Commissie in de vergadering van de JBZ-Raad van 7 en 8 oktober 2013 de ministers informeren over de missie.
Welke problemen heeft Bulgarije op dit moment met het huisvesten van asielzoekers en het tijdig beslissen op hun asielverzoek? Welke gevolgen heeft dit voor vluchtelingen? Op welke wijze stelt Bulgarije voor gezinnen met kinderen extra voorzieningen beschikbaar?
Zie antwoord vraag 2.
Welke noodzaak ziet u om in Europees verband acuut aan te dringen op het zo snel mogelijk ondersteunen van landen als Bulgarije met het verwerken van de asielinstroom, om te waarborgen dat asielzoekers, waaronder de Syrische vluchtelingen, overal in de EU fatsoenlijk worden opgevangen? Kan hierbij worden betrokken de invulling van de motie Schouw cs., die onder andere oproept tot het inzetten op een gezamenlijke Europese lijn inzake de opvang van Syrische vluchtelingen?2
De in het vorige antwoord genoemde gezamenlijke missie getuigt naar mijn mening van een adequaat optreden van de Commissie en de agentschappen. Ik verwacht dat onder andere de urgentie van eventuele maatregelen en de aangewezen vorm van ondersteuning door de missie in kaart wordt gebracht.
Voorts maakt Nederland zich sterk voor een betere coördinatie in EU- verband, en neemt proactief deel aan het coördinatieproces, van hulp aan en opvang van Syrische vluchtelingen in de regio.
Hoe verhouden de enorme verschillen in de kwaliteit van de asielprocedure en asielopvang tussen Europese lidstaten zich tot het bestaande Europees asielbeleid? Voldoet Bulgarije aan de Europese minimumnormen voor de opvang en bescherming van asielzoekers? Zo ja, op welke wijze?
Op 29 juni 2013 zijn de gewijzigde Opvangrichtlijn, nr. 2013/33/EU, en Procedurerichtlijn, nr. 2013/32/EU, gepubliceerd in het Publicatieblad van de EU. De lidstaten dienen de bepalingen uit deze richtlijnen ten laatste 20 juli 2015 te hebben omgezet in hun nationale stelsels.
Het is niet aan mij, maar juist de taak van de Europese Commissie om over correcte toepassing van het EU-recht te waken. De Commissie kijkt of het EU-recht wordt nageleefd en kan zonodig een EU-lidstaat verzoeken maatregelen te nemen als deze in gebreke blijft.
Deelt u de mening dat verschillen tussen de Europese lidstaten soms onaanvaardbaar groot zijn en dat de EU inspanningen zal moeten verrichten om die te verkleinen, zodat asielzoekers overal in de EU op gelijke, menselijke wijze worden behandeld? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat er momenteel tussen de EU-lidstaten aanzienlijke verschillen bestaan op terreinen als de asielprocedure en de opvang. Essentie van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel is om deze verschillen te minimaliseren. De in het antwoord op vraag 5 genoemde recente publicatie van de Opvangrichtlijn en Procedurerichtlijn is een belangrijke stap. Alle EU-lidstaten zijn gehouden om de (nieuwe) bepalingen van deze richtlijnen om te zetten in hun nationale stelsels.
Lidstaten die te maken hebben met een hoge migratiedruk en dientengevolge moeite hebben om aan hun verplichtingen jegens asielzoekers te voldoen, kunnen een beroep doen op de solidariteitsinstrumenten van de EU, zoals technische en operationele ondersteuning van EASO. Dit laat overigens onverlet dat de betrokken lidstaat zelf verantwoordelijk is om de verbeteringen in het nationale asielstelsel door te voeren.
Welke andere landen in de EU hebben momenteel vergelijkbare problemen met de opvang en bescherming van Syrische vluchtelingen?
De in antwoord 2 en 3 genoemde missie zal ook een bezoek brengen aan Griekenland en Cyprus.
Het plan om de leefbaarheid van het dorp Moerdijk op te offeren voor economische ontwikkeling |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken van de heer E. Nijpels, die namens zijn adviescommissie heeft gezegd dat de economische ontwikkeling van haven- en industriegebieden in Moerdijk voorrang moet krijgen boven de leefbaarheid van het dorp?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het artikel in het Algemeen Dagblad.
Wat vindt u van de opvatting van de heer Nijpels dat de gezondheid en het welbevinden van de inwoners van Moerdijk aan de kant geschoven kunnen worden voor de uitbreiding van haven- en industriegebieden in de buurt van dit dorp? Bent u dit met hem eens of deelt u de mening dat een dergelijke uitspraak onbehoorlijk, om niet te zeggen lomp is?
De commissie van Advies Havenstrategie Moerdijk 2030 geeft in haar eindadvies bij de concept Havenstrategie Moerdijk2 aan dat indien het havenschap blijft inzetten op maximale benutting van de economische potenties van Moerdijk, dan de kosten en baten en de voor- en nadelen van een transitiemodel met relevante stakeholders, inclusief de bewoners van het dorp en de leefbaarheidsgroeperingen besproken dienen te worden. De commissie van advies constateert zelf dat het hier om een maatschappelijk zeer gevoelige discussie gaat, maar constateert dat die discussie nu ten principale en fundamenteel gevoerd moet worden.
Kunt u zich voorstellen dat inwoners van Moerdijk ernstig verontrust zijn over de plannen over de ontwikkeling van haven- en industriegebieden en over het geringe belang dat de commissie Nijpels aan hun dorp en hun leefbaarheid blijkt te hechten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om de inwoners van Moerdijk zo snel mogelijk gerust te stellen door duidelijk te maken dat het advies van de commissie Nijpels niet past in de manier waarop de overheid in Nederland met haar burgers om wil gaan?
De Provincie Noord-Brabant, de gemeente Moerdijk en het havenschap Moerdijk hebben onlangs de concept havenvisie voor Moerdijk gepresenteerd. In deze visie gaat de ontwikkeling van het havengebied en het behoud van de leefbaarheid hand in hand. De commissie van advies geeft als reactie op deze visie aan dat het goed is om nog eens kritisch te kijken naar het toekomstperspectief voor het dorp Moerdijk. De concept havenvisie ligt nu voor ter consultatie tot 31 oktober. De betrokken overheden hebben diverse bijeenkomsten belegd waar belanghebbende partijen, waaronder de inwoners van Moerdijk, hun zorgen kunnen uiten en met de provincie, de gemeente en het havenschap over de plannen in gesprek kunnen. Gelet op dit consultatieproces zie ik thans geen rol voor de rijksoverheid weggelegd.
Kunt u voor de zekerheid nog eens duidelijk maken wat het doel is van de huidige milieunormen op het gebied van onder andere geluid, fijnstof in dorpen en steden?
De huidige milieunormen, die zijn vastgelegd in de Wet milieubeheer, hebben als doel een evenwichtige balans te creëren tussen de belangen van de volksgezondheid en van de industrie. Bij het verlenen van een vergunning voor een nieuwe activiteit (of het uitbreiden van een bestaande activiteit) wordt door het bevoegd gezag getoetst of de beoogde activiteit binnen de van toepassing zijnde milieunormen past.
Kunt u bevestigen dat de verdere economische ontwikkeling van haven- en industriegebieden in Moerdijk het behalen van de genoemde milieunormen in dat gebied onmogelijk maakt? Zo ja, hoe beoordeelt u dat, en hoe ziet u de gezondheid van de omwonenden in relatie tot de beoogde economische ontwikkeling? Zo nee, waarom niet en op welke manier kunt u dat garanderen?
Welk effect de verdere economische ontwikkeling van de haven- en industriegebieden in Moerdijk heeft op het behalen van de genoemde milieunormen is nog niet te bepalen. Een en ander hangt af van de daadwerkelijke ontwikkelingen en te nemen compenserende maatregelen. Het is aan betrokken overheden om bij de benodigde planvorming en vergunningverlening voor deze ontwikkelingen om hieraan binnen de wettelijke kaders voorwaarden te verbinden. De concept havenvisie voor Moerdijk geeft daar nog geen uitsluitsel over.
Vindt u dat mensen recht hebben op een gezonde leefomgeving? Zo ja, op welke wijze wilt u ervoor zorgen dat dit recht van de inwoners van Moerdijk niet geschonden wordt doordat het in de toekomst ingesloten zal zijn tussen zware industrie, een groot bedrijventerrein en een snelweg? Zo nee, waarom niet?
Een gezonde leefomgeving is voor mensen van groot belang en derhalve wordt dit ook erkend als onderwerp van overheidsbeleid. Het recht op een gezonde leefomgeving is een richtinggevend uitgangspunt dat steeds afgewogen moet worden tegen andere belangen zoals economische activiteiten. De lokale overheden dragen de verantwoordelijkheid voor deze afwegingen en voor eventueel te nemen maatregelen. Wij gaan ervan uit dat dit wordt meegenomen in het verdere proces van consultatie rondom de ontwerp havenvisie en uiteindelijk de noodzakelijke aanpassingen in bestemmingsplannen en vergunningverlening. De wetgeving, waaronder de Wet publieke gezondheid, voorziet hier in de noodzakelijke waarborgen.
Kent u het onderzoek van De Stec Groep2 over de ontwikkeling van Logistiek Park Moerdijk? Deelt u de mening dat dit onderzoek uitwijst dat een groot deel van de logistieke bedrijven die zich zullen vestigen op het Logistiek Park Moerdijk binnen Nederland zullen verhuizen? Zo ja, kunt u aangeven wat er met de leegstand op de andere locaties zal gebeuren en of werknemers hierdoor hun baan zullen verliezen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het onderzoek van De Stec Groep concludeert dat het bestaande aanbod van logistieke centra in Zuid-Nederland, en West-Brabant in het bijzonder, op de middellange en lange termijn onvoldoende is om de vraag naar logistiek vastgoed goed te kunnen faciliteren. Het plan voor Logistiek Park Moerdijk speelt in op deze marktvraag. Logistieke bedrijven en investeerders in logistiek vastgoed kiezen op basis van hun eigen bedrijfseconomische afwegingen hun vestigingslocatie. Het is voor de economische ontwikkeling van ons land van belang dat er ondermeer in West-Brabant ook op langere termijn vestigingsplaatsen zijn die de concurrentie met locaties buiten Nederland aan kunnen.
Kunt u uiteenzetten welke invloed de toename aan vrachtverkeer op de A16 en de A17 zal hebben op de filedruk, de uitstoot van fijnstof en de leefbaarheid van de inwoners van de gemeente Moerdijk? Hoe beoordeelt u dat? Zo nee, waarom niet?
Uit de Nationale Markt en Capaciteitsanalyse 2011 is gebleken dat er op de A16 en A17 ter hoogte van Moerdijk tot 2030 nog capaciteit is om groei van extra verkeer op te vangen. Alleen in het hoge groeiscenario worden op de A17 en de A16 nabij de Moerdijkbrug wel de NoMo reistijdfactoren overschreden. Omdat uit de havenstrategie niet blijkt welke toename verwacht wordt aan vrachtvervoer op de weg kan niet aangegeven worden wat de exacte invloed is op de filedruk in dit gebied. Deze trajecten behoren echter niet tot de belangrijkste knelpunten op het Nederlandse wegennet en er zijn hier dan ook geen projecten voorzien. In 2012 voldeed de luchtkwaliteit in Moerdijk ruimschoots aan de grenswaarden, zowel in relatie tot verkeer (Monitoringsrapportage NSL 2012) als in relatie tot de industrie (Jaaroverzicht luchtkwaliteit 2012, RIVM). Gezien de betrekkelijk lage waarden is het niet te verwachten dat nieuwe ontwikkelingen zullen leiden tot overschrijding van de grenswaarden.
Wanbetalende diplomaten |
|
Harry van Bommel (SP), Nine Kooiman (SP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Herinnert u zich de vele eerdere vragen die zijn gesteld over het niet betalen van (verkeers)boetes door diplomaten en de (on)mogelijkheden om wettelijke dwangmiddelen toe te passen om betaling af te dwingen?1
Ja.
Bent u nog steeds van mening dat ook diplomaten zich aan de wet moeten houden en dat zij gewoon, net als ieder ander, de aan hen opgelegde boetes moeten betalen? Zo ja, op welke manieren zorgt u er tot nu toe voor dat deze boetes ook daadwerkelijk betaald worden nu artikel 41, eerste lid, van het Verdrag van Wenen inzake diplomatieke betrekkingen hier zo duidelijk over is?
Ja.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken stuurt ieder kwartaal een overzicht van openstaande verkeersboetes naar ambassades. Daarnaast kunnen ambassades uitgenodigd worden voor een gesprek over dit onderwerp, waarbij zij worden gewezen op de bepalingen in het Verdrag van Wenen volgens welke ook diplomaten gehouden zijn de wetten en regels van Nederland te eerbiedigen. Beide maatregelen zijn overigens voor het overgrote deel van de ambassades effectief.
Bent u tevreden over het effect van uw eerdere pogingen om betalingen af te dwingen, zoals het aanschrijven van ambassades over onbetaalde boetes en het zo nodig zelfs ontbieden van een vertegenwoordiger van een ambassade?
Het Kabinet benadrukt dat het overgrote deel van de in Nederland aanwezige diplomaten zich houdt aan de Nederlandse verkeersregels. Het Kabinet is echter teleurgesteld dat een klein aantal diplomaten en/of ambassades ongevoelig lijkt te zijn voor ons nadrukkelijke verzoek om verkeersboetes te voldoen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zal dit onderwerp stelselmatig blijven opbrengen in contacten met de desbetreffende ambassades.
Welke acties onderneemt u naar de landen die in een openbare top tien staan met de ambassades die het hoogste bedrag aan onbetaalde boetes hadden uitstaan? Kunt u de Kamer te zijner tijd berichten over de reactie van deze landen en indien zij niet bereid zijn te betalen, wat de reden hiervan is en welke vervolgstappen u hieraan verbindt?
Medio oktober worden opnieuw alle ambassades opnieuw aangeschreven over dit onderwerp, waarbij zij (zoals elk kwartaal) een overzicht ontvangen van de nog uitstaande verkeersboetes. Publicatie van de openbare top tien heeft effect gehad; enkele ambassades hebben aangegeven dat zij de uitstaande boetes willen betalen. Zie ook de antwoorden op vragen 2 en 3.
Bent u zo nodig bereid om andere (creatieve) middelen te gebruiken om betaling af te dwingen, zoals het weigeren van kentekens aan ambassades met openstaande boetes of het niet verstrekken van parkeervergunningen? Zo nee, waarom niet?
Nederland is gehouden aan het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer en heeft daardoor te handelen binnen de grenzen van dit verdrag, ook ter bescherming van Nederlandse vertegenwoordigingen in het buitenland.
De gevolgen van het legaliseren van de online kansspelen |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Webgokken grote dreun goede doel, loterijen vrezen verlies inkomsten?»1
Ja.
Deelt u de in het krantenartikel geuite vrees van de directeur van de Goede Doelen Loterijen dat door het openstellen van de markt voor het aanbieden van online kansspelen, de afdracht aan goede doelen substantieel zal verminderen?2 Zo nee, waarom niet?
Nee, die vrees deel ik niet. Geen reden bestaat te verwachten dat de afdracht aan goede doelen en de sport door de regulering van online kansspelen substantieel zal verminderen. Diverse onderzoeken wijzen uit dat substitutie tussen online kansspelen en loterijen niet kan worden aangetoond.3 In feite bestaat al sinds jaren een Nederlandse markt voor kansspelen op afstand. Honderdduizenden Nederlanders nemen namelijk momenteel al deel aan niet-gereguleerde kansspelen op afstand. Spelers die deelnemen aan loterijen zijn veelal een ander type speler dan spelers die deelnemen aan kansspelen op afstand. Uit o.a. het APE onderzoek volgt het bestaan van verschillen in demografische kenmerken tussen online en offline spelers. Verder blijkt uit diverse onderzoeken dat de regulering van kansspelen op afstand in een aantal andere landen heeft uitgewezen dat de loterijopbrengsten niet zijn afgenomen als gevolg van regulering, maar juist zijn gestegen. Ook in Nederland hebben de goede doelen loterijen de afgelopen jaren een omzetgroei weten te realiseren, ondanks de opkomst van online kansspelen, dit blijkt uit hun jaarverslagen en uit marktanalyse rapporten van het bureau H2 Gambing Capital4. Daarnaast wordt in deze rapporten een verwachte groei in de toekomstige deelname aan kansspelen voor alle deelmarkten verwacht, ook voor goede doelen loterijen. Een grafiek met de omzet ontwikkeling van de goede doelen loterijen en de markt voor online kansspelen is opgenomen in de bijlage5.
Tegelijkertijd realiseer ik mij dat geen garantie kan worden gegeven dat geen substitutie zal plaatsvinden. Continuïteit van de afdracht van inkomsten uit loterijen aan goede doelen en de sport is echter wel belangrijk voor de samenleving. Mede om die reden wordt de regulering van kansspelen op afstand met de nodige waarborgen vormgegeven. In het wetsvoorstel kansspelen op afstand wordt o.a. duidelijk onderscheid gemaakt tussen loterijproducten en producten die aanbieders van kansspelen op afstand straks mogen aanbieden.
In het wetsvoorstel Kansspelen op afstand is de mogelijkheid opgenomen om vergunninghouders van kansspelen op afstand verplicht te laten bijdragen aan het goede doel of de sport. Gezien de aard van deze spellen, waarbij een groot deel van de inleg als prijzengeld wordt uitgekeerd, mogen echter van een dergelijke afdracht plicht geen grote inkomsten voor het maatschappelijk belang worden verwacht. Dit leidt tot de principiële vraag of voor deze beperkte inkomsten gekozen moet worden, of voor een heldere scheiding tussen commerciële kansspelen en maatschappelijk georiënteerde kansspelen als de loterijen. De bepaling staat opgenomen in het wetsvoorstel met het oog op eventuele toekomstige ontwikkelingen die hiertoe aanleiding zouden kunnen geven.
Is er al onderzoek gedaan naar de concrete gevolgen voor de afdracht aan goede doelen als het aanbieden van online kansspelen wordt gelegaliseerd? Zo nee, bent u bereid dit onderzoek uit te laten voeren?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan worden bewerkstelligd dat goede doelen profiteren van de regulering van online kansspelen?
Het doel van de regulering van kansspelen is om spelers te beschermen tegen de risico’s op verslaving, misleiding en criminaliteit. Afdrachten aan het goede doel en de sport zijn daarbij een gunstig neveneffect, maar mogen niet het primaire doel zijn. Zo hebben Nederlandse loterijen wel een afdrachtverplichting, maar is bij de regulering van speelautomaten in het verleden gekozen geen afdrachtverplichting op te leggen.
Het staat alle aanbieders met een online vergunning vrij om zich te profileren met afdrachten aan het goede doel, mits de consument hierover juist wordt voorgelicht. Ook vergunninghouders van loterijen wordt ruimte geboden een vergunning voor het organiseren van kansspelen op afstand aan te vragen en daarmee een online productaanbod te ontwikkelen dat complementair is aan hun offline spelaanbod. Daarmee kunnen spelers die hun spelgedrag (mede) laten leiden door de bijdrage die zij daarmee doen aan het goede doel of de sport ook online terecht bij aanbieders die geen commerciële doelstelling hebben, maar rendementen ten gunste laten komen van goede doelen of sport in plaats van ten gunsten van de aandeelhouder.
Het bericht “Sluitingsdatum Willem II gevangenis in Tilburg staat nog steeds niet vast” en de Rijksbegroting 2014 Veiligheid en Justitie |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht en klopt het wat hierin vermeld wordt? Zo nee, waarom niet?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat een eerlijk man zich aan zijn woord moet houden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Erkent u dat uw uitspraken tijdens het debat over het Aangepast Masterplan DJI 2013–2018 (Kamerstuk 24 587, nr. 535) dat u ervoor kiest die inrichting voorlopig open te houden en dat het zelfs niet uitgesloten is dat ook na 2016 die faciliteit nog in stand blijft haaks staan op de tekst op pagina 93 in de Rijksbegroting 2014 Veiligheid en Justitie dat gesprekken over toekomstige verlenging nog niet hebben geresulteerd in een besluit of overeenkomst? Zo nee, waarom niet?
Ik sta nog altijd achter de woorden die ik tijdens het debat over het aangepaste Masterplan DJI heb gesproken over het ter beschikkingstellen van de PI Tilburg aan België. Beide landen hebben de intentie om de terbeschikkingstelling van de PI Tilburg te verlengen. Het gaat om een periode van maximaal drie maal één jaar. Aan Nederlandse zijde is inmiddels aan de formaliteiten voor de verlenging van het verdrag voldaan. Wat betreft de stand van zaken in België kan ik uw Kamer melden dat de Belgische ministerraad inmiddels heeft ingestemd met verlenging van het gebruik van de PI Tilburg in 2014. Dat betekent dat nu de formele stappen kunnen worden gezet om te komen tot verlenging van het verdrag tussen beide landen. Ik betreur de vertraging die is ontstaan, omdat ik daardoor geen zekerheid kon bieden aan het in de PI Tilburg werkzame personeel. Ik heb er nu echter vertrouwen in dat de besluitvorming spoedig positief kan worden afgerond.
Deelt u de mening dat u de penitentiaire inrichting (PI) Tilburg valse hoop heeft gegeven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid er alles aan te doen u aan uw woorden van nog geen drie maanden geleden te houden en de PI Tilburg ook na 2016 open te houden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u hiertoe nemen?
Zoals ik heb vermeld in het antwoord op de vragen 3 en 4 hebben beide landen de intentie om de terbeschikkingstelling van de PI Tilburg te verlengen gedurende maximaal drie maal één jaar. In het debat met uw Kamer op 27 juni jl. heb ik aangegeven goede hoop te hebben dat de PI Tilburg ook na 2016 zou kunnen worden opengehouden in verband met de nog steeds grote behoefte aan celcapaciteit in België. Op dit moment speelt evenwel alleen de verlenging van de terbeschikkingstelling van de PI Tilburg tot uiterlijk 31 december 2016.
Bent u bereid de Kamer en de PI Tilburg te informeren over elke stap die u gaat nemen om de PI Tilburg open te houden? Zo nee, waarom niet?
Ik ben op dit moment in overleg met de Belgische regering. Ik zal uw Kamer en de medewerkers van de PI Tilburg berichten wanneer de besluitvorming definitief is afgerond.