De berichtgeving van het schending van privacy door Certe |
|
Leendert de Lange (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Lab beticht van privacyschending»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over deze berichtgeving?
Ik vind het van belang dat zorgvuldig met medische gegevens wordt omgegaan. Of dat in deze concrete casus het geval is kan ik niet beoordelen. Dat is aan de toezichthouder. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) heeft inlichtingen gevraagd bij Certe. Ik wacht de beoordeling van de AP af.
Heeft u signalen gekregen dat andere ziekenhuizen en laboratoria dezelfde werkwijze hanteren?
Ik heb dergelijke signalen niet ontvangen, maar ik kan dat niet uitsluiten.
Hoe wordt deze werkwijze getoetst? Wat is uw oordeel over deze werkwijze?
In eerste instantie zijn zowel het laboratorium als het ziekenhuis verantwoordelijk voor het naleven van geldende wet- en regelgeving. Vervolgens is het aan de toezichthouders om toezicht te houden en waar nodig handhavend op te treden.
Hoe kijkt u naar de in het artikel geschetste privacy situatie in relatie tot de recente open brief van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) aan alle Raden van Besturen van de zorginstellingen?2
De achtergrond van deze brief is gelegen in een onderzoek dat de AP in 2013 is gestart en niet in deze casus. Ik ben wel van mening dat het goed is dat de AP Raden van Bestuur wijst op hun verantwoordelijkheden ten aanzien van de omgang met medische gegevens.
Bent u op de hoogte van de uitkomsten van veiligheidsanalyses verricht door Certe en de Noordelijke ziekenhuizen? Zo ja, kunt de Kamer hierover nader informeren? Zo nee, waarom zijn deze analyses niet uitgevoerd?
Nee, ik ben hiervan niet op de hoogte. Het toetsen van de feitelijke situaties is aan de toezichthouders.
Bent u voornemens om bij de AP, in vervolg op een eerste toets, te vragen of de huidige procedure op privacy gevoeligheid kan worden beoordeeld bij Certe en de Noordelijke ziekenhuizen? Zo ja, kunt u de uitkomsten delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
De AP is een onafhankelijke toezichthouder, zij richt haar eigen toezicht in en maakt daarbij haar eigen keuzes.
Deelt u de mening dat de patiënt altijd expliciet gevraagd moet worden of de medische gegevens met derden mogen worden gedeeld?
Voor het delen van medische gegevens moet worden voldaan aan de Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) en de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Op grond van deze wetgeving hoeft geen toestemming te worden gevraagd voor het beschikbaar stellen van gegevens aan degenen die rechtstreeks betrokken zijn bij de uitvoering van de behandelingsovereenkomst of degene die optreedt als vervanger van de hulpverlener. In andere gevallen is uitdrukkelijke toestemming vereist.
Hoe kijkt u aan tegen de toegankelijkheid van medische informatie door anderen die niet vallen onder de directe behandelrelatie met de patiënt?
Verantwoordelijken voor gegevensverwerking moeten maatregelen treffen om te zorgen dat medische gegevens alleen toegankelijk zijn voor degene die daartoe bevoegd zijn, zodat wordt voldaan aan de Wbp en WGBO.
Op welke wijze moet een zorginstelling hierop toezien en waarborgen creëren dat medische informatie niet door anderen kan worden ingezien?
Het is aan de zorgaanbieder om passende waarborgen te creëren. De NEN 7510, norm voor informatiebeveiliging, biedt daartoe een handvat.
Wat is uw oordeel over de «opt-out procedure» die door Certe op de zeer recent bijgewerkte website staat beschreven: «Dit betekent concreet dat resultaten van onderzoek aangevraagd door uw huisarts, ook verstuurd worden naar het ziekenhuis waar u eventueel onder behandeling bent. (...) Wilt u dit niet? dan kunt u dit bij ons kenbaar maken.»?3
Ik wacht de beoordeling van de AP af in hoeverre de werkwijze van Certe in overeenstemming is met wet- en regelgeving.
Het gratieverzoek van een Nederlands staatsburger gedetineerd in een Amerikaanse gevangenis |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw brief van 18 november 2015 waarin u aangaf dat u voornemens was om naast het «parole» verzoek voor voorwaardelijke vrijlating op medische gronden, tevens een gratieverzoek van de heer Singh, zodra dit voorligt, op humanitaire gronden bij de Amerikaanse autoriteiten te zullen ondersteunen?1
In mijn brief aan uw Kamer van 18 november 2015 (Kamerstuk 30 010, nr. 25) gaf ik aan dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken het parole-verzoek voor voorwaardelijke vrijlating op medische gronden bij de Amerikaanse autoriteiten heeft ondersteund. In mijn brief aan uw Kamer van 17 februari 2016 (30 010, nr. 26) gaf ik aan dat dit eveneens gold voor het gratieverzoek dat de heer S. ondertussen bij de Amerikaanse autoriteiten had ingediend. Tijdens een onderhoud van de Nederlandse ambassadeur in de Verenigde Staten met naaste medewerkers van de gouverneur is de Nederlandse steun op grond van humanitaire redenen onlangs opnieuw overgebracht. De Minister-President heeft de verzoeken andermaal ondersteund in een brief aan de gouverneur van Californië ter dankzegging voor zijn bezoek. Hiermee zijn de Amerikaanse autoriteiten goed bekend met de expliciete Nederlandse steun voor de verzoeken van de heer S.
Kunt u aangeven of dat gratieverzoek inmiddels voorligt bij de Amerikaanse autoriteiten? Indien ja, heeft u in dat geval het gratieverzoek inmiddels gesteund? Indien nee, waar ligt dat aan en wanneer verwacht u dat het verzoek wel zal voorliggen zodat u het kunt ondersteunen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de Minister-President eind januari 2016 in de Verenigde Staten een gesprek heeft gehad met gouverneur Brown? Is tijdens dat gesprek ook gesproken over de situatie van de heer Singh en het gratieverzoek? Zo ja, wat is daarover uitgewisseld en met welke uitkomst?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke termijn verwacht u dat de Amerikaanse autoriteiten zullen beslissen op beide voorliggende verzoeken?
Ik wil niet speculeren over het antwoord op de vraag wanneer de Amerikaanse autoriteiten gaan beslissen op de verzoeken van de heer S.
Fiscaal onderdak Rostec |
|
Rik Grashoff (GL) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat Rosoboronexport, 100% dochterbedrijf van Rostec, wapens verkoopt van alle Russische fabrikanten, waaronder de BUK-luchtdoelraketten waarmee de MH17 is neergeschoten?
Op de openbaar toegankelijke website van OSJC Rosoboronexport, een in Rusland gevestigd bedrijf, staat vermeld dat dit bedrijf is opgericht door middel van presidentieel decreet 1834 van de Russische Federatie d.d. 4 november 2000, dat dit bedrijf een beschermde status als exclusief bemiddelingsbedrijf voor wapenexport/import van en naar Rusland geniet, en dat deze bemiddeling alle typen conventionele wapens, militair en dual-use materieel en diensten betreft.
Op de openbaar toegankelijke website van Rostec, een eveneens in Rusland gevestigd bedrijf, staat vermeld dat Rostec 100% bezit van de aandelen van OJSC Rosoboronexport.
Kunt u bevestigen dat de directeur van Rostec, de heer Sergey Chemezov, op de sanctielijst van de Verenigde Staten is geplaatst in 2014, omdat het bedrijf de leverancier van Russische wapens is?
De EU en de VS hebben gerichte sancties ingesteld tegen personen en entiteiten die bij hebben gedragen aan en/of hebben geprofiteerd van de ondermijning of bedreiging van de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne.
De heer Chemezov is op 12 september 2014 op de EU-sanctielijst geplaatst, waarbij de volgende motivering is opgenomen (uitvoeringsverordening (EU) Nr. 961/2014 van de Raad van 8 september 2014): «Sergei Chemezov is een trouwe bondgenoot van Poetin. Beiden waren zij KGB-officieren in Dresden, en hij is lid van de Hoge Raad van „Verenigd Rusland». Dankzij zijn banden met de Russische president kon hij worden bevorderd in hoge functies in bedrijven onder zeggenschap van de staat. Hij is voorzitter van Rostec, het belangrijkste conglomeraat op het gebied van defensie en industriële productie onder zeggenschap van de Russische staat. Ingevolge een besluit van de Russische regering is Technopromexport, een dochteronderneming van Rostec, voornemens energiecentrales op de Krim te bouwen, waardoor de integratie van deze regio in de Russische Federatie wordt bevorderd. Daarnaast heeft Rosoboronexport, een dochteronderneming van Rostec, haar steun verleend aan de integratie van defensie-ondernemingen van de Krim in de Russische defensie-industrie, en op die manier de illegale inlijving van de Krim in de Russische federatie geconsolideerd.»
De heer Chemezov is op de VS-sanctielijst geplaatst op basis van Executive Order (presidentieel decreet) nr. 13661. Dit werd op 28 april 2014 bekend gemaakt door middel van een verklaring van het Ministerie van Financiën van de VS, met een onderbouwing die vergelijkbaar is met de hierboven weergegeven EU-motivering.
Wat is de aanleiding geweest om te besluiten Sergey Chemezov in 2014 (alsnog) op de Europese sanctielijst te plaatsen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de uitkomsten van het door u in september 2014 toegezegde onderzoek naar Rostec en Sergey Chemezov?1
In het debat over de uitkomsten van de Europese Raad op 2 september 2014 zegde de Minister-President toe dat Nederland (en de EU) niet zal nalaten individuen op de sanctielijst te plaatsen indien er op basis van de sanctiecriteria redenen hiertoe zijn. Op 12 september 2014 is de heer Chemezov op de EU-sanctielijst geplaatst.
Klopt het dat Rostec nog steeds een brievenbus heeft op de Zuidas?2
Het bedrijf Rostec is in Rusland gevestigd, niet in Nederland. In het mediabericht waar onder voetnoot (2) naar wordt verwezen, wordt melding gemaakt van een minderheidsbelang van Rostec in een in Nederland gevestigde joint venture genaamd Alliance Rostec Auto BV. Dit minderheidsbelang staat ook vermeld op de openbaar toegankelijke website van Rostec.
Op grond van de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan het kabinet geen verdere informatie verstrekken over individueel belastingplichtige (rechts)personen.
In het algemeen kan worden bevestigd dat onderdeel van de substance-vereisten is dat de bestuursbesluiten in Nederland worden genomen. Hiervoor dienen de bestuursvergaderingen regelmatig fysiek in Nederland te worden gehouden. Hierbij zij opgemerkt dat, hoewel de substance eisen daarvoor natuurlijk wel een indicatie zijn, de vestigingsplaats van een onderneming niet afhankelijk is van die substance-vereisten. Een bedrijf dat niet voldoet aan de substance-vereisten kan nog steeds in fiscale zin inwoner zijn in Nederland. Wel kunnen er consequenties volgen bij het niet voldoen aan de substance-vereisten. Zo kan er geen zekerheid vooraf worden verkregen in de vorm van een APA (Advance Pricing Agreement) of ATR (Advance Tax Ruling) en kan er, in het geval van een dienstverleningslichaam, informatie over dit lichaam worden uitgewisseld met het buitenland.
Klopt het dat Sergey Chemezov als aandeelhouder verplicht is om jaarlijks een aandeelhoudersvergadering bij te wonen? Hoe kan hij aan deze eis voldaan hebben met de aan hem opgelegde sancties?
Zie antwoord vraag 5.
Indien Chemezov niet aan deze eis voldaan heeft, kan Rostec toch niet langer voldaan hebben aan de zogenaamde «substance-eisen»? Hoe is het in dat geval mogelijk dat Rostec nog steeds fiscaal onderdak krijgt in Nederland?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is precies het effect geweest van het plaatsen van Sergey Chemezov op de Europese sanctielijst? Kunt u daarbij onderscheid maken tussen Chemezov als persoon en als directeur van Rostec? Wat waren de effecten op de bedrijven Rostec en Rosboronexport?
Door de plaatsing van dhr. Chemezov op de EU-sanctielijst is hij onderworpen aan reisbeperkingen naar en door het grondgebied van EU-Lidstaten. Er wordt hierbij geen onderscheid gemaakt tussen voorgenomen privé of zakenreizen. Verder moeten eventuele bezittingen van dhr. Chemezov in de EU worden bevroren, en mogen geen middelen of tegoeden aan hem ter beschikking worden gesteld. De sancties tegen de persoon van dhr. Chemezov zijn niet van toepassing op andere personen die werkzaam zijn voor de bedrijven waarvan hij bestuurder is, noch op deze bedrijven zelf als rechtspersoon.
Kunnen bedrijven waarvan vast staat dat zij zich medeplichtig maken aan oorlogsmisdaden (of deze mogelijk maken), uit Nederland worden geweerd?
Een vestigingsplaats van een bedrijf wordt vastgesteld op basis van nationaal recht en verdragen met andere landen. De vestigingsplaats in Nederland is niet afhankelijk van de soort werkzaamheden die het bedrijf, dan wel een verbonden bedrijf in het buitenland, uitvoert. In algemene zin kan gezegd worden dat Nederland in nationaal en in internationaal verband vorderingen maakt met maatregelen om belastingontwijking aan te pakken.
Bent u bereid het (fiscaal) huisvesten van deze bedrijven definitief te beëindigen?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat het niet uit te leggen valt dat uitgerekend de verkoper van de BUK raket, het wapen waarmee de MH17 werd neergeschoten, extra winst maakt dankzij belastingparadijs Nederland?
Nee, het kabineet deelt deze mening niet. Er is nog niet vastgesteld wie (mede)verantwoordelijkheid draagt voor het neerhalen van vlucht MH17. Het strafrechtelijk onderzoek is nog gaande.
Samenwerkingsverbanden tussen notarissen en niet-notarissen |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de door de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) vastgestelde Interdisciplinaire Samenwerking (IDS)verordening 2015 (hierna: de verordening)? Bent u voornemens uw goedkeuring daaraan te geven? Welke overwegingen liggen ten grondslag aan uw besluit?
De door de ledenraad van de KNB vastgestelde verordening is door de KNB aan mij ter goedkeuring voorgelegd. Ik acht deze verordening niet strijdig met het recht of het algemeen belang, zodat er geen grond is voor het onthouden van goedkeuring. Ik heb dan ook mijn goedkeuring aan deze verordening verleend.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de tuchtrechter met betrekking tot het verbieden van het samenwerkingsverband met de Nationale Notaris?1
Ik heb kennis genomen van deze uitspraak. Tegen deze uitspraak is hoger beroep aangetekend.
Is het inmiddels nog wel duidelijk genoeg voor notarissen onder welke voorwaarden en met wie ze mogen samenwerken? Biedt de verordening daarvoor voldoende houvast?
Het is voor notarissen voldoende duidelijk onder welke voorwaarden samenwerking met anderen mogelijk is. Een samenwerking van welke aard dan ook dient te voldoen aan de wet- en regelgeving en mag bijvoorbeeld geen afbreuk doen aan de onafhankelijkheid, onpartijdigheid, zorgvuldigheid en de geheimhoudingsplicht van de notaris. De verordening biedt houvast – en daarin zit ook de meerwaarde van de verordening – voor een vergaande vorm van (geïntegreerde) samenwerking met een beoefenaar van een ander vrij beroep, namelijk samenwerkingsverbanden waarin de deelnemers geheel of gedeeltelijk voor gezamenlijke rekening en risico praktijk uitoefenen of zeggenschap over bedrijfsvoering met elkaar delen. Een samenwerkingsverband als de HEMA-notaris wordt niet aan de verordening getoetst omdat de verordening niet ziet op een dergelijk samenwerkingsverband. Dat laat onverlet dat een dergelijke samenwerking geen afbreuk mag doen aan de onafhankelijkheid, onpartijdigheid, zorgvuldigheid en de geheimhoudingsplicht van de notaris.
Waarom wordt bijvoorbeeld een samenwerkingsverband als de Hema-notaris niet aan de verordening getoetst? Als de verordening niet uitputtend is voor alle samenwerkingsverbanden van notarissen, welke meerwaarde heeft deze dan nog?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre zijn andere samenwerkingsvormen dan de Nationale Notaris, zoals een franchisemodel, wel acceptabel? Indien hier geen duidelijkheid over kan worden gegeven, is de verordening daarmee niet meer dan een dode letter?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn de redenen dat notarissen volgens de verordening wel met advocaten mogen samenwerken, maar bijvoorbeeld niet met accountants?
In verband met de belangrijke rol die de notaris in het rechtsverkeer vervult en de daarbij horende onafhankelijkheid, zijn er beperkingen gesteld aan degenen met wie de notaris een samenwerkingsverband als bedoeld in de verordening mag aangaan. De in de verordening genoemde functionarissen waarmee een samenwerkingsverband kan worden aangegaan zijn beoefenaren van vrije beroepen die in enigerlei vorm de rechtspraktijk uitoefenen waarvoor een academische of daarmee gelijk te stellen opleiding vereist is – daartoe behoren accountants bijvoorbeeld niet – en zijn onderworpen aan tuchtrecht, vergelijkbaar met dat van de notaris. De samenwerking met deze beroepsgroepen brengt de onafhankelijkheid van de notaris niet in gevaar.
Wat is uw oordeel over de mogelijkheid die de verordening biedt om aandeelhouders en bestuurders van een notariële praktijkvennootschap toe te laten die geen (kandidaat-)notaris zijn? In hoeverre biedt dit voldoende ruimte aan de benodigde notariële onafhankelijkheid en zeggenschap over de eigen notarispraktijk? Is bovengenoemde tuchtuitspraak van invloed op uw oordeel?
Het toelaten van andere aandeelhouders dan notarissen is beperkt tot de in de verordening toegestane beroepen. Dit wordt ter illustratie bevestigd in de tuchtuitspraak en dat onderschrijf ik. De onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de notaris wordt gewaarborgd door te voorzien in een staaksgewijze organisatorische opbouw van het samenwerkingsverband voor de deelnemende notarissen. De notaris heeft daardoor altijd de doorslaggevende zeggenschap over de praktijkvoering. Door deze structuur wordt de gewenste scheiding zichtbaar gemaakt tussen enerzijds zeggenschap over professionele praktijkuitoefening binnen de eenheid bestaande uit beoefenaren van het eigen beroep en anderzijds zeggenschap inzake de overkoepelende bedrijfsvoering betreffende het samenwerkingsverband als geheel. In het bestuur van een notariële praktijkvennootschap kunnen in minderheid ook niet (kandidaat-)notarissen (of toegestane partners) zitting hebben. Onder de IDS-verordening 2003 was dat ook al toegestaan. In de verordening is een aparte regeling opgenomen voor de bestuurssamenstelling. Niet-notarissen of toegestane partners moeten aan strengere eisen voldoen dan notarissen.
Bent u van mening dat de verordening een duidelijk en uitputtend toetsingskader zou moeten zijn voor iedere interdisciplinaire samenwerkingsvorm van notarissen, waarin niet-notarissen feitelijke zeggenschap hebben of goodwill kunnen opbouwen in de praktijkvennootschap van de notaris? Voldoet de verordening hieraan? Wat zijn de consequenties als de verordening zou worden doorgehaald en toetsing dus net als in betreffende tuchtrechtelijke uitspraak plaatsvindt op grond van artikel 17 van de Wet op het Notarisambt (WNA)?
Het is primair aan de beroepsgroep om te bepalen op welke wijze zij haar regelgeving formuleert. Indien aan een verordening goedkeuring wordt onthouden dan geldt dat de regelgeving, zoals die op dat moment is, in stand blijft. Zoals bij het antwoord op vraag 2 is aangegeven, heb ik aan de verordening goedkeuring verleend.
In hoeverre kan een notaris voldoende onpartijdig en onafhankelijk blijven in een samenwerkingsverband met advocaten die zich partijdig dienen op te stellen?
De onpartijdige en onafhankelijke positie van de notaris is van groot belang bij de vervulling van zijn taak. De verordening stelt ter waarborging van die onafhankelijkheid en onpartijdigheid regels over de wijze waarop samenwerkingsverbanden kunnen worden aangegaan. Voorts geldt in dit verband de Verordening Beroeps-en gedragsregels, met name artikel 18 (leden 2 t/m 4): de notaris passeert geen akten bij de totstandkoming waarvan hij of een kantoorgenoot als partijadviseur van een van de partijen betrokken is geweest, tenzij alle betrokkenen daarmee instemmen op grond van aan hen vooraf verstrekte informatie; de instrumenterend notaris trekt zich als zodanig terug zodra een niet aanstonds overbrugbaar belangenconflict tussen partijen is ontstaan of dreigt te ontstaan over de rol van de notaris als instrumenterend notaris en hij voorkomt dat een kantoorgenoot optreedt voor één van de partijen, tenzij alle betrokken personen daarmee instemmen. Hetzelfde geldt wanneer naar aanleiding van een door de notaris behandelde zaak een conflict is ontstaan over het handelen of nalaten van de notaris.
Klopt het dat, door dergelijke samenwerkingsverbanden zoals de Hema-notaris, ondernemers de titel notaris mogen gebruiken, zonder dat zij voldoen aan de vereisten van artikel 2 WNA? Wat zijn daar de gevolgen van? In hoeverre vallen dergelijke ondernemers dan wel ondernemingen onder de notariële wet- en regelgeving, inclusief verzekeringsplicht, tucht en toezicht?
Op grond van artikel 2, tweede lid, van de Wet op het notarisambt, is uitsluitend bevoegd tot het voeren van de titel notaris hij die als zodanig is benoemd en beëdigd en die niet geschorst of gedefungeerd is. Dit artikel beschermt de titel van notaris. Een persoon of organisatie mag zich geen notaris noemen als hij daar volgens dit artikel niet toe bevoegd is. Uit de jurisprudentie blijkt dat organisaties die een notarisservice aanbieden dit uitsluitend mogen doen als zij de werkzaamheden onderbrengen bij een echte notaris. Aangezien deze organisaties geen notaris zijn vallen zij niet onder de notariële wet- en regelgeving, inclusief verzekeringsplicht, tuchtrecht en toezicht. De notarissen die hun diensten via deze organisaties aanbieden vallen dat wel.
Worden samenwerkingsverbanden tussen andere ondernemers en notarissen, die onder een gezamenlijke naam de markt betreden, getoetst aan de verordening? Zo nee, waarom niet?
Voor zover er sprake is van een samenwerkingsverband als bedoeld in de verordening zal het BFT, zo daartoe naar zijn oordeel aanleiding is, aan de verordening toetsen. Een notarisservice, waarbij een notaris zijn diensten via een onderneming van een derde aanbiedt, is geen samenwerking in de zin van de verordening. Zie ook de antwoorden op vraag 3 en 4.
Klopt het dat Nationale Notaris Holding B.V. in verband met de door hen gedreven onderneming overleg heeft gevoerd met het Bureau Financieel Toezicht (BFT) en de KNB? Wat was de conclusie van dat overleg? In hoeverre heeft de KNB de bevoegdheid toestemming te verlenen aan het recht om de titel notaris te voeren gezien de inhoud van artikelen 2 en 3 WNA? Deelt u de mening dat het gebruik van de titel notaris door derden, niet zijnde notarissen, onrechtmatig is of in ieder geval misleidend is voor het publiek?
Het BFT heeft mij desgevraagd medegedeeld in 2012 te hebben gesproken met de Nationale Notaris Holding B.V. De KNB is daarbij als toehoorder aanwezig geweest. Het BFT heeft bij die gelegenheid gewaarschuwd voor constructies met een participatie in het aandelenkapitaal van het notariskantoor. De KNB heeft geen bevoegdheid om toestemming te verlenen om de titel notaris te voeren. Deze bevoegdheid vloeit rechtstreeks voort uit de wet. Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op vraag 10.
Welke rol speelt het BFT waar het gaat om toezicht op samenwerkingsverbanden tussen notarissen en niet-notarissen? Is er voor het BFT, onder de verordening, exact hetzelfde toezicht mogelijk op notarissen binnen IDS-notariskantoren als niet-IDS-notariskantoren?
Het BFT is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving door notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen van het bepaalde bij of krachtens de Wna en dus ook op de verordening. Artikel 18, eerste lid, Wna bepaalt dat een notaris een samenwerkingsverband kan aangaan met beroepsbeoefenaren van een ander beroep, mits hierdoor zijn onafhankelijkheid of onpartijdigheid niet wordt of kan worden beïnvloed. Het derde lid van dit artikel geeft aan dat de notaris verplicht is om jaarlijks aan het BFT een verklaring van een onafhankelijke externe deskundige over te leggen, waaruit blijkt dat hij heeft voldaan aan de voorschriften van de IDS-verordening. Zolang het BFT geen specifieke signalen heeft dat de onafhankelijkheid dan wel de onpartijdigheid in het geding is, zet het BFT zijn capaciteit vanuit risicogericht werken niet specifiek in op het toetsen van samenwerkingsverbanden.
Klopt het dat er binnen de accountancy door de AFM een actief beleid wordt gevoerd, waardoor het voor een aantal ondernemers verboden is om desbetreffende beroepstitel te dragen? Bent u bereid het BFT te vragen een dergelijk beleid te voeren binnen het notariaat? Zo nee, waarom niet?
Het klopt niet dat er binnen de accountancy door de Autoriteit Financiële Markten (AFM) een actief beleid wordt gevoerd waardoor het voor ondernemers verboden is om desbetreffende beroepstitel te dragen. Er is een verschil tussen enerzijds de toegang tot de markt voor het mogen verrichten van zogenaamde wettelijke controles en anderzijds de bescherming van de beroepstitels van accountants. De AFM verleent op aanvraag vergunningen aan accountantsorganisaties die wettelijke controles willen verrichten en voldoen aan de bij en krachtens de Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta) gestelde regels. De AFM houdt vervolgens toezicht op de naleving van wettelijke eisen die voortvloeien uit de Wta. De bescherming van de beroepstitels van accountants is primair een taak van de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA). Accountants kunnen de titel Registeraccountant (RA) of Accountants-Administratieconsulent (AA) hebben. Op grond van de Wet op het accountantsberoep (Wab) is het niet toegestaan deze titels te voeren als men niet in het accountantsregister is ingeschreven. Dit accountantsregister wordt beheerd door de NBA. Het uitvoeren van een dergelijk beleid past niet binnen de taakopdracht van het BFT. Wel is er voor het notariaat ook een register dat beheerd wordt door de KNB en voor iedereen is in te zien. Uiteindelijk is het de rechter die oordeelt of er sprake is van een overtreding van artikel 41 Wet op het accountantsberoep (Wab).
Wat is uw reactie op het onderdeel van de tuchtrechtelijke uitspraak waaruit blijkt dat meerdere notarissen in Nederland actief zijn met een soortgelijk verboden samenwerkingsverband? Welke rol ziet u hier weggelegd voor het BFT?
Tegen de uitspraak is hoger beroep aangetekend. Het aantal notarissen dat actief is in een door de Kamer verboden samenwerkingsverband is beperkt. Het BFT, als integraal toezichthouder, volgt de ontwikkelingen met belangstelling en zal waar nodig gebruik maken van zijn bevoegdheden.
Deelt u de mening dat in verband met de vrije notariskeuze, het voor eenieder altijd vooraf duidelijk kenbaar moet zijn onder verantwoordelijkheid van welke notaris bepaalde notariële werkzaamheden plaatsvinden? Is het naast elkaar hanteren van meerdere namen door een notariële praktijkvennootschap al dan niet in samenwerking met of onder de naam van anderen in dit verband niet onnodig verwarrend en daarom ongewenst? Kunt u uw antwoord toelichten?
De notaris speelt een belangrijke rol in het rechtsverkeer en in het bijzonder in de rechtsbescherming van de consument. Hierbij is het van belang dat er voor de consument geen onduidelijkheid bestaat over de vraag of hij met een notaris te maken heeft en, zo ja, met welke notaris. Tot op heden zijn mij geen signalen bekend dat consumenten hierbij problemen ondervinden. Een naam om een groepsverband aan te geven, bijvoorbeeld Nationale Notaris, Hema notarisservice, DELA notarisservice e.d., hoeft op zich geen verwarring op te leveren, zolang duidelijk is welke notarissen aan de notarisservice verbonden zijn. Vaak kiest de consument voor een bepaalde groep omdat dit bijvoorbeeld een indicatie over de prijs en/of kwaliteit geeft. Het hangt vervolgens van de toelichting en uitleg van de behandelend (kandidaat-)notaris af of duidelijk is wie het werk verricht en wat de taken en verantwoordelijkheden van de notaris zijn.
Turkse luchtaanvallen op Koerdische doelen in Syrië |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Parijs: stop aanvallen op Syrische Koerden»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Turkije de afgelopen dagen een aantal keren Syrische Koerden, die een belangrijke bondgenoot zijn van het Westen in de strijd tegen Islamitische Staat, in het noorden van Syrië heeft aangevallen? Welke informatie heeft u hierover?
De Verenigde Staten en Rusland bereikten op 22 februari jl. een wapenstilstandsovereenkomst ten aanzien van Syrië, die op 26 februari jl. is bekrachtigd door middel van VN-Veiligheidsraadresolutie 2268. De wapenstilstand is op 27 februari jl. ingegaan.
Het kabinet acht het van groot belang om dit belangrijke momentum vast te houden, de wapenstilstand te bestendigen en de intra-Syrische politieke besprekingen te hervatten. Het kabinet onderstreept in dit verband dat alle betrokken partijen, inclusief Turkije, hun verantwoordelijkheid dienen te nemen om deze wapenstilstand stand te laten houden.
Deelt u de opvatting van Frankrijk en de Verenigde Staten dat Turkije de aanval op Koerdische doelen dient te beëindigen?2 Indien neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid per direct hiertoe op te roepen bij uw Turkse collega’s? Indien neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het lot van gewonde Koerden in de Turkse stad Cizre |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over de situatie in de Turkse stad Cizre?1
Ja.
Wat is het lot van de in de kelder vastzittende Koerden? Zitten zij nog steeds vast in het kruisvuur tussen PKK-strijders en speciale eenheden van het Turkse leger? Om hoeveel personen gaat het? Hoeveel zijn daarvan momenteel nog in leven?
Op zondagavond 7 februari heeft de politie een kelder ontzet in Cizre waarin een onbekend aantal mensen zich een aantal weken lang schuil hield. Hierbij is een onbekend aantal mensen omgekomen. Volgens Turkse autoriteiten betreft het PKK-strijders. Volgens HDP betreft het gewonde burgers, waaronder kinderen.
Zoals u bekend blijft het kabinet bij partijen erop aandringen de wapens neer te leggen en het vredesproces te hervatten, zeker nu de burgerbevolking letterlijk tussen twee vuren ligt en mensen, zoals in dit geval, geen medische hulp konden krijgen door het voortdurende geweld. Het kabinet herhaalt ook dat de Turkse regering in haar recht staat om maatregelen te nemen tegen terroristische bedreigingen, ook als die uitgaan van de PKK. Die moeten proportioneel zijn en respect voor mensenrechten en internationaal humanitair recht dient voorop te staan. Nederland en de EU brengen dit zeer geregeld op bij de Turkse autoriteiten en benadrukken dat dit nu te meer klemt nu de burgerbevolking zo lijdt onder de huidige vijandelijkheden.
Wat is inmiddels ondernomen om deze personen te bevrijden uit hun benarde positie? Zijn er pogingen gedaan om noodzakelijke medische zorg aan hen te verlenen? Zijn die pogingen succesvol geweest? Graag een toelichting.
Zie antwoord vraag 2.
Is er binnen de intensieve contacten tussen Europa, Nederland en Turkije, met name gericht op de vluchtelingenproblematiek, aandacht voor deze kwestie? Hebben de EU en Nederland bij Turkije aangedrongen op het bieden van hulp aan de vastzittende Koerden in Cizre? Zo ja, op welke manier en wat is het resultaat daarvan geweest? Zo nee, waarom niet en bent u van plan dit alsnog te doen? Graag een toelichting.
Zie antwoord vraag 2.
De opsporingsvergunning bij Grou |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het voornemen van Vermilion om proefboringen en seismologisch bodemonderzoek bij Grou/Akkrum uit te voeren1 op basis van de opsporingsvergunning koolwaterstoffen Grou/Akkrum uitgegeven op 22 april 2013?2
Ja, ik ben bekend met dit voornemen. Hiervoor is de opsporingsvergunning Akkrum verleend op 13 maart 2013 en onherroepelijk geworden op 22 april 2013.
Wat is de consequentie indien niet aan de voorwaarde in artikel 4 van de vergunning wordt voldaan waarin staat dat binnen twee jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning de vergunningshouder schriftelijk aan de Minister van Economische Zaken moet mededelen, onder vermelding van tijdstip, geologische structuur en diepte, de plaats waar de boring zal worden verricht? Wordt de vergunning dan ingetrokken?
De bedoeling van de in de opsporingsvergunning gestelde termijn is om voortgang te bewerkstelligen ten aanzien van de opsporingsactiviteit en te voorkomen dat een vergunninghouder zijn exclusieve recht tot opsporing in het vergunningsgebied uitsluitend gebruikt om andere mijnbouwondernemingen te weren. Volgens artikel 4 van de opsporingsvergunning Akkrum moet Vermilion binnen twee jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning schriftelijk aan mij mededelen waar de boring zal worden verricht, onder vermelding van tijdstip, geologische structuur en diepte. Vermilion heeft hieraan voldaan door mij op 23 juni 2014 schriftelijk te informeren over een uit te voeren proefboring in de periode 2015/2016 evenals een project voor seismisch onderzoek (onder andere in het vergunningsgebied Akkrum). Op 11 mei 2015 heeft Vermilion mij opnieuw geïnformeerd over de voortgang van deze opsporingsactiviteiten. Het is duidelijk dat Vermilion voortvarend activiteiten ontwikkelt om daadwerkelijk gebruik te maken van de opsporingsvergunning.
Indien niet aan deze voorwaarde voldaan zou zijn, hetgeen zoals gezegd voor de opsporingsvergunning Akkrum van Vermilion niet aan de orde is, dan zou ik allereerst na overschrijding van de termijn de vergunninghouder daarop rappelleren. Als dit niet tot het gewenste effect zou leiden, dan ben ik gerechtigd om de opsporingsvergunning in te trekken.
Is de constatering correct dat Vermillion nog aan de slag moet met het onderzoek naar de plaats van de proefboring aangezien het bedrijf recentelijk pas een omgevingsvergunning heeft aangevraagd bij de gemeente Leeuwarden, waarin wordt gesteld dat de werkzaamheden in het onderzoeksgebied Grou / Akkrum zullen plaats vinden in de periode van augustus 2016 tot en met december 2016? Indien dit het geval is, welke consequentie heeft dat aangezien de opsporingsvergunning inmiddels bijna 3 jaar geleden is afgegeven? Indien Vermilion wel al heeft doorgegeven waar de boring plaats zal vinden, kunt u dan openbaar maken over welke plaats dat gaat, en hoe het zich verhoudt tot de werkzaamheden die van augustus 2016 tot en met december 2016 worden verricht?
Nee, deze constatering is niet correct. De door Vermilion voorgenomen opsporingsactiviteiten betreffen twee onderdelen die onafhankelijk van elkaar in procedure zijn: een proefboring in de gemeente Opsterland (waarvan de gewenste locatie bekend is) en daarnaast een seismisch onderzoek.
Voor de proefboring («Akkrum-18») binnen het vergunningsgebied Akkrum is op 10 november 2014 door Vermilion een milieueffectrapportage (MER)-beoordelingsnotitie ingediend bij de gemeente Opsterland. Op 12 december 2014 heeft de gemeente besloten dat een MER niet noodzakelijk is. Op 22 december 2014 heeft Vermilion bij de gemeente Opsterland een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het aanleggen van de boorlocatie voor de proefboring, die is gelegen te Nij Beets. Op 19 januari 2015 heeft de gemeente de voorontwerp-omgevingsvergunning voor advies aangeboden aan de wettelijk adviseurs in het kader van de Wet ruimtelijke ordening, waaronder de provincie Fryslân. De provincie adviseerde per brief van 12 februari 2015 om het plan niet verder in procedure te brengen vanwege de door provinciale staten van Fryslân op 21 januari 2015 aangenomen motie waarin zij het college oproept zich krachtig uit te spreken tegen nieuwe gaswinning, als ook om bestaande gaswinning daar waar mogelijk te stoppen. Op grond van dit advies van de provincie heeft de gemeente Opsterland de vergunningaanvraag van Vermilion sindsdien aangehouden.
Voor het seismisch onderzoek in onder andere het vergunningsgebied Akkrum is Vermilion al in 2014 gestart met het voorbereiden en aanvragen van de benodigde vergunningen en toestemmingen. Vermilion had deze activiteit oorspronkelijk gepland voor 2016, maar heeft inmiddels besloten om deze uit te stellen tot 2017.
Volgens artikel 4 van de opsporingsvergunning moet Vermilion uiterlijk in het derde jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning een boring plaatsen. De gemeente Opsterland heeft de vergunningaanvraag van Vermilion voor het aanleggen van de boorlocatie aangehouden, waardoor Vermilion ten aanzien van deze boring geen voorbereidende activiteiten heeft kunnen uitvoeren. Aangezien de hierdoor optredende vertraging Vermilion niet is aan te rekenen, zie ik geen reden om over te gaan tot intrekking van de opsporingsvergunning.
Artikel 5 van de opsporingsvergunning stelt overigens dat de vergunning geldt vanaf het tijdstip waarop zij in werking is getreden tot vier jaar na het tijdstip waarop zij onherroepelijk is geworden. Vermilion zit dus nog ruim binnen de geldigheidsduur van haar opsporingsvergunning.
Kunt u een reactie geven op de motie van de gemeenteraad Leeuwarden op 18 januari 20163 waarin die zich uitspreekt tegen nieuwe gaswinning op gemeentelijk grondgebied en liever inzet op duurzame bronnen? Kunt u aangeven hoe deze motie zich verhoudt tot de plannen tot proefboringen bij Grou en omgeving?
In het Energierapport geeft het kabinet een integrale visie op de toekomstige energievoorziening in Nederland. De transitie naar duurzame energiebronnen voor een veilige, betrouwbare en betaalbare CO2-arme energievoorziening is een enorme opgave. De komende decennia blijven fossiele brandstoffen nodig. Als schoonste fossiele brandstof zal aardgas nog lang een belangrijke rol spelen, waarbij overigens de veiligheid van omwonenden voorop staat. Zolang Nederland aardgas nodig heeft, draagt veilige gaswinning tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten in Nederland bij aan onze onafhankelijkheid op het gebied van de energievoorziening. Voornoemde plannen van Vermilion voor een proefboring en seismisch onderzoek dienen in deze context te worden bezien.
De transitie naar een systeem waarin vele, vaak decentrale CO2-arme energiebronnen een grote rol spelen is een enorme opgave. De komende periode zal ik een energiedialoog op gang brengen met medeoverheden, bedrijven en maatschappelijke organisaties om de hierbij te maken keuzes nader in te kleuren.
Concurreert de opsporing en winning van gaswinning met mogelijkheden voor de ontwikkeling van geothermie in hetzelfde gebied, en zo ja, waarom wordt dan niet meer ingezet op de ontwikkeling van deze duurzame energie?
In de praktijk concurreert de opsporing en winning van gas nauwelijks met de ontwikkeling van geothermieprojecten in hetzelfde gebied. Het is eerder zo dat er synergie-effecten kunnen optreden. Zo dragen uitgeproduceerde gasvelden in een gebied vaak bij aan een succesvolle ontwikkeling van geothermieprojecten, bijvoorbeeld door de door de gaswinning al beschikbare seismische data die inzicht geven in de complexe structuren in de diepe ondergrond in het betreffende gebied. Ook specifieke gegevens die tijdens de gaswinning worden verzameld (zoals boortechnische gegevens, log- en monstergegevens over de opbouw van de ondergrond en de test- en productiegegevens van het gasreservoir) zijn waardevol om de risico’s voor geothermie goed in kaart te brengen. Verder kunnen uitgeproduceerde gasvelden, door gebruikmaking van de voor de gaswinning geboorde put(ten), soms ook gebruikt worden voor de ontwikkeling van geothermieprojecten.
Minder vrouwen aan de top in de zorg |
|
Keklik Yücel (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht en onderzoek waaruit blijkt dat er minder vrouwen zijn aan de top in de zorg, terwijl er op de werkvloer vooral vrouwen zijn?1
Ja.
Deelt u de mening dat meer diversiteit, en dus vrouwen aan de top, de kwaliteit kan vergroten?
Ik ben van mening dat een diverse samenstelling van raden van bestuur en raden van toezicht bijdraagt aan goed bestuur in bedrijven en instellingen. Het is ook om die reden dat het kabinet niet alleen inzet op meer vrouwen in de top van de rijksoverheid, maar ook in de top van het bedrijfsleven. Het kabinet hanteert een streefcijfer van 30% voor het aandeel vrouwen in hogere functies bij de overheid in 2017. Recent heeft het kabinet besloten het streefcijfer voor een evenwichtige verdeling van zetels tussen mannen en vrouwen in het bestuur en de raad van commissarissen van grote naamloze en besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, voort te zetten. De ministerraad heeft hiermee ingestemd op voorstel van de ministers Van der Steur van Veiligheid en Justitie en Bussemaker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Het wetsvoorstel om het wettelijk streefcijfer voort te zetten, ligt momenteel voor advies bij de Raad van State en zal naar verwachting op korte termijn bij uw Kamer worden ingediend.
Het kabinet onderschrijft dat dit streven naar diversiteit ook zou moeten gelden voor de met publieke middelen gefinancierde sector. Of en op welke wijze een streefcijfer voor de (semi) publiek-gefinancierde sector wettelijk moet worden verankerd, zal worden betrokken bij de evaluatie van de Wet bestuur en toezicht (Wbt).
Wat is uw verklaring voor het feit dat er zoveel vrouwen keihard en met passie werken in de zorg, maar de top vooral bestaat uit mannen?
Het is niet zo dat vrouwen in de zorg niet doorstromen naar managementfuncties. De gezondheidszorg is zelfs de enige sector waar meer vrouwelijke dan mannelijke managers zijn (58%). Wanneer wordt ingezoomd op de topfuncties in raden van bestuur en raden van toezicht geldt voor de zorg- en welzijnssector een vergelijkbaar percentage met de sociaaleconomische sector; 38% vrouwen in de raden van bestuur en 33% in de raden van toezicht. Dit aandeel is hoger dan de streefcijfers die voor de overheid en het bedrijfsleven worden gehanteerd.
Hoe kan diversiteit op de werkvloer en in de top worden vergroot?
Zorginstellingen zijn private ondernemingen die zelf hun personeelsbeleid vaststellen. Dat laat onverlet dat vanuit de overheid wel degelijk stimulerende maatregelen worden genomen. In de voortgangsrapportage «vrouwen naar de top» van 16 november 2015 heeft het kabinet aangegeven voorstander te zijn om de doelstelling die geldt voor de rijksoverheid, ook van toepassing te verklaren op een semi-publieke instelling. Dit wordt de komende periode nader uitgewerkt.
Intussen kunnen ook zorginstellingen bij de vervulling van topvacatures een beroep doen op de Topvrouwendatabank, van de stichting Topvrouwen. Er is ook een heel aantal Executive Searchbureaus dat de Code Talent naar de Top heeft ondertekend. Zij committeren zich daarmee aan het streven naar meer benoemingen van vrouwen in hogere functies. Zorginstellingen die een Executive searchbureau willen inschakelen kunnen hier rekening mee houden.
Bent u ook benieuwd waarom er bij dit bericht een foto staat van een mevrouw op hoge hakken, terwijl dit op de werkvloer in de zorg juist nooit zo is?
Ik ga niet over de illustraties bij artikelen.
De bijstand die verleend wordt aan Romano van der Dussen, die net is vrijgelaten |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat Romano van der Dussen op 11 februari vrijgelaten is uit de gevangenis in Spanje, alwaar hij is opgevangen door een medewerkster van de Nederlandse ambassade?
Ja.
Welke hulp en begeleiding zijn er voor iemand die 12 jaar in een Nederlandse cel gezeten heeft?
Bij binnenkomst in een penitentiaire inrichting (PI) wordt de gedetineerde gescreend op de vijf basisvoorwaarden: onderdak, inkomen uit werk of uitkering, schulden, zorg en in het bezit zijn van een identiteitsbewijs. De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) stelt samen met de gedetineerde een op de persoon gericht detentie en re-integratieplan op. Een gedetineerde is primair zelf verantwoordelijk voor zijn re-integratie. In de PI wordt hij daarbij ondersteund door onder meer een mentor en een casemanager. Daarnaast kan elke gedetineerde gebruik maken van een (in elke PI aanwezig) re-integratiecentrum waar hij praktische zaken kan regelen die belangrijk zijn voor een succesvolle re-integratie, zoals het vinden van een baan.
In Nederland geldt als uitgangspunt dat een gedetineerde die is veroordeeld tot een tijdelijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf van meer dan twee jaar, voorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld wanneer hij tweederde deel daarvan heeft ondergaan. Gedurende de periode van de voorwaardelijke invrijheidsstelling (vi) staat de gedetineerde onder toezicht van de reclassering en kan betrokkene worden begeleid door zijn toezichthouder. De reclassering controleert of de gedetineerde de voorwaarden, die aan de vi zijn gekoppeld, naleeft. Deze voorwaarden kunnen inhouden dat een gedetineerde zich laat opnemen in een kliniek, zich onder behandeling laat stellen of moet verblijven in een instelling voor beschermd wonen.
Na afloop van de detentie kan – nu de strafrechtelijke titel is komen te vervallen – de ex-gedetineerde niet langer aanspraak maken op hulp en begeleiding vanuit DJI, maar is hij aangewezen op hulp en begeleiding vanuit bijvoorbeeld gemeentes en maatschappelijke organisaties.
Hoe gaat u er, in overleg met de Spaanse autoriteiten voor zorgen dat vergelijkbare hulp voor hem beschikbaar is om weer een plek in de Nederlandse of Spaanse samenleving te krijgen? Kunt u dit – zo nodig vertrouwelijk – toelichten?
Met verwijzing naar mijn brieven van 20 juli 2015 (TK 2947), 28 augustus 2015 (TK 3184), 7 oktober 2015 (TK 226), 18 november 2015 (TK 30 010, nr. 25) en 17 februari 2016 (TK 30 010, nr. 26) heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken de heer R. van der D tijdens zijn detentie consulaire bijstand verleend en proactief aandacht gevraagd bij de Spaanse autoriteiten voor de rechtsgang van de heer Van der Dussen. Zo voerden medewerkers van de ambassade in Madrid diverse gesprekken met Spaanse overheidsinstanties teneinde de voortgang van de behandeling van de herzieningszaak van de heer R. van der D. te bespoedigen. Zelf intervenieerde ik bij mijn Spaanse ambtgenoot. Dit past binnen de algemene beleidslijn terzake.
Voor zijn verblijf in Spanje in de eerste periode na zijn vrijlating uit de gevangenis op 11 februari jl. heeft de heer R. van der D. van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, Reclassering Nederland en lokale Spaanse instanties advies en begeleiding gekregen. Voor het geval dhr. R. van der D. langer in Spanje wenst te blijven, is hem door de ambassade proactief advies gegeven over tot welke Spaanse instanties hij zich kan wenden voor verdere begeleiding en ondersteuning aldaar. Het is uiteraard aan de heer R. van der D. om te beslissen waar hij zich wil vestigen. Indien de heer R. van der D. besluit naar Nederland terug te keren, kan hij terecht bij de betreffende Nederlandse gemeente en maatschappelijke organisaties. De Nederlandse gemeente waar dhr. R. van der D. zich, op eigen aangeven, mogelijk wil vestigen en Reclassering Nederland zijn door het Ministerie van Buitenlandse Zaken op de hoogte gesteld. Beiden zijn op een eventuele terugkeer van dhr. R. van der D. naar Nederland voorbereid. Uiteraard is de heer R. van der D. hierover geïnformeerd.
Biedt de Nederlandse staat enige bijstand aan de heer Van der Dussen om tot een snelle herziening van alle zaken te komen?
Het initiëren en voeren van eventuele verdere procedures die volgen op de herzieningsuitspraak zijn een zaak van dhr. R. van der D. en zijn advocaat, desgewenst in samenwerking met de Nederlandse stichting PrisonLAW. De stichting PrisonLAW ontvangt subsidie van de Nederlandse overheid. De door mij verstrekte subsidie ten behoeve van juridisch advies staat beschreven in mijn brief aan uw Kamer van 10 oktober 2014 (30 010, Nr. 21).
Nu de heer R. van der D. in vrijheid is gesteld, kan hij zijn zaak zonder beperking bespreken met zijn juridisch adviseurs.
Zal de Nederlandse overheid de heer Van der Dussen hulp verlenen en bijstaan in een civiele zaak van hem tegen de Spaanse staat?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u met een precies feitenrelaas aangeven op welk moment en op welke wijze de Nederlandse regering de heer Van der Dussen heeft bijgestaan om zijn onschuld aan te tonen in de afgelopen 12 jaar?
Zie mijn brief aan uw Kamer van 17 februari 2016 (TK 30 010, nr. 26).
Kunt u de vragen die de commissie Buitenlandse Zaken gesteld heeft over de zaken Van der Dussen, Singh en Hoose op 2 december 2015 zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u bevorderen dat de vragen die in juni 2015 aan het comité van ministers van de Raad van Europa gesteld zijn over zijn zaak spoedig beantwoord zullen worden, zodat dit niet zomaar iemand anders overkomt?
De Permanent Vertegenwoordiger van Nederland bij de Raad van Europa heeft aangedrongen op spoedige beantwoording van de schriftelijke vragen van 18 juni 2015 (nr. 689).
Kunt u deze vragen spoedig beantwoorden en er in ieder geval voor zorgen dat er spoedig actie en een antwoord op vraag 3 komt, omdat daartoe grote urgentie bestaat?
De antwoorden zijn zo spoedig mogelijk toegezonden.
Het bericht ‘Weer een veiligheidslek politiesysteem C2000’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Politiesysteem gehackt» en «Weer veiligheidslek politiesysteem C2000»?1
Ja, hierover heb ik u bij brief van 9 februari jl. geïnformeerd.
Klopt het dat C2000 een groot veiligheidslek vertoont, waardoor criminelen met een apparaat precies weten of er surveillanceauto’s van de politie in de buurt zijn en ook over hoeveel tijd de politie gearriveerd zal zijn? Zo nee, waarom niet?
Het is sinds 2013 bij de hulpverleningsdiensten bekend dat er apparatuur op de markt is die C2000-signalen kan detecteren. Met het betreffende apparaat kan een gebruiker geïnformeerd worden over de nabijheid van actieve C2000-apparatuur in gebruik door de hulpverleningsdiensten. Het detectieapparaat maakt daarin geen onderscheid tussen de hulpverleningsdiensten. Ook maakt het apparaat geen inbreuk op de communicatie binnen het C2000-systeem zelf en geeft het geen informatie over de inhoud van de communicatie.
Klopt het dat de politie hier niets aan kan doen? Zo nee, wat is er dan aan de hand?
Het kunnen detecteren van radiosignalen is voor ieder radionetwerk en daarmee verbonden apparatuur die actief gebruik maakt van frequentieruimte in beginsel mogelijk. Technisch is er (nog) geen afdoende tegenmaatregel.
De politie weet echter van de detectiemogelijkheid en houdt er daar waar nodig in haar werkwijze al rekening mee dat deze voorhanden kan zijn. Op deze manier kunnen potentiële negatieve effecten van het gebruik van de detectieapparatuur voor de opsporing het beste worden beperkt.
Deelt u de mening dat er alles aan moet worden gedaan om het inbrekers, overvallers en drugshandelaren niet makkelijker te maken, zeker nu het steeds vaker opduikt in strafzaken waardoor het waarschijnlijk steeds meer zal worden gebruikt door criminelen? Zo nee, waarom niet?
Vanzelfsprekend ben ik van mening dat het criminelen niet makkelijker moet worden gemaakt. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven, houdt de politie in haar werkwijze rekening met het feit dat deze apparatuur mogelijk gebruikt wordt teneinde de kans op detectie te verkleinen. Vooralsnog lijkt er overigens geen aanleiding om aan te nemen dat er sprake is van een structureel probleem.
Deelt u de mening dat dit zoveelste probleem met dit communicatiesysteem onacceptabel is, aangezien er ontzettend veel belastinggeld in gestoken is? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Mobiele communicatieapparatuur maakt nu eenmaal actief gebruik van frequentieruimte en is daarmee in beginsel altijd traceerbaar.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat criminelen niet meer met apparatuur, met name Target Blue Eye, dat eigenlijk bedoeld is om weggebruikers te waarschuwen voor hulpdiensten die zwaailicht en sirene voeren, de mobilofoons van het zogenoemde C2000-communicatiesysteem van de politie op ruime afstand kunnen detecteren?
Zoals aangegeven heeft de apparatuur vooralsnog een gering effect op de opsporing. In mijn brief van 9 februari ben ik onder andere ingegaan op de mogelijkheden en beperkingen van een eventueel verbod. Ook met een verbod moet de politie er in haar werkwijze altijd rekening mee houden dat de apparatuur voor handen kan zijn bij criminelen. Met de politie verwacht ik daarbij dat een verbod op het gebruik van deze apparatuur met kwade opzet een gering effect zal hebben op het gebruik daarvan. De apparatuur is internationaal vrij verkrijgbaar en het gebruik is moeilijk op te sporen omdat de apparatuur zelf geen signalen uitzendt. De proportionaliteit en handhaafbaarheid van een verbod zijn daarmee een vraagstuk. Niettemin zal ik onderzoeken of eventuele juridische maatregelen ondersteunend kunnen zijn aan een doelmatige en ongehinderde uitvoering van de taken van de politie en andere hulpverleningsdiensten.
Het bericht dat een bisschop misbruik volgens het Vaticaan niet per se hoeft te melden |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bisschop hoeft misbruik volgens Vaticaan niet per se te melden»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat uw reactie is op een document van het Vaticaan waar in staat dat nieuwe bisschoppen niet per se beschuldigingen van kindermisbruik hoeven te melden en dat dit document onder kerkleiders zou zijn verspreid?
Beschuldigingen van kindermisbruik moeten gemeld worden en er moet aangifte van worden gedaan. De genoemde mededeling is mijns inziens dan ook onjuist en onverstandig.
De Nederlandse Kerkprovincie van de Rooms-katholieke kerk heeft mij laten weten dat het aangehaalde bericht de stelling betreft van een docent die een onderdeel geeft van de cursus voor de nieuwe bisschoppen. Voor dit onderdeel was geen gebruik gemaakt van de informatie van de specifiek daarvoor ingerichte commissie van de Heilige Stoel, de Pauselijke Commissie voor de bescherming van minderjarigen, waardoor een misverstand is ontstaan waar het gaat over het al dan niet aangifte doen. Deze informatie wordt voor de eerstvolgende cursus van september aangepast.
De Nederlandse Kerkprovincie van de Rooms-katholieke kerk heeft mij laten weten dat ook de Heilige Stoel er geen enkel misverstand over laat bestaan dat aangifte zal moeten plaatsvinden. Dat is, mede naar aanleiding van een aanbeveling van de commissie Deetman, ook onverkort de beleidslijn van de Nederlandse bisschoppen en de Konferentie Nederlandse Religieuzen. In Nederland bestaat hier geen misverstand over. Indien een bisschop of hogere overste wordt geconfronteerd met (een klacht of vermoeden van) seksueel misbruik van één of meer minderjarigen, dan handelt deze bisschop of hogere overste overeenkomstig het Nederlandse – en canonieke recht. In een brief d.d. 2 april 2012 aan Minister van Veiligheid en Justitie hebben broeder Van Dam c.s.a (voorzitter van de KNR) en kardinaal Eijk (voorzitter van de BC) geschreven dat bij een vermoeden van seksueel misbruik van een minderjarige onverwijld aangifte wordt gedaan bij het Openbaar Ministerie.
Deelt u de mening dat dit bericht een klap in het gezicht is van alle mensen die ooit zijn misbruikt, of iemand kennen die misbruikt is door leden van de katholieke kerk?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat dit «beleid» van het Vaticaan ook slecht is om misbruik te voorkomen binnen de katholieke kerk en om daders aan te pakken?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om opheldering te vragen door hierover in gesprek te gaan met de Voorzitter van de Bisschoppenconferentie, Kardinaal dr. W.J. Eijk en over de uitkomsten van dit gesprek de Kamer te informeren?
Nee, ik zie geen aanleiding voor een gesprek, zeker nu de Nederlandse bisschoppen hebben aangegeven dat de beleidslijn inhoudt dat aangifte moet plaatsvinden.
Het bericht ‘Gemeenten en Rijk ruziën nog steeds over bed-bad-brood ’ |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Nieuwsuur «Gemeenten en Rijk ruziën nog steeds over bed-bad-brood»?1
Ja.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het sluiten van een bestuursakkoord met gemeenten over de opvang van illegalen?
Ik ben nog in gesprek met de onderhandelingsdelegatie van de VNG en gemeenten over het sluiten van een bestuursakkoord.
Welke gemeenten liggen dwars bij het sluiten van het akkoord? Welke gemeenten dreigen door te gaan met het opvangen van illegalen ongeacht het akkoord?
De lopende gesprekken met de onderhandelingsdelegatie van de VNG en gemeenten hebben als inzet om gezamenlijk een conceptbestuursakkoord op te stellen. Als er overeenstemming is over dit onderhandelaarsakkoord, zal de VNG dit voor instemming voorleggen aan haar leden. Op dit moment is er nog geen onderhandelaarsakkoord, en kan ik uw vraag welke gemeenten niet met dit akkoord kunnen instemmen niet beantwoorden. Zoals ik reeds toegezegd heb in mijn Kamerbrief van 9 december 2015, zal ik uw Kamer informeren als er een onderhandelaarsakkoord is (19 637, nr. 2106). In dit verband is vermeldenswaardig dat bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, in een zaak waarin het college van B&W van de gemeente Amsterdam partij is, momenteel de vraag voorligt naar de grondslag van de door gemeenten geboden voorzieningen aan vreemdelingen die niet (meer) rechtmatig in Nederland verblijven. Op 21 april jl. heeft de zitting plaatsgevonden. De uitspraak kan relevant zijn voor de kaders van het bestuursakkoord en dient in dat geval in de lopende gesprekken te worden betrokken.
Wat is uw reactie op een dergelijk dreigement en wat gaat u daaraan doen? Welke sancties kunnen dergelijke gemeenten tegemoet zien?
In mijn antwoord op uw vragen 2 en 3 heb ik aangegeven dat de gesprekken met de onderhandelingsdelegatie van de VNG en gemeenten over een conceptbestuursakkoord nog lopen. Ik ga in deze fase van de onderhandelingen niet in op de inhoud van deze gesprekken.
Hoe verhoudt de wens van gemeenten om illegalen te blijven opvangen zich, tot het bieden van (nood)opvang aan de grote aantallen asielzoekers die Nederland op dit moment te verwerken krijgt?
Zie antwoord vraag 4.
Welke invloed heeft het aandringen van gemeenten op het blijven opvangen van illegalen op het draagvlak tot het realiseren van (nood)opvanglocaties voor asielzoekers die Nederland nu binnenkomen?
Ik deel met de vraagsteller dat het zowel voor het draagvlak als voor de effectiviteit van een goed migratiebeleid van belang is dat er een effectief terugkeerbeleid is ten aanzien van personen van wie is vastgesteld dat zij niet voor verblijf in aanmerking komen. Het verhogen van de effectiviteit van het terugkeerbeleid is dan ook steeds mijn inzet bij de bespreking van het conceptbestuursakkoord (zoals ook aangegeven in de brief van 22 april 2015, Kamerstuk 19 637, nr. 1994).
Krijgen gemeenten die opvang bieden aan illegalen nog altijd een financiële tegemoetkoming, zo ja, wanneer wordt deze financiële tegemoetkoming stopgezet?
Ja, op dit moment krijgen gemeenten nog een financiële tegemoetkoming voor het bieden van sobere voorzieningen aan vreemdelingen die niet (meer) in aanmerking komen voor Rijksopvang. De uiteindelijke hoogte en de totale looptijd van deze tijdelijke financiële tegemoetkoming zijn gekoppeld aan de uitkomst van de besprekingen met het oog op het sluiten van een bestuursakkoord.
Deelt u de mening dat door opvang voor illegalen in stand te houden, Nederland aantrekkelijk blijft voor nieuwe asielzoekers, omdat het verblijf van illegalen die niet meewerken met vertrek immers door een aantal gemeenten wordt gefaciliteerd?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat ZZP-ers niet langer meer in de zorg kunnen werken |
|
Helma Neppérus (VVD), Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van signalen van zelfstandigen zonder personeel (ZZP-ers) in de zorg die een afwijzing hebben gekregen van de Belastingdienst op de modelovereenkomst volgens de Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties?1
Ja.
Deelt u de mening, dat ZZP-ers onmisbaar zijn in de zorg, in het bijzonder in de palliatieve zorg, waar zij degenen zijn die mensen in de laatste fase van hun leven voor langere tijd kunnen bijstaan?
Zzp’ers kunnen van meerwaarde zijn voor de zorgverlening aan cliënten, onder meer doordat zij in bepaalde situaties meer flexibiliteit kunnen bieden. Dit geldt in het bijzonder bij palliatieve zorg. Zorgverlening door zzp’ers biedt mogelijkheden om de zorg beter aan te laten sluiten op de wensen van de cliënt en de cliënt krijgt meer keuzevrijheid. Zorgverlening door zzp’ers kan hiermee een aanvulling vormen op zorg die verleend wordt door mensen in loondienst.
De reden van de afwijzing van de modelovereenkomst door de Belastingdienst wordt gelegd bij een tegenstrijdigheid met de Wet Kwaliteit Klachten en Geschillen Zorg (WKKGZ); waar bestaat de tegenstrijdigheid uit? In deze wet is het toch mogelijk gemaakt dat ZZP-ers kunnen blijven werken in de zorg?
De Wkkgz vormt geen belemmering om als zzp’er in de zorg werkzaam te zijn. Dit geldt zowel bij directe contractering als contractering via een (zorg)instelling. Een wetswijziging is dan ook niet aan de orde.
In de kabinetsbrief Zzp’ers in de zorg, van 10 oktober 2014 (Kamerstuk 32 642, nr. 5) is aangegeven dat de Wkkgz – alhoewel niet primair bedoeld om de zzp-problematiek op te lossen – wel een oplossing biedt ten opzichte van de eerdere Kwaliteitswet zorginstellingen. De Wkkgz is – in tegenstelling tot de Kwaliteitswet zorginstellingen – namelijk ook van toepassing op de solistisch werkende zorgverlener. De Wkkgz introduceert daarmee een eigenstandige wettelijke basis, op basis waarvan een solistisch werkende zorgverlener, in casu een zzp’er, zelf verantwoordelijk is voor de kwaliteit van de geleverde zorg. Wanneer een zzp’er werkt in opdracht van een zorginstelling, blijft deze zzp’er ook een eigenstandige verantwoordelijkheid houden voor de kwaliteit van zorg. De zorginstelling is in dat geval wel eindverantwoordelijk voor de kwaliteit.
Er kan alleen sprake zijn van werken buiten dienstbetrekking als dit volgt uit de feiten en omstandigheden. Bijvoorbeeld als gewerkt wordt in opdracht van een zorginstelling, kan er alleen sprake zijn van werken buiten dienstbetrekking als de zorgverlener voor meerdere opdrachtgevers (zorginstellingen) werkt en daardoor als solistisch werkende zorgverlener kan worden aangemerkt. Dit betekent dat een zorgverlener die voor één instelling aan meerdere cliënten zorg verleent niet buiten dienstbetrekking zal werken.
Schijnzelfstandigheid dient te allen tijde te worden voorkomen. Als aan de cumulatieve criteria voor het bestaan van een dienstbetrekking wordt voldaan dan dient de zorgverlener als een werknemer behandeld te worden, met alle rechten en plichten die daarbij horen. Dit geldt in alle sectoren in de Nederlandse economie, dus ook in de zorg.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat ZZP-ers vanaf mei, na het verdwijnen van de Verklaring Arbeidsrelatie (VAR), als ZZP-er in de zorg kunnen blijven werken? Moet hiervoor de modelovereenkomst worden aangepast, of de wet? Als het de wet is, kan de Kamer de wetswijziging dan zo snel mogelijk tegemoet zien?
Zie antwoord vraag 3.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór het aankomende Algemeen overleg Arbeidsmarktbeleid in de zorg/TSN voorzien op 18 februari 2016?
Zoals aangegeven in de brief van 18 februari 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1595) is het niet gelukt om deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg Arbeidsmarktbeleid in de zorg/TSN op 18 februari 2016.
Het bericht ‘Opstand Vught neergeslagen’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat in januari 2016 gedetineerden in de PI Vught voor ernstige incidenten hebben gezorgd, als gevolg waarvan leden van het IBT (Intern Bijstands Team) moesten ingrijpen om de veiligheid in de inrichting te waarborgen? Wanneer hebben deze incidenten plaatsgevonden?1
In januari 2016 heeft zich geen incident voorgedaan in de PI Vught en is derhalve het IBT niet ingezet. Op 19 december 2015 is het IBT vanwege agressief gedrag van enkele gedetineerden wel ingezet in voormelde PI. Betrokkenen zijn door het IBT overgebracht naar de afzonderingscel.
Wat was de aanleiding voor de inzet van het IBT? Klopt het dat de gedetineerden op deze terroristenafdeling voor ernstige ongeregeldheden en vernielingen hebben gezorgd?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er gewonden gevallen onder de medewerkers van de Dienst Justitiele Inrichtingen (DJI) als gevolg van deze incidenten? Zo ja, hoeveel en wat is de aard van hun verwondingen? Hoe zijn zij er inmiddels aan toe?
Er is één lid van het IBT lichtgewond geraakt op 19 december 2015. De leiding van het IBT heeft aangifte gedaan tegen twee gedetineerden in verband met de tegen het IBT gerichte agressie.
Komt het vaker voor dat de gedetineerden op de terroristenafdeling van de PI Vught en van de PI Rotterdam zich op deze ontoelaatbare wijze laten gelden? Welke maatregelen worden tegen hen genomen teneinde nieuwe incidenten, waarvan een gevaar uitgaat voor de veiligheid van de medewerkers en openbare orde in het algemeen, te voorkomen?
In 2015 is het – naast eerdergenoemde keer op 19 december 2015 – één andere keer voorgekomen dat gedetineerden op de terroristenafdeling van de PI Vught of van de PI Rotterdam op ernstige wijze de orde hebben verstoord. Dit was in de PI Vught op 1 november 2015. Twee gedetineerden zijn destijds naar aanleiding van een ernstige ordeverstoring op de door het IBT naar een afzonderingscel overgebracht. Teneinde nieuwe incidenten te voorkomen, blijven de medewerkers van de PI Vught en de PI Rotterdam in gesprek met de gedetineerden en wordt bij ontoelaatbaar gedrag opgetreden.
Kunt u de veiligheid garanderen van de medewerkers die dagelijks in contact komen met de gedetineerden van de terroristenafdelingen? Krijgen zij voldoende mentale bijstand en fysieke hulp om hun zware werkzaamheden op deze afdelingen te verrichten?
Binnen het regime op de terroristenafdeling zijn maatregelen ingebouwd die op de veiligheid van de hier werkzame ervaren penitentiair inrichtingswerkers zijn gericht. Daarbij is de personeelsbezetting zodanig (er werken vijf personeelsleden per dienst) dat men in koppels kan werken en voldoende back-up heeft. Voorts is binnen de PI Vught en de PI Rotterdam – daar waar nodig – voldoende expertise om de personeelsleden mentaal en fysiek te ondersteunen in hun werkzaamheden.
Hoeveel penitentiaire werkers zijn beschikbaar per gedetineerde op deze afdelingen? Is voldoende capaciteit beschikbaar, juist om hun eigen veiligheid te kunnen waarborgen? Kunt u ook ingaan op de capaciteit van de IBT’s in de PI Vught en de PI Rotterdam waar gedetineerden op terroristenafdeling verblijven?
Zowel in de PI Rotterdam als in de PI Vught is met vijf penitentiair inrichtingswerkers per dienst voldoende personeel aanwezig. Er is geen sprake van onderbezetting van personeel. Het IBT is eveneens in beide inrichtingen op sterkte en in staat om waar nodig op een professionele wijze in te grijpen.
Welke door u reeds aangekondigde maatregelen zijn inmiddels in werking gesteld en welke maatregelen zijn nog meer noodzakelijk om (verdere) radicalisering van gedetineerden op deze terroristenafdelingen tegen te gaan? Welk verband legt u tussen mogelijk verdergaande radicalisering op deze afdelingen en de hierboven genoemde incidenten?
In mijn brief van 3 juli jl. heb ik uw Kamer meegedeeld dat ik het noodzakelijk acht om meer maatwerk mogelijk te maken binnen de Terroristenafdelingen opdat de samenleving optimaal beschermd wordt, verspreiding van extremistisch gedachtengoed wordt tegengegaan, recht wordt gedaan aan de individuele omstandigheden in detentie en een veilige terugkeer naar de samenleving kan worden bevorderd. Ik deel het standpunt dat moet worden voorkomen dat gedetineerden radicaler en dus gevaarlijker uit detentie komen dan zij erin gingen. In voormelde brief heb ik daarom aangekondigd te onderzoeken of een meer gedifferentieerd plaatsingsbeleid mogelijk is. Voorwaarde die ik hieraan heb verbonden is dat eerst een beoordelingsinstrument beschikbaar dient te zijn, aan de hand waarvan de veiligheidsrisico’s en de verspreidingsrisico’s van extremistisch gedachtengoed in kaart kunnen worden gebracht. Zoals in de vierde voortgangsrapportage Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme aan de uw Kamer gemeld, is een eerste versie van dit beoordelingsinstrument per 1 november 2015 beschikbaar. Ook is inmiddels een aanvang gemaakt met de toepassing van het instrument op de in de Terroristenafdelingen verblijvende gedetineerden. Zodra een gedegen analyse beschikbaar is van de resultaten, zal ik uw Kamer informeren over de maatregelen die ik wil treffen voor meer maatwerk op de Terroristenafdelingen.
Het oplossen van de problematiek rondom het zogenaamde ‘papieren inkomen’ |
|
Linda Voortman (GL), Rik Grashoff (GL) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u net de afgelopen weken ook signalen ontvangen dat er nog steeds grote problemen zijn met de kwijtschelding van leenbijstand voor zelfstandigen op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz) en de gevolgen die dat heeft voor de toeslagen in het jaar van kwijtschelding, het zogenaamde «papieren inkomen»?
Het is ons bekend dat er nog steeds problemen bestaan met betrekking tot het «papieren inkomen» als gevolg van de kwijtschelding van leenbijstand voor levensonderhoud op grond van het Bbz.
Herinnert u zich dat de Staatssecretaris van Financiën op 13 juli 2015 een brief (kenmerk DGB 2014 6652 U) heeft gestuurd aan de Nationale ombudsman over de problematiek rondom dit «papieren inkomen», waarin wordt aangegeven dat u samen zoekt naar een structurele oplossing voor dit probleem?
Ja.
Wanneer verwacht u de Ombudsman en de Tweede Kamer te informeren over de uitkomst van het gesprek met de gemeenten, zoals wordt aangegeven in de brief aan de Ombudsman?
Zoals in de brief aan de Ombudsman aangegeven heeft er overleg met gemeenten plaatsgevonden over een oplossing in de fiscaliteit waardoor de kwijtgescholden leenbijstand voor levensonderhoud het inkomenskarakter behoudt en belast blijft maar niet meer in het inkomen van de zelfstandige wordt betrokken en daardoor ook niet meetelt voor het toetsingsinkomen voor de toeslagen. Hierdoor vervallen de nadelige gevolgen voor de toeslagen maar tegelijkertijd treden ook andere financiële gevolgen op voor een (ander) deel van de doelgroep. Op dit moment wordt deze oplossing nog nader onderzocht. Ook van andere mogelijke alternatieven worden de voor- en nadelen in kaart gebracht. Niet alleen gemeenten, maar ook andere belanghebbende partijen, zoals de voor de toeslagen verantwoordelijke beleidsdepartementen, worden daarbij betrokken. Als een oplossing in beeld is, zullen wij de Ombudsman en de Tweede Kamer informeren. Dat geldt overigens ook als uiteindelijk geconstateerd zou moeten worden dat er geen voor alle partijen bevredigende uitkomst gevonden kan worden. Ons streven is erop gericht om uiterlijk eind dit jaar uitsluitsel te geven.
Wanneer verwacht u een structurele oplossing voor de problemen te hebben gevonden en de Kamer daarover te informeren?
Zie het antwoord op vraag 3
Bent u bereid om voor alle bestaande gevallen een regeling met terugwerkende kracht te treffen, zodat de nieuwe regeling ook voor hen zal gelden?
In dit stadium kan daar nog geen uitspraak over worden gedaan. Dit mede om te voorkomen dat hierover mogelijk verkeerde verwachtingen worden gewekt.
Het bericht dat steeds meer jongeren antidepressiva krijgen voorgeschreven |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Steeds meer jongeren nemen antidepressiva», «Stijging aantal jongeren dat antidepressiva slikt zorgwekkend» en de uitzending van Zembla «De piekerpil»?1 2 3
Ja.
Wat is uw reactie op deze uitzending, waaruit blijkt dat er mogelijk in veel gevallen van lichte of matige depressie toch antidepressiva wordt voorgeschreven, al dan niet omdat de patiënt een «quick fix» wil, terwijl de effectiviteit daarvan geen onomwonden bewijs kent? Bent u bereid om hier verder onderzoek naar te doen?
Ik vind het van belang dat bij de behandeling van een patiënt door de behandelaar een goede afweging gemaakt wordt tussen de medische noodzaak en het belang van de patiënt, en dat bij die behandeling zoveel mogelijk de richtlijnen van de beroepsgroepen, waaronder de Multidisciplinaire Richtlijn Depressie, gevolgd worden. Voor de behandeling van de patiënt dient er overeenstemming te zijn tussen de behandelaar en de patiënt (of diens wettelijk vertegenwoordiger). Ik kan me voorstellen dat patiënten zo snel mogelijk een oplossing willen voor hun problemen, maar dit zou er niet toe moeten leiden dat patiënten een geneesmiddel voorgeschreven krijgen, terwijl dit volgens de richtlijn in die situatie niet aangewezen zou zijn. Ik heb kunnen constateren dat de huisartsen hun verantwoordelijkheid in dezen nemen; het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) heeft mede naar aanleiding van de uitzending van Zembla de website Thuisarts.nl aangepast voor wat betreft afbouw van gebruik van antidepressiva. De nieuwe Standaard Depressie wordt aangepast voor de mogelijke bijwerkingen van antidepressiva voor adolescenten. Ook zal in het vakblad «Huisarts en Wetenschap» een artikel hierover geplaatst worden door het NHG. De Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie heeft op zijn website aandacht gevraagd voor de uitzending van Zembla. De opleiding tot psychiater besteedt steeds meer aandacht aan niet-medicamenteuze behandelingen voor stemmingsstoornissen en in bij- en nascholingen voor psychiaters is er veel aandacht voor niet-medicamenteuze behandelingen.
Welke verklaring kunt u geven voor het feit dat het aantal gevallen van zware depressie de afgelopen jaren niet is toegenomen, maar het voorschrift van antidepressiva wel? In hoeverre vindt u dit een wenselijke ontwikkeling?
Vooropgesteld: indien er sprake zou zijn van een toename van medicatiegebruik zonder dat sprake is van een toename in de prevalentie van zware psychische stoornissen, dan vind ik dit een onwenselijke ontwikkeling.
Uit gegevens van Stichting Farmaceutische Kengetallen (SFK) blijkt dat het aantal gebruikers tot 20 jaar in 2015 ten opzichte van 2007 is toegenomen van zowel de totaal aantallen als het aantal antidepressiva. De gegevens van SFK geven geen inzicht in de oorzaken die aan de cijfers ten grondslag liggen. Een mogelijke verklaring voor de stijging in het aantal voorschriften van antidepressiva is volgens het NHG de omstandigheid dat het gebruik van antidepressiva bij een deel van de patiënten niet wordt afgebouwd, en er wel nieuwe patiënten bij komen. Het afbouwen van antidepressiva kan voor patiënten lastig zijn, aangezien het gepaard kan gaan met een terugval in klachten en het optreden van onthoudingsverschijnselen, zoals slaapklachten, angst en onrust.
Hoe een depressie in het individuele geval moet worden behandeld, is een zaak van de professionele verantwoordelijkheid van de behandelaar, die in samenspraak met de patiënt tot een behandelplan komt. Het is wel van belang dat er voldoende aandacht bestaat voor alternatieve behandelmethodes en het stopzetten of afbouwen van deze medicatie.
Huisartsen en psychiaters zijn bezig met de voorbereiding van een grote studie, waarin ze willen onderzoeken of zij zowel bij het starten met antidepressiva als bij het weer snel afbouwen van antidepressiva, het gebruik kunnen terugdringen. Dit is een studie waarin afdelingen huisarts geneeskunde en psychiatrie van vijf UMC’s samenwerken en waarbij ook niet-academisch werkende artsen betrokken zullen worden.
Daarnaast heeft Minister Schippers u met de brief over de wetenschapsagenda van de GGZ4 geïnformeerd dat zij ZonMw zal vragen om ruim € 3 mln te besteden aan onderzoek naar depressie bij jonge vrouwen en tieners.
Deelt u de mening dat we onnodige medicalisering tegen moeten gaan, zeker in gevallen van depressie, waarbij behandeling soms nog effectiever kan zijn dan medicatie, maar in ieder geval in aanvulling op medicatie gegeven moeten worden?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven in hoeverre de wachtlijsten in de jeugdzorg de afgelopen jaren zijn toegenomen?
Omdat gemeenten de toegang verschillend organiseren en er geen eenduidig moment van start van de zorg bestaat, zoals in een gecentraliseerd stelsel, is het niet mogelijk landelijk eenduidig wachtlijsten in de jeugdhulp bij te houden. Er zijn soms signalen dat er lokaal wachttijden voor bepaalde vormen van jeugdhulpaanbod zijn. Uit het nader onderzoek naar de toegang in het kader van de benchmark beleidsinformatie jeugd bleek dat de gemeenten die het daar betrof waar nodig snel tot een oplossing wisten te komen.
Wel weten we dat er soms sprake kan zijn van plaatsingsproblematiek; een specifieke instelling die onvoldoende capaciteit heeft om aan de vraag te voldoen. Dit kan bijvoorbeeld doordat de instelling zijn budgetplafond heeft bereikt. In deze gevallen is het aan de gemeente (of gemeenten) die het betreft om met de aanbieder in gesprek te gaan over een oplossing, waarbij ook gekeken wordt naar alternatieven bij andere aanbieders.
Of er sprake is van een verband tussen de vermeende wachtlijsten, de decentralisatie van de jeugd-ggz en het sneller voorschrijven van antidepressiva, zoals in de uitzending van Zembla werd gesuggereerd, kan dan ook op dit moment geen uitspraak worden gedaan. Echter, zoals aangegeven, zal in het kader van de wetenschapsagenda GGZ hoe dan ook onderzoek worden gedaan naar depressie bij tieners.
Kunt u aangeven of er een verband is tussen de toename van wachtlijsten, de decentralisatie van de jeugd-ggz en het sneller voorschrijven van antidepressiva, zoals in de uitzending van Zembla werd gesuggereerd?
Zie antwoord vraag 5.
Indien er een relatie is tussen de wachtlijsten in de jeugd-ggz en het sneller voorschrijven van antidepressiva, wat bent u voornemens hieraan te doen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het verzamel-Algemeen overleg Jeugdhulp voorzien op 31 maart 2016?
Ja.
Nederland als knooppunt voor wildstropers |
|
Marianne Thieme (PvdD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Wat is uw reactie op recent onderzoek waaruit blijkt dat Nederland een belangrijke schakel is in de illegale smokkel in bedreigde wilde dieren en dierproducten, zowel qua afzetmarkt als op het gebied van doorvoer?1
Ik waardeer het proefschrift van de heer Van Uhm, dat bijdraagt aan een beter inzicht in de illegale smokkel van bedreigde, wilde dieren en van producten daarvan. Uit zijn onderzoek blijkt echter niet dat Nederland een belangrijke schakel is in die illegale handel. Nederland vormt een belangrijke afzetmarkt en doorvoerhaven voor de legale handel in levende beschermde dieren en voor producten daarvan, conform de CITES2-regelgeving. Dat heeft deels te maken met het feit dat Nederland beschikt over de grote, internationale luchthaven Schiphol en over de grote, internationale haven van Rotterdam. Op deze plaatsen, waar veel handelswaar Nederland en de Europese Unie binnenkomt, wordt scherp gecontroleerd op illegale activiteiten. Dat betekent ook dat er in Nederland relatief gezien binnen de EU veel inbeslagnames plaatsvinden, zoals ook blijkt uit het proefschrift van criminoloog Van Uhm.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de criminoloog de heer Van der Uhm dat de Verenigde Staten wildlife stroperij hoog op de agenda heeft staan, maar dat Europa, inclusief Nederland, nog steeds weinig prioriteit geeft aan de bestrijding en handhaving?2
De heer Van Uhm heeft in zijn proefschrift een Europese invalshoek gekozen. In een gesprek met medewerkers van mijn departement heeft hij aangegeven niet specifiek op de Nederlandse situatie te zijn ingegaan. Naar mijn mening geeft Nederland en ook de Europese Unie veel prioriteit aan de bestrijding van wildlife crime en de handhaving van de CITES-regelgeving. Dat blijkt onder meer uit de prioriteit die ik geef aan projecten voor bestrijding van wildlife crime door binnen het beperkte budget voor internationaal natuurbeleid in 4 jaar tijd 4 miljoen euro hieraan te besteden. Ook in de EU wordt aan bestrijding van illegale dierenhandel en stroperij veel aandacht besteed in het recent gepubliceerde Action Plan against Wildlife Trafficking. Dit actieplan is door EU Commissaris Vella toegelicht tijdens de door mij georganiseerde conferentie «Save Wildlife: Act Now or Game Over».
Hoe worden de Europese en Nederlandse invoervrijstellingen gecontroleerd en gehandhaafd?
Aan de buitengrenzen van de EU controleren de verschillende douaneautoriteiten de importen vanuit derde landen. In Nederland wordt de Douane daarbij ondersteund door de NVWA. Binnen de EU kennen we een vrij verkeer van personen en goederen.
Kunt u inmiddels aangeven hoe u invulling gaat geven aan de motie Thieme/Rudmer Heerema (Kamerstuk 33 348 nr. 140) die verzoekt om met een plan van aanpak te komen om de import van jachttrofeeën nationaal dan wel Europees aan te pakken?
Ik zal u op korte termijn informeren over de uitkomsten van de conferentie «Save Wildlife: Act Now or Game Over» en over de mogelijkheden om een verbod voor jachttrofeeën in te stellen in reactie op de motie Thieme/Heerema.
Kunt u aangeven welke Europese landen reeds een importverbod hebben of hebben aangekondigd? Zo nee, waarom niet? Hoe ver is Nederland met het komen tot een importverbod van jachttrofeeën?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid tot snelle uitvoering van de motie, gezien het feit dat wildlife stroperij een serieuze bedreiging is voor de biodiversiteit en tevens een belangrijke bron van inkomsten voor internationale criminele organisaties? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid uw inzet op de Wildlife Crime Conference van 1 tot en met 3 maart 2016 te delen met de Kamer? Hoe gaat u de motie Thieme/Rudmer Heerema betrekken bij uw inzet?
Hiervoor verwijs ik naar de brief van 1maart jl. (DGAN-NB/16029474) waarin ik mijn inzet, inclusief die met betrekking tot de motie Thieme/Rudmer Heerema, heb uiteengezet.
Wat is uw reactie op het gegeven dat Nederlandse kopstukken van illegale handel in dieren en dierproducten bekenden zijn, maar buiten beeld zijn omdat ze zijn uitgeweken naar landen waar de lokale autoriteiten minder oog voor ze hebben? Neemt u dit mee bij uw inbreng tijdens de Wildlife Crime Conference?
Mochten bij internationale onderzoeken naar wildlife crime Nederlanders in beeld komen, die om bovengenoemde redenen zijn uitgeweken naar elders, dan zullen de Nederlandse justitiële autoriteiten binnen hun mogelijkheden medewerking verlenen aan dergelijke onderzoeken. Dit soort informatie is niet geschikt om tijdens de Conferentie «Save Wildlife: Act Now or Game Over» te bespreken.
Het bestrijden van wildlife crime |
|
Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Europa speelt grote rol in illegale dierenhandel»?1
Ja.
Kunt u een totaaloverzicht geven van welke middelen er op dit moment in en/of door Nederland worden ingezet om de illegale dierenhandel tegen te gaan met daarbij aangegeven wie dat middel inzet en bij wie de bevoegdheid daarvoor ligt? Zo nee, waarom niet?
Bij het team Natuur van de NVWA, die onder mijn departement ressorteert, werken ruim 20 inspecteurs, die toezien op de naleving van de natuurwetgeving en samen met de politie recherchematige onderzoeken uitvoeren naar illegale handel in beschermde soorten. De inzet van de politie wordt mede bepaald door overleg over prioriteiten in de Milieukamer. De Douane ressorteert onder het Ministerie van Financiën. In beginsel geldt dat elke douanecontrole gericht is op de handhaving van alle fiscale en niet-fiscale wetgeving, waarvan de uitvoering aan de Douane is opgedragen (geïntegreerde controle). Haar controlebevoegdheid richt zich op goederenstromen die de buitengrens van de EU passeren. Ingevolge de samenwerkingsovereenkomst met het Ministerie van Economische Zaken (EZ) wordt daarbij tevens gecontroleerd op de juiste toepassing van de Flora- en Faunawet. Naast personele inzet hanteert de Douane middelen als goederenscans en speurhonden.
Wat is, gelet op het feit dat in Nederland de huidige straffen en de pakkans voor illegale handel in dieren laag zijn en tegelijkertijd deze handel in omvang vergeleken kan worden met de handel in wapens en drugs, de reden dat uw uitgangspunt nog steeds is dat nieuwe wetgeving niet nodig is?
Met uw stelling dat de huidige straffen in Nederland en de pakkans voor illegale handel in dieren laag zijn, kan ik niet instemmen. In vergelijking met andere landen in de Europese Unie zijn de straffen in Nederland aan de hoge kant (zie het recent gepubliceerde proefschrift van de heer Van Uhm)2.
Dergelijke hoge straffen vind ik overigens terecht. Dat de pakkans laag zou zijn, kan ik evenmin bevestigen. In Nederland wordt actief gehandhaafd op de CITES-regelgeving, zowel aan de buitengrenzen van de EU (Schiphol en Rotterdam zijn belangrijke in- en uitvoerhavens) door de Douane als in het binnenland door NVWA, politie en Openbaar Ministerie. Ik ben dan ook van mening dat de huidige regelgeving volstaat en dat het vooral aankomt op goede toepassing van deze wetgeving door intensieve samenwerking binnen en buiten de Europese Unie.
Hoe gaat de ter beschikking gestelde vier miljoen euro voor een serie projecten op het gebied van bestrijding van de hele keten van wildlife crime effectief ingezet worden?
In het kort geef ik u hierbij een overzicht van de projecten die ik financier uit het budget van vier miljoen euro voor de periode 2013–2017 voor de bestrijding van wildlife crime:
Op deze wijze zet ik de ter beschikking staande middelen effectief en efficiënt in in de verschillende schakels van de keten van wildlife crime, van stroper tot consument.
Daarnaast heb ik van 1 tot en met 3 maart jl. de internationale conferentie «Save Wildlife: Act Now or Game Over» in Den Haag georganiseerd, in samenwerking met de Prince Charles’s Foundation Sustainability Unit en The Hague Institute for Global Justice. Tenslotte wordt het werk gesteund van de Wildlife Justice Commission, die door het Wereld Natuur Fonds recent is opgericht om justitiële procesgang te ondersteunen in Afrika en Azië.
Welk percentage van de inbeslagnames van wildlife goederen in Europa vindt plaats op Schiphol en in de haven van Rotterdam? Welk percentage van de Nederlandse invoer wordt daarmee naar schatting in beslag genomen?
In het proefschrift van criminoloog Daan van Uhm worden hierover de volgende cijfers gegeven:
Van het totaal aan binnen de EU in beslag genomen levende dieren werd in Nederland:
(de gegevens zijn ontleend aan een analyse van de EU-TWIX database over de periode 2001–2010)
Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen Schiphol en Rotterdam. Het is lastig om hierbij een schatting te maken welk deel van de totale (legale en illegale) Nederlandse invoer in beslag is genomen.
Wat zijn de aanvoerroutes van wildlife goederen naar de Europese markt? Kunt u daarbij voor de meest populaire verzend- en aankomstlanden duiden waarom deze in hoge mate te maken hebben met handel in deze goederen? Zo nee, waarom niet?
De Europese Unie publiceert jaarlijks een overzicht van de invoer, uitvoer en doorvoer van CITES-goederen, op basis van de jaarverslagen die de lidstaten opstellen. De laatste EU-analyse van deze gegevens is van 20133. Het totaal aantal invoertransacties in de EU was in 2013 95.000. Hierbij gaat het om de legale handel die plaatsvindt vanuit de herkomstlanden van de beschermde soorten planten en dieren (in Afrika, Azië en Zuid-Amerika) naar de bestemmingen in de Europese Unie. Daarbij spelen grote luchthavens, zoals Frankfurt, Londen en Schiphol, en grote havens zoals Rotterdam, Londen en Hamburg, een belangrijke rol. In het proefschrift van de heer Van Uhm worden de belangrijkste herkomstlanden van de inbeslaggenomen levende dieren in de EU genoemd:
(de gegevens zijn afkomstig van een analyse van de EU-TWIX database over de periode 2001–2010)
Waar zit(ten) de zwakste schakel(s) in het tegenhouden van de invoer van wildlife goederen op de Europese interne markt? Op welke wijze kan Nederland of Europese justitiesamenwerking bijdragen aan de versterking van die schakel(s)?
Er zijn aanwijzingen dat er veel illegale invoer plaatsvindt via de oost- en zuidgrenzen van de EU. De bestaande samenwerking op justitiegebied (handhaving, controle, toezicht) en overdracht van kennis, zoals de NVWA heeft gedaan bij de jongste accessielanden, draagt bij aan het op termijn versterken van deze zwakke schakels.
Hoe gaat de door Nederland georganiseerde wildlife crime-conferentie van 1 tot en met 3 maart concreet bijdragen aan het verbeteren van de huidige situatie? Welke doelen moeten uit de conferentie volgen?
Hierbij verwijs ik u naar mijn brief van 1 maart jl. (DGAN-NB/16029474) waarin ik ben ingegaan op mijn inzet voor de conferentie en de verwachte resultaten. Over de resultaten van de conferentie zal ik u op korte termijn informeren.
Bent u bereid zo spoedig mogelijk na ontvangst van het in maart verwachte plan van de Europese Commissie ten aanzien van wild life crime een reactie daarop aan de Kamer te sturen?
Het EU Action Plan against Wildlife Trafficking is op 26 februari 2016 gepubliceerd en tijdens de conferentie «Save Wildlife: Act Now or Game Over» toegelicht door EU-commissaris Vella. Ik ondersteun dit actieplan en zal ervoor zorgen dat Nederland als EU-voorzitter tijdens de EU-Milieuraad van Ministers in juni 2016 stevige raadsconclusies ter accordering voorlegt. Ik zal u mijn reactie op het EU-actieplan toesturen tezamen met de resultaten van de conferentie.
Bent u bekend met het bericht «Veel fouten bij uitgaven EU-subsidies voor platteland» en de EU-trendrapportage van de Algemene Rekenkamer?1 2
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat de meeste fouten worden gemaakt in de giften voor plattelandsontwikkeling en regionaal beleid?
In het EU-trendrapport wordt de vraag onderzocht in hoeverre het Europese geld in alle Europese lidstaten rechtmatig, doeltreffend en doelmatig is besteed. Dit onderzoek vindt plaats aan de hand van de diverse verantwoordingsdocumenten en controleverslagen die in de Europese Unie worden uitgebracht door onder meer de Europese Rekenkamer. Dit betreft ook het Jaarverslag van de Europese Rekenkamer over 2014 waar in het artikel van de Boerderij aan wordt gerefereerd. Het Jaarverslag van de Europese Rekenkamer over 2014 is 5 februari jl. met de vaste commissie voor Financiën in een schriftelijk overleg aan de orde geweest (Kamerstuk 24 202, nr. 34).
De in het Jaarverslag van de Europese Rekenkamer aangegeven twee meest foutgevoelige uitgaventerreinen waren regionaal beleid en stadsontwikkeling met 6,1% en plattelandsontwikkeling, milieu, klimaatactie en visserij met 6,2%.
In het artikel wordt de conclusie getrokken dat de meeste fouten worden gemaakt bij plattelandsontwikkeling en regionaal beleid, maar dit is dus breder en betreft ook stadsontwikkeling, milieu, klimaatactie en visserij.
Het geschatte foutenpercentage van 6,2% is gebaseerd op een steekproef genomen uit de begroting van de Europese Commissie op het gebied van plattelandsontwikkeling, milieu, klimaatactie en visserij. Het geeft daarmee een indicatie van de wijze waarop het geld in de Europese lidstaten is besteed, de juistheid van de gevolgde procedures door de betaalorganen en van eventuele fouten geconstateerd door de Europese Rekenkamer bij de begunstigde. Dergelijke foutenpercentages geven dus niet per definitie weer dat Europese steun onrechtmatig is besteed. Er kunnen namelijk verschillende oorzaken voor fouten zijn. Beleidsdoelstellingen op de verschillende terreinen van het plattelandsbeleid kunnen dankzij deze middelen alsnog bereikt zijn.
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief aan uw Kamer d.d. 10 april 2015 (Kamerstuk 28 625, nr. 223) is bij de invulling van het nieuwe P0P3 samen met de provincies bij de keuzes van maatregelen nadrukkelijk gekeken naar het risico op fouten. Een goed voorbeeld hiervan is de overgang van het agrarisch natuurbeheer naar een collectief systeem vanaf 2016 (Kamerstuk 28 625, nr. 220). De verwachting is dat deze bundeling voor de individuele landbouwer eenvoudiger is en tot minder fouten gaat leiden. Daarnaast is in P0P3 het aantal maatregelen sterk teruggebracht, waardoor er meer focus en samenhang is. Wel dient erkend te worden dat het risico op fouten bij het plattelandsbeleid relatief hoog is, met name omdat het gaat om maatwerkmaatregelen die zijn afgestemd op de regio's, en omdat het zeer diverse vaak relatief kleine maatregelen betreft. Zoals ook aangegeven in Raadsconclusies door de Landbouwraad, moet er gezocht worden naar een balans tussen het verwezenlijken van beleidsdoelstellingen enerzijds en de rechtmatigheid van de uitgaven anderzijds.
Wat is het oordeel van de Algemene Rekenkamer over de rechtmatigheid van de uitgiften door Nederland? Kunt u het oordeel van de Algemene Rekenkamer nader toelichten?
Het EU-trendrapport van de Algemene Rekenkamer is een jaarlijkse publicatie die inzicht biedt in het financieel management van de Europese Unie als geheel, de EU-lidstaten en Nederland. Het beoogt een bijdrage te leveren aan het standpunt dat door de Minister van Financiën wordt uitgedragen in de Raad over het al dan niet goedkeuren van de manier waarop de Europese Commissie het geld op de Europese begroting heeft uitgegeven. Het onderzoek van de Algemene Rekenkamer vindt plaats aan de hand van de diverse verantwoordingsdocumenten en controleverslagen die in de Europese Unie worden opgesteld door de Europese instellingen en lidstaten. In deze verantwoordingsdocumenten komen veelal steekproeven aan bod waar Nederland soms wel en soms niet in voor komt.
De Algemene Rekenkamer doet daarmee geen concrete uitspraken over de rechtmatigheid van uitgiften door Nederland. Wel geeft zij ten algemene, dus breder dan het plattelandsbeleid en op EU-niveau, aan dat uit de diverse verantwoordingsdocumenten en controleverslagen blijkt dat de rechtmatigheid van de uitgaven in het afgelopen jaar niet is verbeterd. Op lidstaatniveau concludeert de Algemene Rekenkamer in het EU-trendrapport dat de verantwoording die de EU-lidstaten afleggen over de (rechtmatigheid van de) besteding van het EU-geld in het afgelopen jaar niet verbeterd is. Nederland is echter 1 van de 3 lidstaten die hierover in 2014 op vrijwillige basis een nationale verklaring heeft opgesteld.
De Algemene Rekenkamer constateert een foutpercentage van 6,2% voor onder meer de besteding aan plattelandsontwikkeling, terwijl er naar een percentage van 2% wordt gestreefd; wat is uw reactie op dit nog altijd hoge foutpercentage? Bent u bereid dit punt aan de orde te stellen bij de komende Landbouw- en Visserijraad?
De Algemene Rekenkamer geeft het in het Jaarverslag van de Europese Rekenkamer over 2014 opgenomen geschatte foutenpercentage voor het gebied van plattelandsontwikkeling, milieu, klimaatactie en visserij weer.
Het geschatte foutenpercentage van 6,2% is nog steeds hoog, maar bevindt zich in een, zij het nog licht, dalende trend. In 2012 betrof het namelijk 7,9% en in 2013 6,7%. Deze ontwikkeling is positief te noemen.
Nederland, zowel Rijk en de provincies, streeft er naar dat deze trend zich doorzet en het foutenpercentage verder verlaagt.
Ik zal aandacht vragen voor het doorzetten van de trend en verdere verlaging van het foutenpercentage in het kader van het Plattelandscomité te houden seminar over het door de Europese Commissie op te stellen Annual Activity Report waarin gesproken wordt over de rechtmatigheid van de Europese ELFPO steunverlening.
De Algemene Rekenkamer constateert in haar EU-trendrapportage dat de besteding van de middelen wel duidelijk is, maar dat de verantwoording over de doelmatigheid en doeltreffendheid van de besteding vaak ontbreekt; kunt u aangeven op welke manier Nederland verantwoording aflegt over de doelmatigheid en doeltreffendheid van Europese middelen bestemd voor de agrarische sector en plattelandsontwikkeling?
Ingevolge EUVerordening 1303/2013 zijn er voor plattelandsontwikkeling onder meer verantwoordingsinstrumenten zoals jaarverslagen en de voortgangsverslagen op het gebied van verantwoording over doeltreffendheid. Nederland voert vervolgens ook een ex-post evaluatie uit over de doeltreffendheid en doelmatigheid. Het vergroten van inzicht in behaalde resultaten met EU-middelen is onderdeel van een brede inzet van de Europese Commissie onder de noemer «Budget for Results». Het kabinet steunt deze agenda. Naar verwachting zal de Europese Commissie medio 2016 met concrete voorstellen komen.
Kunt u aangeven hoe de bestedingen van de nationale envelop «Europese middelen melkvee- en varkenshouderij» worden verantwoord aan de Europese Commissie?3 Past deze verantwoording binnen de oproep van de Algemene Rekenkamer om meer aandacht te besteden aan de doelmatigheid en doeltreffendheid van de gekozen maatregelen? Zo ja, op welke manier?
De oproep van de Algemene Rekenkamer richt zich tot de Europese Commissie en heeft betrekking op de eisen die aan de lidstaten worden gesteld met betrekking tot de besteding van Europese middelen in het algemeen.
In nauw overleg met de erkende branche organisatie ZuivelNL en de erkende Producentenorganisatie Varkenshouderij (POV) is de uitwerking van de nationale envelop tot stand gekomen (zie ook het antwoord op vraag 7). ZuivelNL en POV zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de maatregelen, de besteding en het beschikbaar stellen van de middelen aan de veehouders. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) zal de besteding van de middelen verantwoorden naar de Europese Commissie op basis van de verantwoordingsrapportages en de accountantsverklaringen van ZuivelNL en de POV. Over de invulling van de nationale envelop en de werkwijze loopt informeel overleg met de Europese Commissie om een doelmatige en rechtmatige besteding van de middelen te borgen. Ik zal aandringen op een spoedig besluit van de Europese Commissie.
Hoe leiden de bestedingen uit de nationale envelop en de gekozen maatregelen tot structurele verbeteringen en innovatie in de melkvee- en varkenshouderij?
De inzet van de nationale envelop voor de melkveehouderij is gericht op een verdere verduurzaming van deze sector. De middelen dragen bij aan een verbetering van de concurrentiekracht en de exportperspectieven van de zuivelsector op de Noordwest Europese zuivelmarkten.
Voor de varkenshouderij worden de middelen uit de nationale envelop ingezet voor een toekomstgerichte herstructurering en het versterken van de marktkracht en marktoriëntatie van de varkenshouders. Deze maatregelen maken onderdeel uit van het actieplan dat wordt ontwikkeld door de Regiegroep vitale varkenshouderij onder leiding van de heer Rosenthal.
De middelen dragen bij aan het versterken van onderscheidende kwaliteitsproducten en aan een verbetering van de concurrentiekracht en de exportpositie van de Nederlandse varkenshouderij.
Een deel van de nationale envelop wordt ingezet voor het stimuleren van investeringen in mestverwerking en mestverwaarding. Voldoende mestverwerkingscapaciteit is van belang om op termijn te komen tot een verlaging van de mestafzetkosten. Dit draagt bij aan het beheersen van de kostprijs en het structureel verbeteren van de concurrentiekracht van de melkvee- en varkenshouderij.
Hoe dragen de maatregelen uit het weidevogelpakket en de 750 euro voor weidegang bij aan een verbetering van de marktsituatie in de melkvee- en varkenshouderij? Hoe gaat u bovenstaande verantwoorden richting de Europese Commissie, zijnde maatregelen die bijdragen aan een structurele verbetering en innovatie? Kunt u onderbouwen dat in het licht van structurele verbeteringen en innovatie de gekozen maatregelen doeltreffend en doelmatig zijn?
Door vroeg te weiden hoeft in de weidevogelbroedperiode minder te worden gemaaid. Hiervan wordt een positieve invloed verwacht op de weidevogelpopulatie. De melkveehouder werkt op deze wijze aan de verdere verduurzaming van zijn bedrijf en aan maatschappelijk draagvlak. Dit biedt kansen voor een structurele verbetering van de marktsituatie in de zuivelsector. De maatregel levert eenmalig extra inkomsten op voor de melkveehouders, waar geen of geringe kosten in de bedrijfsvoering tegenover staan. Daarmee is de maatregel doeltreffend en doelmatig.
De maatregel voor weidegang en weidevogelbeheer is structureel en innovatief omdat de kennis en ervaring die in 2016 wordt opgedaan met weidevogels en vroege weidegang door een kennis- en begeleidingsproject van de Duurzame zuivelketen, Zuivel NL en NGO’s als de Vogelbescherming doorwerkt naar volgende jaren. Daarnaast wordt het vermarkten van weidevogelvriendelijke zuivelproducten structureel verbeterd door een beperkt bedrag beschikbaar te stellen voor groepen van melkveehouders die dergelijke producten op de markt brengen of gaan brengen.
Het vonnis van de rechtbank Amsterdam in de zaak van de HIV-patiënt die zijn eigen hennep moet telen |
|
Marith Volp (PvdA), Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het vonnis van de rechtbank van Amsterdam (parketnummer 13/706695–15, uitspraak op 10 februari 2016), waarin de rechtbank verdachte, een HIV-patiënt die voor zijn gezondheid genoodzaakt is hennep te telen, ontslaat van alle rechtsvervolging?1
Ja, ik heb kennisgenomen van dit vonnis.
Wat is uw reactie in het algemeen naar aanleiding van dit vonnis?
Ik heb geen commentaar op de uitspraak van de rechter.
Wat is uw reactie op de opmerking van de rechtbank dat «in zijn algemeenheid onwenselijk (is) dat er in een woning in de stad hennepplanten worden gekweekt maar (...) dat hier geen alternatieven voor worden geboden door de overheid, bijvoorbeeld door, zoals de door verdachte opgerichte stichtingen BSEMC heeft verzocht, kweek van hennepplanten in geschikte locaties van de openbare ruimte toe te staan.»? Deelt u de mening dat de patiënt geen andere mogelijkheid wordt geboden dan voor zijn eigen gezondheid hennep te telen? Zo nee, waarom niet?
Er is mij geen verzoek van de stichting BSEMC bekend.
Met de huidig beschikbare vijf soorten medicinale cannabis in de apotheek wordt, mede gelet op de ervaringen van Bureau Medicinale Cannabis (BMC), mijns inziens grotendeels voorzien in de bestaande behoefte. Uit het onderzoek van 2014 (Brunt et al2) blijkt een hoge mate van tevredenheid van patiënten over de therapeutische werking van de medicinale cannabis uit de apotheek. Inmiddels is naar aanleiding van contacten met de patiëntenvereniging PGMCG en advies van de Universiteit Leiden een zesde variëteit in ontwikkeling.
Bent u op de hoogte van het feit dat ruim 700 variëteiten van de cannabisplant bekend zijn, en dat het per patiënt verschilt of een bepaalde plant effectief is of niet? Kunt u daarbij ingaan op hetgeen prof. dr. Danner schrijft over de verschillende variëteiten?
Er is een grote verscheidenheid aan cannabisvarianten. De cannabissoorten verschillen van elkaar wat betreft aantal stoffen en samenstelling en concentratie van deze stoffen. Het gaat in totaal om honderden stoffen. Wat de precieze werkingsmechanismen zijn van deze werkzame stoffen en hun onderlinge werking (bijv. modulerend) is wetenschappelijk nog niet allemaal onderzocht. Daarom heeft BMC in samenwerking met de Universiteit Leiden analytisch onderzoek laten verrichten naar de chemische samenstelling (cannabinoïden, terpenen) van de variëteiten die beschikbaar zijn in de apotheek. Dit onderzoek wordt momenteel afgerond en gereed gemaakt voor wetenschappelijke publicatie medio 2016.
Deelt u de mening dat het beperkt aantal varianten die door de firma Bedrocam worden aangeboden niet voor elke patiënt die afhankelijk is van medicinale cannabis voldoende effectief is? Zo nee, hoe verhoudt dit antwoord zich met het feit dat er zoveel variëteiten van de cannabisplant bekend zijn, en slechts enkele door de firma Bedrocam worden aangeboden? Zo ja, deelt u dan de mening dat in die gevallen gezocht moet worden naar alternatieven? Zo nee, waarom niet?
De afgelopen jaren is het aantal beschikbare varianten uitgebreid. In 2010 en in 2014 zijn er mede naar aanleiding van input door patiënten en patiëntorganisaties twee nieuwe variëteiten beschikbaar gekomen. Inmiddels zijn vijf variëteiten beschikbaar. Deze variëteiten verschillen van elkaar wat betreft samenstelling en concentratie van de stoffen dronabinol en cannabidiol, juist om zoveel mogelijk de verschillende behoeften van patiënten te kunnen dekken. Naast de gebruikte variëteiten in het genoemde onderzoek in het antwoord op vraag 4 heeft de Universiteit Leiden, in samenwerking met het Trimbos Instituut, ook samples van coffeeshops meegenomen in de analyse. De Universiteit Leiden heeft naar aanleiding hiervan het BMC laten weten dat de variëteiten zoals nu verkrijgbaar in de apotheek wat samenstelling goed dekkend zijn, met uitzondering van de in de coffeeshops aanwezige soort Amnesia. Momenteel wordt deze variëteit ontwikkeld en is naar verwachting medio dit jaar in de apotheek beschikbaar.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat patiënten die afhankelijk zijn van medicinale cannabis, en voor een goed werkende variant niet terecht kunnen bij de firma Bedrocam, gedwongen zijn voor zichzelf te telen en regelmatig gecriminaliseerd worden? Zo ja, bent u bereid (beleids)regels te ontwikkelen, zodat patiënten met een medisch noodzakelijke afhankelijkheid van cannabis, zonder angst om aangehouden te worden, hun eigen hennep kunnen telen? Zo nee, waarom niet?
Het Bureau Medicinale Cannabis streeft naar een zo optimaal mogelijk aanbod waar zoveel mogelijk patiënten bij gebaat zijn. Zoals gezegd lijkt het huidige aanbod goed dekkend te zijn, zeker met de nieuwe variant die medio 2016 beschikbaar komt. Daarnaast kunnen patiënten zich wenden tot het BMC indien ze baat hebben bij specifieke varianten die nu (nog) niet aangeboden worden. Het BMC zal dan, in samenwerking met wetenschappers, bekijken wat dit voor toekomstig aanbod kan betekenen.
In het verlengde hiervan is BMC in contact met de Stichting Patiënten Groep Medicinale Cannabis Gebruikers (PGMCG). Deze stichting heeft een enquête uitgezet onder haar leden onder andere om te bezien welke variëteiten eventueel nog missen in het huidige aanbod medicinale cannabis.3
Ik ga ervan uit dat dit leidt tot een goed dekkend systeem van medicinale cannabis.
Bovendien is de in de apotheek beschikbare medicinale cannabis een product van farmaceutische kwaliteit. Het gehele productieproces (teelt, kwaliteitsanalyse, verpakken, distributie en verstrekking via de apotheek) is vergelijkbaar met dat van andere geneesmiddelen. Het hanteren van strikte protocollen is noodzakelijk om de kwaliteit van het eindproduct te kunnen garanderen. Het telen van cannabis onder niet geconditioneerde omstandigheden kan tot gevolg hebben dat de samenstelling en de concentratie van de stoffen dronabinol en cannabidiol van het eindproduct steeds verschillend is, waardoor de patiënt er niet van op aan kan dat de gebruikshoeveelheid/ dosering elke keer hetzelfde is. Naast dit kwalitatieve aspect is het contact tussen patiënt en arts en apotheek belangrijk daar zij de patiënt kunnen begeleiden en zicht hebben op het ziektebeeld, ziekteverloop en het gebruik van andere geneesmiddelen.
Het ontwikkelen van (beleids)regels voor uitzonderingssituaties vind ik geen optie. Ik beschouw het telen in groepsverband ook niet als een oplossing voor deze uitzonderingssituaties.
Als u bereid bent regels te ontwikkelen met betrekking tot de zelfteelt ten behoeve van patiënten waarbij dit medisch noodzakelijk is, zoals in dit vonnis het geval is, bent u dan ook bereid daarbij ook de mogelijkheid te onderzoeken teelt in groepsverband te organiseren? Zo nee, waarom niet? Wat betekent dat dan voor de individuele patiënt?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat voor deze groep patiënten cannabis van de coffeeshop geen oplossing is, omdat niet duidelijk is hoe sterk het product is, vanwege de vervuiling en vanwege de hoge kosten?
Ja, ik deel deze mening
Hoeveel zorgverzekeraars vergoeden medicinale cannabis? Welke verzekeraars zijn dat? Tot welk bedrag wordt de cannabis vergoed?
Medicinale cannabis zit niet in het basispakket en hoeft strikt genomen dan ook niet vergoed te worden. Het al dan niet vergoeden van medicinale cannabis wordt aan de zorgverzekeraar overgelaten. Op de website www.ncsm.nl is een overzicht gepubliceerd waarin het vergoedingenbeleid van de grootste zorgverzekeraars voor de jaren 2012 en 2014 is opgenomen. Hieruit blijkt dat ca. 75% van de zorgverzekeraars medicinale cannabis op een of andere wijze vergoedt. De hoogte van het bedrag dat wordt vergoed verschilt per zorgverzekeraar.
Zijn er zorgverzekeraars die een vergoeding bieden aan patiënten die noodgedwongen voor zichzelf moeten telen? Zo nee, acht u dat wenselijk?
Er zijn mij geen zorgverzekeraars bekend die een vergoeding bieden aan patiënten die noodgedwongen voor zichzelf telen. De gangbare route voor zorgverzekeraars om een geneesmiddel te vergoeden is als het op recept verstrekt is. In dit geval wordt het dan nog aan de coulance van de zorgverzekeraar overgelaten of ze over gaan tot een vergoeding.
Kunt u aangeven welk onderzoek er momenteel in Nederland plaatsvindt naar de medicinale kwaliteiten van cannabis? Acht u dat voldoende? Zo ja, waarom? Zo nee, op welke wijze bent u voornemens onderzoek naar de medische toepassingen van cannabis uit te breiden? Voor welke medische indicaties en diagnosen wordt medicinale cannabis momenteel toegepast?
Op dit moment wordt in Nederland onderzoek gedaan met cannabis van BMC als grondstof door diverse bedrijven en onderzoeksinstellingen. Het bedrijf Echo Pharmaceuticals doet onderzoek naar de behandeling van Alzheimerpatiënten met gedragsproblemen, neuropathische pijn en MS-patienten. Het bedrijf Syncom start op korte termijn met een onderzoek met een product met cannabis van BMC als grondstof voor de behandeling van patiënten met ernstige pijn al of niet palliatief.
Het bedrijf Spirocan werkt aan de ontwikkeling van een hulpmiddel voor inhalatie met cannabis als grondstof voor de behandeling van patiënten met ernstige pijn. Een klinische studie staat gepland in 2016.
De universiteit van Maastricht doet onderzoek naar het effect van cannabis op het gedrag.
Op de website van de IACM (www.cannabis-med.org) worden alle studies met cannabis en cannabinoïden bijgehouden.
Op welke wijze wordt in de opleidingen voor medisch specialisten aandacht besteed aan de medische toepassingen van cannabis? Acht u dit voldoende?
Medicinale cannabis is geen standaard module in de opleiding van medisch specialisten.
Er is via het Instituut Verantwoord Medicijngebruik wel werkmateriaal beschikbaar ten bate van een farmacotherapeutisch overleg (FTO). Tevens kan informatie bij het BMC worden opgevraagd en worden op verzoek vanuit het BMC presentaties verzorgd.