Het gevangenisoproer in België |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving omtrent het gevangenisoproer in België?1
Ja.
Bent u bereid opnieuw met uw Belgische collega in gesprek te gaan over het mogelijk openhouden van de Penitentiaire Inrichting (PI) Tilburg ten behoeve van de Belgische gedetineerden? Zo ja, kunt u dit spoedig doen, gelet op de voorgenomen sluitingsdatum en thans in gang gezette voorbereidingen bij de PI Tilburg? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik uw Kamer met mijn brief van 29 januari 2016 heb geantwoord naar aanleiding van vragen van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, is door Nederland meerdere malen de bereidheid uitgesproken om de PI Tilburg ook na 31 december 2016 aan België beschikbaar te stellen. Naar aanleiding van de recente gebeurtenissen in België is opnieuw contact gezocht met de Belgische collega’s en is de vraag ook voorgelegd aan Minister Geens. Men heeft aangegeven dat er geen wijziging is in de beslissing van de Belgische regering om door te gaan met de uitfasering van het gebruik van de Penitentiaire Inrichting Tilburg. Ik heb Minister Geens laten weten dat de bereidheid aan Nederlandse zijde blijft.
Het in opdracht van de Amerikaanse farmaceutische industrie uitgevoerde onderzoek naar de machtsverhoudingen binnen het Nederlandse zorgstelsel |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat vindt u ervan dat de Erasmus Universiteit onderzoek doet in opdracht van en betaald door de AmCham, de farmaceutische afdeling van de Amerikaanse Kamer van Koophandel in Nederland?1
Het staat partijen vrij om binnen de wettelijke kaders, zoals het verbod op gunstbetoon in de Geneesmiddelenwet, een overeenkomst te sluiten voor het verrichten van een onderzoek naar het markt- en mededingingstoezicht in de zorg. Het is mij niet bekend wat is betaald voor het onderzoek. Dat is onderdeel van de overeenkomst tussen partijen zelf.
Kunt u aangeven wat AmCham heeft betaald voor het onderzoek?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u zich een belang voorstellen van AmCham om te investeren in een dergelijk onderzoek, anders dan die van de Amerikaanse farmaceutische industrie? Zo ja, welk?
Op haar website licht AmCham toe wat haar motieven zijn: Zij wil bijdragen aan de toegang tot innovatieve medicijnen en de bevordering van onderzoek en ontwikkeling.2 Ook staat op de website (en in het onderzoeksrapport zelf) dat AmCham het instituut Beleid & Management Gezondheidszorg (iBMG) van de Erasmus Universiteit Rotterdam in 2014, 2015 en 2016 heeft gevraagd een analyse te maken van onderdelen van het stelsel van gereguleerde concurrentie in de Zorgverzekeringswet.3 Dit waren respectievelijk de risicoverevening, de transparantie van zorguitkomsten en het markt- en mededingingstoezicht.
Vindt u deze inmenging van AmCham in het politieke debat wenselijk, gelet op de grote maatschappelijke verontwaardiging rondom het handelen van de farmaceutische industrie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is iedereen toegestaan om zich binnen de wettelijke kaders te mengen in maatschappelijk en politiek relevante vraagstukken. AmCham heeft een onderzoek uit laten voeren door iBMG, maar is niet de enige partij die zich bezighoudt met vraagstukken rondom het Nederlandse zorgstelsel.
Vreest u niet voor uw geloofwaardigheid in internationaal verband, wanneer in uw «achtertuin» de Amerikaanse farmaceutische industrie het debat domineert?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kwalificeert u, los van uw formele beleidsreactie, het onderzoek van de Erasmus Universiteit, waarin onder andere wordt geconcludeerd dat huisartsen eerder teveel dan te weinig macht zouden hebben ten opzichte van verzekeraars?
Het onderzoek gaat in op het markt- en mededingingstoezicht zoals dat wordt verricht door de NZa en de ACM. Effectief markt- en mededingingstoezicht is een belangrijke voorwaarde om voor patiënten en verzekerden de beschikbaarheid te waarborgen van betaalbare, kwalitatief goede en toegankelijke zorg. Zoals ik in mijn reactie op het rapport heb toegelicht, benadrukt het onderzoeksrapport dat het markt- en mededingingstoezicht maatwerk is en geeft het in dat verband enkele aandachtpunten.4 Het is bij het beoordelen van de relatie tussen bijvoorbeeld zorgaanbieders en zorgverzekeraars aan de betrokken onafhankelijke toezichthouders om binnen hun wettelijke kaders rekening te houden met de feitelijke omstandigheden van het individuele geval.
Vindt u dat een dergelijk beperkt onderzoek, waarvoor slechts elf mensen zijn geïnterviewd, dusdanige vergaande conclusies zou kunnen opleveren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan iBMG (onderdeel van de Erasmus Universiteit Rotterdam) om zich te verantwoorden over de wijze waarop zij hun onderzoek hebben verricht. In paragraaf 1.4 van de eindrapportage hebben de onderzoekers hun onderzoeksmethode kort toegelicht. In het rapport staat dat de onderzoekers zich hebben gebaseerd op bureauonderzoek (regelgeving, rechtspraak, beleids- en andere relevante documenten, wetenschappelijke en vakliteratuur, gepubliceerde standpunten en andere relevante achtergronddocumenten) en interviews. In de bijlage van het rapport is een overzicht opgenomen van de geraadpleegde gesprekpartners.
Bent u het ermee eens dat, gekeken naar de samenstelling van de lijst van geïnterviewde personen, de zorgverleners er bekaaid van afkomen, en er wel erg veel geïnterviewden betrokken zijn bij Achmea?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe kwalificeert u de uitspraak dat de vertrouwensrelatie tussen huisarts en patiënt huisartsen meer marktmacht zou geven? Vindt u dit een gepaste manier om over de zorg te praten?
De analyse van iBMG heeft betrekking op het markt- en mededingingstoezicht. In die context wordt over marktmacht gesproken indien een partij invloed kan uitoefenen op de contractvoorwaarden, zoals het tarief. De onderzoekers concluderen dat dominante percepties over machtsverhoudingen tussen aanbieders en verzekeraars niet altijd stroken met de feitelijke machtsverhoudingen. Zo zorgt de sterke vertrouwensrelatie tussen patiënt en huisarts, ten opzichte van de vertrouwenrelatie tussen verzekerde en zorgverzekeraar, er volgens iBMG onder meer voor dat de marktmacht van zorgverzekeraars aanzienlijk kleiner is dan in bepaalde gevallen alleen op grond van het marktaandeel van die zorgverzekeraars zou kunnen worden verwacht.
Ik zie geen aanleiding om afstand te doen van (onderdelen van) het onderzoek. Het is aan de NZa en de ACM om als onafhankelijke toezichthouders binnen hun wettelijke kaders rekening te houden met de feitelijke omstandigheden van het individuele geval.
Bent u bereid krachtig afstand te nemen van de conclusie van het onderzoek dat huisartsen eerder teveel dan te weinig macht zouden hebben ten opzichte van zorgverzekeraars? Zo nee, waarom?
Zie antwoord vraag 9.
Waren er, behalve uw ambtsvoorganger, op 30 maart jl. ook ambtenaren van het Ministerie van VWS of zelfstandige bestuursorganen op het terrein van VWS op het AmCham Zorgforum in Den Haag? Zo ja, kunt u daar een overzicht van geven?
Zoals nog op de website van AmCham valt te zien, bestond het programma van het zorgforum op 30 maart uit een introductie, een presentatie door de onderzoekers en reacties op het onderzoek vanuit het perspectief van ziekenhuizen, huisartsen, zorgverzekeraars, de ACM, VWS en de patiëntenfederatie NPCF.5 AmCham heeft geen lijst openbaar gemaakt met alle (overige) deelnemers aan het zorgforum. Vanuit VWS was 1 ambtenaar in het panel en 3 ambtenaren waren in het publiek aanwezig.
Wat is uw reactie op de tijdens deze bijeenkomst gedane uitspraak van de Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie (NPCF) dat «mensen nog beter uitgelegd moet worden hoe marktwerking bijdraagt aan betere kwaliteit en de betaalbaarheid van zorg»?2
Het systeem van gereguleerde concurrentie en het markt- en mededingingstoezicht zijn van groot belang om voor patiënten en verzekerden de beschikbaarheid te waarborgen van betaalbare, kwalitatief goede en toegankelijke zorg. Tegelijkertijd kunnen deze begrippen voor veel mensen abstract overkomen. De NPCF doet de nuttige aanbeveling om daarmee rekening te houden.
Vindt u het wenselijk, ondanks dat u het hier inhoudelijk wellicht mee eens bent, dat de NPCF dergelijke politieke uitspraken doet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan de NPCF zelf om te besluiten of en op welke wijze zij zich wil mengen in maatschappelijke en politieke vraagstukken. Inbreng van organisaties zoals de NPCF bij beleidsvraagstukken zijn naar mijn oordeel zeer waardevol.
Miljoenenoverschot bij gemeenten op zorgbudget |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Miljoenenoverschot bij gemeenten op zorgbudget»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat 90% van de gemeenten miljoenen euro's overhoudt die bestemd zijn voor onder andere dagbesteding, begeleiding en ondersteuning?
Aan de veronderstelde onderuitputting die gesignaleerd wordt, zowel op basis van het onderzoek in Binnenlands Bestuur als op basis van de uitkomsten van de overall monitor sociaal domein die op verantwoordingsdag aan uw Kamer is gestuurd, kunnen momenteel nog moeilijk conclusies worden verbonden. Het zijn namelijk realisatiecijfers van het eerste jaar 2015. De uitgaven van gemeenten moeten zich de komende jaren nog uitkristalliseren. Gemeenten ramen thans voorts behoedzaam en budgetneutraal. Onderuitputting houdt ook niet per definitie in dat de middelen voor ondersteuning en jeugdhulp aan andere doeleinden wordt besteed. Het is bekend dat gemeenten «onderuitputting» reserveren voor toekomstige kosten. Voorts geldt dat gemeenten de beleidsruimte hebben om binnen het sociaal domein (Jeugd, participatie en de Wmo 2015) middelen in te zetten waar dat nodig is. Zo kunnen ook overschotten bij het ene deel ingezet worden bij het andere deel. Gemeenten hebben het beste zicht welke ondersteuning mensen nodig hebben.
Hoe verhoudt het gegeven dat 60% van de gemeenten geld overhoudt, dat bedoeld is voor huishoudelijke hulp, zich tot de praktijk waarin veel patiënten/cliënten aangeven te weinig hulp te ontvangen?
Van belang is of de gemeenten hun wettelijke verantwoordelijkheden nakomen en of cliënten die ondersteuning nodig hebben, dit ook krijgen.
Bent u bereid deze zorggelden zo spoedig mogelijk te oormerken, zodat iedere euro die bestemd is voor hulpbehoevenden ook daadwerkelijk bij deze groep terecht komt?
Destijds is bewust gekozen voor het niet oormerken. Minister Plasterk heeft uw Kamer hier naar aanleiding van het advies van de Algemene Rekenkamer op 11 september 2014 per brief over geïnformeerd.
Deelt u de analyse dat een gemeentelijke overheid, die onder meer bezuinigt op tarieven voor thuiszorgorganisaties en te weinig uren aan huishoudelijke hulp toekent, marktverstorend werkt, en op deze wijze vele hulpbehoevenden dupeert?
Op korte termijn hoop ik u een voorstel te kunnen toesturen waarmee de uitgangspunten voor verantwoordelijk marktgedrag, zoals opgenomen in de Code verantwoordelijk marktgedrag thuisondersteuning, worden vertaald in landelijke regelgeving. Ik heb geen aanwijzingen dat het gemeentelijk beleid hulpbehoevenden dupeert.
Deelt u de mening dat het ongehoord is dat mensen die zorg nodig hebben de zorg mijden als gevolg van bureaucratie, inefficiënte en te hoge kosten? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te treffen om dit probleem op te lossen?
Tijdens het AO van 10 maart jl. over de eigen bijdragen Wmo 2015 heb ik toegezegd om aanvullend kwalitatief onderzoek uit te laten voeren naar zorgmijding, eigen bijdragen en maatwerk op grond van de Wmo 2015. Ik kan niet vooruitlopen op de uitkomsten van dit onderzoek.
Het bericht dat EU-diplomaten onderhandelen over een vluchtelingendeal met een van de Libische regeringen |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat EU-diplomaten onderhandelingen voeren met één van de Libische regeringen ten behoeve van het sluiten van een nieuwe migratiedeal, teneinde de instroom van migranten via de Italiëroute in te dammen?1
Ja.
Welke rol heeft de Nederlandse regering, als huidig EU-voorzitter, binnen de in het artikel van Der Spiegel genoemde onderhandelingen?
In EU-kader wordt, onder leiding van de Hoge Vertegenwoordiger en de Europese Dienst voor Extern Optreden, nagedacht over de wijze waarop de EU en Libië kunnen samenwerken. Zoals gesteld in de Conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) van april 2016 gaat het daarbij onder andere om humanitaire hulp, migratie, capaciteitsopbouw, veiligheid en versterking van het lokaal bestuur. Er is echter geen sprake van onderhandelingen over een breed migratie-akkoord tussen de EU en Libië.
Nu de Libische Presidentiële Raad zich in Tripoli bevindt, kunnen er eerste, algemene kennismakingsgesprekken plaatsvinden op politiek niveau. Minister Koenders was op 5 mei jl. in Libië en sprak daar met premier Serraj en leden van de Presidentiële Raad. De Libische autoriteiten verzochten daarbij onder andere om ondersteuning bij de opbouw van de Libische kustwacht. Minister Koenders kondigde aan dat Nederland bereid is Libië hierbij te helpen, in eerste instantie door middel van een bijdrage aan een project van de Internationale Organisatie voor Migratie dat zich richt op opbouw van reddingscapaciteit van de kustwacht en het faciliteren van vrijwillige terugkeer van kwetsbare (Afrikaanse) migranten. Nederland heeft ondersteuning op migratiegebied ook tijdens de RBZ van 23 mei aan de orde gesteld.
Op dit moment kan Libië niet als veilig derde land worden gekwalificeerd. Vooralsnog zal dan ook niet worden ingezet op afspraken met Libië over de overname van derdelanders.
In welk stadium bevinden deze onderhandelingen zich?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u ingaan op de slagingskans van een mogelijke overeenkomst op het gebied van migratie met Libië, gelet op de volatiele politiek-bestuurlijke situatie in dat land?
Zie antwoord vraag 2.
Met welke middelen zal de Nederlandse regering de nieuwe «eenheidsregering» in Tripoli gaan ondersteunen, zoals door de Minister van Buitenlandse Zaken aangekondigd?2
Tijdens zijn bezoek aan Libië op 5 mei jl. kondigde Minister Koenders op vier vlakken steun aan op korte termijn. Ten eerste bood hij aan Libische staatstegoeden te ontdooien ten behoeve van de ergste noden in Libië. Ten tweede kondigde hij aan dat Nederland twee miljoen euro zal bijdragen aan de stabilisatie faciliteit van UNDP. Daarnaast kondigde hij steun van 1,5 miljoen euro aan voor een project van de Internationale Organisatie voor Migratie dat zich richt op ondersteuning van de kustwacht en vrijwillige terugkeer van kwetsbare migranten. Tot slot kondigde hij aan dat Nederland kleine lokale initiatieven op het gebied van herstel van voorzieningen en dienstverlening zal steun door middel van een klein ambassadefonds. Daarnaast zal Nederlandse steun voortbouwen op bestaande thema’s: ontmijning, goed bestuur, mensenrechten en migratie.
Deelt u de mening dat geen sprake kan zijn van enige vorm van een migratiedeal tot de regering in Tripoli de controle heeft over Libië, of ten minste de Libische kust? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom vinden hierover momenteel desondanks onderhandelingen plaats tussen de EU en de regering in Tripoli?
Zie antwoord vraag 2.
Is het de inschatting van de Nederlandse regering dat de regering in Tripoli op korte termijn het gezag in Libië effectief zal kunnen uitvoeren? Zo ja, waarom?
De aanwezigheid van de Presidentiële Raad in Libië sinds 30 maart is een belangrijke stap, maar het proces blijft fragiel. Het is positief dat een groot aantal ministeries inmiddels onder controle van de eenheidsregering is gebracht. De eenheidsregering zal moeten werken aan het geleidelijk uitbouwen van draagvlak, waarbij de erkenning door het parlement een belangrijke tussenstap vormt. Minister Koenders heeft dit nogmaals benadrukt tijdens zijn bezoek aan Tripoli op 5 mei jongstleden. Het opbouwen van instituties en integreren van milities heeft tijd nodig en is een proces van lange adem.
Welke maatregelen worden er genomen door de EU in het algemeen en de Nederlandse regering in het bijzonder om de reddingscapaciteit op de Italiëroute te vergroten, gelet op de recente dramatische toename van verdrinkingen op deze route?3
De maritieme EU-missie EUNAVFOR MED SOPHIA is gelanceerd op 22 juni 2015. Het doel van de missie is het bestrijden van mensensmokkelnetwerken. Deelnemende schepen zijn, op basis van het internationale recht, tevens gehouden drenkelingen te redden. In een jaar tijd heeft de missie circa 9.000 mensen gered. Voorafgaand aan de RBZ van 23 mei jl. verzocht de voorzitter van het Libische rompkabinet, premier Serraj, om steun van de Europese Unie voor capaciteitsopbouw van de Libische Kustwacht. De RBZ heeft ingestemd met verlenging en uitbreiding van het mandaat van EUNAFVOR MED SOPHIA (zie raadsconclusies 23 mei jl.). Daarbij wordt gekeken naar het geven van training aan de Libische kustwacht (waardoor die o.a. beter in staat moet zijn drenkelingen te redden) en inzet van de missie bij de naleving van het VN-wapenembargo.
Daarnaast coördineert Frontex al sinds jaren gezamenlijke operaties in de Middellandse Zee om de maritieme grenzen van de EU te bewaken. Specifiek in het Centraal Middellandse Zeegebied gaat het om operatie Triton. Deze operatie vindt tussen Italië en Libië plaats en is sinds 2015 versterkt, zowel wat betreft budget als materieel. Veel lidstaten leveren materieel en personeel aan deze operatie om de Italiaanse autoriteiten te ondersteunen in het bewaken van de buitengrenzen. De Nederlandse bijdrage is significant. In 2016 levert Nederland een kustwachtvliegtuig en een marineschip. Conform het mandaat is Frontex primair bedoeld voor grensbewakingsdoeleinden. Echter, conform internationale regelgeving omtrent redding op zee kan dit materieel ook ingezet worden voor reddingsoperaties als verantwoordelijke reddingsautoriteiten hierom vragen. In de praktijk wordt een belangrijk deel van de drenkelingen tussen Libië en Italië gered door varende en vliegende voertuigen die in Triton worden ingezet.
De interne crisis in zorginstelling De Gelderhorst |
|
Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het voortslepend intern conflict tussen de Raad van Toezicht (RvT) en de rest van de organisatie van De Gelderhorst?1
Ja.
Wat is uw oordeel over de huidige situatie, waarin de organisatie van De Gelderhorst al een half jaar geleden het vertrouwen in de RvT heeft opgezegd, de RvT niet wil opstappen en waarvoor een oplossing op dit moment nog ver weg lijkt?
Deze situatie is onwenselijk. Vertrouwen en een open en transparante manier van communiceren zijn essentieel bij het besturen van een instelling. Daar lijkt bij de Gelderhorst nu geen sprake meer van te zijn. Deze impasse moet dan ook snel worden doorbroken. Voorop staat dat de kwaliteit en continuïteit van zorg voor de cliënten gegarandeerd blijft. Op dit moment heb ik geen signalen dat deze gevaar lopen. (Zie ook mijn antwoord op vraag 4).
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) onderzoekt de actuele situatie bij De Gelderhorst en kijkt daarin ook naar de rol van de bestuurlijke partijen.
Welke mogelijke oplossingsrichtingen ziet u voor dit intern conflict, welke in een impasse geraakt lijkt te zijn? Wie is volgens u nu aan zet om de huidige situatie, die voor veel onrust onder bewoners en medewerkers zorgt, te doorbreken? Welke acties hebben hierbij volgens u prioriteit?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw inschatting van de invloed van het intern conflict op de continuïteit van zorg binnen De Gelderhorst?
Zowel de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) als de IGZ hebben mij laten weten dat er op dit moment geen aanwijzingen zijn dat de continuïteit van de zorg in gevaar is. Wel is uit contact van de IGZ met de bestuurder duidelijk geworden dat onder de medewerkers onzekerheid is over de vraag in welke richting De Gelderhorst zich in de nabije toekomst zal ontwikkelen en hoe het bestuurlijke conflict zal aflopen. Deze spanning en onzekerheid kunnen potentieel leiden tot een toename van het verzuim en verloop en daarmee een risico vormen voor de kwaliteit en de continuïteit van zorg. De IGZ onderzoekt de actuele situatie bij De Gelderhorst en kijkt daarin ook naar de rol van de bestuurlijke partijen. Mochten er aanwijzingen komen dat de continuïteit van zorg in gevaar komt, dan zal de NZa het betreffende zorgkantoor aanspreken op de zorgplicht.
Welke rol dicht u de communicatie tussen bestuur, RvT en de rest van de organisatie toe binnen dit conflict? Acht u het ook een verontrustend signaal dat de cliëntenraad en ondernemingsraad van De Gelderhorst de communicatie met de RvT als stroef en niet bepaald transparant beoordeelt? Op welke manier wordt een RvT binnen een zorginstelling volgens u geacht te communiceren naar cliënten, medewerkers en bestuur?
Vertrouwen en een open en transparante manier van communiceren zijn essentieel voor alle betrokken partijen, ook voor de Raad van Toezicht. Bij de Gelderhorst lijkt er op dit moment geen sprake meer te zijn van goede interne communicatie. Deze impasse moet dan ook snel worden doorbroken.
De IGZ ziet op dit moment toe op de situatie en wanneer zij van oordeel is dat de kwaliteit en veiligheid van de zorg in het geding komt dan neemt zij maatregelen.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat de onrust en onzekerheid die onder cliënten en medewerkers van De Gelderhorst is ontstaan, zo snel mogelijk moet worden weggenomen en dat open en transparante communicatie tussen alle betrokkenen voorop moet staan? Hoe ziet u deze communicatie over dit conflict vervolgens voor zich? Hoe beoordeelt u overigens de reactie in de open brief van de RvT van De Gelderhorst?
Ik ben het eens dat het conflict zo snel mogelijk dient te worden opgelost.
Daarbij is vooral van belang dat de verhoudingen tussen de Raad van Bestuur, Raad van Toezicht, ondernemingsraad en cliëntenraad zo spoedig mogelijk genormaliseerd worden. De IGZ onderzoekt dan ook de actuele situatie bij De Gelderhorst en kijkt daarin ook naar de rol van de bestuurlijke partijen.
Vindt u het ook een zorgelijk signaal dat de cliënten- en ondernemingsraad van De Gelderhorst aangeven twijfels te hebben aan de integriteit en doelstellingen van de RvT, en hierbij in het bijzonder aan de nieuwe voorzitter van de RvT? Welke oorzaken ziet u voor deze ontstane twijfel, en bent u het eens met de stelling dat zelfs maar de schijn van belangenverstrengeling altijd voorkomen moet worden door transparante communicatie?
Ik kan dit niet goed beoordelen, maar ik vind een dergelijk oordeel als zodanig zeer ernstig. De Wet Toelating Zorginstellingen stelt dat een toezichthoudend orgaan onafhankelijk van welk deelbelang dan ook moet functioneren. De IGZ neemt dit aspect mee in haar onderzoek.
Vindt u het ook een verontrustend signaal dat voor het ingezette mediationtraject tussen de bestuurder en de leden van de RvT van De Gelderhorst, de cliënten- en ondernemingsraad niet aan tafel zitten, terwijl zij juist de partijen zijn die het vertrouwen in de RvT hebben opgezegd?
Mediation kan in het algemeen helpen om vertrouwen te herstellen. Daarbij is van belang dat alle bij het betreffende conflict betrokken partijen aanschuiven en het belang van mediation onderkennen. Hoe dit proces bij de Gelderhorst precies vorm heeft gekregen is voor mij niet te beoordelen. Daar zijn Raad van Bestuur en Raad van Toezicht zelf verantwoordelijk voor. Het is evident dat het niet in het belang van de zorgorganisatie is dat dergelijke conflicten lang voortslepen. Zoals gezegd onderzoekt de inspectie dan ook de actuele situatie bij De Gelderhorst.
Bent u het ermee eens dat een mediationtraject een mogelijke oplossing kan zijn voor de huidige situatie, mits hierin alle betrokken partijen worden meegenomen? Acht u de inclusie van de cliënten- en ondernemingsraad ook als noodzakelijk voor een doorbreking van het conflict; juist gezien het feit dat onduidelijkheid en onvoldoende en stroeve communicatie mede de basis hebben gevormd van het voorliggende conflict?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe ziet u de verhouding tussen het handelen van de RvT van De Gelderhorst en de taak van toezichthouder zoals geschetst binnen «Goed bestuur in de zorg», waarbij de toezichthouder zich «positief kritisch opstelt en rekening houdt met het publieke belang van de instelling, en waarbij ook de perspectieven van direct betrokkenen (zoals cliënten en medewerkers) belangrijk zijn bij de toetsing?»2
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 3.
Welke lessen zijn volgens u te trekken uit deze conflictsituatie tussen de verschillende partijen in het kader van zeggenschap en medezeggenschap van cliënten- en patiëntenraden? Op welke manier kan uit het conflict binnen De Gelderhorst lessen worden getrokken voor de toekomst?
Ik kan niet oordelen over wat er precies aan de hand is bij de Gelderhorst. Ik kan dus ook – op basis van een enkele casus – geen algemene conclusies trekken over de medezeggenschap van cliëntenraden. Zoals ik in mijn antwoorden op voorgaande vragen reeds heb aangegeven, is het van belang dat alle partijen in gesprek blijven. Daar lijkt bij de Gelderhorst geen sprake meer van te zijn. Het is van belang dat deze impasse zo snel mogelijk wordt doorbroken.
Regiebehandelaarschap van de orthopedagoog generalist |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het feit dat de orthopedagoog generalist niet is opgenomen in het model-Kwaliteitsstatuut ggz1 als beroepsgroep die in aanmerking komt voor het regiebehandelaarschap per 1 januari 2017, en dat dit volgens de toelichting bij het model-Kwaliteitsstatuut ggz komt door het ontbreken van een BIG-registratie (Beroepen Individuele Gezondheidszorg)?2
Ja.
Wat vindt u ervan dat het Zorginstituut Nederland adviseert de orthopedagoog generalist op te nemen in het experimenteerartikel van het model-Kwaliteitsstatuut ggz, zodat deze tot opname in het BIG-register als regiebehandelaar kan fungeren? Hoe beoordeelt u dat dit advies niet is overgenomen?3
Het model kwaliteitsstatuut is als professionele standaard geregistreerd bij Zorginstituut Nederland. Dat betekent dat het model door vertegenwoordigers van zorgaanbieders, cliënten en zorgverzekeraars gezamenlijk is aangeboden aan het Zorginstituut. Het Zorginstituut heeft na overleg met een aantal minder direct betrokken partijen besloten het model op te nemen in het Register. Daarnaast hebben partijen een experimenteerruimte opgesteld. Het is aan veldpartijen om kwaliteitsnormen te stellen.
Welke gevolgen heeft het volgens u voor de situatie die kan ontstaan voor cliënten, organisaties en professionals als de orthopedagoog generalist (tijdelijk) geen regiebehandelaar kan zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
De gevolgen van het feit dat de orthopedagoog generalist geen regiebehandelaar mag zijn op grond van het model kwaliteitsstatuut acht ik beperkt. Uit onderzoek van Casemix (aan uw Kamer aangeboden op 8 maart 2016, (Tweede Kamer, 34 300 XVI, nr. 155) is gebleken dat orthopedagogen generalist in 2014 slechts hoofdbehandelaar waren in 1% van de zorgtrajecten in de generalistische basis ggz. Deze cijfers hebben bovendien betrekking op een jaar waarin de jeugd ggz nog deel uitmaakte van de curatieve ggz en er zeer waarschijnlijk meer orthopedagogen generalist werkzaam waren in de curatieve ggz dan nu, omdat nu de zorg aan jeugdigen de verantwoordelijkheid is van gemeenten. In de gespecialiseerde ggz mogen orthopedagogen generalist nu al geen hoofdbehandelaar zijn. Dat orthopedagogen generalist geen regiebehandelaar mogen zijn betekent overigens niet dat zij geen goed werk kunnen doen in de ggz: zij mogen tijd schrijven in een dbc.
Voorts zal een overgangsregeling worden getroffen voor cliënten die in behandeling zijn bij bijvoorbeeld een orthopedagoog generalist op het moment dat zij 18 jaar worden.
Ziet u, vanwege de continuïteit van zorg voor specifieke doelgroepen, waaronder (jong)volwassenen in de leeftijd van 18 tot 25 jaar en personen in een afhankelijkheidsrelatie, urgentie opname van de orthopedagoog generalist in het BIG-register te bespoedigen?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer stuurt u het wetsvoorstel naar de Kamer waarmee de orthopedagoog generalist opgenomen wordt in artikel 3 van de Wet BIG?
Ik zal u vóór de zomer over de planning van dit wetsvoorstel nader informeren.
Het bericht 'Samenscholingsverbod na 'Marokkaanse' onlusten in Ede' |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
Hebt u kennis genomen van het artikel «Samenscholingsverbod na «Marokkaanse» onlusten in Ede»?1
Ja
Begrijpt u de grote zorgen van veel inwoners van Ede na brandstichtingen, vernielingen en geweld tegen agenten door een groep jeugdig crapuul?
Ja, die begrijp ik. Brandstichting, vernieling en geweld zijn onder alle omstandigheden onaanvaardbaar.
Kunt u aangeven hoeveel van de rellende jongeren zijn opgepakt door de politie en inmiddels vastzitten?
Er zijn tot nu toe 10 verdachten aangehouden voor respectievelijk overtreding van het samenscholingsverbod, wederspannigheid, belediging, niet voldoen aan een ambtelijk bevel, het opzettelijk overtreden van het gebiedsverbod, overtreding van de Wet op de Identificatieplicht, baldadigheid of voor een combinatie van deze feiten.
Alle verdachten zijn heengezonden. Drie verdachten hebben een dagvaarding voor de zitting meegekregen, één verdachte een OM strafbeschikking, vier ontvingen een proces-verbaal wegens een overtreding en in twee zaken heeft nog geen beoordeling plaatsgevonden.
Wat is volgens u de reden dat Marokkaanse jongeren zo extreem zijn oververtegenwoordigd in de criminaliteit (en met name geweldsdelicten), met in achtneming van het feit dat deze groep ook na correctie van de sociaaleconomische achterstand oververtegenwoordigd blijft (https://www.wodc.nl/images/ob277_volledige_tekst_tcm44–225797.pdf)?
Het onderzoek waar naar wordt verwezen dateert uit 2009. Uit meer recent onderzoek2 blijkt dat de belangrijkste risicofactoren voor jeugdcriminaliteit voornamelijk te vinden zijn in de sociale en ruimtelijke omstandigheden: (foute) vriendengroep, armoede en wonen in grootstedelijke concentraties zoals achterstandwijken. En in dezelfde omstandigheden blijkt dat jongeren van diverse herkomst zich min of meer gelijk gedragen.
Binnen de aanpak van jeugdcriminaliteit wordt geen onderscheid gemaakt naar doelgroepen. De aanpak zet in op maatwerk en met inachtneming van beschermende en risicofactoren en goede screening (Landelijk instrumentarium Jeugdstrafrechtketen) wordt gekomen tot een aanpak die toegesneden is op niet alleen het gepleegde delict maar ook op andere van belang zijnde factoren die liggen in de persoon van de jeugdige verdachte.
Deelt u de mening dat veel ontspoorde jongeren, zeker ook Marokkaanse, baat zouden hebben bij een aantal maanden militaire tucht om zo de broodnodige manieren alsnog mee te krijgen? Zo ja, op welke termijn denkt u ons initiatief (https://www.tweedekamer.nl/downloads/document?id=bc379bf4-c9ae-49a8-b924-fc5a2802844c&title=Initiatiefnota%20.pdf) om te zetten in beleid?
Nee, die mening deel ik niet. Er zijn verschillende effectieve interventies met gebruik van rolmodellen, een integrale gezinsaanpak en aandacht voor een nuttige vrijetijdsbesteding. Stevige aanpakken die zowel preventief als repressief worden ingezet. Hierbij is veel aandacht voor het corrigeren van grensoverschrijdend gedrag en het omgaan met gezag. Daarnaast wordt de jongere meer bewust gemaakt van zijn eigen verantwoordelijkheid en krijgt een reële reflectie op zijn eigen gedrag aandacht. In deze interventies staat maatwerk centraal.
Het bericht ‘Wat mis kan gaan bij een uitzetting; 3.165 vluchten geboekt 1.225 geannuleerd. Uitzetten vreemdelingen mislukt steeds vaker’ |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Wat mis kan gaan bij een uitzetting; 3.165 vluchten geboekt 1.225 geannuleerd. Uitzetten vreemdelingen mislukt steeds vaker»?1
Het is juist dat het aantal annuleringen van vluchten in 2014 en 2015 is toegenomen ten opzichte van 2013. De implementatie van de Dublin-verordening heeft ertoe geleid dat bewaring voorafgaand aan vertrek nog meer dan voorheen met waarborgen is omkleed, hetgeen tot gevolg heeft dat minder vreemdelingen voorafgaand aan de uitzettingen in bewaring kunnen worden gesteld. Daarmee is het voor vreemdelingen die niet meewerken aan vertrek eenvoudiger om zich voorafgaand aan het vertrek aan het toezicht te onttrekken, met annuleringen van vluchten tot gevolg. Nederland vraagt in EU-verband aandacht voor dit punt in het kader van de herziening van de Dublinverordening.
Verder worden vluchten soms geannuleerd omdat de vreemdeling eerder kan vertrekken, bijvoorbeeld als hij zelf een ticket overlegt of omdat hij alsnog zelfstandig vertrekt met IOM. Het is dus niet altijd zo dat een annulering ook betekent dat een vreemdeling niet vertrekt.
Voor het overige verwijs ik u naar de antwoorden op de overige vragen.
Is deze berichtgeving juist?
Zie antwoord vraag 1.
Ziet u mogelijkheden om het door middel van medische ingrepen of juridische procedures oprekken van het verblijf aan te pakken en in te perken?
Verbeteringen in het terugkeerproces zijn altijd mogelijk en er wordt steeds actief gezocht naar mogelijkheden om knelpunten in procedures weg te nemen. Daarbij is van betekenis het evenwicht te bewaren tussen enerzijds het belang van de staat om het (gedwongen) vertrek procedureel zo soepel mogelijk te laten verlopen, en anderzijds het belang van het individu door te voorkomen dat, door administratieve vergissingen of anderszins, een vreemdeling wordt uitgezet voor wie dat een schending van de meest fundamentele rechten betekent.
De bepaling in het Vreemdelingenbesluit (artikel 3.1 Vb 2000) op dit punt, is voor het overgrote deel ingegeven door Europese regelingen, in het bijzonder artikel 41 van de Richtlijn 2013/32/EU van het Europese parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (hierna: de Procedurerichtlijn) waarin is geregeld in welke gevallen een asielaanvraag niet mag worden afgewacht.
Dit is ook een belangrijk aandachtspunt van Nederland bij het invullen van het voorzitterschap van de Europese Unie. De inspanningen van Nederland zijn er op gericht om de samenwerking op het gebied van terugkeer van migranten zonder verblijfstatus met derde landen en tussen lidstaten onderling te verbeteren, alsmede het oneigenlijk gebruik van rechten en procedures om terugkeer te frustreren tegen te gaan. Tegelijkertijd worden de lidstaten van de EU en de instellingen van de EU aangemoedigd kritisch te kijken naar de noodzaak om wet- en regelgeving aan te passen en de mogelijkheid om administratieve hobbels in het terugkeerproces weg te nemen, met inachtneming van de grondrechten en de rechtsbescherming zoals deze zijn verankerd in de EU en nationale wet- en regelgeving. Daarbij zal tevens worden gekeken om procedures beter op elkaar af te stemmen en informatie en goede ervaringen uit te wisselen om het fenomeen van oneigenlijk gebruik aan te pakken en een effectievere terugkeer te bewerkstelligen.
Op dit moment worden voorbereidingen getroffen om onder meer de Procedurerichtlijn en de Dublinverordening te herzien. Inzet bij deze herziening zal zijn om de procedures met betrekking tot overdracht, uitzetting en bewaring te vereenvoudigen en beter op elkaar af te stemmen. Ook moeten herhaalde en last minute asielaanvragen met het enkele doel terugkeer te frustreren, waarbij geen nieuwe elementen en bevindingen aan de orde zijn, zo veel mogelijk worden voorkomen. Niet alleen in Nederland maar ook in andere lidstaten lijkt hiervoor steun te bestaan.
Wat wordt er gedaan om annuleringen van uitzettingen door nieuwe asiel- of beroepsprocedures te voorkomen? En zijn hier nog verbeteringen mogelijk?
Zie antwoord vraag 3.
Welke «probleemlanden» kennen we die niet mee willen werken aan gedwongen terugkeer? Welke interventies worden ten aanzien van deze landen gepleegd? En hoe het staat met de gezamenlijke Europese aanpak van probleemlanden?
Allereerst is van belang dat een vreemdeling in principe altijd vrijwillig en zelfstandig kan terugkeren naar het land van herkomst. Er zijn geen landen bekend die structureel weigeren hun onderdanen zelfstandig terug te laten keren. Daarnaast hebben veel landen geen principiële bezwaren tegen gedwongen terugkeer van hun burgers. Een aantal landen weigert uit beleidsoverwegingen echter mee te werken aan gedwongen terugkeer. Daarnaast werkt een aantal landen tegen door het stellen van veel voorwaarden, het niet reageren op verzoeken of het opwerpen van vragen. Het is moeilijk om een representatief beeld te geven over een langere periode aangezien het niveau van medewerking geen lineair beeld laat zien. Hoewel dit dus wisselt, verloopt de samenwerking op het gebied van gedwongen terugkeer op dit moment minder soepel met onder andere China, Algerije, Ethiopië, Iran, Irak, Somalië, Sierra Leone en Guinee. Een voortdurend proces van relatiebeheer is van belang om met deze landen in gesprek te blijven, te onderhandelen, zowel bilateraal als in EU-verband.
Is er vaak sprake van administratieve fouten of vertraging onderweg waardoor een uitzetting misloopt? Zo ja, bent u bereid in te zetten op het voorkomen van dergelijke onnodige fouten?
Een uitzetting kan om verschillende redenen niet doorgaan. Hoe vaak dit gebeurt als gevolg van administratieve fouten of vertraging onderweg wordt niet apart bijgehouden. Wel wordt door de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) geregistreerd om welke redenen een eenmaal geboekte vlucht wordt geannuleerd. Vaak gebeurt dit vanwege wettelijke procedures, bijvoorbeeld omdat de vreemdeling een nieuwe asielprocedure start of als de rechtbank een ingediend verzoek om een voorlopige voorziening toewijst. In een beperkt deel van de gevallen (in 2015 ging het om iets minder dan 5% van het totaal aantal annuleringen) is de reden van de annulering het gevolg van een administratieve fout, zoals bijvoorbeeld een verkeerd gespelde naam. Uiteraard wordt er getracht dit zoveel mogelijk te voorkomen.
Ziet u mogelijkheden om uitzettingen middels lange vluchten (met een overstap) beter te laten verlopen?
Er wordt altijd gezocht naar de beste mogelijkheid om vreemdelingen te laten terugkeren. Het is echter niet altijd mogelijk om lange vluchten en/of een overstap te voorkomen.
Hoe komt het dat Nederland Europees gezien slecht scoort als gebruiker van Frontex-faciliteiten? Waarom lukt het Nederland niet om uitzettingen af te stemmen met andere EU-lidstaten? Bent u van mening dat hier zo snel mogelijk verandering in moet komen?
Nederland doet actief mee aan door FRONTEX en door andere lidstaten geplande Joint Return Operations (JRO’s). Bij iedere FRONTEX-vlucht wordt door DT&V kritisch gekeken of de Nederlandse participatie kan worden vergroot. Daarbij speelt mee dat aan de voorwaarden moet worden voldaan alvorens een vreemdeling kan worden aangemeld voor zo’n vlucht. Zo moet de vreemdeling uitzetbaar zijn en in het bezit van geldige reisdocumenten. Voor zowel de reisdocumenten en het verkrijgen van landingsrechten is de medewerking van de landen van herkomst nodig. Omdat vreemdelingen niet onnodig lang in vreemdelingenbewaring mogen verblijven, «spaart» de DT&V geen vreemdelingen op voor een FRONTEX-vlucht. Als er een mogelijkheid is om een vreemdeling eerder te laten terugkeren, dan gebeurt dat. Overigens zet Nederland vooral in op het zelfstandig vertrek van vreemdelingen. Wanneer zij zelfstandig vertrekken, of zonder escorts, vertrekken zij niet via een JRO. Nederland zal steeds kritisch blijven kijken om deelname aan JRO’s te maximeren. Daarbij is het natuurlijk wel Van belang dat de DT&V op dat moment vreemdelingen in de caseload heeft die afkomstig zijn uit het land van bestemming van de FRONTEX-vlucht. Dat is lang niet altijd het geval.
Tenslotte is in het voorstel voor de nieuwe verordening voor de Europese Grens en Kustwacht een grotere rol voor het agentschap opgenomen t.a.v. terugkeer. Nederland ondersteunt deze grotere rol en verwacht dat FRONTEX hiermee het instrument van de JRO’s effectiever kan gebruiken om de lidstaten te ondersteunen.
Het bericht ‘Subsidie voor een werkster ook al verdien je genoeg’ |
|
Mona Keijzer (CDA), Sjoerd Potters (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de uitzending met de titel: «Subsidie voor een werkster ook al verdien je genoeg»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat gemeenten die geld van het ministerie ontvangen ter ondersteuning van kwetsbare groepen, dit geld blijkbaar inzetten om schoonmaakhulp tegen een gesubsidieerd tarief aan te bieden aan álle inwoners in de gemeente ongeacht of er sprake is van een Wmo-indicatie?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
De gemeenten Blaricum, Eemnes, Gooise Meeren, Hilversum, Laren, Weesp en Wijdemeren hebben van het ministerie financiële middelen gekregen voor de Huishoudelijke Hulp Toelage (HHT). Het doel van de HHT is het vergroten van de werkgelegenheid voor huishoudelijke hulpen. Om een zo’n groot mogelijk werkgelegenheidseffect te creëren hebben de betreffende colleges de keuze gemaakt dat alle inwoners van de regio Gooi en Vechtstreek gebruik kunnen maken van de HHT. Zij krijgen van de gemeenten een bijdrage van 10 euro per uur huishoudelijke hulp met een maximum van 4 uur per week.
Inwoners kunnen gebruik maken van de huishoudelijke hulp met een bijdrage van de gemeente door een bedrijf in te huren dat meewerkt aan het project. Deze aanbieders zijn te vinden op Schoonthuis.nl. Inwoners kunnen via Schoonthuis.nl direct een offerte bij een bedrijf van hun keuze aanvragen. Aanbieders die mee willen werken aan het project dienen te voldoen aan een aantal voorwaarden, die door de Regio Gooi en Vechtstreek worden gecontroleerd. Eén van de voorwaarden is dat bedrijven werken volgens de cao Verpleging, Verzorging en Thuiszorg. Op deze manier wordt gewaarborgd dat voormalig huishoudelijke hulpen onder gelijkblijvende arbeidsvoorwaarden kunnen blijven werken. Om het werkgelegenheidseffect van het project zo groot mogelijk te maken, stellen de gemeenten iedere inwoner in de gelegenheid om tegen een aantrekkelijk tarief gebruik te maken van de HHT. De gemeenten zien dat inwoners een hulp via het zwarte circuit hebben, omdat zij via een reguliere aanbieder geen huishoudelijke hulp kunnen vinden. Met het Project HHT brengen de gemeenten een reguliere huishoudelijke hulp voor iedereen binnen handbereik.
De gemeenten ontvangen een apart budget voor de financiering van (onder meer) de huishoudelijke hulp vanuit de Wmo. Dat budget wordt ook aan dat doel besteed. De subsidie die de gemeenten ontvangen hebben van het ministerie in het kader van de HHT is een afzonderlijk budget, dat door de gemeenten wordt ingezet om de werkgelegenheid voor huishoudelijke hulpen een stimulans te geven. Daarnaast is het belangrijk om te benadrukken dat inwoners van de betrokken gemeenten ruim 60% van het uurtarief zelf betalen. De gemeenten hebben gezamenlijk 7,8 miljoen euro in het project geïnvesteerd. Hier tegenover staat dus een bedrag van meer dan 7,8 miljoen euro dat door inwoners zelf in de werkgelegenheid van huishoudelijke hulpen wordt geïnvesteerd. Tegenover iedere gemeentelijke bijdrage van 10 euro staat namelijk een bijdrage van een inwoner van minimaal 12 euro. Een gezamenlijke investering dus van de gemeenten en haar inwoners in de werkgelegenheid voor huishoudelijke hulpen.
De HHT-gelden zijn niet alleen voor inwoners met een Wmo-indicatie bedoeld. Gemeenten zijn vrij om zelf te bepalen hoe zij meer werkgelegenheid voor huishoudelijke hulpen via de HHT realiseren. De gemeenten in de Gooi en Vechtstreek willen via de HHT een optimaal werkgelegenheidseffect creëren. De gemeenten denken dat het beste te kunnen bereiken door de HHT voor iedere inwoner toegankelijk te maken. Ik kan mij, gelet op de vooraf aan de HHT gestelde doelen en geldende uitgangspunten, vinden in deze aanpak.
Bent u bereid bij de desbetreffende gemeenten de hoeveelheid uren indicaties huishoudelijke zorg (zowel de lichte, Hbh 1, als de zwaardere, Hbh 2, vorm) die in 2014 en in 2015 afgegeven zijn op te vragen? Zo nee, waarom niet?
De gemeenten hebben besloten dat de HHT in geen enkele situatie de voorziening huishoudelijke hulp op grond van de Wmo 2015 vervangt. Inwoners die door een ziekte of beperking niet in staat zijn om het huishouden zelf te regelen of te betalen kunnen dus een beroep blijven doen op huishoudelijke hulp in het kader van de Wmo. Het inhuren van extra huishoudelijke hulp met de HHT vervangt de Wmo-voorziening dus niet. Ik zie dan ook geen reden om bij de gemeenten van de regio Gooi en Vechtstreek een specifiek overzicht op te vragen van de hoeveelheid uren indicaties voor huishoudelijke hulp.
Is het verstrekken van een dergelijke subsidie in strijd met de voorwaarden voor de huishoudelijke hulp toelage (HHT)? Zo ja, wat gaat u concreet doen om dit niet meer te laten gebeuren? Zo nee, bent u bereid om spoedig in gesprek te gaan met de betreffende gemeenten en de VNG om nadere afspraken hierover te maken en de Kamer daarover te rapporten?
De besteding van de gelden door gemeenten draagt naar mijn mening bij aan de met de HHT beoogde doelstelling en voldoet ook overigens aan de voorwaarden voor de toekenning van de HHT-gelden. De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten leggen over de besteding van de gelden verantwoording af aan de gemeenteraden. Ik wijs erop dat alle gemeenteraden hebben ingestemd met de besteding van deze gelden volgens deze wijze en de uitvoering van het plan waarover u de vragen stelt. Ik zie dan ook geen reden voor overleg over de besteding van de HHT middelen met de gemeenten van de regio Gooi en Vechtstreek en de VNG.
Bent u op de hoogte of meerdere gemeenten de huishoudelijke hulp toelage op deze manier inzetten? Bent u bereid hier nader onderzoek naar te doen?
De gemeente Tilburg is op 1 mei 2015 met een vergelijkbaar initiatief gestart. Iedere inwoner van die gemeente kan voor 10 euro per uur huishoudelijke hulp inkopen. Dit initiatief wordt aan het einde van dit jaar beëindigd. Ik zie geen aanleiding om nader onderzoek te doen naar mogelijke vergelijkbare initiatieven van andere gemeenten, nu deze wijze van invulling zich verhoudt met de eerder aan besteding van HHT-middelen gestelde kaders.
Hebben de desbetreffende gemeenten eerder contact gehad met het ministerie over besteding van HHT-gelden anders dan voor de doelgroep van de Wmo, namelijk mensen met een beperking? Hebben de gemeenten voor zover u weet overwogen om de mensen die onder de eenvoudige huishoudelijke verzorging vallen alsnog een (hogere) indicatie te geven?
Inwoners die door een ziekte of beperking niet in staat zijn om het huishouden zelf te regelen of te betalen kunnen een beroep blijven doen op huishoudelijke hulp in het kader van de Wmo. Het is aan de gemeente om in individuele situaties op basis van het wettelijk voorgeschreven onderzoek vast te stellen of en in welke mate ondersteuning geboden is. Die ondersteuning dient passend te zijn, ook gelet op de financiële omstandigheden van betrokkene.
Over het plan is contact geweest met het ministerie. De uitvoering van het plan kent geen relatie met de hoogte van de indicatie die iemand krijgt. Het plan treedt niet in de plaats van de in de Wmo 2015 aan de uitvoering gestelde kaders.
Gezondheidsklachten als gevolg van meervoudige mijnbouwschade |
|
Henk Nijboer (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving over het onderzoek «Gronings Perspectief» van de Rijksuniversiteit Groningen (RUG)?1
Ja.
Klopt het dat meervoudige mijnbouwschades leiden tot geestelijke klachten zoals slapeloosheid, neerslachtigheid, vermoeidheid, irritatie en geheugen- en concentratieverlies, en lichamelijke klachten zoals buik- en maagklachten, spier- en gewrichtsklachten, hoofdpijn en hartkloppingen?
Uit het tussenrapport Gronings Perspectief #1 van 29 april 2016 blijkt dat Groningers die meerdere keren schade door gaswinning aan hun woning hebben gehad, vaker te maken hebben met deze specifieke gezondheidsklachten dan mensen met geen of eenmalige schade.
Deelt u de mening van de hoofonderzoeker van de RUG, Tom Postmes, dat de benadering van de mijnbouwschade tot nu toe vooral een financiële insteek heeft en er te weinig aandacht is voor zaken als gezondheidszorg en het ontzorgen van mensen?
Uit dit tussenrapport komt nog eens duidelijk en met cijfers onderbouwd naar voren hoe ingrijpend de gevolgen van de aardbevingen veroorzaakt door gaswinning zijn voor het persoonlijke leven van veel Groningers. Dit gegeven was voor het kabinet mede aanleiding om de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) in te stellen. Het centraal stellen van bewoners met schade en hen ontzorgen zijn belangrijke uitgangspunten van het meerjarenprogramma «Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen». Zo behandelt de NCG sinds 1 januari 2016 de complexe schademeldingen. Een casemanager van de NCG zoekt in die gevallen met alle betrokkenen naar een oplossing en doet een bemiddelingsvoorstel. Daarnaast zijn er in het aardbevingsgebied diverse lokale initiatieven gericht op immateriële ondersteuning van bewoners.
Hoe gaat u de conclusies van dit onderzoek betrekken bij uw beleid? Kunt u hierover in overleg treden met de Nationaal Coördinator Groningen Hans Alders, en de Kamer hierover rapporteren?
Het ontzorgen van mensen met schade is reeds een belangrijk uitgangspunt bij de werkzaamheden van de NCG. In reactie op dit rapport heeft de NCG reeds laten weten dat de resultaten zullen worden benut om het schadeprotocol en de werkwijze van het Centrum Veilig Wonen (CVW) in dat opzicht te verbeteren. Ook heeft de NCG de Commissie Bijzondere Situaties verzocht de resultaten te benutten voor haar werkwijze. Over de voortgang van het meerjarenprogramma van de NCG rapporteer ik uw Kamer ieder kwartaal, zie ook mijn brief van 18 mei jl.
Klopt het dat dit slechts een tussenrapport is? Wanneer verwacht u het eindrapport?
Het onderzoek Gronings Perspectief is, in opdracht van de NCG, gestart in december 2015 en heeft een looptijd van twee jaar. Het eindrapport zal eind 2017 worden gepubliceerd. In de tussentijd wordt halfjaarlijks verslag uitgebracht in de vorm van een wetenschappelijk rapport. Daarnaast worden na iedere meting de resultaten op hoofdlijnen gepresenteerd in een voor een breed publiek toegankelijke rapportage. De publicatie waar in vraag 1 naar wordt verwezen, betreft de eerste van deze publieksrapportages.
Klopt het dat hieruit zou kunnen komen dat er voor de gezondheidsklachten onderliggende factoren zouden kunnen zijn, zoals financiële problemen en boosheid en woede richting de Nederlandse Aardolie Maatschappij en Shell?2
Het past mij niet om vooruit te lopen op mogelijke uitkomsten van nog lopend wetenschappelijk onderzoek.
Het bericht dat er opnieuw angst en intimidatie heersen bij Zorggroep Charim |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over de berichtgeving dat er opnieuw sprake is van een angst- en intimidatiecultuur bij Zorggroep Charim?1
Recent heeft «Basis & Beleid Organisatieadviseurs bv» in opdracht van Zorggroep Charim (hierna: Charim) onafhankelijk onderzoek gedaan naar mogelijke angst en intimidatie in de arbeidsverhoudingen en cultuur bij Charim. Het onderzoeksrapport is in april 2016 beschikbaar gekomen. Het algemene beeld is dat Charim «het verleden met zich meedraagt». De problematiek uit 2011/2012 speelt door in de huidige situatie. Hiermee is volgens het rapport niet bedoeld dat de problemen in 2011/2012 nooit zijn opgelost. Indicatief is dat het rapport vermeld dat sinds 2013 het aantal meldingen bij de vertrouwenspersoon van Charim is gedaald. Het rapport laat echter ook zien dat er op veel plekken binnen Charim sprake is van sociale onveiligheid. Dit acht ik onwenselijk. Niet alleen voor de medewerkers zelf maar ook vanwege het feit dat hierdoor de kwaliteit en veiligheid van de zorg in het geding kan komen. De bestuurder is primair verantwoordelijk om de nodige verbetermaatregelen door te voeren. Het rapport biedt hiervoor duidelijke aanbevelingen en handvatten. Het is aan de Raad van Toezicht om het bestuur te wijzen op zijn verantwoordelijkheid in deze en in te grijpen als het bestuur geen maatregelen neemt. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) ziet er op toe dat beide partijen hun verantwoordelijkheid nemen.
Hoe verklaart u dat – naar het schijnt – in deze instelling, na de ophef en rigoureuze bestuurlijke ingreep in 2011, wederom een cultuur van intimidatie is ontstaan?»2 3
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op het onderzoek dat uitgevoerd is op verzoek van de vakbonden die verontrustende signalen binnenkregen over Zorggroep Charim? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Zie antwoord vraag 1.
Doet de Inspectie voor de Gezondheidszorg momenteel onderzoek naar de patiëntveiligheid en de angst- en zwijgcultuur binnen Zorggroep Charim? Zo ja, sinds wanneer? Zo nee, waarom niet?
De IGZ ziet erop toe dat Charim de kwaliteit en veiligheid van de zorg borgt en treedt handhavend op wanneer blijkt dat dit niet het geval is. De IGZ heeft mij laten weten dat dit laatste op dit moment niet aan de orde is. De IGZ houdt de laatste jaren vrijwel continu toezicht op Charim, onder andere vanwege gemelde incidenten en calamiteiten. In maart 2016 heeft de IGZ tijdens een bestuursgesprek de bestuurder van Charim aangesproken over het feit dat hij de sfeer van angst en intimidatie eerder dit jaar niet heeft gemeld bij de IGZ.
De IGZ neemt de conclusies en aanbevelingen van het onderzoek door «Basis & Beleid Organisatieadviseurs bv» mee bij haar lopende toezichttraject bij Charim. De IGZ ontvangt op korte termijn van Charim een plan van aanpak over het doorvoeren van verbetermaatregelen. Onaangekondigde inspecties en bestuursgesprekken maken onderdeel uit van het lopende toezichttraject van de IGZ bij Charim. Mocht op basis van de bevindingen en/of ontvangen meldingen blijken dat de kwaliteit en veiligheid van de zorg in het geding is dan neemt de inspectie handhavende maatregelen.
Indien de Inspectie voor de Gezondheidszorg momenteel geen onderzoek doet, bent u bereid om de Inspectie te verzoeken om per direct een onderzoek te starten naar Zorggroep Charim? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg vervolg gegeven aan haar eerdere bezoeken bij Zorggroep Charim? Is de zorg inmiddels verbeterd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Vanwege welke financiële overwegingen heeft er in 2014 een reorganisatie plaatsgevonden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Charim heeft mij laten weten dat zij in verband met de continuïteit van zorg een aantal redenen had waarom zij zich genoodzaakt zag om te reorganiseren. Zo gaf Charim aan dat zij een aantal jaren relatief hoge personeelskosten had.
Daarnaast verwachtte Charim een afname van de omzet omdat mensen langer thuis blijven wonen in plaats van dat zij naar een zorginstelling gaan.
Charim zag daarnaast een toename van de complexe zorgvraag op de locaties, waardoor meer medewerkers met een hoger opleidingsniveau nodig waren en medewerkers met een laag opleidingsniveau boventallig werden.
Zorginstellingen zijn zelf verantwoordelijk voor hun bedrijfsvoering. De Raad van Bestuur moet dan, met advisering door de ondernemingsraad (OR) en cliëntenraad (CR), een besluit nemen over de te volgen koers. De Raad van Toezicht ziet erop toe dat het bestuur dat zorgvuldig doet. Als besloten wordt tot reorganisatie, gelden daarvoor de gebruikelijke regels uit de Wet melding collectief ontslag en de Wet op de Ondernemingsraden. Charim geeft aan dat deze procedures zorgvuldig zijn verlopen.
Wanneer een dergelijke reorganisatie risico’s met zich meebrengt voor de kwaliteit en de veiligheid van de zorg, dan grijpt de IGZ in. De IGZ heeft mij zoals hiervoor gezegd laten weten dat dit op dit moment niet aan de orde is. (Zie ook mijn antwoord op de vragen 4 t/m 6).
Hoeveel zorgverleners hebben vanwege de reorganisatie Charim verlaten? Was dit een persoonlijke keuze of zijn zij de laan uitgestuurd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb van Charim begrepen dat er per 1 oktober 2014 in totaal 196 medewerkers boventallig zijn verklaard en dat de Ondernemingsraad daarmee heeft ingestemd.
Ook heeft Charim mij laten weten dat zij hebben ingezet op begeleiding van werk naar werk via mobiliteitstrajecten, met ondersteuning van subsidiegelden uit het landelijk Sectorplan VVT, GHZ en GGZ. Hierdoor konden 101 boventalligen worden herplaatst en zijn 90 medewerkers vrijwillig vertrokken door gebruik te maken van de vertrekregelingen uit het Sociaal Plan. Voor vijf medewerkers moest gebruik worden gemaakt van een door het UWV verleende ontslagvergunning.
Om welke redenen zijn er meerdere leidinggevenden de afgelopen periode vertrokken bij Charim? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het afgelopen jaar zijn er bij Zorgroep Charim drie directeuren vertrokken. Van Charim heb ik begrepen dat twee van deze directeuren zijn vertrokken vanwege verschil van inzicht in de besturing van de organisatie. Het is verder niet aan mij om te treden in een arbeidsrelatie. Daarvoor gelden immers privaatrechtelijke regels en procedures.
Wie heeft de schriftelijke evaluatie geschreven van de reorganisatie die heeft plaatsgevonden in 2014? Hoe kan het dat de evaluatie positiever uitvalt dan de ervaringen van het personeel die eerder aangaven dat het personeel een lange tijd in een onzekere, onveilige situatie verkeerde en het niet eens was met de wijze waarop een aantal personeelsleden boventallig werd verklaard? Kunt u uw antwoord toelichten?
Charim heeft mij laten weten dat de evaluatie van de reorganisatie is geschreven vanuit de projectgroep reorganisatie/transitie, waarin de afdelingen P&O, control en zorgmanagement van Charim vertegenwoordigd waren. Het gehele reorganisatieproces is nauwlettend gevolgd door de OR en de vakbonden. Op regelmatige basis is er overleg geweest met de vakbonden en de OR waarin het reorganisatieproces tussentijds werd geëvalueerd en waar nodig bijgestuurd. De tussentijdse gerapporteerde evaluaties aan vakbonden hebben uiteindelijk geresulteerd in de schriftelijke eindevaluatie. Charim heeft zoals hiervoor gezegd voor vijf medewerkers gebruik moeten maken van een ontslagvergunning (zie mijn antwoord op vraag 9).
Charim zoekt de verklaring voor het verschil in inzicht in de herkenbare en begrijpelijke emoties die gepaard gaan met een reorganisatie, waaronder teleurstellingen, onbegrip en ook veel onzekerheid voor medewerkers.
Charim geeft aan dat zij zich zoveel als mogelijk heeft getracht goed te communiceren en te informeren. Volgens Charim heeft het boventallig verklaren van medewerkers soms tot onbegrip bij het personeel geleid. Charim geeft daarbij aan dat het boventallig verklaren van medewerkers op basis van beleidsregels van het UWV is gebeurd. Daarnaast heeft Charim externe coaching aangeboden als medewerkers dat op prijs stelden.
Welke spanningen zijn er tussen de Raad van Bestuur en de directie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het rapport maakt melding van spanning tussen de Raad van Bestuur en de directie van Charim. Het zou gaan om problemen in de openheid en samenwerking tussen verschillende niveaus van leidinggevenden. De IGZ neemt de conclusies en aanbevelingen van het rapport mee bij haar lopende toezichttraject bij Charim (zie mijn antwoord op de vragen 4 t/m 6).
Hoe oordeelt u over de werkwijze van de Raad van Bestuur en de kritiek die leidinggevenden binnen Charim hebben geuit over de werkwijze en intimidatie van het bestuur? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op de vragen 1 t/m 3, 4 t/m 6 en antwoord 11.
Is u bekend of er sprake is van zwijgcontracten bij Zorggroep Charim? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Tot op heden zijn er geen meldingen over zwijgcontracten vanuit (ex-)cliënten van Charim of diens vertegenwoordigers bij de IGZ binnengekomen. Wanneer (ex-)cliënten van Charim of diens vertegenwoordigers, een zwijgcontract met Charim hebben gesloten, dan kunnen zij dit melden bij het Meldpunt IGZ.
Vindt u het getuigen van goed bestuur dat wijzigingen in beleid niet, laat of zonder toelichting worden gecommuniceerd met personeel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het rapport van «Basis & Beleid Organisatieadviseurs bv» vermeldt dat beleidswijzigingen niet, laat of zonder toelichting worden gecommuniceerd en dat medewerkers aangeven onvoldoende te worden betrokken bij beleidswijzigingen die hun werk direct raken.
Ik vind het belangrijk dat personeel goed wordt betrokken bij beleidsvoornemens die hun werk direct raken. Hier zijn ook de nodige waarborgen voor opgenomen in de Wet op de Ondernemingsraden. Zo is vastgelegd dat de ondernemingsraad een adviesrecht en in een aantal gevallen een instemmingsrecht heeft op zaken die het personeel raken. De OR kan tegen een besluit van het bestuur in beroep gaan bij de rechter. Daarnaast moet de Raad van Toezicht controleren of het bestuur zijn taken op dit punt goed uitvoert en indien nodig maatregelen nemen. Ik hecht eraan dat deze waarborgen er zijn en worden benut.
Vindt u het wenselijk dat zorgverleners onduidelijkheid ervaren in hun taken en bevoegdheden en daardoor eigen kaders of normen gaan hanteren? Wat zegt dit over de patiëntveiligheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, dit is geen wenselijke situatie. Zie voorts mijn antwoorden op de vragen 1 t/m 3 en 4 t/m 6.
Het uitblijven van genoegdoening aan (indirecte) slachtoffers van mijnbouwactiviteiten in Colombia |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Jan Vos (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Wat is uw reactie op de oproep van vredesorganisatie PAX aan Europese energiebedrijven om een tijdelijke inkoopstop toe te passen totdat Colombiaanse leveranciers, die worden verdacht van betrokkenheid bij gewelddadige paramilitaire acties tussen 1996 en 2006 in het mijnbouwgebied, de slachtoffers hebben voorzien van genoegdoening?1
De Nederlandse overheid staat een inclusieve benadering voor, waarin transitional justice – ingebed in het toekomstige vredesakkoord met FARC – voorziet in slachtoffergenoegdoening voor alle slachtoffers van het gewapend conflict in Colombia. De rol die mijnbouwbedrijven hebben gespeeld bij het financieren van paramilitair geweld in de regio Cesar is niet formeel vastgesteld en zou idealiter onderdeel zijn van de waarheidsvinding. Alle betrokken partijen (waaronder ook lokale overheid, paramilitairen, rebellen en andere bedrijven) hebben een rol bij waarheidsvinding en genoegdoening voor slachtoffers in deze regio. De huidige ontwikkelingen in Colombia, zoals het aanstaande vredesakkoord met de FARC, de start van vredesonderhandelingen met het Nationaal Bevrijdingsleger (ELN), bieden hoop op duurzame vrede.
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven dat ze actief werk maken van maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) en dus van energiebedrijven dat ze werken aan verbeterde sociale- en milieuomstandigheden in de steenkoolketen. Transparantie en aanspreekbaarheid zijn daarbij belangrijke instrumenten. Nederlandse energiebedrijven zetten stappen voor een verantwoorde steenkoolketen, zowel binnen het bedrijfsinitiatief Bettercoal als daar daarbuiten. Het is het kabinet bekend dat een aantal energiebedrijven in binnen- en buitenland een kritische houding heeft over de voortgang binnen de steenkoollagen. Het kabinet stimuleert hen om aan de hand van actieplannen tussen de energiebedrijven en de mijnbouwbedrijven aan verbeteringen te werken.
De OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen beschrijven verschillende mogelijke reacties van ondernemingen met betrekking tot een zakelijke relatie waar zij een risico identificeren, namelijk de voortzetting van de relatie met een toeleverancier gedurende de inspanningen om risico’s te verminderen, tijdelijke opschorting van een relatie gedurende de inspanningen tot vermindering van de risico’s of, als laatste toevlucht, stopzetting van de relatie nadat pogingen tot risicovermindering hebben gefaald.2 In haar besluit tot stopzetting van een relatie dient een onderneming mogelijke sociaaleconomisch ongunstige effecten van die stopzetting mede in overweging te nemen. Het kabinet moedigt de energiebedrijven aan om hun handelsrelatie met de mijnbouwbedrijven in te zetten voor deze verbeteringen om te voorkomen dat de optie van een tijdelijke opschorting ingeroepen moet worden. Het kabinet blijft met de bedrijven in gesprek over hun inzet en resultaten binnen het kader van het steenkoolconvenant.
Bent u bereid om Nederlandse energiebedrijven, al dan niet en marge van het steenkoolconvenant, te stimuleren om gehoor te geven aan de oproep van PAX? Zo niet, welke andere mogelijkheden ziet u om de Colombiaanse mijnbouwbedrijven onder druk te zetten?
Zie antwoord vraag 1.
Welke potentiële negatieve gevolgen heeft een tijdelijke stop van inkoop van Colombiaanse steenkool, zoals recent door DONG Energy werd afgekondigd, voor de plaatselijke bevolking?
Steenkool is een belangrijk exportproduct voor Colombia (15% van de totale export3). In hoeverre de bevolking negatieve gevolgen zal ondervinden van een exportstop is sterk afhankelijk van de mogelijkheden van in Colombia opererende mijnbouwbedrijven om alternatieve afzetmarkten te vinden. Indien dit onvoldoende het geval zal zijn, is niet uit te sluiten dat dit zal leiden tot vermindering van de steenkoolproductie en daarmee tot verlies van werkgelegenheid voor de lokale bevolking in relatief arme provincies zoals de mijnbouwregio’s Cesar en la Guajira. Uit onderzoek van The Terrace & BSD Consulting4 voorafgaand aan de Nederlandse missie naar Colombia in november 2014 bleek het belang van mijnbouw voor deze twee provincies. In Cesar komt 42 procent van het BBP van mijnbouw, in La Guajira is dat meer dan 60 procent. DONG heeft overigens geen inkoopstop afgekondigd, maar is een jaar geleden al gestopt met inkopen van steenkool bij Prodeco omdat het bedrijf minder vraag naar steenkool had. Hoewel deze «inkoopstop» niets te maken had met vermeende misstanden bij de Prodeco, kunnen de economische gevolgen dezelfde zijn.
De UN Guiding Principles for Business and Human Rights (UNGP’s) en de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen verwachten van bedrijven dat zij de negatieve effecten van disengagement inzichtelijk maken door middel van een risico-assessment. Dit betekent dat eventuele risico’s van disengagement geïdentificeerd dienen te worden. Op deze manier kunnen eventuele negatieve gevolgen voorkomen en gemitigeerd worden door bedrijven.
Welke maatregelen kunnen door energiebedrijven en de Nederlandse overheid worden genomen om deze negatieve gevolgen te voorkomen en bent u bereid deze maatregelen te betrekken bij het stimuleren van een tijdelijke stop van inkoop van Colombiaanse steenkool?
Zie antwoord vraag 3.
Dicht u zichzelf een rol toe om als EU-voorzitter en voorvechter van schone en eerlijke mondiale productieketens het uitblijven van (lokale) erkenning en genoegdoening in Colombia op de Europese agenda te zetten? Zo nee, waarom niet?
Nederland zet zich actief in om de verduurzaming van mondiale waardeketens en toegang tot herstel en verhaal (access to remedy) hoog op de EU-agenda te zetten. Onder het Nederlands EU-voorzitterschap heeft de Raad op 12 mei conclusies aangenomen waarmee de EU zich committeert aan meer inspanningen op het verduurzamen van mondiale waardeketens.5
Verder zijn in de actieplannen van de overheid voor 2016, ter uitvoering van het steenkoolconvenant, verschillende activiteiten in EU-verband opgenomen. Zo wordt bij bijeenkomsten in het kader van het Europees voorzitterschap nader gesproken over het belang van een verantwoorde (steenkool-)keten en de rol van verschillende actoren daarin. Tevens worden de mogelijkheden verkend om met andere Europese spelers zoals Zwitserland, Duitsland en Denemarken samen te werken ter verbetering van de steenkoolketen. De EU gebruikt ook handelsakkoorden om duurzame handel te stimuleren. In het handelsakkoord tussen de EU en Colombia is een duurzaamheidshoofdstuk opgenomen, waarin afspraken over arbeidsnormen en milieu zijn vastgelegd. Toezicht op de naleving van deze afspraken is voorzien door een subcomité Handel en Duurzame Ontwikkeling. Het kabinet zit zich in EU-verband in voor bespreking met de Colombiaanse overheid van de duurzaamheidstekorten in de steenkoolsector via deze weg.
Kunt u de Kamer toelichten hoe het thema genoegdoening momenteel al dan niet lijkt te worden meegenomen in de Colombiaanse vredesonderhandelingen in Havana? Welke mogelijkheden ziet u om de genoegdoening te verankeren in het nog af te sluiten vredesakkoord?
In december 2015 bereikten de Colombiaanse regering en de FARC overeenstemming over het onderhandelingshoofdstuk over slachtoffers van het gewapend conflict. Zij maakten afspraken over genoegdoening voor alle slachtoffers van het gewapend conflict. Misdaden begaan door partijen in het gewapend conflict die volgens internationaal recht vervolgd dienen te worden, zullen voor speciale tribunalen worden gebracht. Daarnaast wordt er een waarheidscommissie opgericht die tot doel heeft om de gebeurtenissen in het kader van het gewapend conflict in kaart te brengen. Naast overheidsinstanties als politie en leger en (voormalige) leden van illegale gewapende groeperingen zullen ook «derden», waaronder bedrijven, verantwoording moeten afleggen over hun rol in het gewapend conflict. Zij dienen tevens een bijdrage te leveren aan de waarheidsvinding waarop slachtoffers recht hebben.
In de bilaterale politieke dialoog tussen Nederland en Colombia en de dialoog die de EU voert met Colombia zet Nederland zich in het bijzonder in voor de implementatie van afspraken over transitional justice.Nederland stimuleert hierbij de betrokkenheid van alle actoren waaronder die van bedrijven. Op 24 februari jl. heb ik dit ook besproken met de Colombiaanse Minister voor post-conflict, Rafael Pardo.
Kunt u toelichten hoe het staat met de voorgenomen «verkenning van de slachtofferproblematiek in Cesar», zoals verwoord in de Voortgangsrapportage steenkoolconvenant 2015? In hoeverre heeft u vertrouwen in een objectieve en constructieve rol van de Colombiaanse autoriteiten? Deelt u de mening dat Nederland en de betrokken Nederlandse energiebedrijven ook zonder afdoende medewerking van de Colombiaanse autoriteiten hun verantwoordelijkheden moet nemen om tot gerechtigheid te komen? Welke mogelijkheden ziet u hiertoe?
Ten tijde van opdrachtverlening aan UNHCHR (voorjaar 2015) tot verkenning naar slachtofferproblematiek in Cesar, leek een vredesakkoord met FARC nog ver weg. In het afgelopen half jaar zijn echter belangrijke stappen gezet. De vredesonderhandelingen met FARC verkeren in de laatste fase. Het vredesakkoord ligt nu binnen handbereik. Gezien de voortgang van het vredesproces dient aansluiting plaats te vinden bij het vredesakkoord. In het vredesakkoord worden vergaande afspraken opgenomen over transitional justice, waaronder afspraken over waarheidsvinding en slachtoffergenoegdoening. Zodra het vredesakkoord getekend is, zal de Colombiaanse regering de implementatie ter hand moeten nemen. De Colombiaanse regering kan daarbij rekenen op de materiële en niet-materiële steun van de internationale gemeenschap. Ook de Nederlandse regering steunt de implementatie van het vredesakkoord, onder andere via het EU Trust Fund. De specifieke verkenning in de regio Cesar zal daarom niet worden uitgevoerd.
Helaas worden slachtoffers van het gewapend conflict die hun recht zoeken, zoals kritische vakbondsleden en mensenrechtenverdedigers, nog steeds bedreigd in Colombia, ook in de regio Cesar. De Colombiaanse overheid vindt deze bedreigingen zeer zorgelijk. Deze zorgen worden gedeeld door Nederland en de internationale gemeenschap. In de bilaterale politieke dialoog tussen Nederland en Colombia en de dialoog die de EU voert met Colombia wordt hier aandacht voor gevraagd. De Nederlandse ambassade zet zich in voor mensenrechtenverdedigers, onder andere door een project dat is gericht op de tijdelijke hervestiging van mensenrechtenverdedigers die ernstig worden bedreigd.
Nadat het vredesakkoord is gesloten zal Nederland in samenspraak met de Colombiaanse overheid onderzoeken welke mogelijke instituties kunnen worden gesteund die bijdragen aan de implementatie van het vredesakkoord, waaronder in de regio Cesar. De Nederlandse regering en de energiebedrijven stimuleren de betrokken partijen, waaronder het Colombiaanse bedrijfsleven, in Colombia om binnen het vredesakkoord afspraken te maken over genoegdoening van slachtoffers.
Kloppen de signalen die via Pax en familieleden van slachtoffers worden verspreid dat er nog altijd omwonenden en vakbondsleden van de mijnen in Cesar worden bedreigd? Worden deze signalen meegenomen in het onderzoek naar waarheidsvinding waar Nederland zich aan heeft gecommitteerd in de «Voortgangsrapportage steenkoolconvenant 2015»?
Zie antwoord vraag 7.
Online-casino’s vanuit Curaçao in Nederland |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat Zon Casino met een Curaçaose sublicentie actief is op de Nederlandse markt?1
Indien Curaçaose kansspelaanbieders actief zijn op de Nederlandse markt, beschikt de Nederlandse Kansspelautoriteit over de handhavingbevoegdheden zoals opgenomen in de Wet op de kansspelen. De kansspelautoriteit heeft meerdere meldingen over Curaçaose aanbieders die illegaal in Nederland kansspelen zouden aanbieden, onderzocht. Het bleek te gaan om illegale kansspelen met een beperkte omvang op de Nederlandse markt. Het onderzoek heeft geleid tot interventies, waarna de overtredingen zijn beëindigd. Tot nog toe kon worden volstaan met informele handhavinginstrumenten jegens illegale loterijen en het opleggen van boetes aan de aanbieders van online-kansspelen.
Klopt het dat de eigenaren van Zon Casino (YellowStone en Tecst International) Nederlanders zijn?
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en ik nemen de door u geuite zorgen over de kansspelmarkt op Curaçao serieus en zetten ons in om de uitbreiding van illegaal kansspelaanbod vanuit Curaçao in Nederland te voorkomen.
De Nederlandse Minister van Veiligheid en Justitie heeft daarom, en marge van het Justitieel Vierpartijen Overleg (JVO) van 1 juni jl., bij de Minister van Justitie van Curaçao aandacht gevraagd voor het toezicht op internetgokken. Voor regeling van het toezicht is op Curaçao een landsverordening in voorbereiding.
Het aanbieden van kansspelen vanuit Curaçao en de aanpak van mogelijke misstanden daarbinnen betreft immers een landsaangelegenheid van Curaçao. Daarmee is het een aangelegenheid van de regering en het Openbaar Ministerie van Curaçao om het toezicht op online-kansspelen goed te regelen. Het is niet mogelijk om vragen over individuele Curaçaose bedrijven, bedrijfsconstructies en burgers te beantwoorden.
Op Curaçao treedt het Openbaar Ministerie zichtbaar op tegen misstanden die raken aan de integriteit van bestuur, waarbij ook de gokindustrie in beeld is (ik verwijs u naar de veroordeling in de Bientu-zaak van 1 april jl.).
De kansspelautoriteit heeft geen handhavingsbevoegdheden buiten het Nederlandse grondgebied en dus ook niet op Curaçao. Zij zet zich wel in voor een verbetering en meer structurele samenwerking met Curaçao. De motie van de leden Kooiman en Van Wijngaarden over het actief bestrijden van de illegale gokindustrie op Curaçao en Sint Maarten die op 5 juli jl. door uw Kamer is aangenomen, benadrukt dat hier bijzondere aandacht naar uit dient te gaan. De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie zal op een later moment reageren op deze motie.
Klopt het dat op Curaçao de eigenaar van Antillephone NV de masterlicentie-houder is?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn de activiteiten van Zon Casino gericht op de Nederlandse markt legaal? Wie moet hier in Curaçao toezicht op houden, en wie in Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verklaart u dat Bellmark Casino, dat ook actief was op de Nederlandse markt, de dag nadat over dit online-casino vragen zijn gesteld, offline is gegaan?2
Hoe waardeert u in dit verband de opmerking van de masterlicentie-houder (E-management NV) dat de activiteiten rondom Bellmark casino in 2014 «afdoende» zouden zijn geregeld met de Nederlandse Kansspelautoriteiten, maar deze (illegale) praktijk richting Nederland tot voor zeer kort toch is voortgezet?3
Hoe waardeert u dat Curaçao illegale loterijen (Wega di Number) en illegale online casino-praktijken zoals Bellmark Casino en Zon Casino uitbreidt naar Nederland, alsook naar de rest van de wereld, zoals Australië (Emu Casino) en de Verenigde Staten (Pinnacle Sports)?4
Wanneer en door wie is de constructie masterlicentie-houder en sublicentie-houder voor online gokken (vooral vanuit de e-zones) bedacht en opgezet?5
Deelt u de opvatting dat deze master-sublicentie-constructie grote risico’s in zich draagt van witwassen en andere vormen van financiële criminaliteit? Deelt u de opvatting dat het ontbreken van wetgeving en toezicht zo mogelijk nog grotere risico’s in zich draagt van witwassen en andere vormen van financiële criminaliteit?6
Klopt het dat telecombedrijf UTS (al dan niet via haar dochtermaatschappijen) als telecomprovider een deel van bovengenoemde online-casino’s faciliteert?
Klopt het dat UTS onlangs datacenter CTEX heeft aangekocht (mede) om haar diensten aan Curaçaose online gokbedrijven wereldwijd verder uit te breiden?
Klopt het dat UTS tevens nauw samenwerkt met de veroordeelde loterijenbaas Dos Santos?7
Klopt het dat UTS de smsloterijen joint-venture SMS2WIN faciliteert? Klopt het dat UTS deze smsloterijen op Curaçao, op Sint Maarten en in het buitenland (en dus internationaal) via haar netwerk aanbiedt?
Klopt het dat KPMG (KPMG Meyburg) al meer dan 15 jaar de externe accountant is van UTS?
Klopt het dat KMPG eveneens management-consultancy, onderzoeksrapportage en technische advisering en diensten levert aan UTS? Klopt het dat huidige UTS CEO eerder werkzaam was voor KMPG (BearingPoint)? Klopt het dat KMPG tevens betrokken is bij verkoopactiviteiten van dochteronderneming Uniqa?
Klopt het dat de jaarrekeningen van UTS feitelijk niet door de eigen Raad van Commissarissen (en dus ook niet door haar aandeelhouder) inhoudelijk kunnen worden gecontroleerd, omdat zij geheim dienen te blijven en aan de Raad van Commissarissen alleen geconsolideerd ter controle worden aangeboden? Klopt het ook dat dit soort praktijken feitelijk al jaren gaande zijn?
Hoe verklaart u dat UTS en haar dochterondernemingen wel een overheidsbedrijf zijn, maar niet worden gerekend tot het Land en diens organen en dat toezicht door de Algemene Rekenkamer niet is toegestaan?8
Wie is de feitelijke overheidstoezichthouder op UTS, het bedrijf dat eerder (16 mei 2013) verklaarde dat de toezichthoudende instanties nooit zouden hebben aangegeven of opgelegd dat het zou moeten ingrijpen in door haar geleverde diensten aan (illegale) gokbedrijven?9
Kunt u een overzicht geven van de totale omzet van de goksector van Curaçao, gespecificeerd in de casinosector, de loterijensector, de smsloterijensector en de online goksector? Zo nee, waarom niet? Hoeveel belastinginkomsten loopt Curaçao hierbij mis?
Deelt u de mening dat het toezicht van Curaçao op de goksector faalt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke rol ziet u voor het Koninkrijk om deze bestuurlijke misstanden weg te nemen?10
Het bericht dat bij het inroosteren van examens in Groot-Brittannië rekening wordt gehouden met de Ramadan |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Exams timetabled to accommodate Ramadan»?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat Vlaamse scholen door koepelorganisaties worden opgeroepen om hun examenroosters aan te passen aan de Ramadan?2
Ja.
Wat vindt u ervan dat in Groot-Brittannië en Vlaanderen stemmen opgaan om rekening te houden met de Ramadan in het kader van de planning van examens?
Groot-Brittannië en België kennen geen stelsel met centrale examens zoals in Nederland. Centrale examens vinden voor leerlingen in het voortgezet onderwijs één keer gedurende de hele schoolloopbaan plaats. Uitgaande van het feit dat de ramadan 31 dagen duurt is het praktisch al niet mogelijk hier rekening mee te houden. In Nederland gaan we bij de vaststelling van de examenperiode uit van de wettelijk vastgestelde feestdagen.
Bestaan er volgens u mogelijke effecten van het afnemen van toetsen en examens tijdens religieuze vastenperiodes? Zo ja, vormen deze effecten dan een mogelijke belemmering in de voortgang van leerlingen en/of studenten in het onderwijs? Zo nee, op basis waarvan stelt u dit?
Jaarlijks doen ongeveer 200.000 leerlingen het centrale examen in het vastgestelde tijdvak. Het is de individuele verantwoordelijkheid van een leerling om zich zo goed mogelijk voor te bereiden op toetsen en examens. Het kan zijn dat leerlingen religieuze verplichtingen belangrijk vinden, ook in periodes waarin toetsen worden afgenomen. Die afweging laat ik aan het individu. Islamitische leerlingen die graag deelnemen aan het vasten kunnen er overigens ook voor kiezen om – eventueel in overleg met hun geestelijke – de vastenperiode te verplaatsen. Er zijn leerlingen die dat ook doen.
Wat vindt u van de uitkomsten van onderzoek dat is uitgevoerd aan de VU Amsterdam3, namelijk dat studenten met een islamitische achtergrond lagere resultaten op een examen behaalden tijdens de Ramadan? Maakt u zich hier zorgen over in de bredere context van het onderwijs?
Zie het antwoord bij vraag 4.
Bent u, gezien het feit dat een deel van de centrale eindexamens dit jaar wordt afgenomen tijdens de Ramadan, bang dat de prestaties van sommige leerlingen hierdoor lager zullen uitvallen? Zo ja, wat gaat u op grond hiervan doen? Zo nee, waarom niet?
Het eerste tijdvak van de centrale examens in het voortgezet onderwijs vond plaats in de periode van 21 maart tot en met 27 mei 2016. Daarnaast was er een uitloop van enkele dagen voor eventuele calamiteiten. Er was dus in 2016 geen overlap tussen de centrale examens in het eerste tijdvak met de ramadan. Dit geldt eveneens voor het eerste tijdvak van de centrale examens in 2017.
In het tweede tijdvak kan in 2016 en 2017 wel sprake zijn van overlap met de ramadan. Gedurende het tweede tijdvak kan de leerling één vak herkansen. Hij legt dat examen af tijdens een ochtendsessie dan wel een middagsessie.
De inspanning tijdens het tweede tijdvak is dus veel minder intensief dan de inspanning tijdens het eerste tijdvak. Bovendien kunnen leerlingen gebruik maken van de mogelijkheid om het vasten te verplaatsen, zoals beschreven in vraag 4.
Bent u bereid om met relevante veldpartijen in overleg te treden om hen ertoe te bewegen om rekening te houden met religieuze vastenperiodes in het kader van het afnemen van toetsen en examens? Zo ja, wanneer zult u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
Dit is niet nodig. Zoals in het antwoord op vraag 6 wordt aangegeven, is er geen probleem gedurende het eerste tijdvak in de examenjaren 2016 en 2017.
Welke maatregelen zult u nemen om ervoor te zorgen dat leerlingen kunnen meedoen met het vasten zonder dat dit een negatieve uitkomst heeft op hun resultaten bij centrale eindexamens en andere examens?
Gelet op de antwoorden bij de vragen 4, 5 en 6 acht ik geen aanvullende maatregelen noodzakelijk.
Bent u bereid om te evalueren of er andere religieuze feesten en/of evenementen bestaan die mogelijk een negatieve uitkomst hebben op onderwijsuitkomsten en op grond hiervan te bezien of er maatregelen getroffen zouden moeten worden om ervoor te zorgen dat er zonder problemen op onderwijsgebied uiting gegeven kan worden aan een religie? Zo ja, op welke termijn kunnen wij de uitkomsten hiervan verwachten? Zo nee, waarom niet?
In Nederland komen zeer veel religies voor die elk op zich wel ergens gedurende het jaar dan wel op meerdere momenten – naast de wettelijk vastgelegde feestdagen in Nederland – religieuze feest- of gedenkdagen kennen. Het is ondoenlijk na te gaan of er hierdoor negatieve uitkomsten ontstaan op de onderwijsuitkomsten. Scholen hebben de ruimte om daar op lokaal niveau enigszins rekening mee te houden. Dat is bij de centrale examens niet mogelijk.
Belegeringen en voortdurende bombardementen in Syrië |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het feit dat vorige week ruim 500 mensen zijn geëvacueerd uit belegerde steden in Syrië?1
De voortdurende belegeringen blijven een van de grootste zorgpunten in dit conflict. Er zijn naar schatting 13,5 mln. burgers in het land die hulp behoeven. Alle inspanningen moeten erop gericht blijven hen te bereiken. Het is goed nieuws dat deze evacuatie uit belegerde gebieden, de grootste sinds de start van het conflict, is geslaagd. Het betrof vier gebieden, waarvan twee werden belegerd door het regime en twee door rebellen. Deze operatie toont de onmisbare waarde van VN-hulporganisaties en organisaties als Internationale Comité van het Rode Kruis aan.
Hoe beoordeelt u het feit dat het Syrische regime vorige week nog hevige bombardementen heeft uitgevoerd op markten in twee steden, waarbij minstens 50 mensen om het leven kwamen?2
Het aanvallen van burgers en burgerobjecten is in strijd met het humanitair oorlogsrecht en wordt door het kabinet sterk veroordeeld. De meest kwetsbare burgers worden in deze oorlog steeds opnieuw slachtoffer en dat is onacceptabel. Het is van groot belang dat degenen die dergelijke aanvallen hebben gepleegd verantwoordelijk worden gehouden.
Deelt u de mening dat het begrijpelijk is dat onderhandelaars van de Syrische oppositie de vredesbesprekingen in Genève hebben verlaten vanwege deze bombardementen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt de frustratie over het toegenomen geweld en humanitaire leed in Syrië en begrijpt het standpunt van de oppositie. Tegelijkertijd moet de formele terugtrekking van de oppositie uit het Genève-proces worden betreurd. Het kabinet blijft de boodschap overbrengen dat het beëindigen van dit conflict moet worden gezocht in een politieke oplossing; deze kan niet worden bewerkstelligd zonder deelname van alle partijen aan de onderhandelingen.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties dat mensen die voedsel als wapen gebruiken daarvoor ter verantwoording moeten worden geroepen als oorlogsmisdadigers? Deelt u deze mening? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties verbindt u daaraan?3
Secretaris-Generaal Ban Ki-moon stelt terecht dat het gebruikmaken van uithongering van burgers als methode van oorlogvoering een oorlogsmisdrijf vormt. Nederland benadrukt consequent dat degenen die zich schuldig hebben gemaakt aan internationale misdrijven hiervoor verantwoordelijk moeten worden gehouden. In dit verband heeft Nederland onder andere de VN-Veiligheidsraad opgeroepen om de situatie in Syrië naar het Internationaal Strafhof te verwijzen en bepleit Nederland toelating van de VN Commission of Inquiry tot Syrië. Ook is in Nederland momenteel een uitbreiding van de Wet Internationale Misdrijven in voorbereiding, zodat deze methode van oorlogvoering niet alleen in gewapend conflict tussen staten, maar in alle gewapende conflicten strafbaar wordt gesteld als oorlogsmisdrijf.
Hebt u kennisgenomen van de zeer schrijnende situatie in Darayya waar mensen zwaar ondervoed zijn, uithongeren en zich genoodzaakt zien om gras te eten?4
Ja, zie onze verklaringen d.d. 17 mei en 29 april jl.
Bent u bereid om u in te zetten voor voedseldroppings boven Darayya, zoals eerder succesvol gebeurde in Deir-ez Zor, in lijn met de oproep van de Kamer daartoe?5
De uitvoerder van voedseldroppings boven Deir ez-Zor, het World Food Programme (WFP), heeft aangegeven dat een uitbreiding van deze operatie naar andere belegerde gebieden complex en gevaarlijk is. De huidige situatie in Darayya heeft echter wederom aan het licht gebracht hoe hoog de nood is in dergelijke belegerde gebieden. Bij de ministeriële International Syria Support Group op 17 mei is daarom besloten dat indien het regime niet vóór 1 juni a.s. volledige toegang verleent tot een aantal belegerde gebieden, het WFP zal worden gevraagd de mogelijkheden van voedseldroppings voor belegerde en moeilijk bereikbare gebieden opnieuw te onderzoeken. Nederland levert reeds een financiële bijdrage aan de voedseldroppings ten behoeve van Deir ez-Zor en is bereid een bijdrage te leveren aan verdere droppings indien die tot stand zouden komen.
Wanneer wordt er volledige uitvoering gegeven aan resolutie 2268 van de VN-Veiligheidsraad, waarin wordt opgeroepen tot humanitaire toegang tot alle belegerde gebieden?6
Volledige humanitaire toegang zonder voorwaarden is het doel en de strekking van resolutie 2268. Het Assad-regime weigert zoals bekend volledige humanitaire toegang en geeft slechts (gedeeltelijke) toegang tot een beperkt aantal gebieden. In sommige gevallen blokkeren ook andere strijdende partijen de toegang. Leden van de humanitaire Task Force van de ISSG oefenen voordurend druk uit om deze situatie te veranderen.
In totaal konden sinds het begin van dit jaar circa 800.000 mensen in belegerde en moeilijk bereikbare gebieden ten minste éénmaal bereikt worden met humanitaire hulp. De toegang is mede tot stand gekomen door intensief overleg binnen en politieke druk van de Taskforce. Bovendien heeft de VN tot dusver ruim 50 voedseldroppings uitgevoerd ten behoeve van burgers in het door ISIS belegerde Deir ez-Zor. Deze inspanningen vloeien voort uit ISSG-afspraken en worden gefinancierd door ISSG-leden, waaronder Nederland.
Kunt u toelichten wat de «International Syria Support Group Task Force on Humanitarian Access» tot dusver heeft bereikt? Welke concrete resultaten zijn er geboekt?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór 18 mei a.s., te weten de datum waarop in de Kamer schriftelijke vragen kunnen worden ingebracht ter voorbereiding van de Raad Buitenlandse Zaken van 23 mei a.s?
Het is helaas niet mogelijk gebleken aan dit verzoek te voldoen.
Een eventueel gratieverzoek voor een in Egypte veroordeelde Nederlandse journaliste |
|
Michiel Servaes (PvdA), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Joël Voordewind (CU), Harry van Bommel (SP), Han ten Broeke (VVD), Kees van der Staaij (SGP), Raymond Knops (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het feit dat in september 2015 twee journalisten die zijn veroordeeld in Egypte, gratie hebben gekregen?1
Ja.
Kunt u zich herinneren dat u met betrekking tot de veroordeling van een Nederlandse journaliste die voorheen werkzaam was in Egypte, Rena Netjes, in juni 2014 de volgende uitspraken heeft gedaan: Het Nederlandse kabinet is van mening dat mevrouw Netjes geen eerlijk proces heeft gehad. (...) Het Nederlandse kabinet concludeert daarom dat aan de minimumvereisten voor een eerlijke rechtsgang niet is voldaan en ziet de gang van zaken als strijdig met het Internationaal Verdrag inzake burgerlijke en politieke rechten (BUPO-verdrag) waarbij Egypte partij is.2 Nederland heeft de Egyptische autoriteiten geïnformeerd dat het zeer betreurt dat mevrouw Netjes door de gang van zaken in Egypte de mogelijkheid wordt ontzegd om veilig te kunnen terugkeren en ter plaatse haar werk te kunnen doen. Deze uitkomst staat haaks op de verwachtingen die bilateraal zijn uitgesproken op 6 februari 20143? Welke acties heeft u, in lijn met deze uitspraken, ondernomen om het vonnis tegen mevrouw Netjes ongedaan te maken?
Volgens informatie ingewonnen door de Nederlandse ambassade in Cairo is het op basis van Egyptisch recht noodzakelijk dat mevrouw Netjes naar Egypte reist om daar een nieuw proces aan te vragen en dit in persoon bij te wonen om kans te maken op een vernietiging van het vonnis. Begrijpelijkerwijs heeft mevrouw Netjes aangegeven hiertoe niet bereid te zijn. De Nederlandse inzet is daarom gericht op het ondersteunen van een gratietoekenning, waarbij de opgelegde straf wordt kwijtgescholden.
Bent u er zich van bewust dat landen als Australië, de Verenigde Staten, en het Verenigd Koninkrijk (succesvol) voor een pardon hebben gepleit voor journalisten die zijn veroordeeld in Egypte? Kunt u toelichten waarom u zich niet heeft aangesloten bij dergelijke gratieverzoeken?
De andere niet-Egyptische journalisten (de Britten Dominic Kane en Sue Turton en de Australiër Peter Greste), die net als Rena Netjes in de Al Jazeera-zaak bij verstek zijn veroordeeld, hebben via een Egyptisch advocatenkantoor in het najaar van 2015 gratieverzoeken ingediend. Het Verenigd Koninkrijk en Australië hebben deze gratieverzoeken vervolgens gesteund. Dit heeft echter vooralsnog geen concreet resultaat opgeleverd. Peter Greste kon in februari 2015 op grond van een presidentieel decreet wel overgedragen worden aan Australië onder de formele voorwaarde dat hij daar zijn straf zou uitzitten. Nadien is hij echter opnieuw in een re-trial van de Al Jazeera-zaak veroordeeld, ditmaal in absentia. Hierdoor was hij genoodzaakt om in het najaar van 2015 een gratieverzoek in te dienen, vooralsnog zonder resultaat.
Navraag van de Nederlandse ambassade in Cairo heeft uitgewezen dat de advocaat van de Britse en Australische journalisten bereid is ook een gratieverzoek namens mevrouw Netjes in te dienen. De advocaat rekent, net als bij de andere gratieverzoeken in de Al Jazeera-zaak, een vergoeding van ongeveer USD 5.000 voor het indienen en het opvolgen van het gratieverzoek. Na indiening door mevrouw Netjes, kan Nederland het gratieverzoek steunen. Op 3 februari jl. gaf mevrouw Netjes bij BZ [het Ministerie van Buitenlandse Zaken] aan vooralsnog af te zien van het indienen van een gratieverzoek.
De Egyptische-Amerikaan Mohamed Soltan is op 11 april 2015 tot een levenslange gevangenisstraf veroordeeld in de zaak die bekend staat als «Rabaa Operations Room». Na afstand te hebben gedaan van zijn Egyptische nationaliteit is hij op 30 mei 2015 overgedragen aan de Verenigde Staten op basis van een presidentieel decreet. Zijn vonnis is derhalve niet vernietigd. Ook is aan hem geen gratie verleend.
Bent u er zich van bewust dat de Egyptische president al-Sisi reeds in juli 2014 te kennen heeft gegeven het oppakken en veroordelen van journalisten te betreuren?4
Ja.
Herinnert u zich de volgende uitspraak van 12 oktober jongstleden.: «Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is in contact met Rena Netjes over de opportuniteit van een verzoek om een pardon, het eventuele moment en vorm daarvan. Omwille van de effectiviteit van eventuele vervolgstappen is het niet opportuun details bekend te maken»? Kunt u toelichten wat er in de afgelopen drie maanden is gebeurd om een dergelijk pardon te bepleiten? Welke concrete stappen heeft u daartoe gezet?
De ambassade heeft in de periode van januari 2015 tot en met januari 2016 uitvoerig gesprekken in Cairo gevoerd om duidelijkheid te krijgen over de mogelijkheden rondom een gratieverzoek. Er is onder andere gesproken met de Egyptische Minister van Justitie, wijlen Egyptische procureur-generaal Barakat, het hoofd en rechters van de directie Internationale Samenwerking van het Egyptische Ministerie van Justitie en de advocaat die namens de Britse en Australische journalisten een gratieverzoek heeft ingediend. Ook is er frequent contact met de Britse en Australische ambassades en in het begin ook met de Canadese ambassade om een vinger aan de pols te houden over de laatste ontwikkelingen met betrekking tot de ingediende gratieverzoeken. Mevrouw Netjes is tussentijds meerdere keren geïnformeerd over de uitkomsten van verschillende gesprekken en de bereidheid van BZ [het Ministerie van Buitenlandse Zaken] om een gratieverzoek te steunen.
Uit de gesprekken van de ambassade is het eenduidige beeld naar voren gekomen dat een gratieverzoek alleen door mevrouw Netjes kan worden ingediend en vervolgens door Nederland kan worden gesteund. Indien mevrouw Netjes alsnog tot indiening besluit, is Nederland bereid haar gratieverzoek te steunen.
Afgelopen februari heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken mevrouw Netjes ook aangeboden om te bemiddelen bij een andere Egyptische advocaat. Van dit aanbod heeft mevrouw Netjes (nog) geen gebruik gemaakt. Verder is mevrouw Netjes gewezen op de mogelijkheid om via een extern fonds financiering te krijgen voor de advocaatkosten om een gratieverzoek in te dienen en op te volgen. In afwachting van een herziening van het besluit van mevrouw Netjes om al dan niet een gratieverzoek in te dienen, heeft de directeur-generaal Politieke Zaken tijdens bilaterale consultaties in februari bij Egypte aangegeven dat Nederland een gratieverzoek van mevrouw Netjes zal steunen.
Klopt het dat u mevrouw Netjes het volgende heeft beloofd: «Indien er een manier blijkt te zijn waarop een gratieverzoek kan worden ingediend dan is BZ [het Ministerie van Buitenlandse Zaken] bereid dit verzoek te steunen.»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven waarom u niet in actie bent gekomen na de uitspraken van al-Sisi?
Zie antwoord vraag 5.
Herinnert u zich de toezegging van het kabinet tijdens het mondeling vragenuur op 17 november jongstleden om de Kamer schriftelijk te informeren over de stand van zaken met betrekking tot het gratieverzoek van mevrouw Netjes? Bent u bereid deze toezegging alsnog gestand te doen?5
Met de beantwoording van deze Kamervragen doet het kabinet de toezegging gestand om de Kamer nader te informeren over de inzet voor de zaak-Netjes.
Bent u bereid journalisten die in het buitenland worden opgepakt financieel te ondersteunen bij het verkrijgen van juridische bijstand? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken ondersteunt persvrijheid en journalisten wereldwijd op alle mogelijke manieren. Door individuele zaken op te brengen in EU- en bilaterale gesprekken, processen tegen journalisten bij te wonen en door financiële ondersteuning aan organisaties die opkomen voor persvrijheid en journalisten in nood.
Via het Mensenrechtenfonds wordt steun verleend aan organisaties die zich inzetten voor de vrijheid van meningsuiting, inclusief bescherming van journalisten. Momenteel wordt uit het Mensenrechtenfonds het Digital Defenders Partnership gefinancierd. Via dit project kunnen online journalisten die in de problemen zijn geraakt ook juridische bijstand krijgen.
Nederland financiert ook Free Press Unlimited (FPU) via Samenspraak en Tegenspraak. In dit programma staan persvrijheid en bescherming van journalisten centraal. FPU heeft ook een noodfonds voor journalisten: Reporters Respond. Dit fonds is erop gericht om journalisten die te maken hebben met vernielingen of intimidaties, zo snel mogelijk weer aan de slag te helpen. Journalisten kunnen ook juridische bijstand krijgen via dit fonds. FPU heeft vorig jaar 91 aanvragen tot steun van journalisten gekregen. Op dit moment heeft FPU via Reporters Respond voldoende geld beschikbaar.
Voor zowel de kleinschalige steun van DDP als van FPU kunnen journalisten een aanvraag indienen via de websites van betrokken organisaties.
Het bericht ‘Geen straf coffeeshop Meetpoint Den Bosch’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de rechtbank Den Bosch d.d. 5 april jl?1 Kunt u aangeven wat de stand van zaken is ten aanzien van het hoger beroep dat hiertegen is ingesteld door het Openbaar Ministerie?
Ja. Er is hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. De behandeling daarvan is nog niet ingepland bij het Hof.
Heeft u voorts kennisgenomen van uitspraken van de rechtbank Amsterdam d.d. 3 februari 2016, de rechtbank Den Haag d.d. 4 september 2015 en de rechtbank Zwolle d.d. 7 juli 2015? Kunt u de stand van zaken weergeven ten aanzien van het hoger beroep dat per uitspraak is aangetekend en kunt u ook aangeven welke van deze uitspraken inmiddels onherroepelijk zijn geworden?2
Er is appel ingesteld tegen de vonnissen van de rechtbank Amsterdam en de rechtbank Zwolle. Er is nog geen zittingsdatum beschikbaar in deze zaken. Tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag is geen beroep ingesteld en inmiddels is deze uitspraak onherroepelijk geworden.
Kunt u een uitputtend overzicht geven van alle (strafrechtelijke) uitspraken de afgelopen drie jaar, waarin overtreders van de Opiumwet wel schuldig zijn bevonden, maar geen straf kregen opgelegd omdat de aanwezige drugsvoorraad nodig zou zijn c.q. normaal wordt geacht voor de bevoorrading van een coffeeshop?
Er wordt door het Ministerie van Veiligheid en Justitie niet geregistreerd op uitspraken waarin overtreders van de Opiumwet wel schuldig zijn bevonden, maar geen straf hebben kregen opgelegd omdat de aanwezige drugsvoorraad nodig zou zijn c.q. normaal wordt geacht voor de bevoorrading van een coffeeshop. Uit navraag bij het Openbaar Ministerie en de Raad voor de Rechtspraak blijkt dat ook zij hierop niet registreren. Ik kan dan ook geen uitputtend overzicht geven van alle uitspraken.
Kunt u, ten aanzien van de hierboven of door u zelf gevonden uitspraken die onherroepelijk zijn geworden, aangeven hoe u beoordeelt dat de rechter klaarblijkelijk een overschrijding van de handelsvoorraad van 500 gram toestaat en daarmee overtreding van de Opiumwet onbestraft laat?
Ik treed niet in het oordeel van de rechter in individuele strafzaken. Het is aan de rechter om te oordelen in individuele gevallen, rekening houdend met alle feiten en omstandigheden. Overigens vinden er ook wel degelijk veroordelingen plaats op grond van overtreding van het handelsvoorraadcriterium.
Hoe verhoudt het onbestraft laten van handelsvoorraden van 30 kilo hennep en 15 kilo hasj zich tot uw uitspraak dat de Nederlandse regering de strijd tegen drugscriminaliteit onverkort doorzet?3
De rechtspraak is onafhankelijk. Het oordeel van de rechter in individuele zaken staat er niet aan in de weg dat de Nederlandse regering de strijd tegen de drugscriminaliteit doorzet. We bestrijden deze ondermijnende vormen van criminaliteit, niet alleen de grootschalige hennepteelt, maar ook de productie van synthetische drugs en de criminele samenwerkingsverbanden die zich met drugscriminaliteit bezighouden. De Tweede Kamer heeft zich meermaals achter het huidige softdrugsbeleid geschaard, bijvoorbeeld bij de motie Oskam, aangenomen op 19 mei 2015 (Kamerstuk 29 911, nr. 104). Zoals hierboven al gerefereerd worden in andere zaken wel degelijk veroordelingen uitgesproken en straffen opgelegd voor het bezit van meerdere kilo’s hennep. Ook worden er door de rechter straffen opgelegd voor overtreding van het nieuwe wetsartikel 11a Opiumwet, dat 1 maart 2015 in werking trad en waarmee voorbereidingshandelingen voor hennepteelt strafbaar zijn gesteld.
De berichtgeving over de Nijkerkerbrug |
|
Hayke Veldman (VVD), Helma Lodders (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Provincies boos over uitstel renovatie Nijkerkerbrug»?1
Ja.
Klopt het dat de renovatie van de Nijkerkerbrug met een jaar vertraagd is, namelijk met een voorgenomen oplevering in het derde kwartaal van 2018? Kunt u aangeven waardoor deze vertraging (na reeds eerder uitstel) is opgelopen?
Ja, dat klopt.
De vertraging is grotendeels opgelopen omdat de uitvoering meer tijd kost. Tijdens de voorbereiding van de uitvoering is gebleken dat de technische risico’s bij de uitvoering (bijvoorbeeld de mogelijkheid dat de aanpak van de fundering meer tijd kan gaan kosten dan verwacht) en het vergunningentraject nog onvoldoende verwerkt waren in de planning. Het verwerken hiervan in de planning heeft geleid tot een langere uitvoeringsperiode en het verschuiven van de mijlpaal.
Daarnaast is de aanbesteding iets later gestart. Ik heb ervoor gekozen om de Nijkerkerbrug op een andere manier op de markt te zetten, in een vorm passend bij de onlangs gepresenteerde Marktvisie van marktpartijen en opdrachtgevers waaronder Rijkswaterstaat. Conform de Marktvisie gaat Rijkswaterstaat in een vroeg stadium met de markt om de tafel zitten om de kansen en beperkingen van een project, in dit geval de Nijkerkerbrug, te bespreken en hierop in te spelen. Het heeft meer tijd gekost om te investeren in de relatie met de marktpartijen en brancheorganisaties. Daarnaast bleek meer tijd nodig om de beoogde werkwijze uit te werken en praktisch mogelijk te maken. In de planning was hiervoor onvoldoende tijd opgenomen.
Bent u bekend met de afspraak met de provincies Flevoland en Gelderland dat de uitvoering van het project in de vorm van een experiment geen verdere vertraging zou opleveren en dat, als het experiment tot eventuele vertraging zou leiden, dat dan teruggevallen zou worden op de klassieke aanpak? Zo ja, kunt u aangeven waarom u op deze afspraak terug komt?
Ja, ik ben bekend met die afspraak.
De nu opgelopen vertraging is, zoals toegelicht in vraag 2, grotendeels veroorzaakt door technische en procedurele risico’s. Dit zijn risico’s die bij elk project kunnen optreden en die onafhankelijk zijn van de gekozen aanbestedingsmethode. Het terugvallen op de klassieke methode had slechts beperkte tijdwinst opgeleverd. Daarnaast vind ik het belangrijk dat de aanpak, zoals deze in gezamenlijkheid met de markt is bedacht, in de praktijk wordt gebracht bij de aanbesteding van de Nijkerkerbrug. Alleen zo kunnen we er samen met de sector optimaal van leren. Ik heb er daarom vanaf gezien over te stappen op een klassieke aanbestedingsmethode.
Vindt u deze vertraging acceptabel en waarom wordt er niet teruggegrepen op de klassieke aanpak? Wat is de (financiële) meerwaarde van een experimentele aanbesteding?
Met het verschuiven van de mijlpaal is er sprake van een haalbare planning. De vertraging is acceptabel omdat Rijkswaterstaat borgt dat er tot het moment van de start uitvoering geen afbreuk wordt gedaan aan de beschikbaarheid en de veiligheid. Totdat de werkzaamheden zijn gestart zullen de inspecties van de huidige brug worden geïntensiveerd.
Zoals reeds gesteld in het antwoord op vraag 2 is de meerwaarde van de andere manier van aanbesteden gekoppeld aan de onlangs vastgestelde Marktvisie. Door middel van het project Nijkerkerbrug wil ik leren te werken conform deze Marktvisie. Met deze werkwijze verwacht ik in het vervolg vertragingen en financiële tegenvallers beter te voorkomen.
Wat betekent deze vertraging voor de veiligheid, gelet op de slechte toestand van de Nijkerkerbrug?
Zie antwoord vraag 4.
Welke noodvoorzieningen zijn er reeds genomen en welke consequenties hebben deze maatregelen? Welke kosten zijn hiermee gemoeid en wie draait er op voor deze kosten?
Om de veiligheid en de beschikbaarheid te garanderen zijn tijdelijke maatregelen genomen. De tijdelijke maatregelen tot start van de realisatie worden vanuit de beheer en onderhouds-programmering betaald.
Er staan portalen ter plaatse van de onderdoorgang van de Slingerweg/ Erkemederweg om te voorkomen dat te hoge voertuigen de brug aan de onderzijde aanrijden. Op de brug staan barriers (scheiding langzaam en snel verkeer), er is een gewichtsbeperking ingesteld en de brug is onderstempeld (extra ondersteund).
De gewichtsbeperking betekent dat vrachtverkeer boven de 50 ton moet omrijden; dit betreft slechts een klein percentage van het passerende verkeer. Verkeer van meer dan 50 ton kan tot de openstelling van de brug gebruikmaken van het aquaduct bij Harderwijk of de Stichtse Brug (A27).
Wat betekent dit voor de bedrijven die zich in de omgeving gevestigd hebben of bevoorraad moeten worden (bijvoorbeeld de beperking van de aslast voor vrachtverkeer)? In hoeverre is het (regionale) bedrijfsleven betrokken bij de invulling van de noodmaatregelen en bij de nieuwe aanbesteding?
De in het antwoord op vraag 6 genoemde gewichtsbeperking betekent dat vrachtverkeer boven de 50 ton moet omrijden. Uitgangspunt voor de aanpak van de brug is dat deze zijn originele functionaliteit weer terugkrijgt. Hierbij hoort ook dat de gewichtsbeperking van 50 ton wordt opgeheven. Tot het moment van de start van de uitvoeringswerkzaamheden blijft de brug veilig beschikbaar voor voertuigen tot 50 ton.
Met de Provincies en aanliggende projecten stem ik af hoe omgegaan wordt met hinder tijdens de realisatie. Naar het zich laat aanzien zullen de effecten voor Luchthaven Lelystad (N301 met Nijkerkerbrug is geen hoofdroute richting Luchthaven) en de logistieke hotspot Almere/Zeewolde beperkt zijn.
Het bedrijfsleven is een omgevingspartij die reeds in het voortraject is benaderd en die ook tijdens de ontwerpfase van de nieuwe aanbesteding betrokken zal worden. De ondernemersverenigingen van Nijkerk en Zeewolde hebben aangegeven enkel geïnformeerd te willen worden.
Vanuit de omgeving is aangegeven dat de vertraging van het project tot economische schade zou leiden, maar deze is niet gekwantificeerd.
Wat zijn de gevolgen van de vertraging voor het (regionale) bedrijfsleven, bijvoorbeeld voor de logistieke hotspot Almere/Zeewolde en ontwikkelingen in de regio zoals de luchthaven Lelystad? Is met de besluitvorming over de renovatie rekening gehouden met de schade voor de economie? Zo ja, kunt u inzicht geven in de economische consequenties?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om de renovatie van de Nijkerkerbrug zo voortvarend mogelijk uit te voeren zodat de oorspronkelijke afspraak nagekomen kan worden? Zo nee, waarom niet?
Ik voer de renovatie voortvarend uit, maar het geheel inlopen van de vertraging is niet reëel. Wel zal ik samen met de uiteindelijke aannemer bezien wat de mogelijkheden zijn om de vertraging gedeeltelijk in te lopen. Hierover zal ten tijde van de gunning van het werk in voorjaar 2017 meer duidelijkheid zijn. Daarnaast is het zo dat wanneer risico’s die nu zijn opgenomen in de planning niet optreden, dit een positief effect zal hebben op de openstellingsdatum.
Het bericht Europese privacyregels zijn nekslag voor biomedisch onderzoek |
|
Leendert de Lange (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Europese privacyregels zijn nekslag voor biomedisch onderzoek» en «Duiken in het datameer»?1 2
Ja.
Wat is uw reactie op deze artikelen?
Het artikel «Duiken in het datameer» gaat over de belangrijke rol die medische gegevens op dit moment vervullen in de gezondheidzorg. Die rol zal, aldus de in het artikel aangehaalde personen, in de toekomst alleen maar groter worden vanwege de mogelijkheden op het terrein van big data. Daarnaast wijst het artikel op een aantal belemmeringen dat zorgaanbieders ervaren. Een voorbeeld is het probleem van de interoperabiliteit, ofwel de verbinding van verschillende dataverzamelingen met als doel om meer of betere informatie te verkrijgen. Daarnaast wordt in het artikel verwezen naar de nieuwe Europese privacyregels, waarover ook het artikel «Europese privacy-regels zijn nekslag voor biomedisch onderzoek» gaat. In dat artikel komt een aantal personen aan het woord dat vreest voor de veronderstelde belemmeringen die de nieuwe privacyregels hebben voor medisch-wetenschappelijk onderzoek. Zoals ik hieronder nader toelicht, deel ik de angst voor deze belemmeringen niet.
Wat zijn de consequenties voor het Nederlandse biomedisch onderzoek nu de Europese Commissie de regels rond informatiedeling en privacy heeft verscherpt?
De regels rond informatiedeling en privacy, waarnaar wordt verwezen, zijn neergelegd in de nieuwe Algemene verordening gegevensbescherming van de EU. Die verordening is op 27 april jl. vastgesteld en inmiddels gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (PbEU 2016, L 119). Die verordening zal te zijner tijd de huidige EU-privacyrichtlijn vervangen, waarop de Nederlandse Wet bescherming persoonsgegevens is gebaseerd. In december 2015 is tussen de Raad en het Europees parlement een politiek akkoord bereikt over de ontwerpverordening. Daarover heeft de Minister van Veiligheid en Justitie uw Kamer bericht bij brief van 7 januari 2016 (Kamerstuk 32 761, nr. 91). De inmiddels vastgestelde verordening heeft tot doel het beschermen van de privacy van personen in verband met de verwerking van hun persoonsgegevens en bevorderen van het vrije verkeer van die gegevens. Daartoe bevat zij ook specifieke regels voor medisch-wetenschappelijk onderzoek, die aan lidstaten een zekere vrijheid toekennen ten aanzien van de verwerking van medische persoonsgegevens in het kader van wetenschappelijk onderzoek. Bovendien staat de verordening toe dat er een toestemming wordt gegeven die een algemeen karakter heeft, zodat niet voor elk specifiek onderzoek opnieuw toestemming hoeft te worden gevraagd. Daarbij zullen echter wel waarborgen moeten worden opgenomen om te zorgen dat de privacy van de betrokkenen voldoende is beschermd. De lidstaten hebben echter een bepaalde mate van vrijheid bij het invullen van die concrete waarborgen. De verordening maakt daarnaast mogelijk dat een onderzoeker afwijkt van het recht van bezwaar, op inzage, verbetering en afscherming van de betrokkene. Met deze regeling is een balans beoogd tussen enerzijds de privacy van patiënten en anderzijds het belang van medisch-wetenschappelijk onderzoek, zodat voor dergelijk onderzoek geen onnodige belemmeringen worden opgeworpen.
Deelt u de mening dat het aanscherpen van de regels rond informatiedeling en privacy nadelig is voor academische biomedische onderzoeken? Op welke wijze heeft dit betekenis voor de ambitie van Nederland om naast het traditionele onderzoek ook leidend te zijn op het gebied van klinisch onderzoek bij vrouwen, en patiënten met meerdere aandoeningen?
Zoals ik aangaf in antwoord op vraag 3 is in de verordening een balans gevonden tussen enerzijds de privacy van patiënten en anderzijds het belang van medisch-wetenschappelijk onderzoek. Dat betekent dat ook in het kader van medisch-wetenschappelijk onderzoek de privacy van deze personen moet worden gerespecteerd. De nieuwe privacyregels zullen naar mijn verwachting geen onnodige belemmeringen opwerpen voor medisch-wetenschappelijk onderzoek, ook niet voor onderzoek bij vrouwen en bij patiënten met meerdere aandoeningen. Op die manier blijft Nederland een goede plek om dergelijk onderzoek te verrichten.
Wat is uw reactie op de stelling dat, ondanks dat de gebruikte gegevens niet te herleiden zijn tot de individuele patiënt, de patiënt toch iedere keer expliciete en specifieke toestemming moet geven voor het gebruik van deze gegevens?
De verordening is niet van toepassing op gegevens die niet kunnen worden herleid tot een individu, omdat dit geen «persoonsgegevens» zijn. De regels over toestemming gelden hiervoor niet. Voor zover de gegevens die worden gebruikt voor medisch-wetenschappelijk onderzoek wel tot een individu kunnen worden herleid staat de verordening toe dat, zoals in antwoord op vraag 3 werd aangegeven, toestemming een meer algemeen karakter mag hebben. Voor zover het gaat om weefselmateriaal, heb ik een wetsvoorstel in voorbereiding waarin een uitdrukkelijke regeling is opgenomen over het uitoefenen van zeggenschap over lichaamsmateriaal door de donor of zijn vertegenwoordiger. Dat is onlangs aan de orde geweest tijdens het Algemeen Overleg Medische Ethiek (Kamerstuk 29 963, nr. 15, blz. 20). Ook in dat wetsvoorstel streef ik ernaar een goede balans te vinden tussen enerzijds de belangen van het individu van wie het lichaamsmateriaal afkomstig is en anderzijds het belang wetenschappelijk onderzoek.
Welke invloed heeft het elke keer opnieuw vragen van toestemming aan de patiënt rondom data, maar ook bijvoorbeeld voor het gebruik van weefselmateriaal, op het aantal onderzoeken dat plaats zal vinden, en daarmee het vergaren van nieuwe kennis en het beter afstemmen van de behandeling op de individuele patiënt?
Zie antwoord vraag 5.
Onderschrijft u het belang van het gebruik van «big data» zoals volgt uit de toekomstagenda van de Nederlandse Federatie van Universitaire Medische Centra (NFU)?
Dat steeds meer mogelijk wordt op het terrein van het verzamelen en verwerken van grote hoeveelheden data zal ook van invloed zijn op de wijze waarop medisch-wetenschappelijk onderzoek wordt gedaan. Dergelijk onderzoek is heel belangrijk bij het zoeken en vinden van nieuwe diagnostische methoden en behandelmogelijkheden. Tegelijk is ook van belang dat er voldoende waarborgen zijn om bijvoorbeeld de privacy van alle betrokken te waarborgen. Die afweging zal steeds moeten worden gemaakt, in het kader van een Europese verordening rondom data protectie maar ook in Nederlandse wetgeving.
Is er binnen de nieuwe Europese regels ruimte voor uitzonderingsclausules voor biomedisch onderzoek? Zo ja, welke ruimte zal dit zijn, en hoe zal dit worden vorm gegeven? Zo nee, welke mogelijkheden ziet u om alsnog een uitzondering te maken voor het biomedisch wetenschappelijk onderzoek?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze gaat u binnen het Nederlands Europees voorzitterschap bij de Europese Commissie zorg dragen dat er uitzonderingsclausules komen voor Nederlandse biomedische onderzoeken? Bent u bereid over de resultaten de Kamer te informeren?
De verordening bevat een uniforme regeling voor de verwerking van persoonsgegevens in de Europese Unie. Uitzonderingsclausules voor onderzoeken die afkomstig zijn uit Nederland zijn onder deze nieuwe regeling niet aan de orde. Echter, zoals ik hierboven bij de beantwoording van de vragen 3 en 8 heb aangegeven, bevat de verordening specifieke regels over wetenschappelijk onderzoek die ervoor zorgen dat onderzoekers niet met onnodige juridische belemmeringen worden geconfronteerd.
Burundese vluchtelingen en het voortdurend vermoorden van (vermeende) tegenstanders van president Nkurunziza in en buiten Burundi |
|
Michiel Servaes (PvdA), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Deelt u de grote zorgen over de steeds verder escalerende situatie in Burundi, die nu zelfs tot een vooronderzoek van het International Strafhof hebben geleid? Bent u het ermee eens dat de internationale gemeenschap meer moet doen om de situatie in Burundi te normaliseren en Burundezen te beschermen?1
De diepe politieke crisis in Burundi, die gepaard gaat met steeds meer geweld en schending van mensenrechten, baart inderdaad grote zorgen. De VN, de AU, de EU, landen in de regio en direct betrokken partners als Nederland proberen op verschillende manieren een uitweg uit de crisis te helpen bewerkstellingen. De EU en individuele donoren hebben met sancties, maatregelen in de hulp en diplomatieke inspanningen de druk op alle partijen zo hoog mogelijk opgevoerd, om hen te bewegen deel te nemen aan een regionaal geleide inclusieve dialoog. Tegelijk wordt waar mogelijk steun en bescherming verleend aan de bevolking. Een oplossing van deze complexe crisis moet uiteindelijk komen van de Burundezen zelf en kan niet van buitenaf opgelegd worden, maar een eensgezinde inzet van de internationale gemeenschap kan wel helpen deze oplossing dichterbij te brengen.
De VN Veiligheidsraad buigt zich thans over een mogelijke inzet van een politiemissie die zou moeten bijdragen aan vermindering van het geweld en bescherming van de Burundese bevolking. Een eerdere poging van de Afrikaanse Unie om een beschermingsmacht te zenden kreeg binnen de AU niet de vereiste steun.
Bent u bekend met het artikel «Nowhere to run: Burundi violence follows escapees across borders» van The Guardian?2 Klopt de berichtgeving dat er vanuit Burundi mensen uitreizen naar vluchtelingenkampen met als doel de reeds op de vlucht geslagen Burundezen, momenteel ruim 250.000, aan te vallen?
Vluchtelingenkampen in de regio worden geconfronteerd met overbevolking en grote financieringstekorten waardoor UNHCR en lokale overheden onvoldoende in staat zijn de vluchtelingen te beschermen. Tijdens het bezoek van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op 10 mei aan het Mahama kamp in Rwanda bleek dat het kamp vanuit humanitair oogpunt weliswaar goed georganiseerd was, maar dat de ligging en de grote aantallen bewoners het kamp kwetsbaar maken voor infiltratie. De Rwandese regering zegt aanwijzingen te hebben dat rebellen en elementen van de Burundese overheid de kampen ingaan om vluchtelingen te intimideren en te ronselen.
Het beeld dat in het genoemde artikel wordt geschetst van de veiligheidssituatie in het vluchtelingenkamp Nyarugusu in Tanzania is geloofwaardig en waarschijnlijk correct, al is moeilijk vast te stellen hoe stelselmatig en omvangrijk het geweld en de intimidatie is. Er is evenwel geen sprake van een regime van terreur in het kamp.
In het algemeen vormt de veiligheidssituatie in de kampen een punt van grote zorg. Er zijn dikwijls te weinig politiemensen om de orde en rust te kunnen bewaren. De kampen hebben vaak geen hekken en er is weinig of geen verlichting, zodat de situatie ’s nachts nog gevaarlijker wordt, vooral voor vrouwen en meisjes. De ambassades in de regio houden nauw contact met vertegenwoordigers van de lokale autoriteiten en UNHCR-medewerkers over alle aspecten van het vluchtelingenvraagstuk, hierbij inbegrepen de veiligheidsomstandigheden.
Kunt u bevestigen dat er een groeiende verdeeldheid binnen het Burundese veiligheidsapparaat is, met aan de ene kant oudgedienden uit het leger en politie, en aan de andere kant een nieuwe lichting die de president steunt? Wat vind u ervan dat er recentelijk (grote aantallen) ontslagen zijn gevallen binnen het Burundese leger en dat er bij herhaling officieren worden vermoord? Ziet u hierin een mogelijk verband met het grens overstijgende geweld?
Het wantrouwen en de verdeeldheid binnen het Burundese leger nemen toe en er zijn recentelijk meerdere dodelijke aanslagen gepleegd op legerofficieren. De oplopende spanningen in het leger zijn zorgwekkend, omdat de professionaliteit en eenheid van het Burundese leger tot nu toe een belangrijke buffer is geweest tegen verder geweld.
De verdeeldheid in het leger heeft vooralsnog een politiek karakter, waarbij aanhangers van de harde lijn die de president en zijn entourage voorstaan zich verzetten tegen een politiek meer gematigde groep, die zich inzet voor behoud van een neutraal en professioneel veiligheidsapparaat. De recente ontslagen staan los van deze spanningen: het gaat hier vooral om soldaten en commandanten die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt.
Binnen de Burundese politie zijn de problemen al langere tijd aanwezig. Er is in toenemende mate sprake van officieuze parallelle commandostructuren en van infiltratie binnen de verschillende diensten door onopgeleide aanhangers van de partij van de president. Veel van de ernstige mensenrechtenschendingen worden door deze elementen gepleegd.
Wat is uw reactie op de onveilige situatie voor Burundezen in vluchtelingenkampen in Tanzania en overige omringende landen zoals Congo en Rwanda, zoals deze door de Afrikaanse tak van Human Right Watch in The Guardian wordt beschreven? Zijn de betrokken Nederlandse ambassades op de hoogte van het geweld door Burundezen buiten hun eigen landsgrenzen? Zo ja, welke rol spelen zij?
Zie antwoord op vraag 2.
Wat is uw reactie op de aanhoudende water- en voedseltekorten in vluchtelingenkampen in Oeganda en Rwanda?3 Welke stappen bent u, ook in de rol van EU-voorzitter, voornemens te zetten om deze situatie zo snel mogelijk te verbeteren?
De grote financiële tekorten voor de opvang van vluchtelingen in de hele Centraal-Afrikaanse regio baart het kabinet zorgen: nog geen 15% van het regionale appeal voor Burundese vluchtelingen is gedekt. Vluchtelingen worden voor het overgrote deel opgevangen in de regio, zowel in door de VN-geleide vluchtelingenkampen als in gastgemeenschappen.
Tijdens het bezoek aan het Mahama kamp in Rwanda, waar ruim 45.000 Burundese vluchtelingen verblijven, kon worden geconstateerd dat de drinkwatervoorziening aanzienlijk was verbeterd, mede dankzij de inzet van een Nederlandse waterdeskundige. De voedselsituatie in het kamp is onder controle, maar blijft precair. Meer dan de helft van de vluchtelingen is onder de 18 jaar oud. De onderwijsvoorzieningen zijn onder de maat en slechts een deel van de kinderen kan naar school. Daarnaast is de veiligheid van kwetsbare groepen zoals vrouwen, kinderen en gehandicapten niet gegarandeerd. Daarom heeft het kabinet een bijdrage van 1 miljoen Euro voor het Mahama kamp vrijgemaakt, speciaal bestemd voor betere bescherming van kwetsbare groepen en verbetering van de onderwijssituatie.
Nederland doet in 2016 ongeoormerkte bijdragen aan CERF, WFP, UNHCR, UNICEF en ICRC, waarvan een deel wordt besteed aan het bijstaan van Burundese vluchtelingen.
De Europese Commissie heeft tot op heden ruim 16 miljoen Euro besteed aan basisbehoeften van Burundese vluchtelingen, zoals het opzetten van kampen en voedselvoorziening. Speciale aandacht wordt gegeven aan water- en sanitaire voorzieningen, en de bescherming van kinderen. Via de European Commission's Humanitarian Aid and Civil Protection department (ECHO) draagt de EU dit jaar 12 miljoen euro bij aan organisaties als WFP, UNHCR, Plan en Oxfam. Daarnaast komt er 1,5 miljoen euro uit fondsen voor noodonderwijs via UNHCR.
Welke positie heeft de Afrikaanse Unie (AU) ingenomen ten aanzien van het grensoverschrijdende geweld en de inhumane situaties in vluchtelingenkampen buiten Burundi? Zijn de honderd toegezegde waarnemers van de AU inmiddels actief in Burundi4?
De AU heeft geen specifiek standpunt ingenomen ten aanzien van de situatie in vluchtelingenkampen buiten Burundi. Om geweld in Burundi tegen te gaan heeft de AU besloten 100 mensenrechtenwaarnemers en 100 militaire waarnemers naar Burundi uit te zenden. Door tegenwerking van de Burundese regering is een Memorandum of Understanding tussen Burundi en de AU nog niet getekend. De uitzending van waarnemers loopt hierdoor vertraging op. Op dit moment zijn er 32 mensenrechtenwaarnemers actief in Burundi, en naar verwachting komen daar in de komende weken 15 mensenrechtenwaarnemers bij.
Wat doet Nederland om de situatie in Burundi en voor Burundese vluchtelingen te verbeteren? Pleit u in Europees verband voor verdergaande sancties en het stopzetten van alle mogelijke (in)directe steun aan de regering en het leger van Burundi? Wat kunnen Nederland en de EU(-lidstaten) nog meer doen, bijvoorbeeld bij de invulling van de op 2 april jl. aangenomen VN-resolutie die politionele acties in Burundi mogelijk maakt en de toezeggingen van Nkurunziza aan Ban-Ki Moon tijdens diens gesprek in februari jl?5
Vanwege het geweld en de slecht verlopen verkiezingen heeft Nederland in 2015 de directe hulp aan Burundi opgeschort.6 Ook in EU verband heeft Nederland steeds gepleit voor duidelijke maatregelen in de hulp en sancties tegen personen die een vreedzame oplossing van de crisis dwarsbomen. De EU stelde inmiddels sancties in tegen 4 individuen en op 14 maart 2016 sloot de EU de zogeheten artikel 96 consultaties af met het besluit om directe financiële steun aan de Burundese overheid op te schorten. De Nederlandse en EU hulp aan de Burundese bevolking, zoals humanitaire hulp en hulp op het gebied van voedselzekerheid, wordt voortgezet.
Nederland is van mening dat een regionaal geleide inclusieve dialoog de enige vreedzame uitweg uit de crisis is en stelt alles op alles om Burundese partijen te overtuigen om te goeder trouw aan deze dialoog deel te nemen. Nederland staat in contact met de door de East African Community aangestelde bemiddelaar Benjamin Mkapa en steunt zijn bemiddelingspogingen. Een nieuwe ronde besprekingen zou later deze maand in Arusha moeten plaatsvinden.
De VN Veiligheidsraad heeft nog geen besluit genomen over de precieze inzet van een politiemissie. Nederland is voorstander van een substantiële VN politiemissie die de capaciteit heeft de bevolking te beschermen en tegelijk rekening houdt met de complexe, gepolitiseerde situatie binnen de Burundese politie. Nederland heeft belangrijke expertise in deze sector in Burundi en deelt deze kennis en ervaring met de VN.