Het bericht 'Exodus dreigt bij Internationaal Strafhof' |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat verschillende Afrikaanse landen hebben aangekondigd het Internationaal Strafhof te verlaten?1
Het kabinet betreurt het dat een aantal Afrikaanse landen zich wil terugtrekken uit het Strafhof en vindt dit een zorgwekkende ontwikkeling.
Bent u voornemens naar aanleiding van dit bericht verdere stappen te ondernemen, naast «het onderwerp opbrengen in EU-verband» en contact te hebben met de voorzitter van de Vergadering van Statenpartijen zoals genoemd in uw persbericht?
Nederland voelt zich, als verdragspartij en gastland, bijzonder verbonden met het Internationaal Strafhof. De bestrijding van straffeloosheid voor de ernstigste internationale misdrijvende is een prioriteit voor het kabinet.
Het kabinet voert de motie Servaes/Sjoerdsma onverkort uit. Het behouden en versterken van draagvlak voor het Strafhof in het algemeen, en onder Afrikaanse staten in het bijzonder, is daarbij van groot belang. Nederland zet zich daarvoor in, bijvoorbeeld via de financiering van diverse maatschappelijke organisaties, zoals de African Group for Justice and Accountability, of van seminars in Afrikaanse landen over het Internationaal Strafhof. Gedurende het voorzitterschap van de EU heeft Nederland aandacht gevraagd voor de zorgelijke ontwikkelingen binnen de AU, waar door sommige landen werd aangestuurd op collectieve terugtrekking uit het Strafhof. De EU en EU-lidstaten hebben voorafgaand aan de AU-top in juli 2016 gedemarcheerd bij zowel kritische als gematigde Afrikaanse verdragspartijen van het Strafhof om een massale terugtrekking te voorkomen. Nederland heeft zich daar ook en marge van de ministeriële week van de 71ste Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) in september voor ingespannen.
Naar aanleiding van de aangekondigde uittreding van Zuid-Afrika, Burundi en Gambia heeft Nederland intensief contact gehad met de autoriteiten van betrokken landen, maatschappelijke organisaties en opiniemakers, het Strafhof en de Voorzitter van de Vergadering van Verdragspartijen. Nederland heeft er met succes op aangedrongen dat de EU een zeer stevige verklaring aannam op 21 oktober om het belang van het strafhof te onderstrepen3.
Nederland heeft ook intensief contact gehouden met de Voorzitter van de Vergadering van Verdragspartijen, de Senegalese Minister Sidiki Kaba. Dat heeft er mede in geresulteerd dat Sidiki Kaba op 23 oktober jl. een verklaring heeft doen uitgaan waarin hij het besluit van Zuid-Afrika betreurt.
In de AVVN heeft Nederland onlangs steun uitgesproken voor het Strafhof en gepleit voor universaliteit. Met de Voorzitter van de Vergadering van Verdragspartijen en een aantal gelijkgezinde verdragspartijen wordt getracht steun te mobiliseren van Afrikaanse verdragspartijen, met als doel de uittredende verdragspartijen te bewegen hun beslissing te heroverwegen en andere kritische verdragspartijen aan boord te houden.
De actieve betrokkenheid en rol van Nederland hierbij zal ook tijdens de komende Vergadering van Verdragspartijen worden voortgezet. En marge van de Vergadering zal ik een ministeriële bijeenkomst organiseren om met Afrikaanse en andere Ministers de dialoog aan te gaan. Ook zal ik tijdens de Vergadering van Verdragspartijen bilateraal verder spreken met een aantal Ministers en daarbij luisteren naar zorgen en kritiek en het belang van het Strafhof onderstrepen.
Tijdens de Vergadering van Verdragspartijen faciliteert Buitenlandse Zaken ook de komst van een groep Afrikaanse journalisten naar Den Haag om kennis te maken met het werk van het Strafhof en de Vergadering van Verdragspartijen bij te wonen.
Bent u van mening dat Nederland als gastland een bijzondere verantwoordelijkheid heeft voor het Internationaal Strafhof? Zo ja, bent u bereid naar deze bijzondere verantwoordelijkheid te handelen door zowel bilateraal als via de Afrikaanse Unie in gesprek te gaan met deze vertrekkende Statenpartijen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de aankomende Vergadering van Statenpartijen volledig in het teken te zetten van het aangekondigde vertrek en aldaar in gesprek te treden met deze landen?
De genoemde ontwikkelingen zullen ongetwijfeld van grote invloed zijn op de aankomende Vergadering van Verdragspartijen. De impact van de aangekondigde uittreding van een beperkt aantal landen moet echter niet worden overschat. Van een massale, gecoördineerde terugtrekking is geen sprake. Het is belangrijk om als internationale gemeenschap in dialoog te blijven en tegelijk initiatieven te ontplooien die het draagvlak voor het Strafhof onder alle verdragspartijen versterken. Nederland zal deze Vergadering hiervoor zeker gebruiken.
Wat is volgens u de precieze aanleiding en reden dat na Burundi en Zuid-Afrika nu ook Gambia het lidmaatschap van het Internationaal Strafhof wilt opzeggen? In hoeverre speelt de druk op Zuid-Afrika over het ontvangen van Al-Bashir een rol?
Nederland kan niet met zekerheid zeggen wat de precieze aanleiding is geweest voor Gambia om zich uit het Strafhof te willen terugtrekken. Volgens de president van Gambia, Jammeh, zou het Strafhof in het leven zijn geroepen om Afrikanen, specifiek Afrikaanse leiders, te vervolgen. Het kabinet beschikt niet over informatie welke rol de discussie over het ontvangen van de Soedanese President Al-Bashir door Zuid-Afrika een rol heeft gespeeld in de besluitvorming in Gambia.
Welke andere Afrikaanse landen hebben aangekondigd hetzelfde te zullen doen? Hoe waarschijnlijk acht u dit?
Het kabinet heeft geen eenduidige signalen ontvangen die erop wijzen dat naast Burundi, Zuid-Afrika en Gambia ook andere Afrikaanse landen formele stappen hebben gezet tot uittreding.
Wat is het actuele standpunt van de Afrikaanse Unie over de wenselijkheid van lidmaatschap van het Internationaal Strafhof en de reactie van de Afrikaanse Unie op het aangekondigde vertrek van Burundi, Zuid- Afrika en Gambia?
De Afrikaanse Unie (AU) heeft zich sinds 2008 steeds kritischer uitgelaten over het Strafhof. Echter, bij monde van AU Commissievoorzitter mevrouw Zuma neemt de AU officieel geen standpunt over het Strafhof in. Het staat landen volgens haar vrij toe te treden tot het Statuut van Rome, of uit te treden.
Welke gevolgen heeft het vertrek van Afrikaanse landen voor het Internationaal Strafhof?
Terugtrekking van een aantal Afrikaanse landen resulteert in een beperktere territoriale jurisdictie. Het Strafhof kan – zonder doorverwijzing van de VN-Veiligheidsraad – geen onderzoek of vervolging starten naar vermeende misdrijven in deze landen. Het voorbereidend onderzoek in Burundi dat in april 2015 gestart is kan wel voortgezet worden en resulteren in strafvervolging.
Wat voor consequenties heeft het aangekondigde vertrek van Gambia voor de positie van Fatou Bensouda als Aanklager van het Internationaal Strafhof?
In beginsel heeft dit geen gevolgen voor de positie van de Aanklager van het Internationaal Strafhof. Zij is in 2011 bij consensus verkozen voor een periode van negen jaar. De Aanklager vertegenwoordigt niet haar land, maar is als Aanklager van het Internationaal Strafhof gebonden aan het Statuut van Rome en handelt bij de uitvoering van haar taken onafhankelijk en onpartijdig.
Hoe wordt voorkomen dat landen zich uit het Internationaal Strafhof terugtrekken en zijn er concessies die aan landen worden geboden om toch lid te blijven? Zo ja, welke concessies?
Door middel van dialoog probeert Nederland samen met gelijkgezinde landen te voorkomen dat andere verdragspartijen terugtreden. Mogelijkheden voor concessies zijn beperkt omdat de meest gehoorde kritiek raakt aan fundamentele beginselen van het Statuut van Rome. Het kabinet is niet bereid concessies te doen die de integriteit van het Strafhof aantasten.
In hoeverre speelt de uitbreiding van de rechtsmacht van het Internationaal Strafhof naar het misdrijf agressie een rol bij het voornemen van Afrikaanse landen om het lidmaatschap op te zeggen?
Het kabinet heeft geen aanwijzingen dat ontwikkelingen richting uitbreiding van de rechtsmacht van het Strafhof met het misdrijf agressie een rol heeft gespeeld bij de beslissing van Burundi, Zuid-Afrika en Gambia terug te treden uit het Statuut van Rome.
Welke stappen heeft u afgelopen jaar actief gezet om de geloofwaardigheid en het draagvlak van het Internationaal Strafhof onder Afrikaanse statenpartijen te verhogen conform de motie Servaes/Sjoerdsma?2
Zie antwoord vraag 2.
Wat voor mogelijkheden ziet u om via de Nederlandse zetel in de VN-Veiligheidsraad samenwerking met en draagvlak voor het Internationaal Strafhof te verbeteren?
De Veiligheidsraad heeft een unieke bevoegdheid en verantwoordelijkheid doordat het situaties waar het Strafhof geen rechtsmacht heeft kan doorverwijzen. Ook na een doorverwijzing is daadkrachtige opvolging vereist door de VN-Veiligheidsraad in het geval dat het betreffende land (of andere landen) niet meewerkt met het Strafhof. Zonder steun van de VN-Veiligheidsraad voor onderzoek en vervolging heeft dat veel minder kans van slagen. Accountability is één van de Nederlandse prioriteiten in de VN-Veiligheidsraad. Nederland zal zich dan ook tijdens zijn lidmaatschap van de Veiligheidsraad maximaal inspannen voor effectieve opvolging van doorverwijzingen naar het Strafhof. Tevens zal het Koninkrijk tijdens het lidmaatschap van de Raad blijven pleiten voor universeel lidmaatschap van het Strafhof en diverse Raadsleden hierop aanspreken.
Bent u bereid deze vragen voorafgaand aan de aankomende Vergadering van Statenpartijen te beantwoorden?
Ja.
Niet uitbetalen betalingsrechten en behandeling bezwaren |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP), Jaco Geurts (CDA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «RVO: 4.500 bezwaren nog niet afgehandeld»?1
Ja.
Bevestigt u dat 45% van de bezwaren geheel of gedeeltelijk gegrond is verklaard? Zo ja, betreft het hier niet relatief veel foutieve beschikkingen en had u dat kunnen voorkomen?
De 45% zoals genoemd in het artikel van De Boerderij is gebaseerd op een tussenstand van enkele weken geleden. In totaal waren er op 11 november ruim 6.500 bezwaren ontvangen door RVO.nl. Daarvan waren op dat moment bijna 3.400 bezwaren afgehandeld. Hiervan zijn ruim 1400 bezwaren (gedeeltelijk) gegrond verklaard. In totaal betreft het tot op heden een bijstelling van circa € 1 miljoen. Dit is circa 0,14% van het totaal uitbetaalde bedrag van ruim € 712 miljoen aan GLB-subsidie.
Voor het overgrote deel had ik de bezwaren niet kunnen voorkomen. De belangrijkste verklaring van het hoge aantal bezwaren is dat 2015 het eerste jaar van het nieuwe GLB was.
Daarbij richten de bezwaren zich vooral op de vaststelling van de betalingsrechten. Deze worden immers voor 5 jaar vastgesteld en vormen de basis voor agrariërs om in aanmerking te kunnen komen voor de GLB-subsidie tot het jaar 2020.
Veel bezwaren gaan daarbij over de exacte begrenzing van percelen. In geval het bezwaar gegrond wordt verklaard, betreft het veelal aanpassingen tot 0,1 ha van één of meer percelen, in enkele gevallen betreft het een geheel perceel. Ook blijken agrariërs in de bezwaarfase nieuwe bewijsstukken te verstrekken die niet eerder bij RVO.nl bekend waren waaruit blijkt dat ze toch voldoen aan de voorwaarden.
Bevestigt u dat afhandelingstermijnen van nog af te handelen bezwaren over beschikkingen betalingsrechten eenzijdig zijn aangepast? Zo ja, kunt u toelichten of dit juridisch is toegestaan?
Met elke bezwaarmaker is direct na binnenkomst van de bezwaarzaak (telefonisch) contact opgenomen teneinde hem te informeren over de behandeling van zijn bezwaarzaak. Het klopt dat de termijnen waarbinnen op bezwaar beslist moet worden zijn verlengd. In ruim 4.000 zaken is de termijn waarbinnen op bezwaar beslist moet worden met 6 weken verdaagd, conform artikel 7:10, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Vervolgens is in circa 1.500 zaken de beslistermijn in overleg met de bezwaarmaker nogmaals verlengd, waartoe artikel 7:10, vierde lid van de Awb de mogelijkheid biedt. Stemt de bezwaarmaker hier niet mee in, maar is het helaas wel noodzakelijk dat RVO.nl de termijn verlengt, of stemt de bezwaarmaker hier wel mee in, maar wordt de verlengde beslistermijn om andere redenen onverhoopt toch niet gehaald, dan informeert RVO.nl wederom de bezwaarmaker, zoals vastgelegd in artikel 7:14 juncto artikel 4:14, eerste lid van de Awb.
Op welke termijn verwacht u de nog circa 4.500 lopende bezwaren af te hebben gehandeld?
Inmiddels moeten er nog circa 3.100 bezwaren worden afgehandeld. Eind dit jaar zal dit aantal gedaald zijn naar circa 2.000. Voor 1 april 2017 zullen alle bezwaren naar verwachting zijn afgehandeld.
Hoe verhoudt zich het nog grote aantal lopende bezwaren die nog aanleiding zullen geven voor uitbetalingen tot uw opmerking dat de betalingsrechten 2015 voor 15 juli 2016 volledig afgehandeld zijn?2
De primaire besluitvorming over de betalingsrechten en uitbetaling 2015 is voor 15 juli 2016 volledig afgehandeld. Dit betekent dat de aanvragers een beslissing op de aanvraag hebben ontvangen, een toewijzing en betaling, of een afwijzing. Indien landbouwers het niet eens zijn met deze primaire besluitvorming dan kunnen zij hiertegen bezwaar maken en eventueel in beroep gaan. Die procedure volgt vanzelfsprekend op de voor 15 juli 2016 afgeronde primaire besluitvorming.
Vindt u het rechtvaardig om landbouwers met betalingsrechten zo lang op hun geld over het jaar 2015 te laten wachten? Vindt u ook dat dit tot onzekerheid leidt wat onwenselijk is voor de bedrijfsvoering?
Ik ben mij bewust dat de bezwaarschriftprocedure zeer vervelend kan zijn voor de agrariërs die het betreft, omdat zij een geruime tijd geen volledige duidelijkheid hebben over de vaststelling van hun betalingsrechten en eventuele uitbetaling. RVO.nl zet alle mogelijke capaciteit in en richt de inzet op het zo snel mogelijk afhandelen van de bezwaarschriften.
Wanneer doet u uw toezegging, gedaan naar aanleiding van de motie Geurts c.s.3, die verzoekt betalingsrechten in december van dat jaar en uiterlijk januari van het volgende jaar uit te betalen, gestand om de Kamer te informeren over de planning van de betalingsrechten 2016?
Voor het antwoord verwijs ik naar mijn brief met het «Betaalschema GLB 2016» die uw Kamer recent heeft ontvangen.
Ziet u erop toe dat de betalingsrechten 2016 voor het merendeel, zoals voorafgaand aan 2015, worden uitbetaald in december? Welke voorbereidingen treft u hiertoe?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u de Kamer informeren over de voortgang van de Europese gesprekken, zoals gevraagd in de motie Geurts/Dik-Faber4, over de wijziging van de regeling voor extra directe betaling voor jonge boeren? Wanneer is hierover overleg gevoerd of is dit geagendeerd?
Met het Nederlands Agrarische Jongeren Kontakt (NAJK) is contact geweest over de wijziging van de Europese regeling voor extra directe betaling op het punt van het ingaan van de vijf jaar termijn. Eerder is afgesproken met het NAJK dat zij in de aanloop naar een nieuw Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) dit punt nationaal en Europees agenderen. Daarnaast heb ik dit punt op het Speciaal Landbouw Comité van 7 november jongstleden ter sprake gebracht, in het kader van de bespreking over de Omnibus Verordening. Ik heb een voorstel tot wijziging van de tekst in de basisverordening gedaan. Een vervolgafspraak hierover met het NAJK staat gepland voor eind november.
Het bericht 'SODM: aantal overtredingen door mijnbouwbedrijven stijgt' |
|
André Bosman (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «SodM: aantal overtredingen door mijnbouwbedrijven stijgt»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de mening dat een stijging van vier naar tien waarschuwingsbrieven ongewenst is?
Overtredingen van de Mijnbouwwet- en regelgeving zijn naar mijn oordeel onwenselijk en dienen te worden voorkomen. Over het jaar 2015 heeft SodM tien waarschuwingsbrieven verstuurd. Drie van de tien waarschuwingsbrieven betroffen overtredingen vanwege het ontbreken van wettelijk verplichte documenten. Twee andere waarschuwingsbrieven betroffen het niet (tijdig) aan SodM melden van de start van specifieke activiteiten. Hoewel er in deze gevallen geen sprake was van incidenten, kan SodM door het ontbreken van de documenten c.q. de meldingen haar wettelijke toezichtstaak niet naar behoren uitvoeren. De betreffende ondernemingen zijn hierop aangesproken middels de waarschuwingsbrieven en hebben direct maatregelen ter verbetering genomen.
In hoeverre is de stijging te wijten aan andere manieren van meten of het verrichten van meer controles?
SodM richt haar toezicht in toenemende mate op preventie van incidenten. Sinds enkele jaren werkt SodM met de zgn. «bow tie methode», die risico’s helpt analyseren, prioriteren en voorkomen. Daarnaast is analyse van incidenten aanleiding geweest voor een aantal gerichte inspectieprojecten. Hierdoor worden overtredingen eerder geconstateerd.
Ook stelt SodM sinds 2015 accountanalyses per bedrijf op om beter integraal zicht te krijgen op de prestaties van de mijnbouwondernemingen op het gebied van veiligheid en milieu. Dit helpt SodM om nog meer gericht haar toezicht te organiseren en prioriteren.
Kunt u aangeven hoe de sector gereageerd heeft op het jaarverslag van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM)?
Het jaarverslag is positief ontvangen.
Welke rol ziet u voor u zelf om het aantal incidenten en overtredingen door mijnbouwbedrijven terug te dringen?
Als Minister van Economische Zaken ben ik verantwoordelijk voor adequate regelgeving op het gebied van mijnbouw. Daarnaast ben ik ervoor verantwoordelijk dat SodM in staat is om haar werkzaamheden adequaat uit te voeren. De afgelopen jaren heb ik een aantal voorstellen gedaan om de Mijnbouwwet- en regelgeving verder aan te scherpen. Deze wetsvoorstellen liggen momenteel voor bij de Eerste Kamer en kunnen naar verwachting begin volgend jaar in werking treden. Een belangrijk wetsvoorstel op het gebied van veiligheid en het voorkomen van incidenten is het wetsvoorstel ter implementatie van de offshore safety richtlijn, het wetsvoorstel offshore veiligheid (Kamerstukken I, 2014–2015, 34 041, A). In dit wetsvoorstel heb ik ervoor gekozen om de maatregelen naar aanleiding van deze richtlijn waar mogelijk ook op land toe te passen. De rapportages door de bedrijven en het toezicht hierop door SodM worden uitgebreid en de regels voor installaties worden aangescherpt – van de bouw van een installatie tot aan de ontmanteling hiervan. Ook het toezicht op boorgatactiviteiten wordt aangescherpt.
Als gevolg van de voorgenomen wijzigingen van de Mijnbouwwet zullen de taken van SodM toenemen.
Mede naar aanleiding van het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) naar aanleiding van de bevingen in Groningen, heb ik met het wetsvoorstel tot wijziging van de Mijnbouwwet inzake veiligheid en regie (Kamerstukken I, 2014–2015, 34 348, A) de wettelijke positie van SodM verder verstrekt. Naast het reeds ingezette traject ter versterking van de organisatie van SodM worden met dit wetsvoorstel de wettelijke waarborgen voor de onafhankelijkheid van SodM ten opzichte van de Minister vastgelegd.
SodM heeft als toezichthouder de taak om op basis van haar expertise de risico’s maximaal te doen voorkomen en beheersen, en in voorkomende gevallen handhavend op te treden.
Sinds 2015 vult SodM haar reflectieve rol als toezichthouder nog actiever in en geeft daarmee aangrijpingspunten om veiligheid en milieu in wetgeving en beleid optimaal te borgen. In 2017 zal SodM een «foto» maken van elk van de sectoren waarop zij toezicht houdt. Op grond van deze «staten van de sector» zal het toezicht nog gerichter en op basis van meer gestructureerde risicoanalyses plaatsvinden. Bovendien kunnen deze staten van de sector leiden tot gevraagd en ongevraagd advies aan de Minister van Economische Zaken.
Het tekort aan woningbouwlocaties |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht en achterliggend onderzoek van het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) over het tekort aan woningbouwlocaties?1
Ja.
Deelt u de conclusies en cijfers van het EIB dat er veel te weinig «harde" woningbouwlocaties beschikbaar of gepland zijn om tot 2025 de verwachte demografische ontwikkelingen te kunnen volgen met voldoende woningbouw? Zo nee, waarin wijken uw cijfers en inzichten dan af ten opzichte van die van het EIB?
Op hoofdlijnen deel ik de conclusies van het EIB dat de groei in de woningbehoefte leidt tot oplopende spanning op de woningmarkt op die plekken waar het aanbod achterblijft. In de Staat van de Woningmarkt 20162 is op basis van woningbehoefteprognoses en verwachte bouwprogramma’s aangegeven dat naar verwachting de komende jaren de spanning op de woningmarkt oploopt, om na 2020 weer af te nemen. De opgave verschilt hierbij sterk per regio. Volgens het EIB rapport blijft de plancapaciteit in de meeste provincies achter bij de huishoudensgroei. Tegelijkertijd overstijgt in sommige provincies de totale plancapaciteit de huishoudensgroei.
Er ligt een opgave bij gemeenten om zorg te dragen voor voldoende bouwplancapaciteit. In mijn gesprekken met gemeenten, provincies en regio’s is dat dan ook een belangrijk thema. Zoals ook is aangeven bij de aanbieding van de jaarlijkse Staat van de Woningmarkt aan uw Kamer ben ik bovendien in gesprek met betrokken partijen, zoals beleggers, projectontwikkelaars en gemeenten, over mogelijke ruimtelijke beperkingen en institutionele belemmeringen.
Bij de conclusies van het EIB kan de kanttekening worden gemaakt dat zowel de woningbehoefte als de plancapaciteit kunnen veranderen onder invloed van de marktomstandigheden. Woningzoekenden kunnen uitwijken naar plaatsen waar wel voldoende aanbod van woningen is, en de plancapaciteit kan worden vergroot door lokale besluitvorming.
Klopt het dat een groot deel van de bouwplanning, dat toch al fors achterloopt bij de behoefte, zeer onzeker is en nog bestuurlijk vastgesteld moet worden? Voor welk deel van het beschikbare planaanbod geldt dit naar uw inschatting?
Ik beschik niet over cijfers over in hoeverre plannen bestuurlijk zijn vastgesteld. Dat past bij het decentrale karakter van het ruimtelijke ordeningsbeleid. Ook ben ik niet voornemens gemeenten en provincies een streefpercentage voor overplanning op te leggen. Dan zou het Rijk op de stoel van provincies en gemeenten gaan zitten. Tegelijkertijd vind ik het belangrijk dat de nieuwbouwproductie aansluit bij de vraag. Dat heb ik ook aangegeven in de reactie op de motie De Vries3 en de antwoorden op eerdere vragen4. Gemeenten worden daarom ondersteund via diverse maatregelen. Het gaat daarbij onder andere om jaarlijkse gesprekken van het kabinet met bestuurders uit de Noordelijke en de Zuidelijke Randstad over de beschikbaarheid van plancapaciteit. Daarnaast wordt de Ladder voor Duurzame Verstedelijking aangepast: De Ladder wordt nu eenvoudiger, doordat er «treden» worden geschrapt en alleen nog bij het bouwen buiten het stedelijk gebied een uitgebreide motivering nodig is5. Verder worden gemeenten door het Rijk ondersteund via de mogelijkheid om expertteams in te zetten, indien gebiedsontwikkeling moeizaam verloopt (Expertteam Versnellen) of het omzetten van vastgoed (bijvoorbeeld kantoren) naar woningen niet van de grond komt (Expertteam Transformatie). Bovendien zal ik, zoals is aangegeven in reactie op de motie De Vries6, werkbezoeken afleggen verspreid over heel Nederland, waarbij (onder andere) de woningproductie aan de orde zal komen.
Deelt u de analyse dat ook de zachte plancapaciteit in de meeste woningmarktregio's te krap is, zeker als in acht wordt genomen dat veel van deze zachte plannen niet tot stand komen omdat er altijd ook sprake is van planuitval? Bent u van mening dat, om taakstellingen te kunnen halen, er altijd een overplanning van tenminste 30% nodig is? Zo nee, waarom niet.
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de analyse van het EIB dat het planaanbod vooral achterblijft in de groene randgemeenten? Zo ja, welke conclusies trekt u daar dan uit voor de gangbare gedachte dat er uitsluitend binnenstedelijk gebouwd zou moeten worden en voor de inzet van het daarbij gehanteerde instrument de «ladder van duurzame verstedelijking»?
De Ladder voor Duurzame Verstedelijking bevordert zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. De Ladder vraagt nieuwe stedelijke ontwikkelingen af te stemmen op de behoefte en om ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied te motiveren. De Ladder sluit nieuwbouw in groene randgemeenten dus niet uit. Zoals ook is aangegeven in antwoorden van de Minister van IenM over de Ladder7 beperkt de Ladder de autonomie van gemeenten niet, want zij maken de keuze om een nieuwe stedelijke ontwikkeling al dan niet mogelijk te maken. De Ladder stimuleert gemeenten om de motivering van hun keuzes expliciet te maken.
Deelt u de conclusie dat door het gebrek aan «harde» bouwlocaties er nog jaren overheen zullen gaan voordat de bouwproductie weer op het noodzakelijke niveau gebracht kan worden?
In hoeverre het mogelijk is om zachte plannen snel om te zetten in harde plannen, verschilt sterk. Waar de plannen aansluiten bij de vraag en de bestuurlijke wil aanwezig is, kan dit relatief snel plaatsvinden. Waar nodig kunnen gemeenten hierbij een beroep doen op de eerder genoemde expertteams.
Deelt u de conclusie dat, zonder ingrijpen, de schaarste op de woningmarkt daardoor de komende jaren nog veel verder zal oplopen en de huizenprijzen en de huren daardoor nog verder zullen stijgen? Zo ja, wat moet er dan naar uw mening gebeuren om dat te voorkomen? Zo nee, waarom deelt u deze analyse niet?
Sinds 2013 laat de woningmarkt een sterk herstel zien. Het vertrouwen van consumenten in de huizenmarkt is sterk gestegen en het lijkt aannemelijk dat we de afgelopen periode te maken gehad hebben met een inhaalvraag. De lage rente heeft geleid tot een verdere toename van de vraag. Het aantal transacties ligt nu weer op het niveau van voor de crisis, de huizenprijzen liggen nog onder dit niveau.
Het is belangrijk dat het aanbod kan reageren op de toenemende vraag, zowel in kwantitatief als in kwalitatief opzicht. De verantwoordelijkheid om lokale vraag en woningaanbod in evenwicht te brengen, ligt op decentraal niveau. Om partijen te ondersteunen bij de productie in kwantitatief opzicht, worden diverse maatregelen genomen. Deze heb ik bij de beantwoording van vraag 3 en 4 aangegeven.
Het verder ontwikkelen van de vrije huursector is in kwalitatief opzicht belangrijk en er zijn maatregelen genomen die dit segment van de woningmarkt ten goede komen. Zo zorgt de Woningwet voor een duidelijke scheiding van corporatietaken. Door deze scheiding is geborgd dat corporaties bij activiteiten voor het middenhuursegment in een gelijk speelveld opereren. Recent heb ik een aantal maatregelen aangekondigd die specifiek de totstandkoming van een middensegment ondersteunen. Dit betreft een aanpassing van het woningwaarderingsstelsel (WWS) voor kleine nieuwbouwwoningen in de regio Amsterdam en Utrecht, de mogelijkheid om geliberaliseerde woningen voor middenhuur op te nemen in het bestemmingsplan en de start van de samenwerkingstafel middenhuursegment. Zie hiervoor ook de beantwoording van schriftelijke vragen over het middenhuursegment8.
Bent u van mening dat niet alleen gestuurd moet worden op woningbouwvolume, maar ook op de feitelijke behoefte van de woonconsumenten in een regionale woningmarkt? Op welke manier kan dit naar uw mening dan het best geborgd worden?
Ik deel uw mening dat het van belang is dat vraag en aanbod zowel kwantitatief als kwalitatief op elkaar aansluiten. De verantwoordelijkheid om vraag en aanbod met elkaar in evenwicht te brengen, ligt op decentraal niveau. Het Rijk levert een bijdrage om het inzicht in vraag en aanbod te vergroten. Zo heeft ABF Research in opdracht van het Ministerie van BZK een woningbehoefteprognose voor de langere termijn (tot 2040) gemaakt, waarvan de samenvatting bij de recent gepubliceerde Staat van de Woningmarkt9 is gevoegd. De cijfers zijn ook voor verschillende regio’s en gemeenten beschikbaar.
Welke acties kunt u ondernemen om te bevorderen dat gemeenten al op korte termijn hun «harde» plancapaciteit verhogen?
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 3 en 4 zal ik bij de werkbezoeken, die ik de lopende periode ga afleggen, de woningbouwproductie aan de orde stellen. De beschikbaarheid van voldoende plancapaciteit is ook onderwerp van gesprek.
Bent u bereid om de woningmarktregio's te vragen jaarlijks aan u te rapporteren over de woningbouwafspraken die binnen de regio zijn gemaakt, inclusief de afspraken om tot daadwerkelijke realisatie te komen zodanig dat aan de toekomstige behoefte aan woningen in de verschillende segmenten in de regio wordt voldaan? Zo nee, waarom niet?
Zoals is aangegeven in de reactie op de motie De Vries10 wil ik niet op de stoel van gemeenten en provincies gaan zitten. Wel zal ik de komende periode in gesprek gaan over woningbouwproductie en plancapaciteit om zo de daadwerkelijke realisatie van woningen te stimuleren.
Nu de gemeenten er samen niet in slagen om op kortere termijn voldoende bouwlocaties beschikbaar te stellen, bent u dan van mening dat daardoor uw in artikel 4 van de Woningwet vastgelegde systeemverantwoordelijkheid in het geding komt, namelijk «het bevorderen van de woningbouwproductie waarbij aanbod en diversiteit zoveel mogelijk aansluit bij de woningbehoefte van Nederland.»? Zo nee, waarom niet?
In de begroting van Wonen en Rijksdienst is aangegeven dat de Minister de regie voert over een heldere verdeling van rollen en verantwoordelijkheden van de verschillende partijen op het terrein van wonen. Deze rol wordt door mij ook als zodanig ingevuld. Waar het gaat om woningbouw ligt de primaire verantwoordelijkheid voor het bouwen voor de woningbehoefte bij gemeenten. Ik geef invulling aan de systeemverantwoordelijkheid via de eerder genoemde maatregelen.
Het bericht ‘Advies van wijzen voor Groningen' |
|
André Bosman (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Advies van wijzen voor Groningen»?1
Ja.
In hoeverre ondersteunt u het idee van een grondige analyse door een commissie van wijzen? Hoe ziet u daarin de rol van de Nationaal Coördinator Groningen?
In het aardbevingsgebied ligt een omvangrijke en urgente opgave die geen uitstel duldt. Deze opgave vergt een doortastende en samenhangende aanpak van het Rijk, de provincie Groningen en de gemeenten in het gebied. Tegen deze achtergrond heb ik de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) ingesteld om regie te voeren op deze opgave en te zorgen voor een samenhangende aanpak die maatschappelijk en bestuurlijk breed wordt gedragen. De NCG is hier voortvarend mee aan de slag gegaan.
Zoals ik eerder in uw Kamer heb aangegeven, kom ik binnenkort met voorstellen om de positie van de NCG te versterken, waarbij ik ook de mogelijkheid van wettelijke verankering van bevoegdheden (attributie) zal betrekken. Ik ben daarover in gesprek met de NCG en met betrokken partijen uit de regio. Ik zal uw Kamer hierover nog dit najaar nader informeren.
Tegen deze achtergrond zie ik geen aanleiding om een nieuwe commissie zich te laten buigen over de aanpak van de aardbevingsproblematiek als gevolg van de gaswinning.
Kent u het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland waarin de rechtbank Energiebeheer Nederland (EBN) als mede exploitant van het Groningen-gasveld hoofdelijk aansprakelijk stelt voor de schade veroorzaakt door aardbevingen?2
Ja.
Kunt u aangeven hoe de Staat of EBN om zal gaan met deze uitspraak, mede in het licht van de door professor Oldenhuis gedane aanbevelingen?
De Staat en EBN zijn ieder partij bij deze procedure en maken een eigenstandige afweging hoe er wordt omgegaan met de uitspraak. Zolang de zaak onder de rechter is, doet de Staat over haar rechtspositie geen uitspraken.
Opbrengstafhankelijke gebruiksnormen voor de akkerbouw |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Vindt u ook dat, gezien het feit dat elke bodem anders is (bedrijfsvoering en landbouwer), gestreefd moet worden naar maatwerkbemesting?
Binnen de milieukundige randvoorwaarden (onder andere ter implementatie van de Nitraatrichtlijn en Kaderrichtlijn Water) zoals vastgelegd in de regelgeving, is het gewenst dat gewassen passend bemest worden, rekening houdend met onder andere het gewas en bodemeigenschappen.
Kunt u verklaren waarom, nadat er als het goed is al twee en een half jaar over wordt gesproken met de Europese Commissie, de bezwaren van de Europese Commissie over opbrengstafhankelijke gebruiksnormen nog niet gladgestreken zijn (Kamerstuk 33 037, nr. 81)?
De tekst van het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn beschrijft weliswaar de mogelijkheid om equivalente maatregelen in te voeren, maar daarmee was de Europese Commissie nog niet geïnformeerd over de inhoudelijke invulling van de equivalente maatregelen. Dat is, zoals ook aangegeven in mijn antwoorden op eerdere vragen van het lid Geurts (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1914), gebeurd per brief van 2 oktober 2015. Op dat moment was er voor het eerst reden om de Europese Commissie te informeren over met welke concrete maatregelen Nederland invulling wil geven aan de in het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn genoemde mogelijkheid van invoering van equivalente maatregelen.
Het is dan ook niet juist dat al tweeëneenhalf jaar met de Europese Commissie over de concreet voorgestelde equivalente maatregelen wordt gesproken.
De Europese Commissie heeft op 20 november 2015 nadere vragen gesteld. Hierin stond de zorg van de Europese Commissie over de milieueffecten van de equivalente maatregelen centraal. De door de Europese Commissie gestelde vragen zijn aanleiding geweest om, in overleg met betrokken sectorpartijen, de invulling van de equivalente maatregelen aan te scherpen om eventuele milieurisico’s te verkleinen. De vragen van de Europese Commissie zijn vervolgens beantwoord.
Op 2 juni 2016 heeft de Europese Commissie vervolgens een brief gestuurd waarin gewezen wordt op de overschrijding van het fosfaatplafond en waarin nogmaals zorg geuit wordt over het effect van de equivalente maatregelen op het behalen van de doelen van de Nitraatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water.
Op 7 juli jl. zijn de wijzigingen van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet en van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet die nodig zijn om de equivalente maatregelen in te kunnen voeren, genotificeerd in het kader van EU-richtlijn 2015/1535 (technische voorschriften in het kader van de interne markt). Over de notificatie heeft vervolgens schriftelijk overleg plaatsgevonden.
Op 10 oktober 2016 is de «uitvoerig gemotiveerde mening» als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van Richtlijn (EU) 2015/1535 van de Europese Commissie ontvangen die geleid heeft tot mijn brief aan uw Kamer van 20 oktober jongstleden (Kamerstuk 33 037, nr. 181).
Bij de onderhandelingen over het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn heeft u aangedrongen op de mogelijkheid van equivalente maatregelen1; is deze inzet na de onderhandelingen opgevolgd door dit te agenderen en te bespreken met de Europese Commissie dan wel in ander Europees verband?
Zie antwoord vraag 2.
Gezien de Europese Commissie bekend was met het Nederlandse voornemen om bedrijfsspecifieke bemesting in de akkerbouw mogelijk te maken omdat dit voornemen genoemd staat in het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn, er vanaf 2014 overleg is tussen het ministerie en de akkerbouwsector over het borgen en opstellen van deze maatregelen en vanaf april 2015 het onderzoeksrapport van Wageningen Universiteit om dit mogelijk te maken bij uw ministerie lag, waarom lijkt het dan toch niet te lukken om tijdens het vijfde actieprogramma (2014–2017) deze maatregelen mogelijk te maken?
Zie antwoord vraag 2.
Is er overleg geweest met de Europese Commissie voorafgaand aan het moment dat het Directoraat-Generaal Milieu van de Europese Commissie hier in het najaar van 2015 over geïnformeerd werd (documentnummer 2016D11176)? Is er vervolgens nog overleg geweest hierover met het Directoraat-Generaal Milieu gezien haar in het najaar van 2015 kenbaar gemaakte negatieve opstelling?
Zie antwoord vraag 2.
Verwacht u dat het achterwege blijven van de invoering van equivalente maatregelen in 2016 leidt tot problemen bij akkerbouwers die dachten hiervan al gebruik te kunnen maken?
In de bovengenoemde antwoorden op vragen van het lid Geurts heb ik aangegeven dat pas nadat de gehele procedure voor wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet respectievelijk het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet zijn doorlopen, de wijzigingen definitief zijn.
Als akkerbouwers stikstof- en fosfaatbemesting hebben toegepast boven de gebruiksnormen, bijvoorbeeld omdat ze er op speculeerden dat de equivalente maatregelen dit jaar definitief zouden worden, dan hebben zij dit voor eigen risico gedaan. Indien bij controles van individuele bedrijven blijkt dat meer stikstof en/of fosfaat gebruikt is dan volgens de normstelling toegestaan, dan zullen deze bedrijven beboet worden.
Wat gaat u ondernemen om het gebruik van equivalente maatregelen mogelijk te maken in 2017?
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 20 oktober jongstleden (Kamerstuk 33 037, nr. 181) zal ik mij ervoor inzetten om de zorg en het bezwaar van de Europese Commissie, die aanleiding zijn geweest om een uitvoerig gemotiveerde mening te geven, weg te nemen. Ik zal daartoe nogmaals zo goed mogelijk aantonen dat de invoering van de voorgestelde equivalente maatregelen niet zal leiden tot extra milieurisico’s. Indien nodig en mogelijk zal ik overwegen de voorgestelde maatregelen, in overleg met betrokken sectorpartijen, aan te passen om de zorg van de Europese Commissie weg te nemen. Ik houd er wel rekening mee dat de wens om equivalente maatregelen in te voeren, kan gaan interfereren met de gesprekken over het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn.
Kunt u toelichten wat u van dit moeizame proces heeft geleerd, ook met het oog op de aankomende onderhandelingen over het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn?
Uit de reactie van de Europese Commissie op de voorgestelde regelgeving ter invoering van equivalente maatregelen valt op te maken dat de Europese Commissie voorstellen van de lidstaten streng toetst op het voldoen aan onder andere het milieurecht van de Europese Unie, en dan in dit kader vooral de Nitraatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn zal overtuigend en op basis van een gedegen onderbouwing moeten laten zien dat Nederland de doelen van genoemde Europese richtlijnen nauwgezet nastreeft en dat uitvoering van het zesde actieprogramma zorgt voor een verdere verbetering van de waterkwaliteit in Nederland, daar waar deze door de landbouw negatief beïnvloed wordt.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg Mestbeleid voorzien op 10 november 2016?
Dit overleg is uitgesteld. Ik heb de vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
De arrestatie van twee democratisch gekozen co-burgemeesters van oppositiepartij HDP in Diyarbakir (Turkije) |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat twee co-burgemeester van Diyarbakir in Turkije, beide lid van de oppositiepartij HDP, gearresteerd en vastgezet zijn?
Ja.
Klopt dit bericht? Wat zijn precies de feiten en wat is uw reactie daarop?
De twee co-burgemeesters Gültan Kışanak en Fırat Anlı zijn op 25 oktober aangehouden en op 30 oktober formeel gearresteerd. De Openbaar Aanklager meldt als tenlastelegging in de zaak van Kışanak het «lidmaatschap van een gewapende terroristische groepering» (Artikel 314/2 van het Turks strafrecht) en in de zaak van Anlı «poging om land af te scheiden onder staatssoevereiniteit» (Artikel 302/1 van het Turks strafrecht). Op 31 oktober zijn beiden overgebracht naar een zwaarbewaakte gevangenis in Istanbul. Het is niet bekend wanneer hun proces begint. Volgens de Turkse wet kunnen ze maximaal 5 jaar in voorarrest zitten. Voor zover het kabinet bekend is er geen relatie tussen deze co-burgemeesters en de couppoging van 15 juli jl.
Waarom zijn deze burgemeesters gearresteerd door de regering van president Erdogan en wat er gebeurt er nu met hen? In welke mate heeft deze arrestatie te maken met de zuivering die Erdogan doorvoert in reactie op de mislukte coup in juli jl.?
Zie antwoord vraag 2.
In welke mate ziet u in deze laatste ontwikkeling een bewijs dat de coup door de Turkse regering is aangegrepen om, breder dan enkel leden en aanhangers van de Gülenbeweging, maatregelen te treffen tegen andere oppositiepartijen en tegenstanders van president Erdogan?
Het kabinet maakt zich ernstig zorgen over deze ontwikkelingen. Turkije heeft het recht om maatregelen te nemen tegen terroristische bedreigingen, ook als die uitgaan van de PKK. Deze dienen echter in overeenstemming te zijn met de grondbeginselen van de parlementaire democratie, de principes van de rechtsstaat en proportionaliteit. Nederland heeft dan ook aangedrongen op een gezamenlijke reactie van de EU lidstaten, zoals is uitgegaan per verklaring van 8 november. Hierin wordt Turkije opgeroepen om de beginselen van de parlementaire democratie te waarborgen, waaronder het respecteren van mensenrechten, de rechtsstaat en fundamentele rechten en vrijheden zoals het recht op een eerlijk proces.
Zoals eerder gesteld hecht het kabinet aan betrokkenheid van de Raad van Europa bij de beoordeling van de Turkse rechtsstaat. De Venetiëcommissie heeft eind september een opinie uitgebracht over het grondwettelijke amendement dat opheffing van de onschendbaarheid van parlementariërs mogelijk heeft gemaakt. De Venetiëcommissie stelt onder meer dat de onschendbaarheid zou moeten worden hersteld, omdat anders het parlement niet naar behoren kan functioneren. Daarnaast is de commissie van mening dat het proportionaliteitsbeginsel door deze maatregel is geschonden. Voorts hebben het Comité ter Preventie van Foltering (CPT), de Venetiëcommissie en de Mensenrechtencommissaris van de Raad van Europa in de afgelopen maanden Turkije bezocht. Naar verwachting zullen hun bevindingen nog voor het einde van 2016 in diverse rapporten worden neergelegd. Nederland zet zich in voor openbaarmaking van alle rapporten, inclusief het rapport van het CPT.
Hoeveel mensen zijn door de Turkse regering na de coup opgepakt en welke laatste informatie heeft u over hun berechting? In welke mate zijn de aanhoudingen gerechtvaardigd geweest en is sprake geweest van «eerlijke» processen?
Volgens de meest recente officiële cijfers vrijgegeven door de Turkse autoriteiten, in uitspraken van de Minister voor Justitie op 12 oktober jl., zijn er justitiële acties ondernomen tegen 76.000 personen, van wie 32.000 personen werden gearresteerd. Op basis van berichtgeving in de media is het aannemelijk dat dit aantal sindsdien verder is toegenomen. De rechtszaken zijn nog niet begonnen. Het kabinet benadrukt dat het van het allergrootste belang is dat de rechtsgang van iedere zaak eerlijk en transparant zal verlopen. Dit heeft de EU dan ook benadrukt in haar gezamenlijke verklaring op 8 november.
Wat is de laatste stand van zaken omtrent de humanitaire situatie in Zuidoost Turkije? In welke mate is de Turkse regering bezig de situatie daar te destabiliseren en worden Koerden en Koerdische volksvertegenwoordigers op de huid gezeten en opgepakt?
De humanitaire situatie in dit gebied blijft zorgwekkend. Niet alleen als het gaat om de verwoestingen, slachtoffers en ontheemden, maar ook als het gaat om onteigeningen, de sluiting van scholen en de impact op overige publieke voorzieningen. Ook over de frequente blokkade van het internet in het zuidoosten en sociale media in heel Turkije maakt het kabinet zich zorgen. Nederland heeft dan ook aangedrongen op vermelding hiervan in de EU verklaring op 8 november.
Het kabinet constateert dat de Turkse autoriteiten met enerzijds repressieve maatregelen en anderzijds wederopbouwmaatregelen proberen de regio te stabiliseren. Ook gaan de Turkse autoriteiten door met de instelling van veiligheidszones en militaire operaties. Het kabinet veroordeelt met klem de terroristische en destabiliserende activiteiten van de PKK, zoals diverse aanslagen op dorpswachters, politiemedewerkers en AKP-politici in het zuidoosten.
Met de recente arrestaties van de pro-Koerdische HDP parlementariërs en de tientallen Koerdische (co-) burgemeesters die zijn ontslagen en/of zijn gearresteerd is het risico van verdere destabilisatie in het zuidoosten niet ondenkbaar. Het kabinet constateert dat deze zorgwekkende ontwikkelingen het extra moeilijk maken om de gestrande Koerdische vredesbesprekingen weer op gang te krijgen. Een oplossing voor de Koerdische kwestie kan alleen op politieke wijze worden gevonden. Nederland blijft beide partijen oproepen die vredesbesprekingen te hervatten en het geweld te staken. Dit is in het belang van de burgers in het zuidoosten, die het meest te lijden hebben en het slachtoffer zijn van het voortduren van het geweld van beide kanten.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk en ongewenst is dat Turkije met het oppakken van democratisch gekozen burgemeesters opnieuw democratische rechten schendt? Zo ja, wanneer en op welke wijze wordt Turkije daar in Europees verband op aangesproken?
Zie antwoord vraag 4.
Het Voorlopige Kustpact |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat u in de afgelopen maanden overleg heeft gevoerd over de waarden en de ontwikkeling van de kustzone en dat binnenkort een Kustpact tot stand komt?1 Zo ja, met wie heeft u precies overlegd en wie zal het Kustpact uiteindelijk ondertekenen?
Ik heb overlegd met de provincies, vertegenwoordigers van kustgemeenten en waterschappen, met Natuurmonumenten en Natuur en Milieufederatie Zuid-Holland namens de Coalitie Bescherm de Kust, vertegenwoordigers van drinkwaterbedrijven, StrandNederland, NBTC, ANWB, RECRON en Staatsbosbeheer. In totaal gaat het om ruim 60 partijen. Op 5 oktober is een bestuurlijk overleg geweest waarin een principe akkoord op de afspraken is bereikt. Voor de partijen geldt dat zij de voorliggende tekst gaan bespreken in hun dagelijkse besturen dan wel met hun achterban.
Kunt u precies aangeven wat er wordt bedoeld met «de kust in brede zin», de «collectieve waarden en kernkwaliteiten van de kust in brede zin» en «de borging daarvan»?2
De «kust in brede zin» zoals gedefinieerd in de voorliggende tekst van het Kustpact, betreft zowel het strand als de duinen als een strook landinwaarts. De collectieve waarden van dit gebied zijn geïnventariseerd door Bureau Strootman Landschapsarchitecten en betreffen;
De borging van deze waarden zal plaatsvinden met de uitwerking van de afspraken over de zonering.
Waaraan moet bij de zonering van de kustzone precies gedacht worden? Wat is precies de omvang en de juridische status van het voorgestelde bouwverbod? Hoe vertaalt zich dit in de toekomstige Omgevingswet respectievelijk de algemene maatregelen van bestuur voortvloeiend uit de Omgevingswet?
Met de zonering wordt inzichtelijk gemaakt in welke delen van de kustzone geen nieuwe recreatieve bebouwing is toegestaan en in welke delen wel en onder welke voorwaarden. Partijen delen daarbij de intentie om op het strand en in de duinen buiten de bestaande bebouwde gebieden en de vergunde ontwikkellocaties geen nieuwe recreatieve bebouwing te realiseren.
De omvang van het gebied waar geen nieuwe recreatieve bebouwing is toegestaan is op voorhand nog niet aan te geven. Het is aan de betrokken provincies om een zonering, die passend is binnen de lokale en regionale landschappelijke context, op te stellen in overleg met de bij het Kustpact betrokken partijen en eventueel ook andere partijen. De zonering zal worden opgenomen in beleid en in verordeningen van provincies die de randvoorwaarden meegeven aan de plannen van de andere overheden.
Daarnaast zal ik onderzoeken op welke wijze de Beleidslijn kust 2007 en de regels ten aanzien van het kustfundament in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en/of de regels ten aanzien van de kust in het ontwerp Besluit kwaliteit leefomgeving, aanpassing behoeven.
Kunt u aangeven hoe het Kustpact zich verhoudt tot de bescherming van het kustgebied krachtens Natura2000 en eventuele andere beschermingsregimes?
De uitwerking van de afspraken zoals deze zijn opgenomen in de voorliggende tekst van het Kustpact vindt plaats binnen de geldende wettelijke kaders. Het Kustpact zal de beschermingsregimes op grond van specifieke wet en regelgeving, zoals N2000, niet doorkruisen maar waar nodig aanvullen.
Hoe zal dit Kustpact bijdragen aan de bescherming van het strand en de duinen? Klopt het dat in het Kustpact geen spijkerharde afspraken worden opgenomen, maar dat het gaat om intenties, die in provinciaal en gemeentelijk beleid moeten worden vertaald? Zo ja, hoe gaat u erop toezien dat de afspraken in het Kustpact door provincies en gemeenten gestand worden gedaan?
In de voorliggende tekst van het Kustpact zijn afspraken opgenomen waar partijen elkaar op kunnen aanspreken. Deze afspraken kunnen niet vooruitlopen op de democratische besluitvorming, in bijvoorbeeld gemeenten, provincies en waterschappen, die nodig zijn ten aanzien van de inzet voor de zonering. De betrokken overheden gaan deze afspraken uitwerken in beleid en, met inachtneming van de daarvoor geldende procedures, vertalen in regels in hun provinciale verordeningen omtrent de inhoud van bestemmingsplannen, bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening. Over de voortgang van de uitvoering van deze afspraken zal ik uw Kamer jaarlijks informeren.
Onder welke omstandigheden wordt bebouwen onder het komende Kustpact toegestaan?
Zie antwoorden op vraag 3 en vraag 5.
Kunt u deze vragen vóór de plenaire behandeling in de Kamer van de begroting van uw ministerie voor het jaar 2017 beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
De laatste berichtgeving in het dieselschandaal en de rol van het RDW |
|
Eric Smaling (SP) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Wanneer wist u van het gesjoemel met uitstootwaarden? Hoe oordeelt u over de beschuldigingen dat het Ministerie van Infrastructuur en Milieu al jaren op de hoogte was van frauderende autofabrikanten, maar nooit actie heeft ondernomen?1
Zoals eerder met uw Kamer gedeeld, was het ministerie sinds de onthullingen in het najaar van 2015 op de hoogte van softwarefraude. Eerder was bekend, en is ook aan uw Kamer gemeld, dat er grote verschillen zijn tussen enerzijds de emissies van stikstofoxiden op de weg en anderzijds op de rollenbank in het laboratorium. Omdat deze constateringen golden voor vrijwel alle geteste dieselvoertuigen van verschillende automerken werd dit door alle betrokken partijen gezien als een tekortkoming van de bestaande testprocedure. Er was geen vermoeden dat daarnaast tevens sprake kon zijn van fraude. Voor verdere informatie hierover verwijs ik graag naar de brief van de Staatssecretaris van IenM over berichten in de pers over sjoemeldiesels, die parallel naar uw Kamer is verzonden en hier uitgebreid op ingaat.
Was het u bekend dat ook de Europese Commissie al jaren over deze gegevens beschikte? In welk licht plaatst dit de onderhandelingen die u voerde om de Real Driving Emission test zo snel en streng mogelijk in te voeren?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw oordeel over het feit dat de Rijksdienst Wegverkeer (RDW) optreedt als publieke toezichthouder (en in die hoedanigheid de technische diensten die over de typegoedkeuring besluiten controleert) maar ook zelf een technische dienst is? Bij welke andere Europese toezichthouders is er sprake van een dergelijke verstrengeling?
Op basis van Richtlijn 2007/46/EG zijn Europese lidstaten bevoegd om typegoedkeuringen te verlenen voor de toelating van motorvoertuigen tot de Europese markt. Elke lidstaat wijst een eigen goedkeuringsinstantie aan om deze publieke taak uit te voeren. In Nederland is de Dienst Wegverkeer (hierna: RDW) in de Wegenverkeerswet 1994 aangewezen. Het uitvoeren van testen om te controleren of voertuigen, of onderdelen van voertuigen, aan de typegoedkeuringseisen voldoen vormt een onderdeel van de typegoedkeuring en daarmee van de bij de RDW belegde publieke taak.
Goedkeuringsinstanties mogen op grond van Europese wet- en regelgeving zelf alle testen uitvoeren die noodzakelijk zijn binnen het typegoedkeuringsproces. Evenals de andere Europese goedkeuringsinstanties heeft de RDW ervoor gekozen om zich bij het uitvoeren van de testen te laten ondersteunen door zogeheten technische diensten. Voorbeelden van de in totaal 38 technische diensten zijn BICON, Hestocon, KIWA, TASS, DEKRA, DARE! en TÜV Rheinland. Deze technische diensten zijn formeel door de RDW aangewezen, voeren de testen namens de RDW uit en worden door de RDW gecontroleerd om te bezien of zij de testen correct en onafhankelijk uitvoeren.
Naast het laten uitvoeren van testen door technische diensten, kiezen Groot Brittannië, Italië, Roemenië en Nederland ervoor om ook zelf testen uit te voeren. De RDW doet dit als onderdeel van het effectief uitvoeren van haar publieke taak; het toezicht houden op de juistheid en effectiviteit van het typegoedkeuringsproces. Door deze activiteiten doet de RDW kennis en (praktijk)ervaring op van de laatste ontwikkelingen, waardoor er bijvoorbeeld in eigen huis het emissietestprogramma uitgevoerd kon worden. Kennis versterkt de onpartijdige beoordelingskracht. Doordat de RDW zelf testen uitvoert, kan de RDW regelmatig als een van de weinige goedkeuringsinstanties essentiële kennis in brengen over de verbetering van de typegoedkeuringsprocedure, internationale voertuigregelgeving en testprocedures.
Het is mogelijk om het testen en het afgeven van typegoedkeuringsdocumenten uit te voeren binnen de RDW, omdat onpartijdigheid en onafhankelijkheid van de rol als publieke toezichthouder verzekerd zijn. De RDW waarborgt de onpartijdigheid en onafhankelijkheid door de verantwoordelijkheden van de betrokken medewerkers te scheiden, hetgeen ondersteund wordt door de organisatiestructuur van de RDW. De RDW voldoet aan de eisen van de Richtlijn 2007/46/EG en onpartijdigheid en onafhankelijkheid wordt bovendien geborgd door het voldoen aan internationale kwaliteitsstandaarden als ISO 9001 en ISO 17025. Daardoor verloopt het toezicht op de uitvoering van de testen door de RDW op dezelfde wijze als het toezicht op de uitvoering van de testen door technische diensten.
Voor welk deel van de inkomsten is het RDW afhankelijk van de commerciële taken, zoals de typegoedkeuringen?
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 3 is hier geen sprake van een commerciële activiteit, maar van het uitvoeren van een onderdeel van een publieke taak. De omzet door typegoedkeuringen bedraagt circa 8% van de totale RDW omzet. De omzet door testwerkzaamheden bedraagt circa 2% van de totale RDW omzet. De RDW heeft een marginaal aandeel in de testwerkzaamheden die binnen Europa worden uitgevoerd ten behoeve van typegoedkeuringen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat een publieke toezichthouder commercieel belang heeft bij hetgeen gecontroleerd wordt?
Zoals in antwoorden 3 en 4 aangegeven voert de RDW in dit kader alleen een publieke taak uit en heeft hierbij geen commercieel belang. Door beperkt zelf te testen houdt RDW de kennis en ervaring ten behoeve van een goede taakuitvoering op peil. Het beëindigen van de taak om zelf testen uit te voeren zou de kennispositie van Nederland in internationale overleggremia voor voertuigeisen en testprocedures ernstig aantasten. Ik ben daarom niet bereid om betreffende taken bij de RDW weg te halen.
Bent u bereid de publieke en commerciële taken van de toezichthouder te scheiden? Bijvoorbeeld door óf het RDW de testen als publieke taak te laten uitvoeren, óf over te gaan tot het weghalen van de commerciële taken bij deze publieke toezichthouder?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg Dieselschandaal dat op 21 december 2016 gepland staat?
Ja.
De arrestatie van Koerdische politici in het zuidoosten van Turkije |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «burgemeester belangrijke Koerdische stad in Turkije opgepakt»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de burgemeester en loco-burgemeester van de stad Diyarbakir door de Turkse autoriteiten zijn opgepakt vanwege vermeende terrorisme gerelateerde zaken? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
De twee co-burgemeesters Gültan Kışanak en Fırat Anlı zijn op 25 oktober aangehouden en op 30 oktober formeel gearresteerd. De Openbaar Aanklager meldt als tenlastelegging in de zaak van Kışanak het «lidmaatschap van een gewapende terroristische groepering» (Artikel 314/2 van het Turks strafrecht) en in de zaak van Anlı «poging om land af te scheiden onder staatssoevereiniteit» (Artikel 302/1 van het Turks strafrecht).
Hoeveel (pro)Koerdische politici zijn sinds juli 2015, toen het geweld in het zuidoosten van het land opnieuw ontvlamde, opgepakt dan wel ontslagen?
In de nacht van 3 november zijn dertien parlementariërs van de pro-Koerdische HDP opgepakt waaronder de partijleiders Selahattin Demirtaş en Figen Yüksekdağ. Tot op heden zijn tien van hen gearresteerd, de andere drie zijn voorwaardelijk vrijgelaten, lopende nader onderzoek. Daarnaast zijn in het zuidoosten van Turkije op het moment van schrijven 14 (co)burgemeesters gearresteerd; 17 (co)burgemeesters gearresteerd en ontslagen; 23 (co)burgemeesters gearresteerd, vrijgelaten en ontslagen en 3 (co)burgemeesters ontslagen. In aanvulling daarop zijn 42 lokaal verkozen bestuurders gearresteerd van wie er 37 zijn ontslagen.
Deelt u de opvatting dat het Turkse optreden tegen (pro)Koerdische politici buitensporig is en neerkomt op een ondermijning van de democratische rechtsstaat? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet maakt zich ernstig zorgen over deze ontwikkelingen. Turkije heeft het recht om maatregelen te nemen tegen terroristische bedreigingen, zoals die uitgaan van de PKK. Deze dienen echter in overeenstemming te zijn met de grondbeginselen van de parlementaire democratie, de principes van de rechtsstaat en proportionaliteit. Nederland heeft dan ook aangedrongen op een gezamenlijke reactie van de EU lidstaten, zoals is uitgegaan per verklaring van 8 november. Hierin wordt Turkije opgeroepen om de beginselen van de parlementaire democratie te waarborgen, waaronder het respecteren van mensenrechten, de rechtsstaat en fundamentele rechten en vrijheden zoals het recht op een eerlijk proces.
Zoals eerder gesteld hecht het kabinet aan betrokkenheid van de Raad van Europa bij de beoordeling van de Turkse rechtsstaat. De Venetiëcommissie heeft eind september een opinie uitgebracht over het grondwettelijke amendement dat opheffing van de onschendbaarheid van parlementariërs mogelijk heeft gemaakt. De Venetiëcommissie stelt onder meer dat de onschendbaarheid zou moeten worden hersteld, omdat anders het parlement niet naar behoren kan functioneren. Daarnaast is de commissie van mening dat het proportionaliteitsbeginsel door deze maatregel is geschonden. Voorts hebben het Comité ter Preventie van Foltering (CPT), de Venetiëcommissie en de Mensenrechtencommissaris van de Raad van Europa in de afgelopen maanden Turkije bezocht. Naar verwachting zullen hun bevindingen nog voor het einde van 2016 in diverse rapporten worden neergelegd. Nederland zet zich in voor openbaarmaking van alle rapporten, inclusief het rapport van het CPT.
Het kabinet constateert dat deze zorgwekkende ontwikkelingen het extra moeilijk maken om de gestrande Koerdische vredesbesprekingen weer op gang te krijgen. Een oplossing voor de Koerdische kwestie kan alleen op politieke wijze worden gevonden. Nederland blijft beide partijen dan ook oproepen die vredesbesprekingen te hervatten en het geweld te staken. Dit is in het belang van de burgers in het zuidoosten, die het meest te lijden hebben en het slachtoffer zijn van het voortduren van het geweld van beide kanten.
Bent u bereid om bij uw Turkse collega’s uw zorgen uit te spreken over de repressie tegen (pro)Koerdische politici? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat zorgcentrum Huis in de Duinen onder verscherpt toezicht is gesteld |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Inspectie verscherpt toezicht zorgcentrum Huis in de Duinen»?1
Ja.
Hoe kan het dat, hoewel de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) in juli 2015 constateerde dat er niet werd voldaan aan maar liefst zes normen met betrekking tot een veilige leefomgeving en medicatieveiligheid, zij na een paar gesprekjes met het bestuur in januari 2016 besloot dat er geen verscherpt toezicht zou worden ingesteld, of bestuursrechtelijke maatregelen zouden worden genomen?
Vanaf juli 2015 heeft Huis in de Duinen de problemen ter hand genomen. In april 2016 liet ik u weten dat de IGZ, naar aanleiding van het onaangekondigde bezoek d.d. 21 januari 2016, oordeelde dat de zorgaanbieder nog niet voldeed aan alle normen, maar wel verbeterkracht liet zien en aanzienlijke verbeterslagen maakte. De inspectie stelde onder andere vast dat een omvangrijk verbetertraject was gestart conform een duidelijke PDCA-cyclus. De voortgang van de verbetermaatregelen zijn getoetst door zowel interne audits van de instelling zelf als door de IGZ.
De kwaliteit van zorg bij Amie Ouderenzorg, locatie Huis in de Duinen was op dat moment dusdanig dat de IGZ geen aanleiding zag voor verscherpt toezicht of bestuursrechtelijke maatregelen. Tevens antwoordde ik u dat wanneer de IGZ opnieuw constateert dat de kwaliteit van zorg nog niet geborgd is, de IGZ nadere maatregelen zal nemen.
Tijdens een hertoetsbezoek op 31 augustus 2016 constateerde de IGZ dat het de organisatie niet gelukt is om het ingezette verbetertraject goed te implementeren en te borgen, daarmee stagneerde de ingezette verbetering. De instelling voldeed niet aan 11 van de 18 getoetste normen rond cliëntdossier, deskundigheid en inzet personeel. De inspectie heeft op basis van deze bevindingen onvoldoende vertrouwen in duurzame verbetering van Huis in de Duinen en heeft Huis in de Duinen daarom met ingang van 12 oktober 2016 voor een periode van zes maanden onder verscherpt toezicht gesteld.
Waaruit bestond die verbeterkracht en de verbeterslagen die de redenen waren om Huis in de Duinen niet onder verscherpt toezicht stellen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan het dat een jaar later Huis in de Duinen nog slechter presteerde, en niet voldeed aan elf van de vijftien beoordeelde normen? Wat zegt dat over de eerdere oordelen van de IGZ?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan het dat ruim 8 jaar lang diverse bewindspersonen, inclusief uzelf, een gevaarlijke toestand voor bewoners en personeel hebben laten voortbestaan?
Er is in die periode geen sprake geweest van een gevaarlijke toestand voor de bewoners, er was wel sprake van tekortkomingen waardoor de kans op onveilige situaties groter is dan gewenst. Er werd voortdurend gewerkt aan verbeteringen en deze waren ook zichtbaar. Nu blijkt dat het verbeteringsproces stagneert. Dit is iets wat de IGZ vaker ziet, dat het een organisatie niet lukt om ingezette verbeteringen ook duurzaam vast te houden en te borgen.
Vind u dat u voldaan heeft aan de verwachting die u wekte met uw antwoord op eerdere vragen in april dit jaar toen u schreef dat familieleden van bewoners van Huis in de Duinen van u mogen verwachten dat erop wordt toegezien dat de kwaliteit van zorg op peil is? Vindt u dat u aan deze verwachting heeft voldaan? Zo ja, kunt u een toelichting geven? Zo nee, welke actie gaat u nu alsnog ondernemen richting bewoners en familie?2
Ja. De IGZ heeft de voortgang van het verbetertraject intensief gevolgd en met ingang van 12 oktober 2016 Huis in de Duinen onder verscherpt toezicht gesteld.
Bent u van mening dat de huidige interimbestuurder de juiste persoon op de juiste plaats is, aangezien de vorige organisatie waar zij tot juni 2016 in de raad van toezicht zat op 19 oktober ook onder verscherpt toezicht is gesteld?
Het is primair aan de Raad van Toezicht om te bepalen of een bestuurder op de juiste plaats zit of niet. Het is aan de Raden van Toezicht zorg te dragen voor een zodanige toedeling van bestuurlijke verantwoordelijkheden, bestuurlijke bevoegdheden evenals afstemmings- en verantwoordingsplichten dat dit redelijkerwijs zal leiden tot het verlenen van goede zorg.
Sinds 1 januari 2016 kan de IGZ een zorgaanbieder namens de Minister een aanwijzing geven. Het ingrijpen van de IGZ kan er bijvoorbeeld op gericht zijn een bestuurslid toe te voegen, wanneer de IGZ constateert dat het bestuur onvoldoende in staat is de kwaliteit van zorg te waarborgen.
Als ultimum remedium kan de IGZ als onderdeel van de handhavingsinterventies een last onder dwangsom of een last onder bestuursdwang inzetten.
De IGZ kan ook een aanwijzing geven waarbij ze de zorginstelling opdraagt om een bestuurder te vervangen. Hoe het dienstverband dan wordt beëindigd is een privaatrechtelijke aangelegenheid. De Raad van Toezicht houdt toezicht op de Raad van Bestuur en kan als uiterste middel het bestuur ontslaan. Ook de ondernemingsraad kan via het recht van enquête ingrijpen. Daarnaast biedt boek 2 Burgerlijk Wetboek de mogelijkheid om apert disfunctionerende bestuurders te ontslaan.
In het op 13 januari jl. aan uw Kamer gezonden beleidskader «Goede zorg vraagt om goed bestuur» (Kamerstuk 32012, nr. 35) treft u een verdere toelichting op de inzet van het aanwijzingsinstrument.
Op welke wijze gaat u de carrousel van disfunctionerende managers nu eens doorbreken, zoals u eerder al toezegde?
Zie antwoord vraag 7.
De patiëntenstop van het Nij Smellinghe |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe oordeelt u het over het moeten instellen van een patiëntenstop door het Drachtens ziekenhuis Nij Smellinghe?1 2
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 1 van het lid Klever van de PVV fractie (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 527) over dit zelfde onderwerp.
Vindt u het gewenst dat een ziekenhuis voor zo'n lange tijd geen werk uitvoert, omdat zij in de maanden daarvoor meer heeft gedaan dan afgesproken met De Friesland Zorgverzekeraar/Achmea? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het ziekenhuis heeft mij laten weten dat er geen sprake is van een algemene stopzetting van de werkzaamheden, maar dat voor een bepaalde groep nieuwe patiënten geen afspraken in 2016 meer worden gemaakt. Zie ook het antwoord op vraag 1 van het lid Klever van de PVV fractie (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 527) over dit zelfde onderwerp.
Wat is volgens u de taak van de zorgverzekeraar om aan zijn zorgplicht te voldoen als een van de Friese ziekenhuizen geen geplande behandelingen meer doet?
De zorgverzekeraar heeft zorgplicht en de patiënt heeft recht op goede en tijdige zorg. Ongeacht de polis moet de verzekerde altijd binnen redelijke termijn en op redelijke afstand zorg kunnen krijgen.
Is het voor de patiënten van het Universitair Medisch Centrum Groningen, die veel doorverwezen worden, vanwege minder complexiteit, mogelijk om net zo snel bij de overgebleven ziekenhuizen geholpen te worden?
Het effect van de opnamestop van Nij Smellinghe voor een bepaalde groep patiënten op de wachttijden bij andere ziekenhuizen is niet op voorhand te becijferen. Maar zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb aangegeven, moeten zorgverzekeraars zorgen voor goede en tijdige zorg voor hun verzekerden. De zogenaamde Treeknormen zijn daarbij leidend voor de bepaling van de tijdigheid. De NZa ziet er op toe dat zorgverzekeraars, voor die verzekerden die niet langer willen wachten dan deze normtijden, bemiddelen bij het vinden van andere zorgaanbieders die wel binnen de gestelde normtijden zorg kunnen verlenen.
Is te voorkomen dat er door de patiëntenstop lange wachttijden ontstaan in de andere ziekenhuizen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Worden de reiskosten die verzekerden extra moeten maken in verband met de patiëntenstop vergoed? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wie ziet daarop toe?
(Extra) reiskosten voor patiënten naar zorgaanbieders worden alleen vergoed op grond van de Zorgverzekeringswet voorzover zij vallen onder hetgeen is bepaald in het Besluit zorgverzekering ten aanzien van ziekenvervoer (artikelen 2.13 t/m 2.15 van dat besluit).
Hoe oordeelt u er over dat De Friesland Zorgverzekeraar/Achmea wel bereid is tot financiële overbrugging ter voorkoming van een faillissement van het ziekenhuis, maar niet bereid is tot het financieren van patiënten die geholpen kunnen worden in Drachten?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven is de contractering van zorg de verantwoordelijkheid van lokale partijen, waarbij die partijen zich dienen te houden aan de bestaande regelgeving. Belangrijk onderdeel daarvan is de zorgplicht voor zorgverzekeraars om te zorgen voor voldoende, tijdige en kwalitatief goede zorg voor zijn verzekerden. De NZa ziet op naleving van die zorgplicht in individuele cases toe. Overigens heeft zorgverzekeraar De Friesland mij laten weten dat voor zover bij hen bekend geen sprake is van een dreigend faillissement van het ziekenhuis. Inmiddels heeft het ziekenhuis mij laten weten met een aantal zorgverzekeraars, waaronder De Friesland, afspraken te hebben gemaakt over extra financiële middelen. Zie ook het antwoord op vraag 1 van het lid Klever van de PVV fractie (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 527) over dit zelfde onderwerp.
Is het waar dat patiënten die een restitutiepolis hebben wel gewoon binnen de Treeknormen (maximaal aanvaardbare wachttijden) geholpen kunnen worden in het ziekenhuis dat zij verkiezen? Zo ja, wat is uw mening hierover?
Verzekerden met een restitutiepolis hebben recht op een vergoeding voor kosten van zorg. Bij een restitutiepolis in zijn zuivere vorm – dus zonder elementen van een naturapolis – mogen er voor verzekerden geen beperkingen gelden als gevolg van contractering. Van een zuivere restitutie-verzekering is geen sprake indien wel beperkingen worden opgelegd die het gevolg zijn van contractering. Ik vind het belangrijk dat mensen die een restitutieverzekering kopen er van uit moeten kunnen gaan dat dit een zuivere restitutieverzekering is. Met ingang van 2017 mogen verzekeraars daarom niet meer een dergelijke niet-zuivere restitutiepolis aanbieden onder de noemer van een restitutiepolis. De NZa heeft haar regelgeving daarop aangepast (Regeling TH/NR-004, Informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten) en zal daar de komende maanden ook op toezien.
Vindt u het niet een aantasting van de keuzevrijheid van patiënten als deze niet direct naar het ziekenhuis van hun keuze kunnen? Zo neen, waarom niet?3
Iedereen kan zelf een zorgverzekering kiezen. Bij de ene polis kan een verzekerde naar alle zorgaanbieders van zijn of haar keuze, bij de andere polis kan dat niet. Het is aan de verzekerden om een polis te kiezen die het beste past bij de eigen voorkeuren. Maar ook bij een restitutiepolis kan het gebeuren dat een verzekerde niet direct terecht kan bij het ziekenhuis dat zijn of haar voorkeur geniet, bijvoorbeeld als het ziekenhuis vol is. Patiënten kunnen dan kiezen of zij de wachttijd willen verlengen en alsnog naar het ziekenhuis van eerste voorkeur gaan of dat zij kiezen voor een ander ziekenhuis. Desgewenst kunnen zij de zorgverzekeraar vragen daarin te bemiddelen.
Het bericht dat Patiënten VGZ niet meer welkom zijn bij ziekenhuis MST |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel dat «Patiënten VGZ niet meer welkom zijn bij ziekenhuis MST»?1
Ja.
Heeft zorgverzekeraar VGZ conform de regeling TH/NR-004 Informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten, punt 15 van de regeling, zijn verzekerden geïnformeerd dat er voor het jaar 2016 sprake is van een omzetplafond met het Medisch Spectrum Twente (MST)? Zo nee, op welke wijze heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) dan toezicht gehouden? Zo nee, is de verzekeraar dan verplicht toch de extra verleende zorg aan MST te vergoeden? Zo nee, welke rechten kunnen verzekerden aan het schenden van de informatieplicht ontlenen?
VGZ heeft na het sluiten van het contract vorig jaar op «Vergelijk en Kies» aangegeven:«Wij hebben met dit ziekenhuis afspraken gemaakt over de hoeveelheid zorg die de zorgaanbieders in 2016 mogen verlenen. Het kan zijn dat het ziekenhuis u hierom wil doorverwijzen. Of pas later kan behandelen. Voor complexe zorg en spoedzorg kunt u altijd bij dit ziekenhuis terecht.»
Het is aan de NZa om te beoordelen of hiermee aan de regeling is voldaan. Over individuele gevallen doet de NZa geen mededelingen. Maar in algemene zin heeft de NZa, net als eerdere jaren, voorafgaand aan het jaar 2016 gecontroleerd of verzekeraars hun informatieverstrekking richting hun (potentiële) verzekerden op orde hebben. Een controlepunt daarbij was onder meer de informatieverstrekking over omzetplafonds/volumeafspraken zoals neergelegd in artikel 15 van de nadere regel TH/NR-004. Ook lopende het polisjaar houdt de NZa de wijze van informatieverstrekking door zorgverzekeraars in de gaten. Dit doet zij aan de hand van signalen die zij ontvangt via haar meldpunt en door zelf onderzoek te doen. Als de NZa constateert dat een informatieverplichting wordt geschonden dan kan zij daar tegen optreden door het inzetten van haar handhavingsinstrumentarium. Verzekerden kunnen een melding bij de NZa indienen als er een informatieverplichting is geschonden door een zorgverzekeraar, ook kan een verzekerde een procedure bij de SKGZ starten.
Op welke wijze heeft VGZ zijn verzekerden gedurende het jaar geïnformeerd over de mogelijkheid dat ze het risico liepen in de tweede helft van het jaar voor niet-acute zorg niet meer in het MST in Enschede terecht te kunnen? Welke verplichting hebben zorgverzekeraars om dit gedurende het jaar te doen?
VGZ heeft dat gedaan via de mededeling die na het sluiten van het contract op Vergelijk en Kies is geplaatst. Dit heeft de VGZ zo gedaan omdat zij van mening is voldoende zorg te hebben ingekocht in de regio.
In het antwoord op vraag 2 is reeds ingegaan op de verplichting voor informatieverstrekking gedurende het jaar.
Geldt de stop voor nieuwe behandelingen ook voor verzekerden die bij een arts onder behandeling staan voor een aandoening, voor wie een nieuwe behandeling opgestart moet worden (een nieuwe DOT geopend. DOT: Diagnose Behandeling Combinatie op weg naar Transparantie)? Zo ja, vindt u dit wenselijk als patiënten vanwege omzetplafonds in meerdere ziekenhuizen behandeld moeten gaan worden?
Nee, dit geldt niet voor lopende behandelingen, die worden gewoon voortgezet. Dit geldt ook niet wanneer er al een afspraak is ingepland. Daarnaast geldt de maatregel ook voor een aantal andere groepen niet (mensen kunnen ook nog naar het MST als ze met spoed naar het ziekenhuis moeten, met hun kind naar het ziekenhuis moeten, zwanger zijn of als ze een restitutiepolis hebben).
Bent u nog steeds van mening dat, als een zorgverzekeraar geen realistisch volume heeft ingekocht, verzekerden daarmee geen genoegen zullen nemen en naar een andere verzekeraar zullen overstappen?2 Welke mogelijkheden heeft de verzekerde om tussentijds zijn verzekering op te zeggen en zich elders te verzekeren, zodat hij wel in het ziekenhuis van zijn voorkeur behandeld kan worden?
Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht: zij moeten voldoende volume inkopen. Als een verzekerde vanwege een budgetplafond niet terecht kan bij de zorgaanbieder van zijn voorkeur kan hij daar bij de keuze van een polis op selecteren. Een verzekerde heeft in principe de mogelijkheid om zijn polis op te zeggen als de zorgverzekeraar de polisvoorwaarden tussentijds wijzigt ten nadele van de verzekerde. Als de verzekerde bij het afsluiten van de polis door de verzekeraar voldoende op de hoogte is gesteld van de consequenties van het gesloten contract, dan is van een verslechtering geen sprake. Het is aan NZa om te beoordelen of de informatievoorziening door de verzekeraar voldoende is.
Bent u nog steeds van mening dat in het geval van het bereiken van een omzetplafond de zorgverzekeraar altijd in overleg zal moeten gaan met de verzekerde om naar een oplossing te zoeken, waarbij de verzekerde zelf kan kiezen om liever even te wachten, of juist niet? Op welke wijze kan de verzekerde van de zorgverzekeraar verlangen dat hij toch in het ziekenhuis van zijn keuze, bijv. het MST, behandeld wordt?3
Als een omzetplafond bereikt is kan een verzekerde zich wenden tot de zorgverzekeraar voor bemiddeling naar een andere zorgaanbieder. Uiteraard kan een verzekerde zelf besluiten om te wachten als hij of zij dat liever wil. Bemiddeling naar een andere zorgaanbieder doet de zorgverzekeraar in overleg met de verzekerde. Een verzekerde kan niet altijd verlangen dat een zorgverzekeraar een behandeling in het ziekenhuis van zijn keuze vergoedt; dat is afhankelijk van de polis van de verzekerde.
Van belang is dat dit proces voor de patiënt goed verloopt en alle partijen, inclusief het ziekenhuis, het belang van de patiënt voor ogen heeft en zo meewerken aan een goede oplossing.
Op welke wijze vindt u dat zorgverzekeraar en ziekenhuis in overleg moeten gaan over het verruimen van het omzetplafond op het moment dat verzekerden aangeven dat zij wel in het ziekenhuis van zijn voorkeur behandeld willen worden?
De manier van overleg is een zaak van partijen. Dit geldt ook voor de vraag al dan niet een derde partij in te schakelen voor mediation dan wel arbitrage zoals de onlangs opgerichte Geschillencommissie.
De partners in het hoofdlijnenakkoord medisch specialistische zorg hebben in maart van dit jaar bestuurlijke afspraken gemaakt over de het verloop van het contracteringsproces. Die heeft uw Kamer ook ontvangen. Naar aanleiding van onder meer de berichten in de media over mogelijke patiëntenstops bij Nij Smellinge en Medisch Spectrum Twente heb ik zeer recent met de partners van het hoofdlijnenakkoord gesproken over de communicatie rond dergelijke gevalllen. De eerder gemaakte bestuurlijke afspraken zijn daarbij nogmaals bekrachtigd. Partijen zijn het er met mij unaniem over eens dat eventuele geschillen over contractering niet over de rug van patiënten moet worden uitgevochten.
Welke gevolgen heeft dit voor de wachtlijsten van de ziekenhuizen elders in de regio? Hoe wordt gegarandeerd dat de Treeknormen voor wachttijden niet overschreden worden? Welke actie onderneemt de NZa (Nederlandse Zorgautoriteit), indien de Treeknormen (maximaal aanvaardbare wachttijden) niet meer gehaald worden?
Op dit moment is er nog geen zicht op de gevolgen voor de wachttijden in de regio. De NZa voert momenteel een breed onderzoek uit naar de wachttijden in de medisch specialistische zorg. De zorgverzekeraar moet er voor zorgen dat wanneer hij verzekerden bemiddelt naar een ander ziekenhuis, zij binnen de Treeknormen geholpen kunnen worden. Wanneer de Treeknormen worden overschreden kan de NZa -indien noodzakelijk- handhavingsmaatregelen inzetten.
De belasting van huisartsen |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert u op de noodkreet van de Leidse huisarts W.S., die na het verlies van twee collega’s is gestopt met het invullen van de afvinklijsten van de zorgverzekeraars en zegt daardoor zijn vak beter te kunnen uitoefenen?1 2
Het is belangrijk dat huisartsen zich zo veel mogelijk kunnen richten op patiëntenzorg. Daarom zijn we naar aanleiding van het roer moet om met partijen (aanbieders, patiënten, zorgverzekeraars, toezichthouders en het Ministerie van VWS) bij elkaar gaan zitten om te kijken welke formulieren en registraties overbodig zijn en welke noodzakelijk om een goede, veilige en betaalbare zorg te kunnen waarborgen. Als gevolg hiervan zijn er veel formulieren geschrapt, ook formulieren die door de beroepsgroep zelf zijn ontwikkeld en ingevoerd. Recent heb ik een gesprek gevoerd met huisartsen, patiënten en zorgverzekeraars om met hen de stand van zaken door te nemen. De huisartsen in deze groep bevestigen dat de administratieve lasten daadwerkelijk zijn afgenomen. We hebben ook samen geconcludeerd dat dit niet betekent dat we klaar zijn. Alle partijen blijven doorgaan met het zoeken naar mogelijkheden om de administratieve lasten te beperken.
Heeft u zicht op de beweegredenen van huisartsen om te stoppen met hun praktijk en/of werk? Herkent u dat de belasting door bureaucratie daarbij een rol speelt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb geen zicht op beweegredenen van huisartsen om te stoppen met hun werk of praktijk. Ik heb eerder geen signalen ontvangen dat belasting door bureaucratie specifiek een rol speelt bij het stoppen met de praktijk. Wel herken ik het beeld dat huisartsen last hebben van de bureaucratie. Mede daarom presenteerden huisartsen in 2015 het manifest «het roer moet om». Als gevolg hiervan zijn genoemde partijen bij elkaar gaan zitten om te bezien welke formulieren en registraties overbodig zijn en welke noodzakelijk om een goede, veilige en betaalbare zorg te kunnen waarborgen. Als gevolg hiervan is er al een aantal overbodige formulieren geschrapt en geven huisartsen aan ons aan dat ook daadwerkelijk te merken.
Is bekend hoeveel huisartsen jaarlijks voortijdig stoppen met hun werk, en met welke reden? Wilt u dit uit (laten) zoeken?
Mij is niet bekend hoeveel huisartsen vroegtijdig stoppen met hun werk en met welke reden. Ik verwacht van de beroepsvereniging een signaal te ontvangen wanneer de ontwikkelingen en de omstandigheden op de arbeidsmarkt aanleiding geven tot zorg. Vooralsnog heb ik dit signaal niet ontvangen en zeker ook gezien het gezamenlijk traject dat momenteel wordt doorlopen zie ik geen reden om dit specifiek voor huisartsen te laten uitzoeken.
Herkent u dat ruim 70% van de huisartsen signalen van overspannenheid bij zichzelf heeft geconstateerd, meer dan 80% van de huisartsen signalen van overspannenheid of burn-out constateert bij collega-huisartsen en dat zij dit moeilijk bespreekbaar vinden? Kunt u uw antwoord toelichten?3 4
Overspannenheid of burn-oud klachten komen in alle beroepen voor, ook bij de huisartsen. Bespreekbaarheid van burn-out klachten is belangrijk bij preventie en bestrijding van een burn-out. De beroepsgroep is zich ervan bewust dat burn-out onder huisartsen een relevant thema is. Daarom biedt de beroepsgroep een workshop aan voor het herkennen en bespreekbaar maken van (dreigende) burn-out bij huisartsen. Deze cursus kan op aanvraag ingezet worden bij samenwerkingsverbanden van huisartsen.
Kunt u op de uitkomsten van het onderzoek van Movir over de belasting van huisartsen reflecteren? Denkt u dat het beeld in een aantal jaren verbeterd of verslechterd is? Kunt u uw antwoord toelichten?
De rol van de huisarts is doordat ouderen langer thuis blijven wonen steeds belangrijker geworden. Daarom vind ik het van belang dat de huisarts voldoende ondersteund wordt door de relevante experts en dat de zorg op de juiste plek wordt geboden. Daartoe heb ik een aantal maatregelen genomen. Zo heb ik een extra groei van 2,5% van bekostigingskader toegekend. Daarmee zijn de mogelijkheden voor een huisarts om de specialist ouderengeneeskunde in te zetten uitgebreid en is extra budget beschikbaar gesteld voor de praktijkondersteuning en het eerstelijnsverblijf. Tot slot vraagt een sterkere eerste lijn om een goede organisatie. Partijen in de eerste lijn zijn met elkaar in overleg om de organisatiekracht in de eerste lijn te bevorderen.
Erkent u dat huisartsen in uw kabinetsperiode door de veranderingen in de zorg extra taken hebben gekregen en daardoor praktijkondersteuners, en zelfs managers, nodig hebben om de ontstane overbelasting in werkzaamheden te verminderen?5 6
We willen graag dat mensen langer thuis kunnen blijven wonen. Hier hoort een sterke eerste lijn bij die in staat is extra taken op te pakken. In de eerstelijn is de huisarts de spil. Dat is altijd een speerpunt geweest van de huisartsen zelf en dat hebben wij ondersteund. Het feit dat huisartsen meer dan vroeger gebruik maken van ondersteuning vind ik een logische ontwikkeling. De afgelopen jaren hebben we bijvoorbeeld een sterke toename gezien in het aantal huisartsen dat gebruik maakt van een POH-GGZ (88% in 2014). De POH-GGZ ondersteunt de huisarts bij een specifieke groep patiënten. Ook de POH-somatiek heeft z’n intrede gedaan in de praktijk. Huisartsen zijn naast zorgverlener ook verantwoordelijk voor het reilen en zeilen van hun praktijk. Zo kunnen (groepen) huisartsen besluiten een praktijkmanager aan te nemen om bepaalde taken (bijvoorbeeld personeelsbeleid en productinkoop) over te nemen.
Kunt u met feiten onderbouwen dat «Het Roer Gaat Om» (onder de noemer Het Roer Gaat Om dragen huisartsen, huisartsenorganisaties, zorgverzekeraars, toezichthouders en overheid samen oplossingen aan voor knelpunten in de huisartsenzorg. Een actiegroep van bezorgde huisartsen – Het Roer Moet Om – maakte deze knelpunten in het voorjaar 2015 aanhangig) werkelijk de werkdruk van huisartsen verlaagt en de controledruk van zorgverzekeraars in zijn kern wegneemt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Op de website www.hetroergaatom.nl kunt u zien welke concrete administratieve lasten per 1 januari van dit jaar zijn afgeschaft. Dit najaar is hier aan toegevoegd dat huisartsen automatisch digitaal een terugkoppeling krijgen van het CIZ als één van hun patiënten een Wlz-indicatie heeft gekregen of gewijzigd. Dit zijn allemaal administratieve lasten die de huisarts niet meer hoeft uit te voeren. Ook zal ik dit jaar een monitor laten uitvoeren om verder inzicht te krijgen in de effecten van de afgeschafte lasten op de ervaren regeldruk. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Klopt het dat de ondersteunende medewerkers ondergefinancierd worden met de huidige tarieven? Speelt deze problematiek bij meer huisartsen?
Er zijn geen aparte tarieven in de huisartsenzorg voor ondersteunende medewerkers (alleen voor de POH-GGZ). De kosten van de ondersteuning zijn in de normale tarieven van de huisarts (inschrijftarief, consult, etc.) verwerkt. De NZa stelt deze tarieven vast en houdt daarbij rekening met de kosten die een huisarts maakt voor ondersteunend personeel. De NZa start nu met een nieuw kostenonderzoek bij de huisartsen op basis waarvan de tarieven herijkt kunnen worden.
Klopt het dat verschillende zorgverzekeraars een norm voor praktijkgrootte aanhouden van 2350 patiënten? Hoe wordt de huidige norm van de Nederlandse Zorgautoriteit voor grootte van de huisartspraktijk gewaarborgd?
Ik herken dit signaal niet. De normpraktijk is in 2014 verlaagd van 2.350 naar 2.168. Deze norm is een rekeneenheid die de NZa gebruikt bij het vaststellen van de tarieven. Binnen segment 1 (inschrijftarief en consult) hanteren de verzekeraars bijna altijd de maximumtarieven van de NZa. Het bedrag dat huisartsen via deze route ontvangen is dus niet afhankelijk van een alternatieve praktijkgrootte die verzekeraars zouden hanteren maar van het aantal patiënten dat bij hen ingeschreven staat en het aantal patiënten dat zij zien. Binnen segment 2 (ketenzorg) en 3 (innovatie) zijn er geen maximumtarieven vastgesteld. Hier binnen is het aan de huisarts (vaak vertegenwoordigd door een zorggroep) en de verzekeraar om afspraken te maken die aansluiten op de lokale situatie.
Is de gehanteerde norm voor praktijkgrootte, mede gezien de uitbreiding van taken, nog passend? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het klopt dat de taken van de huisarts de afgelopen jaren zijn toegenomen. Dit past ook bij het idee van een sterke eerste lijn. Ik heb hier in mijn beleid de afgelopen jaren rekening mee gehouden. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 5 en 9. Ik zie op dit moment dus geen noodzaak om ook de praktijkgrootte naar beneden bij te stellen. Vanzelfsprekend blijf ik de ontwikkelingen wel nauwlettend volgen, bijvoorbeeld via de Nivel-monitor: «zorgaanbod en zorggebruik in een veranderende eerste lijn 2016–2018».
Worden er voldoende huisartsen opgeleid? Zo nee, gaat u de huisartsopleidingscapaciteit vergroten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Recent heeft het Capaciteitsorgaan een nieuwe raming huisartsgeneeskunde uitgebracht. Ik zal u naar verwachting begin 2017 informeren over de uitkomsten (de beschikbare opleidingsplaatsen voor 2018 en volgende jaren).
De term ‘verkooppraatje’ bij het opleggen van een bijzondere voorwaarde aan een veroordeelde |
|
Michiel van Nispen (SP), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Hoe komt het dat u op 31 augustus 2016 aan de Kamer schrijft: «Het Openbaar Ministerie heeft mij (–) bericht dat niet is gebleken dat de advocaten-generaal uitlatingen hebben gedaan waaruit afgeleid kan worden dat zij van mening zijn dat de aan Van der G. opgelegde voorwaarde inzake psychische begeleiding geen waarde (meer) zou hebben, of dat deze voorwaarde is opgelegd als een «verkooppraatje».»1 Terwijl u op 27 september aan de Kamer schrijft: «Tussen de advocaat van Van der G. en het OM bestaat geen verschil van mening over het feit dat de desbetreffende advocaat-generaal de term «verkooppraatje» heeft gebruikt in het gesprek van 17 september 2015. Het OM heeft daarnaast aangegeven niet te kunnen uitsluiten dat een andere advocaat-generaal een vergelijkbare term zou hebben gebruikt.»2
De onder vraag 1 genoemde beweringen staan niet haaks op elkaar. De zin uit de brief van 31 augustus jl. heeft betrekking op de duiding door het OM van de inhoud van de gesprekken met van der G. naar aanleiding van de bandopnames die door Volkert van der G. (Van der G.) – geheel of gedeeltelijk – aan het OM zijn verstrekt. De zin uit de brief van 27 september jl. heeft betrekking op de tijdens het gesprek van 17 september 2015 gebruikte woorden, los van de duiding hiervan door het OM.
Erkent u dat deze twee beweringen haaks op elkaar staan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe komt het nu dat aanvankelijk (bij de totstandkoming van uw brief van 31 augustus) nog niet was gebleken dat de voorwaarde was opgelegd als een «verkooppraatje», en dat nog geen maand later vast komt te staan dat de term minstens één keer letterlijk is gebruikt? Waardoor is dit veroorzaakt?
De stelling dat voor de totstandkoming van de brief van 31 augustus jl. nog niet was gebleken dat het woord «verkooppraatje» minstens één keer letterlijk is gebruikt, is onjuist. Er bestond ook toen geen verschil van inzicht tussen de advocaat van Van der G. en het OM dat het woord «verkooppraatje» tijdens gesprek van 17 september 2015 is gebruikt. Ik merk hierbij op dat het feit dat de advocaat-generaal het woord gebruikt heeft, volgens het OM niet betekent dat de voorwaarde inzake psychische begeleiding ook met deze intentie is opgelegd aan Van der G. De voorwaarden zijn opgelegd ter voorkoming van recidive.
Wat is uw verklaring hiervoor? Waarom licht u dit niet toe in uw brief, nu u uitdrukkelijk terug moet komen op uw eerdere bewering hierover? Kunt u reflecteren op uw eigen rol bij het informeren van de Kamer in deze kwestie?
Bij brief van 31 augustus jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de duiding door het OM van de inhoud van de gesprekken met van der G. naar aanleiding van de bandopnames die door Van der G. – geheel of gedeeltelijk – aan het OM zijn verstrekt. Ik heb de door het OM getrokken conclusie met uw Kamer gedeeld. Er bestaat – zoals reeds aangegeven – geen verschil van inzicht tussen de advocaat van Van der G. en het OM dát het woord «verkooppraatje» in het gesprek van 17 september 2015 is gebruikt.
De financiële curatele van de Belastingdienst |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u de volgende nog (gedeeltelijk) openstaande vragen één voor één beantwoorden:
Hierna heb ik de betreffende vragen van 16 september 2016 en 26 september 2016 separaat beantwoord. De vragen uit het schriftelijk overleg van 8 september 2016 heb ik voor zover deze betrekking hebben op de uitstroom reeds met mijn brief van 4 oktober 2016 beantwoord, voor zover deze niet reeds waren beantwoord met de beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Omtzigt die ik op 14 september jl. naar uw Kamer heb gestuurd. Voor de vragen waarop de antwoorden samenhangen met het precieze aantal vertrekkende en in Switch instromende medewerkers op basis van de regeling en waar deze uitstroom plaatsvindt, geldt nog steeds dat deze worden beantwoord zodra dit aantal definitief vaststaat.
Kunt u de toegezegde onderzoeken die door de Auditdienst Rijk gedaan zijn en betrekking hebben op de investeringsagenda aan de Kamer doen toekomen?
Begin dit jaar heeft het kabinet besloten alle nieuw uitkomende rapporten vanaf 1 juli 2016 voortaan openbaar te maken. De ADR rapporten die betrekking hebben op de periode daarvoor, heb ik op 28 oktober naar uw Kamer gestuurd als bijlagen bij de brief over de continuïteit van de Belastingdienst en andere toezeggingen uit het Algemeen Overleg van 13 oktober jl.
Heeft de Algemene Rekenkamer een antwoord gestuurd op uw verzoek een onderzoek te doen? Is zij in staat het onderzoek voor december af te ronden?
De Algemene Rekenkamer heeft mij per brief van 21 oktober jl. laten weten graag met mij en de Vaste Kamercommissie Financien in overleg te treden om een beter inzicht te krijgen in de gestelde onderzoeksvraag. Ik verwijs naar mijn brief van vandaag waarin ik hier op in ga.
Kent u het bericht «Curatele leidt tot vacaturestop Belastingdienst»?1
Ja
Klopt het dat er tot ten minste 24 oktober 2016 een verplichtingenstop geldt en dat er geen vacatures vervuld mogen worden?
Er heeft van 13 oktober tot 26 oktober 2016 een verplichtingenstop gegolden voor het aangaan van nieuwe financiële verplichtingen boven de 100.000 euro. In deze periode konden geen arbeidsvoorwaardengesprekken worden gevoerd, tenzij deze al waren ingepland per 13 oktober 2016. Vanaf 26 oktober geldt een regime waarbij aan te gane verplichtingen groter dan € 100.000 (inclusief BTW) door de dienstonderdelen aangeboden worden bij het directoraat-generaal van de Belastingdienst. Deze maatregel geldt ook voor vacatures boven dat bedrag. Het directoraat-generaal van de Belastingdienst zal de verzoeken tot het aangaan van verplichtingen eerst ter goedkeuring voorleggen aan de directie Financieel-Economische Zaken als concerncontroller Financiën en de Inspectie der Rijksfinanciën.
Klopt het dat de medewerkers van de Belastingdienst geïnformeerd zijn dat er tot nader order geen arbeidsvoorwaardengesprekken gevoerd mogen worden? Tot wanneer geldt dit?
Het management binnen de Belastingdienst is geïnformeerd over het niet mogen aangaan van verplichtingen in de bewuste periode. In de periode van de verplichtingenstop konden selectiegesprekken en assessments doorgaan, maar geen arbeidsvoorwaardengesprekken worden gevoerd, tenzij deze al waren ingepland per 13 oktober 2016.
Klopt het dat alle events per direct afgeblazen zijn, zelfs als deze al helemaal georganiseerd waren?
De verplichtingenstop heeft slechts betrekking op het niet aangaan van verplichtingen in de genoemde periode. Eerder aangegane verplichtingen worden hierdoor niet geraakt. Er is door mij geen opdracht gegeven tot het annuleren van reeds georganiseerde bijeenkomsten als gevolg van de instelling van het voorafgaand toezicht. Het is mij bekend dat – in het licht van het onder verscherpt toezicht plaatsen van de Belastingdienst – van een aantal bijeenkomsten opnieuw tegen het licht gehouden zijn waarna besloten is deze uit te stellen, op een andere (soberder) wijze te organiseren of te annuleren.
Klopt het dat alle employability-dagen in het kader van de ontwikkeling van medewerkers geschrapt zijn?
Er is door mij geen opdracht gegeven om employability dagen te schrappen. Het is mij bekend dat – in het licht van het onder verscherpt toezicht plaatsen van de Belastingdienst – een eerder geplande themaweek over employability is opgeschort.
Kunt u aangeven op welke wijze het stilleggen van het aannemen van nieuwe medewerkers, het schrappen van ontwikkelingsactiviteiten voor het personeel en het stilleggen van operationele activiteiten bijdraagt aan de continuïteit van de Belastingdienst?
De genoemde zaken die tijdens deze korte periode zijn opgeschort, hebben geen invloed op de continuïteit van de Belastingdienst.
Leiden deze maatregelen zoals de vacaturestop tot meer continuïteitsproblemen omdat het vertrek van veel medewerkers zo niet kan worden opgevangen? Tot wanneer duurt elk van deze noodmaatregelen?
De stop op het aangaan van nieuwe financiële verplichtingen boven de 100.000 euro gold in de periode van 13 oktober tot 26 oktober. Deze periode is te kort om tot continuïteitsproblemen te leiden, te meer omdat bepaalde wervingsactiviteiten gewoon zijn doorgegaan, zoals blijkt uit het antwoord op vraag 6. Vanaf 26 oktober moet het aangaan van nieuwe financiële verplichtingen (inclusief vacatures) met een budgettaire omvang van meer dan € 100.000 voorafgaand toestemming krijgen van de directie Financieel-Economische Zaken als concerncontroller Financiën en de Inspectie der Rijksfinanciën.
Kunt u aangeven op welke wijze door de Belastingdienst bepaald moet worden of een bepaalde verplichting al dan niet onder de grens van € 100.000 valt en er dus tekenbevoegdheid is?
Er is een proces ingeregeld waarbij aan te gane verplichtingen groter dan € 100.000 (inclusief BTW) door de dienstonderdelen aangeboden worden bij het directoraat-generaal van de Belastingdienst. Deze zal de verzoeken tot het aangaan van verplichtingen eerst ter goedkeuring voorleggen aan de directie Financieel-Economische Zaken als concerncontroller Financiën en de Inspectie der Rijksfinanciën. Zoals ik uw Kamer aangaf in mijn brief van 11 oktober jl.5zal het mandaatbesluit daarop aangepast worden.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval voor 31 oktober aanstaande, beantwoorden?
Ja.
De patiëntenstop bij Ziekenhuis Nij Smellinghe |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Patiëntenstop bij Nij Smellinghe tot volgend jaar»?1
Het ziekenhuis heeft mij eerder laten weten dat binnen Nij Smellinghe geen algemene patiëntenstop was ingesteld. Patiënten met een acute zorgvraag of spoedpatiënten worden gewoon geholpen. Lopende behandelingen gaan gewoon door en ook patiënten met een verkorte toegangstijd (bijvoorbeeld patiënten met verdenking op kanker) worden op de normale wijze geholpen. Dat geldt ook voor de patiënten waarvan de huisarts aangeeft dat deze in behandeling moeten worden genomen. Het ziekenhuis had aangegeven dat alleen bij patiënten waar zonder nadelige gevolgen de afspraak naar 2017 kan worden verschoven, dit zou gebeuren. Er zijn geen klinische afdelingen gesloten. De polikliniek sluit één middag per week.
Inmiddels heeft het ziekenhuis mij laten weten met zorgverzekeraars De Friesland Zorgverzekeraar, Menzis, Zilveren Kruis, ASR/De Amersfoortse Zorgverzekering, CZ, DSW en Multizorg (ONVZ, Eno Zorgverzekeraar en Zorg en Zekerheid) afspraken te hebben gemaakt over extra financiële middelen. Verzekerden van deze verzekeraars kunnen weer op korte termijn bij het ziekenhuis terecht. Op dit moment zijn ziekenhuis en zorgverzekeraar VGZ nog in gesprek, die gesprekken hebben nog niet geleid tot concreet resultaat. Afspraken voor nieuwe, niet acute, patiënten die zijn verzekerd bij VGZ worden vooralsnog uitgesteld naar 2017.
Het is primair de verantwoordelijkheid van ziekenhuis en individuele zorgverzekeraars om goede afspraken te maken over de patiëntenzorg en de bijbehorende financiering. Zorgverzekeraars hebben daarbij een zorgplicht richting hun verzekerden. Mocht er bij de contractering of bij de uitvoering van de afspraken een geschil bestaan waar partijen gezamenlijk niet uitkomen, dan kunnen partijen zich wenden tot een onafhankelijke geschillencommissie.
Tevens dienen zorgverzekeraars hun verzekerden te informeren over de mogelijke gevolgen van de met het ziekenhuis gemaakte afspraken. De NZa onderzoekt of de zorgverzekeraars hun zorgplicht nakomen en is in dat kader in gesprek met de zorgaanbieder en de zorgverzekeraars.
De partners in het hoofdlijnenakkoord medisch specialistische zorg hebben in maart van dit jaar bestuurlijke afspraken gemaakt over het verloop van het contracteringsproces. Die heeft uw Kamer ook ontvangen. Naar aanleiding van onder meer de berichten in de media over mogelijke patiëntenstops bij Nij Smellinge en Medisch Spectrum Twente heb ik zeer recent met de partners van het hoofdlijnenakkoord gesproken over de communicatie in dergelijke gevallen. De eerder gemaakte bestuurlijke afspraken zijn daarbij nogmaals bekrachtigd. Partijen zijn het er met mij unaniem over eens dat eventuele geschillen over contractering niet via de media over de rug van patiënten moeten worden uitgevochten.
Deelt u de mening dat er onmiddellijk een einde moet komen aan deze situatie?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft het ziekenhuis melding gemaakt bij de IGZ van de patiëntenstop, het sluiten van poliklinieken, het behandelhuis, de functieafdeling en de afdeling radiologie? Zo nee, waarom niet?
Het ziekenhuis heeft geen melding gemaakt bij de IGZ over de genoemde patiëntenstop. Er geldt ook geen wettelijke verplichting om de inspectie vooraf te informeren over dergelijke maatregelen. De IGZ heeft naar aanleiding van berichten in de media navraag gedaan bij de Raad van Bestuur naar de gevolgen van de aangekondigde maatregelen. Volgens de IGZ zijn er geen signalen dat de kwaliteit en veiligheid van zorg in het geding zijn of zijn geweest. De Raad van Bestuur is er voor verantwoordelijk dat er door de aangekondigde maatregelen geen risico’s ontstaan voor de patiëntveiligheid. De IGZ ziet er op toe dat de voorwaarden voor goede zorg aanwezig zijn.
Laat u onderzoeken of de patiëntenstop en het sluiten van afdelingen geen gevaar oplevert voor patiënten?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er oplossingen voor budgetproblemen bij ziekenhuizen zonder dat patiënten er de dupe van worden? Zo ja, welke?
Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven is het de verantwoordelijkheid van ziekenhuis en zorgverzekeraars om goede afspraken te maken over de patiëntenzorg en de bijbehorende financiering. Dat is geen vrijblijvende verantwoordelijkheid door onder meer de zorgplicht die de zorgverzekeraars hebben ten aanzien van hun verzekerden. Die zorgplicht betreft echter het garanderen van de beschikbaarheid van goede en tijdige zorg en niet het garanderen van omzet van specifieke zorgaanbieders.
Van belang is dat te allen tijde de patiënt de zorg krijgt die hij nodig heeft. Aanbieders en zorgverzekeraars zijn gehouden om die zorg in alle omstandigheden met zo min mogelijk problemen voor de patiënt te leveren en deze zo nodig goed geïnformeerd door te geleiden.
Het bericht dat patiënten in de rij staan bij het ziekenhuis Medisch Spectrum Twente |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Patiënten in de rij»?1
Het is niet conform de afspraken dat meningsverschillen tussen een verzekeraar en een ziekenhuis op deze manier naar buiten komen. Ik wil niet dat over de rug van patiënten conflicten tussen zorgaanbieder en zorgverzekeraar worden uitgevochten.
De partners in het hoofdlijnenakkoord medisch specialistische zorg hebben in maart van dit jaar bestuurlijke afspraken gemaakt over de het verloop van het contracteringsproces en de communicatie hierover naar patiënten en verzekerden. Die heeft uw Kamer ook ontvangen. Naar aanleiding van onder meer de berichten in de media over mogelijke patiëntenstops bij Nij Smellinge en Medisch Spectrum Twente heb ik zeer recent met de partners van het hoofdlijnenakkoord gesproken over de communicatie in dergelijke gevallen. De eerder gemaakte bestuurlijke afspraken zijn daarbij nogmaals bekrachtigd. Partijen zijn het er met mij unaniem over eens dat eventuele geschillen over contractering niet over de rug van patiënten moeten worden uitgevochten.
Wat gaat u doen om deze patiënten direct weer van de wachtlijst af te halen?
Zorgverzekeraars hebben zorgplicht. Dus VGZ moet er voor zorgen dat haar verzekerden binnen een redelijke termijn geholpen worden. VGZ heeft aangegeven dat een patiënt verschillende mogelijkheden heeft. Een patiënt kan er zelf voor kiezen sneller terecht te kunnen bij een andere zorgaanbieder. Men kan daarvoor gebruik maken van de afdeling zorgadvies en bemiddeling van VGZ. Deze afdeling kan actief bemiddelen voor VGZ-verzekerden. Daarnaast kan een patiënt er ook voor kiezen zich op een later moment in het MST te laten behandelen.
Dit proces moet voor de patiënt probleemloos verlopen. Daarin hebben zowel het ziekenhuis als de zorgverzekeraar een verantwoordelijkheid.
Gaat u het ziekenhuis en de zorgverzekeraar aanspreken op hun zorgplicht? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in de beantwoording van eerdere Kamervragen al diverse malen heb aangegeven spreekt de NZa partijen aan op hun zorgplicht.
De NZa onderzoekt of de zorgverzekeraar zijn zorgplicht nakomt. De NZa is op dit moment met ziekenhuis en zorgverzekeraar in gesprek hierover.
Deelt u de mening dat patiënten nooit de dupe moeten worden van een geschil tussen een zorgverzekeraar en een ziekenhuis?
Ja.
Welke sancties kunt u opleggen om dit soort wantoestanden aan te pakken?
De NZa ziet toe op de zorgplicht. Indien noodzakelijk kan de NZa handhavingsmaatregelen inzetten.
Het bestaan van verschillende uittreksels van justitiële documentatie |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel over het betalen van schadevergoedingen na een sepot-01?1
Ik heb kennis genomen van het artikel. Nu de daarin genoemde civiele rechtszaak nog onder de rechter is, laat ik mij niet uit over die zaak. Inzake het sepot-01 verwijs ik naar de antwoorden hieronder.
Klopt het dat deze sepotgrond volgens de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad als enige uitzondering wel tot een schadevergoeding van een gedupeerde kan leiden? Zo ja, waarom wordt een sepot-01 beslissing dan automatisch weggelaten uit een uittreksel? Zo nee, waarom niet? 2
De veronderstelling dat de sepotgrond 01 volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad als enige uitzondering tot een schadevergoeding van een gedupeerde kan leiden, is onjuist. De gewezen verdachte kan onder omstandigheden schadevergoeding wegens onrechtmatig strafvorderlijk optreden krijgen via de burgerlijke rechter.3 Aansprakelijkheid voor schade als gevolg van strafrechtelijk optreden wordt aangenomen indien ofwel (a) de rechtvaardiging voor de strafvervolging vanaf het begin heeft ontbroken wegens strijd met het publiekrecht, ofwel (b) achteraf uit het strafvorderlijk onderzoek blijkt dat de verdachte onschuldig is (het gebleken onschuldcriterium).4 De bewijslast ligt – zoals altijd in het burgerlijk procesrecht -bij de eiser.
Welke gevolgen heeft het automatisch weglaten van een sepot-01 beslissing uit het uittreksel voor mensen die te maken hebben met een sepot-01 en gebruik willen maken van hun recht op schadevergoeding?
Het weglaten van een sepot-01 beslissing uit het uittreksel uit de justitiële documentatie heeft in beginsel geen gevolgen voor mensen die te maken hebben met een sepot-01 en gebruik willen maken van hun recht op schadevergoeding. Ingevolge de Aanwijzing gebruik sepotgronden van het Openbaar Ministerie krijgt de gewezen verdachte van de officier van justitie een kennisgeving van niet- of niet verdere vervolging. Deze kennisgeving vermeldt de sepotgrond. Hiermee kan de betrokkene bij de burgerlijke rechter aantonen dat zijn zaak is geseponeerd en op welke gronden.
In hoeverre acht u het gerechtvaardigd en wenselijk dat de sepot-01 beslissing niet als justitieel-gegeven wordt aangemerkt?3
De bedoeling van deze regel is te voorkomen dat een betrokkene in de toekomst negatief wordt geconfronteerd met een strafzaak die is geseponeerd omdat de betrokkene ten onrechte als verdachte is aangemerkt. Doordat een sepot 01 niet in de justitiële documentatie wordt opgenomen, kan dit gegeven geen rol spelen bij bijvoorbeeld de straftoemeting in een navolgende strafzaak of de afgifte van een VOG. Ik acht dat gerechtvaardigd en wenselijk.
Wat is uw reactie op het rapport van Educan waarin wordt geconcludeerd dat er sprake is van de aanwezigheid van minimaal twee verschillende administratieve systemen?4 Hoe staat deze conclusie in verhouding tot uw uitspraak dat er maar één systeem voor justitiële documentatie bestaat?5
Ingevolge artikel 2 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) is er een justitiële documentatie, waarin de Minister justitiële gegevens verwerkt ten behoeve van een goede strafrechtspleging. Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoorden op de eerdere vragen over hetzelfde onderwerp8, wordt deze documentatie bijgehouden in het speciaal daartoe gecreëerde Justitieel Documentatiesysteem. Dat systeem is in beheer bij de Justitiële Informatiedienst en is op grond van de Wjsg de authentieke en exclusieve bron voor alle ter registratie aangeboden beslissingen van officieren van justitie en rechters in strafzaken.
De justitiële documentatie wordt gevoed onder meer vanuit de systemen die het Openbaar Ministerie gebruikt voor de ondersteuning en uitvoering van zijn primaire processen, te weten COMPAS en GPS. Die systemen bevatten tevens de zogeheten strafvorderlijke gegevens, dat wil zeggen de persoonsgegevens of gegevens over een rechtspersoon die zijn verkregen in het kader van een strafvorderlijk onderzoek en die het Openbaar Ministerie in een strafdossier of langs geautomatiseerde weg verwerkt (artikel 1, onder b, in verbinding met de artikelen 39a-39q, Wjsg). Het uittreksel justitiële documentatie is beperkter omdat dit uitsluitend gegevens uit de justitiële documentatie bevat.
Hoe komt het dat er in dezelfde tijdsperiode inhoudelijk verschillende uittreksels van de justitiële documentatie bestaan van de in het artikel genoemde persoon?6
De Justitiële Informatiedienst heeft mij laten weten dat in deze zaak in de loop van de tijd correcties zijn aangebracht in de justitiële documentatie. Aanvankelijk was het sepot 01 – conform de regelgeving ter zake – niet geregistreerd in de justitiële documentatie en niet opgenomen op het uittreksel. Tussen 2007 en 2013 heeft COMPAS langs geautomatiseerde weg dezelfde zaak – ten onrechte – opnieuw aangeleverd aan het Justitieel Documentatiesysteem. Als gevolg daarvan is het sepot 01 ten onrechte enige tijd in het Justitieel Documentatiesysteem (en op het uittreksel) opgenomen geweest. Nadat betrokkene in 2013 inzage had gevraagd in zijn justitiële documentatie, is dit opgemerkt en gecorrigeerd.
De onrust bij de douane |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de onrust die bij de douane is ontstaan over uw aanstaande werkbezoek?1
Ja
Klopt het dat de afdeling surveillance bewust zou worden overgeslagen tijdens uw werkbezoek? Zo ja, wat zijn daar de redenen van?
Nee. Het was mijn uitdrukkelijke wens om met die medewerkers in gesprek te gaan en tijdens het bezoek was er ook ruim de tijd voor.
Deelt u de mening van de experts dat er meer drugs wordt onderschept in de haven omdat er simpelweg meer drugs binnenkomt? Zo nee, waarom niet en waar baseert u dat op?
Ik beschik niet over cijfers die de mening zouden kunnen bevestigen of tegenspreken.
Bent u bereid in gesprek te gaan met mensen op de werkvloer, waarbij u ook spreekt met de mensen die kritiek hebben op het huidige beleid? Zo nee, waarom niet?
Het werkbezoek en het gesprek met de medewerkers hebben plaatsgevonden op 24 oktober 2016.
Bent u bereid de Tweede Kamer te informeren over uw bevindingen tijdens het werkbezoek? Zo nee, waarom niet?
Ik heb de moderne en snelle afhandeling van de enorme hoeveelheid containers gezien op een van de nieuwe containerterminals op de Maasvlakte. Daarnaast heb ik bij de Douane innovaties in het toezicht mogen zien. Ik onderschrijf de koers van de Douane. In een uitgebreid gesprek met douanemedewerkers (onder meer van het team OSODT, Overige Subjecten en Objecten van Douanetoezicht) en medezeggenschap heb ik ervaren dat douaniers zeer gedreven zijn om hun werk goed te doen. Daarbij heb ik gesproken over de zorgen die er onder de medewerkers zijn.
Ik vind het van belang dat douaniers goed toegerust zijn voor hun werkzaamheden. Daarom worden ontheffingen aangevraagd waardoor het voor nader aan te wijzen douaniers in bepaalde situaties wordt toegestaan om harder te rijden dan de maximumsnelheid en om gebruik te maken van zwaailicht en sirene. Verder zal onderzoek worden gedaan naar de mogelijkheid om voor bepaalde situaties de beperking op te heffen dat douaniers bij accijnscontroles geen wapen mogen dragen. Ik heb gevraagd om hier uitgebreider op in te gaan in de brief aan uw Kamer over «de tegenstrijdige berichten in de drugssmokkel: het terugbrengen van douanemedewerkers in Rotterdam en de bestrijding van de drugssmokkel».