Smokkel binnen het gevangeniswezen |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat gevangenispersoneel alarm slaat om gesmokkelde mobieltjes, wapens en drugs?1
Met het personeel ben ik van mening dat de aanwezigheid van contrabande in inrichtingen zeer onwenselijk is. Om contrabande verder tegen te gaan heb ik een wetvoorstel in voorbereiding. Dit wetsvoorstel «binnenbrengen verboden voorwerpen in justitiële inrichtingen» heb ik op 20 juni jl. in consultatie gebracht. De strafbaarstelling strekt zich uit over in de vrije maatschappij legale, maar in de inrichting verboden, voorwerpen, zoals mobiele telefoons of informatiedragers.
Hoe wordt de veiligheid van personeel gewaarborgd?
Binnen de inrichtingen heeft het handhaven van de orde en veiligheid prioriteit, zowel voor de medewerkers als de gedetineerden. De volgende maatregelen worden genomen om contrabande te voorkomen en tegen te gaan zodat de orde en veiligheid in een inrichting wordt gehandhaafd. Controle van gedetineerden, het bezoek en het personeel, het uitvoeren van reguliere en onaangekondigde celinspecties, urinecontroles en inspecties van algemene ruimten, zoals de arbeidszalen en luchtplaatsen. Tijdens het bezoek wordt altijd met camera’s en/of door penitentiair inrichtingswerkers (piw’ers) toezicht gehouden.
Voor de opsporing van drugs worden ook drugshonden ingezet en voor opsporing van telefoons wordt gebruik gemaakt van de zogenoemde Mobifinder (een detector die mobiele telefoons herkent en signaleert). Daarnaast vinden op iedere afdeling twee maal per jaar integrale veiligheidsinspecties plaats die worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van het hoofd Veiligheid van een inrichting. De conclusies en aanbevelingen uit deze inspecties worden voorgelegd aan de vestigingsdirecteur die waar nodig maatregelen treft.
Ook om zoveel mogelijk tegen te gaan dat contrabande inrichtingen binnenkomt via medewerkers is integriteit bij Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) een belangrijk onderwerp. Dit begint bij de werving en selectie van medewerkers. Om in dienst te kunnen treden bij DJI dient een potentiële medewerker van een inrichting of voorziening van DJI, een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) te overleggen. Bij de beoordeling van een aanvraag om afgifte van een VOG voor een potentiële werknemer wordt het justitiële verleden van de potentiële werknemer tot 30 jaar terug onderzocht, in plaats van de standaard 4 jaar. Bij brief aan uw Kamer van 24 november 20152 heb ik aangegeven de mogelijkheden met betrekking tot screening van het personeel in penitentiaire inrichtingen aan te willen scherpen. Ik onderzoek daartoe, in lijn met de brief over de VOG van 11 februari 20163, de mogelijkheid van invoering van een periodiek heronderzoek.
Daarnaast beschikt DJI over een Bureau Veiligheid en Integriteit (BVI). Dit bureau registreert integriteitsschendingen, voert verkennende, feiten- en disciplinaire onderzoeken uit, stelt onderzoeksrapporten op, doet aangifte(n) en adviseert het bevoegd gezag. Alle meldingen over niet-integer gedrag van medewerkers worden door BVI zorgvuldig in behandeling genomen. Niet-integer gedrag wordt niet geaccepteerd en leidt tot maatregelen, waaronder een disciplinaire straf of strafontslag.
Wat is uw reactie op de bewering van zowel gevangenispersoneel als de FNV dat er te weinig personeel is waardoor de werkdruk toeneemt? Wat gaat u hier op dit moment aan doen? Is het waar dat taken als celinspectie en urinecontroles voor drugsgebruik blijven liggen? Zijn hier cijfers over beschikbaar? Hoe vaak is het voorgekomen dat dergelijke inspecties en controles niet zijn uitgevoerd terwijl men dit wel van plan was?
De orde en veiligheid binnen het gevangeniswezen staat voorop en de bescherming van het personeel tegen agressie en geweld is een prioriteit van DJI. Ik heb uw Kamer al eerder gemeld dat de norm die wordt gehanteerd voor het aantal piw’ers dat aanwezig is op de werkvloer de afgelopen jaren niet aan wijziging onderhevig is geweest.
Op verzoek van uw Kamer is dit kabinet niet overgegaan tot het sluiten van inrichtingen. DJI heeft evenwel te kampen met leegstand van cellen. Het lijkt erop dat de onzekerheid als gevolg van de leegstand, naast de aantrekkende economie, oorzaken zijn waardoor de medewerkers meer mobiel zijn geworden. De personele uitstroom is hoger dan voorzien, zoals ook met uw Kamer is gedeeld. Om de veiligheid te allen tijde te waarborgen, dure leegstand te voorkomen, het tekort aan personeel het hoofd te bieden en operationele problemen die hierdoor ontstaan zoveel mogelijk te beperken zijn reeds maatregelen getroffen.
Momenteel wordt in lijn met de motie-Van Nispen/Van Toorenburg4 alles op alles gezet om op zo kort mogelijke termijn de vacatures te vervullen. Zo is eind 2016 toestemming gegeven voor het werven van 140 inrichtingsbeveiligers. Recent is daar toestemming voor nog eens 100 inrichtingsbeveiligers aan toegevoegd. Maatregelen zijn getroffen om ziekteverzuim tegen te gaan. Zo worden de risico’s van de arbeidsomstandigheden geïnventariseerd en wordt medewerkers een preventief medische onderzoek aangeboden. Om het vakmanschap te versterkten is in de begroting van zowel 2017 als 2018 10 miljoen euro opgenomen. Daarnaast wordt – waar nodig – gebruik gemaakt van extern beveiligingspersoneel (externe inhuur conform de bestaande raamovereenkomst met G4S).
Deze maatregelen nemen niet weg dat DJI in een lastig parket zit. Enerzijds is er sprake van een lage bezettingsgraad van cellen door gedetineerden, die volgens de prognoses zal aanhouden. Anderzijds is er de afspraak dat er in deze kabinetsperiode geen sluitingen plaatsvinden. Tegelijk is het personeelsverloop onder de inrichtingsbeveiligers groter dan voorzien door de aantrekkende arbeidsmarkt en de onzekerheid bij DJI over de toekomst. DJI moet dus balanceren tussen het operationeel houden van de capaciteit en het invullen van vacatures.
Ik vertrouw erop dat deze inzet voldoende is om de veiligheid in de justitiële inrichtingen te waarborgen. Uiteraard monitor ik de ontwikkelingen nauwgezet en zal ik uw Kamer conform voornoemde motie over de voortgang informeren.
De vestigingsdirecteur heeft de verantwoordelijkheid voor de orde en veiligheid in de inrichting en zet het personeel in de inrichting zo effectief mogelijk in. Cijfers over het aantal (niet) uitgevoerde celinspecties worden niet centraal bijgehouden.
Wat is uw reactie op de uitspraak van het FNV dat penitentiaire inrichtingswerkers geen goed inzicht krijgen in wat er speelt binnen een afdeling en niet-gekwalificeerd personeel wordt ingezet om gaten te vullen?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom wordt het aantal incidenten niet nauwkeurig(er) geregistreerd om te kunnen monitoren in hoeverre smokkel toe- danwel afneemt?
Het tegengaan en opsporen van contrabande is een prioriteit binnen DJI.
Indien bij celinspecties contrabande wordt aangetroffen wordt dit in de systemen van DJI geregistreerd. Tevens wordt opgenomen welke (disciplinaire) maatregelen de directeur treft.
Incidenten worden geregistreerd en worden gebruikt voor het inzetten van maatregelen om contrabande te voorkomen en tegen te gaan.
De directeur van de inrichting bepaalt bijvoorbeeld op basis van het aantal rapporten en andere signalen of controles worden geïntensiveerd of dat maatregelen moeten worden getroffen. Dit alles wordt besproken op werkoverleggen en komt aan bod tijdens de overleggen tussen de verschillende hoofden Veiligheid van verschillende inrichtingen, waar trends worden gedeeld. Deze informatie staat als gezegd tevens in systemen en is niet alleen bij het management bekend.
Wanneer is het onderzoek door de Inspectie Veiligheid en Justitie naar de smokkel afgerond? Wordt tevens onderzoek gedaan naar de achterliggende oorzaken? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie Veiligheid en Justitie (IVenJ) heeft een onderzoek naar contrabande afgerond. Het rapport wordt zo snel mogelijk – naar verwachting medio mei – openbaar gemaakt en met een beleidsreactie aan uw Kamer aangeboden. Indien er naar aanleiding van het IVenJ-rapport nuanceringen bestaan van of aanvullingen op de antwoorden die ik uw Kamer nu geef, dan zal ik dit bij de begeleidende beleidsreactie uiteraard vermelden.
Het onderzoek richtte zich op de stand van zaken van drie thema’s: het tegengaan van contrabande, integriteit en de voortgang van de implementatie van het beleid om voortgezet crimineel handelen te voorkomen. Het onderzoek heeft zich dus niet gericht op de achterliggende oorzaken, maar hoe er binnen de inrichtingen met de thema’s wordt omgegaan op basis van het huidige beleid en de beschikbare middelen.
Vooropgesteld moet worden dat ondanks alle maatregelen die worden genomen om contrabande tegen te gaan, niet kan worden voorkomen dat contrabande wordt aangetroffen in inrichtingen. Knelpunten en aanbevelingen uit het IVenJ-rapport zal ik dan ook goed bestuderen om het huidige beleid aan te scherpen om zoveel als mogelijk contrabande te voorkomen en tegen te gaan.
Het bericht dat Menzis keurmerken voor wijkverpleging verplicht heeft gesteld |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat vindt u ervan dat zorgverzekeraar Menzis een kleine thuiszorgorganisatie, die niet gecontracteerd is, verplicht verzorgend en verplegend personeel in te zetten dat een Kiwa-keurmerk heeft?1
Zorgverzekeraars hebben de taak om ervoor te zorgen dat de zorg die zij vergoeden kwalitatief goed is en rechtmatig en doelmatig geleverd wordt.
Zorgverlenende instellingen moeten voor gecontracteerde en ongecontracteerde zorg in het bezit zijn van een WTZi toelating. Zzp-ers in zorg (al dan niet in teamverband zoals in dit geval) kunnen hiervan geen gebruik maken.
Het Kiwa-keurmerk is juist bedoeld voor zorgverleners in de thuiszorg die als zelfstandig ondernemer hun diensten aanbieden. Het keurmerk is een aantal jaren geleden door zorgverzekeraars ontwikkeld om de inzet van zelfstandige zorgverleners mogelijk te maken en de voorwaarden daarvoor af te spreken. Het doel van dit keurmerk is om zekerheid te bieden dat zzp’ers voldoen aan de geldende beroeps- en ondernemerseisen en kwalitatief goede zorg verlenen (mede op basis van ervaringen van cliënten). Menzis heeft ons laten weten om deze reden gebruik te maken van dit keurmerk.
Mag een zorgverzekeraar extra eisen toevoegen aan bestaande afspraken op straffe van het niet betalen van de zorgverlening of het zelfs laten onderzoeken van de zorgverlening als frauduleus? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Uit navraag bij Menzis blijkt dat er geen fraudeonderzoek loopt in relatie tot de casus waar het hier om gaat. Wel is het zo dat Menzis contact heeft opgenomen met de verzekerde, omdat de zorgverleners waarvoor een factuur voor declaratie werd ingediend, niet voldeden aan de geldende voorwaarden. Voor Menzis was dit aanleiding om te verifiëren of de zorgactiviteiten daadwerkelijk plaats hadden gevonden. Ik heb begrepen dat de zorgverlener de wijze van declareren na overleg met Menzis gaat aanpassen.
Vindt u het acceptabel dat Menzis het Kiwa-keurmerk verplicht stelt, terwijl bij de onderhandelingen van het contract om zorg te kunnen verlenen geen sprake was dat dit als verplichte eis zou worden opgesteld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals in mijn antwoord op vraag 1 aangegeven geldt de eis van een Kiwa-keurmerk voor alle zorgverleners in de thuiszorg die als zelfstandige zonder personeel zorg aanbieden. Menzis heeft ons laten weten dat de gerezen onduidelijkheid voor Menzis aanleiding is geweest om de communicatie hierover te verbeteren.
Is het niet vreemd om een Kiwa-keurmerk te hanteren voor ingezet personeel als zij via de BIG-registratie hun bevoegdheden registreren?
Zorgverzekeraars hebben de taak om ervoor te zorgen dat de zorg die zij vergoeden kwalitatief goed is en rechtmatig en doelmatig geleverd wordt. Het Kiwa-keurmerk kan hiervoor -ook om praktische redenen- als instrument worden gehanteerd. Een zorgverzekeraar is vrij om (kwaliteits)eisen te stellen aan zorgaanbieders zolang de inhoud en de omvang van de aanspraak hiermee niet wordt beperkt en de zorgverzekeraar zijn zorgplicht nakomt.
Het gaat bij het Kiwa-keurmerk niet alleen om de BIG-registratie, maar onder andere ook om de volgende bewijsstukken: Verklaring Omtrent Gedrag, Inschrijving Kamer van Koophandel, Klachtencommissie, Geschilleninstantie, vervangingsregeling en meten van klantervaringen.
Het gebruik van het Kiwa-keurmerk wordt overigens breder gebruikt dan alleen door Menzis. Ik heb begrepen dat de desbetreffende zzp’ers inmiddels de aanvraag voor het Kiwa-keurmerk in gang hebben gezet.
Relevant in dit verband is dat de verschillende partijen van de wijkverpleging momenteel de ontwikkelagenda wijkverpleging nader uitwerken. Een belangrijk onderdeel van deze agenda vormt het inzicht in kwaliteit. Met behulp van onder andere richtlijnen en standaarden zal het wijkverpleegkundige vak nader worden onderbouwd. De sector bepaalt de maatstaf voor kwalitatief goede zorg dan zelf. Deze ontwikkeling kan in de toekomst ook van belang zijn voor de inkoop van zorg door zorgverzekeraars en de kwaliteitseisen die daarbij gesteld worden.
Vindt u het wenselijk dat Menzis een keurmerk – bovenop het BIG-register – verplicht en andere zorgverzekeraars niet? Realiseert u zich dat dit ertoe kan leiden dat zorgaanbieders verzekerden van bepaalde zorgverzekeraars kunnen gaan «overslaan»? Is dat gewenst?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het verplichten van keurmerken niets toevoegt aan de kwaliteit van zorg, maar enkel bureaucratisch, duur en frustrerend is en dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg de aangewezen instantie is om te controleren op de kwaliteit van zorg?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het wenselijk dat cliënten benaderd worden door Menzis dat hun vertrouwde zorgverlener niet in het bezit is van het Kiwa-keurmerk met het dreigement dat de betalingen opgeschort blijven, totdat een schriftelijke reactie door de cliënt is gegeven? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Menzis heeft mij laten weten dat zij contact hebben opgenomen met de verzekerde, omdat de zorgverleners waarvoor een factuur voor declaratie werd ingediend, niet voldeed aan de voorwaarden die Menzis stelt voor deze zorgverlening. Voor Menzis was dit aanleiding om te verifiëren of de zorgactiviteiten daadwerkelijk plaats hadden gevonden. Menzis heeft inmiddels over dit voorval contact opgenomen met de zorgverleners en met de cliënten om te bezien wat er nodig is om de relatie -ook naar de toekomst toe- te verbeteren.
Waarom hanteert Menzis het beleid dat een verzorgende niveau 2 geen zorg meer mag verlenen? Hoeveel andere zorgverzekeraars hanteren ditzelfde beleid? Vindt u dit wenselijk?
De NZa heeft in haar regeling (NR/REG-1709) bepaald dat zorgaanbieders op declaraties de AGB-code moeten vermelden (art 5.2). Vektis stelt hiervoor regels op. Zorgverleners die als zelfstandige zonder personeel zorg aanbieden voor wijkverpleging moeten aan een aantal kwalificaties voldoen voor deze AGB-code (om te kunnen declareren). Zo moet de zorgverlener een diploma verpleegkundige niveau 4 of 5 hebben en geregistreerd zijn in BIG of een diploma verzorgende hebben.
Een helpende niveau 2 is geen zelfstandig hulpverlener in de wijkverpleging en kan niet zelfstandig een AGB-code krijgen.4 Voor een helpende niveau 2 is daarom geen persoonlijke declaratie als zelfstandige zonder personeel mogelijk. Uiteraard kan een helpende wel werkzaam zijn in de wijkverpleging, maar dan onder toezicht van een hoger gekwalificeerde zorgverlener.
Deelt u de mening dat de eis van het hanteren van een keurmerk een blijk van wantrouwen is richting zorgverleners, terwijl er andere wegen zijn waarlangs gecontroleerd wordt of de zorg kwalitatief goed is? Zo ja, bent u bereid een verbod op keurmerken in de zorg in te stellen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Is het opleggen van extra eisen aan zorgpersoneel van niet-gecontracteerde aanbieders een manier om die aanbieders, nog los van de lagere vergoeding voor die zorg voor de verzekerde, uit de markt te drukken? Vindt u dit geoorloofd?
Zie antwoord vraag 4.
De waarschuwing van 120 huisartsen voor de dreigende fusie tussen het Havenziekenhuis in Rotterdam met het IJssellandziekenhuis in Capelle aan den IJssel |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de plannen om het Havenziekenhuis in Rotterdam uit te kleden tot een polikliniek na een fusie met het IJssellandziekenhuis in Capelle aan den IJssel?1
Het is mij bekend dat er voornemens zijn om het Havenziekenhuis om te vormen van een algemeen ziekenhuis naar een poliklinisch centrum, dat samenwerkt met andere ziekenhuizen in de regio voor vervolgzorg als operaties en klinische opnames.
Daarbij is het belangrijk te benadrukken dat de poliklinische zorg van het Havenziekenhuis in de voornemens van partijen wordt gecontinueerd, en dat veruit de meeste patiëntbezoeken aan het Havenziekenhuis nu al verband houden met deze poliklinische zorg. Ook is de afstand van het Havenziekenhuis tot de omliggende ziekenhuizen overzichtelijk: er bevinden zich bijvoorbeeld al 2 ziekenhuizen binnen 5 kilometer afstand van het Havenziekenhuis, en de verschillende ziekenhuizen in de omgeving van het Havenziekenhuis zijn goed bereikbaar met het openbaar vervoer.
De organisatie van de zorg in de regio is primair de verantwoordelijkheid van de betrokken zorgaanbieders en zorgverzekeraars. De IGZ houdt toezicht op de kwaliteit van de zorg, en de NZa op de naleving van de zorgplicht door zorgverzekeraars. Het beleid is erop gericht dat er geen SEH (of afdeling voor acute verloskunde) sluit, als daardoor het aantal mensen dat niet binnen 45 minuten op een SEH kan zijn toeneemt. Dat is hier niet aan de orde (zie ook de antwoorden op de vragen 4 en 13).
Het Havenziekenhuis is al sinds augustus 2005 een volledige dochter van het Erasmus MC, het Erasmus MC is 100% aandeelhouder van het Havenziekenhuis. Partijen hebben mij laten weten de mogelijkheden te bezien om de samenwerking tussen het IJsselland Ziekenhuis en het Erasmus MC te verstevigen. Een mogelijkheid daartoe is toetreding van het IJsselland Ziekenhuis tot het Erasmus MC. Indien partijen daartoe zouden besluiten, dienen hiervoor goedkeuringsprocedures te worden gestart bij de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Autoriteit Consument en Markt (ACM). Vervolgens zou binnen het Erasmus MC vergaande samenwerking tussen het Havenziekenhuis en het IJsselland Ziekenhuis vorm gegeven kunnen worden.
Vindt u het wenselijk dat er weer een ziekenhuis verdwijnt door de op handen zijnde fusie van het Havenziekenhuis met het IJssellandziekenhuis?
Zie antwoord vraag 1.
Begrijpt u de grote zorgen van de 120 huisartsen over de toegankelijkheid van zorg voor oudere patiënten in Rotterdam, indien het Havenziekenhuis wordt omgevormd tot een polikliniek? Vindt u het wenselijk dat een grote groep ouderen verder moet gaan reizen voor een bezoek aan het ziekenhuis?
De zorg van de huisartsen is begrijpelijk en wordt door zowel het Havenziekenhuis als door het Erasmus MC onderkend. Hier vindt ook overleg over plaats tussen het Havenziekenhuis, Erasmus MC, zorgverzekeraar Zilveren Kruis Achmea en de huisartsen. Deze partijen zetten zich er momenteel samen met de andere ziekenhuizen in de directe regio voor in dat de toegang tot zorg in het centrum van Rotterdam beschikbaar blijft en dat vervolgzorg goed aansluit op de afspraken bij het poliklinisch centrum.
Erkent u dat een verminderde toegankelijkheid van ziekenhuiszorg negatieve gevolgen heeft voor zowel de korte als de lange termijn? Ziet u in dat naast risico’s door langere reistijden voor spoedeisende hulp, oudere patiënten vaker zullen afzien van ziekenhuisbezoek en vaker een ambulance zullen bellen, omdat het ziekenhuis in de buurt minder goed bereikbaar is?
Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 1 en 2 heb aangegeven is de afstand van het Havenziekenhuis tot de verschillende ziekenhuizen in de omgeving klein en de extra reistijd voor patiënten dan ook beperkt. De toegankelijkheid van ziekenhuiszorg komt hierdoor niet in gevaar. Specifiek voor spoedeisende zorg geldt in dit kader de zogenaamde «45 minuten norm»: een afdeling voor spoedeisende zorg (SEH) mag niet sluiten als daardoor het aantal mensen dat niet binnen 45 minuten op een SEH kan zijn toeneemt. De haalbaarheid van deze norm komt door de sluiting van de SEH van het Havenziekenhuis niet in gevaar. Overigens is de SEH van het Havenziekenhuis op dit moment ook maar beperkt toegankelijk, namelijk alleen voor patiënten die door hun huisarts zijn doorverwezen of al bij het Havenziekenhuis bekend zijn voor de aandoening waarvoor zij op dat moment spoedzorg nodig hebben. Alle andere patiënten die spoedeisende zorg nodig hebben gaan al naar de Huisartsenpost/SEH van het Erasmus MC, op enkele minuten reistijd van het Havenziekenhuis.
Vindt u het ook tegenstrijdig dat een wijkziekenhuis wordt weggehaald, terwijl ouderen langer thuis moeten wonen?
Voor ouderen die langer thuis wonen is het vooral van belang dat eventuele medische problemen waar mogelijk worden voorkomen dan wel vroegtijdig worden gesignaleerd. Met name huisartsen, wijkverpleging en gemeenten spelen hier een belangrijke rol in. Daardoor kan in veel gevallen ook worden voorkomen dat deze ouderen (acuut) ziekenhuiszorg nodig hebben. Mochten deze ouderen toch ziekenhuiszorg nodig hebben, dan kunnen zij voor poliklinische zorg (de meeste zorg waarvoor ouderen momenteel naar het Havenziekenhuis gaan) nog steeds bij het Havenziekenhuis terecht; maar ook de toegankelijkheid tot andere ziekenhuiszorg komt door de iets langere reistijden tot een ander ziekenhuis in de stad niet in het gedrang.
Kunt u een indicatie geven van de gevolgen van de op handen zijnde fusie voor het personeel van beide ziekenhuizen?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb toegelicht, is nog geen sprake van een op handen zijnde fusie. Mochten partijen besluiten tot een fusie, dan zal de NZa bij de beoordeling in het kader van de zorgspecifieke fusietoets toetsen of direct betrokkenen, waaronder het personeel, op een zorgvuldige wijze zijn betrokken en de inbreng van deze partijen gemotiveerd is meegewogen in de besluitvorming over het fusievoornemen.
Partijen hebben laten weten dat de voorgenomen omvorming van het Havenziekenhuis tot een poliklinisch centrum consequenties heeft voor een deel van het personeel van het Havenziekenhuis. De ziekenhuizen uit de regio die bij de Stichting Beter Keten zijn aangesloten (Erasmus MC, Franciscus Gasthuis & Vlietland, Maasstad Ziekenhuis en Havenziekenhuis) en het IJssellandziekenhuis hebben echter een ambitieovereenkomst gesloten, waarin zij hebben afgesproken zich ervoor in te zetten dat de banen van al het personeel van het Havenziekenhuis dat een vast dienstverband heeft zijn gegarandeerd.
Wat vindt u ervan dat het Erasmus MC niet langer bereid is de financiële tekorten van het Havenziekenhuis te willen opvangen?
Het is niet aan mij om hier mijn oordeel over te geven.
Het Erasmus MC en Havenziekenhuis hebben laten weten dat de financiële tekorten van het Havenziekenhuis structureel zijn en dat het niet mogelijk bleek om een scenario uit te werken waarin het Havenziekenhuis, met het huidige zorgaanbod, een duurzame gezonde financiële toekomst tegemoet zou kunnen zien. Daarom is uiteindelijk besloten tot de omvorming van het Havenziekenhuis tot poliklinisch centrum. Het Erasmus MC steunt het Havenziekenhuis daarbij financieel.
Biedt een fusie volgens u een oplossing voor de financiële tekorten van het Havenziekenhuis? Zou dit ook opgelost kunnen worden via intensievere samenwerking met andere ziekenhuizen?
Zie mijn antwoord op de vragen 2 en 7.
Hoe kan het dat huisartsen constateren dat er een tekort aan bedden is, terwijl Achmea ZV beweert dat er te veel bedden zijn in de omgeving?
Er worden verschillende definities voor een «bed» gebruikt: het gaat zowel over (tweedelijns) ziekenhuisbedden, als over bedden voor eerstelijnsverblijf. Zorgverzekeraar Zilveren Kruis Achmea heeft -zo ik begrijp- niet gezegd dat er teveel ziekenhuisbedden zijn, maar heeft wel indicaties dat het aantal ziekenhuisbedden in de omgeving meer dan voldoende is. De huisartsen lijken vooral behoefte te hebben aan extra bedden voor eerstelijnsverblijf. De zorgverzekeraar erkent dat dit een aandachtspunt is. De zorgverzekeraar heeft een haalbaarheidsonderzoek gefinancierd naar de mogelijkheid van eerstelijnsverblijf onder verantwoordelijkheid van huisartsen. De uitkomst hiervan was positief en op verschillende plekken in Rotterdam komen er nu extra bedden voor eerstelijnsverblijf. Daarnaast worden er momenteel door verschillende partijen in de regio projecten gefinancierd om de doorstroming van patiënten uit het ziekenhuis te bevorderen.
Verwacht u dat de fusie tussen het Havenziekenhuis en het IJssellandziekenhuis de fusietoets van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Autoriteit Consument en Markt (ACM) doorstaat?
De beoordeling van een voorgenomen concentratie is aan de genoemde toezichthouders. Ik kan en wil niet op de uitkomsten daarvan vooruit lopen. De NZa zal bij de beoordeling in het kader van de zorgspecifieke fusietoets toetsen of direct betrokkenen op een zorgvuldige wijze zijn betrokken en de inbreng van deze partijen gemotiveerd is meegewogen in de besluitvorming over de voorgenomen concentratie.
Het Havenziekenhuis heeft laten weten dat het stakeholders, waaronder de huisartsen en vertegenwoordigers van patiënten en medewerkers, betrekt bij het uitwerken van de plannen met betrekking tot de omvorming van het ziekenhuis naar een poliklinisch centrum. Zo zijn er informatiebijeenkomsten voor onder meer de huisartsen en worden er wekelijks gesprekken gevoerd met een vertegenwoordiging van verwijzers en andere zorgpartners. Ook met de patiënten, vertegenwoordigd in de cliëntenraad van het Havenziekenhuis, vindt structureel overleg plaats. Beide doelgroepen ontvangen periodiek informatie over de ontwikkelingen. Zodra bekend is wat de consequenties voor de patiënten precies zijn zullen zij hiervan op de hoogte worden gesteld, aldus het Havenziekenhuis.
Kunt u aangeven op welke wijze de bevolking en de hulpverleners uit de omgeving inspraak hebben op het besluit over de fusie tussen de ziekenhuizen?
Zie antwoord vraag 10.
Komt deze fusie volgens u ten goede aan de kwaliteit van de ziekenhuiszorg in Rotterdam?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Wat gaat u doen om verschraling van de zorg in de regio Rijnmond te stoppen, nu ook het Ruwaard ziekenhuis al weg is? Bent u bereid zorgverzekeraar Achmea tot de orde te roepen? Zo neen, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven is de organisatie van de zorg in de regio primair de verantwoordelijkheid van de betrokken zorgaanbieders en zorgverzekeraars. In deze casus neemt het aantal mensen dat niet binnen 45 minuten een SEH (of afdeling acute verloskunde) kan bereiken niet toe, zie ook het antwoord op vraag 4. Ook is de extra reistijd voor patiënten, gelet op de nabijheid van verschillende andere ziekenhuizen, beperkt. Ik zie dan ook geen reden tot ingrijpen. Wel heeft het ministerie contact met een aantal betrokken partijen opgenomen om er van verzekerd te zijn dat er voldoende over de plannen wordt gecommuniceerd met de andere partijen in de regio, waaronder ook zeker de burgers. Zoals in het antwoord op de vragen 10 en 11 is aangegeven vindt er regulier overleg plaats tussen het Havenziekenhuis en andere zorgverleners en patiënten. Ook heeft zorgverzekeraar Zilveren Kruis Achmea laten weten dat het met het Havenziekenhuis, Erasmus MC en de gemeente Rotterdam in overleg is over de manier waarop de partijen de komende tijd over de plannen in overleg zullen treden met en zullen communiceren richting de verschillende betrokkenen.
Wordt het niet de hoogste tijd dat – nu de markt faalt – de overheid de regie neemt om de schaalvergroting en de teloorgang van het ziekenhuis om de hoek tegen te gaan? Zo neen, waarom niet?
Zoals in de vorige antwoorden is aangegeven is er reden om aan te nemen dat ook met de omvorming van het Havenziekenhuis tot poliklinisch centrum sprake is van voldoende en tijdige, kwalitatief goede zorg voor de inwoners uit Rotterdam.
Misstanden bij het ziekteverzuimbedrijf Acture |
|
Sadet Karabulut (SP), John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Hebt u kennisgenomen van de uitzending van Radar op 6 maart 2017 met het onderwerp over Acture?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Wat is uw reactie op de meldingen van cliënten dat bij Acture alles geoorloofd is om mensen zo snel mogelijk hersteld te melden?
Zieke mensen mogen niet onder druk worden gezet om weer aan het werk te gaan indien zij daar – wegens medische redenen – nog niet toe in staat zijn.
Dat vind ik onacceptabel.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat professionals, zoals bedrijfsartsen, door Acture onder druk worden gezet om, onder het motto wie betaalt, bepaalt, mensen beter te verklaren terwijl ze ziek zijn? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om hier een einde aan te maken? Zo nee, waarom niet?
De professionele autonomie van de bedrijfsarts vind ik van groot belang.
De bedrijfsarts heeft immers een belangrijke adviserende rol in het kader van onder meer de verzuimbegeleiding van de zieke werknemer. De zelfstandige en onafhankelijke positie van de bedrijfsarts en het professioneel handelen van de bedrijfsarts zijn in de Arbeidsomstandighedenwetgeving wettelijk verankerd en zal verder worden versterkt in de gewijzigde Arbeidsomstandighedenwet (Wet van 25 januari 2017, houdende wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet in verband met de versterking van de betrokkenheid van de werkgevers en werknemers bij de arbodienstverlening, de preventie in het bedrijf of de inrichting van de werkgever en de randvoorwaarden voor het handelen van de bedrijfsarts, en enige andere wijzigingen (Stb. 2017, 22)), waarvan de beoogde inwerkingtredingsdatum 1 juli 2017 is.
Bent u bereid de Inspectie SZW per direct onderzoek te laten verrichten naar misstanden bij Acture? Zo ja, kunt u bij dit onderzoek ook de bedrijven betrekken waarvoor Acture werkt? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie SZW zal geen onderzoek gaan doen naar het bedrijf Acture louter op basis van de uitzending van Radar op 6 maart jongstleden. Er zijn de afgelopen jaren ook geen directe of andere signalen bij de Inspectie SZW binnengekomen, die wijzen op misstanden op het gebied van de socialezekerheidswetgeving, noch heeft de Inspectie SZW klachten ontvangen die een onderzoek rechtvaardigen. Overigens zijn er naar aanleiding van de uitzending ook geen meldingen gedaan door (ex-)werknemers of vakbonden.
Deelt u de mening dat het schandalig is dat aan mensen bij een keuring die Acture niet bevalt bij een andere arts een herkeuring wordt opgelegd, waardoor mensen ineens genezen zijn verklaard? Zo ja, bent u bereid voor alle werknemers een second opinion en toegang tot een onafhankelijke bedrijfsarts wettelijk te regelen? Zo nee, zijn werknemers in handen van Acture dan vogelvrij?
Acture is een private dienstverlener die werkgevers kan ondersteunen, als zij eigenrisicodrager zijn voor de Ziektewet (ZW). Een ZW-eigenrisicodrager betaalt – op grond van de ZW – het ziekengeld aan zijn zieke ex-werknemers, die niet meer bij hem in dienst zijn. Het gaat dan onder meer om uitzendkrachten en werknemers die ziek uit dienst zijn gegaan, zoals bijvoorbeeld na het einde van een arbeidovereenkomst voor bepaalde tijd.
In de ZW is geregeld dat de eigenrisicodragende werkgever de ZW-beslissing voorbereidt, het ziekengeld betaalt en verantwoordelijk is voor de verzuimbegeleiding en re-integratie naar passende arbeid; daarbij gelden de rechten en plichten op grond van de ZW en de Wet verbetering poortwachter.
Voorts is wettelijk geregeld dat eigenrisicodragende werkgevers zich – conform artikel 14 van de Arbeidsomstandighedenwet – voor de verzuimbegeleiding moeten laten ondersteunen door een arbodienst c.q. een bedrijfsarts. Daardoor wordt voorkomen dat eigenrisicodragende werkgevers zelf kunnen gaan «dokteren».
Het UWV is en blijft eindverantwoordelijk voor de uitvoering van de ZW. Daarom kunnen eigenrisicodragende werkgevers (of hun dienstverleners) niet zelfstandig beslissingen nemen over het beëindigen van het recht op ziekengeld. Zij moeten een beslissing vragen aan het UWV wanneer zij het recht op ziekengeld willen beëindigen. Voorts moeten zij om een beslissing van UWV vragen als zij een sanctie aan de zieke werknemer willen opleggen, bijvoorbeeld als de werknemer niet meewerkt aan zijn re-integratie. Ook als de werknemer hersteld wordt verklaard door een bedrijfsarts, moeten zij een beslissing aan UWV vragen. Op basis van de door de eigenrisicodrager aangeleverde stukken en gegevens, geeft UWV vervolgens een beschikking aan de werknemer af.
In de beschikking van UWV is een bezwaarclausule opgenomen. Daarin wordt toegelicht dat – en hoe – een werknemer bezwaar kan maken bij UWV tegen de inhoud van de beslissing.
De werknemer die het niet eens is met de hersteldverklaring, kan hiertegen dus bezwaar aantekenen bij UWV. In zo’n bezwaarzaak beoordeelt UWV het geval opnieuw. Als de werknemer zich niet kan vinden in de beslissing van UWV, die daarop volgt, dan kan de werknemer hiertegen beroep instellen bij de rechtbank.
Tijdens het algemeen overleg, gehouden met uw Kamer op 9 februari 2017, over Arbeidsmigratie, loondoorbetaling bij ziekte, arbeidsongeschiktheid en arbeidsmarktbeleid, heb ik toegezegd dat ik in gesprek zal gaan met UWV over de vraag hoe de mogelijkheid van bezwaar en beroep beter bekend gemaakt kan worden. Hierover heb ik uw Kamer geïnformeerd met mijn brief van 1 juni 2017.
Wanneer de werknemer een andersoortige klacht heeft over een bedrijfsarts – bijvoorbeeld over diens bejegening – dan kan de werknemer een klacht indienen conform de geldende (private) klachtenprocedure.
Voorts wordt met de aanstaande inwerkingtreding van de wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet het recht op een second opinion ingevoerd voor werknemers. Op grond daarvan honoreert de bedrijfsarts (tenzij zwaarwegende omstandigheden zich daartegen verzetten) een verzoek van de werknemer om zo spoedig mogelijk een andere bedrijfsarts te raadplegen over onder meer het advies van de bedrijfsarts met betrekking tot de verzuimbegeleiding. Deze uitbreiding van de Arbeidsomstandighedenwet moet ook gaan gelden voor de eigenrisicodragende werkgever. In de praktijk zal dit veelal ook zo worden vormgegeven. Acture heeft bijvoorbeeld op haar website al aangegeven dat het recht op second opinion vanaf 1 juli 2017 ook gaat gelden voor bedrijfsartsen die ziekteverzuimbegeleiding verzorgen in het kader van de ZW. Juridisch moet dit nog wel adequaat geborgd worden. Ik zal het recht op second opinion bij een komende wijziging van de ZW daarom expliciteren.
Tot slot kan een werknemer een deskundigenoordeel vragen aan UWV over de passendheid van het aangeboden werk of over de re-integratie-inspanningen.
Het UWV geeft dan zijn oordeel over de manier waarop eigenrisicodragende werkgevers c.q. hun dienstverleners hun re-integratietaak invulling geven.
Vanwege zijn eindverantwoordelijkheid voor de uitvoering van de ZW, heeft het UWV dus – blijkens het vorenstaande – verschillende taken, in het kader van ZW-eigenrisicodragerschap. Naast de geschetste taken heeft het UWV ook een controlerende taak ter zake van de inrichting van de ziekteverzuimadministratie en het in acht nemen van de wettelijke bewaartermijnen door de ZW-eigenrisicodrager. In de Regeling werkzaamheden, administratieve voorschriften en kosten eigenrisicodragen ZW2 is geregeld hoe het UWV de uitvoering door de eigenrisicodrager controleert. Daarnaast controleert het UWV steekproefsgewijs individuele dossiers op juiste vaststelling van recht, hoogte en duur van de ZW-uitkering. Indien de controle bij de eigenrisicodrager c.q. diens dienstverlener (zoals Acture) daartoe aanleiding geeft, kan het UWV instructies geven om een eventuele bevinding te herstellen. Als de werkgever respectievelijk diens dienstverlener de bevinding niet voldoende herstelt, dan neemt het UWV de werkzaamheden over en brengt de kosten daarvan in rekening bij de eigenrisicodragende werkgever.
Zodoende is zowel de rechtsbescherming van de zieke werknemer als het toezicht op de uitvoerders in mijn ogen adequaat gewaarborgd.
Welke taken en bevoegdheden heeft het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) als toezichthouder voor commerciële bedrijven als Acture? Zijn deze volgens u afdoende? Acht u betere controle en toezicht noodzakelijk? Zo ja, welke bevoegdheden en hoeveel capaciteit bent u bereid hiervoor in te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de huidige (private) uitvoering van de Ziektewet (ZW) om te vormen tot bijvoorbeeld regionale bedrijfsgezondheidsdiensten waar artsen en specialisten onafhankelijke uitvoering kunnen geven aan wettelijke rechten en plichten van werknemers en werkgevers zodat (flex)werkers niet meer rechteloos zijn en de medische toestand en ziekte uitgangspunt van beleid worden en niet de kostenbesparing van werkgevers?
Het is helaas nooit te voorkomen dat uitvoerders in de praktijk steken laten vallen. Wel vind ik het van groot belang dat bedrijfsartsen onafhankelijk uitvoering kunnen geven aan hun taken. Daarom wordt met de aangepaste Arbeidsomstandighedenwet de onafhankelijke positie van de bedrijfsarts verder versterkt. Deze regelgeving geldt ook voor de begeleiding door de bedrijfsarts van zieke (flex)werkers bij private uitvoering van de ZW. In mijn ogen is de rechtsbescherming van deze zieke werknemers bovendien adequaat gewaarborgd. Dat heb ik toegelicht in bovenstaande antwoorden.
Voor werkgevers spelen financiële motieven een rol, bij de keuze om ZW-eigenrisicodrager te worden. Door zelf het ZW-risico te dragen kunnen werkgevers immers hun verzuim- en premielasten beperken. Maar ook immateriële motieven spelen hierbij een rol. Er zijn werkgevers die zelf graag de regie willen houden als hun ex-werknemers ziek worden – in plaats van die over te laten aan UWV. Ook de betrokkenheid bij het personeel, kan een overweging zijn voor werkgevers om ZW-eigenrisicodrager te worden. Voorts is van belang dat eigenrisicodragerschap de re-integratie van de werknemer vaak ten goede komt. Dit is het gevolg van de band die bij eigenrisicodragen blijft bestaan tussen de werknemer en de werkgever. Werkgevers hebben immers doorgaans meer mogelijkheden – dan UWV – om de werknemer te re-integreren, bijvoorbeeld door re-integratie binnen hun eigen bedrijf. Door het eigenrisicodragerschap wordt het herstel en de terugkeer naar werk derhalve bevorderd.
Gelet op het vorenstaande, zie ik dan ook geen aanleiding om de huidige (private) uitvoering van de ZW om te vormen tot regionale bedrijfsgezondheidsdiensten.
Bent u bereid te laten onderzoeken of ook andere ziekteverzuimbedrijven dit soort praktijken hanteren? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
In de sector arbo/verzuimbegeleiding en re-integratie zijn veel bedrijven actief. De Inspectie SZW heeft geen signalen dat er grote risico’s op het werkterrein van de Inspectie bestaan. Het is de verantwoordelijkheid van de werkgever/opdrachtgever deugdelijke arbozorg te regelen. De medische beoordeling is aan bedrijfsartsen.
De kwaliteit van dienstverlening door rechtsbijstandverzekeraars |
|
Judith Swinkels (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van TROS-Radar over de kwaliteit van de dienstverlening door rechtsbijstandverzekeraars van 5 december 2016 waarin wordt gesignaleerd dat de problemen zoals geconstateerd in het rapport van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) over de kwaliteit van de dienstverlening door advocaten en rechtsbijstandverzekeraars uit 2012, nog steeds niet zijn opgelost?1
Ja.
Herinnert u zich de brief van de voormalig Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie Teeven van 4 mei 2012 waarin hij aangeeft dat de bevindingen van bovengenoemd WODC-rapport worden meegenomen in de voorbereidingen voor de stelselherziening gefinancierde rechtsbijstand? Zo ja, kunt u toelichten welke stappen sindsdien zijn gezet om de in het WODC-rapport geconstateerde knelpunten, waaronder met name het ontbreken van een onafhankelijke klachteninstantie, op te lossen?
Ja, ik herinner mij de brief en eerdere Kamervragen.
Naar aanleiding van de betreffende beantwoording van Kamervragen uit 2010 zijn gesprekken gevoerd tussen rechtsbijstandsverzekeraars en het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid). Deze gesprekken hebben er uiteindelijk toe geleid dat het Kifid sinds eind 2011 ook klachten behandelt over de uitvoering van rechtsbijstandverzekeringen en dat in het thans geldende Reglement Geschillencommissie financiële dienstverlening (Kifid), Bemiddeling en (bindend) advies in artikel 2 een uitbreiding van de reikwijdte is opgenomen:
...
Verzekerden die klachten hebben over de dienstverlening van een rechtsbijstandsverzekeraar kunnen zich derhalve wenden tot Kifid. Uitspraken van Kifid ten aanzien van klachten over de inhoud van de door rechtsbijstandsverzekeraars verleende rechtsbijstand zijn terug te vinden op de website van Kifid.
In opdracht van het Ministerie van Financiën is het Kifid recentelijk geëvalueerd.3 Wat betreft de onafhankelijkheid wordt in de evaluatie aangegeven dat er diverse voorzieningen zijn getroffen om te voorkomen dat de sector onwenselijke invloed kan uitoefenen op de beoordelingen door en de werkzaamheden van het Kifid. Het beeld van de onderzoekers op grond van een analyse van deze voorzieningen en de gevoerde gesprekken is dat de gecreëerde voorzieningen bijdragen aan de door de gesprekspartners ervaren onafhankelijkheid en het voorkomen van ongewenste invloed op het functioneren van het Kifid. De vaste Kamercommissie Financiën heeft vragen gesteld over deze evaluatie die binnenkort zullen worden beantwoord.
Voor de overige stappen die zijn gezet, verwijs ik u naar hetgeen in antwoord 4 en 5 is uiteengezet.
Herinnert u zich ook eerdere vragen uit 2010 waarop u antwoordde dat er in ons land geen klachteninstantie bestaat die klachten behandelt over de inhoud van de door rechtsbijstandverzekeraars verleende rechtsbijstand, dat ook in die vorm van geschillenbeslechting moet worden voorzien en dat de Minister van Financiën hierover in gesprek zou gaan met de sector en het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) en de Kamer nader zou informeren?2 Zo ja, heeft dit gesprek plaatsgevonden en wat heeft dit opgeleverd voor de behandeling van klachten van verzekerden? Indien dit gesprek niet heeft plaatsgevonden wat zijn daarvan de redenen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u nog steeds van oordeel dat met inmiddels 3,2 miljoen polishouders in Nederland, wettelijke eisen voor de dienstverlening door rechtsbijstandverzekeraars, zoals bijvoorbeeld in Duitsland en Frankrijk, in Nederland niet nodig zijn?3 Zo nee, hoe gaat u daarvoor zorgen? Zo ja, hoe is dit geregeld in Frankrijk en Duitsland en hoe verhoudt zich dat tot de situatie in Nederland?
Rechtsbijstandsverzekeraars dienen zich te houden aan de wettelijke eisen die gelden voor alle (schade)verzekeraars, neergelegd in de Wet op het financieel toezicht (Wft). Zo zal een rechtsbijstandsverzekeraar bijvoorbeeld over een algemene klachtenprocedure moeten beschikken om klachten van de verzekerde te behandelen (artikel 4:17 Wft). Voorts is artikel 4:68 Wft specifiek toegespitst op rechtsbijstandsverzekeraars en regelt dat rechtsbijstandsverzekeraars een geschillenprocedure moeten inrichten waar een verzekerde gebruik van kan maken bij een meningsverschil over de manier waarop een zaak moet worden aangepakt.
Voorts bestaan er naast de wettelijke eisen de volgende (zelfregulerings)mechanismen om de kwaliteit van de dienstverlening door rechtsbijstandsverzekeraars te waarborgen.
In 2014 is de Kwaliteitscode Rechtsbijstand aangepast en verbeterd.5 De Kwaliteitscode Rechtsbijstand maakt duidelijk waar een verzekerde op kan rekenen als hij een beroep doet op zijn rechtsbijstandsverzekering en is bindend voor alle rechtsbijstandsverzekeraars aangesloten bij het Verbond van Verzekeraars. In de code is vastgelegd welke verplichtingen een rechtsbijstandsverzekeraar heeft tegenover zijn klant en wat een klant minimaal mag verwachten als die een zaak aanbrengt bij zijn rechtsbijstandsverzekeraars. Ook kan de verzekerde een beroep op een Geschillenregeling doen. De Geschillenregeling is een instrument om klanten ervan te verzekeren dat zij een door de rechtsbijstandsverzekeraar ingenomen juridisch inhoudelijk standpunt door een externe partij kan laten toetsen.
De Stichting toetsing verzekeraars toetst of de leden van het Verbond van Verzekeraars zich aan de Kwaliteitscode houden.6 Voorts kan een verzekerde terecht bij de Tuchtraad Financiële Dienstverlening. De Tuchtraad oordeelt over de naleving van gedragsregels, waaronder alle aspecten van de Kwaliteitscode.
Tenslotte staat de gang naar de rechter open.
Naast de Kwaliteitscode Rechtsbijstand bestaat er het Keurmerk Klantgericht Verzekeren waarbij de Stichting toetsing verzekeraars periodiek controleert of de aangesloten rechtsbijstandsverzekeraars voldoen aan de gestelde eisen betreffende de kwaliteit van dienstverlening en klantgerichtheid.7
Voor advocaten in loondienst van rechtsbijstandsverzekeraars is verder ook de regelgeving van de Nederlandse Orde van Advocaten van toepassing, zoals de gedragsregels en de verordening op de advocatuur. Controle hierop vindt plaats door middel van toezicht en tuchtrecht, waarbij sinds 2015 het college van toezicht het systeemtoezicht uitoefenen op het toezicht van de lokale dekens.
Zoals uit het vorenstaande – en hetgeen in antwoord 2 en 3 is uiteengezet – blijkt, hebben zich sinds het uitbrengen van het door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) opgestelde rapport over de kwaliteit van de dienstverlening door advocaten en rechtsbijstandsverzekeraars in 2012 een aantal nieuwe ontwikkelingen voorgedaan. De kwaliteit van rechtsbijstand en de tevredenheid van de rechtzoekende is recentelijk wederom door het WODC onderzocht.8 Op basis van het kwaliteitsoordeel van professionals en de tevredenheid van klanten stelt het WODC als bevinding dat de kwaliteit van rechtsbijstand in zijn algemeenheid gemiddeld positief is en dat rechtsbijstandsverzekeraars als meest bekwaam worden beoordeeld.
Gelet op het voorgaande, alsmede hetgeen in antwoord 2 en 3 is uiteengezet, ben ik van oordeel dat er geen aanleiding is om de huidige kwaliteitsborging ten aanzien van de dienstverlening door rechtsbijstandsverzekeraars anders in te richten. Ik acht het thans dan ook niet geboden om de situatie in Nederland met de situatie in Frankrijk en Duitsland te vergelijken. Voorts zie ik geen reden het toezicht op de rechtsbijstandsverzekeraars onder te brengen bij het Directoraat-Generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving van het Ministerie van Veiligheid en Justitie.
Welke mogelijkheden ziet u om het toezicht op de rechtsbijstandverzekeraars onder te brengen bij het Directoraat-Generaal Rechtsbijstand van het Ministerie van Veiligheid en Justitie dat daarvoor ook de benodigde expertise bezit?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u op de hoogte van het Massar-DAS arrest van het Europese Hof van Justitie van 7 april 2016 waarin is geoordeeld dat de lidstaten een regeling voor rechtsbijstandverzekeringen mogen vaststellen die in bepaalde gevallen beperkingen stelt aan de vergoeding van de kosten van de door de verzekerde zelf gekozen advocaat?4 Hoe verhoudt die uitspraak zich tot de regeling in Nederland waarbij niet de wetgever maar de rechtsbijstandverzekeraars zelf zodanige beperkingen opleggen waarmee de rechtsbijstandverzekeraars invloed hebben op de vrije advocatenkeuze van de verzekerden?
Ja.
Uit een eerder arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, het DAS/Sneller-arrest van 7 november 2013 (C-442/12), volgt dat een rechtsbijstandsverzekeraars beperkingen kan stellen aan de kosten die worden vergoed voor de inschakeling van een rechtshulpverlener door de verzekerde. De vrijheid van advocatenkeuze mag echter niet door de beperking van de te vergoeden kosten illusoir worden gemaakt. Of dit het geval is kan door de rechter worden beoordeeld.
Het bericht ‘Help, ik woon nog thuis’ |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
Kent u het bericht in de Telegraaf van 6 maart 2017 «Help, ik woon nog thuis»?
Ja.
In hoeverre blijven jonge starters met het huidige sociale stelsel gemotiveerd om iets voor zichzelf op te bouwen als zij geen vast contract kunnen krijgen, waardoor zij geen huis kunnen vinden en genoodzaakt zijn bij hun ouders te blijven wonen?
Het zou inderdaad zorgelijk zijn als starters geen vast contract zouden kunnen krijgen. Uit onderzoek blijkt echter dat jongeren die starten in een flexibel dienstverband relatief vaak binnen een aantal jaren doorstromen naar vaste contracten.1, 2, 3 Een flexibele start hoeft dus niet te betekenen dat een vast contract, met de sociaal-maatschappelijke voordelen die daarbij horen, onbereikbaar is. Verder merk ik op dat met de Wet werk en zekerheid (Wwz) onder meer beoogd is onnodig gebruik van flexibele contracten tegen te gaan en de doorstroom naar een vast contract te bevorderen.
Welk perspectief kunt u deze boemerang-generatie bieden, oftewel wat doet u precies om te voorkomen dat een hele generatie starters op dit moment geen vast contract kan krijgen, daardoor geen huis kan vinden en daardoor genoodzaakt is terug bij de ouders in te trekken?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt het niet eens tijd dat geaccepteerd wordt dat we te maken hebben met een veranderende wereld, waarin ons sociaal zekerheidsstelsel te ingewikkeld is geworden en daarnaast duidelijk tekort schiet, in dit geval op het gebied van de jongeren, met het beleid waarin coûte que coûte vastgehouden wordt aan de utopie van vaste contracten, terwijl dit niet haalbaar is en de subsidiëring van de huurmarkt en de fiscale subsidiëring van koopwoningen ervoor zorgt dat er veel te weinig betaalbare huizen zijn voor eenpersoons huishoudens? Zo nee, waarom niet?
Ik kan me niet vinden in de stelling dat het «niet haalbaar is» om vast te houden aan vaste contracten. Het vaste contract is – ook in Nederland – nog steeds de norm. De tendens om steeds vaker (onnodig) gebruik te maken van flexibele contracten was dan ook een belangrijke reden voor de invoering van de Wwz. Uit internationaal vergelijkend onderzoek blijkt ook dat een grote flexibele schil geen economische noodzakelijkheid is. Landen als Denemarken, Noorwegen, België en het Verenigd Koninkrijk laten zien dat een klein aandeel flexibele contracten goed samengaat met een moderne economie.
In hoeverre deelt u de mening dat een basisinkomen er voor zou kunnen zorgen dat deze jonge generatie weer perspectief krijgt op een toekomst, waarin het basisinkomen een springplank zou kunnen zijn voor deze mensen om hun leven op te bouwen?
Zoals ik de heer Klein in de schriftelijke reactie op zijn initiatiefnota4 en in het notaoverleg van 19 september jl. heb laten weten, is het kabinet geen voorstander van het onvoorwaardelijk basisinkomen als vorm van inkomensondersteuning omdat het geen realistische en economisch haalbare optie is. Bij een hoog basisinkomen wordt werken onaantrekkelijk en bij een laag basisinkomen blijft aanvullende inkomensondersteuning nodig.
Het opleiden van asbestsaneerders en het plan van aanpak asbestsanering |
|
Jaco Geurts (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven of er voldoende asbestsaneerders zijn om tegen 2024 alle asbesthoudende daken gesaneerd te hebben?
De asbestverwijderingsbedrijven hebben aangegeven dat de deadline haalbaar lijkt als het saneringswerk evenredig over de komende jaren verdeeld kan worden.
De branchepartijen leveren een actieve bijdrage aan het verder vormgeven van de versnellingsaanpak asbestdakensanering om zodoende gezamenlijk zorg te dragen voor het afdoende evenredig over de jaren verdelen van de werklast. Er zal tijdig aandacht worden geschonken aan de werving en selectie van personeel om het saneringswerk uit te voeren. Daarnaast stimuleert de Subsidieregeling Verwijderen Asbestdaken dat dakeigenaren nu het dak laten saneren.
Kunt u aangeven hoeveel vierkante meter asbesthoudende daken er nog ongeveer gesaneerd moeten worden en hoeveel gecertificeerde asbestsaneerders hiervoor benodigd zijn?
Uit de MKBA van 20121 blijkt dat er in Nederland nog ca. 120 mln m2 asbestdak aanwezig was. Sinds 2014 is er een versnelling zichtbaar bij het saneren van asbestdaken2. Er moet nog ca. 100 mln m2 asbestdak gesaneerd worden. Afhankelijk van de vraagontwikkeling zal de asbestsaneringsbranche de benodigde asbestdaksaneerders opleiden en inzetten.
Kunt u aangeven hoeveel procent van alle asbestsaneringen in Nederland betrekking heeft op het laten saneren van een asbesthoudend dak en om welke andere asbesttoepassingen het dan gaat?
In 2016 waren er 81.477 asbestsaneringen. Daarvan waren er 17.874 daken (22%). Asbest is tot 1993 op grote schaal toegepast in verschillende soorten bouwmaterialen. Asbestsaneringen kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op isolatiemateriaal, leidingen en plaatmateriaal. Daarnaast is asbest op grote schaal toegepast in industriële installaties.
Kunt u aangeven in hoeveel procent van alle huurwoningen, scholen, ziekenhuizen en overige openbare gebouwen op dit moment nog asbesthoudende toepassingen aanwezig zijn welke op enige termijn gesaneerd moeten worden?
Sinds 1994 mag asbest niet meer worden gebruikt, dus ook niet in gebouwen. Het is onbekend in hoeveel procent van alle huurwoningen en openbare gebouwen nog asbesthoudende toepassingen aanwezig zijn. Waar asbest veilig aanwezig is, kan het blijven zitten. Zolang asbest in gebouwen niet geraakt wordt, vormt dit geen gezondheidsrisico. Zodra asbest niet meer hechtgebonden is (bijvoorbeeld afbrokkelt), moet het op verantwoorde wijze verwijderd worden. Als er verbouwd, gerenoveerd of gesloopt wordt, moet asbest eerst geïnventariseerd worden en vervolgens op de voorgeschreven wijze verwijderd worden.
Wat betreft scholen en ziekenhuizen heb ik in antwoorden op vragen3 van het voormalig lid Smaling laten weten dat 84% van alle ziekenhuizen geheel of gedeeltelijk is geïnventariseerd. In de brief van 4 december 20134 is gemeld dat 64% van de responderende scholen hun gebouw geïnventariseerd hadden. Als uit de inventarisatie bleek dat er asbest aanwezig was, dan is ook de aard, omvang en staat van het asbest geïnventariseerd. In mijn brief van 2 juni 20165 heb ik aangegeven dat een onderzoek van de GGD GHOR heeft uitgewezen dat het aantal scholen dat een vrijwillige asbestinventarisatie heeft uitgevoerd groter is dan werd aangenomen.
Kunt u een overzicht geven van het aantal Deskundig Asbestverwijderaar (DAV)-2 en Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering (DTA) gecertificeerde vakmensen in januari 2017 en of het aantal gecertificeerde vakmensen toe- of af is genomen in de afgelopen vijf jaar?
In 2016 is een systeem ingevoerd waardoor het certificaat van Deskundig Asbestverwijderaar nu bestaat uit twee niveaus (DAV-1 en DAV-2). De «oude» DAV, zonder nummeraanduiding, is qua inhoud en niveau vergelijkbaar met de DAV-2. Iedereen die voorheen een DAV was met een geldig certificaat is bij de wijziging van het systeem hernoemd tot DAV-2.
Het aantal gecertificeerde vakmensen is de afgelopen jaren toegenomen. Op 1 januari 2013 waren er 2.359 vakmensen met een DAV-certificaat. Vier jaar later (1 januari 2017) kent de branche 4.770 houders van DAV-2 certificaten. Op 1 januari 2013 waren er 1.377 gecertificeerde DTA’s. Vier jaar later (1 januari 2017) kent de branche 2.687 houders van een DTA-certificaat. De branche geeft aan dat deze cijfers kunnen worden verklaard door de crisisjaren in de bouwsector, waardoor vakmensen uit de bouwsector destijds zijn ingestroomd in de asbestsector.
Kunt u aangeven hoeveel vakmensen van deze gecertificeerde vakmensen daadwerkelijk aan de slag zijn als asbestsaneerder? Zo ja, kunt u aangeven hoeveel pakuren deze asbestsaneerders jaarlijks maken?
Voor elk gecertificeerd werkveld bestaat een beheerstichting die verantwoordelijk is voor de ontwikkeling en het beheer van certificatieschema’s voor beoordeling van personen, systemen en processen. De beheerstichting houdt ook een openbaar centraal register bij van certificaathouders. Voor asbest betreft dit bedrijven en personen die een certificaat behalen. Of er daadwerkelijk werkzaamheden uitgevoerd worden, en hoeveel uren dit zijn, kan per certificaat verschillen. Dat wordt niet op individueel niveau bijgehouden. Het certificaat heeft een geldigheidsduur van drie jaar. Om het werk waarvoor een certificaat verplicht is uit te mogen blijven voeren, moet een vakdeskundige dus elke drie jaar een herexamen afleggen voor zowel het praktijkgedeelte als de theorie.
Kunt u aangeven hoeveel personen in 2016 hebben meegedaan aan de opleiding om te komen tot DAV-1?
De opleiding tot DAV-1 kan worden gevolgd bij verschillende opleiders. Het uiteindelijke certificaat wordt afgegeven door de beheerstichting Ascert. In 2016 zijn er 352 DAV-1 certificaten afgegeven door Ascert. Tot en met februari van dit jaar zijn 141 DAV-1 certificaten afgegeven.
Kunt u aangeven hoeveel personen in 2016 van DAV-1 naar DAV-2 zijn doorgestroomd?
Het nieuwe systeem met DAV op niveau 1 en niveau 2 is begin 2016 ingevoerd. In dat jaar zijn 25 vakmensen die een DAV-1 certificaat behaalden doorgestroomd naar DAV-2. Vakmensen die in 2016 hun DAV-1 certificaat behaalden, kunnen ook in 2017 nog doorstromen naar DAV-2.
Kunt u aangeven hoeveel personen in 2016 het DTA certificaat hebben behaald?
In 2016 werden er 813 DTA-certificaten afgegeven.
Vindt u ook dat er meer asbestsaneerders opgeleid zouden moeten worden?
De vraag naar asbestsaneerders bepaalt hoeveel saneerders er opgeleid moeten worden. Het is niet zinvol om meer saneerders op te leiden dan er vraag naar is in de markt. Als saneringsbedrijven merken dat de vraag naar saneerders toeneemt, dan kunnen deze bedrijven meer personeel aannemen en opleiden.
Kunt u aangeven in hoeverre de zinsnede «asbest, de bewustwording over veilig omgaan met asbest en asbestsanering» een standaard onderdeel is in reguliere bouwopleidingen waar timmerlieden, loodgieters, schilders en installateurs worden opgeleid?
In een kwalificatiedossier ligt vast wat een mbo-student aan het eind van zijn of haar opleiding moet kennen en kunnen. Op basis daarvan maken mbo-instellingen hun onderwijsprogramma. Onderwijs en bedrijfsleven, georganiseerd in de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB), ontwikkelen en onderhouden de kwalificatiedossiers. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap stelt de kwalificatiedossiers vast.
De zinsnede «asbest, de bewustwording over veilig omgaan met asbest en asbestsanering» is geen standaardonderdeel in de reguliere mbo-opleidingen. Ze is niet opgenomen in de kwalificatiedossiers die behoren bij de mbo-opleidingen tot timmerman, loodgieter, schilder en installateur. Het is daarmee geen verplichting in deze opleidingen. Dit betekent echter niet dat opleidingen hier geen aandacht aan besteden. Scholen en docenten kunnen ervoor kiezen om hier aandacht aan te besteden in de opleiding, bijvoorbeeld in het kader van ARBO, veiligheid en persoonlijke beschermingsmiddelen, wat wel een standaardonderdeel is van deze opleidingen. Voor veel mbo-bouwopleidingen is tevens het behalen van een Veiligheid, Gezondheid en Milieu Checklist Aannemers (VCA) certificaat verplicht.
Tot slot is er ook een mbo-keuzedeel «Specialisatie KCA (Klein Chemisch Afval) en Asbest». Keuzedelen zijn sinds studiejaar 2016–2017 een verplicht onderdeel van een mbo-opleiding. Mbo-studenten kunnen daarmee verdieping en verbreding aanbrengen in hun opleiding. Mbo-studenten kunnen ervoor kiezen om dit keuzedeel te volgen.
Vindt u ook dat er structureel meer aandacht nodig is voor asbest, de bewustwording over veilig omgaan met asbest en asbestsanering in basis-bouwopleidingen?
Het is van belang dat het verwijderen van asbest op deskundige wijze gebeurt. Hiervoor is de opleiding Deskundig Asbest Verwijderaar (DAV). De branchevereniging voor aannemers heeft geconstateerd dat er behoefte is aan een gespecialiseerde mbo-opleiding sloop. Binnen deze opleiding zal er ook aandacht worden besteed aan het verwijderen van asbest bij sloop. In samenwerking met de provincie Drenthe wordt gestart met deze mbo-opleiding. Met deze opleidingen wordt ingespeeld op de vraag vanuit de markt om een gespecialiseerde sloopopleiding en wordt er op een structurele wijze aandacht besteed aan het verwijderen van asbest.
Bent u bereid om aandacht te schenken en middelen ter beschikking te stellen om asbest, de bewustwording over veilig omgaan met asbest en asbestsanering in de basis-bouwopleidingen op te laten nemen? Zo nee, waarom niet?
Binnen de bouwsector bestaan diverse risico’s die van invloed zijn op het gezond en veilig uitvoeren van de bouwwerkzaamheden. Het risico op het aantreffen van asbest is er daarvan een. Ik heb op dit moment geen aanwijzingen dat het nodig is om aanvullende middelen ter beschikking te stellen specifiek om het veilig omgaan met asbest en asbestsaneringen op te nemen in de basis-bouwopleidingen. Het huidige aanbod aan opleidingen aangevuld met het eerder genoemde initiatief vanuit de branche is mijns inziens afdoende.
Hoe gaat u concreet stimuleren dat de bewustwording over veilig omgaan met asbest en de daarvoor benodigde uitvoeringscapaciteit toeneemt, zoals staat verwoord in de bijlage bij de Programmatische Aanpak Asbestdaken (Kamerstuk 25 834, nr. 116) getiteld Concept Actieprogramma Programmatische Aanpak Asbestdaken?
Het verwijderen van asbestdaken voor 2024 is volgens de asbestsaneringsbranche haalbaar als het saneringswerk evenredig over de jaren verspreid wordt. De saneringsbranche is één van de deelnemers aan de programmatische aanpak. Ten behoeve van een vlotte sanering werkt de branche samen met de provincie Drenthe aan een mbo-leergang «Sloop». Op deze wijze draagt de saneringsbranche bij aan het versneld saneren van asbestdaken.
Daarnaast heeft de provincie Limburg met partners het initiatief genomen om een «Asbest opleiding en kenniscentrum» op te zetten. Het opleiden van asbestsaneerders wordt gecombineerd met de opleiding tot het monteren van zonnepanelen en andere duurzame maatregelen. De provincie Limburg is één van de koploperprovincies binnen de programmatische aanpak. In overleg met het programmabureau wordt bezien in hoeverre deze aanpak landelijk kan worden toegepast.
Tot slot geldt dat wanneer het risico op het in contact komen met asbest tijdens werkzaamheden in de praktijk is opgenomen in de risico-inventarisatie & evaluatie (RI&E) van bedrijven binnen een bepaalde sector, dat een indicator kan zijn voor bewustwording op de werkvloer binnen deze sector. In 2017 inspecteert de Inspectie SZW bij een vijftigtal bedrijven in een aantal sectoren waar dit risico zich kan voordoen of men het onderwerp «asbest» in de RI&E heeft opgenomen.
Kunt u toelichten hoe het Landelijk Afval Volgsysteem (LAVS) het doorlopen van wettelijke procedures zal vergemakkelijken en de administratieve lasten zal beperken?1 Is het aan- en afmelden juist niet een extra administratieve last?
Het Landelijk Asbestvolgsysteem (LAVS) is een webapplicatie waarmee asbestgegevens van elke fase in de keten van asbestverwijdering (zoals inventarisatie, sanering, eindbeoordeling en stort van het asbestafval) worden bijgehouden en uitgewisseld tussen ketenpartijen. Het LAVS vergemakkelijkt procedures en beperkt administratieve lasten op drie manieren.
Ten eerste maakt het LAVS het mogelijk dat informatie, die bedrijven op grond van de bouw- en Arboregelgeving aan diverse instanties moeten verstrekken, slechts eenmaal in het LAVS hoeft te worden ingevoerd. Het LAVS zorgt er vervolgens voor dat die informatie bij de juiste instanties terecht komt.
Ten tweede voldoen bedrijven met het LAVS aan de verplichtingen om over en weer informatie te verstrekken, zoals bijvoorbeeld de verplichting om het asbestinventarisatierapport aan het saneringsbedrijf ter beschikking te stellen. Met het LAVS wordt automatisch aan deze verplichting voldaan, omdat de gegevens raadpleegbaar zijn door de bij een asbestproject betrokken partijen.
Tot slot leidt het LAVS de gebruiker per fase van asbestverwijdering door de administratieve handelingen die conform de wet- en regelgeving moeten worden uitgevoerd en zorgt ervoor dat ketenpartners de juiste informatie verstrekken aan de juiste instanties. Dat voorkomt fouten en leidt tot een betere naleving van de administratieve verplichtingen.
Het LAVS is slechts toegankelijk met e-herkenning en na autorisatie. Dit leidt tot een beperkte eenmalige extra administratieve last, die echter onvermijdelijk is om een veilig gebruik van het LAVS te kunnen waarborgen. De meeste bedrijven beschikken overigens al over een e-herkenning.
Het dreigende vertrek van onderzoeksafdelingen van veredelingsbedrijven door het uitblijven van support |
|
Remco Bosma (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel waarin HZPC stelt dat ze haar onderzoeksafdeling overweegt weg te halen uit Nederland?1
Ja.
Deelt u de zorgen dat bij het vertrek van deze afdelingen, Nederland een enorme aderlating zal ondergaan en daarmee feitelijk het topsectorenbeleid voor deze sector wordt beëindigd? Kunt u aangeven hoe groot het belang van de topsector tuinbouw en uitgangsmaterialen is voor Nederland, een sector die wereldwijd 40% van de zaadproductie ter hand neemt?
Nederland kent veel wereldwijd opererende veredelingsbedrijven en is trots op deze innovatieve sector. De onderzoeksafdelingen van de veredelingsbedrijven zijn belangrijk voor de sterke Nederlandse positie in dit domein. Het is bij het kabinet niet bekend dat andere bedrijven, naast HZPC, overwegen delen van hun onderzoeksactiviteiten te verplaatsten buiten Nederland. Het vertrek van (delen van) deze onderzoeksafdelingen zou geen goede ontwikkeling zijn.
Nederland is wereldwijd de nummer 2 exporteur van land- en tuinbouwproducten en voedingsmiddelen, en wereldtop op het gebied van plantenveredeling, voedselveiligheid, productiewijze en wetenschappelijk onderzoek. Dit topniveau is gerealiseerd door sterke ondernemers en ondernemingen in de hele keten en in interactie met een sterk kennis- en onderwijssysteem en gefaciliteerd door de overheid. Het concept van deze «gouden driehoek» heeft model gestaan voor het topsectorenbeleid. De toegevoegde waarde van de Topsector T&U is 10,3 miljard euro. Het totale cluster biedt werkgelegenheid aan ruim 400.000 mensen. De Nederlandse kennis- en opleidingsinstituten van de topsector zijn internationaal befaamd en gewaardeerd.
In hoeverre komen de zorgen bij u afdoende binnen op basis van de eerdere vragen?2 3 Leidt dit tot een proactieve houding van uw zijde? Zo ja, waaruit blijkt dit?
In antwoorden op vragen van uw Kamer5 6 7 is eerder aangegeven dat het kabinet actief blijft aandringen bij de Europese Commissie op een duiding van de nieuwe technieken in relatie tot de geldende regelgeving. In antwoord op de brief die in november 2016 is ontvangen van de Eurocommissaris Andriukaitis over de raadpleging van het wetenschappelijk adviesmechanisme en de aankondiging van een breed debat hierover, is nogmaals aangegeven dat het belangrijk is dat er op korte termijn duidelijkheid komt.
In afwachting hiervan beschouwt Nederland voortbrengselen die met behulp van deze technieken zijn verkregen als genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s). Daarmee is de bestaande Europese regelgeving met een geharmoniseerde Europese toelatingsprocedure en een geharmoniseerde milieuveiligheidsbeoordeling van toepassing en kunnen deze technieken in Europa, inclusief Nederland, voor het doen van onderzoek met inachtneming van de geldende regelgeving worden toegepast.
Vindt u uw antwoorden op de eerdere vragen over het uitblijven van steun voor nieuwe veredelingstechnieken, in het bijzonder de antwoorden op vraag 3, getuigen van een proactieve houding?4 Indien u niet beschikt over een proactieve houding, hoe denkt u dan deze bedrijfstak voor Nederland op termijn te kunnen behouden?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre houdt u de ontwikkelingen binnen deze branche adequaat in de gaten zodat een exodus van deze bedrijfstak naar het buitenland met een meer bijdetijdse wetgeving tijdig is waar te nemen, waardoor het excuus «dat hebben we niet zien aankomen» niet valide is?
Ontwikkelingen worden nauwlettend in de gaten gehouden. Het kabinet en de betrokken departementen zijn een gesprekspartner van deze bedrijfstak en blijven ook via de koepels op de hoogte van ontwikkelingen en knelpunten daarbij.
Het effect van een eventueel vertrek van onderzoeksafdelingen van bedrijven uit Europa op andere bedrijven of op de WUR kan het kabinet niet voorspellen. Het kabinet hecht eraan dat bedrijven hun onderzoek en ontwikkeling in Nederland zullen houden en zet daarom in op een gunstig vestigingsklimaat voor R&D-intensieve bedrijven in Nederland in algemene zin, bijvoorbeeld via de fiscale ondersteuningsmaatregelen Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk (WBSO) en Innovatiebox. Onderzoek met nieuwe veredelingstechnieken, zoals CRISPR-Cas, is in Nederland onder bepaalde voorwaarden, wel degelijk mogelijk.
Deelt u de zorgen dat als een bedrijf vertrekt, meerdere snel zullen volgen, te meer veel van deze bedrijven buitenlandse vestigingen hebben en daardoor een vertrek organisatorisch ook snel kunnen regelen? Welke impact heeft dit op de werkgelegenheid binnen deze sector op de korte termijn? En op de lange termijn? Hoe werkt een eventueel vertrek van deze sector door op de positie van de Wageningen Universiteit en Research centrum?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe kijkt u aan tegen de afbakening van wat wel als Genetische Gemodificeerde Organisme (GMO) wordt aangeduid zoals dat wordt voorgesteld door de heer Backx van HPZC («als er geen vreemd DNA in de plant komt, is er geen sprake van GMO»)? Deelt u de opvatting dat dit een goede en werkbare benadering is waarmee de meest urgente belemmeringen in de wetgeving kunnen worden opgeheven?
Zoals in antwoord op vraag 3 en 4 is aangegeven beschouwt Nederland voortbrengselen die met behulp van nieuwe veredelingstechnieken zijn verkregen als genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s), in afwachting van de duiding van de Europese Commissie. Met inachtneming van de geldende Europese regelgeving kunnen deze technieken in Europa, inclusief Nederland, worden toegepast. Hiervoor geldt een Europese toelatingsverplichting op basis van een veiligheidsbeoordeling. Deze werkwijze zorgt voor een gelijk speelveld in Europa.
Kunt u aangeven welk risico nieuwe veredelingstechnieken hebben voor mens, dier en omgeving als er op productniveau geen onderscheid is waar te nemen?
Zoals eerder aan u is geantwoord vereist de Europese regelgeving dat producten, die worden verkregen door gebruikmaking van genetische modificatietechnieken, worden beoordeeld op de veiligheid ervan voor mens, dier en milieu8. De toepasselijkheid van de regelgeving wordt niet alleen bepaald door de eigenschappen van het product maar ook door het proces waarmee dat product is vervaardigd zodat aan de hand daarvan kan worden vastgesteld of sprake is van een gg-product.
Deelt u de opvatting dat als er vastgehouden wordt aan uw huidige benadering om eerst duidelijkheid te krijgen van de Europese Commissie, dit vooral de Nederlandse belangen schaadt? Zo nee, waarom niet?
In de beleidsreactie op de Trendanalyse Biotechnologie 2016 en in antwoord op verschillende Kamervragen heeft het kabinet belangrijke uitgangspunten voor het biotechnologiebeleid aangegeven9. Dat zijn het behoud van een level playing field in Europa met een geharmoniseerde toepassing van technieken en het toestaan van toepassingen als deze voldoende veilig bevonden zijn voor mens, dier en milieu. Tevens wil het kabinet een discussie entameren over de vraag of regelgeving over veiligheid van biotechnologische toepassingen proces- of productgeoriënteerd moet zijn en vooral om welke reden en met welk doel.
De Europese Commissie hanteert vooralsnog het standpunt dat producten van nieuwe veredelingstechnieken onder de gg-regelgeving moeten vallen en zal met de door haar toegezegde duiding duidelijkheid bieden over welke producten als gg-producten worden gezien. Dit is relevant voor alle EU-landen en vooral voor de landen met een grote veredelingssector, zoals Nederland.
Deelt u de opvatting dat Nederland in navolging van andere EU-lidstaten ook kan kiezen om nieuwe veredelingstechnieken te benaderen, zoals de heer Backx van HPZC voorstelt, en daarmee Nederland zijn wereldwijde koploperspositie kan blijven behouden?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u al aangeven hoe u omgaat met de motie-Lodders (Kamerstuk 34 550 XIII, nr. 127) van 22 december 2016?
U bent hierover bij brief van 31 maart jl. geïnformeerd10.
Kunt u bevestigen dat de veredelingstechniek Crispr-Cas al binnen Europa wordt toegepast om nieuwe medicijnen te maken, zoals het artikel meldt?5 Waarom bent u dan zo terughoudend om deze techniek ruim baan te geven voor het veredelen van planten, waarmee juist tegemoet gekomen kan worden aan de toenemende vraag naar voedsel?
Ja dat kan ik bevestigen. De veredelingstechniek CRISPR-Cas kan zoals gezegd binnen Europa en ook binnen Nederland worden toegepast voor de verschillende sectoren als hiervoor een toelating wordt aangevraagd.
Welke activiteiten zijn door u de al ondernomen op basis van de motie-Remco Bosma/Van der Velde (Kamerstuk 27 428, nr. 340) over het opstarten van een maatschappelijk debat om de huidige ontwikkelingen in de biotechnologie beter bij het publiek bekend te maken?
De Trendanalyse Biotechnologie 2016 signaleerde dat de ontwikkelingen op het gebied van biotechnologie in een stroomversnelling komen door recente uitvindingen en dat daarmee kansen, risico’s en onzekerheden gepaard gaan.
In de beleidsreactie van deze analyse staat aangegeven dat de mogelijkheden worden verkend om maatschappelijke waarden beter te betrekken bij het beleidsproces. Uiteraard is het zo dat nu al het publiek geïnformeerd wordt, zoals in recente krantenartikelen en overige media, over genetische modificatie en nieuwe ontwikkelingen in en toepassingen van biotechnologie. Maar voor het voeren van een maatschappelijke discussie is meer nodig. Om aan het verzoek van uw Kamer, om een maatschappelijk debat te starten waarmee het publiek betrokken wordt bij de huidige ontwikkelingen in de biotechnologie, te voldoen wordt om dit moment gezocht naar de meest geschikte manier waarop informatievoorziening nog beter kan aansluiten bij de bestaande behoefte en burgerparticipatie georganiseerd kan worden. Mede vanwege de ervaringen met discussies in het verleden over genetische modificatie is zorgvuldigheid bij de inrichting van een maatschappelijk debat van groot belang. Het is wenselijk om zoveel mogelijk relevante aandachtspunten uit de samenleving op tijd in het beleidsproces mee te nemen.
Zoals in de beleidsreactie op de Trendanalyse Biotechnologie 2016 is aangegeven zal uw Kamer voor het einde van het jaar over de voortgang worden geïnformeerd.
De Turkse regering die campagne voert in Nederland |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Turkse Minister Cavusoglu komt campagne voeren in Rotterdam»?1
Deelt u de mening dat deze vorm van buitenlandse inmenging de integratie tegen gaat en er dus maatregelen dienen te worden getroffen, waaronder het aanspreken van de Turkse regering?
Bent u bereid, in navolging van Duitsland, te zorgen dat gemeenten in Nederland (waaronder dus ook Rotterdam) geen ruimte bieden aan deze vorm van buitenlandse inmenging, nota bene door een dictatoriaal regime?
Bent u bereid deze vragen vóór 11 maart 2017 te beantwoorden?
Het vragen naar de geaardheid van asielzoekers door het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de klachten van LHBT-bewoners van het asielzoekerscentrum in Ter Apel over de gedragingen van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) met betrekking tot hun geaardheid?
Het COA heeft geen formele klachten ontvangen van LHBT-bewoners van het asielzoekerscentrum in Ter Apel over gedragingen van het COA met betrekking tot hun geaardheid. COA heeft mij voorts medegedeeld dat ook in reguliere contacten tussen medewerkers van de locatie Ter Apel en LHBT-belangenorganisaties geen klachten aan de orde gesteld zijn over gedragingen van het COA met betrekking tot de geaardheid van bewoners. Zoals in eerdere gesprekken tussen LHBT-belangenorganisaties en mij aan de orde is geweest kunnen deze organisaties verder, in geval van signalen dat er verbeteringen mogelijk zijn in de bejegening van LHBT-bewoners, altijd contact opnemen met het COA of met het ministerie.
Klopt het dat medewerkers van het COA vragen naar de geaardheid van asielzoekers? Zo ja, wat vindt u hiervan? Zo nee, wat heeft u gedaan om dit te verifiëren?
Het COA biedt bewoners begeleiding bij het veilig verblijven op de COA-locaties. Onderdeel van deze begeleiding is het voeren van individuele gesprekken tussen medewerkers en bewoners. Het is niet gebruikelijk dat het COA in deze gesprekken vraagt naar de geaardheid van bewoners. Het onderwerp seksuele geaardheid kan in deze gesprekken wel aan de orde komen. Hierbij denk ik bijvoorbeeld aan een situatie waarin zich incidenten voordoen of dreigen voor te doen waarbij het COA het vermoeden heeft dat deze veroorzaakt worden door discriminatie op basis van (vermeende) seksuele geaardheid. Het kan dan in het belang van de bewoner zijn om hierover in gesprek te gaan teneinde de begeleiding hierop aan te passen, bijvoorbeeld door de bewoner in contact te brengen met een belangenorganisatie of hem een andere kamer aan te bieden. Dergelijke gesprekken worden met respect gevoerd en alleen als de bewoner hier zelf over wenst te praten. Medewerkers worden op verschillende momenten voorgelicht en getraind met betrekking tot begeleiding van LHBT-bewoners. Er vinden in 2017 bijvoorbeeld diverse trainingen voor medewerkers plaats rond het project Welcoming Equality van COC Nederland.
Klopt het dat medewerkers bewoners vragen naar hun mening over de geaardheid van andere bewoners van asielzoekerscentra? Zo ja, wat vindt u hiervan? Zo nee, wat heeft u gedaan om dit te verifiëren?
Het COA heeft mij meegedeeld dat medewerkers bewoners niet vragen naar hun mening over de geaardheid van andere bewoners.
Heeft het COA de taak om informatie over de geaardheid van asielzoekers te verkrijgen? Zo ja, waarom? Wordt deze informatie door de Immigratie- en Naturalisatie Dienst gebruikt bij de beslissing op de asielaanvraag? Wat is de juridische status en het gewicht van deze informatie? Zo nee, welke stappen zult u ondernemen?
Het behoort niet tot de taken van het COA om informatie te verzamelen over de geaardheid van bewoners.
Nederlandse verzekeraars die nog steeds investeren in wapenfabrikanten |
|
Jasper van Dijk (SP), Michiel Servaes (PvdA), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van de Eerlijke Verzekeringswijzer waaruit blijkt dat zes van de tien grootste Nederlandse verzekeraars nog steeds investeren in bedrijven die wapens en wapensystemen maken en leveren aan Saudi-Arabië?1
Ja.
Hoe verhoudt een miljardeninvestering in wapenleveranties aan Saoedi-Arabië door Nederlandse levensverzekeraars zich tot de exportrestricties die Nederland hanteert voor wapenleveranties aan Saoedi-Arabië?
Op grond van EU-sancties kan het voor verzekeraars verboden zijn te investeren in wapenproducenten in een bepaald land. Voor Saoedi-Arabië gelden er geen EU-sancties. Ook in gevallen waarvoor additionele wetgeving is opgesteld, gelden beperkingen. Zo is het in Nederland bijvoorbeeld verboden om te investeren in clustermunitie. Met in achtneming van deze voorwaarden is het aan verzekeraars zelf om te bepalen in welke bedrijven zij investeren, de overheid reguleert dit in beginsel niet.
Hoe verhoudt deze investering door Nederlandse levensverzekeraars in wapenexport naar Saoedi-Arabië, waarbij wapens mogelijk worden gebruikt voor ernstige mensenrechtenschendingen in de strijd in Jemen, zich tot de Code Duurzaam Beleggen van de verzekeringssector en hun verantwoordelijkheid om de mensenrechten te respecteren onder de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGPs), en de verplichtingen onder de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen?
Volgens de Code Duurzaam Beleggen van het Verbond van Verzekeraars moeten de leden van het Verbond investeringen in controversiële wapens nalaten. Onder controversiële wapens verstaat het Verbond van Verzekeraars wapens die geen onderscheid maken tussen militaire en civiele doeleinden. Ook moeten de leden volgens de code de United Nations Principles for Responsible Investments (UN PRI) en United Nations Global Compact naleven. De UNPRI stellen dat verzekeraars milieu, sociale en governance onderwerpen mee moeten nemen in de analyse voorafgaand aan een investeringsbeslissing en UN Global Compact hanteert tien principes ten aanzien van mensen-, arbeidsrechten, milieu en anti-corruptie. Deze principes en richtlijnen schrijven niet voor in welke bedrijven, landen of sectoren wel of niet geïnvesteerd mag worden. Het is aan de verzekeraars zelf om deze afweging te maken waarbij het risico voor mens en milieu moet worden meegenomen. Dit geldt ook voor de verantwoordelijkheden en verplichtingen voor verzekeraars onder United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGPs) en de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen.
Herinnert u zich uw antwoorden op Kamervragen uit 2015 naar aanleiding van vergelijkbare berichten over controversiële investeringen in wapenhandel, waarin u aangaf dat u in gesprek was met het Verbond van Verzekeraars over het beleid op het gebied van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) van de sector? Wat hebben uw gesprekken met de sector opgeleverd en in hoeverre zijn inmiddels binnen de verzekeringssector concrete afspraken gemaakt over het afbouwen van controversiële investeringen in wapenfabrikanten?
Het Verbond van Verzekeraars heeft eind 2015 het initiatief genomen om te komen tot een IMVO-convenant, in september 2016 zijn de convenantbesprekingen onder begeleiding van de SER van start gegaan. Naar verwachting zal het convenant voor het zomerreces van de Tweede Kamer afgerond zijn.
Het convenant zal voortbouwen op de Code Duurzaam Beleggen van het Verbond van Verzekeraars. Voor het convenant wordt het SER-advies «IMVO-convenanten» gevolgd. Volgens het advies hebben de convenanten een tweeledig doel: ten eerste om op specifieke risico's binnen een ambitieuze en realistische termijn substantiële stappen van verbetering te bereiken voor groepen die negatieve effecten ervaren en, ten tweede, om een gezamenlijke oplossing te bieden voor problemen die bedrijven zelf niet geheel op kunnen lossen.
De OESO-richtlijnen en de UNPGs zijn de uitgangspunten voor het convenant. In deze richtlijnen en principes staat dat bedrijven moeten onderzoeken welke mogelijke schade voor mens en milieu door hun activiteiten of de activiteiten van toeleveranciers of investeringen kunnen ontstaan. Op basis dit onderzoek moeten verzekeraars zelf bepalen welke zakelijke relaties zij aangaan of in welke bedrijven zij investeren. Ook bepalen zij zelf of zij deze relaties of investeringen stopzetten. De convenantbesprekingen vinden op dit moment plaats, daarom kan er nog niet vooruitgelopen worden op de afspraken die in het convenant zullen worden vastgelegd.
Neemt u naar aanleiding van de Eerlijke Verzekeringswijzer opnieuw contact op met het Verbond van Verzekeraars over het IMVO-beleid van de sector of bent u voornemens dat op korte termijn te doen en bent u daarbij voornemens om de aanbevelingen van de Eerlijke Verzekeringswijzer onder de aandacht te brengen van de verzekeraars?
Het IMVO-beleid van de sector wordt met het Verbond van Verzekeraars besproken in het kader van het IMVO-convenant. Voor de overheid vormen de OESO-richtlijnen en de UNGPs het uitgangspunt bij deze gesprekken. Onder deze richtlijnen en principes wordt verwacht dat een bedrijf een IMVO-beleid heeft, een gedegen risicoanalyse uitvoert om de meest ernstige risico’s voor mens en milieu te identificeren en aan te pakken en hier publiekelijk over rapporteert.
De aanbevelingen van de Eerlijke Verzekeringswijzer kunnen verzekeraars die investeren in de wapenindustrie ondersteunen bij het aanscherpen van hun IMVO-beleid en risicoanalyse. Het is echter aan de verzekeraars zelf om te bepalen of zij de aanbevelingen overnemen.
Naar aanleiding van het rapport van de Eerlijke Verzekeringswijzer is contact opgenomen met de zes verzekeraars die in het rapport worden genoemd of hun Nederlandse maatschappij. Uit het contact met de zes verzekeraars kwam naar voren dat zij regelmatig in gesprek zijn met de Eerlijk Verzekeringswijzer over de onderzoeken, dat zij belang hechten aan deze dialoog en streven naar verbetering van hun MVO-beleid. Ook werd ingebracht dat één van de bedrijven uit het rapport ook bijdraagt aan de ontwikkeling van producten voor de Nederlandse staat, namelijk BAE Systems voor de ontwikkeling van de JSF. Een aantal verzekeraars, zoals Generali en Legal & General, gaf aan dat het MVO-beleid van de Nederlandse maatschappij en de moedermaatschappij verschilt. Het onderzoek van de Eerlijke Verzekeringswijzer kijkt naar de moedermaatschappij en derhalve konden Nederlandse maatschappijen hier geen reactie op geven.
Mogelijke privacy risico's in de online belastingaangifte |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennis genomen van het verzoek van de Bond voor Belastingbetalers aan de Autoriteit Persoonsgegevens om te onderzoeken of de Belastingdienst bij de aangifte inkomstenbelasting handelt in overeenstemming met de privacywetgeving?1
Ja.
Is het technisch mogelijk om alle bewerkingen die een belastingplichtige doet tijdens de aangifte te verzamelen en bewaren? Klopt het dat de Belastingdienst kan nagaan of ingevoerde gegevens een aantal malen zijn aangepast voordat de aangifte is verstuurd?
Het tussentijds opslaan van de aangifte is in verband met gebruiksgemak een belangrijk vereiste voor de online aangifte; het voorkomt dat bij tussentijds afbreken en later hervatten van de aangifte zaken opnieuw moeten worden gedaan. Omdat de online aangifte een web-applicatie is waarmee gebruikers onafhankelijk van plaats, tijd en apparaat kunnen werken, worden de gegevens in de ICT-infrastructuur van de Belastingdienst opgeslagen. Zolang de aangifte niet formeel is ingestuurd (na het digitaal ondertekenen door middel van een expliciete bevestiging van de gegevens en het opnieuw inloggen), hebben die gegevens geen status voor de Belastingdienst.
Van belang is ook dat alleen de actuele toestand in de aangifte wordt opgeslagen. Bij iedere tussentijdse opslag wordt de vorige versie overschreven en er wordt dus geen historie van wijzigingen in de aangifte bijgehouden. De Belastingdienst kan dan ook niet nagaan of ingevoerde gegevens meerdere keren zijn aangepast. De Belastingdienst kan alleen constateren dat een aangifte is aangepast wanneer de gegevens in de uiteindelijk ingestuurde aangifte anders zijn dan de door de Belastingdienst vooraf ingevulde gegevens.
Worden nu bewerkingen die een belastingplichtige doet verzameld en bewaard? Welke bewerkingen worden verzameld?
Bewerkingen die de belastingplichtige uitvoert voor het formeel insturen van de aangifte worden niet verzameld of bewaard. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven wordt slechts de actuele toestand in de aangifte opgeslagen.
Handelingen die betrekking hebben op het doorlopen van het aangifteproces worden wel gelogd. Denk hierbij aan gegevens over inloggen (zoals aantal inlogs), over het ophalen van de vooraf ingevuld aangifte en het ondertekenen van de aangifte. Deze loginformatie wordt bewaard en voor verschillende doelen gebruikt. Een eerste doel is monitoring van het proces. Met deze informatie kan bijvoorbeeld tussentijds beoordeeld worden of het aantal ingestuurde aangiften achter ligt op de prognose. In dat geval kan bijvoorbeeld de inzet van extra communicatie overwogen worden. In de tweede plaats vervult deze loginformatie een bewijsfunctie van de Belastingdienst jegens de belastingplichtige. Hiermee kan bijvoorbeeld worden aangetoond dat de (vooraf ingevulde) aangifte uitsluitend aan de belastingplichtige of diens gemachtigde wordt verstrekt. In de derde plaats wordt de loginformatie gebruikt voor dienstverlening. Uit de loginformatie blijkt bijvoorbeeld dat mensen hun aangifte niet formeel hebben ingestuurd. Met hen wordt dan telefonisch contact opgenomen om hen erop te attenderen dat hun aangifte nog niet is voltooid. Daarmee wordt voorkomen dat zij onbedoeld niet of niet tijdig aangifte doen en daardoor met een herinnering of aanmaning worden geconfronteerd.
De loginformatie wordt niet ingezet ten behoeve van toezichtsdoeleinden.
Hoe lang worden dergelijke gegevens maximaal bewaard?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven wordt geen historie van tussentijds opgeslagen aangiften bijgehouden; alleen de actuele toestand in de aangifte wordt bewaard.
Loginformatie over het proces zoals omschreven in vraag 3, wordt voor een termijn van maximaal 18 maanden bewaard.
Is het verzamelen en bewaren van deze bewerkingen in het online aangiftesysteem nodig om een aanslag te kunnen opleggen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Alleen de definitieve gegevens komen, nadat de aangifte formeel is ingestuurd, in de zogenoemde transactieverwerkende systemen van de Belastingdienst te staan. Aan de hand daarvan wordt een aanslag opgelegd.
Wat wordt met deze gegevens gedaan? Worden deze gegevens gebruikt bij de handhaving? Krijgt iemand die bijvoorbeeld de waardering van een woning of bedrijfspand een aantal malen aanpast een kruisje achter zijn naam? Wat moeten belastingplichtigen zich hierbij voorstellen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Omdat er geen historie van tussentijdse wijzigingen in de aangifte wordt bijgehouden, is er ook geen sprake van gebruik van dergelijke gegevens voor toezichts- of handhavingsdoeleinden.
Op welke wijze worden belastingplichtigen geïnformeerd over het feit dan hun bewerkingen in het online aangiftesysteem mogelijk worden opgeslagen?
De Belastingdienst heeft algemene informatie over de gang van zaken bij tussentijdse opslag van de online aangifte gepubliceerd op Belastingdienst-in-beeld.nl. Bezien wordt of en hoe in de volgende aangifteperiode op individueel niveau informatie kan worden verstrekt over tussentijdse opslag van de aangifte, via MijnBelastingdienst of de online aangifte zelf.
Wat is de wettelijke grondslag voor het verzamelen en bewaren van bewerkingen in het aangiftesysteem?
Een wettelijke grondslag is niet aan de orde omdat geen historie van tussentijdse bewerkingen in de aangifte wordt opgeslagen. Slechts de actuele toestand in de aangifte wordt opgeslagen, waarbij de oude versie wordt overschreven. Op de grondslag voor het bewaren van de actuele versie van de aangifte wordt in het antwoord op vraag 9 ingegaan.
Kunt u garanderen dat het verzamelen en bewaren van bewerkingen die door belastingplichtigen worden gedaan in overeenstemming is met de privacywetgeving?
Het bewaren van de tussentijds opgeslagen gegevens en van de loginformatie over proceshandelingen geschiedt in overeenstemming met artikel 8, onderdeel e, en artikel 9, eerste lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens. De Belastingdienst verwerkt deze gegevens op grond van zijn wettelijke taken op het gebied van belastingheffing. Het bewaren van de gegevens ten behoeve van de belastingplichtige en een goed procesverloop is een daarmee verenigbaar doel. Op deze gegevens is ook de fiscale geheimhoudingsplicht op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van toepassing.
de tekortkomingen bij Brzo-bedrijven (bedrijven die vallen onder het Besluit risico's zware ongevallen). |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek «Veiligheid Brzo-bedrijven: lessen na Odfjell» van de Onderzoeksraad voor Veiligheid?1
Ja.
Kunt u reageren op de in dit onderzoek getrokken conclusies? Welke acties gaat u ondernemen naar aanleiding van deze conclusies?
Ik waardeer de grondige analyse van de Onderzoeksraad. Het doet mij goed dat de algemene conclusie is dat zowel de betrokken bedrijven als overheidspartijen veel waardevolle verbeteringen hebben gerealiseerd. Het is nu zaak om de ingezette verbeteringen te bestendigen en structureel te borgen met als doel een duurzame beheersing van de veiligheid op een niveau dat passend is voor Brzo-bedrijven.
De Onderzoeksraad geeft enkele verbeterpunten om dit doel te kunnen bereiken. Alle partijen onderschrijven het doel van een duurzame beheersing van de veiligheid en werken hard aan verdere verbetering. Ik ga daarom met alle betrokken partijen in overleg over de conclusies van dit onderzoek en de opvolging van dit (vervolg) onderzoek.
Welke acties zijn naar aanleiding van het eerste rapport over Odfjell genomen om de versnippering bij de controle op Brzo-bedrijven te verkleinen? Waarom heeft dit, zoals blijkt uit het nieuwe rapport, niet (voldoende) geholpen?
Mede naar aanleiding van het eerste rapport over Odfjell zijn verschillende maatregelen genomen om versnippering bij het toezicht op Brzo-bedrijven te verminderen. Daarover heb ik de Kamer regelmatig geïnformeerd2. De overheden hebben grote stappen gezet om de samenwerking tussen de drie kerntoezichthouders en de kring daaromheen in BRZO+ te verbeteren.
Uniformiteit wordt bevorderd door onder andere het gebruik van een landelijke handhavingstrategie Brzo, gezamenlijke Brzo-inspecties (aangekondigd en onaangekondigd) en het brengen van alle Brzo-bedrijven onder het bevoegd gezag van de provincies per 1 januari 2016.
De Onderzoeksraad stelt ook dat er belangrijke vooruitgang op dit gebied is geboekt. Het tegengaan van versnippering is echter een doorlopend proces, waarin we blijven investeren. In het programma Duurzame Veiligheid 20303 wordt ook gewerkt aan de verdere versterking van de integrale uitvoering van het Brzo- beleid.
Waarom hebben niet alle bedrijven deelgenomen aan de ontwikkeling van een audit-instrument, onderlinge benchmarks en het delen van best practices? Wat zijn de gevolgen voor de veiligheid bij bedrijven die niet hebben meegedaan in vergelijking met bedrijven die wel hebben meegedaan? Is overwogen deelname aan deze verbeterslagen te verplichten? Zo ja, waarom is hier niet voor gekozen? Zo nee, waarom niet?
Instrumenten zoals zelfbeoordeling, benchmarking, en klantbeoordeling door opdrachtgevers zijn onderdeel van een sterke veiligheidscultuur. In de afgelopen jaren is daar door de Brzo-branches veel aan gedaan. Ik heb ingezet op het stimuleren van die cultuur, onder meer door te helpen bij de ontwikkeling van instrumenten. Ik zet dat beleid voort. Daarvoor heb ik de regeling versterking omgevingsveiligheid Brzo-sector opengesteld. Een cultuurverandering laat zich echter niet afdwingen met verplichtingen, maar moet uit de organisatie komen. In de gegevens die het samenwerkingsverband Veiligheid Voorop aanlevert voor de Staat van de Veiligheid zie ik positieve ontwikkelingen op het gebied van veiligheidscultuur. Tegelijk blijf ik ook voluit inzetten op de kwaliteit van de regelgeving, toezicht en handhaving.
Kunt u reageren op de conclusie dat ketenpartijen meer kunnen doen om te controleren of de veiligheid bij bedrijven waar zij zaken mee doen goed wordt beheerst?
Ketenverantwoordelijkheid maakt eveneens onderdeel uit van een goede veiligheidscultuur: een belangrijk onderdeel van de aanpak van Veiligheid Voorop. Zo monitort Veiligheid Voorop het gebruik van klantbeoordelingssystemen waarmee bedrijven inzicht krijgen in onder meer de veiligheid in de keten. Daaruit blijkt dat de inzet van klantbeoordelingssystemen bij de bedrijven die zijn aangesloten bij Veiligheid Voorop rond de 80% is. Maar ook hier is nog winst te behalen. Veiligheid Voorop voert actief beleid om de aansluitingsgraad te verhogen. Het uiteindelijke doel is dat majeure risicobedrijven alleen zaken doen met bedrijven die goede veiligheidsprestaties leveren. Soms zal dit betekenen dat een relatie moet worden beëindigd.
Welke acties heeft u ondernomen naar aanleiding van de motie van de leden Cegerek en Remco Dijkstra over het openbaar maken van inspectie- en handhavingsrapporten van Brzo-bedrijven (Kamerstuk 26 956, nr. 191)? Waarom hebben deze acties niet geleid tot een betere onderlinge controle in de keten?
Er is eind 2013 met alle betrokken partijen afgesproken dat de samenvattingen van de inspectieresultaten vanaf 2014 openbaar worden gemaakt. Er zijn sinds 2014 ruim 600 samenvattingen van 373 Brzo-bedrijven op de BRZO+ website gepubliceerd.4 Deze samenvattingen leveren informatie over het aantal overtredingen en de opvolging daarvan. De informatie is in eerste instantie bedoeld voor het publiek, maar biedt ook bedrijven de mogelijkheid om inzicht te verkrijgen in de veiligheidssituatie bij potentiële ketenpartners, als onderdeel van een klantbeoordeling.
Kunt u, naar aanleiding van dit rapport, een plan van aanpak opstellen om de in dit rapport geconstateerde problemen aan te pakken? Zo ja, op welke termijn verwacht u dit plan van aanpak af te hebben en aan de Kamer aan te bieden? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik ook in antwoord 2 aangaf, zal ik met alle betrokken partijen in overleg gaan over de opvolging van dit (vervolg) onderzoek. Voor de zomer zal ik de Kamer hierover informeren.
De verhoogde kans op longontsteking nabij pluimveebedrijven |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Henk Leenders (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Meer kans op longontsteking nabij pluimveebedrijf»?1
Ja.
Kunt u reageren op de conclusie uit het onderzoek van de Universiteit Utrecht en het Universitair Medisch Centrum Utrecht dat er een onomstotelijk verband is tussen het wonen in de nabijheid van een pluimveebedrijf en een verhoogde kans op longontsteking?
In deze studie is gebruikgemaakt van patiëntgegevens afkomstig van huisartsen. Uit deze gegevens blijkt dat mensen, die in het onderzoeksgebied in het oostelijk deel van Noord-Brabant en het noordelijk deel van Limburg in plattelandsgemeenten wonen, vaker longontsteking en lage luchtweginfecties hebben dan mensen in landelijke gebieden elders in het land met minder veehouderij (zie figuur 3.2 in het VGO-rapport).
Uit een statistische analyse van deze gegevens blijkt dat er een duidelijk verband (ook wel relatie of associatie genoemd) wordt gevonden tussen de aanwezigheid van pluimveebedrijven binnen een straal van ongeveer 1 km en een verhoogd voorkomen van longontsteking.
Welke acties bent u bereid naar aanleiding van dit onderzoek te ondernemen? Welke invloed heeft dit nieuwe onderzoek op de ontwikkeling van wetgeving die deze problemen moet oplossen? Op welke termijn wordt het wetsvoorstel naar verwachting aan de Kamer aangeboden?
Ik verwijs u naar de brief over veehouderij en gezondheid (Kamerstuk 28 973, nr. 191) die ik, samen met de Staatssecretaris van IenM, op 1 juni jl. naar uw Kamer heb gezonden. In deze brief ga ik onder andere in op het maatregelenpakket waarover met de sectororganisaties uit de pluimveesector is onderhandeld.
Verder wordt gewerkt aan het voorstel voor een interim-wet veedichte gebieden. Dit wetsvoorstel geeft de provincies een bevoegdheid grenzen te stellen aan de omvang van de veehouderij in veedichte gebieden. Het wetsvoorstel is onlangs voor consultatie voorgelegd aan het Interprovinciaal Overleg, de Vereniging Nederlandse Gemeenten en het landbouwbedrijfsleven. Gelijktijdig is een internetconsultatie gestart over het wetsvoorstel.
Welke rol speelt de pluimveesector zelf in de oplossing van dit probleem? Deelt u de mening dat de uitspraak van de pluimveesector dat hij verantwoordelijkheid wil nemen, niet te rijmen is met het feit dat hij deze week uit het overleg rondom het verbeteren van de luchtkwaliteit stapte? Welke gevolgen heeft dit voor de maatregelen die u voornemens bent te nemen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het onterecht is de toename van fijnstof en daarmee de kans op longontsteking te wijten aan het verbeteren van het dierenwelzijn en daarmee de toename van het aantal scharrelkippen? Deelt u de mening dat de oorzaak van dit probleem niet te vinden is in het verbeteren van het dierenwelzijn, maar in het grote aantal (pluimvee)dieren dat er in Nederland is? Deelt u de mening dat de oplossing dan ook moet worden gezocht in een vermindering van het aantal dieren en niet in het verslechteren van de dierenwelzijnseisen en dierenwelzijnsvoorzieningen?
De uitstoot van fijnstof is toegenomen als gevolg van het Europese legbatterijverbod in 2012 en de omschakeling van kooisystemen in de legpluimveehouderij naar diervriendelijkere scharrel- en uitloopsystemen als gevolg van een veranderende vraag vanuit de markt en consument naar alternatieven voor kooieieren. Circa 85% van de legkippen wordt momenteel gehouden in scharrel-, vrije uitloop- en biologische houderijsystemen.
Uit onderzoek van Wageningen UR blijkt dat de fijnstofemissie door deze omschakeling een factor 16 is toegenomen van 5 gram per kip naar 80 gram per kip. Het aantal leghennen is de afgelopen jaren vrij stabiel. Onze ambitie is dat de fijnstofemissies in de houderijsystemen, die voldoen aan de Europese en nationale dierwelzijnseisen, de komende jaren sterk worden verminderd.
De registratie van levenloos geboren kinderen in de basisregistratie personen (BRP) |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw brief over de registratie van levenloos geboren kinderen in de basisregistratie personen (BRP) naar aanleiding van de petitie «Ik wil ook in het BRP»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de vorderingen zijn met betrekking tot de nodige ICT-aanpassingen om registratie van levenloos geboren kinderen in het BRP mogelijk te maken? Is de impactanalyse op Operatie BRP reeds uitgevoerd?
Klopt het dat, zoals u schrijft in uw brief, de impact op het programma in december 2016 in de interbestuurlijke stuurgroep van Operatie BRP is besproken? Wat waren hiervan de uitkomsten?
Is naar aanleiding van de bespreking in de interbestuurlijke stuurgroep van Operatie BRP inmiddels bepaald of, en op welk moment, de benodigde aanpassingen in de BRP zouden kunnen worden doorgevoerd?
Welke aanpassingen, zoals u schrijft in uw brief, in wet- en regelgeving zijn noodzakelijk om de registratie van levenloos geboren kinderen in de BRP mogelijk te maken? Op welke termijn denkt u deze benodigde aanpassingen aan de Kamer te doen toekomen?
Kunt u een inschatting geven van de termijn waarop u denkt dat de registratie van levenloos geboren kinderen in de BRP mogelijk zal zijn?
Een mogelijke onjuiste uitvoering door Nederland van de Europese Richtlijn Industriële Emissies (RIE) |
|
Eric Smaling (SP) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de bepalingen uit de Europese en nationale regelgeving die inrichtingen welke vallen onder de Europese Richtlijn Industriële Emissies (RIE) verplichten om de kwaliteit van de in de schoorsteen voorgeschreven meetsystemen (die per aangewezen schadelijke stof de emissie continu monitoren) periodiek te controleren en te kalibreren?
Ja.
Weet u dat dit gebeurt in de vorm van een KBN-2 toetsing1 waarbij aan de hand van parallelmetingen de grootte wordt vastgesteld van de zogenoemde variabiliteit waaruit vervolgens het 95%-betrouwbaarheidsinterval, dat de nauwkeurigheid aangeeft van het meetsysteem, kan worden afgeleid?
Ja, de methode voor kwaliteitsborging van continue meetsystemen is vastgelegd in een Europese meetnorm (NEN-EN 14181). Op grond van deze norm worden continue meetsystemen van afvalverbrandingsinstallaties en grote energiecentrales eens per vijf jaar gekalibreerd. Daartoe voert een geaccrediteerd laboratorium parallelmetingen uit. Het laboratorium stelt het continue meetsysteem af door te vergelijken met de parallelmetingen. Het laboratorium controleert jaarlijks of de instellingen nog kloppen. De Europese meetnorm NEN-EN 14181 is een erkende manier om te kalibreren en te toetsen aan de onzekerheidsmarges tijdens de kalibratie.
Klopt het vervolgens dat de RIE voor iedere continu gemeten stof eisen stelt aan de waarde die het aldus bepaalde 95%-betrouwbaarheidsinterval maximaal mag hebben, en dat als deze waarde wordt overschreden het meetsysteem niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen en afgekeurd behoort te worden?2
Het klopt dat een meetsysteem kan worden afgekeurd. Overschrijding van onzekerheidsmarges kan verschillende oorzaken hebben. Het kan komen door het continue meetsysteem, de monstername, variatie in de samenstelling in de schoorsteen, de parallelmetingen, weersomstandigheden, afwijkende procescondities, enz. De exploitant doet daarom na overschrijding onderzoek naar de oorzaak of oorzaken om te bepalen welke maatregelen nodig zijn.
Bent u er ook mee bekend dat de exploitant van de inrichting – als vastgesteld is dat het meetsysteem voldoet aan de hiervoor beschreven onzekerheidseis – de bij de KBN-2 toets vastgestelde waarde van het 95%-betrouwbaarheidsinterval als meetonzekerheid in zijn voordeel mag aftrekken van de door het meetsysteem gemeten waarde?3
Metingen van de uitstoot van afvalverbrandingsinstallaties worden gemiddeld over verschillende periodes om een goed beeld te krijgen van de emissies. Volgens de (Europese) regels mogen halfuurs- en daggemiddelde emissies worden gecorrigeerd voor de meetonzekerheid. Daarbij wordt de meetonzekerheid van de metingen afgetrokken, voordat aan de emissiegrenswaarden wordt getoetst.
Bent u op de hoogte van het feit dat de rijksdienst InfoMil – ondanks de heldere tekst van de regels van de RIE en de evenzeer heldere wijze waarop de onzekerheidscorrectie richtlijnconform in de Nederlandse regelgeving is geïmplementeerd (aanvankelijk in artikel 2.9 Besluit Verbranden Afvalstoffen4, thans in artikel 5.19 derde lid van de Activiteitenregeling) – bedrijven is gaan adviseren om van de in de schoorsteen gemeten emissies niet de werkelijke, periodiek in de KBN-2 toetsing berekende waarde van het 95%-betrouwbaarheidsinterval af te trekken, maar de waarde die de wetgever als maximaal af te trekken waarde heeft toegestaan voor díe meetsystemen die wat betreft de meetonzekerheid nog net functioneren op de rand van het toelaatbare?
Voordat de Richtlijn industriële emissies bestond, werd afvalverbranding geregeld door de Europese Richtlijn verbranden van afval uit 2000. De Europese norm voor kwaliteitsborging van continue meetsystemen bestond toen nog niet. De betrokken overheden en bedrijven in Nederland hebben daarom zelf afspraken gemaakt in de vorm van een door InfoMil uitgegeven handboek. In de implementatieregeling van de Richtlijn industriële emissies, die per 2013 in werking trad, is de norm juridisch verankerd. De communicatie en kennisoverdracht naar het bevoegd gezag is hierop vanaf eind 2012 aangepast (handboeken, website, enz.).
Erkent u dat dit advies van InfoMil5 – wegens de ten gevolge van de BBT-eis (Best Beschikbare Techniek) steeds beter wordende meetsystemen – tot gevolg heeft dat in de praktijk een te grote correctie plaatsvindt in verband met meetonzekerheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
De meetonzekerheid wordt niet uitsluitend bepaald door de kwaliteit van het continue meetsysteem, maar ook de monstername, variatie in de samenstelling in de schoorsteen, de parallelmetingen, weersomstandigheden, afwijkende procescondities, enz. Hierover komt steeds meer informatie beschikbaar. CEN (het Europese standaardisatie-instituut) gebruikt deze inzichten bij de herziening van de Europese meetnormen. Zie verder mijn antwoord op vraag 5.
Bent u ermee bekend dat de Nederlandse rechter deze door InfoMil geadviseerde rekenpraktijk in een zaak over een afvalverbrander heeft goedgekeurd6 en dat naar aanleiding daarvan door de Europese Commissie aan Nederland vragen zijn gesteld?
Ontwikkelingen in meetmethoden en -systemen en de groeiende praktijkervaring met emissiemetingen komen binnen allerlei kaders aan de orde. De rechtelijke uitspraak waaraan u refereert, laat zien dat voor uitvoerbaarheid van de regels duidelijke methodes en de juiste toepassing daarvan belangrijk zijn. Over dit onderwerp wisselt Nederland informatie uit met de Europese Commissie en andere lidstaten met het oog op betere uitvoerbaarheid en harmonisatie.
Heeft u inmiddels uw antwoord in dezen bepaald en hoe luidt dat? Zo nee, op welke termijn verwacht u de nodige duidelijkheid te verschaffen?
De implementatieregelgeving over monitoring en meetonzekerheid is in overeenstemming met de Richtlijn industriële emissies en de communicatie en kennisoverdracht naar het bevoegd gezag (handboeken, website, enz.) is hiermee in lijn. De Europese Commissie heeft Nederland niet in gebreke gesteld voor de Richtlijn industriële emissies.
Het bericht dat gemeenten in Zuid-Holland korten op het pgb |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel dat ouders met een ziek kind geen of minder persoonsgebonden budget (pgb) krijgen?1
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Jeugdwet. De Jeugdwet biedt de mogelijkheid tot zorg in natura of een pgb. Ambtenaren van VWS hebben contact opgenomen met regio Zuid-Holland Zuid (=17 gemeenten) om te informeren naar hun werkwijze. Er is hen verzekerd dat er voor de jeugdigen in de regio Zuid-Holland Zuid een zorgvuldige afweging plaatsvindt om vast te stellen of de jeugdige hulp vanuit de jeugdwet nodig heeft. Dit betekent dat jeugdigen die jeugdhulp nodig hebben, deze ook toegekend krijgen zodat zij in staat worden gesteld om gezond en veilig op te groeien. De brief van het ouderplatform en andere vergelijkbare signalen tonen aan dat er bij ouders onvrede is over de wijze waarop beslissingen tot stand komen. Deze signalen zijn voor regio Zuid-Holland Zuid aanleiding om verbetering aan te brengen in de huidige werkwijze. De regio constateert dat met name de motivering beter en de inhoud van de jeugdhulpplannen eenvoudiger moet. Er is aan het ministerie verzekerd dat daar aan gewerkt gaat worden evenals een betere communicatie naar de burgers. Verder is met de ouders van betreffende jongere een gesprek gepland. Overigens kunnen cliënten altijd in bezwaar gaan, mocht er in een individueel geval discussie ontstaan over de uitvoering van de Jeugdwet.
Verder gaat de VNG een ondersteuningsprogramma aanbieden. Dit programma helpt gemeenten de uitgangspunten van het pgb eigen te maken en het levert medewerkers handvatten voor gesprekvoering (Tweede Kamerbrief van 26 september 2016).
Klopt het dat ouders die zorg dragen voor een ernstig ziek kind recht hebben op een pgb in het kader van individuele begeleiding? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de Jeugdwet geldt een jeugdhulpplicht voor gemeenten. Dat kan zorg in natura of een persoonsgebonden budget zijn. Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
Klopt het dat in de genoemde gemeenten er een afname is van het aantal toegekende uren pgb in het kader van individuele begeleiding door ouders? Zo ja, kunt u aangeven wat de motivatie van de betreffende gemeenten hiervoor is? Zo nee, hoe duidt u dan de in het artikel genoemde afname van toegekende pgb’s?
Uit de beleidsinformatie (zie tabel 1 en 2)2 kan worden opgemaakt dat bij de genoemde gemeenten een toename is van naturazorg en een afname van pgb’s. Een mogelijke reden hiervan kan zijn dat door de betreffende gemeenten voldoende passende jeugdhulp in natura is ingekocht. Een andere oorzaak kan zijn het ontbreken van een hulpvraag of het betrekken van het sociale netwerk. Dit beeld zien we bij meerdere gemeenten terugkomen. Er zal daarom een nader onderzoek beleidsinformatie komen naar PGB waarin gekeken wordt of er een relatie is tussen afname pgb’s en inkoop naturazorg.
Kunt u aangeven of dit een tendens is die ook in andere jeugdhulpregio’s dan Zuid-Holland-Zuid speelt? Zo ja, kunt u die cijfers per jeugdhulpregio inzichtelijk maken? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Zoals in antwoord 3 aangegeven zal er een nader onderzoek beleidsinformatie komen naar PGB’s waarin gekeken wordt of er een relatie is tussen afname pgb’s en inkoop naturazorg.
Wat is uw reactie op de brief van het ouderplatform Zuid-Holland-Zuid aan de gemeenteraden in Zuid-Holland-Zuid, welke ook in afschrift aan uw ministerie is gestuurd?2
De brief van het ouderplatform Zuid-Holland-Zuid is geschreven aan de gemeenteraden in Zuid-Holland Zuid. Deze gemeenten zijn verantwoordelijk voor het antwoord. Zie verder mijn antwoord op vraag 1.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel ouders gebruikmaken van een pgb om zorg te dragen voor hun ernstig zieke kind, en daarbij inzichtelijk maken hoeveel uur zij gemiddeld vergoed krijgen?
Naast de Jeugdwet zijn er veel kinderen die via de Wlz een pgb krijgen. De meeste ernstig zieke kinderen vallen onder de Wlz en kunnen daar zorg in natura of eventueel een pgb krijgen voor hun zorg. Ook kan het zijn dat er via de zorgverzekeringswet een pgb wordt geleverd.
Vanwege de diversiteit zegt een gemiddelde weinig. In de bijgaande folder krijgt u hier inzicht in (zie 6 stappen folder PGB)4.
Onduidelijke totstandkoming prijzen voor drinkwater |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Waterprijs moet transparanter»?1
Ja.
Erkent u dat nadat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en de Autoriteit Consument en Markt (ACM) in september 2013 aangaven dat «de ramingen van de kosten en omzet van de drinkwateractiviteiten zijn onvoldoende inzichtelijk gebleken» (Kamerstuk 27 625, nr. 309) en in november 2015 dat «er op een aantal punten onvoldoende transparantie is. Het betreft met name de scheiding van kosten voor drinkwater en niet-drinkwater activiteiten en de relatie tussen kosten en tarieven» (Kamerstuk 27 625, nr. 344) de verbeterplannen (Kamerstuk 27 625, nr. 331) en de ontwikkeling van kostprijsmodellen voor de drinkwaterbedrijven (Kamerstuk 27 625, nr. 349) niet tot verbetering hebben geleid, mede gezien het oordeel van ACM en dat er nog steeds dezelfde tekortkomingen zijn en de totstandkoming van de tarieven onvoldoende transparant is (Kamerstuk 27 625, 386)?
In 2013 zijn de drinkwatertarieven voor de eerste keer getoetst en werd geconstateerd dat geen van de tien drinkwaterbedrijven al voldoende inzicht kon geven in de wijze waarop het tarieven voor 2012 tot stand waren gekomen. De ILT heeft toen alle drinkwaterbedrijven een schriftelijke waarschuwing gegeven. Naar aanleiding hiervan heeft de drinkwatersector een plan van aanpak opgesteld dat moest leiden tot verbeteringen van de transparantie bij het vaststellen van de tarieven 2016 en heeft de sector een kostprijsmodel en een overzicht met wettelijke en nietwettelijke taken ontwikkeld. De conclusie van het ACM-onderzoek naar het tot stand komen van de drinkwatertarieven 2016 is dat het kostprijsmodel een stap in de juiste richting is om inzichtelijk te maken welke kosten worden gedekt door de drinkwatertarieven.
Echter, ten aanzien van de in 2013 geconstateerde tekortkomingen meent ACM dat deze nog onvoldoende zijn weggenomen; er is nog onvoldoende inzicht in de kostenscheiding van drinkwatertaken en niet-drinkwateractiviteiten. Ook ontbreekt een toelichting over de wijze waarop de kostenverdeling tot stand is gekomen en over de gebruikte verdeelsleutels. Daarnaast kan de relatie tussen kosten en tarieven beter worden toegelicht. Ten aanzien van de kostenefficiëntie ziet de ACM geen verandering; er is onvoldoende transparantie.
Op basis van deze adviezen van ACM heeft de ILT haar toezichtsoordeel geformuleerd.
Vindt u ook niet dat inzichtelijk zou moeten zijn hoe de verdeling wordt gemaakt tussen drinkwaterkosten en niet-drinkwaterkosten, zoals niet-wettelijke taken en kosten voor buitenlandse activiteiten?
Ja.
Bent u van mening dat de drinkwaterconsument beter beschermd moet worden gezien de monopoliepositie van de drinkwaterbedrijven en dat dus de totstandkoming van tarieven transparant dient te zijn? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
De totstandkoming van de tarieven dient transparant te zijn. In mijn brief van 24 februari 2017(Kamerstuk 27 625, nr. 386) heb ik aangegeven wat ik daaraan ga doen.
Kunt u toelichten waarom de ILT, nadat twee keer beterschap is beloofd, maar niet geleverd is door de drinkwaterbedrijven, vier jaar later de drinkwaterbedrijven gewoon verder mogen gaan met een voorgenomen aanwijzing?
Er zijn stappen gezet, maar nog niet voldoende. De ILT richt zich met de gegeven aanwijzing op de drinkwatertarieven in 2018, zodat deze geheel in lijn zijn met de wettelijke bepalingen van de Drinkwaterwet. Zie ook het gestelde in mijn antwoord op vraag 2.
Kunt u aangeven wanneer de evaluatie van de Drinkwaterwet wordt opgeleverd?
De evaluatie van de doelmatigheid van de Drinkwaterwet wordt zomer 2017 opgeleverd.
Worden de toezichtrapportages van de ILT en de ACM, inclusief de rapportage toezicht drinkwatertarieven 2016 van de ILT van 7 februari 2017, meegenomen in de evaluatie van de Drinkwaterwet?
Ja. Ik verwijs uw Kamer naar mijn brief van 7 november 2016 (Kamerstuk 27 625, nr. 379).
Geeft u uitvoering aan de motie Geurts en Visser (Kamerstuk 34 300-J, nr. 28) om uitvoerig in te gaan op de totstandkoming van de drinkwatertarieven bij de evaluatie van de Drinkwaterwet?
Ja, ik heb dit toegezegd in mijn brieven van 8 juni over de actuele stand van zaken ten aanzien van diverse wateronderwerpen, waarbij ik ingegaan ben op een aantal moties en toezeggingen en 13 juni 2016, inzake beantwoording vragen over de brief van 26 april 2016 inzake het kostprijsmodel drinkwaterbedrijf. (Kamerstukken 27 625, nr. 352 en nr. 353).
Geeft u uitvoering aan bovengenoemde motie door bij de evaluatie te bekijken hoe de positie van de ACM bij het toezicht op de drinkwatertarieven versterkt kan worden?
In het kader van de evaluatie van de doelmatigheid van de Drinkwaterwet zal de positie van de Autoriteit Consument en Markt bij het toezicht op de drinkwatertarieven worden meegenomen. Zie ook mijn brief van 7 november 2016 (Kamerstuk 27 625, nr. 379).
De berichtgeving dat in Groningen nog steeds niet aardbevingsbestendig wordt gebouwd |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kamp: aardbevingsbestendig bouwen hoeft niet» in Cobouw 28 februari en «waarom er nog altijd geen aardbevingsnorm in Bouwbesluit staat?» in Cobouw 1 maart?
Ja.
Deelt u de mening dat alle bewoners van Groningen veilig moeten kunnen wonen? Wat vindt u ervan dat er nog steeds huizen en andere gebouwen in Groningen worden gebouwd zonder dat zij voldoen aan de aardbevingsnormen?
Ja, ik deel de mening dat alle bewoners van Groningen veilig moeten kunnen wonen. Verwacht mag worden dat professionele bouwbedrijven op de hoogte zijn van de aardbevingsproblematiek in Groningen en dat er voor nieuwbouw specifiek ontwerpregels zijn vastgelegd in Nederlandse Praktijk Richtlijn 9998 (NPR). Hoewel de NPR nog niet is voorgeschreven in de Regeling Bouwbesluit, vind ik dat bouwbedrijven hun verantwoordelijkheid moeten nemen richting de toekomstige gebruikers van de gebouwen. Zeker in het kerngebied zou de NPR toegepast moeten worden door bouwbedrijven.
Hoe kan het dat de Nationale Prakrijk Richtlijn (NPR) nog steeds niet opgenomen is in het Bouwbesluit waardoor de normen ook wettelijk afdwingbaar zijn? Bent u van plan om dat alsnog te doen? Zo ja, per wanneer? Zo nee, hoe waarborgt u dan dat nieuwe huizen en gebouwen in Groningen veilig zijn?
Waar de publiekrechtelijke verankering van de NPR voor nieuwbouw via het Bouwbesluit goed past bij de verantwoordelijkheid van de overheid om veilige bouw te borgen, heeft dit ook een ongewenst bijeffect. Zonder aanvullende maatregelen kan de onwenselijke situatie ontstaan dat een initiatiefnemer zelf de meerkosten moet dragen. Deze onzekerheid creëert een drempel voor nieuwbouw in de regio Groningen. De regio zou hiermee in een nadelige positie worden geplaatst ten opzichte van andere regio's. Ik vind dat voorkomen moet worden dat de (redelijke) meerkosten terecht komen bij initiatiefnemers en ook dat de nieuwbouw in Groningen stil komt te liggen.
Om zo spoedig mogelijk te komen tot een lange termijn oplossing voor de vergoeding van de meerkosten verken ik de mogelijkheden van regelgeving om te zorgen dat de redelijke meerkosten voor rekening blijven komen van NAM. De NPR zal worden aangewezen in de bouwregelgeving, zodra hierover duidelijkheid bestaat. De uitkomst van de verkenning wordt voor eind 2017 verwacht.
Klopt de uitspraak van de Nationaal Coördinator Groningen, de heer Alders, dat de NPR nog steeds niet wettelijk verankerd is omdat initiatiefnemers van bouwprojecten dan risico lopen dat ze de hogere bouwkosten niet meer kunnen verhalen op de NAM? Waarom wordt dit boven de veiligheid van de nieuwe bewoners van de woningen gesteld? En wat doet u eraan om ervoor te zorgen dat de meerkostenregeling wél zorgt voor een goede verevening van de extra kosten van aardbevingsbestendig bouwen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel woningen en andere gebouwen zijn sinds het bestaan van de NPR gebouwd zonder gebruik te maken van de normen voor aardbevingsbestendig bouwen? Bij wie ligt de aansprakelijkheid mocht er wat met een van deze panden ten gevolge van aardbevingen gebeuren?
De toepassing van de NPR is niet verplicht. Daarom kan niet worden uitgesloten dat er gebouwen zijn waarbij de NPR niet is betrokken. Er zijn geen exacte inzichten in aantallen. Op basis van het gebruik van de Nieuwbouwregeling van NAM is mijn beeld wel dat het niet toepassen van de NPR vooral speelt buiten de 0,1g PGA contour. De constructieve maatregelen nemen op basis van de NPR af naarmate de afstand tot het kerngebied toeneemt.
Als gebouwen mogelijk een verhoogd risico vormen vanwege aardbevingen, worden deze gebouwen op basis van de versterkingsprioritering van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) geïnspecteerd en beoordeeld. Dit geldt ook voor panden waarbij de NPR niet betrokken is in het ontwerpproces.
In gevallen waar schade veroorzaakt is door beweging van de bodem die het gevolg is van gaswinning, is de risicoaansprakelijkheid van NAM van artikel 6:177 van het Burgerlijk Wetboek het uitgangspunt, waarbij de rechter op basis van de omstandigheden van het geval zal oordelen over de omvang van de schadevergoedingsplicht.
Het bericht “Opheldering geëist over dood 14-jarige Luciano” |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Opheldering geëist over dood 14-jarige Luciano»?1
Ja.
Klopt de inhoud van het bericht? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Over de feiten kan ik, in het kader van de privacy van de nabestaanden, geen mededelingen doen.
Zo ja, waarom is er door de politie en/of het Openbaar Ministerie geen nadere onderbouwing van de dood van het slachtoffer gegeven aan de nabestaanden? Gaat dat alsnog zo spoedig mogelijk gebeuren? Zo nee, waarom niet?
In beginsel worden nabestaanden die om een dossier van een overleden familielid verzoeken door het Openbaar Ministerie eerst op het parket uitgenodigd voor inzage. Een belangrijke reden hiervoor is dat eventuele vragen kunnen worden beantwoord en de nabestaanden zo veel mogelijk kunnen worden ondersteund door medewerkers van Slachtofferhulp Nederland.
De vraag of in bepaalde gevallen inzage wordt verleend of (delen uit) het dossier fysiek in afschrift aan de nabestaanden worden meegegeven zal van geval tot geval worden bekeken. Doorgaans is het OM terughoudend met het uit handen geven van confronterende foto’s of lijkschouwrapportages. Niet in de laatste plaats omdat anderen binnen een groep nabestaanden hier soms niet mee willen worden geconfronteerd. In voorkomende gevallen wordt de mogelijkheid gegeven deze documenten eerst bij de eigen huisarts in te zien. Zodra een nabestaande aangeeft dat bepaalde documenten voor hem van belang zijn bij de rouw- en traumaverwerking kan in overleg met de officier van justitie worden bepaald ten aanzien van welke documenten fysieke verstrekking mogelijk is.
Het door de nabestaanden gedane verzoek tot inzage in het politiedossier dat gericht was aan de politie, is door de politie doorgezonden aan het Openbaar Ministerie omdat het Openbaar Ministerie formeel bevoegd is om op het verzoek te reageren. Het Openbaar Ministerie heeft het verzoek in behandeling genomen en inmiddels heeft een reactie op het verzoek aan de nabestaanden plaatsgevonden. Gelet op de privacy van de nabestaanden doe ik geen mededelingen over de inhoud van deze reactie en over de contacten met de nabestaanden.
De Inspectie Jeugdzorg en de Inspectie voor de Gezondheidszorg hebben aangegeven dat de moeder van het slachtoffer het rapport van de inspecties heeft ontvangen. De inspecties hebben eind maart een gesprek met moeder gepland om het rapport en de bevindingen daarin toe te lichten.
Een onderzoek als dit vergt de nodige zorgvuldigheid. Gedurende het onderzoek is moeder door de inspecties op procesniveau op de hoogte gehouden van het verloop van het onderzoek. Er is vanaf het eerste contact aangegeven dat er lopende het onderzoek geen inhoudelijke informatie kon worden verstrekt.
Waarom hebben de ouders nog steeds geen inzage gekregen in de bestaande rapporten van de politie en de Inspectie? Gaat dat alsnog gebeuren en zo ja, per wanneer?
Zie antwoord vraag 3.
Is er forensische sectie verricht op het lichaam van het slachtoffer? Zo nee, waarom niet, gezien het feit dat wel de conclusie zelfdoding door de betreffende instanties is getrokken?
Over de vraag of al dan niet sectie is verricht op het lichaam van het slachtoffer doe ik geen mededelingen in verband met de privacy van de nabestaanden.
Deelt u de mening dat deze trieste situatie wederom laat zien dat de nabestaanden in de kou staan als een dierbare komt te overlijden en de betreffende instanties geen opheldering over de doodsoorzaak van het slachtoffer willen geven? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op de vragen 3 en 4.
Zo ja, gaat u er nu eindelijk voor zorgen dat er een forensische sectie wordt verricht in alle gevallen waarin de doodsoorzaak niet duidelijk is? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid geldt dat wanneer uit forensisch onderzoek feiten of omstandigheden bekend worden die enig strafbaar feit of betrokkenheid van anderen, voorafgaande aan de dood, doen vermoeden, er reden bestaat om over te gaan tot sectie op het lichaam. Sectie is dan noodzakelijk om de doodsoorzaak van de betreffende persoon vast te stellen. Dit criterium geldt in het algemeen en is niet gekoppeld aan de leeftijd van het slachtoffer.
Bent u dan op zijn minst bereid er voor te zorgen dat er altijd een forensische sectie wordt verricht als het een minderjarig slachtoffer is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.