Het bericht dat ruim 300 studenten de Hogeschool Rotterdam hebben verlaten vanwege openstaande collegegeldschulden |
|
Frank Futselaar (SP) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het uiterst zorgwekkend is dat afgelopen september maar liefst 306 studenten de Hogeschool Rotterdam verlieten vanwege een openstaande collegegeldschuld?1
Ja. Wanneer studenten door hun onderwijsinstelling vanwege een betalingsachterstand op het collegegeld worden uitgeschreven en hun studie moeten staken, dan verdient dat inderdaad de volle aandacht, op de eerste plaats van de instelling en de student zelf. Een inschrijving is volgens de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) pas geldig indien het collegegeld is of wordt voldaan, dus als het betaald is of wanneer er een betalingsregeling is afgesproken (WHW, art. 7.37, lid 2). Een instellingsbestuur kan de inschrijving van de student beëindigen nadat hij is aangemaand en stelt hier regels voor op (WHW, art 7.42 leden 2 en 4). Wanneer een student niet wil betalen, dan is uitschrijving een optie.
Wanneer een student wel wil maar niet kan betalen, dan is er een andere situatie. Ik ga ervan uit dat de instelling en de student samen een oplossing vinden voor een betalingsachterstand en een betalingsregeling treffen, zeker wanneer er sprake is van bijzondere en persoonlijke omstandigheden. Studenten kunnen over voldoende middelen beschikken. Aan studiefinanciering kunnen zij inclusief het collegegeldkrediet nu € 1.033,01 per maand opnemen. Wanneer de student moeite heeft om zijn betalingsverplichtingen -aan de onderwijsinstelling en ook in bredere zin- te voldoen, kan de (gemeentelijke) schuldhulpverlening mogelijk een oplossing bieden, zodat de student zijn studie kan voortzetten.
Wat is er de oorzaak van dat dit aantal op de Hogeschool Rotterdam is verdubbeld ten opzichte van twee jaar geleden (toen het nog 151 studenten betrof) en dat het gemiddelde schuldbedrag is gestegen van € 1.203,– in 2014 naar € 1.560,– in 2016?
Ik heb navraag gedaan bij de Hogeschool Rotterdam. De precieze oorzaak van de stijging ten opzichte van twee jaar eerder is niet bekend. De oorzaak zou kunnen liggen in het feit dat aan deze instelling relatief veel studenten uit de lagere inkomenscategorie zijn ingeschreven en relatief veel studenten met een schuldenproblematiek. Decanen en docenten signaleren dat die problemen spelen. De Hogeschool Rotterdam ziet de schuldenproblematiek als een maatschappelijk probleem dat zij slechts ten dele kunnen helpen oplossen. Dat ben ik met hen eens.
Is u bekend hoeveel studenten in Nederland een hogeschool of universiteit verlaten vanwege collegegeldschuld? Zo nee, wilt u dat op zo kort mogelijke termijn onderzoeken? Zo ja, hoe beoordeelt u deze cijfers?
Nee, er zijn geen landelijke cijfers bekend. Onlangs is wel door het Hoger Onderwijs Persbureau een inventarisatie gemaakt. Dit levert een gedifferentieerd beeld op. Bij de groep studenten die wel willen maar niet kunnen betalen, gaat het veelal om studenten met serieuze schuldenproblemen. Mijn ambtenaren zullen samen met de collega’s van SZW in overleg treden met de NVVK, de branchevereniging voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren, met als doel te bezien hoe we ervoor kunnen zorgen dat deze kwetsbare groep zo nodig de weg naar de schuldhulpverlening vindt en passende ondersteuning krijgt.
Deelt u de mening dat de hoge collegegelden mede een belangrijke oorzaak zijn van deze collegegeldschulden?
Nee, die mening deel ik niet. Dankzij het collegegeldkrediet kunnen studenten altijd over voldoende middelen beschikken om het collegegeld te voldoen. Dit lijkt vooral een probleem van onvoldoende financiële zelfredzaamheid van een specifieke groep studenten. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Acht u de schatting van de Hogeschool Rotterdam reëel dat het aantal studenten met financiële stress ongeveer tien procent is? Zo ja, deelt u de mening dat dit alarmerend is? Zo nee, op grond van welke feiten komt u tot deze andere inschatting?
Ja, deze inschatting is reëel. Uit de Monitor beleidsmaatregelen blijkt dat 13 procent van de Nederlandse studenten in 2015–2016 serieuze financiële moeilijkheden ervaart (figuur 8.42). Volgens Nibud heeft van alle huishoudens in Nederland een op de vijf huishoudens dusdanig ernstige betalingsachterstanden dat er sprake is van betalingsproblemen.
Bent u ermee bekend dat studiesucces afneemt als gevolg van financiële stress? In hoeverre bent u bereid aanvullende maatregelen te doen om deze problematiek onder studenten te helpen op te lossen?
Financiële stress is niet bevorderlijk voor studieprestaties. Samen met de onderwijsinstellingen en instanties als het Nibud blijf ik op zoek naar manieren om de financiële zelfredzaamheid van studenten verder te versterken. Dit is een weerbarstige problematiek waarvoor geen simpele, snelle oplossing voorhanden zijn. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) zo aan te passen dat het mogelijk wordt dat studenten met een collegegeldkrediet de mogelijkheid hebben om de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) te verzoeken het collegegeld rechtstreeks over te maken aan de onderwijsinstelling, om daarmee de studenten te ontlasten en het risico op uitval te verminderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben er niet van overtuigd dat juist deze jongeren, die hun financiële huishouding niet op orde hebben, gebruik zouden maken van deze mogelijkheid. Daarnaast zouden de administratieve lasten voor zowel de instellingen als DUO fors toenemen. In 2016 maakten gemiddeld circa 124.000 studenten gebruik van het collegegeldkrediet. Zoals gezegd in antwoord op vraag 3, is deze groep naar mijn overtuiging eerder gebaat bij ondersteuning door schuldhulpverleners en bij versterking van hun financiële vaardigheden.
Het bericht dat Hongaarse vrachtwagenchauffeurs die voor een Nederlands transportbedrijf rijden niet betaald hoeven te worden volgens de Nederlandse cao |
|
Jasper van Dijk (SP), Cem Laçin (SP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitspraak van het gerechtshof in Den Bosch dat Hongaarse vrachtwagenchauffeurs die voor het Nederlandse transportbedrijf Van den Bosch internationale transporten uitvoeren, niet betaald hoeven te krijgen volgens de Nederlandse cao?1
Wat is uw reactie op de uitspraak van het gerechtshof dat de zogenoemde «charterbepaling» niet van toepassing is waardoor de vanuit Hongarije ingevlogen chauffeurs niet onder de Nederlandse cao vallen?
Wat is uw reactie op de uitspraak van het gerechtshof dat ook de Europese detacheringsregel niet van toepassing is, wat erop neer komt dat de Hongaarse chauffeurs geen recht hebben op de in Nederland geldende arbeidsvoorwaarden?
Vindt u dat de wetgeving op dit punt – ondanks alle mooie woorden en intenties om schijnconstructies en verdringing aan te pakken – geen stand houdt voor de rechter? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat is uw reactie op het argument dat de wet niet wordt overtreden omdat de ritten vanuit Nederland voor een groot deel in het buitenland plaats vinden? Op welke manier is de wetgeving hierover onvoldoende duidelijk?
Deelt u de mening dat met deze uitspraak ook de deur voor andere transportbedrijven wagenwijd wordt opengezet om met soortgelijke (schijn)constructies de Nederlandse arbeidsmarkt verder te ondermijnen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. De uitspraak lijkt te gaan over een zeer specifieke situatie, waarin de werknemers van het Hongaarse bedrijf in Hongarije wonen, daar sociaal verzekerd zijn en ook voor andere opdrachtgevers rijden. Het gerechtshof Den Bosch komt daarom tot de conclusie dat de arbeidsovereenkomst van de chauffeurs nauwer is verbonden met Hongarije dan met Nederland. Het Nederlandse recht is daarom niet van toepassing. Door de specifieke kenmerken van deze zaak kunnen hier echter geen algemene conclusies aan worden verbonden; er is dus geen deur voor een schijnconstructie open gezet.
In algemene zin ben ik overigens van mening dat de duidelijkheid van de Europese regelgeving over bijvoorbeeld de toepasselijkheid van de detacheringsrichtlijn in het wegtransport te wensen over laat. Die onduidelijkheid werkt schijnconstructies in de hand.
Wat hebt u te bieden aan transportbedrijven die Nederlandse chauffeurs in dienst hebben tegen fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden, maar die vanwege oneerlijke concurrentie steeds vaker werk verliezen aan bedrijven als Van den Bosch?
Ik blijf mij hard maken voor gelijk loon voor gelijk werk op dezelfde plek.
Is de uitspraak van het gerechtshof voor u aanleiding om de wet aan te scherpen? Zo nee, hoe gaat u voorkomen dat Nederlandse en Hongaarse chauffeurs in een Europese race naar de bodem tegen elkaar worden uitgespeeld?
Het internationaal transport is bij uitstek een bedrijfsactiviteit die op Europees niveau gereguleerd moet worden. Ik kijk daarom uit naar de voorstellen die de Europese Commissie zal doen om een meer gelijk speelveld te creëren en de regels duidelijker te maken.
Het bericht dat Israël het visum van NRC-correspondent Derk Walters niet wil verlengen |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u de Israëlische autoriteiten opheldering vragen over het verscherpte toezicht waaronder NRC-correspondent Walters kennelijk al langer stond?1 Kunt u daarbij vragen wat de bedoeling is van toezicht op journalisten in een democratische rechtstaat als Israël en of dit past bij een land als Israël? Kunt u hen vragen of Israël het belang van een vrije en kritische pers onderkent? Kunt u hen vragen of het de taak van het Government Press Office is de inhoud van journalistieke publicaties te beoordelen?
Het is het kabinet bekend dat de Israëlische autoriteiten berichtgeving over Israël door buitenlandse correspondenten, inclusief die van het NRC, kritisch volgen. De Israëlische Government Press Office heeft in een officiële reactie echter aangegeven dat de reden voor het besluit ten aanzien van het visum van NRC-correspondent Walters is gelegen in het feit dat hij de Israëlische wet heeft overtreden door gedurende enkele maanden werkzaam te zijn zonder visum. In deze reactie stelt de Government Press Office voorts dat de inhoud van de berichtgeving geen rol heeft gespeeld in de besluitvorming. Het is evenwel moeilijk aan de indruk te ontkomen dat dit laatste wel degelijk het geval is geweest.
Het kabinet heeft kennisgenomen van het besluit van de Israëlische autoriteiten. Israël is net als ieder ander land vrij zijn toelatingsbeleid te bepalen. Het kabinet betreurt evenwel dat het visum van de NRC-correspondent in Israël niet met een jaar wordt verlengd.
Het kabinet heeft de Israëlische autoriteiten de afgelopen tijd meermaals aangesproken op deze kwestie, in goed overleg met NRC. Nederland hecht aan de vrijheid van meningsuiting en vindt dat journalisten overal ongestoord hun werk moeten kunnen doen. Die boodschap draagt het kabinet wereldwijd uit, ook richting Israël. De Israëlische autoriteiten zijn volledig op de hoogte van het standpunt van het kabinet.
Kunt u de Israëlische ambassadeur vragen of hij inderdaad aan het Government Press Office heeft doorgegeven dat zijn ambassade «al jaren bezorgd is over de manier waarop NRC over Israël schrijft» en zo ja, waarom? Kunt u hem vragen of hij begrijpt dat deze kwestie Israël meer schade berokkent dan publicaties van NRC eventueel zouden doen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u opheldering vragen over de kwestie dat NRC volgens het Israëlische Government Press Office niet aan de eisen van een mediaorganisatie zou voldoen en vragen waarom deze foutieve beoordeling nu toch de consequentie krijgt dat het visum van Walters niet verlengd wordt? Kunt u aandringen op herstel van deze situatie zodat het visum gewoon met een jaar verlengd wordt zoals gebeurd was als niet het foutieve oordeel was gegeven dat NRC niet aan de eisen van een mediaorganisatie voldoet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de reactie van de Israëlische autoriteiten geweest toen u hen op deze kwestie aangesproken heeft, blijkens het bericht in NRC van 3 mei jl?2
Zie antwoord vraag 1.
Het boetebeleid voor onverzekerde auto's die buiten gebruik zijn |
|
Rob Jetten (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Het absurde Nederlandse boetebeleid: 18.733 celstraffen voor onverzekerde auto's (die in de garage staan)»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de stelling dat de meeste onverzekerde auto's ten aanzien waarvan een boete op grond van artikel 30 Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen wordt opgelegd, al lang niet meer op de weg komen?
Als een voertuig onverzekerd de weg op gaat kan dit, na het veroorzaken van een ongeval, leiden tot niet verzekerde schade van slachtoffers. Om te voorkomen dat onverzekerde voertuigen de weg op gaan is het in artikel 30, tweede lid van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (Wam) strafbaar gesteld om voor een motorrijtuig dat in het kentekenregister is ingeschreven en tenaamgesteld geen verzekering af te sluiten, of de verzekering niet in stand te houden. Het gaat hierbij om een voertuigverplichting: alle voertuigen waarvoor een kenteken is afgegeven en tenaam zijn gesteld moeten verzekerd zijn. Het maakt daarbij niet uit of een voertuig al dan niet gebruik maakt van de openbare weg. Het rijden zonder verzekering is daarnaast in artikel 30, vierde lid van de Wam, met een zwaardere straf, apart strafbaar gesteld.
Er wordt niet bijgehouden of de voertuigen waarvoor een boete wordt opgelegd wegens overtreding van artikel 30, tweede lid van de Wam niet meer op de weg komen. Het is namelijk de verantwoordelijkheid van de eigenaar om het voertuig te schorsen of uit het kentekenregister te laten halen als een voertuig stilstaat en niet meer de openbare weg op gaat, of de tenaamstelling zou moeten komen te vervallen. Als een voertuig wordt geschorst, dan stopt gedurende de termijn van de schorsing de Wam-verplichting.
In opdracht van het Openbaar Ministerie (OM) vergelijkt de Dienst Wegverkeer (RDW) periodiek het kentekenregister met het verzekeringenregister2 (CRWAM) om te zien voor welke voertuigen geen verzekering staat geregistreerd, de zogenoemde registervergelijking. Verzekeraars dienen verzekeringen die bij hen worden afgesloten aan te melden bij dat verzekeringsregister. Als uit de registervergelijking blijkt dat een motorrijtuig wel in het kentekenregister maar niet in het verzekeringsregister staat, stuurt de RDW eerst een vorderingsbrief waarin de kentekenhouder wordt gewezen op de wettelijke verplichting en de strafbaarheid bij het niet naleven van die verplichting. In de vorderingsbrief wordt de mogelijkheid gegeven om met een geschrift van een verzekeraar te laten blijken dat het voertuig wel verzekerd is, maar kennelijk niet in het register is aangemeld. Als blijkt dat een voertuig toch niet verzekerd is, dan volgt een administratiefrechtelijke boete op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). Een voertuig wordt maximaal drie keer per jaar middels de registervergelijking gecontroleerd. Als er gedurende een langere periode geen verzekering is afgesloten kan dus maximaal drie keer per jaar een boete worden opgelegd voor het niet hebben van een verzekering (herhaalde constatering). Er wordt meerdere keren per jaar gecontroleerd omdat het, zoals hierboven beschreven, van belang is dat alle voertuigen een verzekering hebben en het niet mag lonen om geen verzekering af te sluiten. Ook dient voorkomen te worden dat er na het betalen van een boete geen prikkel meer is om alsnog een verzekering af te sluiten.
In mijn brief van 16 februari 20173 ben ik ingegaan op het onderzoek naar het onder het toepassingsbereik brengen van de Wahv van artikel 30, tweede lid, van de Wam. Voorheen werden die zaken via het strafrecht afgedaan. Door de bestuursrechtelijke afdoening werd het mogelijk de handhavingsdruk te vergroten (er konden meer registercontroles worden gedaan met dezelfde capaciteit). Daarbij is gebleken dat bepaalde groepen voertuigen vaker onverzekerd zijn en bepaalde kentekenhouders artikel 30, tweede lid, Wam vaker overtreden. Zoals ik in die brief heb aangegeven zijn er al verschillende maatregelen in gang gezet om te voorkomen dat voertuigen onverzekerd zijn; die moeten voorkomen dat voertuigen bij herhaling nog steeds onverzekerd blijven. Preventieve maatregelen, die moeten voorkomen dat voertuigen onverzekerd zijn, staan daarbij voorop en pas als die niet tot het beoogde doel leiden is handhaving het sluitstuk. Over het voorkomen van onverzekerde voertuigen die wel verzekerd moeten zijn ben ik met de ketenpartners in overleg getreden om meerdere preventieve maatregelen uit te werken. Daarnaast is er een pilot (Betekenisvolle Interventie Registervergelijking; BIR) gedaan waarin door de RDW, bij een nieuwe constatering na twee eerdere boetes die niet hebben geleid tot het verzekeren van het voertuig, contact wordt gezocht met deze kentekenhouders. Omdat deze pilot een succesvolle bijdrage levert aan het voorkomen van herhaalde constateringen wordt de werkwijze van deze pilot in 2017 structureel toegepast. Als laatste worden bij het onderzoek naar het progressief boetestelsel ook het overbrengen van de afdoening van artikel 30, tweede lid, Wam naar het strafrecht en de afdoening van de herhaalde constatering in het strafrecht meegenomen.
Hoe beoordeelt u de stelling dat veel mensen worden geconfronteerd met stapelingen van boetes, terwijl de voertuigen waar het om gaat niet meer op de weg (kunnen) komen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid het stapelen van boetes tegen te gaan? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de Dienst Wegverkeer (RDW) is begonnen met een programma «maatschappelijk verantwoord handhaven»? Zo ja, hoe beoordeelt u dat programma? Bent u bereid dat programma aan te passen, bijvoorbeeld door eerder contact op te nemen met mensen die een boete krijgen en/of versterking van de aanpak van schrijnende gevallen?
Ja, het klopt dat er een programma «maatschappelijk verantwoord handhaven» is. Het programma richt zich vooral op preventie. Dit betekent dat er meer wordt geïnvesteerd in informeren en waarschuwen en dat handhaving gezien wordt als een (repressief) sluitstuk in plaats van een doel op zich. Binnen het programma «maatschappelijk verantwoord handhaven» wordt actief contact gelegd met mensen en kunnen eventuele mogelijke schrijnende situaties eerder worden gesignaleerd (vroeg signalering) en voorkomen. Onderdeel van het programma is de in antwoord 4 genoemde pilot (BIR).
De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid heeft recent het rapport «Weten is nog geen doen; Een realistisch perspectief op redzaamheid 4» gepubliceerd, waarin wordt gerefereerd aan de toegenomen tevredenheid van kentekenhouders als gevolg van het programma Maatschappelijk Verantwoord Handhaven.
Hoe beschouwt u de constatering in het artikel dat veel mensen niet, of onvoldoende, op de hoogte zijn van de geldende regels?
Er is een groep mensen die de geldende regels bewust of onbewust niet nakomt. Vanuit het rapport «Gegijzeld door het systeem»5, dat is gepresenteerd door de Nationale ombudsman, valt op te maken dat de stapeling van boetes voor een deel voortkomt uit onvoldoende kennis van de geldende regels.
Voorafgaand aan het verschijnen van het rapport zijn verschillende initiatieven gestart die een bijdrage leveren aan een versterkte voorlichting. Intensivering van het waarschuwingsmoment, verduidelijking van de schriftelijke correspondentie en meer persoonlijk contact zijn hier voorbeelden van. Begin dit jaar heeft de Nationale ombudsman in zijn Rapportbrief kenbaar gemaakt dat verschillende goede initiatieven vanuit de ketenpartners tot wasdom zijn gekomen. Hierin wordt positief gerefereerd aan de eerder genoemde pilot (BIR) binnen het programma Maatschappelijk Verantwoord Handhaven. De Ombudsman stelt dat «Door de BIR in het reguliere werkproces op te nemen, er vanuit de keten niet langer min of meer mechanisch wordt gehandeld, maar dat er een contactmoment is ingebouwd voordat een situatie van opeenstapeling van boetes kan ontstaan.» Door dit contactmoment is het mogelijk om betrokken burgers in toenemende mate op de hoogte te brengen van geldende regels, het doel van deze regels en wat er gedaan kan worden om weer aan de verplichtingen te voldoen.
Naast deze maatregelen zijn er nog een aantal andere maatregelen genomen op het gebied van voorlichting:
Bent u bereid de voorlichting te versterken? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Wat betekenen de constateringen in het artikel voor de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften op grond waarvan sinds 2011 strengere handhaving op onverzekerde voertuigen plaatsvindt?
Zoals ik al in mijn brief van 16 februari 2017 heb aangegeven worden bij het onderzoek naar het progressief boetestelsel ook het overbrengen van de afdoening van artikel 30, tweede lid, Wam naar het strafrecht (met een strafbeschikking, dus niet meer via de Wahv) en de afdoening van de herhaalde constatering in het strafrecht meegenomen.
De dagvaarding van het sociaal werkbedrijf Alescon door FNV Overheid vanwege het inzetten van werknemers via een schijnconstructie |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat vindt u van het bericht dat FNV Overheid het sociaal werkbedrijf Alescon in Assen heeft gedagvaard omdat het bedrijf medewerkers via schijnconstructies laat werken?1
Ik heb hiervan kennisgenomen. Aangezien de zaak onder de rechter is, is het niet aan mij hierover een oordeel te vellen. Waar mogelijk zal ik wel een aantal feiten toelichten. Voor de beantwoording van de vragen heb ik informatie ingewonnen bij FNV en Alescon.
Deelt u de mening dat de constructie die door Alescon gehanteerd wordt om loonkosten uit te sparen in strijd is met de wet en de cao? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om deze schijnconstructie tegen te gaan? Zo nee, hoe typeert u de gehanteerde constructie dan wel?
Deze vraag maakt onderdeel uit van de dagvaarding die op dit moment onder de rechter is. Het is aan de rechter om te beoordelen of er conform wet- en regelgeving is gehandeld.
Is het u bekend welke juridische positie Alescon en AwerC-Flex ten opzichte van elkaar hebben? Kunt u in uw antwoord ingaan op hun rechtsvorm, bedrijfsactiviteiten en de wijze waarop deze twee bedrijven rechtspositioneel met elkaar verbonden zijn?
Desgevraagd is mij gemeld dat Alescon een Gemeenschappelijke Regeling (publiekrechtelijk lichaam) is van zes gemeenten. AwerC-Flex is een besloten vennootschap, waarvan de aandelen volledig in eigendom zijn van de besloten vennootschap Alescon Personeels Management. De aandelen van Alescon Personeelsmanagement zijn volledig in eigendom van Alescon.
Is het waar dat desbetreffende WSW-werknemers in het kader van de WSW ook steeds werk op locatie van Alescon onder aangepaste omstandigheden hebben verricht? Zo ja, wat is hierover uw mening?
Ja, ik begrijp van Alescon dat een deel van de medewerkers van AwerC-Flex onder aangepaste omstandigheden werkzaamheden hebben verricht op de locatie van Alescon. Het is aan de rechter om te beoordelen of er conform wet- en regelgeving is gehandeld.
Is het waar dat sinds 2011 werknemers bij Alescon een schriftelijke arbeidsovereenkomst hebben gesloten met AwerC-Flex op basis waarvan zij bij Alescon te werk werden gesteld? Zo ja, om hoeveel werknemers gaat het?
Ja, ik begrijp van Alescon dat dat eind 2016 in totaal 274 werknemers waren.
Welk contractvorm(-en) hebben de werknemers bij AwerC-Flex? Waarop is de beloning gebaseerd? In hoeverre verschilt deze van de cao SW?
Ik begrijp van Alescon dat de medewerkers een arbeidsovereenkomst hebben. AwerC-Flex is lid van de ABU. De cao voor uitzendkrachten is van toepassing. Deze cao gaat uit van inlenersbeloning. Dit betekent dat de uitzendkracht hetzelfde salaris verdient als de overige personeelsleden van de inlener die dezelfde werkzaamheden uitvoeren en volgens de cao van de inlener worden betaald. Verschillen tussen de cao’s zitten ondermeer in de eindejaarsuitkering, seniorenverlof, loondoorbetaling bij ziekte en vergoeding van de vakbondcontributie.
Gaat het bij de uitzending door AwerC-Flex aan Alescon om «begeleid werken», waarbij de werkende een reguliere arbeidsovereenkomst sluit met de betreffende werkgever, op basis van de binnen diens eigen bedrijf geldende arbeidsvoorwaarden? Zo nee, is hier sprake van een schijnconstructie? Indien dit het geval is, welke maatregelen gaat u hiertegen nemen?
Ik begrijp van Alescon dat de werknemers van AwerC-Flex met een Wsw-indicatie een arbeidsovereenkomst «begeleid werken» hebben zoals bedoeld in artikel 7 van de Wet sociale werkvoorziening. Het is verder aan de rechter om te beoordelen of er conform wet- en regelgeving is gehandeld.
Is het waar dat Alescon en AwerC-Flex door de bovengenoemde uitzendconstructie en de toepassing van de ABU-cao ten onrechte gebruik hebben gemaakt van de subsidieregeling? Zo ja, welke maatregelen gaat u hiertegen nemen?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat de betrokken werknemers, ongeacht de keuze van gedaagden voor een schriftelijke uitzendconstructie via AwerC-Flex, ook sinds 2011 en tot 2015 feitelijk steeds krachtens een arbeidsovereenkomst bij Alescon in dienst zijn getreden en gebleven? Zo ja, vindt u dat Alescon als werkgever verplicht is om de betreffende werknemers alle rechten toe te kennen die hen toekomen op basis van de cao SW?
Het is niet aan mij om hierover een oordeel uit te spreken. Het is aan de rechter om dit te beoordelen. In zijn algemeenheid geldt dat, in het geval sprake is van begeleid werken, niet de cao Sociale Werkvoorziening van toepassing is maar de arbeidsvoorwaarden waar de betrokkene in dienst is.
Wat is uw reactie op de brief van 1 november 2016 van Alescon-directeur Moorlag aan de FNV waarin hij het volgende zegt over de keuze voor de uitzendconstructie: «Deze werkwijze leidt tot lagere loonkosten en daardoor meer ruimte om werknemers te werk te stellen»? Deelt u de mening dat we deze «race tot the bottom» nu juist moeten bestrijden?
Doel van de Participatiewet is zoveel mogelijk mensen met een arbeidsbeperking bij reguliere werkgevers te laten werken, tegen de geldende arbeidsvoorwaarden van de sector. Daarbij vind ik het van belang dat er sprake is van een gelijk speelveld, dat wil zeggen zonder onderlinge concurrentie op loonkosten. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de wijze waarop de uitvoering van de Participatiewet georganiseerd wordt en de gemeenteraden hebben daarbij een controlerende rol. Cao-partijen zijn verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van cao’s. Indien zij er niet uitkomen, kunnen ze – zoals nu gebeurt – de rechter vragen een uitspraak te doen.
De aanschaf van een Boeing 737 Business Jet als nieuw regeringsvliegtuig |
|
Rob Jetten (D66), Paul van Meenen (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u de Kamer aangeven op grond van welke door de Staat gestelde voorwaarden alle vier de inschrijvingen in de aanbestedingsprocedure niet geldig zijn verklaard? Zo nee, kunt u onderbouwen waarom u meent dat u deze informatie niet aan de Kamer kunt verschaffen zonder vermelding van specifieke inschrijvers?1
Bij beoordeling van de biedingen is conform het aanbestedingsrecht achtereenvolgens getoetst of:
Ieder onderdeel levert op zichzelf een ongeldige bieding op indien hieraan niet wordt voldaan. Pas indien alle vragen positief beantwoord worden, is er sprake van een geldige bieding. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld ging het om biedingen voor nieuwe en tweedehands vliegtuigen en had op basis van bovenstaande criteria geen van de vier inschrijvers een geldige inschrijving.
De beginselen van het aanbestedingsrecht beperken mij in het openbaar kunnen maken van informatie over de inschrijvingen. Op hoofdlijnen kan ik het volgende melden over de inschrijvingen van Boeing en Airbus, omdat hier de focus is op komen te liggen, mede naar aanleiding van mediaberichten waarin Airbus heeft bevestigd aan de aanbestedingsprocedure deelgenomen te hebben.
Airbus heeft aan geen van de genoemde onderdelen voldaan. Wat betreft onderdelen 1. en 2. is een groot deel van de gevraagde stukken niet aangeleverd door Airbus. Hierdoor was haar inschrijving niet compleet en werd ondermeer niet voldaan aan de geschiktheidseisen. Eén van die geschiktsheidseisen is dat aangetoond wordt dat de inschrijver ervaring heeft met het inbouwen van VIP of corporate vliegtuiginterieurs, zo nodig met gebruikmaking van een onderaannemer, hetgeen van groot belang was voor het turnkey concept van de aanbesteding.
Bij Boeing hield de ongeldigheid alleen verband met onderdeel 3.
Op grond van de Aanbestedingswet (artikel 2.28 lid 2) kan een onderhandelingsprocedure zonder voorafgaande aankondiging worden toegepast na ontvangst van uitsluitend ongeldige inschrijvingen indien één of meer inschrijvers aan de daaraan gestelde voorwaarden voldoen. Daarvoor moeten inschrijvers in ieder geval voldoen aan de vereisten uit onderdeel 1. en de geschiktheidseisen uit onderdeel 2. Boeing voldeed hieraan en Airbus niet.
Om welke redenen is ervoor gekozen om door te onderhandelen met enkel Boeing en niet met andere leveranciers, waardoor er is dooronderhandeld voor een toestel dat 18 miljoen euro duurder is uitgevallen? Waarom is niet gekozen voor het overdoen van de aanbesteding, zodat meerdere partijen wederom de kans hadden gekregen om onder de juiste voorwaarden een concurrerend bod uit te brengen?
Zoals hierboven aangegeven was Boeing de enige inschrijver die op grond van de bepalingen in de Aanbestedingswet uitgenodigd kon worden om te onderhandelen. Ik heb ervoor gekozen om dat traject in te gaan om te proberen alsnog tot gunning van de opdracht te komen. Dat is uiteindelijk na stevig onderhandelen met Boeing gelukt. Als het onderhandelingstraject niet tot een voor het kabinet aanvaardbare uitkomst zou hebben geleid, was ik alsnog overgegaan tot het houden van een nieuwe aanbesteding.
Ten aanzien van het vermeende prijsverschil is het van belang uw Kamer te wijzen op enkele feiten.
De kosten voor de Boeing Business Jet van 92,7 miljoen euro zoals gemeld aan de Kamer zijn inclusief de BTW die door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu rechtstreeks aan de belastingdienst afgedragen moet worden over de prijs van het vliegtuig2 (21%)). Dit laatste houdt verband met het feit dat het vliegtuig wordt gekocht van een in het buitenland gevestigde partij. Dit betekent dat het exclusief BTW om een bedrag van 76,9 miljoen euro gaat. De biedingen van de vier inschrijvers op 12 december 2016 waren exclusief belastingen die door de Staat afgedragen moeten worden («aanschafprijs»). Dit was bewust zo uitgevraagd in de aanbestedingsdocumenten.
Voor zover NRC stelt dat Airbus op 12 december 2016 een vliegtuig voor een bedrag van rond 75 miljoen euro inclusief alle belastingen heeft aangeboden is dat feitelijk onjuist, omdat dit bedrag geen rekening houdt met de door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu aan de belastingdienst af te dragen BTW hierover.
Wanneer rekening gehouden wordt met het bovenstaande bedraagt het verschil in prijs tussen Boeing en het in het NRC artikel genoemde bod van Airbus niet het vermeende verschil van 18 miljoen euro maar een bedrag minder dan € 2 miljoen. Hierbij wil ik graag aangeven dat deze bedragen niet te vergelijken zijn omdat het bod van Airbus gekoppeld is aan een ongeldige inschrijving en de aan uw Kamer gemelde kosten voor de Boeing Business Jet uitgaan van een door mij geaccepteerde bieding na onderhandelingen.
Toen de keuze werd gemaakt de aanbesteding niet over te doen, waarom voldeed alleen Boeing Company klaarblijkelijk aan de vereisten die worden gesteld in het aanbestedingsrecht voor het toepassen van een onderhandelingsprocedure zonder voorafgaande aankondiging?
Zie antwoord op vraag 1.
Kunt u aangeven hoe de Kamer zonder bovenstaande informatie goed kan beoordelen of de keuze om alleen met Boeing Company door te onderhandelen een juiste was? Zo nee, waarom niet?
Met mijn antwoorden op vraag 1 en 2 verschaf ik uw Kamer meer inzicht om zich dat oordeel te kunnen vormen, terwijl ik tegelijkertijd rekening heb te houden met het feit dat de beginselen van het aanbestedingsrecht mij beperken in het openbaar kunnen maken van informatie over de inschrijvingen.
Kunt u reageren op het bericht dat Airbus verrast zou zijn geweest door de keuze voor Boeing Company en u heeft verzocht de keuze te heroverwegen?2 Is dit überhaupt nog mogelijk?
Ik heb inderdaad 28 april een brief van Airbus ontvangen waarin mij is gevraagd de keuze te heroverwegen. Deze brief verraste mij omdat ik op 2 februari 2017 alle inschrijvers schriftelijk heb laten weten dat hun inschrijving ongeldig was. In dezelfde brief heb ik ook het besluit kenbaar gemaakt dat wij met 1 partij de onderhandelingen zouden starten. Airbus had tegen beide besluiten bezwaar kunnen indienen en de gang naar de rechter kunnen maken. Dit is door Airbus, noch door de andere afgevallen partijen, gedaan. Daarmee heeft Airbus haar rechten prijsgegeven. Verder merk ik op dat Airbus mij op 22 februari 2017 een brief heeft gestuurd waarin ze aangaf genoemde besluiten volledig te respecteren.
Het contract met Boeing is op 26 april jl. getekend.
Kunt u reageren op de mening dat het zeer ongebruikelijk is om in de specificatie van de aanbesteding de mogelijkheid open te stellen voor een tweedehands óf een nieuw vliegtuig?3 Indien dit inderdaad ongebruikelijk is, waarom is daar dan toch voor gekozen?
Het kabinet wilde nadrukkelijk naast fabrikanten van nieuwe vliegtuigen de tweedehands markt de gelegenheid bieden mee te doen met deze aanbesteding. Voor beide golden dezelfde functionele eisen en waren afgewogen beoordelingscriteria opgesteld om deze onderling te kunnen vergelijken.
Zoals eerder aan uw Kamer aangegeven, zijn ook zowel inschrijvingen voor tweedehands als voor nieuwe vliegtuigen ontvangen.
Kunt u aangeven of de keuze van de Koning voor het halen van een brevet voor de Boeing 737 een persoonlijke keuze betrof of dat deze beslissing door u genomen is dan wel in gezamenlijkheid met u genomen is? Zo nee, waarom niet?
Het gastvliegerschap van de Koning is een privé aangelegenheid en vindt niet plaats in het kader van de uitoefening van de koninklijke functie. Het besluit van KLM om de F70 te vervangen was voor de Koning aanleiding om zich om te scholen. De Koning wilde graag zijn gastvliegerschap bij KLM voortzetten. Dat kan binnen Europa op de Embraer en op de Boeing 737. Om de bestemmingen af te wisselen ten opzichte van de vluchten die hij met de F70 maakte, heeft hij toen de keuze gemaakt voor de Boeing. De omscholing gaat eind mei 2017 van start.
Hoe ziet binnen het kabinet de beslisboom omtrent de aanschaf van een nieuw regeringsvliegtuig er precies uit? Kunt u aangeven of de Koning daarbinnen een rol heeft en, zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Ter voorbereiding van de aanbesteding is gekeken naar de functionele eisen waaraan een toestel moet voldoen. Alle gebruikers inclusief het koninklijk huis als één van de gebruikers van het toestel, zijn gevraagd hiervoor een inbreng te leveren. Belangrijke functionele eisen waren uiteindelijk dat het toestel een gelijkwaardige capaciteit zou krijgen als de KBX, zonder tussenstop de overzeese Koninkrijksdelen moet kunnen bereiken en dat er een gepast en functioneel interieur in zou komen vergelijkbaar met de huidige KBX. Dit is in de aanbesteding zo uitgevraagd.
Het kabinet is verantwoordelijk en heeft besloten over de functionele eisen van het regeringsvliegtuig en de wijze waarop de aanbesteding ingericht moest worden (o.a. turn key aanpak). Het Koninklijk Huis heeft geen rol gehad in het besluitvormingstraject. De suggestie dat het kabinet «om de Koning» zou hebben besloten tot het gunnen van het contract aan Boeing is onjuist. De Kamer is voorafgaand aan de aanbesteding in de Kamerbrief van 8 juli 20165 geïnformeerd over de aanpak.
Kunt u de Kamer voorzien van een feitenrelaas inclusief tijdlijn waarin u aangeeft hoe de besluitvorming vanaf de keuze voor een nieuw vliegbrevet voor de Koning tot het daadwerkelijk zetten van een handtekening onder een koopcontract eruit heeft gezien? Zo nee, waarom niet?
Oost-Europese uitzendkrachten die worden ingezet bij sociale werkbedrijven |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over de uitzending van Nieuwsuur waarbij Oost-Europese uitzendkrachten ingezet worden bij sociale werkbedrijven?1
Het feit dat er in de reportage wordt gesproken over Oost-Europese uitzendkrachten werd veroorzaakt doordat de Tomingroep met een onderaannemer werkt die gespecialiseerd is in buitenlandse arbeidskrachten die op hun beurt weer gespecialiseerd zijn in groenwerk en productiewerk. Het is echter geen beleid van de Tomingroep om zich specifiek op die doelgroep te richten. Het is het jammer dat deze incidentele inzet van (Oost-Europese) uitzendkrachten het belangrijkste thema vormde voor deze uitzending, want oorspronkelijk was het manifest van de wethouders over de betaalbaarheid van de sociale werkvoorziening het belangrijkste onderwerp voor deze uitzending.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat Oost-Europese uitzendkrachten werken bij sociale werkbedrijven, terwijl arbeidsgehandicapten thuis op de bank zitten? Zo ja, wat gaat u ondernemen om hier een eind aan te maken? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat het werk dat primair bedoeld is voor mensen met een arbeidsbeperking niet door (Oost-Europese) uitzendkrachten moet worden gedaan.
De werkzaamheden bij sw-bedrijven worden in uitgevoerd door mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt die tot de doelgroep van de Participatiewet horen. Als de opdrachten van werkgevers die aan een sw-bedrijf worden verstrekt echter niet op tijd kunnen worden uitgevoerd bij gebrek aan personeelscapaciteit vind ik het acceptabel bij wijze van uitzondering uitzendkrachten in te huren. Hiermee worden werkplekken die in de toekomst wel bezet kunnen worden door de doelgroep van de Participatiewet ook veilig gesteld.
Hoeveel sociale werkplaatsen maken gebruik van uitzendkrachten? Indien de cijfers niet voorhanden zijn, bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Over deze cijfers beschik ik niet. De koepelorganisatie van de sw-bedrijven Cedris heeft aangegeven dat er sprake is van incidentele inzet. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Participatiewet en maken daarover afspraken met de sw-bedrijven.
Welk percentage van de werknemers van sociale werkplaatsen bestaat momenteel uit uitzendkrachten en hoe verhoudt zich dat tot percentages in het verleden, voor invoering van de Participatiewet? Kunt u in uw antwoord tevens (in percentages) aangeven wat het land van herkomst is van de uitzendkrachten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid te onderzoeken in hoeverre schijnconstructies worden toegepast en in hoeverre de cao Sociale Werkplaatsen (SW) wordt ontdoken of ontweken bij werkvoorziening voor arbeidsbeperkten? Zo ja, wanneer wordt het resultaat hiervan naar de Kamer gestuurd? Welke maatregelen gaat u nemen om dit tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
De controle op de naleving van cao’s is primair de verantwoordelijkheid van sociale partners. Het is belangrijk dat zij de cao-naleving bevorderen en op de naleving toezien. Dat bevordert eerlijke concurrentie tussen bedrijven en werkt corrigerend indien werknemers worden onderbetaald door malafide bedrijven. In hoeverre de cao Sociale Werkplaatsen in de specifieke casus wordt ontdoken is niet aan mij om te beoordelen. De cao-partijen kunnen de Inspectie SZW verzoeken om een aanvullend onderzoek te doen naar naleving van de cao-voorwaarden. Wanneer het de naleving van de cao voor uitzendkrachten betreft, kan de Inspectie worden gevraagd een onderzoek in te stellen naar de naleving van artikel 8 van deze wet, de zogenaamde Loonverhoudingsnorm.
Hoeveel mensen met een arbeidsbeperking zitten momenteel thuis?
Eind 2016 behoren 79 duizend arbeidsgehandicapte mensen tot de werkloze beroepsbevolking (Bron: CBS).
Hoe verklaart u dat arbeidsbeperkten niet of onvoldoende via gemeenten aan de slag komen bij sociale werkbedrijven?
Sw-bedrijven spelen een belangrijke rol bij de uitvoering Participatiewet. Gemeenten organiseren het nieuw beschut werk veelal bij de sw-bedrijven. Onlangs heb ik uw Kamer geïnformeerd over de besteding van de middelen (30 miljoen euro) uit de motie Kerstens om de omvorming van de sw-bedrijven tot toekomst gerichte werkbedrijven te ondersteunen. De resultaten waren positief en veel gemeenten kiezen voor een brede uitvoering van de Participatiewet door de nieuwe werkbedrijven. Dat het nog beter kan blijkt uit het gegeven dat gemeenten de mensen uit de doelgroep onvoldoende kennen. Om de transparantie van de bestanden bij gemeenten te vergroten heb ik daarom extra middelen (3 miljoen euro) aan gemeenten beschikbaar gesteld om de kandidatenverkenner zoals ontwikkeld door UWV ook door gemeenten versneld te laten vullen. Daarnaast is per 1 januari 2017 de mogelijkheid geschapen om zichzelf te melden bij het UWV om voor beschut werk in aanmerking te komen, ook de «warme» overdracht van leerlingen van de VSO/PRO scholen aan gemeenten stimuleert de participatie van arbeidsbeperkten.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is als sociale werkbedrijven concurreren met het bedrijfsleven door opdrachten «voor dumpprijzen» uit de markt te halen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
In het Cedris-rapport «Optimaliseren van het verdienvermogen», mede mogelijk gemaakt door ondersteuning vanuit SZW, zijn in 2014 thema’s benoemd waarvoor onderzocht kon worden of besparingen mogelijk zijn. Eén van de thema’s betrof de marktconformiteit. De levensvatbaarheid van het sw-bedrijf als geheel moet hierbij een rol spelen.
Het betreffende bedrijf uit de Nieuwsuur uitzending geeft aan dat zij absoluut niet tegen dumpprijzen werken. Het bedrijf is tot nu toe altijd winstgevend geweest. De Tomingroep weigert opdrachten die te ver onder het markttarief liggen. Sw-bedrijven hebben eenvoudige verpakkingswerkzaamheden echter wel nodig, omdat een aanzienlijk deel van de zittende sw-populatie (het zogenaamde beschutte deel van de Wsw, ca 30% van de totale sw-populatie) daarop is aangewezen.
Wat is uw reactie op de noodkreet van ruim 200 wethouders dat het gemeenten financieel onmogelijk wordt gemaakt werkzoekenden met een afstand tot de arbeidsmarkt naar betaald werk te begeleiden?2
Ik heb op 21 april 2017 per brief aan uw Kamer gereageerd op het Manifest van de wethouders waarnaar u verwijst. Samenvattend concludeerde ik in deze brief dat een duurzame en sluitende sociale infrastructuur in elke arbeidsregio essentieel is. Een goede samenwerking tussen gemeenten, sociale partners, UWV en sw-bedrijven is onontbeerlijk om de kansen die de huidige conjuncturele omstandigheden bieden om ook de kwetsbare groepen aan het werk te helpen te benutten. Dat vraagt forse inspanningen van alle betrokken partijen. Ik blijf de financiële condities waaronder dit gebeurt goed monitoren, zodat we zo nodig aanpassingen kunnen bewerkstelligen.
Onderschrijft u de analyse van de wethouders dat de in 2012 gemaakte prognoses over de uitstroom van werknemers vanuit de Wet Sociale Werkvoorziening (WSW) niet aansluiten bij de werkelijkheid? Kunt u in uw antwoord kwantificeren hoeveel de daadwerkelijke uitstroom is, van welke uitstroom werd uitgegaan en welke financiële tekorten uit het verschil voortkomen voor sociale werkbedrijven?
Deze analyse onderschrijf ik niet. In mijn brief van 21 april geef ik aan dat het gerealiseerde volume op basis van voorlopige cijfers circa 300 arbeidsjaren lager is dan de raming die destijds bij de invoering van de Participatiewet is gemaakt. Inmiddels zijn de definitieve cijfers beschikbaar. Deze bevestigen dat beeld. Het volume Wsw in arbeidsjaren in 2016 bedroeg 83.014. Dat ligt onder de prognose ten tijde van de invoering Participatiewet van 83.300 arbeidsjaren. Ook in 2015 was de volumerealisatie lager dan geraamd. De uitstroom over de afgelopen twee jaar is dus iets hoger en niet lager geweest dan de prognose. Er is daarmee geen sprake van financiële tekorten als gevolg van een hoger Wsw-volume dan verwacht. Het blijft echter zaak om goed de vinger aan de pols te houden op dit punt en dat doe ik ook jaarlijks.
In hoeverre is de door u toegezegde 3 miljoen «nieuw» geld?3 Wat is hierover eerder aan de Kamer gerapporteerd, waar dient dit geld precies voor en uit welk potje is het afkomstig?
Tijdens de behandeling van de begrotingsstaten van het ministerie voor het jaar 2017 is een zestal amendementen aangenomen die worden gefinancierd uit de onderbenutting van het budget voor de sectorplannen4. Het amendement van Kamerlid Van ’t Wout en voormalig Kamerlid Kerstens ten behoeve van het opstellen en beschikbaar maken van (gemeentelijke) klantprofielen, is daar één van5. Het bedrag wordt door middel van een decentralisatie-uitkering uitgekeerd en is in de meicirculaire 2017 meegenomen. Uw Kamer is hierover bij brief van 24 april 2017 (TK 29 544, nr. 779) geïnformeerd. De middelen zijn afkomstig uit de onderuitputting van de middelen voor de sectorplannen en er is daarom geen sprake van nieuw geld.
Erkent u dat de wethouders met 3 miljoen euro nog lang niet uit de problemen zijn, aangezien zij jaarlijks 420 miljoen euro nodig hebben? Bent u bereid aan hun eis tegemoet te komen?
zie antwoord op vraag 9.
De website 'Alt Rechts' (altrechts.com) waar opgeroepen wordt om personen en organisaties op te geven die zich 'volksvijandig' zouden opstellen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de website Alt Rechts en het «Joodse overzicht» en het «overzicht volksvijandig Nederland»?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat de website actief Joden en «volksvijandige Nederlanders» inventariseert? Bent u er ook mee bekend dat volgens de website onder andere feministen, homoseksuelen en cultuur-afbrekers afgeschilderd worden als volksvijandige Nederlanders?
Ja.
Deelt u de mening dat deze website bedreigend en lasterlijk is voor mede-Nederlanders, discriminatie cultiveert en faciliteert en bewust haat en verdeeldheid zaait? Kunt u dit toelichten?
Dit zal moeten blijken uit het strafrechtelijk onderzoek dat wordt uitgevoerd onder leiding van het parket Oost-Nederland. Het onderzoek is gestart naar aanleiding van een overleg tussen MiND (meldpunt internet discriminatie) en de regionale eenheid Oost-Nederland van de Nationale Politie in maart van dit jaar.
Zijn er aangiftes gedaan tegen deze website en de beheerders? Zo ja, hoeveel en waar bevinden deze zich in het proces?
De politie heeft laten weten dat -voor zover bekend – geen aangiften zijn gedaan tegen de beheerders van de website Altrechts.com.
Deelt u de opvatting van advocaat Alberdingk Thijm dat aangifte tot het aanpakken van deze website en beheerders kan leiden?2 Kunt u dit toelichten?
De site is direct door de provider offline gehaald. Om te kunnen beoordelen of de beheerders van de website strafrechtelijk kunnen worden aangepakt, is onderzoek noodzakelijk.
Dit onderzoek loopt op dit moment al. Aangiften zijn niet noodzakelijk voor het voortzetten van het onderzoek, maar het is uiteraard van belang dat een ieder die meent slachtoffer te zijn geweest van een strafbaar feit aangifte doet.
Loopt er momenteel een onderzoek naar de website en de beheerders door het openbaar ministerie (OM)? Zo ja, waar staat dit in het proces? Zo nee, bent u bereid deze website onder de aandacht te brengen van het OM?
Ja, de politie is gestart met een onderzoek onder leiding van het parket Oost-Nederland.
Tegen welke straf kunnen de beheerders en eigenaren van de host aanlopen als het tot een veroordeling komt voor discriminatie, aanzetten tot haat, laster en smaad?
De maximum op te leggen straf voor discriminatie of aanzetten tot haat is op grond van artikel 137d van het Wetboek van Strafrecht (Sr) een gevangenisstraf voor de duur van een jaar of een geldboete van € 8.200,–. Indien het feit wordt gepleegd door een persoon die daarvan een beroep of gewoonte maakt of door twee of meer verenigde personen kan een gevangenisstraf van maximaal twee jaar of een geldboete van € 20.500,– worden opgelegd. De maximum straf voor smaad is ingevolge artikel 261 Sr een gevangenisstraf voor de duur van een jaar of een geldboete van € 8.200,–. Voor laster is dit op grond van artikel 262 Sr een gevangenisstraf voor de duur van twee jaar of een geldboete van € 20.500,–.
Het bericht ‘’Totale vernietiging van zeer groot oppervlakte gezond koraal’’. |
|
André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Totale vernietiging van zeer groot oppervlakte gezond koraal»?1
Ja.
Welke invloed heeft deze vernieling op de hoeveelheid koraal in het Caribisch gebied?
De gezondheid en populatie van koraal staat op veel plekken op de wereld onder druk, zo ook in het Caribisch gebied. Dat elk onnodige koraalvernieling dus ongewenst is staat buiten kijf. De precieze eenheidsafbakening van de schade aan het koraal is nog het onderwerp van onderzoek.
In hoeverre komt de vernieling van bijna 3,7 hectare gezond koraal overeen met de in de vergunning vermelde verplichting om zoveel mogelijk koraal-besparend te werken?
De schade naar aanleiding van de bouwwerkzaamheden, dat vooralsnog het onderwerp van onderzoek is, heeft een compromitterend karakter ten aanzien van de in de vergunning vermelde verplichting omtrent koraalbesparend werken.
Welke invloed heeft deze vernieling op het wetenschappelijke onderzoek naar het koraal op deze locatie?
Een mate van geplande schade aan het koraalrif wordt over het algemeen bij dit soort bouwwerkzaamheden van tevoren ingecalculeerd. Curaçao Ports Authority (CPA) had als compensatie dan ook een bedrag van 4 miljoen ANG beschikbaar gesteld voor het instellen en beheer van een onderwaterpark van 20 kilometer langs de kust. De uiteindelijke invloed van de niet ingecalculeerde schade aan het koraalrif op het wetenschappelijke onderzoek naar koraal is in dit stadium echter moeilijk om vast te stellen. De onderzoeken naar de schade en de gevolgen daarvan lopen nog.
In hoeverre heeft deze vernieling van het koraal invloed op het toerisme in de regio?
CPA heeft in het onderhavige geval de bouwwerkzaamheden kort stilgelegd. Bij het laten hervatten van de werkzaamheden verwees CPA juist op het belang van het toerisme. De pier moet volgens CPA gereed zijn voordat het cruiseseizoen medio oktober van start gaat en kan daarom geen vertraging oplopen. Op de lange termijn kan moeilijk vastgesteld worden wat voor effect het onderhavige geval kan hebben op het toerisme, omdat de onderzoeken naar de mate van schade nog lopen en er tegelijk met eventuele bouwwerkzaamheden compenserende maatregelen, zoals het instellen van een onderwaterpark, genomen kunnen worden. Het is over het algemeen erkend dat koraalriffen zowel natuurlijke als economische waarde hebben.
In hoeverre kan de ontwikkelaar aansprakelijk worden gesteld voor de aangerichte schade? In hoeverre kunnen de kosten voor het wetenschappelijke onderzoek en van de gemiste inkomsten van het toerisme worden verhaald?
De mate waarin aansprakelijkheid wel of niet wordt afgedwongen, alsmede de mate waarin eventuele gemiste inkomsten ten gevolge van de schade uit het toerisme verhaald kan worden, zijn vraagstukken die bij het land Curaçao liggen. Daarbij lopen de onderzoeken nog en zijn de precieze kosten van de schade vooralsnog ongedefinieerd.
In hoeverre kan het land Nederland het land Curaçao ondersteunen met onderzoek naar de aangerichte schade en het mogelijk beperken van gevolgschade?
CPA laat de schade zelf onderzoeken door milieu consultancybedrijf Ecovision en daarnaast doet Carmabi een eigen onderzoek. Deze onderzoeken lopen nog. Natuurbescherming is een verantwoordelijkheid van de landen. Desalniettemin is het mijn grondhouding om open te staan voor (verzoeken tot) samenwerking als het gaat om koraalbescherming en -herstel in Koninkrijksverband.
Fraude met reiskostenvergoedingen voor Oost-Europese uitzendkrachten in de scheepsbouw |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Personeel betaald met reiskosten»?1
Ja, dat bericht is mij bekend.
In hoeverre kan de in berichtgeving geschetste situatie, waarbij er opvallend grote bedragen aan reiskostenvergoedingen op de loonstrookjes van uitzendkrachten staan, ondanks dat ze dichtbij hun werk wonen, duiden op ontduiking van sociale premies, zoals de vakbond vermoedt? Kan deze situatie duiden op oneerlijke concurrentie en uiteindelijk verdringing op basis van ontduiking van sociale premies?
Met de Wet aanpak schijnconstructies (WAS) is geregeld dat loonstroken transparant dienen te zijn en vergoedingen die werknemers ontvangen gespecificeerd dienen te worden. Dit is zo geregeld om onder andere te voorkomen dat werknemers een laag bruto loon en daarbovenop een hoge onkostenvergoeding ontvangen waarvan niet duidelijk is of het tot het minimumloon gerekend dient te worden. Door de WAS hoort op de loonstrook vermeld te worden waarvoor een vergoeding wordt verstrekt en hoe hoog de vergoeding is. Zo kan de Inspectie SZW, maar ook de werknemer zelf, zien wat het daadwerkelijke loon is. Daarbij geldt overigens dat op grond van artikel 6 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML) vergoedingen voor noodzakelijke kosten die een werknemer in verband met zijn dienstverband maakt niet tot het minimumloon behoren. Het voorgaande geldt ook op basis van de detacheringsrichtlijn. Vergoedingen voor reiskosten die een werknemer maakt voor zijn werk behoren derhalve niet tot het minimumloon. Indien deze vergoedingen door de werkgever wel bij het minimumloon worden gerekend, betekent dat een overtreding van de WML, maar ook dat er te weinig belasting en sociale premies zijn afgedragen. De Inspectie SZW zal indien een dergelijke constructie wordt geconstateerd een bestuurlijke boete opleggen. Daarnaast zal de Inspectie SZW op grond van artikel 18p WML signalen over misbruik van onkostenvergoedingen doorgeven aan de Belastingdienst.
Hoe verhoudt de situatie dat de vaak in het Nederlands opgestelde loonstroken in de praktijk niet leesbaar zijn voor de Oost-Europese uitzendkrachten zich tot de op 1 januari 2016 verplicht geworden verduidelijkingen van de loonstrook uit de Wet Aanpak Schijnconstructies (WAS)? Zijn daarin niet de vereisten opgenomen dat loonstrookjes begrijpelijk moeten zijn voor het personeel en dat de daarin opgenomen bedragen duidelijk toegelicht moeten worden? Is hier sprake van een situatie waarin de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) mogelijk over kan gaan tot handhavende acties en het opleggen van boetes vanwege overtreding van de WAS?
In het Burgerlijk Wetboek (BW) zijn de vereisten van de loonstrook opgenomen. Een vereiste is niet dat de loonstrook in een andere taal dient te worden verstrekt indien de werknemer uit een ander land komt. Met de WAS zijn ten behoeve van de transparantie de vereisten aangescherpt, zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven. Indien er loonstroken worden aangetroffen waarop bedragen staan die niet duidelijk zijn gespecificeerd, kan de Inspectie SZW hiervoor een boete opleggen.
Bent u bereid actie te ondernemen tegen deze mogelijke ontduiking van sociale premies en mogelijk handelen in strijd met de WAS? Bent u bereid deze kwestie te bespreken met de betrokken partijen, zoals de scheepswerven en uitzendorganisaties, om te komen tot een oplossing? Bent u zo nodig bereid om de Inspectie SZW onderzoek naar deze kwestie te laten verrichten?
De Belastingdienst houdt toezicht op de naleving van belastingwetgeving en op mogelijke fraude met sociale premies. Zoals in het artikel al door de FNV is aangegeven, is het raadzaam om bij signalen van belastingfraude (zoals fraude met sociale premies) een melding te doen bij de Belastingdienst of de FIOD. De Inspectie SZW houdt toezicht op de naleving van arbeidswetgeving, zoals de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en de Arbeidstijdenwet. De Inspectie werkt risicogestuurd en zet mensen en middelen in op de grootste risico’s om een zo groot mogelijk maatschappelijk effect te bereiken. In het project scheepsbouw worden onder meer misstanden aangepakt op scheepswerven. In het programma uitzendbureaus pakt de Inspectie malafide uitzendbureaus aan en hun inleners. De inleners zijn vooral actief in de bouw, schoonmaak, land- en tuinbouw en metaal en industrie, waaronder ook de scheepsbouw. De Inspectie werkt nauw samen met de Belastingdienst en andere toezichthouders. Ambtenaren van het Ministerie van SZW en van de Inspectie SZW voeren regelmatig overleg met de uitzendbranche, Stichting Naleving CAO voor Uitzendkrachten (SNCU) en Stichting Normering Arbeid (SNA). Tijdens deze overleggen worden onder meer fenomenen en fraudepatronen besproken, waarbij ook aandacht is voor signalen van misbruik met dergelijke onkostenvergoedingen. Sociale partners kunnen bij een gegrond vermoeden van niet-naleving van de cao-voorwaarden een verzoek ter ondersteuning van het cao-toezicht indienen bij de Inspectie SZW. Zoals gebruikelijk doe ik geen uitspraken over eventuele lopende onderzoeken van de Inspectie SZW.
Bent u op de hoogte van het bericht dat de Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur (UNESCO) een resolutie in stemming wil brengen waarin de soevereiniteit van Israël over West-Jeruzalem ontkend wordt?1
Het kabinet is op de hoogte van dit bericht. Het bericht had betrekking op een concept-besluit dat evenals bij voorgaande bijeenkomsten van de Uitvoerende Raad van UNESCO door enkele landen is ingediend onder het agendapunt «Occupied Palestine».
Nederland heeft zich in het onderhandelingsproces kritisch opgesteld. Daarbij is zoals gebruikelijk zoveel mogelijk in EU-verband opgetrokken. De eindversie van het besluit is mede dankzij de inzet van diverse EU-lidstaten, waaronder Nederland, weliswaar op enkele punten verbeterd ten opzichte van het aanvankelijke concept, maar niet voldoende om te kunnen spreken van een technisch besluit gericht op de uitvoering van het mandaat van UNESCO. Nederland heeft daarom tegen het besluit gestemd, zoals toegelicht in een gezamenlijke stemverklaring met Duitsland, Griekenland en Litouwen. Het besluit is aangenomen met 22 stemmen voor, 23 onthoudingen en 10 stemmen tegen. Van de EU-lidstaten die momenteel deel uitmaken van de Uitvoerende Raad van UNESCO stemden ook Duitsland, Italië, Griekenland, Litouwen en het Verenigd Koninkrijk tegen. Frankrijk, Spanje, Estland en Slovenië onthielden zich van stemming en Zweden stemde voor.
Overigens is de betreffende paragraaf uit het aangenomen besluit, waar in vraag 1 aan wordt gerefereerd, in lijn met de door de VN-Veiligheidsraad aangenomen resolutie 478 uit 1980. Die VNVR-resolutie werd destijds aangenomen, nadat het Israëlische parlement een zogenaamde «basic law» had goedgekeurd die bepaalde dat Jeruzalem de ondeelbare hoofdstad van Israël is. Het standpunt van de EU-lidstaten zoals neergelegd in Raadsconclusies is om geen wijzigingen van de grenzen van 1967, inclusief met betrekking tot Jeruzalem, te accepteren tenzij overeengekomen tussen de partijen.
Bent u bereid om via de Nederlandse vertegenwoordiger in de uitvoerende raad van de UNESCO er alles aan te doen om ervoor te zorgen dat een resolutie in deze bewoordingen niet in stemming wordt gebracht, dan wel ervoor te zorgen dat Nederland zijn invloed aanwendt om zoveel mogelijk andere landen ertoe te bewegen tegen een dergelijke resolutie te stemmen? Zegt u ook toe dat Nederland tegen deze resolutie zal stemmen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe stellen andere Europese landen zich op ten aanzien van deze resolutie?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom houdt de organisatie voor onderwijs, wetenschap en cultuur van de Verenigde Naties zich vaker bezig met resoluties die erop gericht zijn de legitimiteit van Israël te ondermijnen en zelfs de historische band tussen het Joodse volk, de stad Jeruzalem en de omliggende gebieden te ontkennen?
UNESCO houdt zich bezig met de Oude Stad van Jeruzalem vanwege de opname ervan op de Werelderfgoedlijst van UNESCO in 1981 en de lijst van Werelderfgoed in gevaar in 1982. Het staat UNESCO-lidstaten vrij om een concept-besluit in te dienen. De Directeur-Generaal heeft naar aanleiding van de aanname van een besluit onder ditzelfde agendapunt tijdens de vorige sessie van de Uitvoerende Raad in oktober 2016 in een verklaring de lidstaten van UNESCO opgeroepen om collectief culturele en religieuze coëxistentie te bevorderen. Zij riep op om tegenstellingen te overbruggen. Ook wees zij op het belang om deze tegenstellingen niet binnen UNESCO te introduceren omdat dat uitvoering van de missie van de organisatie belemmert. Het kabinet sluit zich bij deze zienswijze aan. Het kabinet acht het overigens positief dat het nu aangenomen besluit het belang van de Oude Stad van Jeruzalem voor de drie monotheïstische religies bevestigt.
Bent u bereid om de Nederlandse invloed binnen de UNESCO aan te wenden om een einde te maken aan deze ongewenste politieke opstelling van de UNESCO en de organisatie er toe te bewegen te werken binnen het eigen mandaat?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen beantwoorden nog voor de stemming bij de UNESCO op 2 mei as.?
Dat is gezien het korte tijdsbestek niet gelukt.
Het bericht datTurkije een Turkse beul heeft aangesteld bij een VN-vredesmissie |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het feit dat een Turkse politieman die verdacht wordt van de meest gruwelijke folteringen is aangesteld bij de VN-vredesmissie in Zuid-Sudan?1
De beschreven martelingen in het artikel zijn verschrikkelijk. Het kabinet kan hetgeen beschreven is in het artikel echter niet verifiëren en dus ook niet bevestigen. In algemene zin is het kabinet van mening dat personen waartegen een strafrechtelijk onderzoek loopt, niet zouden moeten worden aangesteld in een vredesmissie van de Verenigde Naties (VN).
Wordt het pletten van testikels en het anaal verkrachten van gevangenen in Turkije inderdaad beloond met een aanstelling bij een VN-missie, zoals in het artikel wordt beweerd door meerdere bronnen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de Verenigde Naties het screeningsproces voor militairen en politiefunctionarissen geheel overlaten aan de missielanden? Zo ja, leidt dat vaker tot deelname van misdadigers aan VN-missies?
Voor de selectie van personeel voor VN-vredesmissies, hanteert de VN de volgende procedure. Een Police Contributing Country (PCC) draagt de kandidaat aan voor deelname aan een specifieke VN-missie door middel van een Note Verbale, een ingevulde Electronic Application for Seconded Police en een Medical Screening. In de Note Verbale verklaart de PCC dat de voorgedragen kandidaat van onbesproken gedrag is. Indien dit niet in de Note Verbale is opgenomen, laat de VN de kandidaat niet toe tot het selectieproces.
Nadat de kandidaat op deze wijze door een land is voorgedragen, bekijkt de VN op basis van een sollicitatiegesprek en een medische screening of de kandidaat geschikt is om toegelaten te worden tot de VN missie.
Hoe beoordeelt u het feit dat de beul in kwestie als verdachte zelfs volgens de Turkse wetgeving niet zou mogen deelnemen aan de VN-missie, maar dat hij op persoonlijke titel toch werd aangesteld door een Turkse Minister?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat deze waanzin één van de vele steekhoudende argumenten is om de Nederlandse bijdrage aan de VN-missie in Zuid-Sudan per direct te stoppen? Zo nee, waarom niet?
In Zuid-Sudan is sprake van een diepe crisis met ernstige humanitaire gevolgen. Met het oog op de uiterst moeilijke omstandigheden waarin het land zich bevindt, blijft internationale betrokkenheid cruciaal. Met een geïntegreerde inzet van diplomatie, humanitaire hulp, ontwikkelingssamenwerking en een bijdrage aan UNMISS draagt Nederland bij aan de internationale inspanningen om Zuid-Sudan te stabiliseren. Juist nu moet Zuid-Sudan niet de rug worden toegekeerd. Stabiliteit in Zuid-Sudan, en daarmee in de bredere regio, is ook van groot belang om belangrijke drijfveren voor migratie te verminderen en weg te nemen. Dit is ook in het belang van Europa en Nederland. Het kabinet heeft de Kamer per brief van 15 februari 2017 uitgebreid geïnformeerd over de recente ontwikkelingen in Zuid-Sudan en de verlenging van de Nederlandse bijdrage aan UNMISS tot en met 28 februari 2018 (Kamerstuk 29 521, nr. 341). Het kabinet heeft hierover ook met de Kamer gesproken tijdens een algemeen overleg op 19 april jl.
Het bericht dat Groningen nog 400 zwaardere aardbevingen te wachten staat |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Groningen krijgt nog 400 zwaardere aardbevingen»?1
Ja.
Is de inschatting van emeritus hoogleraar Hagoort accuraat? Acht u dit een redelijke inschatting van wat Groningen nog te wachten staat? Zo ja, op welke termijn is dit voorzien?
Ik heb TNO-AGE gevraagd het rapport van de heer Hagoort te bekijken. TNO geeft aan dat de door de heer Hagoort voorgestelde methode voor het voorspellen van aantallen en zwaarte van aardbevingen in Groningen in feite een sterk vereenvoudigde versie is van de methode, die in de huidige «hazard and risk assessment» door NAM wordt gebruikt. De door de heer Hagoort berekende waarden voor zowel het aantal als sterkte van de bevingen vallen binnen het spectrum van uitkomsten, zoals NAM die berekent.
Het bericht spreekt van «400 zwaardere aardbevingen». Deze aanduiding wordt niet in het artikel van de heer Hagoort gebruikt. De voorspelling van de heer Hagoort heeft betrekking op bevingen met magnitude gelijk aan of groter dan 1,5 op de schaal van Richter. De meeste daarvan zouden voor mensen niet voelbaar zijn.
Is bekend wat 13 aardbevingen met een kracht van tussen de drie en vier op de schaal van Richter betekenen voor Groningen? Wat is het effect van een beving van 4,4 op de schaal van Richter?
De specifieke uitkomst van de methode Hagoort bevindt zich binnen het veel bredere spectrum van mogelijke uitkomsten, waar in de huidige «hazard and risk assessment» van NAM rekening mee wordt gehouden. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Met de methode Hagoort wordt de gemiddelde waarde van het toekomstig aantal aardbevingen berekend, en de daarbij behorende magnitudes, maar dit levert geen kansverdeling rond dat gemiddelde. Ook mist deze methode de mogelijkheid om een ruimtelijk beeld te geven van de te verwachten aardbevingen. De methode is daarmee niet geschikt om in een probabilistische «hazard and risk assessment» te worden ingezet. Door de bovengenoemde beperkingen van de methode Hagoort is het niet mogelijk om op deze vraag een eenduidig antwoord te geven. De uitkomsten van de methode vallen binnen het spectrum van uitkomsten, zoals NAM die heeft berekend in haar huidige «hazard and risk assessment».
Deelt u de mening dat als deze verwachting uitkomt de schade niet te overzien is en dit ontwrichtend zou zijn voor de Groningse samenleving?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 3. De uitkomsten van de huidige «hazard and risk assessment» zijn op dit moment maatgevend voor de vraag hoeveel schade er zou kunnen ontstaan.
Wat bent u bereid te doen om de voorziene schade aan gebouwen en de psychische en sociale ellende onder de Groningers te beperken?
Het artikel van de heer Hagoort geeft mij geen directe aanleiding om andere maatregelen te treffen, dan die nu al worden toegepast, zijn voorzien of worden ontwikkeld.
In het instemmingsbesluit met het winningsplan heb ik bepaald dat NAM een methodiek moet ontwikkelen voor het berekenen van de mate van schade, als gevolg van geïnduceerde bevingen, voor de schadegrenstoestanden DS1, DS2 en DS3 en op basis van deze methodiek de verwachte schade moet uitrekenen voor het vigerende maximale productieniveau. Een rapport hierover moet uiterlijk 1 november 2017 worden ingediend. Afhankelijk van deze uitkomsten bepaal ik of er aanvullend beleid nodig is en zo ja, hoe dit wordt vorm gegeven.
Daarnaast zal de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) de komende periode een inventarisatie starten naar een meer integrale aanpak voor de gezondheidseffecten op de inwoners van het aardbevingsgebied. Dit is een uitvloeisel van het onderzoek dat sinds 2016 in opdracht van de NCG door de Rijksuniversiteit Groningen wordt gedaan naar de invloed die de aardbevingen hebben op de gezondheid, de veiligheidsperceptie en het perspectief op de toekomst van de Groningers, waarover ik uw Kamer op 16 februari 2017 heb geïnformeerd (Kamerstuk 33 529, nr. 324).
Misstanden bij Damen Shiprepair |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het FNV Rapport «Misstanden Damen Shiprepair: onderbetaling, schijn-constructies, verdringing»?
Ja.
Deelt u de mening dat het in strijd is met de Wet Werk en Zekerheid wanneer vaste werknemers worden ontslagen, terwijl het werk nog steeds wordt gedaan door flexibele werknemers van buiten het bedrijf zelf?
Op grond van artikel 7:671a van het Burgerlijk Wetboek geldt onder meer dat geen toestemming voor opzegging van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd kan worden verleend indien de werkgever de overeenkomsten met betrekking tot ingeleende personen die hetzelfde werk verrichten niet heeft beëindigd.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat vaste werknemers door goedkope flexwerkers worden vervangen bij Damen?
Als Damen vaste werknemers, zonder hun instemming, om bedrijfseconomische redenen wil ontslaan, zal hiervoor toestemming moeten worden gevraagd bij UWV. Die toestemming wordt niet verleend als het de bedoeling is vaste werknemers te vervangen door goedkopere en/of flexibele werknemers terwijl het werk naar aard en omvang in het geheel niet wijzigt omdat er dan feitelijk geen sprake is van het vervallen van arbeidsplaatsen. Hetzelfde geldt als een werkgever werkzaamheden wil uitbesteden aan derden als de reden daarvoor uitsluitend is gelegen in het willen vervangen van vaste werknemers door flexibele of goedkopere arbeidskrachten. Ook dan kan geen toestemming voor opzegging van de arbeidsovereenkomst worden verleend. Extra maatregelen zijn dan ook niet nodig.
Bent u op de hoogte van het feit dat buitenlandse werknemers op de werf van Damen Shiprepair in Schiedam ook gehuisvest zijn?
Volgens het rapport van de FNV wonen er ongeveer 35 werknemers op een schip in Schiedam. Het kabinet wil goede huisvesting voor arbeidsmigranten en is daarom continu bezig om de huisvesting van arbeidsmigranten te verbeteren. Zo heeft het Rijk samen met gemeenten, woningcorporaties, werkgevers en vakbonden in 2012 afspraken vastgelegd in de Nationale verklaring huisvesting EU-arbeidsmigranten. Uit deze Verklaring vloeien onder andere verschillende regionale convenanten voort en wordt er voortdurend gewerkt aan kennisontwikkeling en -deling.
Daarnaast zijn met de Wet aanpak schijnconstructies de regels rondom het inhouden van huisvestingskosten op het minimumloon gewijzigd. Dit om te komen tot goede huisvesting voor de werknemer zonder dat er een verdienmodel voor de werkgever ontstaat. De huisvestingskosten mogen alleen op het minimumloon worden ingehouden onder bepaalde voorwaarden. Zo mag maximaal 25% van het voor de werknemer geldende minimumloon worden ingehouden op het minimumloon. De verhuurder dient daarnaast bij controle onder andere de huurovereenkomst te overleggen. Verder dient de verhuurder een woningcorporatie te zijn of een private verhuurder die gecertificeerd is, conform de kwalitatieve huisvestingsnormen die sociale partners in de cao hebben opgenomen. Het gezamenlijk komen tot deze kwalitatieve normen is ook een afspraak die gemaakt is in de Nationale Verklaring en waar destijds al concrete stappen op zijn gezet. Hieruit is het SNF-keurmerk (Stichting Normering Flexwonen) ontstaan. Zij zijn op dit moment ook bezig om zich te laten accrediteren waardoor de waarborging van de kwaliteit van het keurmerk verder wordt versterkt. Indien inhouding op het minimumloon plaatsvindt zonder dat aan alle voorwaarden voor inhouding is voldaan, legt de Inspectie SZW een boete op. Deze boete wordt vervolgens openbaar gemaakt.
Wat gaat u doen om te zorgen dat alle aspecten van de Wet Aanpak Schijnconstructies ook worden nageleefd bij Damen Shiprepair en dat buitenlandse werknemers fatsoenlijk worden gehuisvest?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de vakbonden altijd toegang tot werknemers moeten krijgen? Zo ja, wat gaat u eraan doen om ervoro te zorgen dat de FNV toegang krijgt tot de groep werknemers die gehuisvest zijn bij Damen Shiprepair?
Vakbonden hebben in Nederland het recht om actie te voeren, waaronder begrepen het voeren van gesprekken met werknemers van een gevisiteerd bedrijf. Dat betekent echter niet dat alles is toegestaan. Zo kan de toegang tot een deel van de arbeidsplaats aan voorschriften zijn verbonden. Het is van belang dat de vakbond en werkgever met elkaar afstemmen hoe acties op een goede wijze kunnen worden gevoerd.
Deelt u de mening dat er een sluitende preventieve integrale aanpak, dus samen met de Inspectie van Sociale zaken en werkgelegenheid, de Belastingdienst, de Sociale Verzekerings Bank (SVB) en sociale partners moet komen voor de Scheepsbouw? Zo ja, gaat u het initiatief daarvoor nemen? Zo nee, waarom niet?
Sinds de start van het Programma aanpak schijnconstructies in 2013 werken alle genoemde instanties samen om een gezamenlijke, integrale aanpak te realiseren. Het resultaat daarvan is terug te zien in een aantal maatregelen die zijn opgenomen in de Wet aanpak schijnconstructies, o.a. op terrein van de ketenaansprakelijkheid en de verrekening van het Wml met huisvestingskosten. De Belastingdienst en de SVB werken nauw samen bij het opsporen van bedrijven die via de zogenaamde A1-constructie hun loonkosten op een oneigenlijke wijze proberen te drukken. De Inspectie SZW en sociale partners werken gezamenlijk aan het terugdringen van ontduiking van bepalingen in cao’s. Bovengenoemde initiatieven hebben hun vruchten afgeworpen en leiden nog steeds tot goede resultaten.
Turkse luchtaanvallen in Syrië en Irak |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Turkse bommen in Irak en Syrië»?1
Ja.
Welk beeld heeft u van de recente Turkse luchtaanvallen op stellingen van Koerdische strijders in zowel Syrië als Irak? Hoeveel stellingen zijn gebombardeerd? Hoeveel doden zijn daarbij gevallen? Zijn er ook burgers omgekomen?
Open bronnen beweren dat meerdere stellingen van Koerdische strijders in noordoost-Syrië en noord-Irak zijn aangevallen. Daarbij zouden twee burgers en enkele tientallen strijders zijn gedood. Nederland beschikt niet over eigenstandige inlichtingen op basis waarvan deze berichten bevestigd of ontkracht kunnen worden.
Deelt u de opvatting dat Islamitische Staat (IS) baat heeft bij het Turkse militaire optreden aangezien belangrijke tegenstanders van IS zijn aangevallen?
In de strijd tegen ISIS spelen Koerdische strijdkrachten een belangrijke rol. Hoewel het kabinet enerzijds geen eigenstandige informatie heeft waaruit blijkt dat ISIS baat heeft gehad bij deze Turkse aanvallen, kan daarom anderzijds niet worden uitgesloten dat ISIS profiteert van aanvallen op Koerdische strijdkrachten.
Is het waar dat er geen volkenrechtelijk mandaat is op basis waarvan Turkije militaire operaties uit kan voeren in Syrië en Irak? Zo nee, waarom niet?
Net als andere landen heeft Turkije het recht op zelfverdediging tegen gewapende aanvallen, dus ook als dergelijke aanvallen worden uitgevoerd door Koerdische strijders. Tegelijkertijd is het kabinet van mening dat Turkije met zijn militaire optreden in de regio de internationale inzet in de strijd tegen ISIS niet dient te bemoeilijken, conform het internationaal recht dient te handelen, en derhalve de beginselen van proportionaliteit in acht dient te nemen. Terughoudendheid van Turkije is daarom gepast.
Bent u bereid om, in navolging van andere landen, waaronder de VS en Rusland, het Turkse militaire optreden in beide buurlanden te veroordelen en op te roepen tot terughoudendheid?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid Turkije te verzoeken in de toekomst af te zien van het uitvoeren van luchtaanvallen op Koerdische strijders in beide buurlanden en het land op te roepen de militaire aanwezigheid in beide buurlanden te beëindigen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Stijgende winsten en haperende investeringen |
|
Renske Leijten (SP), Maarten Hijink (SP) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel van econoom Aldert Boonen over achterblijvende investeringen door het bedrijfsleven, terwijl de winsten stijgen?1
We hebben kennis genomen van het artikel. Zie het antwoord op onderstaande vragen voor onze reactie.
Deelt u de mening dat de grondslag waarover vennootschapsbelasting wordt geheven groter is geworden vanwege de lagere rentequote, en dat dit logischerwijs zou moeten leiden tot hogere inkomsten? Kunt u de ontwikkeling in de stijging van de inkomsten uit de vennootschapsbelasting sinds de lage rentestand weergeven?
Een lagere rente verlaagt de kosten van bedrijven die vreemd vermogen aantrekken, wat ceteris paribus zorgt voor hogere vpb-ontvangsten. Tegelijkertijd is het niet realistisch om er vanuit te gaan dat al het overige wat de winsten van bedrijven raakt gelijk blijft gedurende de lange reeks van jaren die in het artikel bezien wordt. De winstgevendheid van bedrijven wordt door tal van factoren beïnvloed en is sterk conjunctuurgevoelig. Ook speelt bijvoorbeeld de omvang van de zogenoemde «compensabele verliezen» – bedrijven hebben de mogelijkheid van voorwenteling (carry forward) en terugwenteling (carry back) van fiscale verliezen uit het ene jaar met belastbare winst uit het andere jaar – een grote rol bij de omvang van de in de kas gerealiseerde vpb-ontvangsten.
Onderstaande figuur toont de vpb-ontvangsten (uitgezonderd de vpb op gas) als percentage van het bbp sinds 2001. Op basis van deze figuur kan niet geconcludeerd worden dat de vpb-ontvangsten structureel gedaald zijn. In nominale termen is in 2016 met 20,7 miljard euro zelfs sprake van de hoogste opbrengst ooit gerealiseerd. De stelling dat de dalende opbrengsten een dalende werkgelegenheid tot gevolg hebben is dan ook niet aan de orde.
Hoe verklaart u dat de netto investeringsquote nu lager ligt dan eind jaren »90, terwijl de winstquote in diezelfde periode bijna is verdubbeld? Wat zegt dit over het uitgangspunt dat een hoger rendement voor kapitaalverstrekkers leidt tot extra investeringen? Is dit uitgangspunt nog houdbaar in uw ogen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er zijn verschillende mogelijke verklaringen voor het feit dat de investeringsquote nu lager is dan eind jaren »90 bij een oplopende winstquote. Ten eerste is er een prijseffect. De netto-investeringsquote wordt bepaald door de nominale waarde van de netto investeringen te delen door de nominale waarde van de netto toegevoegde waarde. Door prijsdalingen van machines en ICT-apparatuur neemt de nominale investeringsquote af. Ten tweede was er eind jaren »90 sprake van hoogconjunctuur en werd er veel geïnvesteerd in UMTS-licenties2. Sinds het knappen van de internetbubbel (2001–2015) bedraagt de netto investeringsquote gemiddeld 2,2%. In 2015 lag de netto investeringsquote met 2,7% daarboven. Over deze periode bezien is de netto investeringsquote anno 2015 dus niet laag. De derde verklaring is meer statistisch van aard. De sector niet-financiële bedrijven heeft in Nederland een forse netto-investeringspositie ontwikkeld3. De buitenlandse winsten van Nederlandse bedrijven die daaruit voortkomen zitten wel in de winstquote, maar de investeringen van deze bedrijven buiten de landsgrenzen komen niet terug in de investeringsquote. Was dit wel het geval, dan was het verschil tussen de winstquote en de investeringsquote zoals geconstateerd in het artikel dus minder groot. Tot slot geldt dat immateriële activa een steeds grotere rol gaan spelen in het productieproces van de Nederlandse economie, maar dat de investeringen daarin slechts ten dele gemeten worden in de Nationale Rekeningen.
Laten de investeringsquote en winstquote in andere landen soortgelijke trends zien? Zo nee, hoe verklaart u dit verschil?
Vanwege definitieverschillen is het niet mogelijk om de netto investeringsquote en winstquote als percentage van de netto toegevoegde waarde in andere landen een-op-een te vergelijken met de Nederlandse cijfers. De netto toegevoegde waarde (waar de investeringsquote en winstquote op zijn gebaseerd) is namelijk exclusief afschrijvingen, die per land anders worden berekend. De bruto investeringsquote (de netto investeringsquote plus afschrijvingen) is beter vergelijkbaar en verschilt niet significant van die in de Europese Unie of de Verenigde Staten (zie antwoord vraag 8). In 2016 lag de bruto investeringsquote in Nederland met 17% op het gemiddelde van de periode 2001–2015.
Acht u, gezien bovenstaande, een verlaging van de vennootschapsbelasting een effectieve manier om investeringen aan te jagen? Zo ja, hoe beargumenteert u dat?
Zie antwoord vraag 2.
Welke andere mogelijkheden heeft u om investeringen door het bedrijfsleven te bevorderen? Gaat u deze benutten? Kunt u uw antwoord toelichten?
De keuze voor investeringen is primair een beslissing van bedrijven zelf. Overheidsbeleid kan hier wel invloed op uitoefenen, bijvoorbeeld door aan te grijpen op eventuele marktfalens. In het algemeen wordt het Nederlandse investeringsklimaat als gunstig beschouwd. In de Global Competitiveness Index van het World Economic Forum staat Nederland bijvoorbeeld op de 4e plaats. Bestaande beleidsinstrumenten op het gebied van innovatie, financiering, duurzaamheid en fiscaliteit stimuleren bedrijfsinvesteringen. Daarnaast heeft het kabinet dit voorjaar besloten tot de oprichting van Invest-NL.4 Het is aan een volgend kabinet om te besluiten over eventuele maatregelen om investeringen door het bedrijfsleven verder te bevorderen.
Wat is uw reactie op de stelling dat dalende opbrengsten uit de vennootschapsbelasting een dalende werkgelegenheid tot gevolg hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Welke verklaring heeft u voor het feit dat Nederlandse bedrijven voorzichtiger zijn met investeren dan Europese en Amerikaanse bedrijven?
Uit data van de Wereldbank blijkt dat er geen significante verschillen zijn in het gemiddelde aandeel van de investeringen in het bbp tussen Nederland, de Verenigde Staten, en de Europese Unie als geheel.
Erkent u dat de lonen in Nederland achterblijven en daarmee ook de vraag? Zou dit een verklaring kunnen zijn voor het uitblijven van investeringen?2
In theorie kunnen hogere lonen op korte termijn leiden tot een hogere vraag van consumenten, maar is niet duidelijk wat het effect op investeringen is. Dat hangt onder andere af van de winstgevendheid van bedrijven. Op de lange termijn is het gezond als de reële lonen en productiviteit ongeveer gelijk opgaan, en op basis van CPB-cijfers was dat in de periode 1970–2012 het geval. Volgens het Centraal Economisch Plan 2017 nemen de reële lonen dit jaar en volgend jaar iets harder toe dan de productiviteit. Een andere indicator die informatie biedt over de loonontwikkeling is de arbeidsinkomensquote (aiq). Volgens de nieuwe aiq-definitie van CBS, DNB en CPB lag de aiq in 2015 iets onder het langjarig gemiddelde. Volgens het CEP zal de aiq dit jaar en volgend jaar toenemen. Het is aannemelijk dat de loondruk toeneemt bij een verdere daling van de werkloosheid, waardoor de lonen verder zullen stijgen.
Verwacht u dat de investeringen door bedrijven de komende tijd aanzienlijk zullen toenemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Nederlandse economie heeft recent een periode afgesloten met forse inhaalgroei in de investeringen: in 2015 was zelfs sprake van een groei van de bedrijfsinvesteringen van 7,4% en in 2016 van 2,5%. Volgens de laatste ramingen van het Centraal Planbureau (CPB) zullen de bedrijfsinvesteringen dit jaar en volgend jaar met circa 2,5% toenemen. Het tempo van investeringsgroei is daarmee terug op het langjarig gemiddelde. De investeringsquote blijft daarbij stabiel en ligt momenteel iets boven het langjarig gemiddelde (sinds 2001). Uit recente cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek blijkt dat ondernemers in de industrie verwachten eind van dit jaar 15% meer te hebben geïnvesteerd dan een jaar eerder.
Volgt u de kapitaalstroom uit bedrijven in verband met de recente inzichten rond de omvangrijke offshore-constructies? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er vinden zeer veel kapitaalstromen plaats, zowel tussen bedrijven in Nederland als tussen Nederlandse en buitenlandse bedrijven. Wij monitoren deze stromen niet actief. Statistieken op dit terrein worden nauwkeurig bijgehouden door DNB. Het CPB heeft eerder aangegeven dat belastingverdragen een effect kunnen hebben op buitenlandse investeringen, maar dat het causale effect van verdragen op kapitaalstromen niet eenduidig te bepalen is.6 Daarbij geldt dat het hier gaat om het effect op macro-niveau; effecten op bedrijfsniveau zijn nog minder duidelijk te bepalen.
Het bericht dat gehandicapten een verklaring van een (onafhankelijk) arts nodig hebben om in attractiepark De Efteling gebruik te kunnen maken van de voorzieningen voor mensen met een beperking |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel in het AD: Boosheid om nieuw beleid Efteling: «Ik moet bewijzen dat ik gehandicapt ben.»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het beleid van de Efteling om mensen met een handicap te vragen om een doktersverklaring te overleggen om gebruik te kunnen maken van de voorzieningen die het attractiepark aanbiedt voor mensen met een beperking?2 Acht u dit proportioneel? Hoe verhoudt dit beleid zich tot het onlangs geratificeerde VN Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap?
Uit navraag bij de Efteling blijkt dat zij, na een gesprek met mensen met een beperking, haar beleid inmiddels heeft aangepast. Het is niet langer verplicht voor mensen met een beperking om een doktersverklaring te overleggen. De Efteling beoogde met het vragen van een doktersverklaring misbruik van speciale faciliteiten voor bezoekers met een beperking door derden te voorkomen. Ook speelden veiligheidsaspecten een rol. Zo moet de Efteling waarborgen dat mensen met een beperking inclusief een begeleider, bijvoorbeeld in geval van een ontruiming, snel in en uit een attractie kunnen komen. Onbedoeld effect van dit beleid was dat de Efteling juist een drempel creëerde voor bezoekers met een beperking.
Het is terecht dat maatschappelijke organisaties zoals «Wij staan Op» dit onder de aandacht hebben gebracht. Het laat het van belang zien dat bedrijven en organisaties aan de voorkant, bij de ontwikkeling van beleid, het gesprek voeren met mensen met een beperking. Dit voorkomt dat onbedoelde effecten van beleid aan de achterkant moeten worden gerepareerd. Ik vind het positief dat de Efteling dit signaal snel heeft opgepakt en in korte tijd haar beleid heeft aangepast.
Dit soort praktijkvoorbeelden tonen de essentie van het VN Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap nogmaals aan. Uw Kamer heeft recent het implementatieplan ontvangen dat een gezamenlijke aanpak is van overheden, bedrijven en maatschappelijke organisaties om het hiertoe noodzakelijke leerproces in de samenleving vorm te geven.
Kunt u reageren op de uitspraak van een arts: «De KNMG, de beroepsvereniging van alle artsen, heeft er hele duidelijke richtlijnen voor geschreven. De verklaringen mogen niet uitgeschreven worden. Het brengt namelijk het beroepsgeheim in gevaar. Er zijn uitzonderingen, maar daar is in dit geval geen sprake van» zoals geciteerd in het AD-artikel?
De KNMG stelt zich op het standpunt dat medische verklaringen niet door de eigen behandelend arts mag worden afgegeven, waarbij hij/zij een oordeel geeft over de (medische) (on)geschiktheid van een patiënt om bepaalde dingen wel of niet te doen (3). Dergelijke verklaringen mogen wel door een onafhankelijke arts, dus niet-zijnde de behandelende arts, worden afgegeven.
Is bij u bekend welke kosten het verkrijgen van een dokterverklaring met zich meebrengt? Zo ja, hoe hoog zijn deze kosten? Worden artsen op deze wijze niet met onnodig extra werk opgezadeld?
De kosten van de dokterverklaring hangen samen met de tijd die ermee gemoeid is om de gestelde vragen te beantwoorden. Bepaalde verklaringen, zoals voor een invalidenparkeerkaart, worden frequent gevraagd. Voor een dergelijke verklaring zijn door de Nederlandse zorgautoriteit verschillende tarieven vastgesteld die uiteenlopen van circa 25 tot 50 euro. In het door de KNMG opgestelde «weigeringsbriefje» dat artsen ter uitleg aan hun eigen patiënten kunnen meegeven (4), staat een simpele en duidelijke suggestie hoe het ook anders kan: «U kunt navragen bij de instantie die een geneeskundige verklaring vraagt of u niet kunt volstaan met een verklaring van uzelf over uw gezondheidstoestand, eventueel in de vorm van een in te vullen vragenlijst.» Als een eigen verklaring ook bruikbaar is voor het gestelde doel, is een doktersverklaring niet nodig en hoeven geen onnodige kosten voor betrokkene worden gemaakt.
Is bij u bekend of ook andere pretparken of bedrijven een doktersverklaring vragen voor het gebruikmaken van voorzieningen voor mensen met een beperking? Bent u van mening dat het onwenselijk is dat pretparken, of andere bedrijven, hiervoor eigen beleid opstellen en (verschillende) eisen stellen aan mensen met een handicap?
Er is voor de beantwoording van deze vraag contact opgenomen met de vereniging van grote dagattractie bedrijven in Nederland (de Club van Elf). Zij hebben laten weten dat er vanuit de branche geen algemene richtlijn bestaat voor het vragen van een doktersverklaring voor het gebruikmaken van voorzieningen voor mensen met een beperking. Sommige leden doen het wel, anderen doen dat niet. Leden die een doktersverklaring vragen, maken hiervan melding op hun website. De vereniging heeft benadrukt dat de faciliteiten die gecreëerd worden voor mensen met een beperking maximaal beschikbaar moeten zijn voor mensen met een beperking en dat zij misbruik door derden willen voorkomen. Gelet op de recente aandacht voor dit thema, vindt binnenkort overleg plaats in het bestuur van de vereniging over de wenselijkheid van een algemene richtlijn voor de gehele branche. Dit is een goede ontwikkeling zolang daarbij ook afstemming plaats vindt met mensen met een beperking. Ik heb daar bij de vereniging ook op aangedrongen.
Het niet samengaan van massa-immigratie en onze verzorgingsstaat |
|
Sietse Fritsma (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Stop massa-immigratie om verzorgingsstaat te behouden»1, waarin immigratiedeskundige Jan van de Beek (wiskundige en antropoloog) aantoont dat massa-immigratie en behoud van onze verzorgingsstaat een onmogelijke combinatie is?
Ja.
Erkent u dat het huidige open grenzenbeleid onhoudbaar is, mede gelet op de in genoemd bericht gestelde bevindingen dat de meeste bijstandsuitkeringen naar niet-westerse allochtonen gaan en dat het aantal asielzoekers dat onder Rutte II is binnengelaten maar liefst 70 miljard euro kost over de eerste twee generaties? Zo nee, waarom niet?
Graag verwijs ik u naar de beantwoording van de vragen van het lid Fritsma (PVV) van 17 juli 2009 over de kosten en opbrengsten van (niet-westerse) allochtonen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2008–2009, nr. 3692). De toenmalige regering heeft geantwoord dat de overheid geen boekhouding bijhoudt van kosten en opbrengsten van groepen mensen in de samenleving, zoals allochtonen, autochtonen, gehandicapten, 65+-ers of welke categorie dan ook. Mensen laten zich immers niet reduceren tot een simpele optel- en aftreksom langs de meetlat van de euro. De overheid evalueert geen burgers, maar beleid. Ook wees de toenmalige regering erop dat herkomst een persoonsgegeven is dat, ingevolge de beginselen van de rechtstaat, niet relevant is voor de meeste beleidsterreinen.
Dit kabinet houdt eveneens geen boekhouding van (groepen) burgers bij. Om die reden kan het kabinet niet aangeven wat de kosten en baten zijn van houders van specifieke verblijfsstatussen of genaturaliseerde Nederlanders.
Kunt u inhoudelijk reageren op de bevindingen van genoemde deskundige en uitleggen waarom u tot nu toe weigert zelf inzicht te geven in de kosten van de massa-immigratie? Waarom mag de belastingbetaler niet weten hoe duur het multiculturele beleid is?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom blijft u een blanco- cheque uitschrijven voor de vele asielzoekers en migranten die naar ons land komen (ongeacht hoeveel het er zijn) en stelt u wel altijd grenzen aan bijvoorbeeld het geld dat naar onze eigen ouderen gaat? Waarom laat u de gewone Nederlanders in de steek met deze ridicule prioriteitsstelling?
Ik verwijs u naar de beantwoordingen van de vragen van de leden Wilders en Fritsma (beiden PVV) van 25 januari 2016 over het door het Centraal orgaan Opvang Asielzoekers (COA) verzorgen van huur- en zorgtoeslag voor statushouders (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1579) waarin ik uw Kamer heb gemeld dat het uitgangspunt ligt in passende oplossingen waarbij de kosten voor de maatschappij zo laag mogelijk worden gehouden: sober en rechtvaardig. Hiertoe zijn afspraken gemaakt over concrete maatregelen over de uitbreiding van de (nood)opvangcapaciteit, de sluitende aanpak van de huisvesting en de investeringen in integratie en werktoeleiding.
Gezien de geschetste gang van zaken ben ik van mening dat er geen sprake is van een verschil in behandeling dat leidt tot benadeling van wie dan ook.
Realiseert u zich dat in Afrika een bevolkingsexplosie plaatsvindt en dat ook Nederland zal worden overspoeld door Afrikaanse migranten als u blijft slapen en geen maatregelen neemt?
Ik verwijs u naar de beantwoording van de vragen van de leden Wilders en Fritsma (beiden PVV) van 4 april 2017 Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 4897) over het bericht dat al een miljoen Afrikanen onderweg zijn.
Bent u bereid de Nederlandse grenzen te sluiten voor alle asielzoekers en immigranten uit islamitische landen? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat ben ik niet. Opvang in de regio is voor het kabinet een belangrijk uitgangspunt bij het vormgeven van het asiel- en migratiebeleid. Dat is ook waarom het kabinet in grote mate (financieel) bijdraagt aan de opvang van vluchtelingen in de regio's van herkomst. Dat neemt niet weg dat Nederland op grond van internationale verplichtingen gehouden is om bescherming te bieden aan die asielzoekers die bescherming tegen vervolging of onmenselijk behandeling behoeven.
De berichten 'Cijfers onder de pet' en 'Stempel nationale veiligheid excuus' |
|
Sietse Fritsma (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Cijfers onder de pet» en «Stempel nationale veiligheid excuus»?1 Klopt de inhoud van deze berichten?
Met een beroep op de Wet Openbaarheid van Bestuur (WOB) heeft de Telegraaf op 6 februari 2017 gevraagd om cijfers over het aantal politieoptredens tegen migranten dat in 2016 per maand heeft plaatsgevonden, uitgesplitst naar de verblijfsstatus van de betrokken personen (verdachten dan wel staande gehouden personen), met daarbij de aard van de verdenkingen. Verder verzocht de Telegraaf om rapportages en andere beleidsstukken over dit onderwerp.
Op het WOB-verzoek van de Telegraaf heeft de politie geantwoord dat zij bij aanhoudingen en staandehoudingen de verblijfstatus van betrokkenen niet registreert. Dit feitelijk juiste gegeven is bepalend geweest voor een enge interpretatie en afdoening van het WOB verzoek. Een dergelijke interpretatie strookt niet met mijn beleid, en overigens ook dat van de korpschef, om WOB verzoeken – eventueel in overleg met verzoeker – ruim te interpreteren en waar mogelijk informatie te verstrekken.
Mede naar aanleiding van de publicaties van de Telegraaf heeft de politie in tweede instantie het WOB-verzoek breder geïnterpreteerd. Uit een daarop gevolgde naslag is gebleken dat er op basis van de wel beschikbare cijfers, nadere analyses zijn opgesteld die een relatie hebben met het WOB-verzoek. Om die reden beoordeelt de politie het WOB-verzoek met voorrang opnieuw.
Ik zal uw Kamer vanzelfsprekend informeren over de uitkomsten van deze beoordeling en de eventueel alsnog openbaar gemaakte documenten doen toekomen.
Het is te betreuren dat in de communicatie tussen de Telegraaf en de politie bij de krant het beeld is ontstaan dat men haar van publicatie wil afhouden. De korpschef heeft mij verzekerd dat dit nimmer de bedoeling was.
Deelt u de mening dat de Nederlandse bevolking in het algemeen en de Telegraaf in het bijzonder door of namens de nationale politie is voorgelogen door de mededeling dat geen gegevens worden verzameld over misdrijven gepleegd door asielzoekers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u daar aan doen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat deze gang van zaken de betrouwbaarheid en het gezag van de nationale politie aantast? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat ook burgemeesters in hun taakuitoefening worden belemmerd als zij dergelijke gegevens niet van de nationale politie krijgen, omdat de burgemeesters zo niet voldoende informatie hebben over het (eventuele) gevaar voor de openbare orde of de ingezetenen van hun gemeente? Zo ja, wat gaat u er aan doen? Zo nee, waarom niet?
Dat het gezag -waaronder de burgemeester- kan beschikken over de voor de uitoefening van zijn functie relevante informatie is wettelijk vastgelegd. Zoals van de politie verwacht mag worden, wordt alle relevante informatie met het gezag – waaronder de burgemeester – gedeeld. Dit zal veelal operationele informatie betreffen ten behoeve van een specifieke casus, maar kan ook overstijgende en statistische informatie zijn waarop lokaal beleid kan worden gebaseerd. Van dit laatste is het overzicht van incidenten rondom opvanglocaties van het COA dat de Staatssecretaris op 13 april 2017 aan uw Kamer heeft aangeboden een voorbeeld.2
Deelt u de mening dat informatie over de aard en omvang van criminaliteit per direct beschikbaar moet zijn voor belanghebbenden in het bijzonder en de Nederlandse bevolking in het algemeen? Zo nee, waarom niet?
Het informeren van uw Kamer en daarmee de Nederlandse samenleving, bijvoorbeeld over de aard en omvang en de resultaten van de aanpak van criminaliteit, zie ik als een belangrijk deel van mijn taak. Op tal van manieren geef ik hier dan ook actief invulling aan. Voor het (tijdig) delen van informatie met belanghebbenden ten behoeve van hun taak, of anderszins betrokken personen, gelden wettelijke regels. Informatie kan worden gedeeld, tenzij bepaalde belangen zich tegen (vroegtijdige) openbaarmaking of verstrekking van informatie verzetten.
Hoeveel criminele asielzoekers zijn er op dit moment in Nederland en hoeveel daarvan lopen (onverhoopt) nog vrij in de samenleving rond?
In algemene zin wordt hier dus geen zelfstandige registratie over bijgehouden. Het vergt het koppelen van verschillende gegevensbestanden om tot een inschatting te komen.
Er is een verschil tussen de politietaak bij de uitoefening van de basispolitiezorg en de specialistische taak van de politie in het kader van de Vreemdelingenwet. De verblijfstatus van een verdachte is geen standaard onderdeel van registratie voor de uitvoering van de eerstgenoemde taak. De Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) heeft in het kader van de vreemdelingenrechtelijke taak een aantal, bijzondere taken.
Vanuit de vreemdelingrechtelijke taak heeft de politie eigen informatie, alsook informatie van partners uit de vreemdelingenketen die noodzakelijk is voor de uitvoering van die taak. Deze informatie mag echter niet zonder meer gedeeld worden met politieambtenaren die niet belast zijn met het uitvoeren van de vreemdelingentaak, en wordt niet automatisch gekoppeld aan informatie waar de politie over beschikt in het kader van haar generieke taak. Politie kan deze gegevens wel gebruiken voor het maken van analyses en monitors.
Dat neemt niet weg dat er vanzelfsprekend wel degelijk scherpe aandacht is voor asielzoekers die strafbare feiten begaan. De te volgen werkwijze is vastgelegd in het protocol Vreemdeling in de strafrechtketen (VRIS-protocol). In 2015 zijn 1.830 overdrachtsdossiers aan de Dienst Terugkeer en Vertrek overgedragen als gevolg van een maatregel van bewaring of vanwege strafrechtelijke detentie.3 In 2016 waren dit er 1.810.
Deelt u de mening dat het nu opgevoerde excuus inhoudende het «belang van de opsporing» geen excuus is deze informatie helemaal niet te delen? Zo nee, waarom niet?
Het belang van de opsporing kan een geldige reden zijn om informatie niet te delen. Zolang geen specifieke informatie over lopende onderzoeken of specifieke personen wordt verstrekt, zal hyet opsporingsbelang in zijn algemeenheid onvoldoende reden zijn om helemaal geen informatie te delen. Bij de herbeoordeling van het WOB verzoek zal in deze zin het opsporingsbelang worden gewogen.
Kunt u er voor zorgen dat alle asielzoekers die een misdrijf hebben gepleegd nooit een verblijfsvergunning krijgen maar van straat worden gehaald en ons land worden uitgezet? Zo nee, waarom niet?
Nee, het wel of niet toekennen of intrekken van een verblijfsvergunning bij een misdrijf is afhankelijk van meerdere factoren, waaronder de aard van het misdrijf. Nederland dient in dit verband de internationale en Europese mensenrechtenverdragen te respecteren. In de Europese wetgeving is een ondergrens vastgesteld voor de situaties waarin een asielvergunning kan worden geweigerd of ingetrokken om redenen van openbare orde. Dit neemt niet weg dat het kabinet van mening is dat het vertonen van maatschappelijk onaanvaardbaar gedrag zoveel mogelijk gevolgen moet hebben voor een verblijfsvergunning, ook als dat een asielvergunning is.4 Verder is een pakket aan maatregelen getroffen om te kunnen optreden in geval asielzoekers overlast veroorzaken.5
Bent u bereid de Nederlandse grenzen voor alle asielzoekers te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Afgezien van de vraag of het hermetisch afsluiten van de Nederlandse grenzen praktisch en juridisch haalbaar is, is het kabinet van mening dat deze schijnbaar simpele oplossing niet alle risico’s voor de samenleving zal wegnemen. In plaats daarvan neemt het kabinet, zowel bilateraal als in EU verband, een groot aantal maatregelen om de risico’s ten aanzien van de veiligheid in Nederland te beperken en waarbij Nederland, conform EU en internationale verplichtingen, ook bescherming kan bieden aan asielzoekers die deze bescherming daadwerkelijk nodig hebben.
De Alrijne ziekenhuizen die verlies draaien |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Ziekenhuis in de rode cijfers: Alrijne neemt bijna niemand meer aan»?1
Alrijne heeft mij laten weten dat zij de afgelopen periode is geconfronteerd met financiële tegenvallers. De raad van bestuur neemt daarom maatregelen om de exploitatie van de ziekenhuizen weer in lijn te krijgen met de begroting. Dit past bij de verantwoordelijkheid die de raad van bestuur heeft voor een financieel gezonde bedrijfsvoering. Wel mag de kwaliteit en veiligheid van de zorglening daarbij nooit in het geding komen. De Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) heeft mij laten weten de ontwikkelingen bij Alrijne te volgen en heeft de raad van bestuur van Alrijne inmiddels om een reactie gevraagd.
Komt er extra toezicht op de Alrijne ziekenhuizen nu deze in financiële moeilijkheden verkeren? Zo nee, waarom niet?
Financiële signalen kunnen voor de IGZ reden zijn om nadere vragen te stellen met betrekking tot de borging van de kwaliteit en veiligheid van de zorg.
De IGZ heeft dit ook hier gedaan.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de tegenvallende resultaten en daarin de fusie van 2015 mee te nemen? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen aanleiding voor een dergelijk onderzoek. Het is de verantwoordelijkheid van de raad van bestuur van Alrijne om passende maatregelen te nemen en de organisatie financieel gezond te houden.
Bent u nog steeds voorstander van de constructie van het Medisch Specialistisch Bedrijf of bent u inmiddels ook van oordeel dat specialisten in loondienst een beter alternatief zijn?
De Minister heeft eerder richting uw Kamer aangegeven het loondienstmodel en het participatiemodel als stip op de horizon te zien. Beide modellen scheppen condities voor gelijkgerichtheid – en dus samenwerking – tussen ziekenhuisbestuur en medisch specialisten en tussen medisch specialisten onderling en zodoende goede en doelmatige patiëntenzorg. Het is aan ziekenhuizen en medisch specialisten samen om te overwegen welk besturingsmodel zij willen hanteren.
Deelt u de mening dat het uitblijven van investeringen risicovol kan zijn voor de patiëntveiligheid? Zo ja, wat kunt u daar aan doen? Zo nee, waarom niet?
Uit het persbericht van Alrijne Ziekenhuizen maak ik op dat enkel investeringen die niet strikt noodzakelijk zijn worden uitgesteld. Indien de patiëntveiligheid en/of kwaliteit van zorg naar oordeel van de IGZ op enig moment in het geding komen, zal de IGZ onverwijld maatregelen nemen.