Stress veroorzakende klantbeoordelingssystemen |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Steeds meer beoordelingen: «Dit geeft alleen maar stress»»?1
Ja.
Vindt u het wenselijk dat werknemers steeds vaker worden afgerekend via klantbeoordelingssystemen?
Wanneer een klantbeoordelingssysteem ingezet wordt om de dienstverlening te verbeteren kan het zowel de werkgever als de werknemer nuttige informatie opleveren. Dit acht ik niet onwenselijk. Wat ik wél onwenselijk acht, is wanneer de wijze van gebruik van een klantboordelingssysteem bijdraagt aan een onveilige werkcultuur, bijvoorbeeld omdat de werknemer de angst heeft op momentopnamen of op basis van vooroordelen beoordeeld en afgerekend te worden.
Mogen de uitkomsten van een klantbeoordelingssysteem gebruikt worden in de opbouw van een personeelsdossier?
In een personeelsdossier worden gegevens opgenomen die nodig zijn voor de uitvoering van de arbeidsovereenkomst of ambtelijke aanstelling. Het bevat alle actuele gegevens op basis waarvan een werkgever zijn beslissingen jegens een werknemer of ambtenaar kan onderbouwen. De opgenomen gegevens moeten ter zake doen, werkgevers dienen bij de opbouw van een personeelsdossier rekening te houden met de privacy van hun werknemers en mogen niet meer gegevens in het personeelsdossier vastleggen dan nodig is. Verder dienen werkgevers het beginsel van goed werkgeverschap in acht te nemen, zoals bijvoorbeeld het informeren van de medewerkers over toevoegingen aan het personeelsdossier. Zolang aan deze voorwaarden is voldaan, is er geen belemmering de uitkomsten van een klantbeoordelingssysteem te gebruiken in de opbouw van een personeelsdossier. Tegenover de relatieve vrijheid van werkgevers om een personeelsdossier samen te stellen (een vrijheid die wordt beperkt door het privacyrecht en het beginsel van goed werkgeverschap) staat het recht van werknemers om inzage in het personeelsdossier te verkrijgen en een schriftelijke reactie op (een onderdeel van) het personeelsdossier aan het dossier te laten toevoegen. De werkgever is daartoe op verzoek van de werknemer verplicht.
Is er een wettelijke basis om de uitkomst van een klantbeoordelingssysteem mee te nemen in een ontslagdossier?
Het is aan de werkgever om aannemelijk te maken dat sprake is van (bijvoorbeeld) disfunctioneren wanneer hij de rechter verzoekt de arbeidsrelatie met een werknemer om deze reden te beëindigen. Het ontslagdossier dat de werkgever daartoe samenstelt en in een gerechtelijke procedure inbrengt, kent geen directe wettelijke basis. Het is aan de rechter om te beoordelen of hetgeen de werkgever heeft aangevoerd voldoende is om tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst over te gaan.
Onderschrijft u het oordeel van deskundigen die aangeven dat met klantbeoordelingssystemen er een hoge mate van subjectiviteit is, er geen benchmark is en er bewezen vooroordelen zijn? Onderschrijft u dit gevaar van subjectieve beoordelingen voor de positie van werknemers?
Klantbeoordelingen zijn subjectieve momentopnamen waarbij vooroordelen en andere sociaal psychologische mechanisme een rol zullen spelen. Het is de verantwoordelijkheid van de werkgever om onder meer discriminatie op het werk te voorkomen, ook als het gaat om het interpreteren van gegevens uit een klantbeoordelingssysteem en het mogelijk verbinden van vervolgacties hieraan.
Bent u verder van mening dat dit soort klantbeoordelingssystemen stressverhogend kunnen werken en om die reden niet passen in een goed arbobeleid om werknemers te beschermen tegen werkdruk, zoals ook het Burgerlijk Wetboek en het Arbobesluit aangeven?
De Arbowet verplicht werkgevers om de werknemer te beschermen tegen Psychosociale Arbeidsbelasting. Klantbeoordelingssystemen hoeven op zichzelf niet te leiden tot deze psychosociale arbeidsbelasting. Wel dient de werkgever hier rekening mee te houden bij de inrichting van het systeem.
Deelt u de zorgen dat werknemers over de grenzen heen gaan van wat redelijkerwijs van werknemers kan worden verwacht, alleen om een slechte beoordeling te vermijden?
Het systeem zelf leidt niet tot dit gedrag. Een goede werkgever realiseert zich dat consumenten die worden geholpen door werknemers die zich ondersteund en gewaardeerd voelen, hogere waardering geven. Dit is dan ook in het belang van de werkgever en de werknemer.
Indien er sprake is van een mogelijke overtreding van de Arbowet, kunnen medewerkers dat melden in de organisatie (klachtenregeling), bij de OR, vakbond en via deze laatste partijen bij de Inspectie SZW.
Bent u, vanwege de ongewenste stressverhogende omstandigheden van klantbeoordelingssystemen, van plan om de Inspectie SZW onderzoek naar bedrijven te laten doen die gebruik maken van klantbeoordelingssystemen?
De Arbowet verplicht de werkgever om te zorgen voor een veilige werkomgeving en zo goed mogelijke arbeidsomstandigheden voor de werknemers. Daarbij dient de werkgever psychosociale arbeidsbelasting van de werknemers te voorkomen en een beleid te voeren om discriminatie, seksuele intimidatie, agressie en geweld, pesten en werkdruk tegen te gaan.
De Inspectie SZW houdt toezicht op de kwaliteit van het door werkgevers gevoerde beleid om psychosociale arbeidsbelasting tegen te gaan. Daarbij kijkt de Inspectie SZW niet specifiek naar klantbeoordelingssystemen, maar naar het gehele door de werkgevers gevoerde beleid om onder andere werkstress tegen te gaan. Dit toezicht doet de Inspectie SZW risico-gestuurd en effectgericht programmatisch. Meldingen van psychosociale arbeidsbelasting worden betrokken bij de risicoanalyse van de Inspectie SZW. Bij een melding van een vakbond of ondernemingsraad volgt altijd een onderzoek.
Deelt u de zorg van arbeidspsycholoog Wolsink, dat uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat vrouwen en/of medewerkers met een migratie achtergrond slechtere beoordelingen krijgen dan andere medewerkers? Deelt u het oordeel dat dit negatief kan uitwerken op gelijke kansen op de werkvloer en daarom dit soort beoordelingssystemen ongewenst zijn?
Het is zorgelijk dat klanten vrouwen en medewerkers met een migratieachtergrond slechter beoordelen, omdat dit lijkt te duiden op onderliggende, wellicht onbewuste, vooroordelen en stereotyperingen. Deze vooroordelen aanpakken heeft mijns inziens een grotere impact op gelijke kansen op de werkvloer en in de samenleving dan deze beoordelingssystemen verbieden.
Het bericht ‘Bizarre oproep: ’Maak lawaai tijdens dodenherdenking’ |
|
Chris van Dam (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Bizarre oproep: «Maak lawaai tijdens dodenherdenking»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat een dergelijke oproep respectloos en onacceptabel is?
De Nationale Herdenking op 4 mei is in Nederland een belangrijk moment. We gedenken dan alle Nederlandse slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog en oorlogssituaties en vredesmissies nadien. Het staat eenieder in beginsel vrij om opvattingen of bedenkingen te hebben tegen de invulling daarvan, maar om dat tijdens de twee minuten stilte, die de kern vormt van de herdenking, te uiten door lawaai te maken, getuigt van bijzonder weinig respect.
Wat vindt u ervan dat twaalf mensen hebben aangegeven lawaai te gaan maken en meer dan vijftig mensen hebben aangegeven geïnteresseerd te zijn in het event? Wat vindt u ervan dat ook de extreemlinkse actiegroep De Grauwe Eeuw haar steun uitspreekt voor de actie?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat er moet worden gekeken naar mogelijkheden om te voorkomen dat deze actie doorgang zal vinden? Zo nee, waarom niet?
Mij is gebleken dat de voorgenomen actie de volle aandacht van de lokale driehoek heeft. Het is aan hen om te beslissen hoe met deze oproep moet worden omgegaan. Ik heb er het volste vertrouwen in dat de lokale driehoek een en ander adequaat zal adresseren.
Bent u van plan in gesprek te gaan met de gemeente Amsterdam over deze actie? Hoe kan ervoor worden gezorgd dat een dergelijke actie wordt voorkomen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u gezien het meireces, waarin de Nationale Dodenherdenking valt, nog voor het reces deze vragen beantwoorden?
Ja.
Het artikel 'Natuurclubs willen af van landbouwgif dat akkers oranje kleurt' |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Natuurclubs willen af van landbouwgif dat akkers oranje kleurt»?1
Ja.
Hoe verenigt u het gebruik van glyfosaat voor het «resetten» van grasland met het principe van geïntegreerde gewasbescherming dat stelt dat niet-chemische beschermingsmiddelen de voorkeur dienen te krijgen?
Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) is momenteel bezig met het herbeoordelen van alle toepassingen van gewasbeschermingsmiddelen op basis van de werkzame stof glyfosaat in Nederland. Het Ctgb zal deze toepassingen alleen opnieuw toelaten als veilig gebruik voor mens, dier en milieu mogelijk is conform de wettelijke beoordelingskaders. Ik wacht de resultaten hiervan af.
Ik heb uw Kamer toegezegd dat ik mij – samen met de landbouwsector – wil inzetten voor het verminderen van het gebruik van glyfosaat (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1074). Ik ben inmiddels in gesprek met LTO Nederland over het terugdringen van het gebruik onkruidbestrijdingsmiddelen en gewasbeschermingsmiddelen op basis van de werkzame stof glyfosaat. Hierin komt uiteraard ook het gebruik van glyfosaat voor het vernieuwen van grasland aan de orde, dat bijvoorbeeld nodig kan zijn om aanwezige meerjarige onkruiden, zoals kweek, effectief te bestrijden.
Het professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw is sinds 1 november 2017 verboden. Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen door particulieren wordt onder andere teruggedrongen via de green deal «verantwoord particulier gebruik van gewasbeschermingsmiddelen».
Partijen als Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer kunnen in overeenkomsten met agrarische ondernemers ook nu al randvoorwaarden opnemen. Dit kunnen ook randvoorwaarden zijn over het al dan niet gebruiken van bepaalde toepassingen van gewasbeschermingsmiddelen. Daar waar dit past bij mijn streven naar verdere verduurzaming van gewasbescherming, juich ik dit toe.
Ik zal uw Kamer separaat informeren over de uitvoering van de motie De Groot, waarin de regering wordt verzocht het gebruik van glyfosaathoudende middelen voor gebruik buiten geïntegreerde gewasbescherming (zoals kalenderspuiten, resetten van grasland en pre-harvest) te verbieden (Kamerstuk 27 858, nr. 426).
Hoe verenigt u het gebruik van glyfosaat voor het «resetten» van grasland met het principe van geïntegreerde gewasbescherming dat stelt dat een beschermingsmiddel doelgericht en met zo min mogelijk bijeffecten dient te zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat het «resetten» van grasland hiermee past binnen een geïntegreerde gewasbescherming?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het wenselijk dat glyfosaat wordt gebruikt voor het «resetten» van grasland, lettend op de gevolgen voor de waterkwaliteit, biodiversiteit, de bodem en insecten?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het wenselijk dat glyfosaat wordt gebruikt voor het «resetten» van grasland op grond die in bezit is van natuurorganisaties of overheden?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het wenselijk dat glyfosaat wordt gebruikt voor het «resetten» van grasland op grond die in bezit is van natuurorganisaties of overheden, wanneer de betreffende eigenaar het gebruik van glyfosaat voor het «resetten» van grasland niet wenselijk acht?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe bent u van plan om het gebruik van glyfosaat voor het «resetten» van grasland verder terug te brengen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om met grondeigenaren, provincies, gemeenten en andere belanghebbenden in gesprek te gaan om het gebruik van glyfosaat voor doeleinden die niet binnen een geïntegreerde gewasbescherming passen, zoals voor het «resetten» van grasland, terug te dringen en hierover afspraken te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om het gebruik van glyfosaat dat niet een direct gewasbeschermingsdoel dient, bij agronomische toepassing, aan verdere beperkingen te onderwerpen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het vervolg van de aanpak van schimmelhuizen |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bereid om uw antwoord op de 37 sets schriftelijke vragen over woningen met vocht- en schimmelproblemen, inclusief de vragen, door te sturen naar de desbetreffende gemeenten? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Ik zal de inhoud van de betreffende antwoordbrief van 12 april jl., alsmede van de daaraan ten grondslag liggende vragen, op korte termijn onder de aandacht van de betrokken gemeenten brengen. Gegeven het tijdstip van binnenkomst daarvan, bleek het niet mogelijk de vragen van mevrouw Beckerman nog voorafgaand aan het genoemde algemeen overleg te beantwoorden.
Wilt u deze vragen voorafgaand aan het algemeen overleg Bouwopgave op 25 april 2018 beantwoorden?
Zie antwoord vraag 1.
Crimineel geld in de Amsterdamse huizenmarkt |
|
Sandra Beckerman , Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht dat ladingen crimineel geld klaar liggen voor de Amsterdamse huizenmarkt?1
Ja.
Kunt u een inschatting maken hoeveel geld hiermee gemoeid is? Zo nee, bent u bereid dat in kaart te brengen? Hoeveel criminele verhuurders zijn er momenteel? Verwacht u een stijging van deze aantallen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom verwacht u dat niet?
Het artikel spreekt, net als het rapport «Trends en ontwikkelingen» van de politie-eenheid Amsterdam over risico’s, niet over vastgestelde feiten. Er wordt op dit moment door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) onderzoek gedaan naar de aard en omvang van witwassen. Dat onderzoek zal naar verwachting rond de zomer zijn afgerond.
Wat gebeurt er op dit moment om crimineel geld te weren uit de woningmarkt? Bent u bereid maatregelen te treffen zodat de (Amsterdamse) huizenmarkt beter wordt beschermd tegen criminele investeerders en daardoor beter betaalbaar en bereikbaar wordt voor inwoners die een huis willen kopen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De vastgoedsector vormt een (legale) gelegenheidsstructuur die vanuit de onderwereld kan worden misbruikt voor andere doeleinden. Van belang is dan ook om tegen deze vorm van ondermijning zoveel mogelijk barrières op te werpen: strafrechtelijk, fiscaal en (preventief) bestuurlijk, maar ook door bij de branche zelf te appelleren aan eigen verantwoordelijkheid, alertheid en besef van misbruik.
Er worden reeds verschillende maatregelen getroffen om de huizenmarkt te beschermen tegen witwaspraktijken. Zo werkt de politie eenheid Amsterdam binnen het Regionaal Informatie Expertise Centrum (RIEC) onder meer samen met de FIOD, de gemeente Amsterdam (Bibob), Belastingdienst en het Openbaar Ministerie. Binnen het RIEC worden diverse signalen behandeld, die te maken hebben met ondermijning, zo ook signalen (o.a. dubieuze transacties m.b.t. aankoop van vastgoed, vergunningaanvragen etc.) op het gebied van de vastgoedsector. Interventies worden gepleegd daar waar het mogelijk is, bijvoorbeeld strafrechtelijk, bestuursrechtelijk, belastingtechnisch (boekenonderzoek). Ook tegenhouden is een onderdeel van de interventies, zodat criminelen geen kans krijgen om in de bovenwereld te investeren.
Verder zijn op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) bepaalde instellingen, waaronder makelaars, banken en notarissen, verplicht ongebruikelijke transacties te onderkennen en te melden aan de Financial Intelligence Unit (FIU)-Nederland. Hierbij gaat het kort gezegd om transacties waarbij een meldingsplichtige instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze transacties verband kunnen houden met witwassen of het financieren van terrorisme. De FIU-Nederland analyseert de meldingen van ongebruikelijke transacties, waarna de FIU-Nederland in bepaalde gevallen tot een verdachtverklaring komt. In dat geval wordt de beschikbare informatie met betrekking tot de verdachtverklaarde transactie verstrekt aan diverse (bijzondere) opsporingsinstanties, inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Met analyses van gemelde ongebruikelijke transacties legt de FIU-Nederland transacties en geldstromen bloot die mogelijk te relateren zijn aan witwassen, financiering van terrorisme en onderliggende gronddelicten. Daarbij kan het ook gaan om het witwassen van geld in bedrijfsmatig vastgoed en op de huizenmarkt.
Makelaars en notarissen zijn daarnaast, eveneens op grond van de Wwft, verplicht om onderzoek te verrichten naar hun cliënt (en, in het geval van makelaars, ook naar de wederpartij van de cliënt). Het cliëntenonderzoek strekt onder meer tot het verzamelen van informatie over de identiteit van de cliënt, diens uiteindelijk belanghebbende(n) en het doel en de aard van de beoogde dienstverlening. Hiermee wordt van de genoemde instellingen verlangd dat zij zich inspannen om te voorkomen dat hun dienstverlening wordt gebruikt voor bijvoorbeeld witwassen.
Speelt de genoemde problematiek ook in andere gemeenten, en hoe wordt het daar voorkomen of aangepakt?
Dat zal blijken uit het onderzoek van het WODC. Daarnaast zullen ook de ondermijningsbeelden die door de diverse RIEC’s in het land momenteel worden opgesteld, iets kunnen zeggen over aard, ernst en omvang van dit fenomeen. Voor de wijze waarop ondermijning binnen de vastgoedsector kan worden voorkomen of bestreden, verwijs ik naar het antwoord op vragen 3 en 5.
Wat doet u aan het witwassen van geld in bedrijfsmatig vastgoed en op de huizenmarkt? Op welke manieren ondersteunt u de Amsterdamse politie in hun strijd tegen malafide investeerders?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft de politie voldoende capaciteit om de witwaspraktijken in de huizenmarkt op te sporen en aan te pakken, zowel in Amsterdam als in andere gemeenten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Binnen de Eenheid Amsterdam is er (net zoals in de andere eenheden) een speciale afdeling die onder andere zelfstandig onderzoek doet naar criminele investeringen in vastgoed. Doordat er bij deze vorm van criminaliteit veelal gebruik wordt gemaakt van internationale constructies, zijn dit complexe onderzoeken die veel capaciteit kosten en een lange doorlooptijd kennen.
Politiecapaciteit is en blijft schaars en de gezagen zullen altijd scherpe keuzes moeten blijven maken over de inzet van de politie. Dit kabinet investeert echter daarom ook in versterking van de politie, onder andere in extra rechercheurs.
Het bericht ‘Statement Transvisie: Zorg voor transgender kinderen komt veel te laat' |
|
Maarten Hijink |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Kent u het bericht dat enorme wachttijden bestaan voor transgenderzorg, oplopend tot wel 62 weken, en dat daarmee de transgenderzorg volledig op slot zit?1
Ja.
Erkent u dat een dergelijk lange wachttijd onacceptabel is, zeker als het kinderen/adolescenten betreft omdat tijdens de lange wachttijden de ontwikkeling van het kind of de jongere vaak stil staat met als risico dat die achterstand moeilijk in te halen is? Erkent u tevens dat de lange wachttijd ervoor kan zorgen dat hulp voor kinderen in de puberteit te laat komt, met alle mogelijk traumatische effecten van dien? Deelt u de mening dat de wachtlijsten drastisch teruggedrongen moeten worden?
Ja. Een te lange wachttijd is over het algemeen onwenselijk en dat geldt uiteraard ook voor (jonge) mensen met genderdysforie. De professionele inhoud van zorg is uit de aard van de zaak niet mijn verantwoordelijkheid; ik kan niet beoordelen wat eventuele effecten zijn van wachttijden. Op dit moment wordt met partijen gewerkt aan een kwaliteitsstandaard voor somatische transgenderzorg. Deze standaard wordt nog dit jaar opgeleverd en zal, zo wordt mij aangegeven, ook uitspraken doen over wachttijden. Er bestaat overigens consensus bij betrokken partijen dat de huidige wachttijden in de (somatische) transgenderzorg zowel voor volwassenen als voor kinderen en jeugdigen te lang zijn.
De wachttijden lopen op omdat de aanzienlijke capaciteitsgroei die de afgelopen jaren is gerealiseerd bij de gendercentra van het VUmc en het UMCG de sterke en aanhoudende toename van zorgvragen niet meer kan bijbenen. VWS heeft de afgelopen jaren diverse initiatieven genomen om partijen die verantwoordelijk zijn voor deze zorg bijeen te brengen met als doel knelpunten te analyseren en oplossingen te stimuleren, zoals bijvoorbeeld netwerkzorg, een derde expertisecentrum en meer spreiding van zorg.
De verzekeraars melden mij desgevraagd het volgende. Bij kinderen die aangeven dat zij problemen met hun de genderidentiteit hebben, vinden verzekeraars zorgvuldigheid extra noodzakelijk en achten zij deskundige dat wil zeggen gespecialiseerde multidisciplinaire begeleiding noodzakelijk.
In de optiek van verzekeraars werken de GGZ Jeugdhulpverlening en de gespecialiseerde GGZ zorg samen met de somatische zorg vanuit de gendercentra van het VUmc en het UMCG in multidisciplinaire teams om een zorgvuldige indicatie stelling en behandeling te borgen. Ik verwijs ook naar het antwoord op vraag 4.
Kunt u inzicht geven in het aantal kinderen/adolescenten dat nu op een wachtlijst staat? Kan dit per leeftijdscategorie inzichtelijk worden gemaakt?
Ik heb navraag gedaan naar de aantallen kinderen/adolescenten die op dit moment op de wachtlijst staan bij instellingen en GGZ psychologen praktijken waarvan op dit moment bij VWS bekend is dat zij een genderteam hebben dat zich richt op kinderen/jeudgigen dan wel zich in hun zorgaanbod mede richten op jeugdige transgenders. Daarmee kan ik niet verzekeren dat onderstaand overzicht volledig is. Ik wijs er bovendien op dat de aard van de zorg die door onderstaande instellingen geboden wordt, onderling kan verschillen, waardoor de hulpvraag waarmee deze groep zich aanmeldt ook kan verschillen.
organisatie
Aantal op de wachtlijst
Aantal op de wachtlijst
Aantal op de wachtlijst
Genderteam Zuid
4
21
3
Stepwork
3
7
11
PsyQ Zaandam
6
8
7
Genderteam Jonx
7
26
6
Genderteam VUmc
85
103
293
* De leeftijdscategorieën die gehanteerd werden bij de aangeleverde gegevens verschillen per instelling enigszins.
Gaat u actie ondernemen om de wachttijden drastisch in te perken, in ieder geval tot een wachttijd van minder dan dertien weken? Zo ja, welke acties gaat u ondernemen en wanneer? Bent u bijvoorbeeld bereid uw bevoegdheid tot het geven van een aanwijzing in te zetten om de zorgaanbieders en zorgverzekeraars te bewegen tot actie?
Feit is dat het aantal aanmeldingen sneller stijgt dan met de uitbreiding van capaciteit gerealiseerd kan worden. Ik vindt het belangrijk dat transgenders goede en gecoördineerde zorg krijgen; transgenderzorg is zorg net als alle zorg en is de verantwoordelijkheid van zorginstellingen en professionals. Ook verzekeraars en gemeenten hebben een verantwoordelijkheid. Alhoewel mijn formele verantwoordelijkheid beperkt is, meen ik dat ik als Minister voor MZS een actieve rol heb. Reeds sinds enige tijd draagt het ministerie bij met de volgende acties:
De kwaliteitsstandaard wordt naar verwachting nog dit jaar opgeleverd. Dat is voor aanbieders en verzekeraars een belangrijk uitgangspunt bij het aanbod en de inkoop van transgenderzorg.
Tot slot werk ik hieraan annex aan een subsidieregeling voor de vergoeding van borstimplantaten ten behoeve van transvrouwen. Het streven is openstelling rond de zomer van 2018. Ik verwijs ook naar de antwoorden op vraag 2 en 6.
Hoeveel gemeenten hebben in hun zorgovereenkomsten beperkingen opgelegd met betrekking tot het aantal transgender kinderen dat behandeld kan worden door de decentrale gespecialiseerde geestelijke gezondheidszorg (ggz)? Gaat u gemeenten oproepen deze beperkingen per direct op te heffen?
Ik beschik niet over deze informatie.
Overigens hebben gemeenten, conform de in 2015 ingevoerde Jeugdwet een zorgplicht en zijn zij verantwoordelijk voor het leveren van een kwalitatief en kwantitatief voldoende aanbod. Waar zich een onevenwichtigheid tussen vraag en aanbod voordoet, dienen gemeenten en aanbieders zich tot het uiterste in te spannen om tijdige en passende hulp aan te bieden binnen professioneel aanvaardbare termijnen en moeten zij samen op zoek gaan naar oplossingen. Wanneer er sprake is van crisis en kinderen acuut hulp nodig hebben moeten ze dit ook krijgen. Voor plaatsingsproblematiek van moeilijke gevallen bieden regionale expertteams een oplossing. Dit is wat verwijzers, aanbieders en gemeenten nu doen en geldt voor alle vormen van jeugdhulp, dus ook voor de behandeling van transgender kinderen.
Bent u het met Transvisie eens dat de zorgverzekeraars vergoedingen beschikbaar moeten stellen voor perifere kinderendocrinologen die transgenderzorg willen bieden? Zo ja, wat gaat u hierop ondernemen?
Zorgverzekeraars zijn autonoom waar het gaat om zorginkoop. De betrokken zorgverzekeraars hebben mij het volgende laten weten.
Verzekeraars handhaven hun beleid om het somatische deel van de zorg aan transgenders integraal in te kopen bij de expert centra (VUmc/UMCG) en de door hen kwalitatief gecontroleerde zorgaanbieders, waarmee de expert centra een – gecontroleerd -netwerk vormen. Dat geldt ook voor de somatische – endocrinologische – genderzorg voor kinderen. Ik verwijs ook naar het antwoord op vraag 2.
Zij-instromers die binnen een jaar hun lesbevoegdheid halen |
|
Peter Kwint , Lisa Westerveld (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Waarom geeft u geen antwoord op de vraag door wie de pabo opleiding in het tv-programma wordt aangeboden, terwijl u wel weet om welke aanbieder dit gaat?1 Nogmaals, door wie wordt deze opleiding verzorgd? En bent u daarnaast bereid om bij de betreffende aanbieder het onderwijsprogramma voor deze pabo opleiding op te vragen en te delen met de Kamer?2 Zo nee, waarom niet?
De opleiding tot leraar basisonderwijs waar in het tv-programma naar wordt verwezen, wordt aangeboden door LOI Hogeschool. De opleiding van LOI Hogeschool is geaccrediteerd en voldoet daarmee aan de eisen om de opleiding te mogen verzorgen. Het is een opleiding van 240 studiepunten. Er worden geen vrijstellingen verleend.
De onderwijsgroep «Dit is Wijs» ondersteunt personen die al in het bezit zijn van een hoger onderwijsgetuigschrift om deze opleiding versneld te doorlopen. Hierbij wordt samengewerkt met schoolbesturen. Het is een intensief traject van dertien maanden waarbij de deelnemers wekelijks drie dagen les volgen en drie dagen stage lopen. Ook in de schoolvakanties gaat het traject door. De deelnemers ontvangen van «Dit is Wijs» tijdens het traject een vergoeding van € 800 bruto per maand en «Dit is Wijs» betaalt de opleiding. De deelnemers hebben na het behalen van hun diploma bij LOI Hogeschool een baangarantie bij «Dit is Wijs» van twee jaar. Het eerste jaar bestaat uit een detachering. Vanaf het tweede jaar is het mogelijk om in dienst te worden genomen bij een schoolbestuur. Tijdens de detachering blijven de leercoaches van «Dit is Wijs» de deelnemers volgen en coachen, om verdere ontwikkeling te stimuleren en uitval uit het beroep te voorkomen.
De geldende Onderwijs- en examenregeling inclusief het onderwijsprogramma van de opleiding tot leraar basisonderwijs van LOI Hogeschool zijn opgevraagd en zijn in de bijlage3 opgenomen.
Hoeveel opleidingen in Nederland bieden zo’n éénjarige pabo opleiding aan? En wat zijn de vereiste vooropleidingseisen van de instromers?
Voor zover bij ons bekend, is dit de enige opleiding waarbij in ruim een jaar tijd wordt opgeleid tot leraar po. De onderwijsgroep «Dit is Wijs» laat de opleiding in dertien maanden alleen volgen door personen die al in het bezit zijn van een hoger onderwijsgetuigschrift. Wel bieden verschillende hogescholen versnelde trajecten aan, vooral via de (verkorte) deeltijdopleiding. Via zijinstroom in het beroep is het voor mensen met een afgeronde ho-opleiding in principe ook mogelijk om in ruim een jaar een getuigschrift voor leraar po te behalen. Dit is over het algemeen alleen haalbaar voor personen die al in het onderwijs werken.
Op welke wijze wordt toezicht gehouden op de kwaliteit van deze opleidingen? Gaat het hier om een geaccrediteerde opleiding?
De door LOI Hogeschool verzorgde opleiding tot leraar basisonderwijs is geaccrediteerd door de NVAO. De accreditatie is geldig tot 15 mei 2021.
Hoe weet u dat leraren die via deze onbekende aanbieder hun bevoegdheid halen, dezelfde kwaliteiten bezitten als leraren die via de reguliere pabo opleiding of zij-instroom-route hun bevoegdheid halen?
Zoals hierboven is aangegeven, betreft het een geaccrediteerde opleiding aangeboden door LOI Hogeschool. Studenten volgen een programma van 240 studiepunten in een periode van dertien maanden. Accreditatie impliceert dat het ho-niveau is geborgd en de opleiding zodanig is dat de student kan voldoen aan de wettelijke bekwaamheidseisen.
Hoe valt het te rijmen met elkaar dat een reguliere opleiding tot leraar in het basisonderwijs vier jaar duurt en zij-instromers een geschiktheidsonderzoek moeten afronden – waarna bepaald wordt in hoeverre iemand geschikt is voor het onderwijs en in kaart wordt gebracht welke scholing en begeleiding de zij-instromer nodig heeft – en binnen twee jaar zijn bevoegdheid moet halen, terwijl bij deze aanbieder iedereen in één jaar een pabo opleiding kan afronden en bevoegd voor de klas kan staan? Wordt hiermee niet getornd aan de eisen van het leraarschap? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het gaat om een volledige opleiding tot leraar basisonderwijs aangeboden door LOI Hogeschool. De studenten dienen onverminderd alle leerresultaten van de opleiding te behalen en hebben daar, evenals studenten buiten het traject van «Dit is Wijs», ten minste vier jaar de tijd voor. Het traject van «Dit is Wijs» stimuleert hen dit sneller te volbrengen. Er wordt niet getornd aan de eisen van het leraarschap.
Het Ontwerp-instemmingsbesluit winningsplan Pieterzijl Oost en Borgsweer |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u aangeven wat de kosten/batenverhouding van het winningsplan Pieterzijl-Oost is?1 Worden daarin de eventuele schaderisico's meegenomen als kosten? Zo nee, waarom niet?
De verhouding van kosten tot baten van de Pieterzijl-Oost veldontwikkeling is bijna één staat tot drie. Hierin zijn geen kosten meegenomen voor eventuele schaderisico’s. De reden hiervoor is dat de (verplichte) Seismische Risico Analyse (SRA) laat zien dat Pieterzijl-Oost in de laagste risico categorie valt (categorie 1).
Hoe verklaart u dat het Staatstoezicht op de Mijnen (SODM) en de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) een verschillende maximale bevingskracht verwachten (respectievelijk 3 en 3.5)?
De NAM heeft in het winningsplan als maximale theoretische bevingskracht de waarden 2,5 (energiebalans) en 3,2 (breukslip) berekend. SodM stelt in zijn advies dat de analyse van de NAM conform de tijdelijke leidraad SRA is en dat de berekeningen en analyses correct zijn uitgevoerd. Het is mij niet duidelijk welke referentie hoort bij de in de vraag genoemde bevingskracht van 3,5. In het advies van SodM wordt wel in algemene termen het risico besproken voor een beving van ongeveer 3,0.
Kunt u aangeven in hoeverre deze boring gedevieerd wordt uitgevoerd? Kunt u ervoor zorgdragen dat de boor- en karteringsgegevens van de locatie WFM-03 openbaar worden gemaakt? Zo nee, waarom niet? Kunt u met kaartmateriaal per laag van de ondergrond aangeven welke breuken een rol kunnen spelen in het gebied waarin Pieterzijl-Oost ligt?
De put WFM-03 is al in 2015 geboord. De lichte deviatie in deze bestaande put is goed te zien op de figuren in Sectie B2.1 van het winningsplan (http://www.nlog.nl/opslag-en-winningsplannen-ter-inzage). Het begin van de put ligt op de NAM locatie en de plek, waar de put op 3.352 meter diepte het reservoir gesteente ingaat, ligt ongeveer 800 meter oostelijk daarvan. Boorgatgegevens worden conform de Mijnbouwwet altijd publiekelijk beschikbaar gemaakt na het verstrijken van de wettelijke termijn van 5 jaar. De figuren in Sectie B2.1 van het winningsplan tonen ook de breuken in het gebied rond Pieterzijl-Oost. Het winningsplan meldt dat de dichtstbijzijnde gekarteerde breuk 130 meter van de put verwijderd ligt.
Klopt het dat de put naar het veld Pieterzijl-Oost eindigt op een diepte van 3.707 meter en daarmee uitkomt in Ameland Claystone, een schalieformatie onder Upper Slochteren Sandstone? Kunt u aangeven op welke diepte en in welke laag de hydraulische stimulatie en productie plaats zullen vinden? Zo nee, waarom niet?
De put WFM-03 is tot een verticale diepte van 3530 m geboord (Winningsplan Sectie B4.1). De put eindigt in de «Lower Rotliegend Sandstone» (ROSLL) formatie die onder de «Ameland Claystone» (ROCLA) formatie ligt. Deze twee diepere lagen zijn geen gashoudende reservoirs en zijn direct na de boring afgesloten met cement.
Precieze informatie over de hydraulische stimulatie volgt nog in het bij SodM in te dienen werkprogramma (paragraaf 8.2.3a Mijnbouwregeling). De stimulatie wordt altijd zo ontworpen dat er tientallen meters afstand wordt gehouden tot de Ameland Claystone.
Kunt u het werkplan zo snel mogelijk naar de Kamer sturen? Wanneer kunt u het werkplan op zijn vroegst naar de Kamer sturen?
Nadat met het winningsplan is ingestemd gaat NAM verder met het ontwerpen van de stimulatie. NAM moet het werkprogramma voorafgaand aan de werkzaamheden bij SodM ter goedkeuring indienen, zoals voorgeschreven wordt in het instemmingsbesluit met het winningsplan. Het is aan het SodM of en hoe ze omgaan met de openbaarheid van de goedkeuring van dit werkprogramma. Daarnaast staat het NAM vrij, om zelf deze informatie te delen met de omgeving nadat zij goedkeuring heeft gekregen van SodM op het plan. NAM heeft dit in eerdere gevallen ook gedaan en ik zal NAM vragen dit ook nu te doen.
Klopt het dat er tussen 1 januari en 1 september 2016 ongeveer 13,6 miljoen m3 gas en 255 m3 water uit het veld Pieterzijl-Oost werd geproduceerd2, terwijl er geen winningsplan was? Heeft het SODM hierop toegezien? Uit welke laag werden de in 2016 geproduceerde stoffen gewonnen? Werd er in deze periode in 2016 hydraulisch gestimuleerd?
Bij het aanboren van een nieuw gasveld wordt vaak een zogeheten well-test uitgevoerd, wat geregistreerd wordt als productie (www.nlog.nl). Er wordt dan dus geproduceerd uit het veld om te onderzoeken hoe het veld zich vermoedelijk zal gaan gedragen en de productie zich zal ontwikkelen. Die productie heeft een tijdelijk karakter en heeft in dit geval circa 4 maanden geduurd. De informatie uit de test kan gebruikt worden om het winningsplan te onderbouwen en om de gevolgen van de winning zo goed mogelijk in te kunnen schatten. Omdat de activiteit als productie geregistreerd wordt, moet dit wel in nauw overleg met SodM. Er is tussen 11 april en 11 augustus 2016 ongeveer 13,6 miljoen m3 gas en 265 m3 water uit Pieterzijl-Oost geproduceerd bij een productietest van de Rotliegend formatie. Deze productietest is van tevoren met SodM afgestemd. Er is in deze periode geen hydraulische stimulatie toegepast. De productietest was nodig om te bepalen of hydraulische stimulatie in het winningsplan moest worden opgenomen.
Is het genoemde geproduceerde water geïnjecteerd in Borgsweer? Zo nee, wat werd er dan met dit water gedaan? Zo ja, werd dit water gezuiverd voor injectie of niet? Hoeveel water werd in 2016 gebruikt voor de productie tussen 1 januari en 1 september? Hoeveel water werd in 2015 tijdens de exploratieboring gebruikt voor de hydraulische stimulatie?
Water dat van nature in de ondergrondse formatie aanwezig is en wordt meegeproduceerd met het gas, wordt per pijpleiding afgevoerd naar de behandelingslocatie. Het geproduceerde water wordt hier gescheiden van het gas voordat het wordt geïnjecteerd in de diepe ondergrond bij Borgsweer. Er heeft in 2015 tijdens de exploratie boring of daarna geen hydraulische stimulatie plaatsgevonden en er is dus ook geen water gebruikt voor hydraulische stimulatie.
Op basis waarvan komt u tot de conclusie (Kamerstuk 33 529, nr. 459) dat er tussen de 100 en 600 m3 vloeistof nodig is voor de hydraulische putstimulatie? Hoeveel water zal voor de gehele te vergunnen periode in totaal nodig zijn voor de productie in Pieterzijl-Oost? Hoeveel zal dit per jaar zijn? Hoeveel wordt daadwerkelijk teruggevoerd en hoeveel blijft achter in de diepe ondergrond? In welke lagen blijft het betreffende water achter in de diepe ondergrond?
In de Upper Rotliegend formatie in het Pieterzijl-Oost veld wordt 1 keer een hydraulische stimulatie toegepast. Afhankelijk van het ontwerp is gebleken dat in het verleden voor hydraulische stimulatie in Nederland de volumes varieerden tussen 100 m3 en 600 m3. Het uiteindelijk ontwerp zal meer duidelijkheid geven over het precieze volume voor Pieterzijl-Oost. Minder dan de helft van de gebruikte vloeistof blijft achter in de gestimuleerde formatie.
Hoe groot is het gedeelte van de in Borgsweer geïnjecteerde hoeveelheid formatiewater en hoe groot is het gedeelte geïnjecteerd afvalwater per jaar? Als u dit niet kunt aangeven, waarom niet?
De samenstelling van het injectiewater in Borgsweer bestaat voor het grootste deel uit het gebruikelijke (formatie)water wat meekomt bij de winning van aardgas uit de velden. Het water is afkomstig uit de diepe ondergrond. Bovengronds toegevoegde mijnbouwhulpstoffen worden voorafgaand aan injectie zoveel als mogelijk verwijderd. Op basis van de criteria van de Eural (Europese afvalstoffenlijst) en de CLP-verordening wordt het injectiewater gekwalificeerd als een «niet gevaarlijke afvalstof».
Waar en hoe worden deze waterstromen gemeten? Hoe wordt toezicht gehouden op de correctheid van de aangeleverde productiecijfers?
De gezamenlijke waterstroom wordt gemeten voordat deze wordt geïnjecteerd in de diepe ondergrond. In de geldende vergunning is een voorschrift opgenomen dat NAM een jaarlijkse rapportage dient op te stellen met daarin onder andere de hoeveelheden geïnjecteerd productiewater. Door middel van jaarlijkse rapportages wordt invulling gegeven aan deze verplichting. Het toezicht op de rapportage van de waterstromen ligt bij SodM.
Klopt het dat Borgsweer een in verleden leeg geproduceerde cluster is en er daarom geïnjecteerd wordt in Borgsweer? Zo ja, hoeveel gas is voor aanvang van ingebruikname van Borgsweer als injectielocatie uit dit cluster geproduceerd? Hoe hoog is de huidige druk bij Borgsweer?
Borgsweer was in verleden geen leeg geproduceerde cluster. Sinds 1972 wordt de gezamenlijke waterstroom (productiewater en overige waterstromen) geïnjecteerd in de diepe ondergrond op de locatie Borgsweer. De locatie is op geen enkel moment in gebruik geweest als productielocatie.
Borgsweer ligt in het oostelijke deel van het Groningenveld; ook uit dit deel van het veld wordt gas geproduceerd vanuit de clusters Amsweer, Oudeweg en Schaapbulten. Bij Borgsweer wordt water geïnjecteerd in het Groningen reservoir. In april 2018 zijn de reservoir drukken gemeten in twee water injectie putten. De gemeten drukken in de hoofd injectie put BRW-5 en de plaatsvervangende injectie put BRW-2A waren respectievelijk 139.7 bar en 115.3 bar, vergeleken met een gemiddelde druk in het oosten van het Groningenveld van ongeveer 70 bar.
Het netto effect van productie en waterinjectie is dat de daling in reservoirdruk bij Borgsweer achterloopt bij andere delen van het veld. Hoewel er enkele kleine aardbevingen (magnitude <1.5) zijn geweest nabij de locatie Borgsweer, zijn deze niet in verband gebracht met waterinjectie. Borgsweer bevindt zich in een gebied van het Groningenveld met betrekkelijk weinig seismische activiteit.
Hoe heeft de druk bij Borgsweer zich de afgelopen jaren ontwikkeld? In hoeverre kan het in de onderliggende aquifer geïnjecteerde water leiden tot getriggerde bevingen en in welke aardlagen van de diepe ondergrond?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe verhoudt de druk bij Borgsweer zich tot de dalende druk in de rest van het Groningenveld? Kunt u aangeven in hoeverre aan Borgsweer gerelateerde drukverschillen kunnen leiden tot spanning op breuken tussen compartimenten, waar en in welke aardlagen deze breuken liggen en hoe daarmee samenhangende eventuele seismische risico's eruitzien voor de omgeving van Borgsweer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
De hoogte van de beltarieven bij UWV |
|
Bart van Kent |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Deelt u de mening dat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UVW) de mensen die gebruik maken van haar diensten als klant ziet?1
Ja.
Bent u bekend met de COPC-certificering die UWV als enige overheidsorganisatie ter wereld heeft en waar UWV trots op is, omdat UWV efficiënt werkt, lage kosten en een hoge klanttevredenheid belangrijk vindt?2
Ja. UWV is terecht trots op deze certificering.
Herinnert u zich de Kamerbrief waarin wordt aangegeven dat handelaren die een telefoonnummer openstellen voor consumenten, zodat deze per telefoon met de handelaren contact kunnen opnemen over de tussen hen gesloten overeenkomsten, de consumenten voor dergelijke telefonische contacten niet meer in rekening brengen dan het basistarief?3
Ja.
Zoals aangegeven in die Kamerbrief van de toenmalige Minister van Economische Zaken, is op 1 juli 2017, artikel 3.2g van de Regeling universele dienstverlening en eindgebruikersbelangen, in overeenstemming gebracht met het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie over de uitleg van artikel 21 van de richtlijn consumentenrechten.
Deelt u de mening dat het vreemd is dat handelaren geen extra tarief mogen rekenen met een klant die al afhankelijk van hen is en UWV dat wel doet ten opzichte van hun klanten?4
Het is juist dat handelaren geen extra tarief mogen rekenen, zoals door het Hof van Justitie van de EU is bepaald. Het UWV is echter geen handelaar, maar een overheidsinstantie.
De klantenservice die UWV biedt, ziet op telefonisch contact met betrekking tot publieke dienstverlening. Deze dienstverlening wordt niet beheerst door privaatrechtelijke contracten, maar door (eenzijdige) bestuursrechtelijke besluiten van UWV. Van klantenservice ten aanzien van een gesloten overeenkomst, zoals bedoeld in artikel 3.2g van de Regeling universele dienstverlening en eindgebruikersbelangen, is derhalve geen sprake. UWV valt daarom niet onder de werking van artikel 3.2g van de Regeling universele dienstverlening en eindgebruikersbelangen en artikel 21 van de richtlijn consumentenrechten.
Bent u bereid het UWV op te dragen de beltarieven aan te passen zodat klanten van UWV ook niet meer dan het basistarief, door UWV gebruikelijke belkosten genoemd, hoeven te betalen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben niet bereid het UWV op te dragen de beltarieven aan te passen. De richtlijn en de daarop gebaseerde regeling zien niet op de dienstverlening van UWV en bevatten dus ook geen regels waar UWV zich aan moet houden in het telefonisch verkeer met haar cliënten.
UWV onderzoekt echter op dit moment de mogelijkheid om over te stappen naar een ander type telefoonnummer, waarbij alleen het gebruikstarief wordt gehanteerd. UWV overweegt hierbij de gevolgen van deze verandering op o.a. kosten, bedrijfsvoering en de gevolgen voor de klant (gebruiker).
Het bericht ‘Spreekuurrechter stopt, ondanks succes’ |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Spreekuurrechter stopt, ondanks succes»?1
Ja.
Klopt het, dat het bij de spreekuurrechter ging om een proef met een eindmoment? Wordt deze proef ook geëvalueerd?
Op beide vragen is het antwoord ja.
Op welke wijze worden de resultaten van deze proef betrokken bij de uitwerking van de passage in het regeerakkoord, waarin gesteld wordt dat maatschappelijk effectieve rechtspraak innovatieve wetgeving vereist die ruimte biedt aan de rechter te experimenteren met eenvoudige procedures die partijen bij elkaar brengen en conflicten niet op de spits drijven?
In mijn brief «Naar een maatschappelijk effectievere rechtspraak» van 20 april jl. ben ik ingegaan op de relatie tussen bestaande en toekomstige experimenten en de plannen van het kabinet om samen met de rechtspraak te komen tot een maatschappelijk effectievere rechtspraak. Er zijn meer van dit soort experimenten nodig om te zien of bredere toepassing mogelijk is en of daarvoor wetswijziging nodig is. Daaraan kan ook de Experimentenwet rechtspleging die op 20 april jl. in consultatie is gegaan een bijdrage leveren. Ik verwijs tevens naar mijn antwoorden op de op 11 april 2018 door het lid Van Nispen gestelde vragen.
Welke mogelijkheden heeft de rechtbank Noord-Nederland om verder vorm te geven aan snelle, laagdrempelige en eenvoudige geschilbeslechting door de rechter? Behoort een vervolg van de proef met de spreekuurrechter ook voor de rechtbank Noord-Nederland tot de mogelijkheden?
De rechtbank Noord-Nederland heeft in een persbericht op 11 april jl. gemeld dat de pilot spreekuurrechter bij deze rechtbank stopt en dat het belangrijk is dat ook bij andere rechtbanken met deze vorm van rechtspraak wordt geëxperimenteerd.2 De pilot wordt geëvalueerd. Het is belangrijk die evaluatie nu af te wachten. Er zijn positieve ervaringen opgedaan, maar ook leerpunten. Het is belangrijk dat juist op de leerpunten het concept verder wordt uitgewerkt en ervaring wordt opgedaan.
Het tekort aan opvanglocaties voor slachtoffers van geweld achter de voordeur |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
In welke mate is sprake van echte extra middelen voor de bestrijding van huiselijk geweld en de opvang van vrouwen vanuit de huidige druk op deze voorzieningen, gelet op uw antwoord op de Kamervraag over de noodzaak om hiervoor extra geld beschikbaar te stellen?1
Het gaat hier om extra middelen. Op grond van het Regeerakkoord geldt een nieuwe normeringsystematiek voor het bepalen van de omvang van het gemeentefonds. In plaats van een koppeling (trap op/trap af) met de Rijksuitgaven in enge zin (RBG-eng), is vanaf dit jaar sprake van een koppeling met de Rijksuitgaven inclusief zorguitgaven en sociale zekerheidsuitgaven. Hierdoor ontvangen gemeenten aanvullend accres zonder oormerk.
Uitkomst van het IBP is dat specifiek voor de taak Veilig Thuis vanuit het aanvullend accres in de algemene uitkering middelen zijn toegevoegd aan de decentralisatie-uitkering vrouwenopvang, zodat het geld terechtkomt bij de gemeenten die de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling vormgeven. Veilig Thuis maakt hier deel van uit. Het gaat om een bedrag van € 11,9 miljoen in 2018 oplopend tot € 38,6 miljoen structureel vanaf 2021.
Het gaat hier dus om extra middelen die zonder oormerk allereerst aan de algemene uitkering zijn toegevoegd en waarvan vervolgens een deel specifiek voor Veilig Thuis is ingezet.
Klopt het dat de middelen waar u in de beantwoording naar verwijst, waarbij de indruk wordt gewekt dat het om extra middelen gaat, uit de bestaande middelen van het gemeentefonds zijn gehaald en daarmee gezien kunnen worden als een «sigaar uit eigen doos» voor de desbetreffende gemeenten? Zo ja, waarom is niet gekozen om extra middelen beschikbaar te stellen aan de algemene uitkering?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre is afgestemd of deze middelen en de inzet ervan voldoen aan de signalen van de 22 centrumgemeenten die in februari 2018 hun zorgen hebben geuit over de financiële druk op de decentralisatie-uitkering vrouwenopvang?
In de brief van de gemeenten van 15 februari jongstleden spreken de 22 centrumgemeenten onder andere over de aanscherping van de meldcode kindermishandeling en huiselijk geweld. Het genoemde bedrag in de maartcirculaire gemeentefonds 2018 komt hieraan tegemoet en is mede gebaseerd op de impactanalyse van de gevolgen van de invoering van de radarfunctie voor het primaire proces bij Veilig Thuis2.
Daarnaast wordt in de brief ingegaan op mensenhandel. De extra structurele middelen uit het Regeerakkoord voor mensenhandel worden ingezet voor het creëren van extra opvangplekken. Met de VNG en Comensha ben ik in overleg om te komen tot een precieze invulling hiervan op basis van geconstateerde knelpunten.
Voorts geldt dat in 2014 een kwaliteitsimpuls is gegeven van € 10 miljoen structureel per jaar (vanaf 1 januari 2015) voor onder andere ouderenmishandeling en kinderen in de opvang. In 2016 en 2017 is door de ministeries VWS en JenV een overbruggingsfinanciering (€ 2,1 miljoen in 2016 en € 2,1 miljoen in 2017) beschikbaar gesteld aan 16 gemeenten (via de decentralisatie- uitkering vrouwenopvang) voor een landelijk dekkend netwerk van CSG’s (centra voor seksueel geweld) om gemeenten de ruimte te geven het hulpaanbod voor slachtoffers van seksueel geweld structureel te borgen in het gemeentelijke zorg- en ondersteuningsaanbod. In het bestuurlijk overleg van 29 mei 2017 heeft de VNG de gemaakte afspraak over de financiering en borging van de CSG’s vanaf 1 januari 2018 binnen het gemeentelijke domein bevestigd.
Tot slot geldt dat naast de decentralisatie-uitkering vrouwenopvang voor de centrumgemeenten (als Rijksbijdrage voor de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling) alle gemeenten de beschikking hebben over de middelen voor de Jeugdwet en de Wmo 2015 in het gemeentefonds. Deze middelen kunnen ook worden ingezet voor de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling (bijvoorbeeld voor jeugdhulp en ondersteuning).
Hoe zullen de besteding en de bestemming van deze middelen, evenals de effecten op de door gemeenten aangegeven financiële druk op vrouwenopvang, gemonitord worden?
De extra middelen die gemeenten hebben ontvangen dankzij de nieuwe normeringsystematiek zijn vanuit de algemene uitkering van het gemeentefonds toegevoegd aan de decentralisatie-uitkering vrouwenopvang. Daarmee komen deze middelen terecht bij de gemeenten die de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling vormgeven.
De gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor de besteding binnen het daarvoor aangegeven kader (intensivering van de taken van Veilig Thuis naar aanleiding van de aanscherping meldcode en de radarfunctie Veilig Thuis). Uiteraard ben ik bereid de VNG te vragen één en ander te monitoren ook in relatie tot de door de 22 centrumgemeenten aangegeven financiële druk op de decentralisatie-uitkering vrouwenopvang.
Het vastzittende onderzoek naar de moord op onderzoeksjournalist Daphne Caruana Galizia op Malta |
|
Renske Leijten |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Erkent u dat het schokkend is dat op 16 oktober 2017 de Maltese onderzoeksjournalist Daphne Caruana Galizia door een moordaanslag om het leven is gekomen en dat het noodzakelijk is dat deze moord tot op de bodem moet worden uitgezocht?
De moord op de onderzoeksjournaliste Daphne Caruana Galizia heeft terecht veel aandacht gekregen, ook in Nederland, en verdient een grondig onderzoek. Het is belangrijk dat elke journalist zijn of haar vak in veiligheid kan beoefenen.
Klopt het dat het onderzoek naar de moord op de Maltese onderzoeksjournalist Daphne Caruana Galizia faalt en de vragen wie haar vermoordde en waarom niet worden beantwoord?1 Kunt u uw antwoord toelichten?
Het onderzoek naar de moord op de onderzoeksjournaliste Daphne Caruana Galizia is zes maanden geleden opgestart en is momenteel nog gaande. Er zijn drie mannen opgepakt die worden verdacht van de uitvoering van deze moord.
Gezien het belang van deze zaak heeft deze inmiddels ook de aandacht van de Europese Commissie. De Commissie heeft aangegeven het proces zorgvuldig te zullen volgen en bereid te zijn tot actie indien daar grond voor is. Het Kabinet verwelkomt deze betrokkenheid en volgt daarnaast ook zelf de ontwikkelingen op de voet.
Erkent u dat het zorgelijk is dat, naast de directe familie, ook een anonieme bron van binnen de politie stelt dat de Maltese politie niet onderzoekt of haar dood verband houdt met haar onderzoekswerk als journalist naar corruptie en witwaspraktijken van politici en dat deze aantijging onderzocht dient te worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich dat u, via de Minister van Financiën, p 18 april 2018 aangaf geen indicatie te hebben dat het onderzoek niet gedegen verloopt?2 Op basis waarvan heeft u uw oordeel gebaseerd en leidt het artikel in The New York Times tot een ander inzicht bij u? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zowel de Raad van Europa als de Europese Commissie hebben in de afgelopen maanden vertrouwen uitgesproken in de autoriteiten van EU-lidstaat Malta bij het uitvoeren van het onderzoek naar de moord op de onderzoeksjournaliste. Recent hebben beide hun aandacht voor de kwestie verhoogd en aangegeven dat zij de ontwikkelingen nauwgezet zullen blijven volgen. Het kabinet is van mening dat deze aandacht terecht is en steunt deze aanpak.
Kan u aangeven hoe de Nederlandse bijdrage aan het onderzoek, door middel van steun aan het forensisch team, is verlopen? Hoe wordt de samenwerking tussen de Nederland en de Maltese regering tijdens het onderzoek beoordeeld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op verzoek van de Maltese autoriteiten is door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) assistentie verleend aan de Maltese politie bij hun onderzoek naar de moord. Dit verzoek is gebaseerd op een Memorandum van Overeenstemming uit 2016 tussen het Nederlandse Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Maltese Ministerie van Sociale Dialoog, Consumentenzaken en Burgervrijheden op het terrein van forensische samenwerking. Forensisch onderzoekers van het NFI hebben ter plaatse onderzoek verricht en geadviseerd over de verdere onderzoeksmogelijkheden. Daarnaast hebben zij in Nederland een explosieven- en sporenonderzoek uitgevoerd. Deze samenwerking verliep goed.
Deelt u de mening van de voormalig leider van de Maltese Nationalistische Partij, de heer Bussutil, dat er op Malta een «cultuur van straffeloosheid» heerst? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties moeten er worden ondernomen om deze cultuur te veranderen?
Nederland acht het van groot belang dat de rechtsstaat in de Europese Unie en haar lidstaten goed functioneert. De Commissie heeft hierin een belangrijke rol. Eurocommissaris Jourova heeft aangekondigd dat zij binnenkort een bezoek zal brengen aan Malta. Het Kabinet hecht er aan dat de Commissie de situatie op Malta goed volgt en indien nodig maatregelen voorstelt.
Onderschrijft u de conclusie van een onderzoeksmissie van het Europees parlement op Malta naar aanleiding van de moord of Caruana Galizia, dat er sprake is van een onduidelijke scheiding der machten in Malta, met als gevolg een gebrek aan onafhankelijkheid van de rechtstaat en politie?3 Wordt door de Europese Raad of Europese Commissie hier actie op ondernomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe gaat u zich inzetten in Europees verband om te zorgen dat Malta zich gaat inspannen voor de nodige hervormingen om weer een goed functionerende rechtstaat te worden?
De rechtsstaat heeft de actieve aandacht van de Europese Commissie zoals hierboven beschreven. Nederland steunt dit.
Het doorspelen van medische gegevens van personeel door Jumbo-supermarkten |
|
Bart van Kent |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Jumbo gebruikt medische informatie personeel voor subsidie»?1
Ja, ik heb van dit artikel kennis genomen.
Deelt u de mening dat Jumbo de regels overtreedt door medische gegevens aan medewerkers te vragen die vervolgens doorgespeeld worden aan een extern bedrijf om te worden gebruikt voor de aanvraag van subsidies? Zo nee, waarom niet?
Als werkgever is het op basis van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) in principe verboden om gezondheidsgegevens te verwerken en te delen. Het belangrijkste uitgangspunt hierbij is de bescherming van privacy en het respecteren van de persoonlijke levenssfeer van de werknemer. Indien een medewerker meent dat zijn privacy geschonden is, kan deze melding doen bij de Autoriteit Persoonsgegevens. Bedrijfsartsen zijn wel bevoegd om medische gegevens te verwerken en of op te vragen bij de huisarts en/of behandelend specialist middels een medische machtiging van de werknemer.
Overigens heeft het hoofdkantoor van Jumbo via een persbericht laten weten dat het gaat om winkels van een individuele franchisenemer. Het hoofdkantoor van Jumbo keurt deze handelingswijze af, maar gaat uit van de goede bedoelingen van de betreffende franchisenemer. Het hoofdkantoor van Jumbo heeft een waarschuwing gegeven aan de franchisenemer.
Deelt u de mening dat het zeer kwalijk is dat de gegevens niet alleen opgevraagd worden, maar dat Jumbo ook niet toegestane druk uitoefent door te schrijven: «Je bent wettelijk verplicht om ons van deze informatie te voorzien»? Graag een toelichting.
Zowel het opvragen van medische gegevens als het onder druk zetten van werknemers om deze gegevens te verstrekken is niet in lijn met wet- en regelgeving. Werkgevers zijn niet in de positie om medische informatie van werknemers op te vragen en/of te verwerken. Een uitzondering hierop wordt gevormd door de verwerking van gegevens in het kader van de Wet verbetering poortwachter. Deze uitzonderingen zijn door de Autoriteit Persoonsgegevens toegelicht in de beleidsregels «De zieke werknemer» van 2016.
De werkgever mag gegevens over de functionele mogelijkheden en de benodigde maatregelen verwerken nadat deze gegevens door de bedrijfsarts zijn vastgesteld. Deze uitzondering lijkt hier in het geval van de betreffende winkels van Jumbo niet van toepassing.
Deelt u de mening dat het Jumbo uitsluitend lijkt te gaan om subsidies en niet om mensen met een beperking met extra begeleiding aan het werk te helpen, omdat mensen pas gevraagd wordt om gegevens als ze al in dienst zijn? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de informatie die er is, dus de brief van Jumbo, het persbericht van het hoofdkantoor van Jumbo en het commentaar van Jumbo in de uitzending van Radar, komen zowel het verkrijgen van subsidie als het helpen van mensen met een beperking aan het werk naar voren als motivatie. Mogelijk spelen beide overwegingen een rol.
Welke maatregelen gaat u nemen zodat deze praktijken van Jumbo onmiddellijk stoppen en onterecht vergaarde informatie wordt vernietigd?
Er is, aangezien er geen overtreding is op basis van de Arbowet, geen grond voor de Inspectie SZW om te handhaven. Wat betreft privacy is de Autoriteit Persoonsgegevens toezichthouder. De Autoriteit Persoonsgegevens is op de hoogte van de zaak. De Autoriteit Persoonsgegevens beoordeelt of er aanleiding is om een onderzoek in te stellen naar aanleiding van de signalen en/of een gesprek met Jumbo wenselijk is. Ook kan sinds 1 januari 2016 de Autoriteit bestuurlijke boetes opleggen bij opzettelijke overtreding van de Wet bescherming persoonsgegevens. De Autoriteit Persoonsgegevens doet geen uitspraak over mogelijke of lopende onderzoeken.
De verduurzaming van woningen |
|
Henk Nijboer (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht dat bouwers de kantjes er vanaf lopen als het gaat om duurzaamheidsdoelstellingen door slechts marginaal zonnepanelen te plaatsen om net aan de energienormen te voldoen?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de houding van de bouwers om zo marginaal en suboptimaal aan de minimale energienormen te voldoen?
Het Bouwbesluit 2012 stelt een energieprestatie-eis aan nieuwbouwwoningen en de wijze waarop hieraan ten minste wordt voldaan is aan de aanvrager van een bouwvergunning. Een bouwer moet vervolgens bouwen volgens de verleende bouwvergunning. Ook moet een bouwer zich houden aan wat privaatrechtelijk is overeengekomen met de opdrachtgever. Zolang een bouwer zich houdt aan de bouwvergunning en de private overeenkomst, voldoet de bouwer aan de wet en kan hem geen verwijt gemaakt worden. Dit laat onverlet dat opdrachtgevers woningen kunnen laten bouwen die een betere energieprestatie hebben en dat ik dat als Minister toejuich in het licht van de energietransitie.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de branche en vergunningverleners, in casu de gemeenten, over deze excuuspanelen? Bent u bereid hen te bewegen tot effectievere benutting van dakoppervlakte voor de plaatsing van zonnepanelen om de productie van duurzame energie naar een hoger plan te tillen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is dan uw inzet?
Een gesprek met de branche en vergunningsverleners over de wijze waarop men thans (onder de huidige regelgeving) omgaat met zonnepanelen, lijkt mij niet zinvol in het licht van de huidige ontwikkelingen omtrent energiezuinige nieuwbouw. Zo werk ik aan eisen voor bijna energieneutrale gebouwen (de zogenaamde BENG-eisen, zie Kamerstukken 30 196, nr. 562) en bevorder ik aardgasloze nieuwbouw (zie onder andere Kamerstukken 32 813, nr. 163). Met name de BENG-eisen zullen er toe leiden dat zonnepanelen meer en beter zullen worden toegepast.
Bent u bereid de bouwregelgeving aan te passen om optimale benutting van daken voor de productie zonne-energie te bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Met de introductie van de in het antwoord op vraag 3 genoemde BENG-eisen verwacht ik dat er meer gebruik zal worden gemaakt van benutting van daken voor de productie van zonne-energie. Het is echter aan bouwende partijen zelf om invulling aan te geven aan de wijze waarop aan de BENG-eisen kan worden voldaan. Ik zal daarom geen specifieke eisen opnemen in de bouwregelgeving.
Misbruik van belastinggeld door een Malinese NGO |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Kunt u zich herinneren dat u in uw – voorheen vertrouwelijke – brief van 9 april 20181, meldde dat een Malinese niet-gouvernementele organisatie (ngo) niet kon verantwoorden hoe deze de van Nederland ontvangen 1.612.080 euro had besteed?
Ja. Het gaat echter om een deel van de Nederlandse bijdrage aan deze NGO, te weten een bedrag van EUR 962.155. De rest van het bedrag is correct verantwoord. Het auditrapport maakt melding van een malversatie van fondsen voor een bedrag van EUR 930.607 en het niet volgen van de juiste procedures voor een bedrag van EUR 31.548.
Kunt u bekendmaken welke ggo het betreft? Zo nee, waarom niet?
Nee, omdat de rechtszaak nog loopt. Zodra de rechter een uitspraak heeft gedaan wordt de naam van de NGO openbaar gemaakt.
In het kader van welke beleidsdoelstelling ontving de ngo in kwestie dit geld? Welke activiteiten had deze ngo moeten ontplooien en welk doel of welke doelen dienden deze activiteiten?
De NGO werd financieel ondersteund in het kader van de beleidsdoelstelling om de kwaliteit en de toegankelijkheid van het basisonderwijs te verbeteren. Momenteel is Nederland in Mali niet meer actief in de onderwijssector. Het betreffende project werd gestart in juli 2012. In deze periode maakte onderwijs nog deel uit van de Nederlandse OS-inzet in Mali.
Het betrof activiteiten die moesten leiden tot de standaardisatie van het onderwijscurriculum en daarmee tot een verbetering van de kwaliteit van het onderwijs in Mali. Onderdeel hiervan was het bevorderen van meertalig onderwijs, in zowel het Frans als lokale talen.
Kunt u toelichten wat u bedoelt met de verklaring dat, naast de «malversatie», bij een deel van de subsidie «niet de juiste procedures zijn gevolgd»? Op welke procedures doelt u? Hoe zijn deze niet gevolgd?
Het betreft hier het niet volgen van Malinese aanbestedingsprocedures en de interne administratieve procedures van de NGO. De belangrijkste bevindingen uit het auditrapport betreffen onvolledige factuurregistratie, onvolledig of onjuist gebruik van bestelbonnen en afleverbonnen, het niet toepassen van het twee-handtekeningen systeem, onvolledig beheer van voorraad en activa en het niet bijhouden van een kasboek.
Had de ambassade in Bamako vóór het ontvangen van de eindrapportage en audit al het vermoeden dat de gelden niet conform de afspraak waren uitgegeven? Zo ja, waarom is er toen niet ingegrepen? Zo nee, hoe verklaart u dit?
Nee. De NGO heeft de activiteiten uitgevoerd zoals die waren afgesproken in het contract. Ook de gebruikelijke monitoring gedurende de looptijd van het project (zie antwoord op vraag 6) leverde geen vermoeden van fraude op. Aangenomen wordt dat dezelfde activiteiten ter financiering zijn aangeboden aan verschillende partijen, zonder te melden aan één van die partijen dat financiering voor die activiteiten al rond was. Deze activiteiten bereikten bijvoorbeeld 365.000 scholieren met de verstrekking van lesmateriaal en een verbeterde lesmethode.
Wat wordt er tijdens de loop van soortgelijke projecten gedaan om niet pas achteraf maar al tijdens de loop van het project zeker te stellen dat projecten die met Nederlands belastinggeld worden gefinancierd deugdelijk worden uitgevoerd?
Bij goedkeuring van een voorgestelde activiteit wordt op basis van de hoogte van het bedrag, de capaciteit van de uitvoerende organisatie en de vooraf geïdentificeerde risico’s, afgesproken op welke manier een activiteit wordt gemonitord. Monitoring vindt plaats door zowel periodieke bezoeken aan de activiteit en gesprekken met de uitvoerder op de ambassade, als periodieke inhoudelijke en financiële rapportages. Voor activiteiten van minder dan 5 miljoen euro vond, conform procedures, niet standaard een (jaarlijkse) audit plaats. Inmiddels is het in Mali staand beleid om ook voor kleinere projecten een jaarlijkse audit uit te voeren om o.a. frauderisico’s beter tegen te gaan. Dit beleid was al aangescherpt toen de malversatie plaatsvond.
Ziet u aanleiding om andere lopende projecten in Mali of in andere landen waar Nederland met ontwikkelingssamenwerkingsmiddelen actief is opnieuw of extra zorgvuldig tegen het licht te houden? Zo nee, waarom niet?
Nee, er vindt zowel in het voortraject als tijdens de uitvoering van ontwikkelingssamenwerkingsprogramma’s zorgvuldig risicomanagement plaats. Dit houdt in dat context- en beheersrisico’s in kaart worden gebracht voordat een besluit genomen wordt over financiering van een activiteit en dat er tijdens uitvoering van de activiteit vinger aan de pols gehouden wordt, onder andere ten aanzien van de vooraf bepaalde risico’s. Desondanks kan het risico van malversaties nooit helemaal worden uitgesloten. De betreffende malversatie laat wel zien dat we bij de besteding van ontwikkelingssamenwerkingsmiddelen alert moeten blijven en de hierboven beschreven risicobeperkende maatregelen belangrijk zijn. Ervaringen als deze worden breed binnen de organisatie gedeeld, zowel op het departement van Buitenlandse Zaken als op de ambassades die met ontwikkelingssamenwerking te maken hebben, om het risicomanagement op peil te houden en te blijven verbeteren. De afgelopen vijf jaar is gemiddeld 0,1 procent van de uitgaven aan officiële ontwikkelingshulp vanuit het budget voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking onderhevig geweest aan malversaties. Dit aandeel vertoont geen stijgende lijn en het kabinet ziet mede hierom geen reden om de huidige methodiek van risicomanagement aan te passen.
Kunt u aangeven hoe de Malinese autoriteiten hebben gereageerd op het incident en de Nederlandse aanklacht? Hebben zij zich bereid getoond de door u gewenste medewerking te verlenen?
De Malinese autoriteiten zijn geïnformeerd over de rechtszaak. De ambassade verwacht vooralsnog geen specifieke ondersteuning van de Malinese autoriteiten, daar het een rechtszaak betreft tussen de ambassade en de NGO.
Het bericht dat asielzoekers weigeren om toiletten schoon te maken in een asielzoekerscentrum |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Asielzoekers Alkmaar woedend over nieuw schoonmaakbeleid toiletten»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het dat asielzoekers het vertikken in een asielzoekerscentrum toiletten schoon te maken? Deelt u de mening dat deze personen geen echte vluchtelingen zijn maar profiteurs die wel gratis gezondheidszorg, huurwoningen en uitkeringen eisen, maar niet de intentie hebben er ook maar iets voor terug te doen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het vanzelfsprekend dat mensen verantwoordelijk zijn voor het schoonhouden van hun eigen woonruimte en ontoelaatbaar als zij daar niet toe bereid zijn. Op alle COA-locaties zijn de bewoners gezamenlijk verantwoordelijk voor het schoon en leefbaar houden van de locatie, waaronder de gemeenschappelijke woonruimtes en ook het schoonhouden van douches en toiletten valt hieronder. Dit staat nadrukkelijk in de huisregels die mensen ontvangen.
Of een individuele asielzoeker wel of niet bereid is om toiletten schoon te maken, zegt niets over de vraag of deze persoon wel of geen bescherming nodig heeft. Dat laatste beoordeelt de Immigratie-en Naturalisatiedienst (IND) in de asielprocedure.
Waarom blijft u nepvluchtelingen binnenhalen, ten koste van de Nederlanders die bijvoorbeeld wel als schoonmaker willen werken en belasting betalen teneinde de opvang van vreemdelingen te regelen die dus zelf te beroerd zijn mee te helpen met de schoonmaak van hun eigen opvangcentrum?
Hiertoe verwijs ik de vraagstellers naar de inmiddels meerdere beantwoordingen van gelijke of vergelijkbare vragen van hen, waarin uiteengezet is dat het kabinet inzet op opvang in de regio, maar tegelijk hecht aan het bieden van bescherming aan vluchtelingen in lijn met de internationale verdragen waar Nederland zich aan heeft gebonden.
Hoe beoordeelt u uw eigen asielbeleid in het licht van het geven van opvang en wellicht verblijfsvergunningen aan personen die zeggen dat een Nederlands asielzoekerscentrum «erger is dan een gevangenis in Syrië»?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid het asielverzoek van bedoelde ondankbare, onbeschofte profiteurs af te wijzen en hen zo snel mogelijk uit Nederland te verwijderen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u tevens bereid eindelijk een volledige asielstop in te voeren, temeer daar vrijwel alle asielzoekers die ons land bereiken door andere veilige landen zijn gereisd waar zij allang in veiligheid waren en dus louter vanuit economisch motief naar Nederland zijn gekomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Financiële administratie voor velen een worsteling’ |
|
Eppo Bruins (CU), Rens Raemakers (D66) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Financiële administratie voor velen een worsteling»?1
Ja, ik ken dit bericht.
Wat is uw reactie op de verontrustende cijfers van het Nibud-onderzoek waaruit blijkt dat ruim veertig procent van de Nederlanders moeite heeft met de financiële administratie, met name door de veelheid aan automatische incasso’s en de toenemende digitale communicatie vanuit bedrijven en de overheid?
De bevindingen uit dit rapport vind ik zorgelijk. Het rapport onderschrijft het belang van het op orde hebben en houden van de financiële administratie. Het is een belangrijke voorwaarde om betalingsachterstanden en rood staan te voorkomen. Opvallend vind ik ook de bevinding dat niet alleen ouderen, maar ook juist de 18–35 jarigen tot de risicogroepen horen. Het feit dat zij opgroeien in een digitale wereld betekent dus niet dat zij daardoor automatisch ook hun digitale post beter op orde hebben.
De aanbevelingen van het Nibud vind ik goed en concreet. Mensen, bedrijven en instanties kunnen ze oppakken en ermee aan de slag.
Zijn er naar uw mening maatregelen nodig en mogelijk om verborgen incasso’s beter inzichtelijk te maken voor mensen?
Bij automatische incasso wordt door een consument toestemming gegeven aan een bedrijf om geld van zijn/haar rekening af te schrijven. Een automatische incasso kan eenmalig zijn, maar ook periodiek, bijvoorbeeld bij abonnementen. Uit het Nibud-rapport blijkt dat soms lopende abonnementen worden vergeten vanwege automatische incasso’s en het af en toe voor komt dat bepaalde rekeningen niet kunnen worden betaald door automatische incasso’s (28% van de respondenten). Ik ben het eens met het Nibud dat het primair de verantwoordelijkheid is van de consument om zelf na te gaan welke abonnementen er nog lopen en dat het aanbeveling verdient dat consumenten eens per jaar al hun abonnementen langslopen en zich afvragen of zij nog gebruik maken van de dienst of het product die ze afnemen en per automatische incasso betalen. Ook adviseert het Nibud consumenten om bij het afsluiten van het abonnement/contract in de agenda te noteren wanneer de verplichte looptijd of proeftijd afloopt en het abonnement/contract (stilzwijgend) wordt verlengd. Op dat moment kan de consument er bewust voor kiezen om het abonnement/contract al dan niet door te laten lopen. Tot slot kunnen consumenten bij hun bank of in hun internetbankieren-omgeving incasso-overzichten terugvinden of opvragen, zodat in een oogopslag te vinden is welke bedrijven en instellingen periodiek van hun rekening incasseren. Wijzer in geldzaken geeft op haar website tips en een checklist om geldzaken op orde te brengen en overzichtelijk te houden.
Wat is uw reactie op het oordeel van het Nibud dat juist ook jongeren moeite hebben om hun financiële administratie te organiseren? Welke mogelijkheden ziet u om deze groep te helpen en te voorkomen dat jongeren hierdoor in de schulden belanden?
Het hebben van overzicht over je financiële situatie is de basis voor de financiële keuzes die je maakt en kunt maken, zeker als je 18 wordt.
Het is van belang dat kinderen op jonge leeftijd financiële vaardigheden aanleren, zowel thuis als op school. Het Nibud adviseert ouders en scholen aandacht te besteden aan financiële opvoeding. Ik wijs in dit verband graag op initiatieven van Wijzer in geldzaken, waarin het Ministerie van Financiën samen met SZW en partners uit de financiële sector, de wetenschap, de overheid, onderwijs-, voorlichtings- en consumentenorganisaties hun krachten bundelen om verantwoord financieel gedrag in Nederland te bevorderen.
Zo besteedt Wijzer in geldzaken tijdens de Week van het geld, jaarlijks in maart, aandacht aan financiële vaardigheden van kinderen en jongeren. Ook werkt Wijzer in geldzaken in een consortium samen met Nibud, Diversion en Vecon en levert input aan docententeams in het kader van curriculum.nu om te bezien op welke wijze financiële vaardigheden in het toekomstige onderwijsprogramma voor het basis- en het voortgezet onderwijs zouden kunnen worden opgenomen.
Vanuit de subsidieregeling armoede en schulden steun ik projecten die als doel hebben om de financiële vaardigheden van jongeren te versterken zodat ze in hun financiële zelfstandigheid als volwassene sterk staan. Voorbeelden van de projecten zijn: Moneyways van Diversion, maar ook de geldplannen van het Nibud. Scholen kunnen deze programma’s betrekken in het onderwijs om zo de jongeren voor te bereiden op hun financiële zelfstandigheid. Het kunnen bijhouden van de eigen financiële administratie is hier een belangrijk onderdeel van.
Ook gemeenten pakken, in het kader van preventie van schulden, hun rol op om schulden onder jongeren tegen te gaan. In verschillende gemeenten zijn vrijwilligers actief die mensen en jongeren bijstaan in het op orde brengen van hun financiële administratie. Voorbeelden hierbij zijn de vrijwilligers van SchuldHulpMaatje, Humanitas en talrijke andere vrijwilligers.
Ook geven gemeenten of aan de gemeente gelieerde organisaties, zoals kredietbanken, voorlichting aan scholieren over omgaan met geld en het voorkomen van schulden.
Deelt u de mening dat er altijd de optie moet zijn om rekeningen kosteloos per post te ontvangen? Welke mogelijkheden heeft u om dit te bevorderen?
Het in rekening brengen van papieren post, zoals aanmaningen is iets wat we niet kunnen tegenhouden. Het gaat er om, zo blijkt uit het onderzoek van het Nibud, hoe mensen omgaan met hun post en overzicht hebben over hun inkomsten en uitgaven. Gelukkig geeft het Nibud hier ook handvatten voor.
Bedrijven hebben zelf natuurlijk ook belang dat hun post wordt gelezen en rekeningen worden betaald. Hier richten bedrijven en organisaties hun communicatie en dienstverlening aan hun klanten op in. Er zijn bedrijven die bewust bezig zijn hoe ze met hun klanten communiceren en hierbij gedragswetenschappelijke inzichten toepassen, zoals bij de vormgeving van brieven, het sturen van sms’en en default opties. Zo voert nu een aantal zorgverzekeraars een debiteurenbeleid dat rekening houdt met de omstandigheden waarin iemand verkeert. Deze aandacht juich ik toe.
Ik ondersteun de aanbevelingen van het Nibud aan bedrijven om meer rekening te houden met de niet digitaal vaardigen en juich het toe wanneer bedrijven dit oppakken.
Het Nibud roept gemeenten en bibliotheken op cursussen digitale vaardigheden aan te bieden. Deze aanbeveling vind ik ook heel belangrijk en ik zie dat het in de praktijk al gedaan wordt. Gemeenten en bibliotheken zijn actief om mensen die dat willen digitale trainingen te geven. Door heel het land zijn er klik&tik trainingen bij bibliotheken. De Koninklijke Bibliotheek heeft afspraken gemaakt met Digisterker, zodat bibliotheken de cursus «werken met de e-overheid» kunnen aanbieden. Cursisten leren hoe ze zaken met de overheid via internet snel en makkelijk kunnen regelen, zoals het aanvragen van toeslagen en aangifte van de belasting. En ik zie ook dat mensen zelf werken aan het oplossen van hun probleem. Door te leren hoe ze om kunnen gaan met digitalisering, kan het voor hen ook makkelijker worden.
Kunt u inzichtelijk maken hoe vaak verborgen incasso’s leiden tot betalingsproblemen, stapeling van (incasso)kosten en schuldenproblematiek?
In het onderzoek van het Nibud wordt aangegeven dat het af en toe voorkomt dat bepaalde rekeningen niet kunnen worden betaald door automatische incasso’s (28% van de respondenten). Er zijn mij geen cijfers bekend over hoe vaak deze incasso’s leiden tot betalingsproblemen, stapeling van (incasso)kosten en schuldenproblematiek. Schulden ontstaan vaak door een combinatie van verschillende oorzaken. Dat kunnen gebeurtenissen in het leven zijn, maar ook kennis, vaardigheden en het gedrag van de schuldenaar zijn bepalend. Door het Nibud worden verschillende aanbevelingen gedaan ten aanzien van het gewenste gedrag voor het op orde krijgen en houden van een financiële administratie. Het onderzoek laat de relevantie van een geordende administratie zien. Consumenten met een geordende administratie hebben minder vaak betalingsachterstanden en staan minder vaak rood.
Wat is de stand van zaken van de uitwerking van het regeerakkoord ten aanzien van het incassoregister en de aanpak van misstanden bij incasso?
Ik heb u op 22 mei geïnformeerd over de brede schuldenaanpak van het kabinet. In deze brief wordt ook aandacht besteed aan het effectiever bestrijden van misstanden in de incassobranche en de inrichting van een incassoregister. Momenteel wordt geïnventariseerd welke problemen zich voordoen in de private incassobranche en welke oplossingsrichtingen hierbij horen. Om interventies zo effectief mogelijk te laten zijn, is het noodzakelijk dat er onder meer een gedegen probleemanalyse aan ten grondslag ligt. Hierbij wordt bekeken hoe een incassoregister kan bijdragen aan een eerlijke en transparante incassosector en welke randvoorwaarden en keuzes hiermee samenhangen. De bredere verkenning naar problemen in de incassobranche geeft richting aan de vormgeving van een incassoregister. Zodra de verkenning is afgerond, wordt u geïnformeerd over de vervolgstappen om de problemen in de incassobranche aan te pakken en hoe een incassoregister daarbinnen vormgegeven kan worden.
Het bericht: ‘Woningstichting FCB ‘not amused’ over opstelling Knops’ |
|
Liesbeth van Tongeren (GL), Linda Voortman (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Woningstichting FCB «not amused» over opstelling Knops»?1
Ja.
Is het waar dat u de woningbouwstichting Fonds Collectieve Belangen (FCB) heeft laten weten dat u niet voornemens bent om garanties te verstrekken die de sociale woningbouw kunnen faciliteren? Zo ja, waarom?
In de afgelopen jaren heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties veelvuldig en uitvoerig contact gehad met de Bonairiaanse woonstichting Fundashon Cas Bonairiano (FCB) over de financieringsproblematiek van nieuwbouw van sociale huisvesting op Bonaire. Het probleem van FCB was dat zij naar eigen zeggen niet in staat was om een laagrentende lening aan te trekken, waardoor de huur van de nieuwe woningen te duur werd voor de beoogde sociale doelgroep. In de week van 8 januari jl. heb ik tijdens mijn bezoek aan Bonaire voor het eerst zelf met de directeur van FCB over deze problematiek gesproken. Ik heb hem toen gemeld dat de noodzaak van voldoende sociale woningbouw voor mij evident is en dat ik graag zou willen kijken op welke wijze mijn ministerie zou kunnen bijdragen aan een oplossing van dit probleem. Hij was blij met deze mogelijkheid.
Een aantal door FCB aangedragen oplossingen had daarbij niet mijn voorkeur. Zo stelde FCB graag een garantie te ontvangen vanuit de rijksoverheid op de benodigde lening van ca. 36 miljoen USD. In mijn brief aan uw Kamer d.d. 12 april 2018 (Kamerstuk 34 775 IV, nr. 37) heb ik reeds stilgestaan bij de redenen waarom dit niet de voorkeur heeft. Deze redenen heb ik eerder dit jaar ook gedeeld met de directeur van FCB in een persoonlijk gesprek. Het kabinet betracht zoveel mogelijk terughoudendheid bij het aangaan van nieuwe garanties. Daar waar alternatieven mogelijk zijn, moeten die eerst worden verkend. Een andere optie die FCB daarop heeft aangedragen is die van subsidie, zijnde een bijdrage in de onrendabele top én de infrastructuur. FCB heeft in dat kader gesteld graag een beroep te doen op de regionale envelop waarover uw Kamer is geïnformeerd bij brief van 19 februari 2018 (Kamerstuk 29 697, nr. 42). Dergelijke middelen kunnen echter maar één keer ingezet worden. Gelet op de diverse andere economische, sociale en maatschappelijke uitdagingen waarvoor Bonaire zich gesteld ziet, acht ik het daarom noodzakelijk om te bezien of er geen andere slimme alternatieven bestaan die de realisatie van betaalbare sociale huisvesting kunnen bewerkstelligen, waardoor er ruimte ontstaat voor een bredere investeringsagenda. In tegenstelling tot hetgeen gesteld werd door de directeur van FCB in zijn brief aan de voorzitter van het College voor de Rechten van de Mens ben ik daarbij dus niet op zoek naar de goedkoopste oplossing voor de Nederlandse overheid, maar naar het grootst mogelijke effect voor Bonaire met de middelen die daarvoor beschikbaar zijn.
Op 22 januari 2018 heb ik in Den Haag in dat kader een goed en constructief vervolggesprek gevoerd met de directeur van FCB en vertegenwoordigers van een tweetal Europees Nederlandse woningcorporaties. De afspraak die wij toen gezamenlijk hebben gemaakt is dat we zouden verkennen op welke wijze Nederlandse corporaties een bijdrage zouden kunnen leveren aan de realisatie van betaalbare sociale huisvesting op Bonaire. De grote en dringende maatschappelijke behoefte aan sociale huisvesting op Bonaire vraagt om een meer structurele oplossing waarbij de bouw, het beheer en de exploitatie van de 500 woningen geborgd is in de komende jaren. Om daaraan te kunnen voldoen acht ik het noodzakelijk om tot een totaalplan te komen waaraan zowel corporaties, FCB, als het openbaar lichaam zich kunnen committeren. Dit vergt tevens dat taken, rollen en verantwoordelijkheden helder belegd zijn en dat duidelijke afspraken over de financiering, uitvoering en fasering worden vastgelegd. De uitwerking van een dergelijk plan maakt onderdeel uit van de ingezette verkenning.
Sindsdien heeft FCB helaas via de media diverse malen laten blijken dat zij – in tegenstelling tot de gemaakte afspraken van januari – niet wil samenwerken met een Nederlandse corporatie en dat zij de woningen zonder hulp van Europees Nederland wil bouwen. Dit blijkt ook uit de brief van FCB aan het College voor de Rechten van de Mens waarnaar wordt verwezen in het aangehaalde bericht. Ik vind het jammer dat FCB er niet voor heeft gekozen de eventuele zorgen bij de eerder gemaakte afspraken eerst te delen met haar veronderstelde partners, zijnde het ministerie en de betrokken corporaties. Daarmee heeft FCB haar partners ook niet in de gelegenheid gesteld om in gezamenlijkheid te bezien op welke wijze die kennelijke zorgen zouden kunnen worden weggenomen. De huidige opstelling van de directeur van FCB maakt dan ook dat ik de mogelijkheid om op korte termijn in gezamenlijkheid tot een constructieve oplossing te komen voor de nieuwbouw van sociale huisvesting op Bonaire somber inschat. Dat betreur ik ten zeerste.
Op 4 mei jl. heb ik alsnog een brief van FCB ontvangen waarin zij hun kennelijke zorgen voor het eerst nader aan mij hebben toegelicht. Ik zal de komende periode gebruiken om mij hier verder in te verdiepen en opnieuw in contact treden met FCB.
Ik heb ook vernomen dat FCB inmiddels in gesprek is met diverse andere partijen over de financiering van de nieuwbouw van sociale woningen. FCB zou daarbij tevens van mening zijn dat zij de nieuwbouw alsnog zonder ondersteuning van Europees Nederland kan realiseren. Hoe dit zich verhoudt tot de eerder door FCB beargumenteerde forse tekorten op de businesscase is mij niet bekend. Ook daar zal ik mij graag nader over laten informeren.
Wat is de rol van woningbouwcorporaties uit Europees-Nederland bij de volkshuisvesting op Bonaire, Sint-Eustatius en Saba?
Op dit moment is er geen rol voor een Europees Nederlandse woningcorporatie op Bonaire. De lokale woonstichting FCB had tot eind 2016 een samenwerkingsovereenkomst met een Nederlandse corporatie, welke vooral gericht was op de professionalisering van de organisatie. Deze samenwerkingsovereenkomst is eind 2016 verlopen en nadien niet vernieuwd.
Op Saba hebben het openbaar lichaam, de lokale woonstichting OYOHF en de Nederlandse corporatie Woonlinie eind 2015 een samenwerkingsovereenkomst gesloten, waarin Woonlinie een groeiende rol op zich neemt voor het beheer en onderhoud van de woningen van OYOHF. Woonlinie heeft in 2015 zelf ook 20 woningen gebouwd op Saba en bouwt de komende jaren nog eens 20 nieuwe sociale huurwoningen op Saba. De samenwerking verloopt naar tevredenheid van alle betrokken partijen. Met deze ontwikkelingen is de kwaliteit en kwantiteit van sociale huisvesting en het onderhoud daarvan op Saba ook op de langere termijn gewaarborgd.
Woonlinie was tot eind 2014 ook actief op Sint Eustatius. Deze samenwerking is gestopt toen het bestuurscollege aangaf zich niet aan de eerder overeengekomen afspraken te willen houden. Met de komst van de regeringscommissaris zoekt het openbaar lichaam weer actief de samenwerking op met een Nederlandse woningcorporatie om hen te ondersteunen in de lokale opgave. Daartoe worden momenteel verkennende gesprekken gevoerd. Hoe die ondersteuning eruit zal zien, wordt momenteel verder uitgewerkt en is onderdeel van gesprek.
Hoe groot is het woningtekort op Bonaire, Sint-Eustatius en Saba op dit moment? Kunt u dit uitsplitsen naar de sociale woningbouw, particuliere huur en koop?
Het woningmarktbeleid betreft een eilandelijke taak. De informatie die mij ter beschikking staat laat het volgende beeld zien. Uit de Woonvisie Bonaire CN 2011–2015, welke is opgesteld in opdracht van het bestuurscollege, zou blijken dat er behoefte is aan circa 500 extra sociale woningen. Sinds 2011 heeft FCB (met behulp van subsidie door BZK) 76 nieuwe sociale huurwoningen en 25 sociale koopwoningen gerealiseerd. De woonvisie Sint Eustatius 2012–2015 liet zien dat er 80 inschrijvingen waren op de lijst van woningzoekenden in het sociaal segment. In de woonvisie kon door ontbreken van aanvullende data echter niet inzichtelijk worden gemaakt hoeveel woningen er precies bij moesten komen. Recentere versies van de woonvisies van Bonaire en Sint Eustatius zijn niet aanwezig. De woonvisie Saba 2016–2020 laat zien dat met de realisatie van de 20 te bouwen woningen door Woonlinie ook op langere termijn kan worden voorzien in de aanwezigheid van voldoende sociale woningbouw.
Deelt u de mening dat de woningnood in Caribisch Nederland zo spoedig mogelijk moet worden aangepakt? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Welke instrumenten en welke middelen hebben de openbare lichamen om het woningtekort aan te pakken? Zijn deze instrumenten en middelen voldoende om de grote woningproblemen het hoofd te bieden? Zo nee, waarom niet en welke maatregelen bent u voornemens te treffen?
Het woningmarktbeleid betreft zoals gesteld een eilandelijke taak. Op 18 april 2017 heeft de Eerste Kamer der Staten-Generaal de «Wet Maatregelen Huurwoningmarkt Caribisch Nederland» aangenomen. Deze wet is op uitdrukkelijk verzoek van het openbaar lichaam Bonaire tot stand gekomen, uiteraard met instemming van Saba en Sint Eustatius. Het wetsvoorstel beoogt een modernisering van de bestaande wet- en regelgeving en heeft tot doel het reguleren van een betrouwbare, duurzame en betaalbare woningmarkt van goede kwaliteit op Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De wet regelt onder andere de mogelijkheid tot invoering van een (vereenvoudigd) huurpuntenstelsel, waarbij woningwaardering plaatsvindt op basis van de kwaliteit in plaats van de oorspronkelijke bouwkosten. De exacte invulling van het huurpuntenstelsel dient te worden vastgesteld bij eilandsverordening door de eilandsraad. Daarmee wordt ook de mogelijkheid geboden tot differentiatie per eiland, aangezien elk eiland zijn eigen specifieke woningmarkt kent. Dit was ook de wens van Saba en Sint Eustatius. Tot op heden heeft geen van de openbare lichamen – ondanks intensieve ondersteuning door mijn ministerie – de noodzakelijke verordeningen door de eilandsraad laten vaststellen. De inwerkingtreding van de wet is daarom in overleg met de openbare lichamen uitgesteld. Dit neemt niet weg dat de openbare lichamen wel de mogelijkheden in handen hebben om zelf uitvoering te geven aan een sociaal woningmarktbeleid. Met invoering van het puntenstelsel krijgen sociale woonstichtingen mogelijk ook meer investeringsruimte. Huurders in oudere woningen die wel meer kunnen betalen, maar dat nu niet mogen volgens de huidige wetgeving, gaan dan immers via stapsgewijze huurverhoging een realistischere huur betalen. Die extra opbrengsten dekken dan voor een deel de huidige tekorten op huren van bewoners in woningen die recenter zijn gebouwd en dus een hogere investering met zich meebrachten.
Hoe verhoudt de problematiek van de sociale woningbouw zich tot de armoede in Caribisch Nederland? Bent u het eens dat opeenhoping van sociaaleconomische problemen voorkomen moet worden? Zo nee, waarom niet?
In opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt momenteel onderzoek gedaan naar het sociaal minimum. Woonlasten zullen uiteraard ook deel uitmaken van dit onderzoek. Ik acht het van belang om te komen met een integrale reactie op dit onderzoek, juist om een opeenhoping van sociaaleconomische problemen tegen te gaan. De openbare lichamen zijn via een klankbordgroep betrokken bij het onderzoek. Ook de kabinetsreactie op het onderzoek zal met betrokkenheid van de openbare lichamen worden opgesteld.
Een door Oxfam Novib en een Hamas-activist georganiseerde workshop |
|
Joël Voordewind (CU), Bente Becker (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Klopt het dat de heer Abou Amin Rashed, van wie het kabinet eerder verklaarde dat hij betrokken was bij organisaties die fondsen wierven voor Hamas1 en volgens andere bronnen zelfs behoort tot de Europese top van Hamas2, blijkens een Facebookbericht van 16 april 20183 in samenwerking met Oxfam Novib een workshop heeft georganiseerd? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Nee. De bijeenkomst is georganiseerd door United Civilians for Peace (UCP) – samenwerkingsverband tussen Oxfam Novib en PAX. Volgens UCP heeft de heer Rashed geen rol gespeeld bij de organisatie hiervan. Het betrof een openbare bijeenkomst, waarvoor UCP uitnodigingen heeft verstuurd. De heer Rashed heeft volgens UCP geen persoonlijke uitnodiging ontvangen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is niet betrokken geweest bij de organisatie van de bijeenkomst of het uitnodigingsbeleid.
Kunt u nagaan wie het initiatief heeft genomen voor deze activiteit? Heeft Oxfam Novib de heer Rashed uitgenodigd, of is Oxfam Novib betrokken bij een activiteit waartoe de heer Rashed het initiatief heeft genomen?
De heer Rashed was geen initiatiefnemer, was niet betrokken bij de organisatie en was volgens UCP niet persoonlijk uitgenodigd. Oxfam Novib geeft aan dat Oxfam Novib noch UCP bij activiteiten betrokken is geweest waartoe de heer Rashed het initiatief heeft genomen.
Klopt de bewering van de heer Rashed dat bij deze workshop afgevaardigden van de Nederlandse regering aanwezig waren? Zo ja, wie en met welk doel?
Nederland zet zich in voor versterken van de Palestijnse economie, ook in Gaza. Hiertoe werkt Nederland onder meer samen met het maatschappelijk middenveld en bedrijfsleven. Om deze reden was er een stagiair van BZ aanwezig, evenals medewerkers van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Zij waren niet bekend met de aanwezigheid van de heer Rashed en hebben hem ter plekke ook niet gesproken.
Heeft de Nederlandse regering direct of indirect financieel of logistiek bijgedragen aan deze workshop of aan het project waar deze workshop deel van uitmaakte?
De Nederlandse regering heeft niet bijgedragen aan deze bijeenkomst.
Hoeveel geld ontvangt Oxfam Novib in 2017 en 2018 direct of indirect van het kabinet of heeft Oxfam Novib direct of indirect ontvangen ten behoeve van activiteiten die in 2017 en 2018 plaatsvinden of reeds plaats hebben gevonden?
In 2017 en 2018 heeft Oxfam Novib tot dusver een totaalbedrag van 39,76 miljoen euro van het Ministerie van Buitenlandse Zaken ontvangen voor verschillende noodhulp en ontwikkelingsprogramma’s. In diens jaarverslag 2016–17 is te lezen dat Oxfam Novib 17,84 miljoen euro van de EU heeft ontvangen.
Is dit kabinet, net als het vorige, van mening dat financiële middelen van de overheid niet mogen bijdragen aan het propageren van BDS (Boycott, Divestment and Sanctions), of aan activiteiten die dit propageren, zoals verwoord in de brief d.d. 7 juli 20164, die de Kamer ontving naar aanleiding van de aangenomen motie over het niet financieren van organisaties die via hun doelstellingen of activiteiten een boycot van Israël nastreven of bevorderen?5
Ja. Het kabinet is tegen een boycot van Israël en streeft naar versterking van de economische relaties met Israël binnen de grenzen van 1967. Hiermee wordt tevens gevolg gegeven aan de eerdere motie Van der Staaij en Voordewind over het aanmoedigen van economische relaties tussen Nederlandse en Israëlische bedrijven (Kamerstuk nummer 23432–363). Het kabinet ondersteunt de internationaal georganiseerde oproep van de BDS (Boycott, Divestment and Sanctions)-beweging niet. Het kabinet hanteert daarom de strikte lijn dat het geen activiteiten financiert die BDS tegen Israël propageren. Daarbij dient overigens opgemerkt te worden dat uitlatingen of bijeenkomsten van de BDS-beweging worden beschermd door de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering. Vanzelfsprekend mogen ontvangers van financiering zich niet schuldig maken aan discriminatie of aanzetten tot haat en/of geweld.
Het bericht 'Statushouder werkloos' |
|
Machiel de Graaf (PVV), Sietse Fritsma (PVV), Léon de Jong (PVV) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Statushouder werkloos»?1
Ja.
Hoe verklaart u, dat in weerwil van de vele juichberichten over apothekers en andere hoogopgeleiden uit Syrië en andere landen, het overgrote deel van de statushouders amper een opleiding heeft?
Net als de Nederlandse samenleving is de samenstelling van de groep vluchtelingen die vanuit Syrië en andere landen naar Nederland komt divers. Deze bestaat zowel uit hoogopgeleiden, als uit laagopgeleiden, of zelfs uit analfabeten. Daarnaast sluiten gevolgde opleidingen niet altijd aan en is (bij)scholing nodig. Voor statushouders geldt echter, net als voor Nederlanders in de bijstand, een activerend beleid dat gericht is op snelle uitstroom naar werk.
Kunt u uitleggen, met cijfermatige onderbouwing m.b.t. de kosten en baten, waar de massa-immigratie van de laatste jaren een verrijking heeft betekend voor Nederland?
De stelling dat sprake zou zijn geweest van massa-immigratie wordt niet herkend. Of een maatschappelijke kwestie kan worden gezien als een verrijking is over het algemeen een subjectief (waarde)oordeel waaraan veelal geen cijfermatige onderbouwing ten grondslag ligt.
Deelt u de mening dat de vele asielzoekers die via een (ander) veilig land zijn binnengekomen, niet moeten inburgeren, maar terug moeten naar dat veilige land, aangezien ze voor bescherming niet afhankelijk zijn van Nederland en hier dus alleen vanuit economisch perspectief zijn gekomen? Zo nee, waarom niet?
Zoals onder andere uiteengezet in de brief aan uw Kamer betreffende de integrale migratieagenda2, streeft het kabinet ernaar om de opvang en bescherming van vluchtelingen in de regio te verbeteren zodat er gesproken kan worden van een veilig derde land. Het kabinet zet dan ook in op migratieovereenkomsten met veilige derde landen in Europees verband over de opvang en overname van asielzoekers. Tevens wordt ingezet op verbeterde Dublinregelgeving, waardoor informatie over eerder verblijf in een ander Europees land eerder moet kunnen leiden tot een overdracht aan het betreffende land. Deze inzet heb ik mede kenbaar gemaakt in mijn brief aan de Commissaris voor Migratie, Binnenlandse Zaken en Burgerschap, Dimitris Avramopoulos.3
Zo ja, wanneer trekt u de verblijfsvergunningen van al deze nepvluchtelingen in, zodat zij hier niet meer kunnen graaien uit de bijstandspot?
De IND heeft beoordeeld dat de betreffende personen bescherming nodig hebben en daarmee het recht hebben op een verblijfsvergunning asiel. Indien er signalen zijn dat er oneigenlijk gebruik wordt gemaakt van het asielrecht beoordeelt de IND of de verblijfsvergunning asiel kan worden ingetrokken.
Bent u bereid om eindelijk een volledige asielstop in te voeren? Zo nee, waarom niet?
Hiertoe verwijs ik de vraagstellers naar de inmiddels meerdere beantwoordingen van gelijke of vergelijkbare vragen van hen, waarin uiteengezet is dat het kabinet inzet op opvang in de regio, maar tegelijk hecht aan het bieden van bescherming aan vluchtelingen in lijn met de internationale verdragen waar Nederland zich aan heeft gebonden.