Het bericht ‘Tandartsentekort dreigt door wegblijven buitenlandse tandartsen’ |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht bericht «Tandartsentekort dreigt door wegblijven buitenlandse tandartsen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusie dat het invoeren van een taalvaardigheidstoets heeft geleid tot een (nog) groter tekort aan tandartsen?
Bij zorgverlening moet de kwaliteit en veiligheid van de zorg altijd voorop staan. Dat betekent onder andere dat zorgverleners voldoende moeten kunnen communiceren met de patiënten en hun collega’s om goede en veilige zorg te kunnen verlenen. Dit volgt uit de Wet Kwaliteit, Klachten en Geschillen Zorg (wkkgz). Daarnaast stelt de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) eisen omtrent het niveau van taalkennis om in aanmerking te komen voor een BIG-registratie. Dit vind ik een goede zaak.
De taaleis voor houders van een Europees diploma (EER- landen + Zwitserland) geldt vanaf 1 januari 2017. Eind 2016 is er een groot aantal aanvragen voor registratie gedaan, waarschijnlijk veroorzaakt door de ingangsdatum van de taaleis. Wanneer het gemiddelde wordt genomen van het aantal aanvragen van 2016 en 2017 is het aantal aanvragen voor registratie in lijn met voorgaande jaren.
Erkent u dat het tekort aan tandartsen in Nederland een groeiend probleem is? Wat gaat u doen om dit probleem op te lossen?
Er zijn bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Nederlandse Zorgautoriteit geen signalen van tekorten. Hieruit concludeer ik dat patiënten geen tekorten ervaren (er bestaan geen wachtlijsten voor een bezoek aan de tandarts of mondhygiënist). Wel zijn er signalen van de beroepsverenigingen van tandartsen (zoals in dit artikel). Omdat de meest recente gegevens over de capaciteit in de mondzorg van 2013 zijn heb ik in overleg met OCW onderzoek laten doen naar de capaciteit in de mondzorg.
Dit onderzoek is recentelijk ontvangen van het onderzoeksbureau. Ik zal dit rapport in overleg met OCW voorzien van een reactie en dit voor het zomerreces aan uw Kamer sturen.
Bent u bereid om de opleidingscapaciteit voor tandartsen uit te breiden van 240 naar in ieder geval 300 opleidingsplaatsen, aangezien er jaarlijks 300 tandartsen met pensioen gaan en er maar 240 nieuwe tandartsen de arbeidsmarkt betreden waardoor het tekort aan tandartsen steeds verder oploopt?
Zie het antwoord op vraag 3. Verder wil ik er op wijzen dat het aantal opleidingsplaatsen van initiële opleidingen (waaronder Tandheelkunde) niet bepaald worden door de Minister van Volksgezondheid.
Waarom heeft u ervoor gekozen het onderzoeksrapport naar de opleidingscapaciteit in de mondzorg in januari opgeleverd door Panteia niet aan de Kamer te sturen? Welke redenen zorgden ervoor dat het rapport door u onvolledig is bevonden? Wat waren de belangrijkste conclusies en aanbevelingen uit dat rapport? Kan de Kamer het rapport alsnog ontvangen?
De informatie die u heeft ontvangen is onjuist. Het eindrapport van het onderzoeksbureau is half mei ontvangen. Het rapport van januari was een eerste concept.
Gedurende het onderzoek is gebleken dat een belangrijke veldpartij vraagtekens zet bij de kwaliteit van het onderzoek zoals uitgevoerd door het onderzoeksbureau. Het conceptrapport is door het onderzoeksbureau voorgelegd aan gevestigde experts op het gebied van arbeidsmarktramingen (het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het Capaciteitsorgaan (CO)/ Nivel). Reacties van deze experts konden er toe leiden dat het onderzoeksbureau hun rapport wilde aanpassen. Het eindrapport is recentelijk ontvangen. Het is gebruikelijk slechts het eindrapport aan de Kamer te sturen. Zoals ook toegezegd in antwoord 3 zal ik het eindrapport (inclusief de reacties van het CBS en het CO/NIVEL), in overleg met OCW, u voor het zomerreces toesturen.
Wanneer is het aanvullende onderzoek dat is gestart naar de opleidingscapaciteit in de mondzorg gereed? Zal dit zijn voordat de algemene maatregel van bestuur met betrekking tot de taakherschikking in de mondzorg naar de Kamer wordt gestuurd?
Er is geen aanvullend onderzoek gestart. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Welke opdracht heeft de nieuwe onderzoekspartij precies meegekregen? Op welke wijze verschilt het nieuwe onderzoek zich van het onderzoek uitgevoerd door Panteia?
Zie het antwoord op vraag 6.
Parkeerregels- en kosten voor mensen met een beperking |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wat vindt u ervan dat personen met een beperking tegen problemen aanlopen doordat gemeenten verschillende parkeerregels en parkeerkosten hanteren? Zou landelijk beleid of landelijke richtlijnen geen orde in deze chaos kunnen scheppen?1
Het parkeerbeleid is gedecentraliseerd naar de gemeenten. Het PvdA-Kamerlid Marjo van Dijken heeft op 21 november 2006 in de Tweede Kamer een initiatief wetsontwerp ingediend dat eruit bestond dat houders van een gehandicaptenparkeerkaart (GPK) overal in Nederland gratis zouden kunnen parkeren. Niet alleen de invalidenplekken, maar ook alle andere openbare parkeerplaatsen zouden voor hen vrij toegankelijk moeten zijn volgens dit initiatief. Dit voorstel is echter door de Eerste Kamer op 30 maart 2010 verworpen, hoofdzakelijk vanwege de inbreuk van het voorstel op de gemeentelijke autonomie.
Daarom heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport tijdens een algemeen overleg met uw Kamer op 24 mei jl. toegezegd dat hij dit onderwerp zou bespreken met de gemeenten aangezien dit hun bevoegdheid is.2 Hierop is contact geweest met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) over dit onderwerp. De VNG geeft aan dat zowel zij, als veel individuele gemeenten realiseren dat verschillen tussen gemeenten over de parkeerkosten- en beleid tot onduidelijkheid kunnen leiden.
De VNG heeft verder verteld dat de vereniging GNMI (Gemeentelijk Netwerk voor Mobiliteit en Infrastructuur, een samenwerkingspartner van de VNG) het zinvol vindt om de maatschappelijke discussie over dit onderwerp (kosten en verschil in beleid) te voeren en bespreekt dit onderwerp dit najaar dan ook met de ambtelijke werkgroep Parkeren om te kijken welke oplossingsmogelijkheden er zijn. Er zijn gemeenten die hier al vernieuwend beleid op voeren.
Deelt u de mening dat zolang het openbaar vervoer niet toegankelijk genoeg is voor mensen met een beperking, zij geen ander alternatief hebben dan het gebruik van de auto en dat zij derhalve niet met onnodige hoge kosten mogen worden geconfronteerd?
Ik vind het belangrijk dat mensen met een handicap zelfstandig mobiel kunnen zijn, zodat zij kunnen deelnemen aan het sociaal en economisch verkeer. Vervoer is ook één van de actielijnen uit het programma «Onbeperkt meedoen! – implementatie VN-verdrag inzake de rechten van mensen met een handicap».3
Er zijn bijvoorbeeld duidelijke afspraken en regelgeving over het toegankelijk maken van het gehele openbaar vervoer. Fasegewijs wordt toegewerkt naar een zo toegankelijk mogelijk openbaar vervoer. Specifiek voor treinvervoer wordt bijvoorbeeld gewerkt aan een volledig toegankelijk spoorsysteem, waardoor in 2030 alle stations toegankelijk zijn. Daarnaast biedt NS op veel stations assistentieverlening aan, waardoor reizen met de trein mogelijk wordt. Momenteel wordt assistentieverlening aangeboden op 118 stations. NS breidt de assistentieverlening de komende jaren uit. Verder kunnen mensen met een beperking vaak als alternatief gebruik maken van het doelgroepenvervoer. Er zijn dus alternatieven voor de auto voorhanden.
Zoals ik in antwoord op vraag 2 heb geantwoord, zal de verenging GNMI onder meer het punt van de kosten bespreken met de ambtelijke werkgroep Parkeren. Aandachtspunt daarbij is de digitalisering van de Gehandicapten Parkeerkaart (GPK), zodat gebruikers een gemakkelijker product krijgen en gemeenten kunnen besparen op de kosten voor uitgifte, registratie en handhaving.
Bent u bereid het College voor de Rechten van de Mens te vragen hoe gemeenten – in de ogen van het College – uitvoering zouden moeten geven aan het VN-verdrag voor gehandicapten in het kader van parkeertarieven, parkeerregels en het gebruik van de gehandicaptenparkeerkaart (GPK)?
Het VN-verdrag eist niet dat parkeertarieven, parkeerregels en het gebruik van een GPK in een Staat uniform geregeld is. Ik zie dan ook geen reden om hierover uitleg te vragen aan het College voor de Rechten van de Mens.
Wat is uw interpretatie van het VN-Verdrag als het gaat om parkeerbeleid? Kunt u uitleggen wat de uitwerking van het VN-Verdrag precies voor gemeenten betekenend als het gaat om alle verschillende parkeerregels voor mensen met een beperking?
Zie antwoord vraag 3.
Hebt u kennisgenomen van het feit dat uit onderzoek van onderzoeksbureau EFDRIE blijkt dat het merendeel van de gemeenten de voorwaarden voor een gehandicaptenparkeerkaart niet duidelijk op hun website zet? Wat gaat u doen om dit te veranderen?2
Ik heb kennisgenomen van het betreffende onderzoek. Het is uiteraard aan de gemeenten om te zorgen dat dit in orde is. Tijdens het gesprek met de VNG heeft het Ministerie van VWS dit onderzoek bij de VNG onder de aandacht gebracht.
Wat vindt u ervan dat mensen in sommige gemeenten gratis kunt parkeren met hun GPK op een speciaal daartoe aangewezen parkeerplaats voor gehandicapten maar dat zij moeten betalen als zij níet op zo’n plek staan (bijvoorbeeld als de gehandicaptenparkeerplaats bezet is)?
Zie het antwoord op vraag 1.
Wat vindt u ervan dat de kosten voor een gehandicaptenkaart en voor een medische keuring per gemeente behoorlijk verschillen? Is meer uniformiteit en minimalisering van deze kosten niet logisch omdat mensen met een beperking geen andere optie hebben dan reizen per auto? Kunnen mensen die in een ander kader (bijvoorbeeld bij de aanvraag van een Wajong-uitkering) door de overheid reeds zijn gekeurd niet uitgezonderd worden van een keuring? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven is het parkeerbeleid gedecentraliseerd naar gemeenten en heeft de Eerste Kamer nadrukkelijk gewezen op de gemeentelijke autonomie op dit punt. De verenging GNMI zal dit onderwerp wel op de kaart zetten bij gemeenten. Het is aan hen welke onderwerpen zij daarin meenemen. De genoemde punten zijn onder de aandacht gebracht bij de verenging GNMI. Daarnaast verwijs ik naar mijn antwoorden op vraag 2.
Wat uw vraag betreft over de keuringen, meld ik u het volgende. Hetgeen met een keuring wordt beoogd vast te stellen is volledig afhankelijk van de criteria die zijn gesteld voor het al dan niet toekennen van een bepaalde aanvraag. Daarom ligt het niet voor de hand om te voorzien in een uitzondering voor personen die reeds in een ander kader zijn gekeurd.
Zijn er gemeenten die kosten berekenen voor het verlengen van de gehandicaptenparkeerkaart? Acht u dit wenselijk?
Het klopt dat er gemeenten zijn die verlengingskosten berekenen. Mijn beeld is dat het terecht is dat verlengen van de gehandicaptenkaart kosten (leges) met zich meebrengt, enerzijds omdat het een overheidsdienst is, anderzijds omdat soms nog moet worden nagegaan of de gehandicaptenparkeerkaart nog steeds gerechtvaardigd is of toegekend zou moeten worden.
Het bericht dat 15 arbeidsmigranten in één eengezinswoning verblijven |
|
Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Buurt boos: vijftien migranten in één huis» over de problemen met huisvesting van arbeidsmigranten?1
Ja.
Deelt u de verbijstering over het huisvesten van vijftien arbeidsmigranten in één huis?
Hoewel ik de specifieke huisvestingssituatie onvoldoende ken om deze te beoordelen, zijn eengezinswoningen over het algemeen niet geschikt voor het huisvesten van grote aantallen mensen. Ik vind het van belang dat arbeidsmigranten goed worden gehuisvest met voldoende privacy, kwaliteit, (brand)veiligheid en hygiëne, waarbij ook oog is voor de leefbaarheid in wijken. Huisvesting dient minimaal te voldoen aan de eisen die nationale en lokale wet- en regelgeving (onder andere het Bouwbesluit, de huur(prijs)bescherming, bestemmingsplannen of de lokale huisvestingsverordening) hieraan stelt.
Het woonbeleid is primair een lokale aangelegenheid en gemeenten hebben een taak om te zorgen voor geschikte huisvesting voor al hun inwoners. Arbeidsmigranten maken daar dus ook onderdeel van uit.
Indien de huisvesting niet aan de normen voldoet kunnen arbeidsmigranten daar melding van maken bij de verhuurder. Als gaat om huisvesting met een keurmerk van de Stichting Normering Flexwonen (SNF) kan een klacht bij SNF worden ingediend. Arbeidsmigranten moeten dan wel op de hoogte zijn van hun rechten. Met de Nederlandse ambassade in Warschau zet ik dan ook in op het informeren in de eigen taal over het wonen en werken in Nederland. Ik ondersteun daarnaast ook de NGO FairWork om arbeidsmigranten in de eigen taal informatie te geven over hun rechten en indien nodig te ondersteunen.
Zoals ik ook mede namens de Minister van BZK de Kamer recent in beantwoording op schriftelijke vragen van lid Van Dijk2 schreef, hebben gemeenten instrumentarium tot hun beschikking om de druk op reguliere woonwijken behapbaar te houden en om ongewenste situaties tegen te gaan. Om te voorkomen dat de druk op individuele straten of wijken te groot wordt, kunnen gemeenten er bijvoorbeeld voor kiezen om via de huisvestingsverordening een splitsings- of omzettingsvergunning in te stellen. Hoe zij dat doen is aan de gemeenten zelf. Daarbij blijft het van belang om deze mensen te voorzien van kwalitatieve huisvesting. Ervaren buurtbewoners toch overlast dan kunnen zij afhankelijk van de ernst van de overlast in contact treden met de verhuurder, de gemeente of de politie.
Deelt u de mening dat wetten en regels moeten worden aangescherpt als het inderdaad legaal is om vijftien mensen in één huis te huisvesten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat arbeidsmigratie tot overlast kan leiden, alsmede tot verdringing en uitbuiting? Heeft de Inspectie SZW genoeg middelen om hiertegen op te treden? Zo nee, op welke wijze gaat u de capaciteit uitbreiden?
Zoals ik in de eerdere genoemde beantwoording van Kamervragen van het lid Van Dijk heb aangeven constateert SEO in een onderzoek uit 2014 dat voor enkele risicogroepen, die het meest concurreren met arbeidsmigranten (allochtonen, jongeren en laaggeschoolden), arbeidsmigratie negatieve gevolgen heeft. Om oneerlijke concurrentie aan te pakken wordt onder meer in Europa ingezet op gelijk loon voor gelijk werk en is de Wet Aanpak Schijnconstructies ingevoerd.
Het regeerakkoord maakt geleidelijk oplopend naar 2021 jaarlijks € 50 miljoen extra vrij voor versterking van de handhavingsketen conform het Inspectie Control Framework. De doorlooptijd van werving, selectie, screening, opleiding en gedoseerde ingroei in respectievelijke programma’s maakt dat nieuwe capaciteit eerst in 2019 effectief ingezet zal kunnen worden.
De aard en omvang van de uitbreiding moet worden bezien in relatie tot andere ontwikkelingen en de aanpak van andere prioritaire risico’s. Hierbij worden de inzichten uit het proces van de Meerjarenprogrammering van de Inspectie gebruikt. Om de politieke besluitvorming hierover in samenhang te kunnen doen, zal ik uw Kamer in het derde kwartaal van 2018 nader informeren.
Deelt u de mening dat het aan banden leggen van «verkamering» van huizen, met een maximum van vijf arbeidsmigranten per woning (zoals de gemeente Waalwijk recent heeft vastgesteld), bijdraagt aan fatsoenlijke woonomstandigheden voor arbeidsmigranten en aan een leefbare buurt?
Aandacht van gemeenten voor kwalitatieve huisvesting en leefbaarheid in woonwijken zijn zeker van belang voor het woongenot van zowel arbeidsmigranten als de buurt. Zoals mijn collega van BZK en ik eerder stelden3, zijn eengezinswoningen over het algemeen niet geschikt voor het huisvesten van grote aantallen mensen. Wij achten het van belang dat mensen goed worden gehuisvest met voldoende privacy en kwaliteit. Gemeenten beschikken over instrumentarium om hier afhankelijk van de lokale omstandigheden op te sturen.
Wilt u in overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) bewerkstelligen dat de regels rond huisvesting zo snel mogelijk aangescherpt worden? Zo nee, waarom niet?
Het lokale woonbeleid is primair aan gemeenten. Gemeenten hebben instrumentarium tot hun beschikking om regels rond huisvesting te stellen en daarmee ongewenste situaties tegen te gaan. Daarbij kan gedacht worden aan het instellen van een splitsingsvergunning of een omzettingsvergunning bij kamergewijze bewoning in de huisvestingsverordening. Hoe zij dat doen en handhaven is een kwestie van lokale invulling. De VNG kan daar voor gemeenten een ondersteunende en informerende rol bij spelen. Indien gemeenten behoefte zouden hebben aan aanvullend instrumentarium kan dat onderdeel zijn van het traject rondom Goed verhuurderschap dat mijn collega-bewindspersoon van BZK met partijen in de huursector en de VNG is gestart.
De tegenstelling tussen de woorden en daden in het innovatiebeleid van het departement |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel van Ever-Jan Velzing, «Specifieke woorden, maar generieke daden»?1
Ja.
Herkent u het beeld van de grafiek in dit artikel en is het feitelijk correct dat de uitgaven voor het generieke innovatiebeleid de afgelopen 10 jaren zijn gestegen van ruim 500 miljoen euro in 2008 naar ruim 1.2 miljard euro nu? En dat de uitgaven voor specifiek innovatiebeleid in diezelfde periode daalden van ruim 300 miljoen euro naar iets meer dan 150 miljoen euro nu?
De heer Velzing heeft een eigen berekening gemaakt op basis van een selectie van innovatieregelingen in begrotingen van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK), waardoor ten onrechte gesteld wordt dat opeenvolgende kabinetten steeds minder in specifiek innovatiebeleid investeren.2 In 2012 zijn bij de invoering van de (specifieke) topsectorenaanpak het instrumentarium en de werkwijze van EZK in sterke mate vernieuwd. Met de invoering van het Bedrijvenbeleid en de Topsectorenaanpak bundelen departementen hun inzet van middelen op kennis- en innovatieagenda’s, die elke twee jaar samen met bedrijven en wetenschappers worden opgesteld.
Om een indruk te krijgen van de hoogte van de inzet voor specifiek beleid is het dan ook van belang om te kijken naar alle middelen die betrekking hebben op de topsectoren, van zowel EZK als andere ministeries. Vanaf 2012 is deze inzet in de begroting van EZK opgenomen in de overzichtstabel bedrijfslevenbeleid en topsectoren.3 Om de ontwikkeling in specifiek innovatiebeleid gefinancierd door EZK te kunnen illustreren, toont onderstaande tabel de EZK-inzet voor de topsectorenaanpak in 2012 en 2018.4 Zoals de tabel laat zien, zijn de specifieke innovatie-uitgaven van EZK in deze periode ruim 56% gestegen. Rijksbreed is de stijging op specifiek innovatiebeleid via de topsectoren ruim 36%. Het generieke deel is slechts 8% gestegen. In absolute zin betekent dit een stijging van 99 miljoen euro voor generiek innovatiebeleid versus een toename van 276 miljoen voor specifiek innovatiebeleid. In deze cijfers zijn de intensiveringen vanuit het regeerakkoord bovendien nog niet meegenomen. Deze intensiveringen slaan naar verwachting hoofdzakelijk neer in het specifieke beleid.
Generiek
1.269
1.368
8%
Specifiek EZK
490
766
56%
Specifiek Rijksbreed (incl. EZK)
748
1021
36%
Kanttekening hierbij is dat voor de jaren voor 2012 geen cijfers beschikbaar zijn over de Rijksbrede inzet voor onderzoek en innovatie. Binnen het EZ-begrotingsartikel voor innovatie is met name in de periode 2008–2012 inderdaad sterker ingezet op generieke innovatie-instrumenten, terwijl de inzet op specifieke innovatie-instrumenten ongeveer gelijk bleef.
Hoe verklaart u dat in de afgelopen 10 jaar enerzijds het ministerie zich binnen het innovatiebeleid steeds meer richtte op specifieke doelen, zoals topsectoren en verduurzamen, maar dat zich anderzijds in de verdeling van middelen een tegengestelde beweging heeft voorgedaan, waarin juist veel meer middelen generiek werden ingezet (een groei van 140%) in plaats van specifiek (een krimp van 50%)?
Zoals ik in de beantwoording van vraag 2 aangeef, herken ik het beeld van de tegengestelde beweging slechts ten dele, daar waar het uitsluitend de middelen op het innovatie-artikel in de EZK-begroting betreft in de periode voor 2012. Tabel 1 laat zien dat sinds de start van de topsectorenaanpak zowel de inzet op generiek beleid als op specifiek beleid binnen EZK evenals Rijksbreed zijn toegenomen. Doordat de middelen voor specifiek beleid meer gegroeid zijn dan die voor generiek beleid, is de balans juist richting specifiek beleid verschoven.
De opzet, doelen en middelen van het Bedrijvenbeleid – waar het innovatiebeleid en de topsectorenaanpak onderdeel van zijn – zijn bovendien in verschillende Kamerbrieven, de jaarlijkse begrotingen van het Ministerie van EZK en de jaarlijkse Voortgangsrapportage van het bedrijvenbeleid duidelijk gecommuniceerd en tevens geëvalueerd.5
Deelt u de onderbouwde stelling in dit artikel dat de uitgaven in het innovatiebeleid – zeker in het laatste decennium – niet het door het ministerie gecommuniceerde beleid volgt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat er nog een stevige opgave voor u ligt om er voor te zorgen dat woorden en daden in het innovatiebeleid beter in de pas gaan lopen? Zo ja, hoe gaat u dat in welke termijn bereiken?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat de aanpak van grote maatschappelijk vraagstukken – met daarin de energietransitie en aanpak van klimaatverandering als topprioriteit – een groei in meer specifieke dan generieke innovatie-instrumenten noodzakelijk maakt? Zo nee, waarom niet?
De energietransitie en aanpak van klimaatverandering zijn voor het Ministerie van EZK topprioriteit. De rol van de overheid is daarbij in de eerste plaats om gericht technologische vernieuwing te stimuleren (technology push), met name via thematisch toegepast onderzoek. Transities van complexe socio-technische systemen6 vergen echter ook de samenhangende inzet van een breed scala aan instrumenten door overheden op internationaal, nationaal en decentraal niveau (waaronder duidelijke lange-termijn beleidsdoelen, beprijzing, normstellende regelgeving en oplossingsgerichte inkoop) die marktvraag creëren voor klimaatvriendelijke innovaties en opschaling ondersteunen (market pull).7
Aangezien R&D en innovatie-activiteiten in algemene zin maatschappelijke baten genereren (positieve externe effecten in de vorm van kennis-spillovers) en om een brede basis van bedrijven te hebben die nieuwe technologieën en producten ontwikkelen voor bestaande en nieuwe markten, is daarnaast ook generiek innovatiebeleid nodig dat alle bedrijven stimuleert om R&D en innovatie-activiteiten te verrichten. Uiteraard zijn daarbij ook een excellente kennisbasis en uitstekend ondernemingsklimaat onontbeerlijk.
Overigens maken bedrijven nu ook al gebruik van generieke innovatie-instrumenten om tot duurzame innovaties te komen, zo blijkt bijvoorbeeld uit analyses van de ondersteuning van duurzaamheid en groene groei8, elektrisch vervoer9 en de publicatie Focus op de WBSO.10 Van het innovatiekrediet wordt 100% ingezet binnen de maatschappelijke uitdagingen (EU Grand Challenges), voor de WBSO is dit percentage 67%, waarbij 12% voor groene groei. Via de WBSO worden jaarlijks meer dan 3.000 innovatieve starters ondersteund die ook binnen het domein van de maatschappelijke uitdagingen met oplossingen komen die nieuw zijn voor de markt.
Generiek en specifiek beleid zijn dus beide nodig en vullen elkaar aan. Deze complementariteit maakt dat dit kabinet niet voornemens is om in de EZK-begroting 2019 middelen voor generieke innovatie-instrumenten te verminderen ten faveure van specifiek innovatiebeleid. In het Regeerakkoord wordt aangegeven dat het topsectorenbeleid sterker zal worden gefocust op de economische kansen van grote maatschappelijke thema’s. Voor de zomer stuur ik uw Kamer een brief waarin deze beleidsaanpassing wordt uitgewerkt in samenhang met de in het Regeerakkoord opgenomen intensivering van middelen voor toegepast onderzoek voor 2019–2021 oplopend naar structureel € 150 mln. per jaar.11 Voor klimaat en energie heeft het kabinet daarnaast extra middelen uitgetrokken: € 300 mln. per jaar voor het succesvol inrichten van toekomstig beleid, de opbouw van expertise en de uitvoering van proefprojecten. De middelen voor 2018 zijn al gericht ingezet op de klimaat en energietransitie en over de inzet van deze middelen vanaf 2019 wordt besloten in het Klimaatakkoord.12
In deze bijlage wordt verwezen naar de posten in de overzichtstabel Topsectoren zoals opgenomen in de begrotingen van het Ministerie van Economische Zaken (en Klimaat) voor 2012 en 2018.
Generiek
1269
1368
8%
Specifiek EZK
490
766
56%
Specifiek Rijksbreed (incl. EZK)
748
1021
36%
Deelt u de mening dat met de nadruk die u zelf legt op het belang van innovatie in de energietransitie, digitalisering, maar ook in fotonica, kwantumechanica en nano-technologie, het tijd wordt om de koudwatervrees te overwinnen die kennelijk nog bij de inzet van middelen bestaat? En als overheid niet meer zo snel te kiezen voor meer traditionele «technologie-neutrale instrumenten», maar meer specifieke innovaties op basis van een bepaalde technologie extra te ondersteunen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid, om in de nieuwe begroting Economsiche Zaken en Klimaat voor 2019, met nieuwe plannen te komen waardoor de verhouding tussen generieke en specifieke middelen in die zin verbeterd wordt dat de laatste categorie ook in relatieve zin substantieel groeit, doordat er bijvoorbeeld meer specifiek geïnvesteerd wordt in een innovatiebeleid ten behoeve van de transitie naar een duurzame economie?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat de Turkse president Erdogan campagne wil voeren in het buitenland voor de Turkse presidents- en parlementsverkiezingen in juni |
|
Bente Becker (VVD), Sven Koopmans (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Erdogan wil in buitenland campagne voeren voor Turkse verkiezingen»?1
Ja.
Kunt u aangeven of bij de Nederlandse overheid inmiddels bekend is waar en wanneer de Turkse president voornemens is campagne te voeren voorafgaand aan de verkiezingen in Turkije op 24 juni 2018?
President Erdogan heeft op zondag 20 mei deelgenomen aan een verkiezingsbijeenkomst in Sarajevo, Bosnië en Herzegovina. Er zijn op dit moment geen andere verkiezingsbijeenkomsten buiten Turkije bekend waar President Erdogan aanwezig zal zijn.
Herinnert u zich de ongeregeldheden in Rotterdam in 2016 in reactie op de coup in Turkije en de onrust die ontstond toen in 2017 de komst van een Turkse Minister naar Nederland werd aangekondigd?
Ja.
Deelt u de mening dat alles in het werk gesteld moet worden – mocht de Turkse president voornemens zijn campagne te voeren in Nederland – dit (in samenwerking met het lokaal gezag) te voorkomen, zeker met het oog op het voorkomen van verstoring van de openbare orde? Zo nee, wat staat daaraan in de weg?
Gezien de huidige omstandigheden in de bilaterale relatie tussen onze landen acht het Kabinet een bezoek van leden van de Turkse regering niet gewenst.
Gegeven het bovenstaande geldt overigens ten aanzien van overige campagneactiviteiten ten behoeve van de Turkse parlements- en presidentsverkiezingen in Nederland, dat de uiteindelijke afweging en besluitvorming over het toestaan van dergelijke activiteiten in het algemeen bij het lokaal bevoegd gezag ligt. Het Kabinet heeft met het oog hierop de 21 gemeenten met een grote Turks Nederlandse gemeenschap geïnformeerd over de lijn van het Kabinet ten aanzien van de vervroegde Turkse verkiezingen.2
Nederland staat toe dat de Turkse autoriteiten voor Turkse stemgerechtigden in Nederland stemlokalen openen om te stemmen voor de Turkse parlements- en presidentsverkiezingen van 24 juni 2018. Dit is gebruikelijk en past binnen de inzet om democratische processen te bevorderen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat Turkije middels herhaaldelijke beïnvloeding in Nederland met politieke standpunten die niet gericht zijn op een open democratie, buitenlandse conflicten naar Nederland exporteert, de zogeheten Turkse lange arm in stand houdt en daarmee integratie tegenwerkt?
Het staat Turkije vrij banden te onderhouden met Turken die in het buitenland wonen, mits dit geschiedt op basis van vrijwilligheid. Een dergelijke internationaal geaccepteerde diasporapolitiek is ook in Nederland toegestaan, zolang deze past binnen de grenzen van onze rechtsstaat en de participatie van Nederlanders met een Turkse achtergrond niet belemmert.
Dit betekent dat de Turkse autoriteiten zich moeten onthouden van ongewenste bemoeienis met de keuzes die Nederlandse burgers maken. Wanneer het Kabinet constateert dat de Turkse diasporapolitiek de grenzen van onze rechtsstaat overschrijdt dan wel participatie van Nederlanders met een Turkse achtergrond belemmert, zal het Kabinet niet aarzelen de Turkse autoriteiten hier op aan te spreken. Dit is bijvoorbeeld gebeurd in het geval van de uitspraken van de Diyanet-attaché in december 2016, waarna de Turkse autoriteiten de attaché hebben teruggehaald naar Turkije.
Welke mogelijkheden ziet u, bijvoorbeeld middels het formuleren van een contrastrategie2, om Turkse bemoeienis jegens Nederlanders met een Turkse achtergrond tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bekend met de beschrijving in vermeld nieuwsartikel dat het in Duitsland bij wet verboden is voor politici van buiten de Europese Unie om binnen drie maanden voorafgaand aan verkiezingen campagne te voeren en zou u hierop kunnen reflecteren?
Ja. Het betreft overigens niet een wet, maar een Duitse notificatie aan niet-EU-ambassades waarin staat dat campagne-activiteiten van buitenlandse «ambtsdragers» uit niet-EU-landen, in de laatste 3 maanden voor verkiezingen, in principe niet worden toegestaan. In feite is deze notificatie gebaseerd op het soevereiniteitsbeginsel, waaruit voortvloeit dat landen de uitoefening van officiële functies door personen uit derde landen op eigen grondgebied mogen verbieden.
In hoeverre zou dergelijke wet- en/of regelgeving ook in Nederland denkbaar kunnen zijn?
Binnen de aanpak ongewenste buitenlandse inmenging4, zal het Kabinet in de komende periode nader verkennen in hoeverre het wenselijk is om een algemene lijn wat betreft campagne-activiteiten door buitenlandse politici uit niet-EU-landen op te stellen. Hierbij zal het Kabinet ook verder reflecteren op de Duitse notificatie.
Bent u bereid om onderzoek te doen naar de toepasbaarheid van dergelijke wetgeving om zo naast het lokaal gezag ook de regering meer instrumenten in handen te geven teneinde ongewenste (campagne)bezoeken te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om in de hierboven verzochte verkenning te putten uit aanknopingspunten in wet- en regelgeving van andere Europese lidstaten, bijvoorbeeld Duitsland of Oostenrijk, teneinde vaart te maken ongewenste bezoeken van politici tegen te kunnen gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Wanneer kan de Kamer het hierboven verzochte onderzoek tegemoetzien?
Zie antwoord vraag 8.
Het artikel ‘Duizenden indextrackers afgesloten voor Nederlanders’ |
|
Roald van der Linde (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Duizenden indextrackers afgesloten voor Nederlanders»?1 Hoe verhoudt deze uitwerking zich tot de vrijheid van kapitaalverkeer in de Europese Unie?
Ja. Sinds 1 januari van dit jaar moeten aanbieders van verpakte beleggingsproducten en verzekeringen met een beleggingscomponent (PRIIP) een essentiële-informatiedocument opstellen. Het informatiedocument, dat Europees is geharmoniseerd, geeft de consument inzicht in onder andere de werking, risico’s, kosten en het verwachte rendement van deze complexe producten. Daarnaast kan de consument het informatiedocument gebruiken om verschillende soorten PRIIP met elkaar te vergelijken.
Het informatiedocument moet tijdig aan de consument worden verstrekt, voordat de consument door een overeenkomst of aanbod met betrekking tot PRIIP is gebonden. Zonder verstrekking van het informatiedocument mogen PRIIP niet aan de consument worden geadviseerd of verkocht. Als de aanbieder voldoet aan de PRIIP-verordening, en de daarop gebaseerde lagere (nationale) regelgeving, is hij vrij om zijn producten in de Europese Unie aan consumenten aan te bieden.
Was bij de opstelling van het wetsvoorstel implementatie verordening essentiële-informatiedocumenten (Kamerstuk 34639) voorzien dat zoveel financiële producten, inclusief tamelijk eenvoudige «indextrackers», buiten bereik van Nederlandse beleggers zouden geraken? Of was juist de verwachting dat Nederlandstalige beleggersinformatie op grote schaal beschikbaar zou komen?
Het is aan de PRIIP-ontwikkelaar om te bepalen of hij voor zijn product(en) een essentiële-informatiedocument opstelt. Wanneer een ontwikkelaar ervoor kiest geen essentiële-informatiedocument op te stellen mag het PRIIP niet aan consumenten binnen de Europese Unie worden geadviseerd of verkocht, maar bijvoorbeeld wel aan professionele beleggers.
Uit een verkennend onderzoek van de AFM blijkt dat voor het merendeel van de producten die nu niet (meer) worden aangeboden geldt dat er in het geheel geen essentiële-informatiedocument is opgesteld. Deze producten mogen om die reden aan geen enkele consument binnen de Europese Unie worden geadviseerd of verkocht. Voor slechts een beperkt aantal producten is een essentiële-informatiedocument opgesteld maar is (nog) geen Nederlandse vertaling beschikbaar.
Is daarbij overwogen gebruik te maken van de lidstaatoptie om ook beleggersinformatie in een andere taal toe te laten, bijvoorbeeld in het Engels? Wat waren de overwegingen om dat niet te doen? Hadden deze overwegingen moeten worden opgenomen in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel?
Het doel van het essentiële-informatiedocument is om de consument inzicht te geven in onder andere de werking, risico’s, kosten en het verwachte rendement van het product en verschillende soorten PRIIP met elkaar te kunnen vergelijken. Om dit doel te bereiken moet het informatiedocument accuraat, eerlijk en duidelijk zijn en niet misleidend zijn voor de consument. Omdat PRIIP complexe producten zijn, is het van belang dat de consument de inhoud van het informatiedocument kan begrijpen. Aangezien een groot aantal consumenten moeilijkheden ondervindt bij het begrijpen van financiële terminologie, is bijzondere aandacht besteed aan het woordgebruik en de redactionele stijl van het informatiedocument. Consumenten worden bovendien beïnvloed door het taalniveau waarin de informatie is opgesteld (bewust of onbewust). Het verwerken van informatie in de moedertaal zal daarom in veel gevallen gemakkelijker zijn dan in een vreemde taal en het risico verkleinen dat de consument het informatiedocument niet of niet goed begrijpt.
De AFM heeft weloverwogen geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om naast de Nederlandse taal een andere taal te aanvaarden voor het opstellen van het essentiële-informatiedocument. Voor PRIIP die in Nederland worden aangeboden dient minstens een Nederlandstalig informatiedocument beschikbaar te zijn. Ook veel andere lidstaten hebben ervoor gekozen om alleen de officiële taal van de lidstaat toe te staan bij het opstellen van het informatiedocument.
De AFM ziet op dit moment geen reden dit besluit te heroverwegen. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2 is de vermindering van het aanbod van producten vooral gelegen in het feit dat voor deze producten geen essentiële-informatiedocument is opgesteld door de PRIIP-ontwikkelaar en niet zozeer in de Nederlandse taaleis. Daarnaast heeft de AFM geen reden om aan te nemen dat het vertalen van het informatiedocument dusdanige drempels opwerpt voor de PRIIP-ontwikkelaar om zijn product(en) niet meer in Nederland aan te bieden, aangezien veel van de passages in het informatiedocument voorgeschreven standaardteksten zijn.
Bent u bereid alsnog gebruik te maken van deze lidstaatoptie, althans een wetswijziging daartoe in te dienen? Is het daarbij noodzakelijk om onderscheid te maken tussen deskundige en minder deskundige particuliere beleggers?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat door regionale stakingen het streekvervoer is ontregeld in de regio's Utrecht en Twente en rond Arnhem en Nijmegen |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat door regionale stakingen het streekvervoer in de regio's Utrecht en Twente en rond Arnhem en Nijmegen is ontregeld?1
Ja.
Kunt u aangeven op welke wijze rekening wordt gehouden met mensen die afhankelijk zijn van streekvervoer en feitelijk niet voor een alternatieve vervoerswijze kunnen kiezen?
Ik betreur dat het arbeidsconflict tussen werkgevers en werknemers in het regionale openbaar vervoer uitmondt in stakingen en dat reizigers hinder ondervinden. Alle groepen die van het openbaar vervoer gebruik maken, kunnen hierdoor getroffen worden. Zie ook het antwoord op vraag 5. De werknemers maken gebruik van het stakingsrecht uit het Europees Sociaal Handvest. Per staking zijn er verschillen in het aantal werknemers dat meedoet, de duur en het tijdstip van de staking en de omvang qua gebied en modaliteiten. Ik kan daarom niet in algemene zin aangeven welke bestemmingen wel en niet bereikbaar blijven met het openbaar vervoer. Doelgroepenvervoer dat bijvoorbeeld in het kader van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning in opdracht van gemeenten wordt uitgevoerd, valt buiten de staking.
Kunt u aangeven of alle bezoek aan ziekenhuizen, artsen en hulpverleners wel mogelijk blijft? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Worden reizigers voldoende geïnformeerd over de gevolgen van de stakingen? Op welke wijze geschiedt deze informatievoorziening?
De vervoerders informeren de reizigers zo goed mogelijk over de staking. Uit informatie van de provincies Utrecht, Gelderland en Overijssel concludeer ik dat vooral gebruik wordt gemaakt van social media, dynamische informatie bij haltes en persberichten om de lokale media te informeren. Een goede informatievoorziening is belangrijk omdat reizigers daarmee de hinder kunnen beperken door afspraken te verzetten, individuele vervoermogelijkheden te kiezen of de hulp van familie, vrienden of buren in te roepen.
Waar kunnen mensen zich melden die afhankelijk zijn van noodzakelijk openbaar streekvervoer? Op welke wijze wordt omgegaan met dergelijke signalen?
Uit informatie van de bovengenoemde provincies blijkt dat er geen andere meldpunten zijn dan de servicebalies van de vervoerders. Dit verandert niets aan de situatie dat reizigers aangewezen zijn op de alternatieven die beschreven zijn in het antwoord op vraag 4. De rechtmatigheid van een staking kan op verzoek van de werkgevers of andere belanghebbenden door de rechter getoetst worden.
Het bericht ‘Wijkagent: ‘Haal dat bord met Joodse huizen weg’’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Arno Rutte (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Wijkagent: «Haal dat bord met Joodse huizen weg»»?1
Ja
Heeft een wijkagent in Amsterdam inderdaad gevraagd een bord van «Open Joodse huizen – Huizen van verzet» weg te halen? Zo ja, is dit beleid bij de Amsterdamse politie en wat vindt u daarvan?
De Minister van Justitie en Veiligheid is politiek-bestuurlijk verantwoordelijk voor de organisatie en het beheer van de politie. De burgemeester is voor de aansturing van de politie verantwoordelijk voor wat betreft de bestuursrechtelijke handhaving van de openbare orde in zijn of haar gemeente en de officier van justitie voor de aansturing van de strafrechtelijke handhaving. Het kan voorkomen dat de politie moet adviseren over bepaalde symbolen of uitlatingen als die mogelijk de rechtsorde of openbare orde in het geding brengen. De burgemeester van Amsterdam heeft mij bericht dat hij de gemeenteraad nader zal informeren over het genoemde voorval.
In onderhavige casus heeft de politie meegedacht met de ondernemer over de veiligheid, waarbij verschillende scenario’s in openheid zijn besproken. Het weghalen van het bord was daar één van.
Adviseert de (Amsterdamse) politie ondernemers en bewoners over het gebruik van Joodse symbolen en uitingen? Zo ja, wat is de lijn in deze advisering? Adviseert de politie ook over uitingen van andere religies?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat de (Amsterdamse) politie om met agressie en/of geweld gestoeld op antisemitisme?
Vorig jaar is er een samenwerkingsconvenant gesloten tussen de politie, het openbaar ministerie en antidiscriminatie voorzieningen om de aanpak van discriminatie, waaronder antisemitisme, een impuls te geven. Deze samenwerking leidt ertoe dat er een beter beeld wordt verkregen van discriminatiezaken in Nederland. Op basis van dit beeld worden maatregelen om discriminatie aan te pakken gerichter ingezet. De politie screent landelijk de politiesystemen op mogelijke discriminatiezaken, waaronder antisemitisme. Per 1 maart 2018 ontvangen alle eenheden tweewekelijks een overzicht van mogelijke discriminatiezaken voor een snelle en goede opvolging van deze zaken. Gemeenten worden ook door dit kabinet gestimuleerd om de lokale aanpak van discriminatie op te pakken of te versterken.2
Daarnaast beschikt de politie over verschillende netwerken, zoals Roze in Blauw, Marokkaans, Turks en Joods Netwerk. Deze netwerken houden zich naast preventie eveneens bezig met het signaleren van discriminatie, waaronder antisemitisme.
Daarbij wijs ik er op dat in EU-verband op verschillende manieren aan het onderwerp aandacht wordt besteed. Het Oostenrijkse EU-Voorzitterschap heeft bij de lunchbespreking van JBZ-Ministers bijeen op 12 juli jl. het onderwerp van de strijd tegen antisemitisme geplaatst in de context van Europese waarden, hetgeen waardering kreeg van de aanwezige Ministers. Ook het EU-Grondrechtenagentschap (Fundamental Rights Agecy, FRA) te Wenen is actief bezig met het onderwerp antisemitisme, zoals ik in mijn gesprek met de FRA-directeur O’Flaherty in april jl. vaststelde en bleek uit zijn inbreng bij de genoemde bespreking op 12 juli jl. De EU-Ministers benadrukten een bredere benadering van het probleem antisemitisme. Hun pleidooi was om de aanpak van antisemitisme niet te isoleren, maar dit te integreren in de strijd tegen alle vormen van discriminatie, racisme, xenofobie of intolerantie. Daarnaast moet het niet alleen gaan over het bestrijden van alle vormen van discriminatie, maar ook over preventie, voorlichting en bewustwording.
Wordt er ook aan preventie gedaan? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u signalen dat antisemitisme groeit in Nederland? Zo ja, wat doet u om dit tegen te gaan?
Op dit moment zijn er geen signalen dat het antisemitisme groeit in Nederland. De aangiften van antisemitisme blijven constant.
Deelt u de mening dat niemand zijn identiteit zou moeten hoeven te verbergen omwille van de eigen veiligheid en dat iedereen altijd veilig en vrij over straat moet kunnen?
Die mening deel ik.
De steekpartij in Den Haag |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de artikelen «Dader steekpartij Den Haag komt uit Syrië»1 en «Kramp rondom de steek-Syriër?2
Ja.
Kunt u aangeven waarom er direct geconcludeerd wordt dat deze steekpartij is veroorzaakt door verward gedrag, nu in het artikel is te lezen dat de dader van deze steekpartij bij de politie en andere hulpdiensten bekend was vanwege verward gedrag? Worden er nog andere motieven voor deze daad onderzocht?
Zoals eerder gemeld, is de verdachte bekend bij politie en hulpverleningsinstanties vanwege verward gedrag. Op dit moment kan nog niet met zekerheid worden gesteld wat hem tot zijn daden heeft gebracht.
Maandag 23 juli a.s. is de eerste pro forma zitting. Op de voorlopige tenlastelegging staan drie pogingen moord dan wel doodslag, al dan niet met terroristisch oogmerk, alsmede twee bedreigingen met zware mishandeling. Dit wordt nu nog verder onderzocht.
Wat is de asielstatus is van de verdachte die volgens het artikel afkomstig is uit Syrië? Was bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) of een andere overheidsinstantie reeds bekend dat deze persoon gewelddadig gedrag kon vertonen? Is in dit individuele geval sprake geweest van begeleiding bij de inburgering in verband met verward gedrag? Zo ja, hoe kan het dan dat deze persoon drie mensen neersteekt, terwijl overheidsinstanties weten van zijn verwarde gedrag? Wat is er bij dit voorval misgegaan? Kunt u daarbij ook ingaan op eerdere voorvallen van deze persoon, zover bekend bij politie?
Betrokkene is in het bezit van een verblijfsvergunning. Bij de IND was geen informatie bekend waaruit bleek dat betrokkene verward gedrag vertoonde of veroordeeld is inzake gewelddadige gedragingen. Zoals hierboven vermeld was verdachte bij politie en hulpverleningsinstanties wel bekend vanwege verward gedrag. Er wordt niet verder ingegaan op de vreemdelingrechtelijke aspecten van deze individuele zaak. Voor het overige verwijs ik u naar mijn antwoord bij vraag 2.
Kunt u aangeven of er begeleiding is voor asielzoekers met verward gedrag? Zo ja, waaruit bestaat die begeleiding? Is er sprake van een samenwerking in integraal verband? Heeft de politie beschikking over informatie uit een eventueel begeleidingstraject? Hoe wordt die begeleiding georganiseerd?
Een asielzoeker maakt aanspraak op zorg via de Regeling Zorg Asielzoekers (RZA) die op dit moment wordt uitgevoerd door Arts en Zorg en betaald wordt vanuit het Ministerie van JenV. Het medisch personeel in de eerste lijn op asielzoekerscentra kan asielzoekers doorverwijzen naar de tweede lijn (o.a. specialistische zorg, ziekenhuiszorg, geestelijke gezondheidszorg). Daarbij kunnen tolken worden ingeschakeld.
Naast de reguliere asielzoekerscentra is er een aantal (opvang)voorzieningen waar asielzoekers terecht kunnen die extra (psychische) zorg of aandacht nodig hebben. Het betreft hier:
Kunt u in algemene termen aangeven wat de huidige stand van zaken is van het beleid rondom personen met verward gedrag? Is er bij de begeleiding van personen met verward gedrag sprake van specifieke problematiek rond asielzoekers? Zo ja, hoe wordt die problematiek aangevlogen?
Ik sta in nauw overleg met de Staatssecretaris van VWS over het beleid rondom personen met verward gedrag. Hoewel incidenten nooit volledig zullen zijn uit te sluiten, houden wij de lokale en regionale aanpakken en infrastructuren voor personen met verward en/of risicovol gedrag nauwgezet tegen het licht om ervoor te zorgen dat de kans daarop zo klein mogelijk blijft. Wij verwachten uw Kamer hierover dit najaar bij brief nader te kunnen informeren. Daarmee zal dan tegelijkertijd worden tegemoetgekomen aan het verzoek van uw Kamer zoals gedaan tijdens de regeling van werkzaamheden van 3 juli naar aanleiding van het steekincident in de Amsterdamse metro.
De de uitgaven en de resultaten van de investeringsagenda en de gevolgen voor de plannen uit het regeerakkoord |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat uw voorganger in 2015 begonnen is met de Investeringsagenda van de Belastingdienst, een programma dat u nu gaat herijken?
De herijking van de Investeringsagenda heeft in 2017 plaats gevonden.1 In de Aprilbrief heb ik de aanpak van beheerste vernieuwing aangekondigd.
Kunt u een precies overzicht geven van de totale middelen die zijn uitgegeven aan deze Investeringsagenda tussen 2014 en nu?
Onderstaand overzicht geeft de uitgaven per jaar weer met het voor de Investeringsagenda vrijgegeven budget. Ten opzichte van het overzicht in mijn brief «besteding Investeringsagenda-middelen» van 9 oktober is het overzicht bijgewerkt t/m februari 2018.2
a) Instroom personeel
–
17
35
81
b) Randvoorwaardelijk (activiteiten die randvoorwaardelijk zijn voor het slagen van de Investeringsagenda)
38
17
51
16
c) Projecten
–
15
35
4
d) Vertrekregeling/Switch (werk- en mobiliteitsbedrijf van de Belastingdienst)
–
182
91
16
De uitputting van budget voor de instroom van eigen personeel wordt niet maandelijks afzonderlijk gemonitord en is in dit overzicht gelijk gesteld aan 2/12e van het voor instroom toegekende budget.
Kunt u een precies overzicht geven van de van te voren vastgestelde doelen van deze Investeringsagenda, die tot nu toe gehaald zijn?
De hoofddoelstellingen van de Investeringsagenda zijn «Beter, Goedkoper en Meer in control». De vernieuwingsopgave van de Belastingdienst bevat een financiële besparing oplopend tot structureel € 292 miljoen vanaf 2020. Deze besparing komt voort uit een beoogde uitstroom van circa 5.000 fte lager gekwalificeerd personeel als gevolg van een voorziene productiviteitsverhoging. Daarnaast is een instroom van circa 1.500 fte met vaardigheden voorzien die passen in de nieuwe werkwijze.3
In de herijking van de Investeringsagenda, waarover u in september 2017 bent geïnformeerd, is met betrekking tot de vernieuwingsopgave gefocust op zes van de dertien primaire processen.4 De geraamde werkpakketreductie binnen de voor de herijking gestarte projecten en de zes primaire processen telt op tot 2.400 fte waarvan reeds 550 fte is gerealiseerd zoals gemeld in de Kamerbrief herijking van 19 september. De overige werkpakketreductie zal door efficiencybesparingen en binnen de overige zeven en ondersteunende processen worden gerealiseerd. Begin maart 2018 is met vijf nieuwe projecten gestart, zoals is toegelicht in de Kamerbrief over beheerste vernieuwing.5 Deze vijf projecten leiden tot een verwachte werkpakketreductie van circa 550 fte. In lijn met de aanpak van beheerste vernieuwing zijn andere projecten in voorbereiding, die ook zullen bijdragen aan de beoogde werkpakketreductie.6
De herijking van de Investeringsagenda heeft als doel de Belastingdienst efficiënter en effectiever te maken en de interactie met de belastingbetaler te moderniseren.7 Dit is vertaald naar een groot aantal projecten waarover uw Kamer in september 2017 is geïnformeerd.
Kunt u aangeven hoeveel middelen beschikbaar zijn voor de herijkte agenda?
In tabel 2 van bijlage 1 bij de Kamerbrief beheerst vernieuwen is de beoogde besteding van de resterende beschikbare middelen uiteen gezet.8 Daaruit blijkt dat er na Voorjaarsnotabesluitvorming cumulatief (tot en met 2024) nog € 1.171 miljoen voor beheerst vernieuwen beschikbaar is op de Aanvullende Post.
1. Vernieuwing investeringen
39
135
125
105
93
81
76
654
2. Reguliere modernisering
0
65
78
85
75
64
54
421
3. Stabiliteit uitvoering
0
20
28
29
19
0
0
97
Kunt u aangeven of er enig zicht is dat er per jaar 750 miljoen euro extra geïnd wordt zoals beoogd met de Investeringsagenda?
Zoals mijn voorganger de Kamer in zijn brief van 30 juni 2016 heeft laten weten en ik in mijn brief van 23 februari jl., is gebleken dat het zowel ex ante als ex post niet mogelijk is een directe relatie te leggen tussen specifieke investeringen en meer belastingopbrengsten.9 Dit heeft de Algemene Rekenkamer (ARK) geconcludeerd in het onderzoek naar de uitvoering van de Belastingdienst naar de business case ITI in 2013 en 2014 dat op 11 februari 2016 naar uw Kamer is gegaan.10 Deze conclusie is de reden dat de opbrengsten van de Investeringsagenda – anders dan die van de ITI business case – niet zijn ingeboekt in de begrotingsramingen van het kabinet.
Voor een paar specifieke IA-projecten die een betere risicoselectie ten doel hebben en daarmee een grotere ex ante correctiepotentieel is – mede naar aanleiding van het ARK-rapport – besloten een meetmethodiek te ontwikkelen. In december 2017 heeft de Belastingdienst de meetmethodiek voor het risicoselectiemodel negatieve aangiften omzetbelasting gerealiseerd. Een externe wetenschapper heeft dit model gevalideerd. De meetmethodiek meet het ex ante batenpotentieel van het nieuwe risicoselectiemodel ten opzichte van de oude werkwijze van selecteren. De daadwerkelijke meting van het batenpotentieel vindt begin 2019 plaats over kalenderjaar 2018. Voor de inkomensheffing niet-winst is een meetmethodiek in ontwikkeling.
Kunt u aangeven of er onderdelen van het regeerakkoord zijn die niet of niet tijdig uitgevoerd kunnen worden door de problemen bij de Belastingdienst? Indien die er zijn, kunt u per onderdeel aangeven welke maatregelen niet (tijdig) uitvoerbaar zijn?
De Belastingdienst heeft tijdens de formatie al zoveel mogelijk geadviseerd over de uitvoeringsaspecten. In mijn brief Fiscale beleidsagenda heb ik aangegeven dat bij de uitwerking van wet- en regelgeving – zo ook voor maatregelen vanuit het regeerakkoord – uitvoeringstoetsen worden opgesteld die definitief inzicht moeten geven in de gevolgen voor de uitvoering.11 Hieronder vallen ook de implementatietermijnen. De uitvoeringstoets is belangrijk om zorgvuldig af te kunnen wegen hoe de maatregelen verantwoord en beheersbaar kunnen worden ingepast in het werkpakket van de Belastingdienst. In mijn brief over beheerst vernieuwen ben ik ingegaan op de complexe en verouderde ICT-systemen, daarom is het belangrijk om de gevolgen voor de automatisering te minimaliseren.12 Ik heb nu geen concrete aanleiding om te denken dat voorstellen niet gaan lukken, maar kan niet garanderen dat maatregelen niet een andere fasering gaan krijgen bij ommekomst van de uitvoeringstoets. De uitkomst van de uitvoeringstoets is voor mij leidend.
Kunt u aangeven of er zaken zijn in de fiscale beleidsagenda die moeilijker of niet tot stand komen door de problemen bij de Belastingdienst?
Ook met betrekking tot de voorstellen voor wet- en regelgeving in de Fiscale Beleidsagenda – die grotendeels een uitvloeisel zijn van het regeerakkoord – geldt dat de Belastingdienst deze toetst met de uitvoeringstoets. Ik heb nu geen concrete aanleiding om te denken dat voorstellen niet gaan lukken, maar kan niet garanderen dat maatregelen niet een andere fasering gaan krijgen bij ommekomst van de uitvoeringstoets. De uitkomst van de uitvoeringstoets is voor mij leidend.
Kunt u deze vragen een voor een en voor het algemeen overleg over de fiscale beleidsagenda op 17 mei 2018 beantwoorden?
Voor de beantwoording van deze vragen houd ik mij aan de gestelde termijn.
Het bericht 'Onacceptabel risico' op instorten bruggen en viaducten in Noord-Holland |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving van EenVandaag en NH Nieuws over het zeer gebrekkige onderhoudsniveau en de grote risico’s op instorten van bruggen en viaducten in de provincie Noord-Holland? Zo ja, in welke mate was u hier bekend mee en hoe beoordeelt u deze schokkende constatering op basis van de beoordeling van ruim 200 onderhoudsrapporten die opgevraagd zijn bij Rijkswaterstaat?1 2
Ja, naar aanleiding van een verzoek op basis van de wet Openbaarheid van bestuur hebben NH-Nieuws en Eenvandaag in totaal 212 onderhoudsrapporten van objecten in Noord-Holland ter beschikking gekregen. NH-Nieuws en Eenvandaag hebben vervolgens 14 voorbeelden genoemd van objecten in Noord-Holland waar sprake zou zijn van onacceptabele risico’s.
Er is geen sprake van instortingsgevaar bij bruggen en viaducten. Rijkswaterstaat is verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van alle bruggen en viaducten die behoren tot het hoofd(vaar)wegennet. Om deze taken goed uit te kunnen voeren worden alle objecten periodiek geïnspecteerd. Van iedere controle wordt een rapport opgesteld. Rijkswaterstaat heeft de bevindingen van NH-Nieuws en EenVandaag ten aanzien van deze 14 objecten geanalyseerd. Daaruit is gebleken dat door het nemen van passende maatregelen gericht op de genoemde onacceptabele risico’s, deze zijn weggenomen en dat er geen sprake is van instortingsgevaar of een andere voor de (vaar)weggebruikers onveilige situatie.
Incidenten zijn nooit volledig uit te sluiten. Rijkswaterstaat doet er echter alles aan om risico’s te beheersen en onderneemt altijd actie als uit de inspecties blijkt dat de veiligheid van de (vaar)weggebruikers direct in het geding is
Hoe beziet u de constatering in de berichtgeving dat dit enorme risico voor de veiligheid van bruggen en viaducten niet alleen voor de provincie Noord-Holland geldt maar eigenlijk voor dergelijke infrastructuur in heel Nederland?
De staat van de bruggen en viaducten in beheer van Rijkswaterstaat in Nederland wijkt gemiddeld genomen niet af van de staat van de bruggen en viaducten in beheer van Rijkswaterstaat in Noord-Holland. Zoals hiervoor aangegeven deel ik de conclusie dat er sprake zou zijn van instortingsgevaar voor bruggen en viaducten in beheer van het Rijk niet. Dat geldt dus voor Noord-Holland maar ook voor de rest van het land.
Is het bijvoorbeeld correct dat er bij meerdere viaducten van knooppunt Amstel door overbelasting scheuren in het beton zitten en dat er te weinig wapening in het beton zit waardoor de dragende constructie de huidige belasting niet aan kan? Zo ja, waarom is er in dit geval nog niks gedaan met de door het adviesbureau Royal Haskoning in 2014 geadviseerde maatregelen voor versterking van de constructie?
Rijkswaterstaat heeft naar aanleiding van het betreffende inspectierapport een second opinion laten uitvoeren. De uitkomst was dat er geen direct veiligheidsrisico aan de orde was. Wel bleek daaruit de noodzaak tot versterkingsmaatregelen, welke tijdig in 2018 worden uitgevoerd.
Is het daarnaast bijvoorbeeld correct dat er veel mankementen geconstateerd zijn aan de aanlegsteigers van de veerboot tussen Texel en Den Helder en dat gebruikers en personeel daardoor meer gevaar lopen? Klopt het dat groot onderhoud pas is voorzien voor 2022–2023? Zo ja, hoe verhouden de gebrekkige staat en het vergrote risico voor gebruikers alsmede de lange termijn voor groot onderhoud zich tot elkaar wat betreft de noodzakelijke veiligheid waar mensen hier van uit moeten kunnen gaan?
Het is correct dat er meerdere mankementen aan de aanleginrichtingen zijn geconstateerd. Vervanging van de aanleginrichting wordt voorbereid en is voorzien in de periode 2022–2024 binnen het programma Vervanging en Renovatie. In het reguliere overleg dat RWS met TESO heeft zijn recent alle onacceptabele en hoge risico’s besproken. Afgesproken is dat in 2018 beheersmaatregelen voor de valbeveiliging van de beweegbare brug worden genomen. Dit is inmiddels gerealiseerd. Voor de andere geconstateerde risico’s wachten we niet tot de renovatie, maar bekijkt Rijkswaterstaat per risico wanneer ingrijpen noodzakelijk wordt. Dit om de veiligheid blijvend te garanderen. Inspecties van de onderhoudsaannemer en eigen inspecties leveren daartoe de actuele status op veiligheidsgebied en geven inzicht in de noodzaak tot eventueel ingrijpen.
Hoe kan het dat bij verschillende geconstateerde gebreken aan onder andere bruggen en viaducten, die ook als zeer risicovol en onacceptabel omschreven worden, dringende maatregelen niet genomen zijn of onderhoud in sommige gevallen nog vele jaren vooruitgeschoven wordt?
Indien bij een object een onacceptabel risico wordt geconstateerd waarbij de veiligheid van de gebruikers in het geding is, worden direct maatregelen genomen. De kwalificatie onacceptabel wordt ook gebruikt voor bijvoorbeeld risico’s op een toename van het aantal gebreken en storingen. Er wordt dan een bandbreedte geadviseerd voor de periode waarbinnen een maatregel zou moeten worden uitgevoerd. Er kan bewust gekozen worden om maatregelen na het laatste jaar van de bandbreedte uit te voeren, bijvoorbeeld omdat onderhoud op een later moment gecombineerd kan worden met andere maatregelen. Dit kan efficiënt zijn en de hinder voor de weggebruiker beperken. Ook kan het zijn dat uit een (jaarlijkse) toestandsinspectie blijkt dat de situatie minder urgent is dan eerder gedacht bij de instandhoudingsinspectie. Het uitstellen van maatregelen kan echter alleen als de veiligheid niet in het geding is en als het risico tot die tijd op een andere wijze afdoende wordt beheerst, bijvoorbeeld door het uitvoeren van extra inspecties of tijdelijke versterkingsmaatregelen.
Deelt u de in de berichtgeving geuite constatering dat de gebrekkige staat van de bruggen en viaducten en het gebrek aan onderhoud voorkomt uit de strijd tussen financiële middelen voor nieuw aan te leggen infrastructuur en benodigde geld voor onderhoud, waarbij die laatste noodzaak veelal aan het kortste eind lijkt te trekken bij deze strijd? Zo ja, bent u het eens dat dit betekent dat dit een andere prioritering van financiële middelen vraagt, waarbij onderhoud en dus veiligheid meer voorop gesteld wordt? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 17 januari 2018 (Kamerstuk 29 385, nr. 95) vind ik het effectief en nodig om naast aanleg te investeren in het verjongen en vernieuwen van bestaande infrastructuur omdat uitval en storingen leiden tot maatschappelijke schade. Komende jaren wordt er als gevolg van de toegenomen leeftijd van de infrastructuur daarom fors meer geïnvesteerd in het vervangen en renoveren van de bestaande infrastructuur. Ik verwijs daarbij ook naar de brief inzake voortgang MIRT (Kamerstuk 34 300 A, nr. 70) waarin is aangegeven dat de middelen die vrijkomen door de verlenging van het MIRT bij voorrang worden ingezet voor het dekken van de doorlopende verplichtingen, zoals de uitgaven die zijn benodigd voor de instandhouding inclusief de vervangingsopgave van het huidige areaal.
Hoe beoordeelt u de reactie van organisaties, zoals de ANWB en werkgeversorganisatie VNO-NCW, die deze situatie met groot achterstallig en meerjarig onderhoud en de grote veiligheidsrisico’s als onacceptabel betitelen?
Zoals ik hiervoor heb aangegeven, deel ik de berichtgeving dat er sprake zou zijn van instortingsgevaar voor bruggen en viaducten in beheer van het Rijk niet.
Hoe verklaart u de forse discrepantie tussen de geconstateerde onderhoudsgebreken, de daarbij behorende toegenomen risico’s en onveiligheid die uit de onderhoudsrapporten blijken en de bagatelliserend overkomende reactie vanuit Rijkswaterstaat waarin wordt gesteld dat er van onveiligheid geen sprake zou zijn?
Rijkswaterstaat stelt de veiligheid van de infrastructuur altijd voorop en neemt in voorkomende gevallen direct passende maatregelen. Ik hoop met de antwoorden op uw vragen en de brief met de algemene reactie op de bevindingen meer en afdoende uitleg te hebben gegeven.
Bent u bereid om met spoed actie te ondernemen met betrekking tot de veiligheid van dergelijke infrastructurele voorzieningen, waarbij snelle maatregelen nodig zijn om te zorgen dat verkeersgebruikers er zeker van kunnen zijn dat deze bruggen en viaducten veilig zijn? Zo nee, waarom niet?
Indien bij een object een risico wordt geconstateerd waarbij de veiligheid van de gebruikers in het geding is worden direct maatregelen genomen door Rijkswaterstaat. Er is dus geen noodzaak om aanvullende acties te nemen bovenop de bestaande aanpak. Naast het reguliere onderhoud wordt binnen het programma vervanging en renovatie de komende jaren een groot aantal objecten en kunstwerken aangepakt. Verder verwijs ik graag nogmaals naar mijn brief van 17 januari 2018 met kenmerk RWS-2017/49054 waarin ik het belang om de infrastructuur te verjongen en vernieuwen heb aangegeven.
Bent u bereid de Kamer gedetailleerd te informeren over de wijze waarop u deze onacceptabele risico’s structureel gaat aanpakken de komende jaren, in welke mate de extra middelen (circa € 200 miljoen extra) voor vernieuwing van de infrastructuur hier toereikend voor zou zijn en hoe u de veiligheidsrisico’s denkt te kunnen beheersen? Zo nee, waarom niet?
Over de inzet van de middelen voor het programma Vervanging en Renovatie informeer ik de Kamer jaarlijks via de begroting en het MIRT-overzicht. Daarin zijn de objecten die binnen dit programma worden aangepakt – inclusief planning en beschikbaar budget – opgenomen. In de instandhoudingsbijlage van de begroting van het Infrastructuurfonds en het jaarverslag wordt de Kamer daarnaast onder meer geïnformeerd over de door Rijkswaterstaat geleverde prestaties op het gebied van beheer en onderhoud, de omvang van het uitgesteld en achterstallig onderhoud en de beschikbare budgetten en verwachte budgetbehoefte voor instandhouding.
Misstanden in een Colombiaanse haven |
|
Sadet Karabulut |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Hoe is uw reactie op het artikel over misstanden in een Colombiaanse haven in de Groene Amsterdammer tot stand gekomen? Met wie heeft u gesproken om u te informeren over de feiten?1
In februari jl. heb ik uw Kamer schriftelijk geïnformeerd over de betrokkenheid van de Nederlandse Financierings-Maatschappij voor Ontwikkelingslanden N.V. (FMO) bij het havenproject TC Buen in Buenaventura, Colombia. Mijn reactie is tot stand gekomen mede op basis van reeds beschikbare informatie binnen het Ministerie van Buitenlandse Zaken, aangevuld met informatie van FMO en de Nederlandse ambassade in Colombia.
Zowel ambassade als FMO hebben bij verschillende gelegenheden in de afgelopen jaren gesproken met meest betrokken partijen in Buenaventura waaronder havenbedrijf TC Buen, havenautoriteiten, het VN mensenrechtenkantoor in Buenaventura, wijkcomités en verschillende maatschappelijke organisaties waaronder Pastoral Social en Proceso de Comunidades Negras (PCN).
Op vrijdag 8 juni jl. informeerde FMO mijn medewerkers dat TC Buen conform de afgesproken looptijd de lening aan FMO inmiddels volledig heeft terugbetaald. FMO zal de komende jaren de ontwikkelingen rond TC Buen blijven volgen.
Met welk vertegenwoordigers en bewoners van de omringende wijken van TC Buen is gesproken? Klopt het dat dit enkel de JAC (Junta de Acción Comunal) is geweest? Welke banden zijn er tussen TC Buen en de JAC? Klopt het dat de JAC geld krijgt van TC Buen waardoor JAC nooit objectief en kritisch kAN zijn ten opzichte van TC Buen? Hoe weet u dat de consultatierondes voorafgaand aan de aanleg van TC Buen op juiste manier, volgens de Performance Standards van de IFC en het beleid van FMO, zijn verlopen? Hoe verklaart u dan het grootschalige protest tegen het project?
Conform mijn reactie aan uw Kamer van 16 februari jl. (Kamerstuk 33 625 nr. 254) bezoekt de Nederlandse ambassade Buenaventura regelmatig. Meest recentelijk bezocht de Nederlandse ambassadeur de stad in mei 2018. Tijdens dat bezoek is gesproken met verschillende betrokkenen in Buenaventura, waaronder vertegenwoordigers van het kantoor van de Verenigde Naties voor de Mensenrechten, alsmede met diverse vertegenwoordigers van het lokale maatschappelijk middenveld, waaronder Pastoral Social en Proceso de Comunidades Negras (PCN) en vertegenwoordigers van wijkcomités Juntas de Acción Comunal. De vertegenwoordigers van de wijkcomités Juntas de Acción Comunal worden door middel van democratische verkiezingen gekozen door de bewoners.
Er is sprake van een verschil van mening tussen een aantal vertegenwoordigers van lokaal maatschappelijke organisaties en vertegenwoordigers van aangrenzende wijkcomités. Waar eerstgenoemden een direct verband blijven leggen tussen de havenbouw en -activiteiten en de sociale noden van omwonenden en de hele stad, zijn laatstgenoemden kritisch-constructief over de wijze waarop zij waren geconsulteerd over de aanleg van de haven, de respons van TC Buen op klachten over geluidsoverlast en de impact van de haven op de veiligheidssituatie in de wijken zelf.
Uit het rapport van de Ombudsman van de International Finance Corporation (IFC) uit september 20102 heb ik opgemaakt dat voorafgaand aan de bouw van het havenproject onderzoek is verricht naar de sociale en milieu effecten van het havenproject. Het rapport beschrijft ook dat er gedurende de bouw van het project constructieve consultaties tussen TC Buen en bewoners plaatsvinden. Deze consultaties zijn tot op heden in stand gebleven.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze consultatie gesprekken doorlopend en met de juiste personen plaatvinden, nu het conflict dusdanig escaleert dat betrokkenen gevaar lopen voor eigen leven?
Conform mijn reactie aan uw Kamer van 16 februari jl. (Kamerstuk 33 625 nr. 254) vindt op regelmatige basis monitoring plaats en schetste ik de grote sociale en veiligheidsproblemen in Buenaventura. Die problemen zijn er nog steeds. Ik heb geen aanwijzingen waaruit blijkt dat er een escalatie is van een conflict met TC Buen en betrokkenen.
Klopt het dat er niets is gedaan met de uitspraak van het Colombiaans Constitutioneel Hof dat de Afro-Colombianen uit Comuna 5 geraadpleegd moeten worden? Zo nee, wat is hiermee dan gebeurd? Zo ja, bent u bereid de FMO te vragen hier met spoed zorg voor te dragen?
Mijn medewerkers hebben geen uitspraak van het Constitutionele Hof gevonden waarin wordt gestipuleerd dat de bewoners van Comuna 5 geraadpleegd moeten worden. Wel is er een uitspraak uit 2015 (T-550) naar aanleiding van een klacht van een bewoner van een andere, elders gelegen wijk, Malecón Bahia. In die uitspraak krijgen de autoriteiten inderdaad de opdracht de lokale bevolking nauwer te betrekken bij de voorgenomen werken.
TC Buen heeft regelmatig overleg met de door bewoners democratisch gekozen vertegenwoordigers van de omliggende wijkcomités, Juntas de Acción Comunal, en handelt in de geest van de uitspraak van het Colombiaans Constitutioneel Hof.
Waarom meent u dat het onderzoek in de Groene Amsterdammer onvoldoende gestaafd is met feiten? Waaruit blijkt dat de beweringen niet zouden kloppen?
Het kabinet probeert zich een goed beeld van de feiten te vormen en heeft daarom vertegenwoordigers van lokaal maatschappelijk middenveld en anderen de mogelijkheid gegeven om hun visie op het havenproject te delen. Uit deze informatie komt het beeld naar voren dat er door TC Buen conform internationaal geldende normen zorgvuldig wordt gehandeld in een moeilijke context. Het resettlement proces is goed gedocumenteerd. Luchtfoto’s bevestigen dat zich geen huizen bevonden op het TC Buen terrein voor de constructie. TC Buen wordt regelmatig ter plekke gecontroleerd door medewerkers van IFC en FMO om te beoordelen of internationale standaarden worden nageleefd. Daarnaast vindt ook controle plaats door Colombiaanse autoriteiten en door ingehuurde consultants in opdracht van de betrokken ontwikkelingsbanken.
Deelt u de mening dat het frappant is dat u exact dezelfde woorden – «onderzoek onvoldoende op feiten gestaafd is» – gebruikt als de FMO die niet op de hoogte was van de situatie in Buenaventura en nog nooit de wijken om TC Buen hadden bezocht? Hoe verklaart u deze exact zelfde woordkeuze?
Zie antwoord vraag 5.
Wat heeft de Nederlandse ambassade precies ondernomen in Colombia? Met wie, wanneer en waarover hebben zij gesproken?
De Nederlandse ambassadeur in Colombia bezocht Buenaventura in mei 2018, zijn plaatsvervanger bezocht de havenstad in oktober 2017. Daarbij werd onder andere gesproken met havenbedrijven waaronder TC Buen, havenautoriteiten, Kamer van Koophandel, het VN mensenrechtenkantoor in Buenaventura, wijkcomités en verschillende maatschappelijke organisaties. De ambassade informeert zich in algemene zin over de politieke, economische en mensenrechtensituatie in Buenaventura waarbij specifieke aandacht wordt gegeven aan het havenproject van TC Buen.
Deelt u de mening dat het niet voldoende is voor de FMO om slechts uit te gaan van rapporten die zij krijgt van de IFC en TC Buen, maar dat zij ook zelf op onderzoek moet gaan en met de omwonenden dient te spreken?
Om de directe en indirecte impact van een investeringsproject op omwonenden en hun leefomgeving goed te kunnen begrijpen, is het essentieel dat FMO gedurende het due diligence proces en ook daarna, voortdurend op de hoogte blijft van alle ontwikkelingen rond een investering en daartoe een breed netwerk aan contacten onderhoudt en actie neemt bij onregelmatigheden. Ontwikkelingsbanken werken waar mogelijk onderling samen en huren ook vaak professionele deskundigen in die situaties ter plekke analyseren.
Ik ondersteun deze inzet en constateer dat medewerkers van IFC en FMO, alsook onafhankelijke professionele milieudeskundigen en sociale consultants, regelmatig spreken met omwonenden, vissers en werknemers van het havenproject TC Buen.
Hoe rijmt u de positieve invloeden die de haven in Buenaventura zou kunnen hebben met de wekenlange staking in de stad vorig jaar juni? Deelt u de mening dat als de haven enkel positieve effecten zou hebben zoals u schrijft er geen staking zou zijn geweest en er dus iets meer aan de hand moet zijn?
Zoals ook beschreven in mijn reactie aan uw Kamer van 16 februari jl. kampt de stad Buenaventura met grote maatschappelijke ongelijkheid, een geschiedenis van grootschalige georganiseerde misdaad, drugssmokkel en paramilitaire groepen die strijden om invloed en grote sociale problemen en onveiligheid in Buenaventura als gevolg van gebrekkig lokaal bestuur. Het samenspel tussen havens en stad, beiden gevestigd op een dichtbevolkt eiland, is verre van gemakkelijk. Dit is niet gemakkelijk oplosbaar zonder krachtige rol van de publieke sector en investeringen in sociale ontwikkeling (water, elektriciteit, sanitatie, huisvesting).
Op 6 juni 2017 is er een akkoord gesloten tussen de Colombiaanse regering en de leiders van de genoemde staking gericht op verbetering van publieke voorzieningen zoals drinkwater, zorg, onderwijs en meer werkgelegenheid.
Tijdens het recente bezoek van de Nederlandse ambassadeur in Colombia aan Buenaventura in mei jl., werd dit besproken met verschillende betrokken partijen.
Gesprekspartners waren positief over het akkoord, maar kritisch over de voortgang. Pas in december 2017 is een wet aangenomen voor de oprichting van een fonds ter waarde van bijna een half miljard euro, waaruit over een periode van tien jaar een deel van de afgesproken sociale investeringen moeten worden gefinancierd.
Wat is uw reactie op het verhaal van Rocio uit het artikel in de Groene Amsterdammer en de intimidatie van TC Buen?
Het is begrijpelijk dat mevrouw Rocio boos is over de slechte publieke voorzieningen in haar wijk en verwachtingen heeft over de rol die TC Buen kan spelen bij het verbeteren hiervan. Het is van belang dat bewoners en het bedrijf constructief het gesprek blijven aangaan.
Wat is uw reactie op de aantijgingen over de link tussen het aanhoudende geweld en de komst van TC Buen? Klopt het dat er in de periode dat TC Buen begon met bouwen veel moorden zijn geweest? Wat is uw reactie op de aantijgingen van botten en schedels onder het project TC Buen en de bewering van Pacheco die vertelt dat hij daar zelf lichamen heeft gedumpt?
De sociaaleconomische situatie in Buenaventura moet bezien worden in een context van decennia van schrijnende ongelijkheid en ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht door illegaal gewapende groepen met onder meer ontheemding en verdwijningen als gevolg.
Zoals ook in de kamerbrief is aangegeven kampt de stad Buenaventura met grote maatschappelijke ongelijkheid, een geschiedenis van grootschalige georganiseerde misdaad, drugssmokkel en paramilitaire groepen die strijden om invloed en grote sociale problemen en onveiligheid in Buenaventura als gevolg van gebrekkig lokaal bestuur. Daarnaast gold dat in 2011, de periode dat de haven werd gevestigd, er sprake was van een gewapend conflict in Colombia en golden Buenaventura en de kustregio als conflictgebied. Bovenstaande factoren verklaren vooral het geweld en de onveiligheid in Buenaventura.
De bij de bouw van het havenproject betrokken bedrijven (ingenieursbureau, aannemer en onderaannemer) ontkennen het gerucht van het toedekken van grafresten. Er zijn voor zover bekend geen bewijzen voor het bestaan van grafresten. Ook zijn er geen aanwijzingen, zoals klachten, aangiftes en/of uitkomsten van onderzoek, die wijzen op het gebruik van gewapende groepen, intimidatie van de lokale bevolking of vertegenwoordigers van de lokale bevolking door TC Buen.
Welke verklaring heeft u voor de moord op een van de leiders van de gemeenschapsleden die tegen de uitbreiding van de haven was? Waarop baseert u deze inzichten?
De moord op de heer Temistocles Machado, een leider en vertegenwoordiger van de wijk Isla de la Paz, is zeer verontrustend en betreurenswaardig. De heer Machado was in mei 2017 betrokken bij protesten en stakingen voor verbetering van publieke voorzieningen, zoals drinkwater, zorg en onderwijs en meer werkgelegenheid in Buenaventura. De wijk Isla de la Paz ligt hemelsbreed op meer dan drie kilometer van TC Buen. De Nederlandse ambassade in Colombia, noch FMO, hebben aanwijzingen die een verband leggen tussen protesten van de heer Machado en TC Buen.
Klopt het dat mensen gedwongen werden om huizen te verkopen of vluchten, waardoor de grond uiteindelijk goedkoop voor TC Buen te kopen was?
Mijn medewerkers hebben geconstateerd dat het resettlement proces door TC Buen gedocumenteerd en geverifieerd is door een externe consultant en betrokken ontwikkelingsbanken. Luchtfoto’s bevestigen dat zich geen huizen bevonden op het TC Buen terrein voor constructie van het havenproject.
Voor zover mij bekend heeft TC Buen geen huizen en/of grond gekocht in de wijk Santa Fé, zoals beschreven in het artikel in De Groene Amsterdammer.
Hoe kan het dat de Groene Amsterdammer spreekt over slechts 31 werknemers van TC Buen uit het aangrenzende Comuna 5, terwijl u aangeeft dat 80% van de 400 werknemers uit Buenaventura komt?
TC Buen heeft trainingsprogramma’s opgezet voor bewoners uit aangrenzende wijken. Doel is om hen scholing en technische vaardigheden aan te bieden zodat hun kans om in dienst te treden bij TC Buen wordt vergroot.
Daarnaast creëert TC Buen werkgelegenheid bij de leveranciers van diensten aan TC Buen. Van deze «indirecte banen», zoals beveiliging, schoonmaak en voedselbereiding, is volgens FMO ongeveer de helft afkomstig van de aangrenzende wijken.
Hoe kan het dat FMO zelf toegeeft dat de ontwikkeling in Buenaventura niet per se bij de armste bevolking terecht komt, terwijl u vooral positief schrijft over de positieve aspecten voor ongeschoolde arbeidskrachten?
Onderdeel van mijn beleid is om bedrijven aan te sporen dat economische groei zo inclusief mogelijk wordt, zeker ook in economieën met een grote inkomensongelijkheid, zoals die in Latijns-Amerika. Effectieve armoedebestrijding kan niet zonder bijdrage van het bedrijfsleven. Het bedrijfsleven is dé banenmotor en een cruciaal onderdeel om duurzame werkgelegenheid en inclusieve groei te creëren.
Zoals ook in de kamerbrief is aangegeven kan TC Buen ook in Buenaventura een grote bijdrage leveren aan duurzame economische groei, mits deze wordt ondersteund door publieke investeringen in sociale ontwikkeling door de Colombiaanse overheid (zoals op het gebied van water, elektriciteit, sanitaire voorzieningen, huisvesting en veiligheid).
Hoe staat het met het salaris en de arbeidsomstandigheden bij TC Buen? Wat is uw reactie op de aantijgingen van slavernij en het gebruik maken van de afhankelijkheid van de arme bewoners van Buenaventura? Wat gaat u hieraan doen?
Er zijn mij geen aanwijzingen bekend dat er in dit bedrijf sprake zou zijn van slavernij. TC Buen spant zich in voor het realiseren van een leefbaar loon voor haar arbeiders. Ik zie geen aanleiding om FMO tot nadere actie aan te sporen.
Wat is uw reactie op het feit dat het continue aan- en afvaren van grote schepen zorgt voor afnemende visvangsten, waardoor vissers in plaats van een a twee uur moesten roeien nu soms meer dan acht uur moeten varen voor goede visgrond? Deelt u de mening dat dit een grote klap is voor de lokale visserscultuur
In de haven van TC Buen meren gemiddeld zestien schepen per maand aan en dit heeft nog geen substantieel effect gehad op de visstand. Het is met name de brede regionale economische ontwikkeling die op de langere termijn de leefomgeving van de vissers en vispopulatie negatief kan beïnvloeden.
Daarom heeft de Nederlandse ambassadeur in Colombia zowel bij TC Buen als Sociedad Portuaria (de grootste haven) bepleit dat de drie havens van Buenaventura nadrukkelijker gezamenlijk in gesprek moeten gaan over thema’s die de verantwoordelijkheid en actieradius van één haven overstijgen. Het gaat dan vooral over de cumulatieve sociale en milieueffecten van hun activiteiten (bijvoorbeeld de impact op de traditionele vissers) en om plannen om deze effecten te adresseren.
Wat is uw reactie op het gewelddadige gedrag van de privébeveiliging ten opzichte van de lokale vissers? Wat gaat u hieraan doen?
TC Buen is een goed beveiligde haven om onder meer smokkel van drugs en wapens of diefstal te voorkomen. Er zijn volgens de ambassade geen incidenten bekend van of klachten ingediend door vissers die zich geïntimideerd voelen door TC Buen beveiligingspersoneel.
Welke lessen hebben de FMO en de verantwoordelijke ministeries van Buitenlandse Zaken (Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking) en Financiën getrokken uit de vreselijke gebeurtenissen rond de Agua Zarca-zaak in Honduras bijna twee jaar geleden als het gaat om investeringen in gebieden waar mensenrechtenverdedigers die tegen projecten protesteren simpelweg vermoord kunnen worden? Hoe worden deze door FMO toegepast in het monitoren en aanpassen van het Buenaventura project en in de omgang met hun klant TC Buen? Hoe worden die door de Nederlandse overheid, waaronder de Nederlandse ambassade in Bogota, toegepast rondom de investering in Buenaventura?
De afgelopen jaren heeft FMO het duurzaamheidsbeleid verder uitgewerkt. Het kabinet constateert dat FMO extra heeft geïnvesteerd in het creëren van de juiste checks en balances rond grote investeringsprojecten. Voordat er een definitieve investeringsbeslissing wordt genomen over deze projecten, worden ze online gepubliceerd. Zodat derden, waaronder het maatschappelijk middenveld, hun zienswijze op de projecten kunnen delen en risico’s kunnen signaleren. Ook heeft FMO heeft haar investeringsbeleid, onder meer ten aanzien van conflictlanden waar een hoog risico op geweld is, op basis van een publiek consultatieproces verder aangescherpt.
Bent u van mening dat FMO nu over genoeg waarborgen beschikt om te voorkomen dat nog meer mensenrechtenschendingen – waaronder moord – plaatsvinden rondom het TC Buen project en andere infrastructuurprojecten waar FMO in investeert? Kunt u garanderen dat FMO haar eigen beleid en richtlijnen, onder andere op «Broad Community Support» en consultatie, naleeft, ook in projecten waar u als medefinancier later instapt (zoals in Buenaventura)?
FMO heeft naar de mening van het kabinet haar beleid en werkwijze de afgelopen jaren dermate aangepast dat er voldoende waarborgen zijn om mensenrechtenschendingen en andere negatieve sociale gevolgen bij haar investeringen te voorkomen.
De overheid bespreekt geregeld met FMO het beleid en de toepassing van maatschappelijk verantwoord ondernemen, plus de wijze waarop FMO dat naleeft. Dit gebeurt in het beleidsoverleg tussen Buitenlandse Zaken, Financiën (aandeelhouder) en FMO.
Het bericht 'Agenten bezorgd over privacy: uniformen nog steeds thuis bezorgd' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Agenten bezorgd over privacy: uniformen nog steeds thuis bezorgd»?1
Ja.
Bent u het eens met het standpunt van (veel) agenten dat het veiliger is dat de levering van de politie-uniformen via centrale uitgifte wordt gedaan per eenheid of per bureau? Zo ja, per wanneer kan dat geregeld worden? Zo nee, waarom niet?
Sinds 1 juli 2017 is de werkwijze voor de uitgifte van politie-uniformen en andere uitrustingsstukken herzien. Alle postpakketten worden sindsdien bezorgd middels een zogenoemd track and trace-systeem, bezorgd door een gescreende postpakketbezorger, en is door de politie met de postpakketbezorger afgesproken dat het postpakket uitsluitend aan de geadresseerde in persoon wordt geleverd. Sinds die datum kan de ontvangende politieambtenaar kiezen tussen het afleveren van een postpakket op het huisadres of op een politiebureau. Tot en met 30 april 2018 zijn na keuze van de politieambtenaar 88.068 postpakketten verstuurd naar het huisadres van een politieambtenaar en 7.471 postpakketten naar een politiebureau.
Mocht dat niet mogelijk zijn, bent u in ieder geval bereid om de mogelijkheid van centrale uitgifte op enigerlei wijze te betrekken bij de evaluatie die nu plaatsvindt? Zo nee, bent u dan bereid om deze mogelijkheid zo spoedig mogelijk te laten onderzoeken en de Kamer vervolgens van de uitkomst op de hoogte te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het CBS-rapport Groene Groei |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Wat vindt u van de bevinding van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) in het rapport Groene Groei dat het aandeel milieubelastingen en -heffingen in het totaal aan belastingen is afgenomen?1
Het CBS signaleert dat het aandeel milieubelastingen en -heffingen in het totaal aan belastingen sinds 2010 daalt. In relatieve zin is dit een juiste constatering, maar het CBS registreert in haar bevindingen tevens dat in absolute termen de milieubelastingen tussen 2015 en 2016 met 3% zijn gestegen. Daarbinnen steeg de energiebelasting inclusief de opslag voor duurzame energie (ODE) met 10,7%. De belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) is in 2016 met 6,1% gestegen. De conclusie van het CBS dat «geen sprake is van verdere «vergroening» van het belastingstelsel deel ik daarom niet.
Deelt u de conclusie van het CBS dat daarmee «geen sprake [is] van verdere «vergroening» van het belastingstelsel»?2
Kunt u aangeven hoe deze afname aan milieubelastingen en -heffingen zich verhoudt tot het principe «de vervuiler betaalt» en de uitspraak van het kabinet «het groenste kabinet ooit te zijn»? Zo nee, waarom niet?
De komende jaren zal de omvang van de groene belastingen verder stijgen. Zoals bij uw Kamer bekend is de ODE in 2017 en 2018 verder toegenomen en zal de ODE de komende jaren nog verder moeten toenemen ter dekking van de beoogde uitgaven voor de stimulering van duurzame energieproductie (SDE+). Daarnaast wordt conform het Regeerakkoord de energiebelasting en de afvalstoffenbelasting substantieel verhoogd en worden twee nieuwe groene belastingen geïntroduceerd met de belasting op het vliegverkeer en een CO2-minimumprijs voor elektriciteitsopwekking binnen het ETS. De opbrengsten worden benut om directe belastingen te verlagen. Het kabinet vindt het namelijk logischer om belasting te heffen op wat we als samenleving niet willen (vervuiling) dan op wat we wel willen (arbeid, winst). De vergroening van het belastingstelsel wordt onverkort voortgezet. Verder wordt met alle relevante partijen gewerkt aan het in het regeerakkoord aangekondigde klimaatakkoord waarmee de klimaatdoelen zoals opgenomen in het regeerakkoord worden bereikt. Ik deel dan ook niet de mening dat het aangekondigde beleid in het regeerakkoord onvoldoende zou zijn om de ambities van het kabinet te realiseren.
Deelt u de mening dat de (reeds) voorgenomen wijzigingen in het belastingstelsel onvoldoende zijn om deze kabinetsambitie waar te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘ABN Amro stuurt ‘buitenlanders’ terecht weg’ |
|
Roald van der Linde (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «ABN Amro stuurt «buitenlanders» terecht weg»1 en een bijbehorende uitspraak van het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid)2?
Ja.
Was dit gevolg van de achtereenvolgende antiwitwasrichtlijnen voorzien of bedoeld?
Het stopzetten van de dienstverlening door ABN Amro aan klanten die zich definitief buiten de Europese Unie hebben gevestigd, is niet alleen het gevolg van anti-witwasregelgeving, maar ook van de toenemende hoeveelheid en complexiteit aan overige relevante wet- en regelgeving. Als banken hun diensten verlenen aan klanten die buiten Nederland wonen, moeten zij voldoen aan uiteenlopende wet- en regelgeving van meerdere landen. Binnen Europa is dit meestal geen probleem omdat voor de lidstaten een sterk geharmoniseerd regelgevend kader geldt. Bovendien is het mogelijk om in andere lidstaten diensten te verrichten op grond van een Europees paspoort. Met name het bedienen van klanten buiten de Europese Unie brengt risico’s en kosten mee. Het is aan de bank zelf om te beslissen of zij het mogelijk en opportuun acht om aan de wet- en regelgeving van het derde land te voldoen. De bank maakt daarbij een belangenafweging tussen de kosten en de risico’s die gemoeid zijn met het naleven van de wet- en regelgeving van het derde land en de belangen die de bank heeft bij het voortzetten van de dienstverlening.
Banken bepalen zelf hun ondernemingsstrategie en het door hen gewenste risicoprofiel. Zij stemmen hun klantenbestand daar op af. ABN Amro is een Nederlandse bank die vooral Nederlandse en Europese klanten bedient. Zoals hiervoor aangegeven, zorgt de toenemende hoeveelheid en complexiteit van wet- en regelgeving ervoor dat het bedienen van klanten buiten Europa steeds meer risico’s en kosten meebrengt. Het lopen van deze risico’s past volgens ABN Amro niet bij een bank die een gematigd risicoprofiel hanteert. Dit beleid van ABN Amro is niet alleen gestoeld op het naleven van de geldende anti-witwasregelgeving binnen de Europese Unie. Een wijziging van deze regelgeving leidt dan ook niet automatisch tot aanpassing van dit beleid van ABN Amro.
In hoeverre geeft de Nederlandse nationaliteit een recht op het aanhouden van een bankrekening in Nederland? Vindt u dat een wenselijke situatie?
Op grond van de PAD-richtlijn3 heeft een ieder die daarom verzoekt en die rechtmatig in de Europese Unie verblijft, het recht om een basisbetaalrekening in euro’s aan te vragen en te gebruiken. Dit recht is voorbehouden aan een ieder die rechtmatig in de Europese Unie verblijft, ongeacht de nationaliteit van de aanvrager. Dit is vastgelegd in artikel 4:71f van de Wet op het financieel toezicht.
Hoe wordt gegarandeerd dat Nederlanders in het buitenland hoe dan ook hun AOW-uitkering of pensioen kunnen ontvangen?
Nederlanders die buiten de Europese Unie wonen, hebben de mogelijkheid om een betaalrekening te openen bij een andere Nederlandse bank dan ABN Amro. Er zijn mij geen signalen bekend dat Nederlanders die permanent buiten de Europese Unie wonen bij geen enkele Nederlandse grootbank terecht kunnen. Het is echter aan elke individuele bank zelf om te bepalen of zij iemand die zich permanent buiten de Europese Unie gevestigd heeft, als klant accepteren. Daarbij spelen veel verschillende factoren een rol, die door banken zelf per casus worden gewogen, zoals het door hen gewenste risicoprofiel en het van toepassing zijnde kader van wet- en regelgeving.
Sommige grootbanken geven aan desgevraagd een referentie te verschaffen, zodat een rekening kan worden geopend in het derde land. ABN Amro biedt daarbij een overgangstermijn van zes maanden, waarin naar een alternatief kan worden gezocht. Indien de wet- en regelgeving van het derde land dit toestaat, kan een eurorekening worden geopend waarop de AOW-uitkering of het pensioen kan worden gestort, zonder dat financieel nadeel wordt ondervonden van wisselkoersen.
Is het mogelijk dit soort (risicoloze) klanten uit te zonderen van het Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft)-regime? Bent u daartoe bereid?
Zie antwoord vraag 2.
Betekent deze uitspraak dat ook tijdelijk geëxpatrieerde Nederlanders Nederlandse bankdiensten kunnen worden ontzegd? Zo ja, hoe wilt u dat voorkomen?
Nee, deze uitspraak ziet alleen op klanten die permanent naar het buitenland zijn verhuisd en niet op tijdelijk geëxpatrieerde Nederlanders. De ABN Amro hanteert overigens een uitzondering voor tijdelijk geëxpatrieerde Nederlanders indien zij een nadrukkelijke en aantoonbare intentie hebben om terug te komen naar de Europese Unie, of klanten die aantoonbaar nergens anders een bankrekening kunnen openen. Er zijn mij geen signalen bekend dat ABN Amro of een andere Nederlandse bank haar dienstverlening aan tijdelijk geëxpatrieerde Nederlanders heeft opgezegd.
Welke gevolgen gaan de antiwitwasmaatregelen hebben voor internationale bedrijven, instellingen en ambassades in Nederland? Wat betekent dit voor het vestigingsklimaat? Kunt u ervoor instaan dat de financiële dienstverlening op peil blijft, tegen redelijke tarieven?
Het belangrijkste gevolg van de antiwitwasmaatregelen voor internationale bedrijven en instellingen is dat deze partijen, voor zover zij onder de reikwijdte van de Wwft vallen, onderzoek moeten doen naar hun cliënten, onder meer om het doel en de beoogde aard van de zakelijke relatie vast te stellen. Tevens dienen zij een voortdurende controle uit te oefenen op die zakelijke relaties en van transacties die door die relaties worden verricht (art. 3 Wwft). Het monitoren van deze transacties dient risicogebaseerd plaats te vinden. Dit houdt in dat de wijze waarop de bank het monitoren van de transacties inricht en uitvoert, moet passen bij de risico’s op witwassen en terrorismefinanciering. Indien er een hoger risico bestaat, dient er een verscherpte transactiemonitoring plaats te vinden. Daarnaast moet een instelling, in geval van constatering van een ongebruikelijke transactie, deze melden bij de Financiële inlichtingen eenheid (FIU-Nederland). Deze verplichtingen gelden voor alle lidstaten.
Ambassades vallen als zodanig niet onder de reikwijdte van de Wwft. Voor het personeel van internationale bedrijven, instellingen en ambassades geldt dat zij rechtmatig in de Europese Unie verblijven. Dit betekent dat zij op grond van de PAD-richtlijn recht hebben op het gebruik van een basisbetaalrekening (zie ook antwoord 3).
Het vestigingsklimaat is van belang voor in Nederland gevestigde bedrijven om concurrerend te zijn op de mondiale markten en voor de aantrekkelijkheid van Nederland als locatie voor buitenlandse bedrijven en investeerders.4 De Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) spant zich hier voor in. Middels de halfjaarlijkse Monitor Vestigingsklimaat wordt inzicht verkregen in de kwaliteit van het Nederlandse vestigingsklimaat. Uit de laatste resultaten blijkt dat het Nederlandse vestigingsklimaat er goed voor staat in vergelijking met het gemiddelde in de ons omringende landen. Mij zijn geen signalen bekend dat de antiwitwasmaatregelen invloed hebben op het vestigingsklimaat.
De strijd tegen onderbetalende gemeenten in de thuiszorg |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat aantoont dat nog steeds heel veel gemeenten te lage tarieven hanteren voor de thuiszorg?1
Ja.
Hoe verhoudt zich uw recente uitspraak dat alle onrust over gemeenten die onder de prijs voor thuiszorg duiken niet gegrond is tot het bericht dat maar een handvol gemeenten een brutotarief betaalt boven de 25 euro, zoals blijkt uit een overzicht dat NRC heeft verkregen van 250 gemeenten die dit jaar of volgend jaar onder de algemene maatregel van bestuur vallen om te komen tot een reëel tarief voor de thuiszorg?2
Het vaststellen van lokale tarieven vergt zorgvuldig onderzoek naar de kostenopbouw voor de specifiek gecontracteerde diensten. Dat is het uitgangspunt van het Besluit reële prijs: gemeenten dienen lokaal in kaart te brengen met welke kosten aanbieders op grond van de gestelde gemeentelijke kwaliteitseisen te maken hebben en daar hun tarief op te baseren.
Door sociale partners, VNG en VWS is een regiegroep monitoring ingericht die als taak heeft om de zorgvuldige implementatie van het Besluit reële prijs door gemeenten en aanbieders te bevorderen. Eén van de taken van de regiegroep is het zorgvuldig onderzoeken van (onderbouwde) signalen van de zijde van aanbieders en gemeenten die duiden op het (mogelijk) onjuist toepassen van het besluit. Tijdens het Algemeen Overleg Wmo / Mantelzorg / Hulpmiddelenbeleid op 15 maart heb ik aangegeven dat er tot dat moment 7 signalen van een vermeende onjuiste toepassing van het Besluit Reële prijs waren onderzocht vanuit de regiegroep. Inmiddels zijn daar enkele nieuwe signalen bij gekomen. Daarmee zijn tot op heden in totaal 13 signalen, met de hiervoor benoemde zorgvuldigheid, onderzocht. Deze signalen hadden betrekking op 27 gemeenten.
Uit de onderzoeksbevindingen komt een genuanceerd beeld naar voren. Voor vrijwel alle onderzochte gemeenten is gebleken dat men ten behoeve van de tariefstelling aan de slag is gegaan met de vereisten vanuit het Besluit reële prijs. Voor een aantal meldingen is geconstateerd dat er, in afwijking van de signalen, door gemeenten volledig is voldaan aan vereisten vanuit het Besluit reële prijs. Voor een aantal andere meldingen is vastgesteld dat er door gemeenten nog niet volledig is voldaan aan de vereisten vanuit het Besluit reë
In het artikel wordt nu gesteld dat 250 gemeenten te lage tarieven hanteren omdat de tarieven in deze gemeenten lager dan 25 euro zijn.
De opzet van de vergelijking uit het artikel verzet zich tegen het belangrijkste uitgangspunt van het Besluit reële prijs: lokaal maatwerk in de tariefbepaling door een zorgvuldig onderzoek naar de lokale kostenopbouw. De gehanteerde ondergrens van 25 euro wordt ook niet verder inhoudelijk onderbouwd. Alvorens conclusies te kunnen trekken dient in de specifieke situatie onderzoek te worden gedaan. Om die reden is ook een regiegroep ingericht en is in goed overleg met betrokkene partijen een werkwijze ingericht waarin dit uitgangspunt van zorgvuldige (lokale) factfinding, alvorens conclusies te trekken, centraal staat. De conclusie in het artikel strookt niet met het beeld dat ik thans heb vanuit de onderzoeken die tot op heden hebben plaatsgevonden vanuit de regiegroep monitoring reële prijs. Op basis van mijn huidige inzicht kan ik de conclusie in het NRC-artikel niet onderschrijven.
Hoe oordeelt u over de constatering in het artikel dat door de lage tarieven thuiszorgorganisaties niet in staat zijn om verbetering aan te brengen in lonen en arbeidsvoorwaarden van thuiszorgmedewerkers? Deelt u deze zorgen?
Ik onderschrijf het belang van fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden voor thuiszorgmedewerkers. Sociale partners hebben hier het primaat in. Het is vervolgens aan gemeenten en aanbieders om hier bij de tariefstelling goede afspraken over te maken. Dat is niet vrijblijvend. Gemeenten zijn op grond van het Besluit reële prijs verplicht om bij de tariefstelling rekening te houden met de ontwikkelingen in de arbeidsvoorwaardelijke afspraken die sociale partners maken. Op basis van de onderzoeksbevindingen vanuit de regiegroep monitoring reële prijs zie ik tot op heden geen aanleiding tot genoemde zorgen over de mogelijkheden die aanbieders hebben om verbetering aan te brengen in lonen en arbeidsvoorwaarden voor thuiszorgmedewerkers.
Recent is het in het Besluit reële prijs voorziene evaluatieonderzoek gestart naar de toepassing van het dit besluit door gemeenten en aanbieders. In dit onderzoek wordt over meerdere jaren bezien hoe gemeenten en aanbieders invulling geven aan het Besluit reële prijs. De eerste tussentijdse resultaten uit dit onderzoek zijn volgens plan begin 2019 beschikbaar.
Bent u bereid de regiegroep, die eerder signalen onderzocht heeft, te verzoeken contact op te nemen met bezorgde vakbonden en thuiszorgorganisaties om er zo voor te zorgen dat alle gemeenten de juiste tarieven gaan hanteren? Kunt u uw antwoord toelichten?
De regiegroep bestaat uit een vertegenwoordiging van de FNV, de CNV, BTN, Actiz, de VNG, het Netwerk Directeuren Sociaal Domein en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Het is aan de betrokken partijen om signalen vanuit hun achterbannen aan te dragen bij de regiegroep. De regiegroep kan op basis van deze signalen gezamenlijk bezien of er voldoende aanleiding bestaat om nader onderzoek te laten verrichten.
Ik ben nog met alle betrokken partijen in gesprek over de voortzetting van de regiegroep. Bij de oprichting van de regiegroep in september 2017 is afgesproken dat de regiegroep gemeenten en aanbieders tijdelijk ondersteunt bij de implementatie van het Besluit reële prijs. Aanvankelijk was afgesproken dat de werkzaamheden van de regiegroep per 1 april 2018 zouden worden beëindigd. De betrokken sociale partners hebben recent voorgesteld om de regiegroep nog langer in stand te houden. Ik heb daar begrip voor. In overleg met alle partijen bezie ik momenteel welke concrete afspraken hierover gemaakt kunnen worden. Ik hoop dat overleg nog deze maand goed af te kunnen ronden.
De Tweede Kamer aangaande de agenda van de informele Ecofinraad van 27 en 28 april 2018 te Sofia |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven waarom de Kamer de agendastukken van de informele Ecofinraad van 27 en 28 april 2018 pas vrijdag 27 april om 9.21 uur ontving, terwijl de Ecofinraad al om 8.00 uur begon?1 2
De informele Ecofin begon op 27 april om 13:00 lokale tijd in Sofia, Bulgarije, met een informele lunch.3 De Eurogroep begon die dag om 9:00.
Nederland zet zich in voor het vergroten van transparantie in Europese besluitvorming. In het geval van de informele Ecofin is het uiteindelijk aan het voorzitterschap om te bepalen wanneer de stukken die het hiervoor opstelt openbaar worden gemaakt. Zo zijn bij de informele Ecofin die door Nederland was georganiseerd onder Nederlands voorzitterschap in de eerste helft van 2016 de stukken van tevoren openbaar gemaakt. In de aanloop naar deze informele Ecofin heeft Nederland meerdere malen bij het huidige Bulgaarse voorzitterschap aangedrongen op vroege publicatie van de stukken. Hierbij heeft het Bulgaarse voorzitterschap gekozen voor publicatie op de dag dat de informele Ecofin in de middag startte. Bij andere informele bijeenkomsten van ministers van de EU onder dit voorzitterschap lijkt publicatie van voorbereidende papers niet de praktijk geweest te zijn. Informele bijeenkomsten zijn geen besluitvormende of wetgevende lichamen van de EU en dienen ter gedachtewisseling.
Ontving u de agendastukken eerder dan het moment van publicatie van het Bulgaars voorzitterschap? Zo ja, wanneer precies?
De volledige set aan stukken voor de vergadering zijn op de dag van het algemeen overleg woensdag 18 april in de middag aan de lidstaten verstuurd. Bij een normale, wetgevende, Ecofinraad worden de voorliggende stukken ook verspreid via het delegates portal waartoe de Kamer ook toegang heeft. Voor informele Ecofins wordt hier in de regel geen gebruik van gemaakt omdat dit geen formele overleggen zijn.
Kunt u aangeven hoe u deze bijeenkomst voorbereidt wanneer de stukken pas na start van de bijeenkomst beschikbaar zijn?
De agenda en de te bespreken onderwerpen zijn over het algemeen vroegtijdig bekend en zijn vaak ook geen verassing omdat in de Ecofinraad de actuele relevante onderwerpen besproken worden. Ook zonder de uiteindelijke stukken verdiept Nederland zich in de verschillende onderwerpen en bepaalt haar inzet. De discussievragen die door het voorzitterschap bij de informele Ecofin worden opgesteld dienen vooral om de discussie te voeden.
Welke ambtelijke voorbereiding en afstemming over de agenda is er tussen het algemeen overleg over de Eurogroep/Ecofinraad/IMF van 18 april 2018 en de uiteindelijke informele raad geweest? Kunt u de Kamer een overzicht sturen? Zo nee, waarom niet?
Er is na het algemeen overleg met de Kamer geen overleg of afstemming geweest gericht op de agenda van de informele Ecofin.
Op welke wijze heeft u de vragen beantwoord die bij de «questions for discussion» van de vijf issue notes door het Bulgaars voorzitterschap waren geformuleerd? Kunt u aangeven waarom u die inzet niet heeft toegezonden aan de Kamer?
De discussievragen die door het voorzitterschap bij de informele Ecofin worden opgesteld dienen om de discussie te voeden en worden niet stelselmatig afgelopen tijdens de vergadering zelf. Een weergave van de Nederlandse inbreng tijdens de Informele Ecofin vindt u terug in het verslag van de informele Ecofin.
Waarom zijn de stukken over de Capital Markets Union (CMU) en van het Centre for European Policy Studies (CEPS), respectievelijk met publicatiedata van 10 april en 9 april 2018, niet eerder met de Kamer gedeeld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ook hier geldt dat het uiteindelijk aan het Bulgaarse voorzitterschap is om te bepalen wanneer de stukken die worden opgesteld voor de informele Ecofin openbaar worden gemaakt. Nederland heeft in de aanloop naar de informele Ecofin meerdere malen aangedrongen bij het voorzitterschap op vroege publicatie van de stukken. Hierbij heeft het voorzitterschap gekozen voor publicatie op de dag dat de informele Ecofin in de middag startte.
Erkent u dat de Kamer op deze wijze geen goed gesprek met u en de regering over Europese raden kan hebben, omdat zij onvoldoende op de hoogte wordt gesteld over de inhoudelijke vragen die voorliggen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe en vooral wanneer is dit democratische tekort opgeheven?
Via de geannoteerde agenda voor Europese vergaderingen wordt voorafgaand aan de Eurogroep en Ecofinraad de agenda gedeeld, een inzicht gegeven in de te bespreken onderwerpen en waar mogelijk een weergave gegeven van de stukken, voor zover die reeds zijn ontvangen. Daarnaast is elke keer voorafgaand aan de Eurogroep en Ecofinraad een Algemeen Overleg (AO) met de Kamer. Ook ontvangt de Kamer elke keer na afloop een verslag. Nederland is wat dat betreft een van de lidstaten die zich inzet voor het vergroten van transparantie in Europese besluitvorming en democratische verantwoording.
Komen de stukken voor Ecofinraden – al dan niet informeel – sinds de nieuwe voorzitter de heer Centeno later of eerder dan onder het voorzitterschap van de heer Dijsselbloem? Kunt u een overzicht geven?
De heer Centeno is de voorzitter van de Eurogroep en niet de Ecofinraad. De Ecofinraad wordt, net als elke andere Raad, voorgezeten door de Minister uit het land dat voorzitter is van de Raad van de Europese Unie (EU). Dit wisselt elk half jaar en op dit moment is dat Bulgarije. De Minister van Financiën van Bulgarije is zodoende de voorzitter van de Ecofinraad.
Toen Nederland in de eerste helft van 2016 voorzitter was van de Raad van de EU is er speciale aandacht besteed aan het vergroten van transparantie. Zo zijn bij de informele Ecofin die door Nederland was georganiseerd wel de stukken van tevoren openbaar gemaakt.
Ten aanzien van de Eurogroep heeft Nederland zich altijd hard gemaakt voor meer transparantie en zal dit ook blijven doen. Om transparantie van de Eurogroep te vergroten zijn de afgelopen jaren in de Eurogroep verschillende afspraken gemaakt.4 Zo worden geannoteerde agenda’s van Eurogroepen vooraf gepubliceerd, wordt na afloop van een Eurogroep een samenvattende brief gepubliceerd, en worden documenten ter voorbereiding op thematische discussies in principe voor de Eurogroep en na bespreking in de Eurogroup Working Group (EWG) gepubliceerd.
Wat zijn de mooie woorden over de wil tot transparantie waard als de Kamer pas de agendastukken ontvangt als een Ecofinraad al begonnen is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet deelt het belang dat het parlement hecht aan de versterking van transparantie van de Europese besluitvorming. Daarnaast streeft het kabinet ernaar om de Kamer altijd tijdig en zo volledig mogelijk te informeren over Europese besluitvorming binnen de juridische kaders waaraan alle EU-lidstaten en instellingen gebonden. Zo ontvangt de Kamer voorafgaand aan de Eurogroep en Ecofinraad een geannoteerde agenda waarmee getracht wordt de Kamer zo goed en volledig mogelijk te informeren over wat er tijdens de vergaderingen wordt besproken. Daarnaast heeft de Kamer de gelegenheid om met de Minister en Staatssecretaris van Financiën voorafgaand aan de Eurogroep en Ecofinraad via een openbaar AO over de Nederlandse inzet van gedachte te wisselen en vragen te stellen. Ook ontvangt de Kamer elke keer na afloop een verslag.
Nederland heeft zich altijd hard gemaakt voor meer transparantie in Europese besluitvorming en zal deze proactieve agenda blijven voeren in de Raad.
Het falen van de renovatie van de Julianabrug in Urmond |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van berichten over het door Rijkswaterstaat in augustus 2017 gestarte onderhoud aan de brug over het Julianakanaal in Urmond, Limburg en de forse vertraging die hierbij is opgelopen? Zo ja, hoe beoordeelt u het stilleggen en vooralsnog opschorten van het noodzakelijke onderhoud aan deze belangrijke en enige verbindingsbrug tussen twee dorpshelften?1 2
Ja, van deze berichten heb ik kennis genomen. Op basis van de reguliere inspectie aan de brug over het Julianakanaal in Urmond is onderhoud uitgevoerd aan de brug. Tijdens deze werkzaamheden bleek de toestand van onderdelen van de brug slechter dan voorzien. De aanpak van deze onderdelen wordt geprogrammeerd binnen het programma Vervanging en Renovatie. De brug blijft, hetzij met beperkingen, tot vervanging/renovatie in bedrijf. Daarnaast liggen op korte afstand twee andere bruggen over het Julianakanaal.
Hoe kan het dat in eerste instantie opgestart onderhoud op deze wijze opgeschort wordt en nu waarschijnlijk een nieuwe onderhoudsopzet krijgt, waarbij er in de komende vijf jaar beperkt gebruik gemaakt kan worden van de brug en er gedurende twee jaar zelfs sprake zou zijn van afsluiting?
De reguliere inspecties zijn over het algemeen voldoende om onderhoudswerkzaamheden te programmeren. Het kan echter altijd gebeuren dat blijkt dat er meer moet gebeuren dan vooraf ingeschat. Er zal voor brug Urmond dus opnieuw bepaald worden welke aanvullende werkzaamheden nodig zijn. In de planfase, die vooraf gaat aan de werkzaamheden, zal worden bepaald wat de scope (vervanging of renovatie) zal zijn. Of en hoe lang de brug zal worden afgesloten, is nu nog niet bekend. Dat zal afhankelijk zijn van de gekozen oplossing. De brug blijft, hetzij met beperkingen, tot vervanging/renovatie in bedrijf.
Deelt u de mening dat het niet redelijk is om inschattingsfouten over het noodzakelijke onderhoud aan de brug en het daarvoor beschikbare – en nu schijnbaar uitgeputte – budget af te wentelen op de gemeenschap en de regio die ook sterk afhankelijk zijn van deze brugvoorziening? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 2. De brug is alleen voor zwaar vrachtverkeer (> 30 ton) afgesloten. Voor dergelijk verkeer geldt een omleidingsroute van 8 minuten. Voor het overige wegverkeer blijft de brug beschikbaar maar wordt deze beperkt tot 1 rijstrook met een verkeersregelinstallatie. Voor het fietsverkeer blijft de brug geheel beschikbaar. De benodigde middelen voor de werkzaamheden programmeer ik binnen het Infrastructuurfonds. Van afwenteling is dan ook geen sprake. Wel ben ik mij er van bewust dat de situatie tijdens de te overbruggen periode vervelend is voor de omwonenden en hinder met zich mee zal brengen. Tegelijkertijd is een zorgvuldige afweging nodig om de beste oplossing te bepalen. Dat kost tijd. Door de brug (met beperkingen) in bedrijf te houden voor het grootste deel van het verkeer worden de negatieve effecten zo klein mogelijk gehouden.
Deelt u de opvatting dat de sociale en economische effecten voor dit dorp, door de langdurige splitsing tussen de twee delen, te fors en disproportioneel zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat betekent dit voor het onderhoudsplan?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhouden de extra rijksmiddelen voor onderhoud aan dergelijke infrastructurele voorzieningen zich tot de noodzakelijke kosten om dit onderhoud, binnen redelijke tijd en zonder langdurige afsluiting, alsnog plaats te laten vinden?
De extra werkzaamheden zullen worden geprogrammeerd en uitgevoerd binnen het programma Vervanging en Renovatie. In de planfase, die vooraf gaat aan de werkzaamheden, zal worden bepaald wat de scope (renovatie of vervanging) zal zijn en wat de werkelijke uitvoeringsperiode aan deze brug zal zijn. De scope is ook bepalend voor de benodigde financiële middelen en de duur van de werkzaamheden.
Bent u bereid om in overleg te treden met Rijkswaterstaat om te bezien op welke wijze voortzetting van noodzakelijk onderhoud wel in redelijkheid en in afstemming met betrokkenen plaats kan vinden? Zo nee, waarom niet?
Er heeft reeds overleg met Rijkswaterstaat plaatsgevonden, evenals overleg tussen Rijkswaterstaat en de gemeente Stein.
Het bericht dat consumenten bot vangen bij Tuchtrecht Banken |
|
Mahir Alkaya (SP) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat consumenten, die zich melden bij de Stichting Tuchtrecht Banken, bot vangen?1
Ja.
Erkent u dat het uiterst opmerkelijk is dat tot dusver de Stichting Tuchtrecht Banken vooral zaken behandelt die door de banken zelf worden aangedragen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Volgens cijfers die ontleend zijn aan de Stichting Tuchtrecht Banken zijn er tussen 2015 en 2018 in 244 meldingen door consumenten ingediend en 141 door banken. Van deze meldingen hebben er 20 tot een uitspraak van de tuchtcommissie geleid, waarvan er 7 afkomstig zijn van consumenten. Meldingen worden niet doorgestuurd naar de tuchtcommissie als ze ongegrond zijn of als ze onvoldoende ernstig zijn. Uit de cijfers blijkt dat het overgrote deel van de meldingen die de tuchtcommissie niet bereiken ongegrond zijn verklaard. Een melding is volgens het tuchtreglement2 van de Stichting Tuchtrecht Banken onder meer ongegrond wanneer de gedraging waarop de melding betrekking heeft onderdeel is van de interne klacht- of onderzoeksprocedures van de betrokken bank of wanneer die in behandeling is of is geweest bij een toezichthouder uit hoofde van de Wet op het financieel toezicht (Wft). Hiernaast moet de melding betrekking hebben op een gedraging die plaats heeft gevonden nadat degene tegen wie de melding gericht is de bankierseed heeft afgelegd. Voor personen die voor 1 april 2015 reeds werkzaam waren in de bancaire sector geldt dat zij op 1 april 2016 de eed moeten hebben afgelegd. Bovendien moet de melding zien op een overtreding van de gedragscode3 die op de bankierseed is gebaseerd. In de gedragscode staat onder meer dat bankmedewerkers integer en zorgvuldig zijn, ze een zorgvuldige afweging van belangen maken en zich aan de wet en andere regels houden die voor het werken bij de bank gelden. Indien een individuele medewerker op een moment nadat die de bankierseed heeft afgelegd in strijd met deze regels handelt is die tuchtrechtelijk aan te spreken. Meldingen van consumenten die niet voor de tuchtcommissie zijn gekomen zagen in de regel op een verzoek om schadevergoeding, of gingen over zaken als spaarrente of de beloning van de bestuursvoorzitter, waar het tuchtrecht voor individuele bankmedewerkers niet voor bedoeld is. Voor dergelijke geschillen, waar veelal het beleid van de bank ter discussie staat, en niet de individuele gedraging van de bankmedewerker, hebben consumenten andere mogelijkheden. Consumenten kunnen hiervoor bijvoorbeeld naar KiFiD (het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening) of naar de burgerlijke rechter. De Stichting Tuchtrecht Banken verwijst consumenten actief door naar het KiFiD of de burgerlijke rechter indien daar aanleiding toe is.
Kunt u een overzicht geven van de meldingen die bij de Stichting Tuchtrecht Banken binnen zijn gekomen, van wie ze afkomstig waren en hoe deze klachten zijn behandeld dan wel op welke grond ze zijn afgewezen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat wanneer consumenten nauwelijks gehoord worden door de Stichting Tuchtrecht Banken het beeld ontstaat dat het tuchtrecht er niet voor hen is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Tuchtrecht richt zich bij uitstek op het functioneren van het individu (de medewerker). Tuchtrecht is primair gericht op de beoordeling van de vraag of een individu de voor de groep geldende normen en regels heeft nageleefd. Sanctionering van overtreding van die normen vormt een wezenlijk onderdeel van het tuchtrecht. De tuchtrechtelijke instantie kan met de toetsing van het concrete gedrag van groepsleden normovertredingen zichtbaar maken voor personen binnen en buiten de groep en indien nodig maatregelen opleggen. Medewerkers worden zich hierdoor meer bewust van de normen en waarden die in de sector (behoren te) gelden.
Voor het aanspreken van de bank als organisatie bestaan voldoende andere mogelijkheden. Zo richt het bestuursrechtelijk toezicht van De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) zich primair op de financiële onderneming. Dit toezicht door DNB en de AFM ziet ook op gedrag en cultuur. Ook het civiele recht biedt mogelijkheden voor consumenten jegens een bank. Zo kan een consument schadevergoeding van een bank vorderen ingeval van bijvoorbeeld schending van de (civielrechtelijke) zorgplicht. Er is dan ook geen aanleiding – en dit zou ook zeer afwijken van andere tuchtrechtelijke stelsels, zoals het medisch tuchtrecht – om banken als organisatie te onderwerpen aan tuchtrecht.
Wel acht ik het van belang dat ook consumenten de Stichting Tuchtrecht Banken goed weten te vinden en dat zoveel mogelijk onduidelijkheid over de bevoegdheden van de stichting en de werking van het tuchtrecht wordt voorkomen. Veel klachten die door consumenten bij de Stichting Tuchtrecht Banken zijn ingediend komen voort uit een geschil met een bank (en hebben de facto geen betrekking op tuchtrechtelijk laakbaar handelen van een individuele medewerker). Deze klachten vallen veeleer onder de competentie van KiFiD of de burgerlijke rechter. De Stichting Tuchtrecht Banken en KiFiD hebben in dit kader afspraken gemaakt. De Stichting Tuchtrecht Banken vermeldt, indien daar aanleiding toe is, in afwijzingsbrieven dat de gedraging waar de melding betrekking op heeft zich leent voor behandeling door KiFiD of de burgerlijke rechter. Omgekeerd is in het reglement van KiFiD opgenomen dat klachten die bij het KiFiD zijn ingediend die zien op tuchtrechtelijk laakbaar handelen worden doorgestuurd naar het relevante tuchtrechtelijke college. Daarnaast heeft de Stichting Tuchtrecht Banken ter ondersteuning van consumenten die een melding willen doen een checklist4 ontwikkeld die ingevuld moet worden voordat een melding daadwerkelijk wordt ingediend en waarmee vooraf reeds duidelijkheid wordt verschaft over de geschiktheid van de melding voor de Stichting Tuchtrecht Banken.
Bent u van mening dat het doel van de bankierseed en het tuchtrecht – namelijk opbouw van professionele integriteit binnen de beroepsgroepen in een bank en daarmee herstel van vertrouwen in de banken – niet behaald wordt als blijkt dat consumenten met klachten geen gehoor krijgen op basis van de bankierseed en het tuchtrecht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze kan een consument met een klacht over beleid van een bank – dat vaak niet op een individuele bankmedewerker kan worden geprojecteerd – wel zijn recht halen? Blijken de bankierseed en het tuchtrecht voor dit soort klachten ongeschikt?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de suggestie om banken als organisatie tuchtrechtelijk aan te klagen? Bent u bereid dit mogelijk te maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat de Koninklijke Marechaussee etnisch profileert op Eindhoven Airport |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Oud-raadslid Bamenga uit Eindhoven ontzettend woedend om «etnisch profileren» op Eindhoven Airport»?1
Ja.
Bent u het er mee eens dat het een vereiste is van behoorlijk overheidsoptreden dat grondrechten van burgers worden gerespecteerd en dat artikel 1 van de Grondwet een belangrijke basis biedt voor de bestrijding van discriminatie? Bent u het er voorts mee eens dat het discriminatieverbod voor bestuursorganen inhoudt dat zij geen onderscheid mogen maken naar godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het voorgaande met zich meebrengt dat ambtenaren bij hun optreden personen op grond van hun uiterlijk en/of afkomst niet in negatieve zin anders mogen behandelen dan andere personen en dat ook de schijn van een dergelijk optreden op grond van iemands uiterlijk en/of afkomst dient te worden vermeden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe duidt u de gebeurtenissen van afgelopen maandag op Eindhoven Airport, waaruit blijkt dat meerdere personen op basis van hun huidskleur apart genomen werden voor extra controle?
Ik vind het vervelend dat betrokkene de controle als kwetsend en discriminerend ervaren heeft. Non-discriminatoir handelen is het uitgangspunt bij alle uitvoeringshandelingen van de KMar. Profileren is een belangrijk element voor de KMar om informatie gestuurd, professioneel en integer uitvoering te geven aan haar taken ten behoeve van de veiligheid van Nederland.
De Koninklijke Marechaussee heeft naar aanleiding van de berichtgeving zelf contact opgenomen met betrokkene en heeft betrokkene uitgenodigd om een klacht in te dienen. Wanneer een klacht wordt ingediend, zal de klachtenprocedure in gang worden gezet en zal de gebeurtenis worden geduid aan de hand van constateringen van beide partijen. Op dit moment is nog geen klacht van betrokkene ontvangen. De Koninklijke Marechaussee en betrokkene zijn nog in gesprek met elkaar.
Bent u bereid om te onderzoeken of deze casus duidt op een trend of past in een breder patroon?
Ja, klachten over discriminatie neem ik zeer serieus en zullen grondig moeten worden onderzocht. Ik deel de mening dat het ook in het belang van het bestuursorgaan is, om beschuldigingen als deze als klacht te onderzoeken. De Koninklijke Marechaussee heeft contact opgenomen met betrokkene en heeft hem uitgenodigd om een klacht in te dienen. Op dit moment is nog geen klacht van betrokkene ontvangen. De Koninklijke Marechaussee en de betrokkene zijn in gesprek met elkaar.
Daarnaast reflecteert de Koninklijke Marechaussee intern op haar handelen zowel ten aanzien van een individuele casus als aan de hand van analyses die kunnen duiden op trends of patronen. Hierbij verwijs ik tevens naar de antwoorden op de vragen 17 t/m 20.
Deelt u de mening dat klachten over discriminatie zeer ernstig dienen te worden genomen en dat wanneer er serieuze aanwijzingen zijn deze grondig dienen te worden onderzocht? Zo ja, gaat u naar aanleiding van het incident op Eindhoven Airport zelfstandig onderzoek verrichten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat juist bij een beschuldiging als deze in het kader van de Mobiele Toezicht Veiligheidscontroles het ook in het belang is van het bestuursorgaan om deze klacht te onderzoeken en precies te achterhalen wat er is gebeurd?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bekend met de reactie van de Koninklijke Marechaussee (Kmar), waarin het volgende werd aangeven: «Profileren is een belangrijk middel voor de Marechaussee. De profielen berusten op historische ervaringen en cijfers, informatie, inlichtingen en risico-indicatoren. Het uiterlijk voorkomen (waaronder etniciteit) kan hierbij relevant zijn, maar altijd mede op grond van andere objectieve indicatoren of informatie»?2
Ja.
Kunt u in uw antwoord reflecteren op het gegeven dat op Eindhoven Airport niet alleen twee mannen (apart van elkaar) met een donkere huidskleur uit de rij werden gehaald, maar ook een donkere vrouw met kinderen? Bent u het eens dat de mannen en de vrouw met kinderen compleet verschillende profielen hebben behalve hun overeenkomstige huidskleur? Bent u het er mee eens dat hiermee het beeld kan ontstaan dat sprake was van etnisch profileren? Waarom wel of waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het er mee eens dat huidskleur en/of (vermeende) afkomst nooit een objectieve indicator is of iemand een zware crimineel of terrorist is en nooit een reden mag zijn voor een controle?
Non-discriminatoir handelen is het uitgangspunt bij alle uitvoeringshandelingen van de KMar. Profileren is een belangrijk middel voor de KMar om informatiegestuurd, professioneel en integer haar taken ten behoeve van de veiligheid van Nederland te verrichten. De KMar gebruikt profielen die berusten op historische ervaringen en cijfers, informatie, inlichtingen en risico-indicatoren. Op basis van deze profielen wordt met behulp van technische middelen bepaald wie wordt gecontroleerd. Ook wordt gekeken naar afwijkingen van de norm, risico-indicatoren en specifieke signaleringen van personen. Het uiterlijk voorkomen (waaronder etniciteit) kan hier onderdeel van uitmaken, maar altijd in combinatie met andere objectieve indicatoren of informatie zoals hierboven genoemd. Daarnaast moet een controle uitlegbaar zijn en dient correcte bejegening van personen voorop te staan. Ter ondersteuning hiervan is gekozen om de Behavior Detection methode Predictive Profiling breed in de organisatie te hanteren. De methode biedt handvatten voor zelfreflectie, objectief handelen en het verbaliseren van waargenomen afwijkend gedrag.
Zie ook de beantwoording op de Kamervragen van 13 april 2017 (Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1900).
Bent u bekend met het rapport «Uit de rij gehaald», een onderzoek naar de wijze waarop de Kmar het Mobiele Toezicht Veiligheid op Rotterdam The Hague Airport verrichtte? Zo ja, bent u voorts bekend met het advies van de Nationale ombudsman om op basis van objectieve criteria de MTV-controles in te zetten zodat (de schijn van) discriminaties op basis van huidskleur vermeden wordt?3
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze is door zowel het Ministerie van Defensie als de Kmar opvolging gegeven aan het rapport «Uit de rij gehaald» en de aanbevelingen van de Nationale ombudsman? Hoe verhoudt de reactie van de woordvoerder van de Kmar in het Eindhovens Dagblad hiertoe dan wel het naar aanleiding van die aanbeveling gewijzigde beleid?
De Koninklijke Marechaussee heeft reeds een werkgroep «Profileren» ingesteld die zich bezighoudt met het verder verbeteren van profileringstechnieken en het breed uitdragen van de Behavior Detection methode Predictive Profiling in de organisatie. De medewerkers worden opgeleid afwijkend gedrag te detecteren. Hierbij wordt ook aandacht besteed aan de (relevantie van de) indicator «etniciteit». Tevens wordt er in de uitvoering geïnvesteerd in specifieke profileringstechnieken gericht op gedragsonderkenning. De implementatie van deze maatregelen is nog volop aan de gang.
De KMar neemt samen met de NCTV deel aan de European Civil Aviation Conference (ECAC) Behavior Detection Studygroup (BDSG). Doelstellingen van deze BDSG zijn het uitwisselen van kennis en ervaring op het gebied van «Behavior Detection». De KMar streeft naar verbetering en vooruitgang en heeft daarom haar methode onlangs onderworpen aan de kritische blik van onze internationale ketenpartners in de luchthavenbranche en de wetenschap (ECAC BDSG). De methode van de KMar dient nu zelfs als voorbeeld voor onze partners.
De KMar heeft een nieuwe folder Mobiel Toezicht Veiligheid (MTV) ontwikkeld. De brochure is gemaakt om de burger die staande is gehouden bij een MTV-controle informatie mee te geven. Het helpt daarmee ook de KMar-collega bij vragen van burgers over de MTV-controle en/of staande houding. Uit de rapportage is naar voren gekomen dat er behoefte is naar eenduidige uitleg over de controle zoals door ons wordt uitgevoerd. Deze nieuwe meertalige folder is vanaf 14 mei 2018 beschikbaar.
Objectieve criteria en profielen zijn plaats- en tijdsgebonden. Al naar gelang van veranderde modus operandi, trends, ervaring, risico-indicatoren, informatie van (internationale)partners worden de objectieve criteria en profielen aangepast. Deze profielen zijn vertrouwelijk en worden intern gebruikt.
Tenslotte is met de Nationale ombudsman is afgesproken dat hij binnenkort een werkbezoek aan de Koninklijke Marechaussee brengt, zodat hij de voortgang van zijn aanbevelingen kan zien en beoordelen.
In welke mate heeft de KMar sinds 19 mei 2017 naar aanleiding van de beantwoording van Kamervragen over het bericht dat de marechaussee bij de Rotterdam The Hague Airport discrimineert, werkelijk objectieve criteria aangepast? Kunt u in uw antwoord reflecteren op uw beantwoording van destijds, waarin werd aangegeven dat de KMar doorlopend beziet of objectieve criteria moeten worden aangepast en aangevuld om de informatie gestuurde controles zorgvuldig te kunnen uitvoeren en op een juiste manier te kunnen profileren?4
Zie antwoord vraag 12.
Welke aanvullend beleid is er ingevoerd om (de schijn van) etnisch profileren te vermijden naar aanleiding van bijvoorbeeld het rapport «Beslissen in Grensgebieden» van de Universiteit Leiden (april 2016) door professor Maartje van der Woude?
Zie antwoord vraag 10.
Welke initiatieven en concrete maatregelen worden op dit moment binnen de KMar genomen om etnisch profileren te voorkomen?
Zie antwoord vraag 12.
In hoeverre is etnisch profileren onderdeel van de scholing en opleiding binnen Defensie? In hoeverre vindt u de eerder genomen maatregelen en initiatieven voldoende?
Professioneel en integer optreden zitten in alle opleidingen verweven. Als rode draad in de opleiding komt het overal aan bod. Het is een vaardigheid die continue aangescherpt wordt. In opleidingen, trainingen en dagelijkse briefings wordt hier dan ook aandacht aan besteed. Daarnaast zijn informatie en e-learning modules over het uitvoeren van controles beschikbaar via de (mobiele) digitale werkplek en worden medewerkers getraind om elkaar aan te spreken op onjuist gedrag. De Behavior Detection methode Predictive Profiling is thans geïntegreerd in de initiële opleidingen op het taakveld bewaken en beveiligen en wordt geïntegreerd in de overige initiële opleidingen.
Ziet u aanleiding om actief beleid (en dus meer dan op basis van ingediende klachten) te voeren om een beeld te krijgen van de omvang van etnisch profileren door de KMar op vliegvelden? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Vanaf april 2017 heef de Koninklijke Marechaussee acht klachten ontvangen over etnisch profileren. De meldingsbereidheid met betrekking tot klachten is de laatste jaren sterk vergroot. De melder/klager kan een klacht/melding indienen middels een internetformulier, een email of middels brief op het postadres. De melder kan ook contact opnemen middels het centrale 0800–1814 nummer waarbij deze telefonisch te woord wordt gestaan en melder het proces wordt toegelicht. Tot slot zijn op de doorlaatposten dan wel controle posten van de Koninklijke Marechaussee folders ter beschikking in diverse talen welke uitgereikt kunnen worden aan de melder indien deze een klacht wenst in te dienen. Alle klachten, waaronder over etnisch profileren die worden ingediend, worden afgehandeld conform de Algemene wet bestuursrecht (AWB). Voor de behandeling van deze klachten heeft de Koninklijke Marechaussee haar eigen Klachtenregeling politietaken Koninklijke Marechaussee/krijgsmacht 2004. De klachten krijgen eerst behandeling in de eerste fase (ook wel informele fase genoemd). Hierbij tracht de Koninklijke Marechaussee in gesprek ter gaan met melder en het eventueel geschonden vertrouwen te herstellen en te leren uit de ervaring(en) van melder. Mocht dit in de eerste fase niet zijn gelukt, dan wordt de klacht voorgelegd aan de Onafhankelijke klachtencommissie. Deze commissie bestaat niet uit medewerkers van Defensie/Koninklijke Marechaussee. Op basis van het advies van de commissie wordt door/namens de Commandant Koninklijke Marechaussee de «Beslissing op Klacht» gesteld. Mocht melder het hier niet mee eens zijn, dan kan melder zich wenden tot de Nationale ombudsman.
De Koninklijke Marechaussee analyseert de ontwikkelingen en berichten uit de maatschappij voor wat betreft de betekenis voor de uitvoering van haar processen. Ontwikkelingen voortkomend uit klachten worden zo snel mogelijk gesignaleerd en hierover wordt jaarlijks verslaglegging gedaan in het Jaarverslag Integriteit KMar. Vanaf 2018 zal in het jaarverslag expliciet ingegaan worden op het beeld en omvang van etnisch profileren door de Koninklijke Marechaussee op vliegvelden. De Koninklijke Marechaussee is daarnaast voornemens om haar ingestelde beleid te evalueren.
Kunt u aangeven hoeveel klachten er zijn ingediend sinds april 2017 met betrekking tot etnisch profileren door de KMar? Op welke wijze zijn dergelijke klachten afgehandeld?
Zie antwoord vraag 17.
Bent u bereid periodiek verslaglegging doen over het aantal meldingen aan de Kamer? Zo ja, met welke frequentie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 17.
Kunt u aangeven hoe het is gesteld met de meldingsbereidheid met betrekking tot klachten over etnisch profileren door de KMar? Zo ja, indien deze laag is, kunt u dan aangeven waardoor dit komt en bent u bereid om de meldingsbereidheid te verhogen?
Zie antwoord vraag 17.