Pakistan |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht en bijbehorende filmpje «Pakistanen lopen over Geert Wilders heen»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat grote afbeeldingen van een Nederlandse parlementariër blijkbaar op straat in Pakistan zijn afgebeeld met daarbij geschreven de tekst «dood/vermoord Geert Wilders» (vertaling) en dat voetgangers en mensen op motoren en auto’s daar al dan niet spugend overheen rijden?
Het artikel in de Telegraaf van 21 juli jl. verwijst naar een video die op YouTube is gepost op 30 augustus 2018 naar aanleiding van de eerder door u aangekondigde cartoonwedstrijd. Ik heb in augustus en september 2018 gesprekken gevoerd met mijn Pakistaanse ambtgenoot, Minister Qureshi van Buitenlandse Zaken, over de reacties van Pakistan hierop en de zorgen van het kabinet over de bedreigingen.
Is er een bijzondere reden dat u hier nog niet op heeft gereageerd of vindt u dit normaal, terecht of interesseert het u helemaal niets? Bent u nog van plan hierop richting Pakistan te reageren? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht 'Huisartsenposten zien toename agressie door patiënten' |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Huisartsenposten zien toename agressie door patiënten»?1 Wat vindt u hiervan?
Ja. Agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak vindt het kabinet niet acceptabel. Ook zorgverleners in huisartsenposten zijn werknemers met een publieke taak.
Hoeveel aangiftes betreffende agressie bij huisartsenposten of tegen huisartsen zijn er bij de politie gedaan in 2018 en 2019?
Dit wordt niet specifiek bijgehouden. De politie houdt alleen cijfers bij van het totaal aantal aangiften van agressie en geweld tegen de verschillende soorten functionarissen met een publieke taak. Aangiften over agressie bij huisartsenposten of tegen huisartsen maken daar onderdeel van uit en worden niet apart geregistreerd. Uit navraag bij de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) en InEen blijkt dat ook zij geen zicht hebben op het aantal aangiften bij huisartsenposten.
Is er een landelijke protocol of zijn er afspraken gemaakt met de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) over hoe om te gaan met agressie tegen hulpverleners, huisartsenposten en huisartsen overdag?
De Stichting Sociaal Fonds Huisartsenzorg (SSFH) heeft op haar website materialen gepubliceerd waar huisartsenposten gebruik van kunnen maken, waaronder het Stappenplan Agressie en geweld op het werk2 en de Handreiking Aangifte doen bij de politie3. Dit gaat onder meer over het voorkomen van agressie incidenten, wat te doen bij agressie en wat te doen na een agressie-incident. Voor alle huisartsenposten in Nederland is de Handreiking Agressie op de post via InEen beschikbaar gesteld. Tot slot biedt de LHV Academie aan huisartsenpraktijken op aanvraag de training «Geen agressie in mijn praktijk» aan. Oefensituaties en teamsamenwerking zijn een belangrijk onderdeel van deze training.
Bent u bereid om in samenwerking met de politie te stimuleren dat zoveel mogelijk aangifte wordt gedaan?
Medewerkers van huisartsenposten vallen onder de doelgroep van de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) die de politie en het Openbaar Ministerie hebben gemaakt over de afhandeling van aangiften van agressie en geweld tegen functionarissen met een publieke taak. Een van de afspraken is dat aangiften van agressie en geweld tegen functionarissen met een publieke taak direct opvolging krijgen. In de Handreiking Aangifte doen bij de politie4 benadrukt de SSFH het belang dat aangifte gedaan wordt.
Weet u of momenteel al sancties worden ingesteld tegen mensen die zich agressief gedragen bij huisartsenposten?
Specifiek voor huisartsenposten is dit niet bekend. Huisartsenposten zijn zelf bevoegd om maatregelen te nemen, zoals ontzegging van toegang tot het pand. In het algemeen geldt dat agressie en geweld strafbare gedragingen zijn en derhalve strafbaar gesteld in het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast geldt dat bij agressie en geweld tegen mensen met een publieke taak, waar werknemers van een huisartsenpost toe behoren, conform de ELA wordt gehandeld door de politie en het Openbaar Ministerie. Dit houdt onder andere in dat aangiften met prioriteit worden opgepakt, de schade zoveel mogelijk wordt verhaald op daders en het Openbaar Ministerie conform de OM Richtlijn voor geweld tegen personen met een publieke taak een hogere straf vordert.
Bent u van mening dat op agressief gedrag richting hulpverleners bij huisartsenposten een sanctie moet staan? Waarom wel, of waarom niet?
Ja, ik vind het onacceptabel dat zorgverleners worden bedreigd tijdens hun werk. Zoals aangegeven bij antwoord 5 geldt een strafrechtelijke zwaardere aanpak van daders conform de ELA. Daarnaast kunnen huisartsenposten zelf bestuurlijke maatregelen nemen. Tevens is het belangrijk dat een slachtoffer goed opgevangen wordt door de werkgever en dat de dader een passende en duidelijke reactie krijgt op zijn grensoverschrijdend gedrag.
Bent u bereid te onderzoeken – in overleg met de LHV- welke sancties mogelijk zijn tegen mensen die zich agressief gedragen op huisartsenposten? Waarom wel, of waarom niet?
Mijn ambtgenoot van JenV en ik nemen de problematiek rondom de agressie tegen huisartsen serieus. Door aangifte te doen wordt een duidelijk signaal afgegeven: onacceptabel gedrag wordt niet getolereerd. Daders kunnen bijvoorbeeld door de huisartsenpost toegang tot het pand worden ontzegd.
Dit lijkt op gespannen voet te staan met de plicht om medische zorg te verlenen, maar het is onder bepaalde omstandigheden mogelijk. De KNMG heeft hiervoor richtlijnen ontwikkeld die beschreven staan in de «Handreiking Beleid waarschuwing en toegangsontzegging».5
In de Handreiking Agressie op de post (zie ook antwoord 3) staat voor huisartsenposten beschreven welke reactiemogelijkheden er zijn. Deze lopen uiteen van het staken van dienstverlening (nadat er geen sprake meer is van een spoedsituatie) tot in een extreme situatie burgerarrest.
Verder is van 2012 tot 2017 door de ministeries van VWS, SZW en JenV en sociale partners in de zorg6 met het actieplan Veilig Werken in de Zorg ingezet op het creëren van een veiliger werkklimaat in de zorg. In het actieplan zijn diverse maatregelen en verbeterpunten voor organisaties geformuleerd. Door de betrokken sociale partners en andere partijen als LHV, KNMG en de Nederlandse Vereniging van Doktersassistenten (NvdA) is begin dit jaar vastgesteld dat er al veel aanpakken en instrumenten beschikbaar zijn in zorgorganisaties op het gebied van agressie(preventie). Voor het einde van 2019 zullen deze partijen met elkaar, en in overleg met ons, bepalen waar nog concrete behoeften liggen en welke gezamenlijke vervolgacties nodig zijn.
Bent u ermee bekend hoe de situatie in de ons omringende landen is en hoe deze huisartsenposten met agressie omgaan?
In 2010 is door onderzoeksbureau Research voor Beleid een verkennend, vergelijkend onderzoek7 gedaan naar de aard, omvang en aanpak van geweld in vier Europese landen: Nederland, Duitsland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk. Dit rapport gaat niet specifiek in op de huisartsenposten, maar beschrijft wel de situatie in de zorgsector. De experts in alle onderzochte landen zien agressie en geweld tegen medewerkers in de zorgsector als een probleem. Uit het onderzoek blijkt dat de vier onderzochte landen verschillende keuzes maken voor de invulling van het stelsel van gezond en veilig werken (het arbostelsel) en het beleid tegen agressie en geweld. In Nederland en Zweden spelen sociale partners een cruciale rol bij het beleid tegen agressie en geweld. In Duitsland lijken individuele zorginstellingen en verzekeraars de belangrijkste actoren. Anders dan in de andere landen is er in het Verenigd Koninkrijk één landelijk orgaan belast met het ontwikkelen en controleren van veiligheidsbeleid in zorginstellingen. Alle zorginstellingen in het Verenigd Koninkrijk zijn verplicht een veiligheidsmanager in dienst te hebben.
Het gebrekkige toezicht op de data van patiënten |
|
John Kerstens (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht in NRC Handelsblad: «Patiëntendata hebben strenger toezicht nodig»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Ik hecht bij de verwerking van medische gegevens het grootste belang aan informatiebeveiliging en privacybescherming. Patiënten moeten kunnen vertrouwen op een veilige bescherming van hun gegevens zoals vastgelegd in wet- en regelgeving, waaronder de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst (Wgbo). De verantwoordelijkheid hiervoor ligt in de eerste plaats bij de zorgaanbieders. Zij moeten zorgen voor organisatorische en technische maatregelen om voldoende waarborgen te bieden bij het verwerken en opslaan van patiëntgegevens. Sinds 1 januari 2018 is het werken volgens en voldoen aan de NEN-normen 7510, 7512 en 7513 verplicht gesteld in het Besluit Elektronische Gegevensverwerking Zorgaanbieders. Het is goed dat zorgverleners zich daar bewust van zijn. Mijn doel is er aan bij te dragen dat de Nederlandse zorg, lerend van de praktijk, tot steeds betere uitkomsten kan komen met behoud van informatiebeveiliging en privacybescherming. Het anonimiseren van herleidbare persoonsgegevens tot geanonimiseerde niet herleidbare gegevens is één van de vele maatregelen die kunnen worden genomen om de privacy van de patiënt te beschermen. De AVG is dan niet meer van toepassing (Grond 26 van de AVG).
Ik zal uw Kamer op verschillende momenten informeren over het borgen van de persoonlijke levenssfeer van patiënten:
Deelt u de mening dat patiënten er zeker van moeten kunnen zijn dat hun gegevens beschermd worden? Welke verantwoordelijkheid heeft u ambtshalve in het beschermen van deze gegevens en welke maatregelen kunt u treffen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat het Amerikaanse bedrijf Epic, dat achter de patiëntenbeheer-software zit, toegang heeft tot geanonimiseerde patiëntendata? Hoe lang weet u dit al?
Naar aanleiding van het NRC artikel en uw vragen heb ik contact gezocht met het Amerikaanse bedrijf en het Amsterdam UMC. Het bedrijf geeft aan dat het systeem waarnaar in het NRC artikel wordt verwezen niet wordt aangeboden in Nederland. Het Amsterdam UMC geeft ook aan dat zij en de ziekenhuizen die met dezelfde software leverancier werken dit systeem niet gebruiken.
Ziekenhuizen dragen zelf de verantwoordelijkheid voor hun software voor patiëntenbeheer en hetgeen ze afspreken met de leveranciers in hun contracten. Uiteraard moeten zij hierbij voldoen aan de geldende wet- en regelgeving. Elk ziekenhuis gebruikt software van verschillende leveranciers, bijvoorbeeld voor de verwerking van dossiers, labuitslagen, genetica en beeldmateriaal. Het gaat dan ook te ver om die systemen individueel te benoemen.
Van welke software maken de overige ziekenhuizen in Nederland gebruik voor hun patiëntenbeheer? Geldt hiervoor eveneens dat het bedrijf achter de software de data van patiënten kan gebruiken?
Zie antwoord vraag 4.
Indien uw informatiepositie u niet in staat stelt vraag 3 en 4 diepgaand te beantwoorden, vindt u dan dat u hier onderzoek naar zou moeten doen om de persoonlijke levenssfeer van patiënten te garanderen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat patiëntendata voor digitale toepassingen minder goed beschermd worden dan patiëntendata die wordt gebruikt voor «analoge onderzoeken»?
De bescherming die de AVG biedt, maakt geen onderscheid tussen digitaal of analoog. Die is voor beide categorieën van toepassing.
Welke aanvullende maatregelen kunt u mogelijk treffen om patiëntendata voor digitale toepassingen beter te beschermen?
In de beantwoording van de vorige vragen heb ik aangegeven dat er al veel wettelijk geregeld is. Zoals eerder aangeven in de beantwoording van vraag 6 kom ik nog dit jaar bij u terug op de bescherming van patientendata voor digitale toepassingen.
Wat vindt u ervan dat patiënten er niet over worden geïnformeerd dat hun data voor grootschalig onderzoek worden gebruikt? Bent u van mening dat dit wel zou moeten en dat patiënten de keuze tot deelname voorgelegd zouden moeten krijgen?
In de situatie bij het Amsterdam UMC die u aanhaalt hebben betrokken partijen mij gemeld dat er geen sprake is van het delen van data.
Voor wetenschappelijk onderzoek moet voor zover mogelijk gebruik gemaakt worden van geanonimiseerde niet herleidbare gegevens of van toestemming van de betreffende patiënten. Bij geanonimiseerde data is de AVG niet van toepassing (Grond 26 van de AVG). De AVG en de WGBO bieden de mogelijkheid om onder strikte voorwaarden onderzoek te doen zonder toestemming. Hier hoort onder andere bij dat de gevraagde gegevens noodzakelijk en passend moeten zijn voor het doel waarvoor deze gevraagd worden, dat de patiënt geïnformeerd moet worden over het gebruik van de eigen data, en dat voldaan wordt aan andere voorwaarden die door wet- en regelgeving worden gesteld.
Welke mogelijke risico’s voor de toegankelijkheid tot de zorg ziet u indien enkele bedrijven in de toekomst een monopolie hebben op belangrijke digitale zorgtoepassingen?
Ik vind het belangrijk dat zorgaanbieders en hun toeleveranciers zich onderscheiden op toegevoegde waarde en slimme diensten voor de patiënt en niet op het bezit van data.
Ik vind het dan ook mooi om te zien dat het bedrijfsleven, patiënten, zorgverzekeraars en de zorgverleners de handen in een slaan om digitale gegevensuitwisseling in de zorg te bevorderen en het manifest Samen Vooruit: een ambitie voor gegevensuitwisseling in de zorg2 hebben opgesteld.
Verder heb ik in de derde brief elektronische gegevensuitwisseling in de zorg (Kamerstukken II, vergaderjaar 2018–2019, 27 529, nr. 189) aangegeven dat ik stap voor stap voor steeds meer gegevensuitwisselingen in de zorg wettelijk verplicht wil stellen dat deze digitaal plaatsvindt. Dit zal aangewezen zorgaanbieders verplichten om gezondheidsdata volgens een vast format te delen met anderen en daarmee zal het risico op een monopoliepositie worden verkleind.
Tot slot is in Nederland reeds de, op Europese wetgeving gebaseerde, Mededingingswet van kracht. Hierin is onder meer een verbod op misbruik van een economische machtspositie opgenomen. De ACM ziet hier als onafhankelijke toezichthouder op toe.
Vindt u dat de Nederlandse overheid beleid zou moeten maken om ervoor te zorgen dat van deze monopoliepositie geen misbruik kan worden gemaakt? Welke mogelijkheden ziet u daartoe?
Zie antwoord vraag 10.
De uitzending van Nieuwsuur 'Zorg voor complexe gehandicapten nog steeds niet op orde' |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u bovengenoemde uitzending van Nieuwsuur van 20 juni 2019?1 Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ja. Ik vind het zeer onwenselijk dat er nog steeds mensen met complexe zorgvragen zijn voor wie geen juiste ondersteuning en zorg beschikbaar is. Ik zie dat zorgaanbieders, zorgfinanciers, cliënten en naasten dag in dag uit bezig zijn met het vinden van oplossingen op maat, ook in heel complexe situaties. Er zijn en komen her en der heel mooie oplossingen om zo goed mogelijke passende zorg te kunnen bieden, ook voor mensen in zeer complexe situaties. Maar tegelijkertijd zie ik ook dat die nieuwe plekken snel «vollopen» en dat mede daardoor mensen soms te lang op een voor hen niet passende plek moeten blijven. Met mijn programma Volwaardig leven wil ik aan de sector een extra impuls geven waardoor deze meer toekomstbestendig wordt. Een belangrijk onderdeel daarvan is het realiseren van voldoende plekken met passende zorg voor cliënten in de allermoeilijkste situaties.
Bent u in overleg met organisaties zoals VGN (Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland), KansPlus (belangennetwerk verstandelijk gehandicapten) en Ieder(in) (netwerk voor mensen met een beperking of chronische ziekte) om te inventariseren wat voor soort zorgplekken precies nodig zijn?
Bij het inventariseren en realiseren van een passend aanbod voor complexe zorgvragers vanuit de «Werkagenda Passende Zorg is Maatwerk» en mijn Programma «Volwaardig Leven» zijn alle relevante stakeholders betrokken. Zorgkantoren en zorgaanbieders werken toe naar o.a. 100 maatwerkplaatsen voor mensen met een complexe zorgvraag voor wie om allerlei redenen niet (voldoende) passende plekken beschikbaar zijn en maatwerk geboden is. Zorgkantoren organiseren daarvoor in alle regio’s in de tweede helft van 2019 een regionale taskforce met zorgaanbieders, (onafhankelijke) cliëntondersteuners en het CCE. Daarbij inventariseren zij welke regionale tekorten er zijn en welke zorgplekken er precies nodig zijn in de regio. Deze inventarisatie is uiterlijk voor maart 2020 afgerond. Met deze uitkomsten zullen zorgkantoren in 2020 bij geselecteerde zorgaanbieders maatwerkzorg gaan inkopen. Over de uitkomsten daarvan zal ik uw Kamer via de voortgangsrapportages van programma Volwaardig Leven informeren.
Kunt u aangeven hoe ver het met deze inventarisatie staat?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoeveel plekken voor gehandicapten met complexe problemen er zijn bijgekomen sinds maart 2017, toen bleek dat er honderden cliënten met meerdere complexe aandoeningen zijn die niet de zorg krijgen die ze nodig hebben?
Zoals bij mijn antwoord op vraag 1 is aangegeven realiseren zorgaanbieders en zorgkantoren, op grond van het landelijk inkoopkader 2018–2020, continu nieuwe plekken in de gehandicaptenzorg en aanpalende sectoren, ook voor de meest complexe problematiek. De zorgplicht van zorgkantoren en zorgverzekeraars is hier leidend. Deze gerealiseerde extra plaatsen vormen geen onderdeel van de zogenoemde 100 plekken.
De 100 extra plekken moeten worden gezien als een extra impuls voor de allerzwaarste cliëntengroepen, bovenop de andere gerealiseerde initiatieven voor cliënten met complexe zorgvragen die er nu al zijn.
Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 2 en 3 heb aangegeven is door Ieder(in), ZN en VGN eind 2018, in nauw overleg met VWS en andere partijen, een traject gestart om uit die 100 extra plekken zoveel mogelijk rendement voor cliënten, naasten en de sector te halen. Zorgkantoren hebben uiterlijk in maart 2020 op basis van bovengenoemde regionale inventarisaties een duidelijk beeld van vraag en aanbod rond complexe zorgvragers en zullen op basis daarvan gericht 100 extra plekken neerzetten in 2020 en verder.
Kunt u aangeven hoeveel van de 100 extra plaatsen die eind 2020 gerealiseerd moeten zijn er thans zijn bijgekomen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven of de financiële middelen over de zorgkantoorregio’s verdeeld worden en hoe de 100 extra plaatsen over de verschillende zorgkantoorregio’s worden of zijn verdeeld?
Gezien de hierboven toegelichte procedure voor selectie van de 100 plekken kan ik u nog geen concreet antwoord geven op deze vraag. Ik heb er alle vertrouwen in dat de gezamenlijke zorgkantoren met deze afgesproken procedure tot een goede verdeling zullen komen. Uiteraard zal ik de Kamer daar uitgebreid over informeren via de voortgangsrapportages van programma Volwaardig Leven wanneer hierover meer bekend is.
Bent u het eens met de stelling dat door de extramuralisering van de geestelijke gezondheidszorg (ggz) (de intramurale beddenafbouw in de ggz) de druk op de complexe plaatsen in de gehandicaptenzorg is toegenomen? Waarom deelt u die stelling wel of waarom niet?
Er is geen uniforme definitie en op dit moment ook geen betrouwbare registratie van mensen met een complexe zorgvraag op de grens van de gehandicaptenzorg, langdurige GGZ, jeugdwet en /of forensische zorg. Ik kan mede daarom geen concrete uitspraak doen of de afbouw van intramurale bedden in de GGZ geleid heeft tot meer druk op de gehandicaptensector. Wel is er in het veld consensus dat er voor enkele honderden cliënten in de meest complexe situaties geen (voldoende) passende zorg beschikbaar is. De reden hiervoor is dat het erg moeilijk is om aan de intensieve zorgbehoefte van deze mensen te voldoen en zorgteams helaas ook regelmatig «stuklopen» op de (gedrags)problemen van deze bewoners. Met mijn programma Volwaardig leven wil met de realisatie van 100 extra plaatsen en het inzetten van regionale ambulante zorgteams een substantiële bijdrage leveren om specifiek voor deze groep beter en sneller de juiste zorg te kunnen leveren.
Daarbij kijken we ook naar ontwikkelingen in aanpalende sectoren zoals de extramuralisering en beddenafbouw in de (curatieve) ggz. Ongewenste effecten zoals mogelijke extra druk op de gehandicaptenzorg proberen we uiteraard te voorkomen in goed overleg met zorgverzekeraars en andere relevante partijen.
Het huisartsentekort in Zeeland |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen in de PZC: «Ellen zoekt al een jaar een huisarts in Goes: «Nee sorry...»»1 en: «Groepspraktijk kan huisartsentekort in Zeeland terugdringen?»2
Ja.
Wat vindt u van deze artikelen en specifiek het eerste artikel?
Ik vind het belangrijk dat de huisartsenzorg voor iedereen toegankelijk is. Ook in gebieden waar de balans in vraag en aanbod in de huisartsenzorg verstoord is of dreigt te raken. Signalen dat het niet in alle gevallen lukt om tijdig een huisarts te kunnen vinden zijn mij bekend. Wanneer individuele patiënten geen huisarts kunnen vinden, kunnen zij zich richten tot hun zorgverzekeraar. Die moet hierin een bemiddelende rol spelen vanuit de zorgplicht. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) ziet hierop toe.
Vindt u dat de desbetreffende zorgverzekeraar uit het artikel zijn zorgplicht voldoende invult?
De NZa ziet toe op de bemiddelende rol die zorgverzekeraars in het kader van hun zorgplicht moeten uitvoeren als verzekerden hierom vragen. De NZa is op de hoogte van de signalen dat het niet in alle gevallen lukt om in Zeeland tijdig een huisarts te vinden. De NZa ziet ook dat de huisartsen in Zeeland, net als in andere regio’s, actief bezig zijn met het beschikbaar houden van de huisartsenzorg in de regio. Er vinden tussen de betrokken partijen regionale overleggen plaats om te werken aan oplossingen. Een groot deel van de huisartsenpraktijken neemt al maatregelen om aan de toekomstige vraag te kunnen blijven voldoen.3 Deze maatregelen sorteren niet allemaal effect van de een op de andere dag. Voor de korte termijn moeten er voor patiënten in Zeeland ook oplossingen komen.
Wanneer de zorgverzekeraar er na bemiddeling niet in slaagt een verzekerde bij een huisarts in de woonplaats in te schrijven, kan de patiënt tegen het passantentarief bij de huisarts in de omgeving terecht en zal de zorgverzekeraar dit volledig vergoeden.
Het is niet aan mij, maar aan de NZa om te beoordelen of aan de zorgplicht wordt voldaan. De NZa heeft met de betreffende zorgverzekeraar contact gehad over de casus. De NZa heeft mij laten weten geen aanleiding te zien om maatregelen te nemen tegen deze zorgverzekeraar.
Krapte in het aanbod van huisartsenzorg heeft de volle aandacht van partijen in de regio. Ik zal hierover in gesprek blijven met de landelijke partijen, waaronder de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV), Zorgverzekeraars Nederland en de NZa en erop toezien dat maximale inspanning wordt gepleegd om mensen zo snel mogelijk bij een (nieuwe) huisarts te plaatsen.
Deelt u de mening dat de zorgplicht beter kan worden uitgevoerd? Zo ja, hoe dan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Neemt de Nederlandse Zorgautoriteit maatregelen tegen deze zorgverzekeraar?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven hoe het ermee staat om naar aanleiding van het rapport van het Capaciteitsorgaan om met de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) een actieplan te maken? Wanneer kunnen de resultaten worden verwacht?
In april van dit jaar heb ik u mede namens de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) een plan van aanpak gestuurd om balans in vraag en aanbod in de huisartsenzorg te bevorderen, in aanvulling op de afspraken die al met het veld gemaakt heb in het bestuurlijk akkoord huisartsenzorg 2019–2022.
De LHV en ik brengen het plan de komende periode ten uitvoer, samen met andere relevante partijen in de huisartsenzorg. Speerpunten in het plan van aanpak richten zich op landelijk voldoende huisartsen en ondersteunend personeel opleiden, huisartsen ondersteunen bij de inzet van taakherschikking en meer aandacht binnen de opleiding voor praktijkhouderschap.
Dergelijke veranderingen in de arbeidsmarktsituatie vinden niet plaats van de ene op de andere dag en de acties zullen een uitwerking op de langere termijn hebben. Voldoende tijd en een meerjarenperspectief op zowel landelijk als regionaal niveau zijn randvoorwaardelijk om de noodzakelijke aanpassingen te laten plaatsvinden.
Wat vindt u ervan dat er een overschot is aan 5.000 basisartsen?
Het Capaciteitsorgaan heeft op verzoek van de ministeries van OCW – als eerstverantwoordelijke voor de numerus fixus bij de opleiding geneeskunde – en VWS een aantal scenario's rond een numerus fixus voor geneeskunde in beeld gebracht. De scenario’s van het Capaciteitsorgaan zijn met de universiteiten en de NFU besproken. Hieruit bleek dat partijen de toename van het aantal basisartsen herkennen, maar nog niet direct reden zien om de numerus fixus te verlagen. Eind van dit jaar zal het Capaciteitsorgaan met een update van zijn advies over de numerus fixus komen. Dan zijn ook alle adviezen over de instroom in de vervolgopleidingen beschikbaar. Het Ministerie van VWS heeft met het Ministerie van OCW afgesproken om op basis van dat complete beeld opnieuw te bezien of de numerus fixus moet worden aangepast.
Gaan er extra opleidingsplaatsen komen om basisartsen op te leiden tot huisarts?
Sinds 2015 zijn er vanuit het ministerie meer opleidingsplaatsen voor huisartsen beschikbaar gesteld dan het Capaciteitsorgaan adviseerde, namelijk 750 plaatsen per jaar. In het bestuurlijk akkoord heb ik afgesproken om dit aantal tot en met 2020 te continueren. Bij het bepalen van het aantal beschikbare opleidingsplaatsen voor 2021 en verder zal het aan het eind van dit jaar door het Capaciteitsorgaan opgeleverde advies worden betrokken.
Overigens zien we dat sinds 2015 er ook daadwerkelijk meer plaatsen gevuld worden dan het Capaciteitsorgaan aan plaatsen adviseert. Er worden dus daadwerkelijk meer huisartsen opgeleid.
De groeiende angst onder activisten om naar Marokko te gaan |
|
Sadet Karabulut , Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Activisten wagen niet meer de oversteek naar Marokko voor vakantie»1 en van het bericht «Te kritisch? Dan zit een vakantie naar Marokko of Turkije er niet meer in»?2
Ja.
Wat is uw inhoudelijke reactie op de berichten?
Het wel of niet afreizen naar landen blijft een eigen afweging en verantwoordelijkheid. Het is uiteraard te betreuren als zorgen om de persoonlijke veiligheid hierin een overweging zijn. Er zijn noch bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken noch bij de ambassade signalen binnen gekomen over toegenomen onveiligheid.
Heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken signalen ontvangen over de toegenomen onveiligheid voor activisten? Hoe is daarop gereageerd?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met het meldpunt «Veilig in de Rif» waar bezorgde Riffijnen zich kunnen melden voor steun en advies? Heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken zelf een meldpunt voor activisten die zich bedreigd voelen? Bent u bereid een dergelijk meldpunt open te stellen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb kennisgenomen van het initiatief vanuit een aantal organisaties voor een meldpunt. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft geen eigen meldpunt voor activisten. Het bestaande contactcenter van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is 24/7 bereikbaar voor alle Nederlanders in het buitenland. Ik zie dan ook geen reden voor een apart meldpunt.
Wat vindt u ervan dat Nederlanders met een Marrokaans paspoort niet meer terug durven naar Marrokko als zij zich kritisch uitlaten over het beleid van de Marrokkaanse regering?
Het zou te betreuren zijn als individuen zich niet veilig voelen om af te reizen naar Marokko vanwege zorgen over hun persoonlijke veiligheid. In het algemeen geldt dat iedereen zich in een land dient te houden aan lokale wetten, regels en gebruiken.
Op welke wijze ondersteunt u activisten die Marokko bezoeken om hun veiligheid aldaar te bevorderen? Zijn uw inspanningen afdoende, nu blijkt dat 60 procent van de activisten niet terug durft naar Marokko?
Iedereen met de Nederlandse nationaliteit kan indien nodig een beroep doen op consulaire bijstand.
Heeft u contact gehad met uw Marokkaanse ambtsgenoot over de risico’s die deze activisten ervaren? Zo ja, wanneer, en wat was daarvan de uitkomst? Zo nee, op welke termijn bent u bereid alsnog in contact te treden?
Ik heb vorig jaar tijdens mijn bezoek aan Rabat bij mijn gesprekspartners aandacht gevraagd voor de veiligheid van Nederlanders die afreizen naar de Rif. Zij gaven indertijd aan dat er geen reden is voor zorgen zolang er geen sprake is van gewelddadige verstoring van de orde.
Hoe omschrijft u in het algemeen de veiligheid van Nederlanders in Marokko? Ziet u daarbij bepaalde trends, zoals toenemende onveiligheid?
Voor advies over de veiligheid van Nederlanders in Marokko verwijs ik naar het reisadvies, dat de meest actuele informatie bevat.
Vindt u dat de Nederlandse overheid zich krachtig moet uitspreken tegen tegen arrestatie van mensen met een Nederlands paspoort? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is hier geen aanleiding toe.
Wanneer bent u bereid te erkennen dat Marokko in het algemeen geen veilig land is voor activisten uit het Rif-gebied?
Het reisadvies voor steden in de Rif is geel, dit betekent dat er veiligheidsrisico’s zijn voor iedereen en dat mensen daar voorzichtig moeten zijn. Iedereen die op reis gaat wordt geadviseerd kennis te nemen van het reisadvies alvorens een persoonlijke afweging te maken over het al dan niet afreizen.
Aan allochtonen toe te rekenen kosten op het gebied van woning/huisvesting (sociale huurwoningen, huurtoeslag, subsidies etc.) |
|
Sietse Fritsma (PVV), Geert Wilders (PVV), Emiel van Dijk (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden van uw ambtsvoorganger op de Kamervragen van het lid Fritsma van 10 jaar geleden – 17 juli 2009 – over de kosten die voortvloeien uit de aanwezigheid van (niet-westerse) allochtonen in Nederland? Bent u bereid deze vragen nu wel van een gedegen inhoudelijk en financieel antwoord te voorzien?1
Ja die antwoorden herinner ik mij en zoals altijd ben ik zonder meer bereid uw vragen te beantwoorden, op basis van de informatie die mij daartoe ter beschikking staat. In het onderhavige geval ontbreekt mij die informatie en is het ook niet mogelijk om die – afgezien van de wenselijkheid – binnen een afzienbare termijn te genereren.
Kunt u aangeven welk deel van de aan woning/huisvesting gerelateerde kosten toe zijn te rekenen aan (niet-westerse) allochtonen? Hoe verhouden deze kosten zich tot de relatieve omvang van deze groep in de bevolking?
Nee, dat kan ik niet aangeven. Ik heb geen inzicht in welk deel van alle aan wonen/huisvesting gerelateerde kosten toe te rekenen zijn aan Nederlanders met een (westerse of niet-westerse) migratieachtergrond en kan dit ook niet berekenen.
Kunt u aangeven welk deel van alle aan wonen/huisvesting gerelateerde kosten toe zijn te rekenen aan (niet-westerse) allochtonen? Hoe verhouden deze kosten zich tot de relatieve omvang van deze groep in de bevolking? Welke rol spelen de leeftijdsopbouw van deze groep en andere relevante zaken als het relatief zware beroep op sociale woningbouw en oververtegenwoordiging van de groep in probleemwijken waar veel geld naartoe gaat, in de aan woning/huisvesting gerelateerde kosten die toe zijn te rekenen aan (niet-westerse) allochtonen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven welke waardestijging de woningvoorraad in Nederland heeft doorgemaakt door verdere verkrapping van het aanbod vanwege het huisvesten van (niet westerse) allochtonen?
Nee. Ik heb daar geen data over beschikbaar en kan daar dus geen inzicht in bieden. En het is tevens de vraag in hoeverre er een causaal verband tussen deze twee factoren bestaat.
Hoe verhouden bedoelde kosten zich tot de opbrengsten die bedoelde groep oplevert op het terrein van huisvesting?
Zie het antwoord op vragen 2, 3 en 4.
Welke gegevens heeft u betrokken bij de bepaling van bovenstaande?
De gegevens die mij ter beschikking staan zijn de resultaten van het Woononderzoek 2018. Zie ook www.woononderzoek.nl. Daarnaast is navraag gedaan bij het CBS.
Kunt u de kosten uitsplitsen naar: dit jaar, de afgelopen 5 jaar en (geprognosticeerd) het komende jaar en de komende 5 jaar?
Zie het antwoord op vragen 2, 3 en 4.
Indien de hier gevraagde kosten niet exact zijn vast te stellen: wat is hier de reden van en kunt u in ieder geval een reële schatting maken? Zo nee, waarom niet?
Er wordt geen centrale administratie bijgehouden met als doel inzicht te verkrijgen in alle aan wonen/huisvesting gerelateerde kosten en welk deel daarvan aan Nederlanders met een (westerse of niet-westerse) migratieachtergrond is toe te rekenen. Ook zijn de antwoorden niet herleidbaar uit andere registraties of onderzoeken. Omdat veel verschillende organisaties een rol in de uitvoering van taken op het gebied van huisvesting en wonen (gemeenten, corporaties, provincies, private verhuurders, etc.) is ook geen reële inschatting te maken.
EZK-gerelateerde kosten van allochtonen |
|
Geert Wilders (PVV), Emiel van Dijk (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden van uw ambtsvoorganger op de Kamervragen van het lid Fritsma van tien jaar geleden (17 juli 2009) over de kosten die voortvloeien uit de aanwezigheid van (niet-westerse) allochtonen in Nederland? Bent u bereid deze vragen nu wel van een gedegen inhoudelijk en financieel antwoord te voorzien?1
De antwoorden van mijn ambtsvoorganger op de Kamervragen van het lid Fritsma van 17 juli 2009 zijn mij bekend. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat is sinds die beantwoording niet overgegaan tot een administratiesysteem waarbij uitgegeven beleidsgelden worden gerelateerd aan de eventuele (westerse of niet-westerse) migratieachtergrond van ontvangers. Hierover zijn dan ook geen gegevens beschikbaar.
Kunt u aangeven welk deel van de EZK-gerelateerde kosten toeziet op (niet westerse) allochtonen, gelet op het aandeel van deze groep in de bevolking en eventuele relevante karakteristieken van deze groep?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhouden bedoelde kosten zich tot de opbrengsten die bedoelde groep oplevert op het terrein van EZK?
Zie antwoord vraag 1.
Welke gegevens heeft u betrokken bij de bepaling van bovenstaande?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de kosten uitsplitsen naar dit jaar, de afgelopen vijf jaar en (geprognosticeerd) het komende jaar en de komende vijf jaar?
Zie antwoord vraag 1.
Indien de hier gevraagde kosten niet exact zijn vast te stellen, wat is hier de reden van en kunt u in ieder geval een reële schatting maken? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op vraag 6 verwijs ik graag naar de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. (Kamerstuk 30 573, nr. 176)
Aan Infrastructuur en Waterstaat gerelateerde kosten van allochtonen |
|
Emiel van Dijk (PVV), Sietse Fritsma (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden van uw ambtsvoorganger op de Kamervragen van het lid Fritsma van tien jaar geleden (17 juli 2009) over de kosten die voortvloeien uit de aanwezigheid van (niet-westerse) allochtonen in Nederland?1 Bent u bereid deze vragen nu wel van een gedegen inhoudelijk en financieel antwoord te voorzien?
In het antwoord op de vragen van 17 juli 2009 is aangegeven dat Infrastructuur en Waterstaat geen indeling in kosten naar burgers met een (niet-westerse/westerse) migratieachtergrond hanteert. Dat is sinds die tijd niet gewijzigd.
Kunt u aangeven welk deel van de aan Infrastructuur en Waterstaat gerelateerde kosten toe zijn te rekenen aan (niet-westerse) allochtonen? Hoe verhouden deze kosten zich tot de relatieve omvang van deze groep?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhouden bedoelde kosten zich tot de opbrengsten die bedoelde groep oplevert op het terrein van Infrastructuur en Waterstaat?
Zie antwoord vraag 1.
Welke gegevens heeft u betrokken bij de bepaling van het bovenstaande?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de kosten uitsplitsen naar: dit jaar, de afgelopen vijf jaar en (geprognosticeerd) het komende jaar en de komende vijf jaar?
Zie antwoord vraag 1.
Indien de hier gevraagde kosten niet exact zijn vast te stellen: wat is hiervan de reden en kunt u in ieder geval een reële schatting maken? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar de begeleidende brief. (Kamerstuk 30 573, nr. 176)
De kwantificering van zorgkosten |
|
Sietse Fritsma (PVV), Emiel van Dijk (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden van uw ambtsvoorgangers op de Kamervragen van het lid Fritsma van 10 jaar geleden – 17 juli 2009 – over de kosten die voortvloeien uit de aanwezigheid van (niet-westerse) allochtonen in Nederland? Bent u bereid deze vragen nu wel van een gedegen inhoudelijk en financieel antwoord te voorzien?1
Ja
Kunt u aangeven welk deel van alle kosten op het gebied van zorg, welzijn en sport wordt aangewend voor (niet-westerse) allochtonen, mede gelet op het aandeel van deze groep in de bevolking, het relatief zware beroep dat deze groep doet op zorg en welzijn (wat zich vertaalt in zaken als frequent huisartsenbezoek) en het vaker voorkomen van bepaalde aandoeningen bij deze groep (bijvoorbeeld met het oog op geboorten uit neef-/nichthuwelijken)?
We hebben geen inzicht in welk deel van de kosten van zorg wordt aangewend voor Nederlanders met een migratieachtergrond.
Wel is in het Integratierapport 2018 van het CBS een hoofdstuk opgenomen over gezondheid en zorg (https://longreads.cbs.nl/integratie-2018/gezondheid/). Een van de conclusies is dat voor iedere leeftijdsgroep geldt dat de zorgkosten van mannen en vrouwen met een niet-westerse migratieachtergrond hoger zijn dan van Nederlanders zonder migratieachtergrond of Nederlanders met een andere westerse migratieachtergrond. In de beantwoording van eerdere vragen van PVV over dit onderwerp2 wordt, naast verschillen in leeftijdsopbouw, ook als verklaringen van dit verschil in zorgkosten genoemd de gemiddeld lage sociaaleconomische situatie van Nederlanders met een migratieachtergrond wat een deel van het verschil in gezondheid verklaart en daarmee aan bijdrage aan de zorgkosten. Daarnaast spelen fysiologische verklaringen een rol: diabetes komt bijvoorbeeld vaker voor bij Nederlanders met een migratieachtergrond dan bij Nederlanders zonder migratieachtergrond, óók als gecorrigeerd wordt voor andere factoren die ook tot een hogere kans op diabetes leiden.
Welk deel van de geprognosticeerde premie-inkomsten zijn niet behaald in verband met wanbetaling door (niet-westerse) allochtonen?
Mensen zijn verplicht zich te verzekeren en premie te betalen. Een zorgverzekeraar kan een verzekerde met een premie-achterstand ter hoogte van zes maanden zorgpremie aanmelden voor het bestuursrechtelijk premieregime (wanbetalersregeling). Als een wanbetaler een regelmatig inkomen heeft dan wordt de premie ingehouden op het inkomen. Als dat niet lukt, dan gaat de vordering door naar het CJIB en wordt eventuele zorgtoeslag ingehouden. Uiteindelijk komt niet-geinde premie bij de deurwaarder. Het CAK, het CJIB en de deurwaarder hebben geen gegevens over de migratieachtergrond. Daarmee kan geen inzicht worden gegeven in welk deel niet wordt betaald.
Wat zijn de financiële gevolgen van de speciaal op allochtonen gerichte beleidsprogramma’s?
VWS heeft geen speciaal op Nederlanders met een migratieachtergrond gerichte beleidsprogramma’s. Wel wordt een subsidie verstrekt aan Pharos (een kennisinstelling) om kennis over mensen met gezondheidsachterstanden, waartoe ook Nederlanders met een migratieachtergrond behoren, te verzamelen, duiden en verspreiden. Verder worden met het programma GIDS gemeenten ondersteund om het beleid te richten op het bereiken van mensen met een gezondheidsachterstand. Ook hiervoor geldt dat dit niet specifiek is opgezet voor Nederlanders met een migratieachtergrond.
Via de Subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden, kunnen zorgverleners hun kosten voor geleverde zorg aan onverzekerde personen declareren. Het gaat hier om zorg aan zowel Nederlanders zonder migratieachtergrond als Nederlanders met een migratieachtergrond. In totaal werd in 2018 € 17 miljoen uitgekeerd via deze regeling. Een grove inschatting op basis van het aantal declaraties levert op dat circa € 2,2 miljoen hiervan is uitgegeven aan medisch noodzakelijke zorg voor Nederlanders met een niet-westerse migratieachtergrond.
Hoe verhouden genoemde kosten zich tot de opbrengsten die bedoelde groep oplevert op het terrein van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Medische Zorg?
Hierover zijn geen gegevens bekend. VWS heeft geen doelgroepenbeleid specifiek gericht op Nederlanders met een migratieachtergrond.
Welke gegevens heeft u betrokken bij de bepaling van het bovenstaande?
Zoals in het antwoord op vraag 5 aangegeven zijn er geen specifieke gegevens bekend.
Kunt u de kosten uitsplitsen naar: dit jaar, de afgelopen vijf jaar en (geprognosticeerd) het komende jaar en de komende vijf jaar?
Hierbij een overzicht van de begrootte uitgaven aan de bij vraag 4 genoemde subsidieregeling.
De regeling medische noodzakelijke zorg voor onverzekerden is niet enkel gericht op Nederlanders met een (niet-westerse) migratieachtergrond. Een deel hiervan wordt wel aangewend voor zorg aan onverzekerde personen met een niet-westerse migratieachtergrond.
Indien de hier gevraagde kosten niet exact zijn vast te stellen, wat is hiervan dan de reden? Kunt u in ieder geval een reële schatting maken? Zo nee, waarom niet?
VWS heeft geen doelgroepenbeleid specifiek gericht op Nederlanders met een migratieachtergrond, hierdoor is het niet altijd mogelijk om de cijfers uit te splitsen naar migratieachtergrond. Er is in de antwoorden geprobeerd een zo volledig mogelijk beeld te schetsen. Reële uitsplitsingen zijn echter niet altijd te maken.
Kosten van OCW-voorzieningen voor allochtonen |
|
Geert Wilders (PVV), Sietse Fritsma (PVV), Emiel van Dijk (PVV) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden van uw ambtsvoorganger op de Kamervragen van het lid Fritsma van tien jaar geleden, 17 juli 20091, over de kosten die voortvloeien uit de aanwezigheid van (niet-westerse) allochtonen in Nederland? Bent u bereid deze vragen nu wel van een gedegen inhoudelijk en financieel antwoord te voorzien?
Ja; wij zullen deze vragen opnieuw beantwoorden.
Kunt u aangeven welk deel van al het onderwijs wordt aangewend voor (niet-westerse) allochtonen, gelet op het aandeel van deze groep in de (jeugdige) bevolking van ons land, en hoe deze groep is verdeeld over de diverse onderwijstypen?
Het aandeel leerlingen en studenten met een niet-westerse migratieachtergrond was op peildatum 1 oktober 2018: PO: 18,6%, VO: 17,8%, MBO: 21,9%, HBO: 16,5% en WO: 15,3%.
Op 1 oktober 2018 volgden 3.736.500 mensen één van deze typen onderwijs, onder wie 683.110 mensen met een niet-westerse migratieachtergrond. Dat is 18,3% van het totaal aantal onderwijsvolgenden op die datum.
Kunt u aangeven wat de weerslag hiervan is in de kosten die hierdoor ten aanzien van (niet-westerse) allochtonen worden gemaakt?
Het aandeel leerlingen en studenten met een niet-westerse migratieachtergrond kan niet worden doorvertaald naar een aandeel in de kosten. Dit komt door het systeem van lumpsum bekostiging in het onderwijs. Binnen de lumpsum worden bedragen niet geoormerkt voor bepaalde groepen en er wordt door de onderwijsinstellingen ook niet verantwoord naar herkomst van de leerlingen en studenten.
In welke mate worden extra kosten voor allochtone leerlingen gemaakt in de sfeer van bijvoorbeeld het tegengaan van spijbelen en schooluitval (gelet op oververtegenwoordiging hierin van allochtone leerlingen)? En hoe hoog zijn deze kosten?
In de kosten van de aanpak van spijbelen en voortijdig schoolverlaten wordt geen onderscheid gemaakt naar doelgroepen. Iedere leerling of student valt onder deze regelingen. Wel kunnen scholen in het speciaal basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs extra personele bekostiging ontvangen voor leerlingen die tot een culturele minderheid behoren. Voor het schooljaar 2019–2020 is hiervoor € 45,5 miljoen beschikbaar. Ook krijgen basisscholen extra materiele bekostiging voor Nederlands onderwijs aan anderstaligen. Dit bedraagt € 4,5 miljoen in 2019. Soortgelijke regelingen bestaan al sinds de jaren tachtig. Daarnaast is er in het primair en voortgezet onderwijs (aanvullende) bekostiging voor nieuwkomers die bijdraagt aan de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs aan nieuwkomers. In 2019 is hiervoor € 90 miljoen beschikbaar. Ook voor al deze regelingen geldt dat er geen onderscheid gemaakt wordt naar doelgroepen. Via deze regelingen is extra bekostiging beschikbaar voor zowel leerlingen met een (niet-westerse) migratieachtergrond als expats en vreemdelingen.
In het hoger onderwijs was tien jaar geleden een bedrag van € 12,8 miljoen structureel geoormerkt voor het verbeteren van het studiesucces van Nederlandse studenten met een niet-westerse achtergrond. Dat bedrag maakt nu onderdeel uit van de Rijksbijdrage voor ho-instellingen. Via een bijdrage aan de Stichting UAF is voor de begeleiding en ondersteuning van vluchtelingen die zich voorbereiden op een studie in het middelbaar beroepsonderwijs en het hoger onderwijs jaarlijks € 2,8 miljoen beschikbaar.
In welke mate worden kosten op het gebied van cultuur, media, kinderopvang en emancipatie gemaakt voor (niet-westerse) allochtonen, gelet op het aandeel van deze groep in de bevolking en de specifieke karakteristieken die deze groep kent ten aanzien van bijvoorbeeld emancipatie?
Cultuur
Het beleid is ten opzichte van tien jaar geleden verschoven, zie ook de Visiebrief en de Uitganspuntenbrief. OCW subsidieert geen instellingen meer apart onder de noemer culturele diversiteit. OCW subsidieert wel een aantal initiatieven vanuit de sector, waarin brancheverenigingen en instellingen samenwerken:
Media
Publieke omroepen hebben de wettelijke opdracht om onder meer op evenwichtige wijze een beeld van de samenleving te geven en om hun aanbod te richten op zowel een breed en algemeen publiek, als bevolkings- en leeftijdsgroepen van verschillende omvang en samenstelling met in het bijzonder aandacht voor kleine doelgroepen. Zij ontvangen daarvoor financiering. Het Ministerie van OCW registreert niet welk deel van de financiering wordt ingezet voor mensen met een (niet-westerse) migratieachtergrond.
Emancipatie
Het emancipatiebeleid heeft betrekking op gender- en lhbti emancipatie. Twee posten zijn exclusief gericht op mensen met een migranten- of vluchtelingenachtergrond:
de alliantie verandering van binnenuit; € 500.000 per jaar voor de periode 2018 t/m 2022
de subsidie aan Femmes for Freedom voor het bevorderen van de emancipatie van vrouwen of meisjes met een migranten- of vluchtelingenachtergrond; totaal € 517.291 in de periode 2019–2022
Hoe verhouden bedoelde kosten zich tot de opbrengsten die bedoelde groep oplevert op het terrein van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap?
De overheid voert geen boekhouding van de kosten en opbrengsten van groepen in de samenleving. En onderscheid naar herkomst wordt alleen gemaakt/kan gemaakt worden als dit noodzakelijk is met het oog op monitoren van een achterstandssituatie.
Welke gegevens heeft u betrokken bij de bepaling van het aandeel van niet-westerse allochtonen in de bevolking en de oververtegenwoordiging van deze groep in zaken als schooluitval?
Het aandeel van leerlingen en studenten met een niet-westerse migratieachtergrond op het totaal aantal leerlingen en studenten, is bepaald door koppeling (door het CBS), van DUO-gegevens over onderwijsdeelname aan persoonsgegevens verzameld door het CBS.
OCW baseert de informatie over het aantal voortijdige schoolverlaters op gegevens uit het Basisregister Onderwijs (BRON) en het GBA. Met behulp van de gegevens uit BRON en bijbehorende algoritmes worden door DUO de voortijdig schoolverlaters afgeleid en gekoppeld aan persoonsgegevens uit het GBA, zoals het geboorteland en nationaliteit.
DUO publiceert jaarlijks factsheets waarin ook het aandeel voortijdig schoolverlaters onder de groep mensen met een migratieachtergrond wordt benoemd. De factsheets zijn te vinden op de website van DUO: https://duo.nl/open_onderwijsdata/publicaties/vsv/index.jsp.
Kunt u de kosten uitsplitsen naar: dit jaar, de afgelopen vijf jaar en (geprognosticeerd) het komende jaar en de komende vijf jaar?
Zie de antwoorden op vragen 3, 4 en 5.
Indien de hier gevraagde kosten niet exact zijn vast te stellen: wat is hier de reden van en kunt u in ieder geval een reële schatting maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Het groeiend tekort aan doktersassistenten |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Zorgen om groeiend tekort doktersassistenten»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht?
De uitdaging op het gebied van arbeidsmarkt voor de huisartsenzorg en de gehele sector zorg en welzijn is mij bekend. Ik vind het belangrijk dat de huisartsenzorg toegankelijk is voor iedereen, nu en in de toekomst. Ook in gebieden waar de balans in vraag en aanbod in de huisartsenzorg verstoord is of dreigt te raken.
Kunt u bevestigen dat in 23 procent van de huisartsenpraktijken tekorten worden ervaren aan assistenten en ondersteuners en kunt u aangeven hoe deze tekorten verspreid zijn over verschillende regio’s? Zo nee, kunt u hier onderzoek naar laten doen?
Het Nivel heeft in alle arbeidsmarktregio’s enquêtes uitgezet onder huisartsenpraktijken in het kader van een onderzoek waarvoor ik samen met de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) vorig jaar opdracht heb gegeven. Op 20 december 2018 heb ik dit rapport met mijn reactie aan de Tweede Kamer aangeboden.2 De aanbevelingen uit het onderzoek zijn verwerkt in het plan van aanpak dat ik u in april van dit jaar heb toegezonden3 en ik in de komende periode met de LHV verder zal uitwerken.
Uit het onderzoek blijkt dat landelijk gezien 18% van de huisartsenpraktijken op het moment van bevragen aangeeft dat zij in de komende 12 maanden grote tekorten verwachten aan doktersassistenten. Regionaal lopen deze verwachte tekorten aan doktersassistenten sterk uiteen van 0% tot 48%. Bevraagde huisartsenpraktijken in de arbeidsmarktregio’s Utrecht (48%), Zuid-Limburg (45%) en Groningen (33%) verwachten relatief gezien het vaakst grote tekorten aan doktersassistenten.
Wat betreft praktijkondersteuners (POH) geldt dat landelijk gezien 15% van de huisartsenpraktijken op het moment van bevragen aangeeft dat zij in de komende 12 maanden grote tekorten verwachten aan praktijkondersteuners. Regionaal lopen deze verwachte tekorten aan doktersassistenten sterk uiteen van 0% tot 24%. Bevraagde huisartsenpraktijken in de arbeidsmarktregio’s Achterhoek (24%), Zeeland (24%) en Noordoost-Brabant (22%) verwachten relatief gezien het vaakst grote tekorten aan praktijkondersteuners.
Wat vindt u ervan dat de kwaliteit en toegankelijkheid van de zorg onder druk staan door het groeiende tekort aan doktersassistenten, zeker gezien de belangrijke functie die doktersassistenten tegenwoordig vervullen als poortwachter of door middel van triage?
We staan momenteel voor een grote personele opgave die in de hele zorgsector wordt gevoeld, ook in de huisartsenzorg. Daar waar dreigt dat een patiënt niet binnen een redelijke tijd toegang heeft tot voldoende en goede huisartsgeneeskundige zorg, heeft de zorgverzekeraar vanuit zijn zorgplicht de verantwoordelijkheid om na te gaan of deze patiënt bij een andere zorgverlener kan worden geholpen. Zorgverzekeraars hebben mij laten weten dat zij deze bemiddelende rol uitvoeren om patiënten op korte termijn bij een huisartsenpraktijk te kunnen plaatsen. Zij bieden daarnaast regionaal ondersteuning, gezamenlijk met relevante partijen, bij het oplossen van ervaren problemen van een tekort aan huisartsen. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft mij laten weten ook te zien dat er regionale oplossingen worden ontwikkeld door betrokken partijen, vaak in samenwerking met de zorgverzekeraar.
Indien mensen signalen hebben over de geleverde zorg, kunnen zij zich melden bij het Landelijk Meldpunt Zorg. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) kan naar aanleiding van deze signalen onderzoek doen en/of de signalen meenemen in haar risicogestuurde toezicht. Navraag bij de IGJ leert dat bij de inspectie tot nu toe geen signalen zijn binnengekomen waarbij een tekort aan doktersassistenten wordt genoemd.
Wanneer is voor u het moment aangebroken om over te gaan tot wettelijke erkenning van deze belangrijke beroepsgroep in de Wet BIG (Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg)?
Op 2 juli jl. ben ik in mijn beantwoording op vragen van het lid Ploumen inzake het tekort aan doktersassistenten4, waarin onder andere wordt gevraagd naar de erkenning van de doktersassistent in de Wet BIG, reeds ingegaan op deze vraag. Ik verwijs dan ook naar de beantwoording van 2 juli jl. op vraag 8 en 9.
Daarnaast heb ik in het AO Eerstelijnszorg van 3 juli jl. aangegeven dat als het profiel van doktersassistent ingrijpend zou wijzigen het een mogelijkheid is dat ik Zorginstituut Nederland, dat nieuwe aanvragen aan de criteria voor beroepenregulering in de Wet BIG toetst, om advies vraag. Aangezien de aanvraag tot regulering van de doktersassistent in april 2018 is afgewezen, verwacht ik niet dat het profiel in een jaar tijd ingrijpend gewijzigd is en zie ik dus momenteel geen aanleiding om advies te vragen.
Op welke wijze bent u voornemens de terugloop in het aantal doktersassistenten te keren? Kunt u cijfermatig onderbouwen of uw maatregelen voldoende effect sorteren? Zo nee, kunt u hier onderzoek naar laten doen? Indien uw maatregelen niet tot voldoende groei leiden, bent u bereid aanvullende maatregelen te treffen?
De verwachte tekorten aan personeel in de gehele zorgsector worden via het actieprogramma Werken in de Zorg aangepakt, samen met het veld. Zoals de voortgangsrapportage van het actieprogramma Werken in de Zorg van 22 mei jl. laat zien, is het helder dat we voor een forse personele opgave staan in zorg en welzijn, maar zien we aan de hand van de inspanningen die in de regio zijn verricht en in de afname van het verwachte personeelstekort in 2022 dat het mogelijk is de arbeidsmarkttekorten aan te pakken en het tij te keren. Dit betekent dat naast focus op instroom ook meer focus op behoud en anders werken moet komen te liggen, ook voor de teams werkzaam in de huisartsenzorg. Het vraagt om alle zeilen bij te zetten. Over de voortgang van het actieprogramma Werken in de Zorg aanpak wordt de Tweede Kamer tweemaal per jaar geïnformeerd, voor het eerst weer in het najaar van dit jaar.
De uitspraak van de Raad van State inzake het Tracébesluit A27/A12 |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van de Raad van State inzake het Tracébesluit A27/A12?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze uitspraak een logisch gevolg is van de eerdere uitspraak over het Programmatische Aanpak Stikstof-stelsel (PAS-stelsel) en dat dit niet zozeer een juridisch probleem is, maar een consequentie van teveel stikstofemissies en te slechte natuurwaarden?
De Raad van State heeft geoordeeld dat de passende beoordeling die ten grondslag ligt aan het Programma Aanpak Stikstof (PAS), niet voldoet aan de eisen die het Europese Hof van Justitie daaraan stelt. Omdat het Tracébesluit A27/A12 zich baseert op de PAS als ecologische onderbouwing heeft de RvS dit besluit, evenals verschillende andere besluiten, vernietigd. Daarmee is de vernietiging van het Tracébesluit A27/A12 het directe gevolg van de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 waarin is aangegeven dat het PAS niet meer gebruikt kan worden als basis voor toestemmingsverlening.
Deelt u de mening dat de oplossing dus moet worden gezocht in het snel verminderen van de emissies en concentraties totdat de natuur zich voldoende heeft hersteld? Zo ja, hoe gaat u dit aanpakken? Welke extra maatregelen worden overwogen?
De uitspraak van de Afdeling bevestigt het belang van bron- en herstel-maatregelen voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen voor natuur. Zoals de Minister van LNV u eerder ook heeft geïnformeerd (DGNVLG-NP/19140219) is het de ambitie van het kabinet om samen met de verschillende sectoren afspraken te maken over dit onderwerp. Dit vraagt fundamentele keuzes die het kabinet samen met de bestuurlijke partners en uw Kamer zal moeten maken.
Nu de verbreding van de snelwegen bij Utrecht en het toevoegen van extra wegverkeer voorlopig geen optie is vragen wij hierbij wat u gaat doen om de bereikbaarheid op een emissievrije manier te verbeteren? Komen alternatieve opties, zoals het verbeteren van het openbaar vervoer (ov) en de fietsinfrastructuur weer in beeld? Komen maatregelen, die de verkeergroei niet accommoderen, maar juist verminderen of spreiden, zoals rekeningrijden, weer in beeld?
In de uitwerking van het programma U-Ned werkt het rijk samen met de regio aan een adaptieve aanpak op het gebied van wonen, werken, leefbaarheid en mobiliteit waardoor Utrecht nu én straks haar economische belofte als gezonde metropoolregio waarmaakt en de draaischijffunctie voor Nederland behoudt. Hiervoor is de Ring Utrecht van groot belang. Ondanks de vernietiging van het Tracébesluit ligt er nog steeds een opdracht om de regio bereikbaar te houden. De urgentie en noodzaak om het probleem aan te pakken is nog steeds aanwezig.
Binnen de projectdoelstellingen en de eisen van de natuurwetgeving zal daarom verder gewerkt worden aan een oplossing voor de stikstofproblematiek voor de Ring Utrecht en bereid ik een nieuw Tracébesluit voor. Vanuit de afspraken die binnen het klimaatakkoord gemaakt zijn zal het kabinet, ten behoeve van de volgende kabinetsformatie, een aantal varianten van betalen naar gebruik onderzoeken. Het is aan een nieuw kabinet om een besluit te nemen over een eventuele invoering.
Bent u bereid de verlaging van de snelheid op de ring Utrecht naar 80 km/u te overwegen, waarmee voldoende capaciteit binnen de huidige bak een optie is, conform de resultaten van extern onderzoek?2
Er is in het verleden diverse keren gekeken naar een mogelijkheid zonder de bak te verbreden, met minder rijstroken (2x6 ipv 2x7), waarbij de snelheid omlaag gaat naar 80 km/uur en waarbij het ontweven van rijrichtingen in stand blijft.
De commissie Schoof heeft geconcludeerd dat er géén veilige oplossing mogelijk is binnen de bestaande bak. In hoofdstuk 5 van de Gids van netwerkanalyse tot Ontwerp Tracébesluit staat beschreven waarom de commissie Schoof tot deze conclusie kwam. De belangrijkste argumenten voor 2x7 zijn verkeersveiligheid, met name ten aanzien van de vele weefbewegingen, en de specifieke dwangpunten (de twee spoorviaducten, de ligging van de folie en de bak) die leiden tot een heel specifiek ontwerp.
Bent u bereid om op korte termijn wel te starten met de «minder hinder»-maatregelen, die voorzien waren voor tijdens de werkzaamheden, zoals bijvoorbeeld automobilisten te adviseren om -voor wie dat mogelijk is- op andere tijden te reizen, een alternatief vervoermiddel te kiezen of thuis te werken? Bent u bereid op korte termijn ook andere maatregelen te nemen die tijdens werkzaamheden vaak gebruikt worden om binnen de bestaande capaciteit doorstroming op peil te houden, zoals het verlagen van de snelheid en het versmallen van rijbanen?3
De financiering van minder hinder maatregelen is specifiek gekoppeld aan werkzaamheden. Uw Kamer heeft door de aangenomen motie Hoogland/Visser (Kamerstuk 29 398, nr. 519) besloten dat het toepassen van spitsmijden alleen in geval van groot onderhoud, wegwerkzaamheden en activiteiten vooruitlopend op wegwerkzaamheden toegestaan is.
Daarnaast is de korte termijn aanpak voor bereikbaarheid een onderdeel van het programma U-Ned.
Welke voorbereidende werkzaamheden zijn inmiddels uitgevoerd? Heeft dit onherstelbare schade aan natuur en landschap aangericht? Worden deze voorbereidende werkzaamheden nu gestaakt? Wat hebben deze werkzaamheden en de totale voorbereiding van dit project tot nu toe gekost?
Er zijn voorbereidende werkzaamheden gestart, onder andere op het gebied van grondverwerving en het verleggen van kabels en leidingen. Bestaande processen/activiteiten worden afgerond. Er worden geen nieuwe processen/ activiteiten gestart. Er is geen onherstelbare schade aan natuur en landschap aangericht. De totale kosten die tot op heden zijn gemaakt tellen op tot circa € 50 mln.
Wat gaat er met de voor dit project gereserveerde fondsen gebeuren? Worden deze toegevoegd aan de overschotten op de infrastructuurbegroting of ingezet voor projecten die niet voor meer luchtvervuiling zorgen?
De Raad van State heeft het Tracébesluit vernietigd. Dit betekent echter niet dat het project niet verder uitgevoerd wordt. Binnen de projectdoelstellingen en de eisen van de natuurwetgeving zal verder gewerkt worden aan een oplossing voor de Ring Utrecht.
Worden de onderdelen van het project die onomstreden zijn en waarvoor geen wijziging van het tracébesluit nodig is, zoals de natuurcompensatie of de betere geluidsschermen, wel uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
De maatregelen voor natuur en geluid zijn onderdeel van het Tracébesluit dat door de Raad van State is vernietigd. Daarmee is de grondslag om deze maatregelen te nemen komen te vervallen. Er wordt een nieuw besluit voor de Ring Utrecht voorbereid, waarin de maatregelen voor natuur en geluid een plek krijgen.
Welke andere projecten die leiden tot extra stikstofemissies zijn nu in voorbereiding? Welke hiervan lopen eveneens het risico om door de uitspraak van de Raad van State te worden belemmerd? Ben u van plan dit risico voor elk project te nemen of gaat u de conclusies van deze zaak toepassen op alle lopende projecten?
Een overzicht van IenW-projecten die mogelijk gevolgen ondervinden van de PAS-uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is opgenomen bij de brief die de Minister van LNV u 13 september j.l. heeft doen toekomen (Kamerstuk 32 670, nr. 165).
Mogelijke gevolgen kunnen uiteenlopen van vertraging in besluitvorming en/of realisatie, hogere kosten voor onderzoek, het treffen van extra mitigerende of compenserende maatregelen of een andere wijze van uitvoering van het project.
Deze gevolgen zullen per project worden bezien. Het is altijd de bedoeling geweest om recht te doen aan de bescherming van Natura 20000-gebieden, dit is niet nieuw. Uit de uitspraak volgt dat het PAS niet langer als onderbouwing kan worden gebruikt voor tracébesluiten. De PAS-uitspraak betekent niet dat er helemaal geen activiteiten meer mogelijk zijn die stikstof veroorzaken. Deze zijn wel mogelijk met een individuele projectspecifieke beoordeling die voldoet aan de randvoorwaarden, zoals beschreven in de nadere reactie van de Minister van LNV op de PAS-uitspraak d.d. 11 juni 2019 (Kamerstuk 32 670, nr. 147).
Kosten gerelateerd aan de sociale zekerheid van allochtonen |
|
Emiel van Dijk (PVV), Sietse Fritsma (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden van uw ambtsvoorganger1 op de schriftelijke vragen van het lid Fritsma van 10 jaar geleden – 17 juli 2009- over de kosten die voortvloeien uit de aanwezigheid van (niet-westerse) allochtonen in Nederland? Bent u bereid deze vragen nu wel van een gedegen inhoudelijk en financieel antwoord te voorzien?
Ja, de eerder gestelde vragen zijn mij bekend. Als altijd stuur ik u een zorgvuldige beantwoording.
Kunt u aangeven welk deel van alle voorzieningen (zoals bijstand en remigratie uitkeringen), volksverzekeringen en werknemersverzekeringen aangewend wordt voor (niet westerse) allochtonen, gelet op het aandeel van deze groep in de bevolking, de oververtegenwoordiging van deze groep in bijvoorbeeld de bijstand, de gezinssamenstelling en leeftijdsopbouw van deze groep (die van invloed is op bijvoorbeeld de kinderbijslag)?
Het CBS stelt jaarlijks cijfers beschikbaar over het gebruik van socialezekerheidsregelingen naar herkomst. Het meest recente complete beeld van het gebruik van uitkeringen betreft september 2017.
In onderstaande analyse van het gebruik van uitkeringen worden twee leeftijdsgroepen onderscheiden: van 15 jaar tot de AOW-leeftijd (in 2017: 65 jaar en 9 maanden) en boven de AOW-leeftijd.
De Nederlandse bevolking van 15 jaar tot AOW-leeftijd wordt gecategoriseerd naar hun arbeidsmarktstatus: Werk, Uitkering en Geen werk of uitkering.
Onder de categorie «werk» vallen personen die op de laatste vrijdag van september van het verslagjaar 2017 wonen in Nederland, en een inkomensbron hebben uit arbeid als werknemer, arbeid als zelfstandige of als overig-arbeider. Onder de categorie «uitkering» vallen personen die inkomen hebben uit een bijstandsuitkering, arbeidsongeschiktheidsuitkering of ziektewet, dan wel een werkloosheidsuitkering. Onder de subcategorie «sociale voorzieningen overig» worden personen gerekend die inkomen hebben uit de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW); de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ); het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz); de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorzieningen jonggehandicapten (Wajong); Oorlogs- en verzetspensioenen alsmede niet nader te bepalen overige uitkeringen. Onder de categorie «geen werk of uitkering» vallen personen waarvan geen inkomen uit werk of uitkering bekend is.
In 2017 hadden 413 duizend personen zowel werk als een uitkering. Van deze groep had 75,8 procent geen migratieachtergrond (313 duizend personen), 9,6 procent een westerse migratieachtergrond (40 duizend personen) en 14,6 procent een niet-westerse migratieachtergrond (60 duizend personen).
Onderstaande CBS-tabellen geven het algemene beeld van de Nederlandse bevolking van 15 jaar tot AOW-leeftijd, verdeeld naar belangrijkste inkomensbron en naar migratieachtergrond over 2017, in absolute aantallen en percentages.
Personen zonder migratieachtergrond
Personen met een westerse migratieachtergrond
Personen met een niet-westerse migratieachtergrond
Totaal
6.623
816
894
8.333
882
137
381
1.400
w.v.
AO en ziektewet
381
51
91
523
Bijstand
179
44
234
456
WW
153
25
27
205
Sociale voorzieningen overig
197
21
38
256
1.012
241
341
1.594
8.516
1.194
1.616
1.1326
Bron: CBS
Personen zonder migratieachtergrond
Personen met een westerse migratieachtergrond
Personen met een niet-westerse migratieachtergrond
Totaal
77,8%
68,4%
55,3%
73,6%
10,4%
11,5%
23,6%
12,4%
w.v.
AO en ziektewet
4,5%
4,3%
5,6%
4,6%
Bijstand
2,1%
3,7%
14,5%
4,0%
WW
1,8%
2,1%
1,7%
1,8%
Sociale voorzieningen overig
2,3%
1,8%
2,3%
2,3%
11,9%
20,2%
21,1%
14,1%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
Bron: CBS
In 2017 ontvingen 381.000 personen met een niet-westerse migratieachtergrond een uitkering. Dit is 23,6 procent van alle personen met een niet-westerse migratieachtergrond in deze leeftijdsgroep. Bij de personen zonder migratieachtergrond ging het om 882.000 personen (10,4%) en bij personen met een westerse migratieachtergrond waren het 137.000 personen (11,5%) die een uitkering ontvingen.
Tabel 3 geeft de verdeling van de verschillende uitkeringspopulaties weer.
Personen zonder migratieachtergrond
Personen met een westerse migratieachtergrond
Personen met een niet-westerse migratieachtergrond
Totaal
65,3%
9,7%
24,9%
100,0%
w.v.
AO en ziektewet
74,1%
9,6%
16,3%
100,0%
Bijstand
39,8%
9,6%
50,5%
100,0%
WW
75,1%
12,0%
12,9%
100,0%
Sociale voorzieningen overig
78,2%
8,0%
13,7%
100,0%
Bron: CBS
In de gehele bevolking van 15 jaar tot AOW-leeftijd heeft 75,2% geen migratieachtergrond, 14,3% een niet-westerse migratieachtergrond en 10,5% een westerse migratieachtergrond. De verdeling per type uitkering wijkt hier het meest van af bij bijstandsuitkeringen. Van de totale bijstandspopulatie in 2017 bestond 50,5% uit personen met een niet-westerse migratieachtergrond, 39,8% waren personen zonder migratieachtergrond en 9,6% personen met een westerse migratieachtergrond.
Bij de cijfers moet, net zoals in 2009, worden opgemerkt dat personen met een (niet-westerse) migratieachtergrond een zeer gemêleerde groep vormen, zowel naar migratiemotief, herkomstland, persoonskenmerken (leeftijd, opleidingsniveau en taalbeheersing), als verblijfsduur.
Personen zonder migratieachtergrond
Personen met een westerse migratieachtergrond
Personen met een niet-westerse migratieachtergrond
Totaal
2.650
294
112
3.056
127
85
106
318
w.v.
Aanvullend bijstand
4
8
34
46
Bron: CBS
Personen zonder migratieachtergrond
Personen met een westerse migratieachtergrond
Personen met een niet-westerse migratieachtergrond
Totaal
86,7%
9,6%
3,7%
100,0%
39,9%
26,8%
33,3%
100,0%
w.v.
Aanvullend bijstand
8,4%
16,7%
74,9%
100,0%
Bron: CBS
Van de 3.056.000 in Nederland wonende AOW-gerechtigden die in 2017 AOW ontvingen, waren er circa 112.000 ouderen met een niet-westerse migratieachtergrond (3,7% van het totaal), circa 294.000 ouderen met een westerse migratieachtergrond (9,6% van het totaal) en circa 2.650.000 ouderen zonder migratieachtergrond (86,7% van het totaal).
Als iemand buiten Nederland gewoond of gewerkt heeft, dan is de persoon mogelijk niet verzekerd geweest en kan het AOW-pensioen lager uitvallen. Voor elk jaar dat een persoon niet verzekerd is, wordt 2% gekort op het AOW-pensioen. In 2017 werden circa 106.000 personen met een niet-westerse migratieachtergrond gekort op hun AOW (33,3% van het totaal). Bij de ouderen met een westerse migratieachtergrond ging het om circa 85.000 personen (26,8% van het totaal) en bij ouderen zonder migratieachtergrond ging het om circa 127.000 personen (39,9% van het totaal).
Een groep van circa 46.000 in Nederland wonende AOW-ers met een gekorte AOW, ontvangt aanvullend een AIO-uitkering (bijstand voor ouderen). Hiervan valt 74,9% (34.000 personen) onder de categorie personen met een niet-westerse migratieachtergrond, 16,7% (8.000 personen) onder de categorie personen met een westerse migratieachtergrond en 8,4% (4.000 personen) onder de categorie personen zonder migratieachtergrond.
Het percentage van de geëxporteerde AOW-uitkering dat naar ouderen met een (westerse of niet-westerse) migratieachtergrond gaat, is net zoals in 2009 onbekend.
Artikel 13 (x € 1 mln.)
2014
2015
2016
2017
2018
Facilitering remigratiewet
39
45
44
43
42
Het doel van de Remigratiewet is om personen, die niet zelf hun remigratie kunnen bekostigen en waarvoor het Rijk een bijzondere verantwoordelijkheid2 heeft, onder strikte voorwaarden tegemoet te komen door hen een voorziening te bieden om vrijwillig terug te gaan naar hun land van herkomst. Er is een uitfasering van toepassing voor deze wet: vanaf 2025 zijn nieuwe aanvragen voor een remigratie uitkering niet meer mogelijk.
De kosten hebben betrekking op een maandelijkse remigratie uitkering en tegemoetkoming ziektekosten. Op dit moment maken 14.000 personen, inclusief personen met een nihil uitkering, gebruik van deze regeling.
Kunt u aangeven wat de weerslag hiervan is op de kosten die hierdoor ten aanzien van (niet westerse) allochtonen worden gemaakt, inclusief uitvoeringskosten van bijvoorbeeld UWV?
De totale kosten van de sociale zekerheid in Nederland bedragen in 2019 ruim € 81 miljard. Van die € 81 miljard, betreft iets minder dan de helft (€ 39 miljard) de AOW, ruim € 13 miljard de arbeidsongeschiktheidsregelingen, bijna € 10 miljard werkloosheidsregelingen en bijstand, € 9 miljard de kind- en kinderopvangregelingen en ca. € 3 miljard overige uitkeringen (o.m. Anw, ZW, Wazo). Uitvoering van de sociale zekerheid en re-integratie kosten elk ca. € 2 miljard. Andere SZW-gerelateerde uitgaven betreffen onder meer uitgaven aan de Wet tegemoetkoming loondomein (Wtl). Het CBS heeft geen gegevens over de kosten van het gebruik van de sociale zekerheid uitgesplitst naar personen met en zonder (niet-westerse) migratieachtergrond.
De aandelen personen met een migratieachtergrond in de populaties van de verschillende socialezekerheidsregelingen (zie ook de beantwoording vraag 2) kunnen niet één-op-één worden doorvertaald in kosten. Immers, de hoogte van WAO-, WIA en WW-uitkeringen is afhankelijk van het oude loon. Aangezien personen met een migratieachtergrond een gemiddeld lager loon verdienen dan personen zonder migratieachtergrond, zijn hun WAO-, WIA- en WW-uitkeringen lager dan gemiddeld. Een soortgelijke redenatie geldt voor de hoogte van de AOW-uitkering die afhankelijk is van het aantal jaren dat iemand in de 50 jaar voorafgaande aan de AOW-leeftijd in Nederland heeft gewoond. De gemiddelde AOW-uitkering van personen met een migratieachtergrond is daardoor lager dan die van personen zonder migratieachtergrond.
Voor het antwoord op de vraag naar de opbrengsten van personen met een (niet-westerse) migratieachtergrond wordt verwezen naar de begeleidende brief. (Kamerstuk 30 573, nr. 176)
Wat is het totaal van de overige SZW-gerelateerde kosten die, gelet op eerdergenoemde factoren, voor (niet westerse) allochtonen worden gemaakt?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhouden bedoelde kosten zich tot de opbrengsten die bedoelde groep oplevert op het terrein van SZW?
Zie antwoord vraag 3.
Welke gegevens heeft u betrokken bij de bepaling van het aandeel van niet- westerse allochtonen in de bevolking, de oververtegenwoordiging van deze groep in bijvoorbeeld de bijstand, de gezinssamenstelling en leeftijdsopbouw van deze groep?
Voor de beantwoording van de Kamervragen zijn de cijfers van het CBS3 geraadpleegd en de Rijksbegroting.
Kunt u de kosten uitsplitsen naar: dit jaar, de afgelopen 5 jaar en (geprognosticeerd) het komende jaar en de komende 5 jaar?
Zie het antwoord op vragen 3,4 en 5
Indien de hier gevraagde kosten niet exact zijn vast te stellen, wat is hier de reden van en kunt u in ieder geval een reële schatting maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Duizenden veehouders nog in ongewis over fosfaatrechten’ |
|
Helma Lodders (VVD), Jaco Geurts (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Duizenden veehouders nog in ongewis over fosfaatrechten»?1
Ja.
Wat vindt u van de situatie dat nog steeds duizenden veehouders in het ongewisse zijn over de toewijzing van fosfaatrechten en van de onzekerheid die dit zowel bedrijfsmatig als privé met zich meebrengt?
Ik begrijp dat de afwachting van een beslissing op bezwaar of beroep voor veehouders onzekerheden met zich brengt. RVO.nl handelt de bezwaarschriften zo snel mogelijk af. Dit moet wel zorgvuldig gebeuren. Het actuele beeld d.d. 2 september 2019 is dat er 8.677 bezwaren zijn ingediend. Hiervan zijn er 7.147 afgehandeld. Er zijn nog 1.530 bezwaren in behandeling. Er is nog altijd een instroom van nieuwe bezwaarschriften, maar de voorraad van het aantal bezwaarschriften dat in behandeling is daalt.
Circa 45% van de nog openstaande bezwaarschriften vergt een beoordeling of er sprake is van een individuele disproportionele last. Het overige deel van de bezwaren is afkomstig uit de vleesveesector. Hier speelt het vraagstuk welke runderen vallen onder de definitie van melkvee in de Meststoffenwet, waarover het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) recent enkele uitspraken heeft gedaan.
Binnen de groep van 1.530 bezwaarschriften die nog in behandeling zijn, zijn er 368 bezwaarschriften waarbij een landbouwer heeft aangegeven dat er sprake is van een knelgeval. Deze dossiers overlappen, met uitzondering van 31 stuks, met de hierboven genoemde categorieën. De beoordeling van het knelgeval wordt meegenomen in de afhandeling van het bezwaarschrift. Er zijn binnen deze groep van 368 ondernemers nog 7 bezwaarschriften waarbij een landbouwer nog gegevens dient aan te leveren voor de beoordeling van het knelgeval. Met alle 7 ondernemers is goed overleg en zijn individuele afspraken gemaakt over de termijn voor het aanleveren van de benodigde gegevens.
Het beeld van de beroepsprocedures is dat er 1.513 beroepen zijn ingediend (stand van zaken 2 september 2019). Hiervan zijn er 482 afgehandeld. Er zijn nog 1.031 beroepen in behandeling bij het CBb. Het kabinet heeft extra middelen ter beschikking gesteld om deze zaken zo snel mogelijk af te handelen, zonder daarbij de zorgvuldigheid uit het oog te verliezen. Het CBb hanteert hiertoe sinds begin dit jaar een projectmatige aanpak, waarbij vergelijkbare zaken zo veel mogelijk gezamenlijk worden opgepakt.
Is u bekend dat melkveehouders bericht ontvangen dat de herbeoordeling niet tegelijkertijd met het lopende bezwaarschrift behandeld wordt en dat dat betekent dat de bezwaarprocedure stil komt te liggen tijdens de periode dat het aantal fosfaatrechten opnieuw beoordeeld wordt? Kunt u aangeven hoeveel tijd de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) kan gebruiken om deze herbeoordeling plaats te laten vinden?
Het CBb heeft op 16 april 2019 en 25 juni 2019 uitspraken gedaan over de definitie van melkvee in de Meststoffenwet. De uitleg daarvan zoals gegeven in de beleidsregel bleek ten opzichte van de definitie in de Meststoffenwet te beperkt. Er zijn 1.045 lopende bezwaar- en beroepsprocedures die door deze uitspraken worden getroffen. Deze veehouders zullen een nieuw besluit ontvangen van RVO.nl. Voor een deel zal daarmee het probleem opgelost zijn. Voor veehouders die nog andere punten van bezwaar hadden, kan de lopende procedure na ontvangst van het nieuwe besluit worden voortgezet. De herbeoordeling is naar verwachting in het najaar van 2019 gereed.
Wat is de reden dat de herbeoordeling niet tegelijkertijd met de bezwaarprocedure wordt afgehandeld?
Zorgvuldigheid staat voorop bij het behandelen van de diverse procedures. Door eerst een nieuw besluit te nemen naar aanleiding van de uitspraken van het CBb, kunnen bezwaren tegen dit nieuwe besluit worden meegenomen in de lopende bezwaarprocedure en wordt voorkomen dat een landbouwer pas in beroep bezwaren kan uiten tegen het nieuwe besluit. Zodra een landbouwer een nieuw besluit heeft ontvangen, neemt RVO.nl contact op om afspraken te maken over de verdere afhandeling van het bezwaarschrift.
In het verslag van een schriftelijk overleg over de fosfaatrechtenregeling (Kamerstuk 33 037, nr. 359) stelt u dat een deel van de bezwaarmakers een beroep heeft gedaan op de knelgevallenregeling, en dat deze bezwaarmakers één besluit ontvangen waarin de zaken tezamen worden beoordeeld; kunt u aangeven hoeveel van de nog 1.672 lopende bezwaarprocedures een beroep hebben gedaan op de knelgevallenregeling? Komen deze gevallen boven op de zeven knelgevallen die nog beoordeeld moeten worden?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 2.
In het overzicht uit het eerder genoemde schriftelijk overleg wordt aangegeven dat 2.820 bedrijven zijn aangemeld voor de knelgevallenregeling, en dat voor 708 bedrijven de knelgevallenregeling geheel of gedeeltelijk is toegekend; kunt u aangeven hoeveel bedrijven te horen hebben gekregen dat zij niet in aanmerking komen voor de knelgevallenregeling? Zijn die zaken daarmee afgehandeld? Zo nee, hoeveel zaken lopen er nog?
Van de 2.820 bedrijven die zich hebben aangemeld, zijn er 703 geheel of gedeeltelijk toegekend en 1804 bedrijven hebben een afwijzing ontvangen. 14 ondernemers zijn in bezwaar gegaan tegen de beslissing over hun knelgeval. Tegen een toewijzing of een afwijzing in de bezwaarprocedure kan een landbouwer in beroep. In mijn antwoord op vraag 2 heb ik aangegeven dat er 368 lopende bezwaarschriften zijn waarin de ondernemer (alsnog) heeft aangegeven dat er sprake is van een knelgeval. Dit aantal van 368 omvat de 14 ondernemers die in bezwaar zijn gegaan tegen een eerdere beslissing over hun knelgeval.
Kunt u aangeven welke procesafspraken er gemaakt zijn met de bezwaarmakers?
Er zijn procesafspraken gemaakt met diverse gemachtigden en ondernemers over de termijn van het aanleveren van aanvullende informatie ter onderbouwing van het bezwaarschrift. In de meeste van deze afspraken is ook een termijn aangegeven waarbinnen de beslissing op bezwaar kan worden verwacht.
Wanneer bent u voornemens om (in lijn met de procesafspraken) veehouders duidelijkheid te bieden?
De grote hoeveelheid bezwaarschriften dient zorgvuldig te worden beoordeeld. Ik zie de gemaakte procesafspraken als leidraad voor de afhandeling van de bezwaarschriften.
Wat is de reden dat de beoordeling van de zeven bedrijven die in aanmerking willen komen voor de knelgevallenregeling uitblijft? Tot welke termijn kunnen de bedrijven de ontbrekende gegevens aanleveren? Klopt het dat deze bedrijven geen verdere bezwaarprocedures hebben lopen?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 2.
De berichten ‘Invloed IS op Haags jeugdwerk’ en ‘De Marokkanen nemen in dit buurthuis de boel over’ |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Invloed IS op Haags jeugdwerk» en «De Marokkanen nemen in dit buurthuis de boel over»?1
Ja.
Onderschrijft u de observaties in het artikel aangaande het proces van islamisering en de gevaren daarvan, en erkent u dat het beter was geweest wat beter naar de PVV te luisteren de afgelopen 15 jaar? Zo nee, waarom niet?
Nee. Deze vraag omtrent een proces van islamisering gaat uit van een veronderstelling die ik niet onderschrijf en die niet is gebaseerd op de in de artikelen geciteerde anonieme bronnen. Ik maak mij wel zorgen over kwetsbare jongeren die worden beïnvloed door radicaal gedachtegoed. Zeker als dat onder invloed van een jongerenwerker zou gebeuren.
Bent u bereid om voor alle verantwoordelijken in dit debacle strafontslag te regelen, de welzijnsorganisatie Xtra op te heffen, buurthuis De Burcht te sluiten en alle subsidies die zogenaamd deradicalisering tot doel hebben te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Nee. In januari 2018 heeft de politie de burgemeester van Den Haag middels een bestuurlijke rapportage geïnformeerd over een jongerenwerker bij Zebra Welzijn (onderdeel van welzijnsorganisatie Xtra) met radicaal gedachtengoed, die dit ook actief uitdraagt. Deze informatie heeft de gemeente direct besproken met Zebra Welzijn. Hierna heeft Zebra Welzijn afscheid genomen van deze jongerenwerker. Op 2 augustus jl. heeft het college van burgemeester en wethouders de gemeenteraad van Den Haag per brief geïnformeerd over de signalen van mogelijk radicaal gedachtegoed en de genomen maatregelen.
In zijn algemeenheid kan ik stellen dat gezien het huidige dreigingsbeeld investeringen in deradicalisering gewenst zijn. Gemeenten worden hierin vanuit het rijk op verschillende manieren ondersteund. Ik zie geen aanleiding voor de gesuggereerde maatregelen en ben niet bereid om subsidies voor deradicalisering te beëindigen.
Bent u bereid de Schilderswijk en Transvaal (en daarna andere wijken in Nederland waar deze problemen spelen) desnoods met behulp van het leger uit te kammen op zoek naar jihadisten, jihadsympathisanten, ronselaars, wapens en IS(-lam)-propaganda? Zo nee, waarom niet?
Nee. Dit zou een disproportionele maatregel zijn die in strijd is met de basiswaarden en grondprincipes van onze democratische rechtsstaat.
Bent u bereid om jihadisten, jihadsympathisanten en ronselaars voor de jihad op te pakken, (preventief) op te sluiten, te denaturaliseren en daarna voorgoed het land uit te zetten? Zo nee, waarom niet?
De overheid doet er, binnen de grenzen van onze rechtsstaat, alles aan om de jihadistische dreiging tegen te gaan. Op 18 april 2019 is een rapportage naar uw Kamer verstuurd, waarin de inzet in het kader van de integrale aanpak van terrorisme en extremisme sinds eind 2017 tot april 2019 werd gepresenteerd.2 De mix van zowel preventieve als meer repressieve maatregelen die de aanpak biedt, geeft het kabinet de mogelijkheid om indien nodig de inzet bij te stellen op basis van actuele ontwikkelingen.
Administratieve detentie, in de zin van een soort preventieve detentie, is niet één van de in artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) genoemde gevallen waarin vrijheidsontneming mogelijk is. Het zomaar preventief opsluiten van personen past niet in onze rechtsstaat. Het Nederlanderschap kan o.a. worden ingetrokken van personen die onherroepelijk zijn veroordeeld voor een terroristisch misdrijf als genoemd in artikel 14, tweede lid aanhef en onder b, Rijkswet op het Nederlanderschap. Om staatloosheid te voorkomen is een van de voorwaarden dat de persoon naast de Nederlandse nationaliteit een tweede nationaliteit heeft.
Bent u bereid de moskeeën, islamitische organisaties en islamitische scholen waar de betrokkenen aan verbonden zijn per direct te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit zou een disproportionele maatregel zijn die in strijd is met de basiswaarden en grondprincipes van onze democratische rechtsstaat. Twee kernelementen van onze democratische rechtsstaat die grondwettelijk zijn vastgesteld, zijn de vrijheid van godsdienst en gelijke behandeling van religies.
Het kabinet zet zich in voor deze en andere vrijheden.
Bent u tot slot bereid om te stoppen met alle diversiteitsbeleid, inclusiviteitsbeleid, acceptatiebeleid en andere softe politiek-correcte deug-onzin die uiteindelijk tot monoculturele islamitische wijken leidt te stoppen en de Nederlandse wet en harde handhaving daarvan weer te doen gelden in de betreffende wijken, desnoods met behulp van het leger? Zo nee, waarom niet?
Nee. Integratie is van essentieel belang voor zowel mensen zelf als de Nederlandse samenleving. Het vereist zowel het nemen van eigen verantwoordelijkheid, als een samenleving die iedereen de kans biedt zijn talenten te ontplooien. Doelstelling is dat iedereen meedoet, door de taal te leren, aan het werk te zijn, actief deel te nemen aan onze samenleving en de Nederlandse vrijheden en gelijkheden – verankerd in onze Grondwet – te respecteren.
Het bericht ‘Geen gemeentepolis meer voor Heerder minima: we zijn teleurgesteld en kwaad’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van bovenstaand bericht?1
Ja.
Herinnert u zich de vragen over het destijds door Menzis eenzijdig aanzeggen van het beëindigen van de zorgpolis voor duizenden minima als ook uw antwoorden daarop van 10 september 2018?2
Ja.
In de hierboven bedoelde antwoorden geeft u het belang aan van een «ordentelijk proces»: wat hebben de in dezen betrokken uitkeringsgerechtigden aan een proces dat als eindresultaat heeft dat zij geen aanspraak meer kunnen maken op een voor hen aantrekkelijke zorgpolis?
Menzis heeft de gemeente in kwestie twee jaar de tijd gegeven. Dat vind ik een keurige termijn voor gemeenten om te kijken naar alternatieven. Een andere verzekeraar als aanbieder van een gemeentepolis is een optie. Maar ook kunnen gemeenten kijken naar alternatieven voor de gemeentepolis zoals betalingsregelingen buiten de gemeentepolis of bijv. via het aanbieden van keuzeondersteuning of een voorzieningenwijzer, waarbij mensen individueel ondersteund worden bij het kiezen van de best passende polis en soms nog andere zaken zoals energie en toeslagen.
Hierbij vind ik het van belang te benadrukken dat de gemeentepolis lang niet altijd en voor iedereen de meest aantrekkelijke en best passende polis is. Hoe aantrekkelijk de gemeentepolis is hangt sterk af van de aangeboden polis, de gemeentelijke bijdrage en of het aanbod past bij de verzekerde. Het is daarom voor alle verzekerden verstandig om goed te kijken of andere polissen voordeliger of beter passend zijn.
Kunt u zich voorstellen dat het zonder een polis zoals hier aan de orde, juist mensen die aangewezen zijn op een uitkering extra treft als zij een individuele polis moeten gaan afsluiten? Vindt u dat een goede zaak?
Uiteraard hecht ik aan een goede samenwerking tussen gemeenten en verzekeraars. Ik zie de gemeentelijke collectiviteit hiervoor echter als een middel en geen doel op zich. Hierbij is van belang dat een gemeentepolis niet per se voor iedereen een voordelige polis is. Meestal biedt de gemeentepolis zeer uitgebreide aanvullende verzekeringen, terwijl een individuele verzekerde daar niet per se nut van heeft. Daarnaast wordt vaak het verplichte eigen risico herverzekerd. Dit kan prettig zijn voor sociale minima, omdat de financiële onzekerheid wordt weggenomen en mogelijke financiële problemen worden voorkomen. Maar hier hangt ook een prijskaartje aan (soms meer dan 300 euro per jaar). Individuele polissen zijn meestal goedkoper dan de gemeentepolis. Ook zijn andere collectiviteiten vaak voor handen, die beter kunnen beter passen bij de verzekerde. Het is daarom juist voor deze verzekerden verstandig goed te kijken welke polis het best passend is. Vanwege de acceptatieplicht worden alle verzekerden overal geaccepteerd, als ze willen ook bij de verzekeraar die voorheen de gemeentepolis aanbood.
Wat vindt u ervan dat geen enkele zorgverzekeraar bereid is gebleken (via hun gemeente) een collectieve polis aan de uitkeringsgerechtigden in kwestie aan te bieden?
Er zijn verschillende redenen waarom enkele verzekeraars zich terugtrekken uit gemeenten. Één van de redenen is dat de samenwerking tussen de gemeenten, verzekeraar, aanbieders en bijvoorbeeld het zorgkantoor moeilijker tot stand komt buiten het kernwerkgebied van de verzekeraar. Het is primair een verantwoordelijkheid van gemeenten en verzekeraars zelf om samenwerking voor specifieke doelgroepen vorm te geven. Ik heb gemeenten meerdere keren opgeroepen kritisch te kijken naar de invulling van de gemeentepolis, de effectiviteit en eventuele alternatieven.
Vindt u het terecht dat gemeenten zo de mogelijkheid wordt onthouden hun inwoners die aangewezen zijn op een uitkering een collectieve zorgpolis aan te bieden, respectievelijk dat deze inwoners een dergelijke collectieve polis wordt onthouden?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 4 zie ik de gemeentepolis niet als doel op zich. Gemeenten hebben bovendien alternatieven voor de gemeentepolis zoals het aanbieden van betalingsregelingen buiten de gemeentepolis of bijvoorbeeld via het aanbieden van keuzeondersteuning of een voorzieningenwijzer, waarbij mensen individueel ondersteund worden bij het kiezen van de best passende polis en soms nog andere zaken zoals energie en toeslagen. Meer in algemeen is het voor alle verzekerden verstandig om goed te kijken of andere polissen voordeliger of beter passend zijn bij de zorgvraag.
Vindt u het getuigen van een goede invulling van de verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars in dezen als zij door het niet willen aanbieden van een collectieve zorgpolis welbewust het risico creëren dat mensen zich niet (dan wel onvoldoende) verzekeren, dat eerder en grotere betalingsachterstanden ontstaan en/of mensen zorg gaan mijden?
De gemeentepolis is geen doel op zich. Zoals in mijn antwoord op overige vragen aangegeven is de gemeentepolis niet perse voor iedereen binnen de doelgroep de best passende polis. Hoe aantrekkelijk de gemeentepolis voor een verzekerde is hangt sterk af van de aangeboden polis, de gemeentelijke bijdrage en of het aanbod past bij de verzekerde. Vaak biedt de gemeentepolis zeer uitgebreide aanvullende verzekeringen en herverzekering van het verplichte eigen risico. Dit maakt de polis duurder.
Verder zijn er alternatieve instrumenten voor gemeenten om minima te ondersteunen, zoals via keuzeondersteuning of bijv. via het aanbieden van keuzeondersteuning of een voorzieningenwijzer, waarbij mensen individueel ondersteund worden bij het kiezen van de best passende polis en soms nog andere zaken zoals energie en toeslagen. In alle gevallen blijven mensen verzekerd aangezien iedereen verzekeringsplichtig is en elke zorgverzekeraar acceptatieplicht heeft. Daarnaast ontvangen lage inkomens zorgtoeslag om de premie voor hen betaalbaar te houden. Ook bieden verzekeraars steeds meer mogelijkheden tot betalingsregelingen, ook buiten de gemeentelijke collectiviteiten om. Bij iedere zorgverzekeraar is het mogelijk om het verplichte eigen risico gespreid te betalen, dan wel vooraf, dan wel achteraf. Op deze manier leidt gebruik maken van zorg niet tot een hoge rekening die ineens betaald moet worden. Tot slot kunnen gemeenten maatwerk bieden in (financiële) ondersteuning.
Vindt u het een (op zijn minst morele) verplichting van zorgverzekeraars in Nederland om mensen die aangewezen zijn op een uitkering via hun gemeente in de gelegenheid te stellen deel te nemen aan een collectieve zorgpolis en zich zo te verzekeren van afdoende zorg tegen een lagere prijs? Deelt u de mening dat indien dat wordt gewenst, elke gemeente een dergelijke polis moet kunnen aanbieden (als ook dat steeds een of meerdere zorgverzekeraars daarvoor een contract zouden moeten afsluiten)?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid met Zorgverzekeraars Nederland dan wel met individuele zorgverzekeraars in gesprek te gaan om alsnog de totstandkoming van een collectieve zorgpolis als hier aan de orde en als hiervoor onder 8 bedoeld tot stand te laten komen?
Nee. Zoals eerder gezegd vind ik dit een zaak van gemeenten en verzekeraars en is het afsluiten van collectieve zorgpolis voor gemeenten geen doel op zich.
Als uw antwoord op vraag 9 ontkennend is, kunnen gemeenten die dan noodgedwongen naar gelijkwaardige alternatieven op zoek moeten, rekenen op een tegemoetkoming uwerzijds als daarmee hogere kosten gemoeid zijn (gelet op de tekorten in het sociaal domein waarmee de meeste gemeenten kampen)?
Bij het afschaffen van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (WTCG) en Compensatie eigen risico (CER) is een bedrag (268 mln structureel) naar gemeenten overgegaan. Dit bedrag is door gemeenten voor een belangrijk deel gebruikt voor collectiviteiten, maar kan ook voor alternatieven aangewend worden.
Het bericht ‘Vernieuwing Leeghwaterbrug opnieuw maanden vertraagd’ |
|
Rudmer Heerema (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vernieuwing Leeghwaterbrug opnieuw maanden vertraagd»?1
Ja.
Onder wiens verantwoordelijkheid vallen deze brug en de werkzaamheden eraan? Wie is de vergunningverlener en wie is de toezichthouder? Wat zijn in deze de rollen van Rijkswaterstaat, de provincie en de gemeente?
Deze brug en de werkzaamheden aan deze brug vallen onder de verantwoordelijkheid van de provincie Noord Holland. De gemeente is vergunningverlener en toezichthouder. Rijkswaterstaat heeft, behalve als belanghebbende, geen rol bij deze werkzaamheden.
Is er inzicht in de oorzaak van deze vertraging? Is hiermee ook inzicht in hoe verdere vertraging in de nabije toekomst te voorkomen is?
De provincie komt binnenkort met een brief naar buiten, mede naar aanleiding van Statenvragen. Ik verwacht dat uw vragen daarmee ook grotendeels beantwoord zullen worden. Mijn organisatie zal verder ook geïnformeerd worden over de ontwikkelingen.
Is de veiligheid voor passanten van de brug en automobilisten in het gevaar of in het gevaar geweest? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo nee, hoe wordt gegarandeerd dat dit ook in de toekomst zo blijft?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er op dit moment alternatieven denkbaar om verdere vertraging in de toekomst te voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel schade (economisch en/of in tijd) wordt er geleden door ondernemers als gevolg van de vertraging bij de oplevering van de brug? Kunnen zij deze schade ergens verhalen? Gelden daar regels voor?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer is het wel realistisch dat de brug klaar is en klopt het dat er momenteel amper aan gewerkt wordt? Hoe zit dit precies?
Zie antwoord vraag 3.
Herkent u de frustratie van automobilisten die dagelijks deze bottleneck moeten passeren? Kent u de lijst van de ANWB waarin de N242 met stip op plek één is binnengekomen als N-weg die de meeste ergernis oproept?2
Ja.
Het overzicht van de verdeling van het variabele deel van de rijksbijdrage over verschillende studenttypen |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat het in de tabellen genoemde groeipercentage gebaseerd is op de groei van de cijfers in de kolom 2018 ten opzichte van 2014?1 Wat is de reden dat juist deze groei expliciet in percentages is beschreven?
De motie Tielen, over een overzicht van de verdeling van alle OCW-rijksmiddelen2, vraagt naar een overzicht voor de jaren 2014 tot en met 2019. De omvang van de rijksbijdrage voor het jaar 2019 is nog niet definitief. Om die reden is gekozen voor een overzicht voor de jaren 2014 tot en met 2018. Er is gekozen voor het weergeven van de groei tussen 2014 en 2018 om een vergelijking te maken tussen het eerste en het laatste jaar van de gevraagde gegevensreeks.
Is het mogelijk om met de cijfers uit de tabellen 1 en 2 uit te rekenen wat het variabele deel van de bekostiging per ingeschreven student is? Klopt het dat deze berekening gemaakt kan worden door de miljoenen in tabel 2 te delen door de aantallen «bekostigde inschrijvingen en graden»? Zo niet, op welke manier is dan mogelijk om dit te berekenen?
Wanneer de bedragen uit tabel 2 gedeeld worden door de aantallen in tabel 1, dan is de uitkomst het variabele bekostigingsbedrag per bekostigde student/graad. Hierbij moeten de aantallen in tabel 1 dan wel vermenigvuldigd worden met het bekostigingstarief (laag 1, hoog 1,5 en top 3 in het wo en laag 1, hoog 1,28 en top 1,5 in het hbo). Overigens wil dat niet zeggen dat instellingen de rijksbijdrage ook op deze manier over de verschillende typen opleidingen verdelen. Zij maken daarvoor, met behulp van interne verdeelmodellen, hun eigen keuzes.
Klopt het dat met deze rekenmethode de bekostiging van het variabele deel per wo-student in 2018 als volgt is: 6.158/alfa, 8.441/beta, 5.894/gamma en 19.924/medisch? Zo niet, wat zijn dan de bedragen?
Nee, dit klopt niet helemaal. Hierbij moeten namelijk wel de punten uit het antwoord op vraag 2 worden meegenomen (het gaat om bekostigde inschrijvingen/graden en de aantallen moeten gecorrigeerd worden voor het bekostigingsniveau laag, hoog of top).
Klopt het dat met deze rekenmethode de bekostiging van het variabele deel per hbo-student in 2018 als volgt is: 6.808/alfa, 7.904/beta, 6.382/gamma, 6.573/medisch? Zo niet, wat zijn dan de bedragen?
Nee, dit klopt niet helemaal. Hierbij moeten namelijk wel de punten uit het antwoord op vraag 2 worden meegenomen (het gaat om bekostigde inschrijvingen/graden en de aantallen moeten gecorrigeerd worden voor het bekostigingsniveau laag, hoog of top).
Klopt het dat het bedrag dat vanuit het variabele deel aan medisch ingeschrevenen wordt besteed, ten bate is van de bachelor- en masteropleidingen? Zo niet, welke andere opleidingen worden dan bedoeld? Is het mogelijk om het bedrag te corrigeren voor de andere opleidingen?
Ja, dat klopt. Andere medische opleidingen, zoals medische vervolgopleidingen, worden door het Ministerie van VWS bekostigd en maken geen onderdeel uit van het variabele deel van de OCW rijksbijdrage.
Hoe worden de zogenoemde werkplaatsbudgetten voor de universitaire medische studies berekend? Hoeveel geld is hier per bachelor-, master- of andere student mee gemoeid? Wie is verantwoordelijk voor de doelmatigheid en doeltreffendheid van deze budgetten; de bestuurders van de universiteit of die van de universitaire medische centra? Op welke wijze vindt de verantwoording over deze werkplaatsbudgetten plaats?
Het deel ondersteuning geneeskundig onderwijs en onderzoek (werkplaatsbudget) is in principe meerjarig constant en wordt, indien relevant, gecorrigeerd voor loon- en prijsbijstelling. Daarnaast kan het budget wijzigen als gevolg van beleidsmatige en/of generieke intensiveringen of kortingen.
In 2018 bedroeg het werkplaatsbudget € 670 miljoen, waarvan € 200 miljoen variabel (€ 120 miljoen inschrijvingen en € 80 miljoen graden) en € 470 miljoen vast (vaste bedragen per universiteit). Het budget voor inschrijvingen wordt verdeeld over bachelor- én masterinschrijvingen (verhouding circa 50/50). Het budget voor graden is volledig bedoeld voor mastergraden.
Volgens de wettelijke bepaling moet het werkplaatsbudget onverwijld door de universiteit aan het gelieerde Universitair Medische Centrum worden doorgegeven. Daardoor zijn de bestuurders van de Universitair Medische Centra (UMC’s) verantwoordelijk voor de besteding van de middelen. De verantwoording door de UMC’s over de besteding van de werkplaatsbudgetten vindt plaats in overeenstemming met het zogenaamde «CapGemini-model», waarover met het Ministerie van OCW is afgesproken dat dit model voor de verantwoording gebruikt kan worden. Het model is eind 2017 geëvalueerd en op basis daarvan hebben enkele kleine aanpassingen plaatsgevonden, welke zijn afgestemd binnen NFU en met de VSNU. Met ingang van het verslagjaar 2017 verantwoorden alle UMC’s op deze wijze in hun jaarverslag.
Welke kostenanalyse ligt ten grondslag aan het variabele budget dat wordt toegekend voor medische studenten? Kunt u dit toelichten?
In het variabele deel van de rijksbijdrage worden inschrijvingen en diploma’s in het Croho-onderdeel Gezondheidszorg standaard bekostigd op basis van het hoge bekostigingsniveau (factor 1,5, gelijk aan techniek). Er is echter een aantal zorgopleidingen dat bekostigd wordt op basis van het top bekostigingsniveau (factor 3), waaronder geneeskunde en tandheelkunde. De factor 3 is ingevoerd in het jaar 2003 bij de invoering van het Bachelor Master model, hierbij ontstond de verhouding 1: 1,5: 3. Deze verdeelsleutels zijn voorgesteld door de VSNU en zijn gebaseerd op aantallen bekostigde diploma’s in PBM (bekostigingsmodel voor BAMA), waarbij rekening wordt gehouden met verschillende bekostigingsniveaus en de prijsverhoudingen tussen diploma’s van bachelor- en masteropleidingen. In het door mij aangekondigde kostenonderzoek zal ik ook deze tarievenstructuur en het verschil tussen opleidingen meenemen (zie ook het antwoord op vraag 8).
Bent u op basis van deze analyse van mening dat het substantieel hogere variabele bedrag voor medisch doeltreffend, doelmatig en rechtvaardig is? Zo ja, waar zit in het kostencomponent de rechtvaardiging voor dit verschil ten opzichte van bijvoorbeeld bèta-techniek?
Eén van de belangrijkste aanbevelingen van de Commissie Van Rijn is de oproep om, met een periodiek, onafhankelijk onderzoek, gevalideerd inzicht te krijgen in de kosten-kwaliteitverhouding in onderwijs en onderzoek. De commissie adviseert de uitkomsten te gebruiken om het landelijke bekostigingssysteem te herijken en de toereikendheid van het macrobudget te beoordelen. Beter inzicht in de kosten van onderwijs en onderzoek is volgens de commissie nodig voor een transparanter bekostigingssysteem, dat beter aansluit bij de werkelijke kosten van onderwijs en onderzoek. Dit kostenonderzoek ga ik uitvoeren en daarbij wil ik ook aandacht hebben voor zaken als de balans tussen vaste en variabele bekostiging en of de tarievenstructuur die nu wordt gehanteerd toekomstbestendig is. Hierbij zal ik ook de rijksbijdrage voor medische opleidingen, inclusief het werkplaatsbudget, meenemen.
In hoeverre bent u van mening dat de universitaire medische studies, met bijvoorbeeld de afzonderlijke werkplaatsbudgetten, een soort «status aparte» genieten binnen het bekostigingsmodel?
De medische opleidingen die in aanmerking komen voor het werkplaatsbudget nemen inderdaad een aparte positie in binnen de bekostiging van het hoger onderwijs. Dit zijn de enige opleidingen met een werkplaatsbudget dat universiteiten onverwijld moeten doorsluizen naar de UMC’s. Overigens is dit werkplaatsbudget niet bestemd voor alle opleidingen in het Croho-onderdeel gezondheidszorg (in deze analyse de categorie «medisch»). Het variabele deel van het werkplaatsbudget wordt verdeeld op basis van inschrijvingen en graden voor de opleidingen geneeskunde (bachelor en master), geneeskunde – klinisch onderzoeker (master) en arts – klinisch onderzoeker (master).
Deelt u de mening dat de «status aparte» van de universitaire medische studies ontwikkelingen in de gezondheidszorg, zoals interdisciplinair werken, taakherschikking, verpleegkundig leiderschap en technologisering, in potentie in de weg staat? Zo ja, bent u bereid om de «status aparte» te herijken?
Nee, ik deel deze mening niet omdat ik deze signalen niet herken.
Het Capaciteitsplan 2016 van het Capaciteitsorgaan |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat het meest recente verslag van het Capaciteitsorgaan, dateert van 2016? Zo nee, kunt u het meest recente verslag van het Capaciteitsorgaan naar de Kamer sturen?
Het laatste integrale advies van het Capaciteitsorgaan, met daarin een aanbeveling voor de initiële opleiding geneeskunde, dateert van 2016. In het najaar van 2019 brengt het Capaciteitsorgaan een nieuw integraal advies uit. Onderdelen van dat advies zijn de afgelopen maanden al verschenen en naar de Tweede Kamer gestuurd.1
Is de afgelopen paar studiejaren uitvoering gegeven aan de in het document genoemde geadviseerde instroom in de geneeskunde-bachelor van 2.700? Zo nee, wat was de afgelopen jaren de instroom van studenten in de geneeskunde-bachelor?
Nee, zoals aangegeven bij de beantwoording van vragen2 van de leden Ellemeet en Ozdil (beiden GroenLinks), hebben verschillende factoren (o.a. de zeer lage werkloosheid onder basisartsen) een rol gespeeld in de overweging om de instroom in de opleiding geneeskunde te handhaven. Hierover heeft adequate afstemming plaatsgevonden tussen NFU, het Ministerie van VWS en het Ministerie van OCW.
Het aantal inschrijvingen in de bacheloropleiding geneeskunde in de studiejaren 2015/2016, 2016/2017, 2017/2018 en 2018/2019 bedroeg respectievelijk 2.915, 2.898, 2.910 en 2.938 studenten.
Op welke manier wordt de geadviseerde instroom verdeeld over de universiteiten met een geneeskunde-opleiding? Wat zijn de criteria op basis waarvan de aantallen worden verdeeld? Is hier de afgelopen jaren verandering in aangebracht? Zo ja, welke veranderingen zijn dat?
De betreffende instellingen maken onderling afspraken over de verdeling van het aantal plekken. De instellingen geven vervolgens hun deel door aan Studielink.
Vanuit de overheid zijn de afgelopen jaren daarin geen veranderingen aangebracht.
Kunt u toelichten waarom het Capaciteitsorgaan altijd een bandbreedte publiceert en vervolgens altijd het maximum van de bandbreedte als advies benoemt?
Het Capaciteitsorgaan geeft sommige van zijn adviezen over het aantal opleidingsplaatsen in de vorm van een bandbreedte. Het besluit over het daadwerkelijke aantal opleidingsplaatsen voor de medische vervolgopleidingen wordt genomen door de Minister van VWS. In het nieuwe capaciteitsplan neemt het Capaciteitsorgaan niet langer een bandbreedte op.
Op welke manier gebruikt het Capaciteitsorgaan de ontwikkelingen op het gebied van onder andere de technische geneeskunde, taakherschikking, kunstmatige intelligentie en «slimme zorg» in zijn berekeningen voor benodigde instroom? Vindt u dat dergelijke ontwikkelingen voldoende worden meegenomen? Zo nee, bent u bereid daar meer gewicht aan te laten geven?
Het Capaciteitsorgaan werkt met een model met meer dan 50 variabelen. Technische en technologische ontwikkelingen, taakherschikking en andere vakinhoudelijke ontwikkelingen worden daarin meegenomen.
Wie is de formele opdrachtgever van het Capaciteitsorgaan en hoe kan deze zijn opdracht aanpassen aan veranderende ontwikkelingen en behoeften in het domein van de gezondheidszorg?
Het Capaciteitsorgaan is een onafhankelijke stichting waarin zorginstellingen, beroepsgroepen en verzekeraars zijn vertegenwoordigd. Het Capaciteitsorgaan heeft als statutaire doelstelling het opstellen van ramingen van de behoefte aan verschillende professionals in de zorg en de informatievoorziening daarover voor de zorgsector en de overheid. Daarbij houdt het Capaciteitsorgaan rekening met tal van factoren die de toekomstige zorgvraag beïnvloeden. Hiervoor ontvangt het Capaciteitsorgaan een subsidie van het Ministerie van VWS.