Het bericht dat de Australische staat Victoria ongevaccineerde parlementsleden niet meer toelaat in het parlementsgebouw |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht waarin wordt vermeld dat de Australische staat Victoria ongevaccineerde parlementsleden niet meer toelaat in het parlementsgebouw1?
Ja.
Deelt u de mening dat het buitensluiten van ongevaccineerde parlementsleden een aanslag is op de democratie, dit omdat zij het woord niet meer kunnen voeren in het parlementsgebouw? Zo ja, heeft u de bereidheid om deze dictatoriale maatregel richting uw Australische ambtsgenoot krachtig af te wijzen? Wilt u een gedetailleerd antwoord geven hoe u dit verzoek gaat oppakken?
Op 14 oktober jl. heeft de Australische deelstaat Victoria een Covid-19 vaccinatieplicht ingevoerd voor parlementariërs. Met deze vaccinatieplicht dienen parlementariërs in de staat Victoria zich uiterlijk 26 november volledig te laten vaccineren tegen Covid-19 om op locatie in het parlement te kunnen werken. Het betreft wetgeving die is ingevoerd nadat een parlementaire motie met een ruime meerderheid is aangenomen.
Een dergelijke vaccinatieplicht voor Covid-19 bestaat niet in Nederland. Vrijwillige vaccinatie is het uitgangspunt en is ieders eigen keuze. In Nederland mag een werkgever een werknemer dus niet verplichten om zich te laten vaccineren tegen corona. Als de werknemer vaccinatiedwang- of drang vanuit de werkgever ervaart, heeft hij/zij, indien er samen met de werkgever niet uitgekomen wordt, de mogelijkheid om een procedure te starten bij de rechter. Dergelijke procedures gelden ook onder de Australische wetgeving.
Ik voer regelmatig overleg met ambtsgenoten van over de hele wereld over de aanpak van de Covid-19 pandemie. Zo ook met mijn Australische ambtsgenoot, meest recent nog op 7 oktober jl. Dergelijke gesprekken lenen zich om informatie, kennis en ervaring uit te wisselen over eenieders aanpak. Het is echter wat mij betreft niet aan de orde om Australische binnenlandse wetgeving, die democratisch tot stand is gekomen, af te wijzen.
De Uitvoeringsagenda Flexibilisering Asielketen (mei 2020) en de Voortgang Flexibilisering Asielketen (december 2020) |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
In hoeverre werkt de doelgroepbenadering zoals geschetst in de brieven naar behoren? In hoeverre levert deze benadering winst op in de voortgang van de dossiers en in de doorstroom van asielzoekers?
De IND heeft de doelgroepgerichte benadering de afgelopen jaren meermaals en in nauw overleg met haar ketenpartners, zoals de Raad voor de Rechtspraak, het COA en de DT&V, toegepast. Meer recent vormde het doelgroepgericht werken een belangrijk uitgangspunt bij de afdoening van de zaken in de Taskforce. Met de komst van het vernieuwde identificatie- en registratieproces (I&R) en de wijziging van de asielprocedure per 25 juni 2021 werkt de IND, naar de toekomst toe, nog meer doelgroepgericht.1 Dat wil zeggen dat na een individuele beoordeling van een zaak, direct na de aanmeldfase, het juiste behandelproces voor de voorliggende zaak wordt gekozen. In het aanmeldgehoor wordt bijvoorbeeld gevraagd naar de asielmotieven waardoor aan het begin van de asielprocedure een globaal beeld ontstaat van de reden van de asielaanvraag. Dit maakt het mogelijk om al in een vroeg stadium een inschatting te maken of sprake is van een kansrijke zaak, een kansarme zaak of een asielmotief dat extra aandacht en tijd vraagt. In de behandelteams wordt vervolgens uitvoering geven aan de gemaakte keuze voor een zesdaagse of een negendaagse algemene asielprocedure (AA). Hierdoor voorkomt de IND dat zaken onnodig behandeld worden in de verlengde asielprocedure (VA), bijvoorbeeld omdat alleen extra tijd nodig is voor het afnemen van het gehoor. In de afgelopen periode is een deel van de zaken die als kansrijk is aangemerkt reeds versneld behandeld en ook de aankomende maanden zullen kansrijke zaken zoveel mogelijk versneld worden afgedaan. Uit eerdere ervaringen weet de IND dat de behandelduur (de tijd die een medewerker besteedt aan het horen en beslissen van een zaak) van kansrijke zaken in een meer doelgroepgerichte benadering teruggebracht kan worden met enkele uren tot een dag (afhankelijk van de zaak). De IND blijft zich ook in 2022 inzetten voor een verdere doorontwikkeling van de doelgroepgerichte benadering met het oog op een zorgvuldige, maar snelle beslissing met een kortere behandelduur en een kortere doorlooptijd.
Hoeveel flexibele opvanglocaties zijn sinds 2020 gestart en hoeveel plaatsen zijn hiermee, bij volledige bezetting, gerealiseerd? Waren dit meer of minder plaatsen/locaties dan verwacht? Als het minder waren, waardoor kwam dit? Staan nog nieuwe locaties op de planning om te openen?
Het COA is de afgelopen periode door acute krapte in de opvang met name op zoek geweest naar voldoende opvangplekken die op korte termijn inzetbaar zijn. Deze zoektocht is in 2019 reeds gestart. Hierdoor is minder aandacht besteed aan het realiseren van flexibele opvangplekken. Wel is en wordt aan de Provinciale Regietafels (PRT’s) veelvuldig gesproken over manieren waarop flexibel met groei en krimp van het aantal opvangplekken kan worden omgegaan.
Om (opvang)locaties daadwerkelijk flexibel in te zetten is voldoende opvangcapaciteit nodig. Van op- of afschalen van flexibele opvanglocaties is sinds 2020 dan ook geen sprake geweest. Naast tekorten aan opvangplekken vormen ook zaken als een beperkte beschikbaarheid van de juiste panden en specifieke bouwtechnische vereisten, factoren die de realisatie van flexibele asielopvangvormen tot een uitdaging maken.
Er is op dit moment één locatie die gebruikt wordt voor flexibele opvang. De locatie kent 175 capaciteitsplaatsen die, conform de afspraken met de gemeente, kunnen worden ingezet voor meerdere doelgroepen. Van dit laatste is op dit moment geen sprake gezien het acute tekort aan opvangplekken.
Uw Kamer heeft bij de Voorjaarsnota 2021 middelen voor reservecapaciteit bij het COA ter beschikking gesteld. Deze middelen dragen eraan bij dat het COA een aantal locaties kan aanhouden in rustige tijden om die te kunnen inzetten op momenten dat dat nodig is. Sinds het voorjaar 2021 is de bezetting bij het COA aanzienlijk toegenomen, waardoor alle capaciteit ingezet is en vorming van reservecapaciteit nog niet is gerealiseerd. Wanneer de vraag naar opvangcapaciteit afneemt kan met deze financiële middelen een buffer worden gevormd.
Hoe staat het met de voortgang om van de opvanglocatie in Gilze een Gemeenschappelijke Vreemdelingenlocatie (GVL) te maken? Hoe staat het met de voortgang om een vierde GVL te realiseren?
Het vinden van opvanglocaties die ook als Gemeenschappelijke Vreemdelingenlocatie (GVL) kunnen dienen, is een zorgvuldig proces dat tijd en bovenal bestuurlijk draagvlak vraagt. Door de migratieketen wordt, onder coördinatie van het COA, gezocht naar additionele GVL’s. Dit gebeurt naast de (door)ontwikkeling van het GVL-concept op bestaande locaties.
Voor de locatie Gilze geldt dat het besluitvormingstraject rondom de GVL-vorming onverminderd doorgaat. De huidige renovatie van de locatie wordt uitgebreid om gezamenlijke en langjarige huisvesting van de ketenpartners mogelijk te maken.
Hoeveel satellietlocaties zijn sinds 2020 gerealiseerd om te dienen als «ventiel» voor de GVLs? Is dit aantal conform het geplande aantal? Zo nee, wat is nodig om dit te realiseren?
De provinciale planvorming, onder coördinatie van de PRT’s, is op dit moment nog niet afgerond. De planvorming, die ziet op de middellange termijn (1 januari 2023), wordt doorgezet, maar het tempo wordt beïnvloed doordat gemeenten voor meerdere complexe opgaven staan dan de opvang van asielzoekers alleen. Daarnaast wordt deze planvorming sinds de zomer van 2021 beïnvloed door de acute zoektocht naar opvangplekken en het versneld huisvesten van vergunninghouders in gemeenten hetgeen momenteel alle aandacht vraagt. Als gevolg hiervan zijn nog niet alle plannen opgeleverd. Provincies werken nog aan de plannen, waardoor het nog niet mogelijk is om een beeld te geven van de locaties die een satellietfunctie zullen krijgen.
Met hoeveel gemeenten is, al dan niet via provinciale regietafels, gesproken over de realisatie van flexibele asielopvang? Welke zaken maken de realisatie ingewikkeld? Wat kan hieraan worden gedaan?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben alle provinciale regietafels inmiddels een plan van aanpak opgesteld voor de realisatie van de Uitvoeringsagenda? Zo nee, waarom niet? Kunt u een stand van zaken geven over de voortgang van deze plannen van aanpak?
Zie antwoord vraag 4.
Is het kennisloket Flexibele Opvangvormen inmiddels opgezet? Wat zijn de eerste ervaringen hiermee? Wordt hier door provincies/gemeenten veel gebruik van gemaakt?
In het afgelopen anderhalf jaar is aan de PRT’s regelmatig gesproken over flexibele opvang. Kennis, informatie en ervaringen over deze opvangvorm zijn aan de tafels gedeeld. Tevens is een leidraad over flexibele opvangvormen opgesteld. Vragen over flexibele opvangvormen kunnen worden voorgelegd aan de VNG, Aedes, of (de informatielijn van) het COA. Ook vinden er een-op-een gesprekken met gemeenten plaats om toelichting te geven over flexibele opvangvormen. Tot slot, hebben diverse webinars plaatsgevonden waarin het gebruik van flexibele opvangvormen is besproken en toegelicht.
Is de afgelopen maanden, onder invloed van de druk op de asielopvang, sprake geweest van het opschalen van flexibele opvang op een of meer locaties? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is volgens u de oorzaak van het feit dat ondanks dat sinds 2017 wordt gewerkt aan de uitvoering van het Programma Flexibele asielketen, dat juist gericht was op een keten die beter bestand is tegen fluctuaties in de instroom, er nu toch zoveel problemen zijn met het vinden van opvangplekken? Kunt u daarop reflecteren? Welke conclusies trekt u naar aanleiding hiervan over de werking van de uitvoering van de maatregelen uit het Programma? Wat gaat u doen om dit te verbeteren/op te lossen?
Van begin 2018 tot augustus 2020 is binnen het programma Flexibilisering Asielketen gewerkt aan het flexibiliseren van de asielketen, waarna de thema’s voor verdere uitwerking en implementatie zijn overgedragen aan ketenpartners.
Het is goed te benadrukken dat het programma zich naast het flexibiliseren van de opvang ook op andere onderdelen van de asielketen heeft gericht. Zo zijn er ook in de asielprocedure maatregelen ontwikkeld en geïmplementeerd die beogen bij te dragen aan een flexibeler systeem. Voorbeelden hiervan zijn de herinrichting van het proces rondom de herhaalde asielaanvragen, het achterwege laten van een gehoor bij een herhaalde asielaanvraag zonder kans van slagen, het samenvoegen van het aanmeldgehoor met het eerste gehoor, en de flexibele AA. Het programma heeft ook nieuwe concepten opgeleverd zoals het herontwerp van het vernieuwde identificatie- en registratieproces (I&R-proces), een simulatiemodel en een terugkeerspoor. Een deel hiervan dient nog nader te worden uitgewerkt. Dit vindt momenteel plaats en dat betekent dat de gewenste transitie naar een meer flexibele asielketen op onderdelen nog in uitvoering is.
Daarnaast is het van belang op te merken dat in 2015/2016 sprake was van een opvangcrisis enkel door de hoge instroom van asielzoekers. In de huidige problematiek speelt echter ook de krapte op de woningmarkt en de daardoor stagnerende uitstroom van vergunninghouders een rol: momenteel verblijven er ongeveer 36.000 personen in de opvanglocaties van het COA. Hieronder bevinden zich ongeveer 12.000 vergunninghouders, waarvan ongeveer 5.400 personen al langer dan de afgesproken 14 weken wachten op huisvesting in gemeenten.
Ervaringen die zijn opgedaan tijdens de hoge asielinstroom van 2015/2016 hebben geleid tot samenwerkingsstructuren die destijds zijn opgezet en vanuit het programma Flexibilisering Asielketen een meer structurele rol hebben gekregen en ook nu van grote meerwaarde blijken. Het gaat dan bijvoorbeeld om de Landelijke Regietafel Migratie en Integratie en de PRT’s. Hierdoor weten bestuurders vanuit het Rijk, provincie en gemeenten elkaar te vinden en kan snel worden geschakeld zoals in de afgelopen maanden veelvuldig is gedaan.
Daarnaast is eens te meer gebleken dat opvang van asielzoekers en huisvesting van vergunninghouders communicerende vaten zijn, zoals eerder aan uw Kamer bericht.2 Het is mijn streven de huidige intensieve samenwerking met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op deze gecombineerde opgave ook in het nieuwe jaar voort te zetten.
In hoeverre spreekt het Rijk ook met gemeenten over flexibele woonoplossingen om de uitstroom te bevorderen, zoals extra subsidies voor begeleiding in gemengd-wonen-projecten en aangepaste regelgeving of garantstellingen om tijdelijke woonvormen te kunnen realiseren? Welke ondersteuning van het Rijk krijgen gemeenten hierbij? Welke mogelijkheden tot verbetering ziet u hier?
De meest effectieve manier om de huidige acute druk op de COA-opvang te verlichten is en blijft het inzetten op de uitstroom van vergunninghouders naar huisvesting in gemeenten. Dit is voor hen bovendien de start van een waardevolle bijdrage aan de Nederlandse samenleving. Als vergunninghouders te lang in de opvang verblijven, belemmert dat immers hun integratie en participatie en zijn zij niet optimaal beschikbaar voor de (lokale) arbeidsmarkt.
Op 19 november jl. is een brief verstuurd aan de commissarissen van de Koning, gedeputeerden, burgemeesters en wethouders waarin is ingegaan op de gezamenlijke opgave opvang en huisvesting. In deze brief hebben de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik uiteengezet hoeveel opvangplekken er nodig zijn om iedereen met een recht op opvang de aankomende periode op te kunnen vangen. Tevens is in de brief ingegaan op de taakstelling en het inlopen van de ontstane achterstanden in het huisvesten van vergunninghouders. In de tweede helft van 2021 moesten daarmee naast de 11.000 vergunninghouders uit de reguliere taakstelling, nog eens 1.500 personen gehuisvest worden. Uw Kamer heeft deze brief in afschrift ontvangen.3
Het kabinet heeft een aantal ondersteuningsmaatregelen ontwikkeld om de mogelijkheden te verbreden.4 Het gaat dan onder meer om een hotel- en accommodatieregeling om met spoed 2.500 vergunninghouders tijdelijk, voor een periode van maximaal zes maanden, onderdak te bieden in de gemeente waarin zij permanent gehuisvest gaan worden. Daarnaast biedt het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties diverse regelingen waarvan gebruik kan worden gemaakt bij de realisatie van flexibele woonoplossingen voor tijdelijke bewoning («tussenvoorzieningen»). De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft op 7 december bekend gemaakt dat zo bijna 1.400 woningen zullen worden gerealiseerd, waaronder 800 voor vergunninghouders.5 Ook kunnen de «RVV Tijdelijke woningen» en de «Financieringsfaciliteit Binnenstedelijke Transformatie» worden ingeroepen. Tot slot zijn er mogelijkheden gebruik te maken van de expertise van diverse partijen met betrekking tot tijdelijke huisvesting, waaronder de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), de Versnellingskamer Flexwonen, en het Rijksvastgoedbedrijf (RVB). Laatstgenoemde zet bijvoorbeeld in samenwerking met gemeenten en provincies in op de ontwikkeling of transformatie van (eigen) grond of vastgoed voor al dan niet tijdelijke bewoning.
Bent u bereid in een brief aan de Kamer uiteen te zetten hoe sinds het beëindigen van de bestaande programmastructuur van het programma Flexibele asielketen en de overdracht van de uitvoering van de maatregelen aan de organisaties in de asielketen de uitvoering van alle maatregelen verloopt? Kunt u daarbij in ieder geval aangeven wat goed verloopt, wat nog nadere aandacht vraagt en welke oplossingen daarvoor beschikbaar zijn?
In mijn brief van 17 december 2020 heb ik de stand van zaken gegeven ten aanzien van de voortgang van de betreffende programmaonderdelen na beëindiging van het programma Flexibilisering Asielketen6. De betreffende onderdelen zijn reeds overgegaan naar de betrokken ketenpartners. Hieronder volgt een weergave van de huidige stand van zaken.
De onderdelen van het vernieuwde I&R-proces worden momenteel gefaseerd uitgevoerd. De regietafels in zowel Ter Apel als Budel zijn al geruime tijd operationeel. De ervaring die is opgedaan wordt benut om het proces verder te verbeteren. Ten behoeve van het nieuwe aanmeldproces in Ter Apel wordt momenteel nieuwe semipermanente huisvesting gerealiseerd ten behoeve van de uitvoer van het I&R-proces door de politie. Wanneer deze huisvesting gereed is, wordt gestart met beide andere onderdelen van het vernieuwde I&R-proces, het Voorportaal en de Frontoffice. De implementatie van het Voorportaal en de Frontoffice zijn voorzien in de eerste helft van 2022. Voor wat betreft de voortgang van de doelgroepgerichte benadering verwijs ik graag naar de beantwoording van vraag 1.
De AA is flexibeler vormgegeven zodat de asielzoeker zo snel mogelijk duidelijkheid krijgt over de uitkomst van de asielaanvraag, de opvangcapaciteit niet langer dan nodig wordt benut en efficiënt wordt omgegaan met de tijd en de capaciteit van medewerkers. Middels een wijziging van het Vreemdelingenbesluit zijn het aanmeldgehoor en het eerste gehoor samengevoegd waardoor de AA is verkort van acht naar zes dagen. Ook wordt tijdens de aanmeldfase een korte uitvraag gedaan naar de asielmotieven van de asielzoeker waardoor de IND gedurende de aanmeldfase een globaal beeld kan verkrijgen van de reden van de asielaanvraag. Dit maakt het mogelijk om al in een vroeg stadium de inschatting te maken of sprake is van een asielmotief dat extra aandacht en tijd nodig heeft. Het is mogelijk gemaakt om de AA met enkele dagen te verlengen, waardoor zaken die iets meer tijd behoeven in de AA afgedaan kunnen worden en niet in de VA terecht komen. Doorverwijzing naar de VA vindt dan vooral plaats bij zaken waarvoor nader onderzoek nodig is. Medio 2022 zal een evaluatie van de gewijzigde procedure worden uitgevoerd die ik met uw Kamer zal delen. De evaluatie zal ingaan op het behalen van de doelen en het voldoen aan de benodigde procedurele waarborgen.
Het wetsvoorstel om de vergunningsduur terug te brengen van vijf naar drie jaar is op 28 december 2020 ingediend bij uw Kamer. Vanwege de demissionaire status van het kabinet is dit wetsvoorstel controversieel verklaard.
De pilot terugkeerspoor is enige tijd onderbroken geweest in verband met de coronapandemie, maar is vervolgens weer herstart. De pilot wordt op dit moment geëvalueerd. Op basis van de evaluatie zal bezien worden in hoeverre de pilotwerkwijze duurzaam geïmplementeerd kan worden en of bredere uitrol in de keten aangewezen is.
In mijn brief van 17 december 2020 heb ik aangegeven dat een eerste versie van het simulatiemodel in gebruik was genomen waarmee de ketenpartners samen met het departement de eerste ervaringen konden opdoen. In deze pilotfase is het model doorontwikkeld, grotendeels gevalideerd, geëvalueerd en bijgesteld. Inmiddels is de pilotfase met goede resultaten afgerond en zal het simulatiemodel in beheer worden genomen. Met dit model kunnen de ketenbrede effecten van bijvoorbeeld fluctuaties in de instroom of voorgenomen beleidskeuzes in kaart worden gebracht.
Voor de overige maatregelen verwijs ik terug naar de beantwoording van bovenstaande vragen.
Bent u bereid deze vragen en de brief genoemd onder vraag 11 uiterlijk één week voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van Justitie en Veiligheid aan de Kamer te zenden?
Door een samenloop van verschillende prangende omstandigheden en de inzet die daarop gepleegd wordt, is het tot mijn spijt niet gelukt om uw vragen tijdig te beantwoorden.
De tv-uitzending Radar ‘De rol van de gerechtsdeurwaarder’ |
|
Hülya Kat (D66) |
|
Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de tv-uitzending van Radar van 18 oktober jl. over «De rol van de gerechtsdeurwaarder» met als aanleiding de Lekdetectiecentrale en Rijken Gerechtsdeurwaarder in Den Bosch?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit soort praktijken absoluut niet mogen voorkomen?
Ja, voor zover het daadwerkelijk gaat om een gerechtsdeurwaarder die willens en wetens een dubieuze vordering probeert te incasseren vind ik dat dit absoluut niet kan en mag.
Wat vindt u ervan dat deze gerechtsdeurwaarders werken in opdracht van een bedrijf dat achteraf annuleringskosten vraagt, gezien het feit dat het om een beëdigd ambtenaar gaat met speciale gerechtelijke taken?
De gerechtsdeurwaarder speelt geen rol in een overeenkomst die tussen partijen wordt gesloten. Partijen zijn daarin immers vrij. Wanneer een van beide partijen vervolgens van mening is dat de ander de overeenkomst niet nakomt, kan deze hierop actie ondernemen door bijvoorbeeld het opstarten van een incassoprocedure – daarvoor kan een gerechtsdeurwaarder worden ingeschakeld. Als de vordering wordt betwist, is het aan de schuldeiser om deze voor te leggen aan de rechter om te oordelen of een partij terecht claimt een vordering te hebben op de andere partij.
Wat zijn de mogelijkheden voor de mensen die hierdoor worden getroffen? Zou u hen adviseren om het bedrag in eerste instantie te betalen?
Laat ik vooropstellen dat ik geen algemeen geldend advies kan geven over wat mensen in een individueel geval zouden moeten doen. Zoals ik in antwoord op vragen van het lid Van Nispen (SP), Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1075, aangeef, moet eenieder die zich geconfronteerd ziet met een vordering die hij/zij niet herkent, zich kunnen verweren daartegen. Dat kan door eerst contact te zoeken met het bedrijf, de incassodienstverlener of gerechtsdeurwaarder. Een dergelijk verweer dient door de schuldeiser, incassodienstverlener en deurwaarder in behandeling te worden genomen. De schuldenaar dient vervolgens een reactie te ontvangen op zijn verweer. Als dit niet tot een gezamenlijke oplossing leidt en de schuldeiser blijft van mening dat het een vordering heeft op de schuldenaar, dan is het vervolgens aan de schuldeiser, als eisende partij, om bij de rechter te bewijzen dat er sprake is van een toewijsbare vordering. De schuldenaar wordt dan gedagvaard en kan zich bij de kantonrechter verweren.
Ik zet me ervoor in dat schuldeisers en schuldenaren in een zo vroeg mogelijk stadium contact met elkaar hebben over de herkomst en hoogte van de vordering en de betalingsmogelijkheden hierbij. Juist door de focus op een minnelijke oplossing van schulden voorkomen we dat schulden gejuridiseerd worden en zowel schuldeisers als schuldenaren de gang naar de rechter moeten maken met alle daartoe bijkomende kosten. Er zijn verschillende mogelijkheden waarmee schuldenaren, zowel personen als bedrijven, gratis informatie kunnen vinden over het traject van minnelijke incasso of een vordering die zij niet (h)erkennen. Denk bijvoorbeeld aan voorbeeldbrieven, toegang tot verschillende gemeentelijke initiatieven voor snelle hulp bij het betwisten van een schuld en natuurlijk hulp van het Juridisch Loket. Niet alles hoeft via een advocaat of rechtsbijstandverzekering te lopen.
Specifiek bij deurwaarders gaat het vaak om mensen met minder doenvermogen en minder middelen die te maken krijgen met deze praktijken, wat kunt u samen met de branche doen om deze mensen te helpen, het melden makkelijker te maken en tot een oplossing te komen? En specifiek voor deze mensen in de tv-uitzending van Radar?
Zoals ik aangaf in mijn antwoord op vraag 4 treed ik niet in een specifieke individuele casus, zoals aan de orde in de tv-uitzending van Radar.
Wat betreft het doenvermogen van schuldenaren heeft het kabinet met de Brede Schuldenaanpak een pakket aan maatregelen getroffen, die schuldenaren weerbaarder moeten maken. Zo worden mensen op een laagdrempelige manier gestimuleerd om snel hulp te zoeken bij financiële problemen (o.a. door de campagne ‘De eerste stap helpt je verder? en de Nederlandse Schuldhulproute), is er aandacht voor laaggeletterdheid (programma Tel mee met Taal) en zijn er aanvullende maatregelen die rekeninghouden met het doenvermogen van mensen. De gerechtsdeurwaarders leveren op dit terrein ook een belangrijke bijdrage door te verwijzen naar schuldhulpverlening of andere hulpverleners. Voorbeeld is ook de verwijsindex schuldhulpverlening (VISH), een initiatief van de gerechtsdeurwaarders en de NVVK, waarbij de gerechtsdeurwaarders het mogelijk hebben gemaakt dat in een vroeg stadium bij hen bekend wordt of iemand in de schuldhulpverlening zit.2
Wat kunnen mensen doen om onder deze omgekeerde bewijslast uit te komen?
Hiervoor verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4.
Hoe dient een dergelijk proces rondom betwiste vorderingen te verlopen en hoe vindt u dat de desbetreffende gerechtsdeurwaarder in de tv-uitzending van Radar heeft gehandeld?
Ik kan geen uitspraken doen over een individuele zaak. Voor het proces van een betwiste vordering verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat dit gaat over ongeoorloofde druk of het verkondigen van onwaarheden zoals beschreven onder artikel 8 en artikel 12 van de Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders?
Van ongeoorloofde druk zoals bedoeld onder artikel 8 van de Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders is sprake wanneer er druk wordt uitgeoefend door het aankondigen van maatregelen, welke de gerechtsdeurwaarder niet uit hoofde van zijn opdracht, de wet en de hem verstrekte titel daadwerkelijk kan nemen. Conform mijn antwoord op vraag 4 onthoud ik mij van een oordeel of in deze individuele casus sprake is geweest van ongeoorloofde druk.
Op welke manier wordt er precies toezicht gehouden op gerechtsdeurwaarders en wat zou dat toezicht in deze gevallen kunnen betekenen?
Het Bureau Financieel Toezicht (hierna: BFT) houdt integraal onafhankelijk toezicht op de gerechtsdeurwaarders.
Dit toezicht bestaat uit zowel financieel toezicht als toezicht op de kwaliteit en integriteit. Het toezicht bij gerechtsdeurwaarders wordt uitgevoerd door de beoordeling van periodiek (per kwartaal) ingediende financiële gegevens en door onderzoeken ter plaatse. Deze toetsingen leidden tot risico-indicaties en risico-classificaties. De onderzoeken zijn gericht op o.a. financieel kwetsbare kantoren en toezicht op de derdengeldenrekeningen. Maar ook is er toezicht op speciale thema’s, zoals het in rekening brengen van onterechte kosten dan wel het maken van onnodige kosten. Een gerechtsdeurwaarder dient namelijk nauwgezet en zorgvuldig te handelen in financiële aangelegenheden. Hij maakt geen onnodige kosten. Uiteindelijk kunnen vanuit het toezicht geconstateerde normschendingen leiden tot een tuchtklacht bij de Kamer voor gerechtsdeurwaarders. Daarnaast kan een belanghebbende zich op laagdrempelige wijze richten tot de tuchtrechter wanneer deze van mening is dat er bijvoorbeeld sprake is van ongeoorloofde druk.
Hoe kijkt u in het licht van de tv-uitzending van Radar naar de genomen stappen om het verdienmodel van deurwaarders te beperken bij het onnodig verrichten van extra handelingen? Draagt dit voorbeeld bij aan een maatschappelijk verantwoord (buiten) gerechtelijk incassostelsel?
Het verdienmodel van gerechtsdeurwaarders is -voor zover dat mogelijk is in verband met de mededingingsregels- aan regelgeving onderworpen. Zie bijvoorbeeld de Verordening die de grenzen reguleert aan tariefmodellen van gerechtsdeurwaarders.3
Wat betreft het maatschappelijk verantwoord incasseren heb ik uw Kamer, mede namens de Staatssecretaris van SZW, bij brief van 3 november jl. geïnformeerd over de gesprekken die hebben plaatsgevonden in het kader van de uitwerking van de motie Van Beukering-Huijbregts c.s.4 Die motie verzocht het kabinet om te kijken naar het huidige stelsel van maatschappelijk verantwoorde incasso- en deurwaardersactiviteiten en partijen hierbij te consulteren. De partijen zelf hebben een paper met tien punten meegegeven. In mijn brief zijn acties genoemd die dit jaar al in gang worden gezet en aangekondigd dat schulden een thema is dat, zeker gelet op de post-corona gevolgen, de komende jaren aandacht blijft vragen. De verschillende rollen van de gerechtsdeurwaarder en de perceptie bij schuldenaren worden meegenomen in deze verdere uitwerking.5
Deelt u de analyse dat uit dit voorbeeld ook blijkt dat een incasso voorafgaand aan een gerechtelijk traject, maar uitgevoerd door de gerechtsdeurwaarder mensen grote schrik aan kan jagen? Vindt u dat het voor mensen altijd duidelijk genoeg is welke instrumenten een (gerechts)deurwaarder wanneer mag inzetten?
Nee, deze mening deel ik niet. Zoals ik ook bij de beantwoording van de vragen van het lid van Nispen (SP), Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1075 heb aangegeven, kan ik mij voorstellen dat wanneer niet duidelijk zou zijn in welke hoedanigheid een gerechtsdeurwaarder zijn taken in een specifiek geval uitoefent, dit tot verwarring kan leiden bij een consument. Gerechtsdeurwaarders dienen vanuit de geldende beroeps- en gedragsregels zeer zorgvuldig te communiceren naar schuldenaren. Zij mogen geen maatregelen aankondigen aan iemand, die zij gezien de fase van de vordering en de rol die zij dan vervullen, niet mogen treffen. Wanneer een gerechtsdeurwaarder dat wel doet en daarmee oneigenlijke druk uitoefent, is de betreffende gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk aansprakelijk.
In aanvulling op hetgeen reeds bij of krachtens de Gerechtsdeurwaarderswet geldt voor de beroepsgroep, gelden straks ook voor de gerechtsdeurwaarders die incassowerkzaamheden verrichten de kwaliteitseisen die aan de incassodienstverlening worden gesteld. Het wetsontwerp Wet kwaliteit incassodienstverlening (Wki) waarin deze kwaliteitseisen zijn opgenomen, ligt ter behandeling in uw Kamer. Zo is onder meer als eis opgenomen dat een incassodienstverlener alle relevante informatie aan zowel schuldenaren als schuldeiser verstrekt en in de communicatie en omgang met deze betrokken partijen transparant, ondubbelzinnig, herkenbaar en correct is. Bij algemene maatregel van bestuur worden nog nadere regels hieromtrent vastgesteld.
Pogingen van een schuldeiser om via een incassodienstverlener of gerechtsdeurwaarder zaken eerst minnelijk te regelen, past juist bij wat maatschappelijk mag worden verwacht. Een voorbeeld hiervan is het treffen van een betalingsregeling of een laatste aanschrijving voordat een dagvaarding wordt uitgebracht. Wanneer een gerechtsdeurwaarder dreigt met maatregelen waarvoor geen (wettelijke) grondslag is of geen toestemming is verkregen van de opdrachtgever kan hierover een klacht ingediend worden bij de tuchtrechter.
Deelt u de mening dat het uitvoeren van incassotaken voor commerciële partijen door gerechtsdeurwaarders een bepaald spanningsveld oplevert?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u aangeven hoe het staat met het onafhankelijke tuchtrecht van deze beroepsgroep, wat de cijfers zijn met betrekking tot gegronde klachten, betwiste vorderingen en onzorgvuldig handelen?
Gerechtsdeurwaarders hebben in 2020 1.770.400 ambtshandelingen verricht.6 Dat is een deel van het totaal aan werkzaamheden dat de gerechtsdeurwaarder verricht en waarover potentieel een klacht kan worden ingediend. Hierbij dient opgemerkt te worden dat tuchtklachten ook ingediend kunnen worden voor de nevenactiviteiten die naast de ambtshandelingen verricht worden. Uit de cijfers van de Kamer voor gerechtsdeurwaarders blijkt dat in 2020 623 nieuwe klachten zijn geregistreerd, waaronder negen door het BFT.7 605 zaken werden dat jaar afgehandeld door de Kamer. In die zaken waar sprake was van een gegrondverklaring zijn de volgende maatregelen opgelegd: 12 waarschuwingen, 16 berispingen, 6 geldboetes, 5 schorsingen, 4 ontzettingen uit het ambt en 5 gegrondverklaringen zonder oplegging van een maatregel.
Is er wat u betreft sprake van voldoende rechtsbescherming voor mensen die te maken hebben met incasso en gerechtsdeurwaarders?
Ja. Ik verwijs u naar mijn antwoord op de vragen 8 en 9 op vragen van het lid Van Nispen (SP), Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1075.
Hoe staat het met de aanpak van frauderende gerechtsdeurwaarders?
In de gevallen dat daar sprake van zou zijn, ligt dat toezicht bij het BFT en voor het tuchtrechtelijk oordeel bij de Kamer voor gerechtsdeurwaarders.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor het commissiedebat Armoede- en Schulden van 11 november 2021?
Het commissiedebat Armoede en Schulden is verzet naar 15 december 2021. Deze vragen worden daarvoor beantwoord.
Een ‘satirisch’ filmpje dat afgelopen vrijdag is uitgezonden door de NPO |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met dit filmpje1 dat vrijdag 15 oktober 2021 is uitgezonden door de NPO en waarin niet-gevaccineerden worden doodgeschoten?
Ja.
Hoe beoordeelt u dit filmpje? Is het volgens u satire gericht tegen het vaccinatiebeleid, tegen de afgelopen september ingevoerde Q&R-pas en de vaccinatiedwang die hierbij komt kijken? Indien dit het geval is, kunt u één ander voorbeeld geven waarin de NPO op een dergelijke brute wijze het coronabeleid van de regering op de hak nam? Indien u dit niet kan bent u het in dat geval eens dat de satire dan zo goed als zeker gericht moet zijn tegen de vaccinatieweigeraars die in het filmpje massaal worden doodgeschoten? Of zijn er volgens u andere aanwijzingen van het tegendeel? Zo ja, wat zijn die aanwijzingen?
Volgens art. 2.88, eerste lid, Mediawet 2008 bepalen publieke media-instellingen zelf vorm en inhoud van het door hen verzorgde media-aanbod. Ze zijn daar dientengevolge ook zelf verantwoordelijk voor. Die onafhankelijkheid van de publieke omroep is een groot goed. De NTR, net als alle andere omroepen, maakt daarbij in alle vrijheid zelf zijn afwegingen en keuzes op welke wijze de NTR dat doet. Het is een kwestie van individuele smaak of men wel of niet gecharmeerd is van de inhoud. Men kan het een aanstootgevend filmpje vinden, of men kan het zien als satire. Het is verder niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om daar een waardeoordeel over te vellen. Ik heb voorts geen inzicht in de inhoud van toekomstige programma’s van de publieke omroep. Dat is aan de NPO en de omroepen. Toezicht vooraf op de inhoud van tv-programma’s is, zoals artikel 7, tweede lid, van de Grondwet bepaalt, nooit geoorloofd.
Volgens vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens vallen onder de (grond)wettelijk gewaarborgde vrijheid van meningsuiting ook uitlatingen die anderen in de samenleving mogelijk kwetsen, choqueren of verontrusten, ook als die betreffende uitlatingen waardeoordelen zijn.3 Potentieel kwetsende uitlatingen vallen eerder onder de bescherming van de vrijheid van meningsuiting indien zij gedaan worden in het kader van een maatschappelijk debat, zeker ten aanzien van onderwerpen die het algemeen belang aangaan, zoals de volksgezondheid.4 Ook satire kan onder die bescherming vallen.5 Verder komt de pers bijzondere bescherming toe, nu zij de maatschappij ten dienste staat in het proces van meningsvorming tijdens maatschappelijke debatten.6
Het is niet aan mij, als Minister van Justitie en Veiligheid, om een oordeel te hebben over de vraag of het onderhavige filmpje als strafbaar dient te worden gekwalificeerd. Evenmin is het aan mij, als Minister van Justitie en Veiligheid, om actie te ondernemen tegen de makers en/of verspreiders van het onderhavige filmpje. Als aangifte is gedaan bij de politie en het openbaar ministerie zou tot strafrechtelijke vervolging overgaan, dan bepaalt de rechter als onafhankelijke instantie of de grenzen van het recht zijn overschreden.
Aangenomen dat, en alles wijst hierop, het filmpje gericht is tegen de groep mensen in onze samenleving die ervoor gekozen hebben op hun eigen natuurlijke lichaamsimmuniteit te vertrouwen in plaats van een experimenteel vaccin (de niet-gevaccineerden dus), hoe beoordeelt u het filmpje dan vanuit strafrechtelijk oogpunt? Kan een geweldsfantasie waarbij satirisch een bepaalde bevolkingsgroep, in dit geval de niet-gevaccineerden, systematisch wordt uitgemoord volgens u strafrechtelijk door de beugel?
Zie antwoord vraag 2.
Of is het satirisch propageren van het massaal doodschieten van een bevolkingsgroep door de NPO wellicht een strafbare vorm van dreigen met geweld en de dood? Indien dit het geval is, hoe gaat u hiertegen strafrechtelijk optreden? Indien dit niet het geval is, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u wellicht parallellen tussen Radio Milles Collines en de manier waarop de genocide in Rwanda tot stand is gekomen en de genocidale satirische geweldsfantasie zoals die door de NPO is uitgezonden waarbij een bepaalde bevolkingsgroep, in dit geval de niet-gevaccineerden, massaal worden doodgeschoten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wellicht omdat dit volgens u satire’is? Is het dan ook mogelijk een filmpje te maken en uit te zenden, bijvoorbeeld door Ongehoord Nederland! straks bij de NPO, waarin politici en journalisten, vanzelfsprekend in de vorm van satire, worden opgehangen en met de dood worden bedreigd? Vindt u dat vanuit strafrechtelijk oogpunt dan ook prima?
Zie antwoord vraag 2.
Indien u dat vanuit strafrechtelijk oogpunt niet prima vindt, waarom onderneemt u dan geen actie tegen de makers en verspreiders bij de NPO van dit walgelijke filmpje waarin onder het mom van satire niet-gevaccineerden, die zich niet gewoon willen laten vaccineren, massaal worden doodgeschoten? Kunt u dit uitleggen?
Zie antwoord vraag 2.
Of zijn niet-gevaccineerden wellicht, na de invoering van de misdadige apartheidspas, inmiddels helemaal vogelvrij verklaard en mogen satirische filmpjes waarin deze groep wordt doodgeschoten en dus met de dood bedreigd wél «gewoon» worden uitgezonden door de NPO?
Zie antwoord vraag 2.
Als het strafrechtelijk volgens u door de beugel kan, wilt u dan erkennen dat het filmpje walgelijk, smakeloos en beneden alle peil is? Indien u dat niet wil erkennen, begrijpen we het dan goed dat het in een satirisch filmpje laten doodschieten van niet-gevaccineerden geen probleem is voor u, maar een ludiek bedoelde galg meegevoerd tijdens de demonstratie om het eind van de Nederlandse vrijheid te symboliseren volgens u wel een smakeloze toestand is, beneden alle peil, waarvoor u helemaal geen begrip heeft?2 Kunt u dit verschil uitleggen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ik heb ervoor gekozen de vragen niet afzonderlijk te beantwoorden, omdat zij dezelfde strekking hebben en afzonderlijke beantwoording enkel tot herhaling van tekst of verwijzing zou leiden.
Het bericht ‘OM sluit geheime deal met voormalige topaanklagers’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met dit bericht?1
Ja.
Bent u door het openbaar ministerie (OM) op de hoogte gesteld over het feit dat het OM met de leugenachtige ontslagen van voormalig procureur-generaal Marc van Nimwegen en hoofdofficier van justitie Marianne Bloos tot een geheime overeenkomst is gekomen alle procedures die tegen hen liepen te staken? Zo ja, op welk moment was u van deze deal op de hoogte?
Na het vonnis van de rechtbank Den Haag van 3 februari 2021 zijn het OM en de heer van Nimwegen en mevrouw Bloos in gesprek gegaan om te verkennen of tot een afspraak gekomen kon worden over het beëindigen van alle lopende procedures. Deze waren onder meer gericht tegen de leden van de commissie Fokkens respectievelijk tegen het OM. Mijn departement is door het OM geïnformeerd over het verloop van die gesprekken. Ik was al doende op de hoogte.
Wat is de reden dat deze kwestie middels een geheime overeenkomst is afgehandeld?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2, hebben het OM en de heer Van Nimwegen en mevrouw Bloos in het vonnis de rechtbank Den Haag van 3 februari 2021 aanleiding gezien om met elkaar in gesprek te gaan. Dit heeft geleid tot de bedoelde overeenkomst. De afspraken die de heer van Nimwegen en mevrouw Bloos met het OM gemaakt hebben, betreffen de relatie tussen werknemer en werkgever. De daarin gemaakte afspraken hebben een personeelsvertrouwelijk karakter en derhalve kunnen door mij geen uitspraken worden gedaan over de inhoud van de afspraken.
Klopt het dat deze geheime deal is onttrokken uit het budget voor misdaadbestrijding? Zo nee, waarom niet? Uit welk budget is deze deal dan bekostigd?
Zonder mij uit te spreken over de precieze afspraken, kan ik u melden dat er geen afspraken zijn gemaakt die binnen het OM ten laste komen van budget dat is begroot voor de misdaadbestrijding. Het OM heeft mij laten weten dat de gemaakte afspraken geen effect hebben op het aantal zaken dat het OM kan doen en evenmin op het aantal officieren van justitie dat daarvoor kan worden ingezet.
Wat was het bedrag van deze geheime deal?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 3.
Bent u het eens dat deze geheime deal een klap in het gezicht is van al die OM-medewerkers die wél integer hun werkzaamheden verrichten en jarenlang hebben geleden onder het leugenachtige, intimiderende en seksistische gedrag van deze hoofdpersonen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het is aan het College van Procureurs-Generaal als werkgever om afspraken te maken met (ex) werknemers. Partijen hebben besloten alle procedures te staken en zich op de toekomst te richten. Ik zie het belang van het afronden van de kwestie, zodat alle betrokkenen vooruit kunnen kijken. Daar komt bij dat sprake is van een bindende overeenkomst. Ik verwijs u ook naar mijn antwoord op de vragen 3, 4 en 5.
Bent u bereid deze geheime deal betaald met belastinggeld terug te draaien en eventueel uitbetaalde bedragen terug te vorderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Welke maatregelen gaat u nemen om de cultuur van intrinsieke onbetrouwbaarheid, corruptie en handjeklap bij het OM te veranderen?
Naar aanleiding van het rapport van de Onderzoekscommissie Openbaar Ministerie (de commissie Fokkens) heeft het OM een plan van aanpak opgesteld waarin is aangegeven hoe invulling wordt gegeven aan de diverse aanbevelingen van de commissie Fokkens. Dit plan van aanpak heb ik uw Kamer op 6 juni 2019 doen toekomen (Kamerstuk 28 844, nr. 182). Met betrekking tot het verbeteren van de integriteit ging het om het aansluiten bij en handelen naar de gedragscode Integriteit Rijk, het versterken van het Bureau Integriteit OM en het gelijk behandelen van integriteitsschendingen.
Sindsdien heb ik uw Kamer aan de hand van de voortgangsrapportages van het College van procureurs-generaal periodiek geïnformeerd over de uitvoering van het plan van aanpak (brieven van 17 oktober 2019, 7 mei 2020, 25 september 2020 en 30 april 2021 / Kamerstuk 28 844, nrs. 191, 213, 219 en 228). Ook in de Jaarberichten van het OM over 2019 en 2020 besteedde het College uitvoerig aandacht aan het werk aan het plan van aanpak (Kamerstuk 28 844, nr. 214 en 229). De naar aanleiding van de genoemde aanpak door het OM ingestelde Visitatiecommissie heeft geen structurele problematiek met betrekking tot integer gedrag aangetroffen.
Ontwikkelingen omtrent de Brexit met specifiek het Noord-Ierland protocol |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Roelien Kamminga (VVD) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Zijn Europese concessies voldoende voor de Britten?»1
Ja.
Klopt het dat er nog geen overeenstemming is tussen de Europese Commissie en het Verenigd Koninkrijk over de implementatie van het Noord-Ierland protocol?
De Europese Unie (EU) en het Verenigd Koninkrijk (VK) zijn het Protocol Ierland/Noord-Ierland (hierna: Protocol), als onderdeel van het Terugtrekkingsakkoord, overeengekomen als wederzijds acceptabele oplossing, die de Belfast-/Goedevrijdagakkoorden respecteert, de integriteit van de interne markt van de EU beschermt en een harde grens op het Ierse eiland voorkomt. De EU en het VK zijn beide gebonden aan de internationaalrechtelijke verplichtingen uit het Terugtrekkingsakkoord. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld, komt het VK de afspraken in het Protocol niet in zijn totaliteit na2. De Europese Commissie en het VK zijn sinds de inwerkingtreding van het Terugtrekkingsakkoord continu in gesprek met als doel om gemaakte afspraken in het Protocol nader uit te werken binnen de afgesproken kaders. Sinds het aflopen van de overgangsperiode per 1 januari 2021 spreken het VK en de Europese Commissie over volledige implementatie van de afspraken in het Protocol, om praktische oplossingen te vinden voor problemen zoals opgebracht door het VK en de Noord-Ierse belanghebbenden. Op het moment van schrijven lopen deze gesprekken. Volledige implementatie van het Protocol blijft voor Nederland, net als voor de Europese Commissie, het einddoel.
Kunt u aangeven wat het precieze voorstel vanuit de Europese Commissie is waar in dit artikel naar wordt gerefereerd?
De Europese Commissie heeft op 13 oktober jl. een viertal non-papers gepubliceerd met oplossingsrichtingen op de terreinen douane, sanitaire en fytosanitaire goederen (SPS), medicijnen en betrokkenheid van Noord-Ierse belanghebbenden bij de governance van het Protocol. Deze voorstellen moeten worden gezien als reactie op de problemen met de implementatie van het Protocol, zoals opgebracht door het VK en de Noord-Ierse belanghebbenden tijdens gesprekken op verschillende niveaus. De non-papers bieden oplossingsrichtingen, nader uit te werken in gesprekken tussen de Europese Commissie en het VK, waarbij onder strikte voorwaarden, zoals functionerende grenscontroleposten en toegang van EU functionarissen tot de relevante databases, minder controles en formaliteiten nodig zijn bij de implementatie van het Protocol. Ten eerste stelt de Europese Commissie voor om certificeringsprocedures te kunnen versimpelen en fysieke checks te kunnen verminderen voor een afgebakende groep sanitaire en fytosanitaire (SPS) goederen bij export vanuit Groot-Brittannië (GB) naar eindgebruikers in Noord-Ierland (NI). Ten tweede gaat het om een nader uit te werken uitbreiding van het concept goods not at risk3, waardoor bedrijven voor bepaalde goederen aan minder douaneformaliteiten zouden hoeven te voldoen bij export vanuit GB naar eindgebruikers in NI. Ten derde zou de Europese Commissie met een wetsvoorstel kunnen komen dat het mogelijk moet maken dat wettelijke controles op medicijnen mogen worden uitgevoerd in GB in plaats van in NI/EU, aangevuld met een dialoog tussen experts om dubbele productielijnen voor medicijnen bestemd voor de NI-markt te voorkomen. Dit moet de beschikbaarheid van medicijnen in NI waarborgen. Ten vierde zouden Noord-Ierse belanghebbenden zoals het maatschappelijk middenveld, het bedrijfsleven en het Noord-Ierse parlement een grotere rol kunnen krijgen in de governance van het Protocol.
Deze non-papers identificeren enkel mogelijke oplossingsrichtingenen behoeven daarmee nadere uitwerking. De komende periode zal de Europese Commissie de gesprekken met het VK op alle niveaus voortzetten om te proberen tot gezamenlijke oplossingen te komen. Dit doet de Europese Commissie in nauwe samenspraak met de Raad.
Klopt het dat de Europese Commissie onder meer aanbiedt dat het aantal controles en benodigde papierwerk voor transporten van Groot-Brittannië naar Noord-Ierland sterk te reduceren? En kunt u aangeven of hiermee geen toename van fraude en import van ongewenst producten zal toenemen?
Het nader uitwerken van de oplossingsrichtingen, zoals hierboven beschreven m.b.t. sanitaire en fytosanitaire maatregelen (SPS) en douane, zou moeten leiden tot een vermindering van fysieke controles en versimpeling van benodigde formaliteiten voor een afgebakende groep goederen die vanuit Groot-Brittannië naar eindgebruikers in Noord-Ierland (NI) wordt getransporteerd. Tegelijkertijd moet de integriteit van de interne markt van de EU beschermd worden en daarvoor moet het VK aan bepaalde voorwaarden voldoen. De Europese Commissie bespreekt met het VK, als integraal onderdeel van het uitwerken van de oplossingsrichtingen, drie categorieën mitigerende maatregelen om de integriteit van de interne markt van de EU te waarborgen en zo een toename van fraude en import van ongewenste goederen te voorkomen. Allereerst worden enkel oplossingsrichtingen voorgesteld voor een afgebakende groep goederen die een zogenaamde eindgebruiker kent in NI, en vanuit NI niet verder wordt verplaatst naar de interne markt van de EU buiten NI, bijvoorbeeld goederen bestemd voor verkoop in supermarkten in NI. De Europese Commissie en het VK zullen nog nader uitwerken hoe gegarandeerd kan worden dat deze goederen niet op de interne markt buiten NI terecht kunnen komen, maar gedacht wordt aan specifieke labelling, het autoriseren van bepaalde bedrijven die voor de oplossingsrichtingen in aanmerking komen en specifieke procedures zodat deze goederenstroom eenvoudig geïdentificeerd kan worden. Ten tweede zullen de Europese Commissie en het VK nog nader werken aan een reactiemechanisme dat geactiveerd kan worden indien er problemen met een bepaald goed worden geconstateerd. Ten derde stelt de Europese Commissie voorwaarden aan het nader uitwerken en implementeren van voornoemde oplossingsrichtingen, zoals functionerende grenscontroleposten, toegang van EU-functionarissen tot de relevante databases om handelsstromen te kunnen monitoren en het naleven van EU-regelgeving m.b.t. technische vereisten voor productie van bepaalde goederen. De oplossingsrichtingen zijn bedoeld om de huidige implementatie van het Protocol te verbeteren, waarbij volledige implementatie het einddoel blijft.
Welke risico’s ziet u voor integriteit van de interne markt door verminderde checks zoals binnenkomst van producten die niet aan de Europese standaarden voldoen, of van smokkelen?
Zie antwoord vraag 4.
Waar zit volgens u het belangrijkste knelpunt in de onderhandelingen en hoe weegt u dat?
De komende periode zal de Europese Commissie intensief de gesprekken met het VK op alle niveaus voortzetten om te proberen tot gezamenlijke oplossingen te komen op basis van voornoemde oplossingsrichtingen. Het VK heeft in aanloop naar en tijdens deze gesprekken meermaals verwezen naar diens toekomstvisie op het Protocol, zoals gepresenteerd in het zogenaamde Command Paper van 21 juli jl.4 Hierin stelt het VK een groot aantal aanpassingen van het Protocol voor met als doel 1) minder controles op goederen tussen Groot-Brittannië en Noord-Ierland (NI), 2) mogelijkheid tot uiteenlopende standaarden voor goederen op de NI-markt, 3) een beperktere rol voor EU-instellingen bij de implementatie van het Protocol, met name voor het Europees Hof van Justitie. De voorstellen van het VK vergen aanpassing van de juridische kaders van het Protocol. De oplossingsrichtingen zoals geïdentificeerd door de Europese Commissie gaan uit van het maximaal benutten van de mogelijkheden die het Protocol biedt. De Europese Commissie sluit heronderhandeling van het Protocol uit. De inzet van de Europese Commissie is gericht op het met praktische oplossingen verhelpen van de problemen zoals opgebracht door het VK en de Noord-Ierse belanghebbenden. Het kabinet steunt deze aanpak. Voornoemde maakt duidelijk dat, om tot een oplossing te komen, alle partijen zich maximaal zullen moeten inspannen.
Wat zijn de potentiele effecten voor de relatie met het Verenigd Koninkrijk en Nederlandse bedrijven en instellingen die handel drijven met het Verenigd Koninkrijk?
Gelet op de brede belangen die Nederland in de relatie met het VK heeft, zowel vanuit EU als bilateraal en zowel beleidsmatig als economisch, steunt het kabinet de aanpak van de Europese Commissie om tot gemeenschappelijke oplossingen met het VK te komen. Een duurzame oplossing en wederzijds vertrouwen kan bijdragen aan intensivering van handel tussen Nederland en het VK. Daarbij dient te worden opgemerkt dat de geïdentificeerde oplossingsrichtingen m.b.t. sanitaire en fytosanitaire goederen (SPS) en douane enkel van toepassing zijn op een afgebakende groep goederen die vanuit Groot-Brittannië naar Noord-Ierland (NI) wordt getransporteerd en een zogenaamde eindgebruiker in NI kent. In hoeverre deze oplossingsrichtingen van toepassing zijn en effect hebben op het Nederlandse bedrijfsleven valt nader te bezien. Gezien de inkadering van de oplossingsrichtingen is het niet de verwachting dat deze significante effecten voor de handel met het VK voor het Nederlands bedrijfsleven met zich mee dragen.
Hoe ziet u de weg voorwaarts om uit deze ogenschijnlijke patstelling te komen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe weegt u de uitspraak van de Britse Brexit-Minister David Frost dat het Noord-Ierland protocol niet werkt?
De uitspraak van Minister Frost is in lijn met de toekomstvisie van het VK op het Protocol, zoals uiteengezet in het Command Paper van 21 juli jl.5 Het VK stelt hierin dat het Protocol moet worden aangepast om het functioneren ervan te verbeteren. Ik ben bekend met het standpunt van het VK. Het kabinet neemt de praktische problemen die Noord-Ierse belanghebbenden ervaren serieus en steunt de aanpak van de Europese Commissie om tot gemeenschappelijke oplossingen met het VK te komen. Vicevoorzitter van de Europese Commissie Šefčovič onderstreepte bij de publicatie van voornoemde voorstellen dat zijn bezoek aan Noord-Ierland en Ierland op 9 en 10 september jl. de noodzaak heeft laten zien om met alle betrokken partijen te zoeken naar dergelijke oplossingen, binnen de kaders van het Protocol.
Kunt u aangeven wat het eventueel inroepen van artikel 16 van het protocol door het Verenigd Koninkrijk precies voor consequenties zou hebben?
Artikel 16 van het Protocol biedt de EU en het VK de mogelijkheid om, wanneer de toepassing van het Protocol leidt tot ernstige economische, maatschappelijke of milieuproblemen of leidt tot verlegging van handelsverkeer, unilateraal passende vrijwaringsmaatregelen te nemen. Dergelijke vrijwaringsmaatregelen moeten qua reikwijdte en duur beperkt zijn tot hetgeen strikt noodzakelijk is om de situatie te verhelpen, en de werking van het Protocol zo min mogelijk verstoren. Mocht het VK onverhoopt vrijwaringsmaatregelen nemen die het evenwicht tussen de rechten en plichten uit hoofde van het Protocol verstoort, dan kan de Unie evenredige evenwichtsherstellende maatregelen nemen zolang die strikt noodzakelijk zijn.
Indien het VK op basis van artikel 16 vrijwaringsmaatregelen wil gaan instellen, dient het de EU, zoals opgenomen in annex 7 van het Terugtrekkingsakkoord6, hiervan onverwijld kennis te geven via het Gemengd Comité en daarbij alle daarvoor relevante informatie te overleggen. Vervolgens dient met het oog op het vinden van een oplossing overleg plaats te vinden tussen de EU en het VK in het Gemengd Comité. In principe kunnen de voorgenomen vrijwaringmaatregelen pas worden ingevoerd nadat een maand is verstreken sinds de kennisgeving ervan, tenzij het overleg tussen de EU en het VK eerder is afgesloten of wanneer uitzonderlijke omstandigheden onmiddellijke maatregelen vereisen die slechts beperkt mogen zijn tot het oplossen van het geconstateerde probleem.
De precieze consequenties van dergelijke vrijwaringsmaatregelen zijn momenteel niet in te schatten, aangezien onbekend is hoe het VK hier invulling aan zou geven in het onverhoopte geval dat het VK zich op dit artikel beroept. De Europese Commissie stelt dat momenteel niet aan de voorwaarden voor het inroepen van artikel 16 kan zijn voldaan, zoals het VK beweert, aangezien de gevolgen toe te schrijven moeten zijn aan de toepassingvan het Protocol. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld7, komt het VK de afspraken in het Protocol niet in zijn totaliteit na.
Het Protocol is door de EU en het VK overeengekomen als oplossing om zowel de Belfast-/Goedevrijdagakkoorden als de integriteit van de interne markt van de EU te beschermen en een harde grens op het Ierse eiland te voorkomen. Het inroepen van artikel 16 zal per definitie de balans tussen deze doelen verstoren. Voor het kabinet staat voorop dat dit voorkomen moet worden.
Kunt u nader ingaan op hoe de risico’s uit bovenstaande vraag Nederland kunnen raken?
De precieze consequenties wanneer het VK zich onverhoopt zou beroepen op artikel 16 zijn momenteel niet in te schatten, aangezien onbekend is hoe het VK hier invulling aan zou geven. Hiermee zijn dus ook de risico’s voor Nederland niet op voorhand duidelijk. Gelet op de doelen van het Protocol, namelijk het voorkomen van een grens op het Ierse eiland, het beschermen van de Belfast-/Goedevrijdagakkoorden en het garanderen van de integriteit van de interne markt van de EU, is het voor alle partijen van groot belang om deze precaire balans niet te verstoren en de risico’s tot een minimum te beperken. De Europese Commissie houdt de Raad goed op de hoogte van de ontwikkelingen zodat de EU zich adequaat kan voorbereiden op elk mogelijk scenario.
Kunt u aangeven hoe het staat met de inbreukprocedure welke de Europese Unie vorig jaar is gestart?
Bij de beantwoording van deze vraag wordt onderscheid gemaakt tussen twee inbreukprocedures, namelijk de inbreukprocedure van vorig jaar (2020) en de inbreukprocedure van dit jaar (2021), allebei in reactie op de gebrekkige implementatie van het Protocol door het VK.
In september 2020 publiceerde de Britse regering een wetsvoorstel, de Internal Market Bill, dat de Britse regering de mogelijkheid zou geven om op permanente basis af te wijken van de afspraken uit het Protocol. Dit zou in strijd zijn met het Protocol en het Terugtrekkingsakkoord. De Europese Commissie is in reactie hierop op 1 oktober 2020 een inbreukprocedure gestart. Op 8 december 2020 bereikten de Europese Commissie en het VK een akkoord over deze kwestie en heeft het VK de omstreden passages uit de Internal Market Bill geschrapt. Het was daarom voor de Europese Commissie niet noodzakelijk om de gestarte inbreukprocedure voort te zetten.
In maart 2021 is de Europese Commissie een nieuwe inbreukprocedure tegen het VK gestart, ditmaal in reactie op de aankondiging van het VK om de toepassing van het Protocol voor wat betreft het vrij verkeer van goederen en het reizen met gezelschapsdieren eenzijdig uit te stellen. Door dit besluit is volgens de Europese Commissie sprake van niet-nakoming van de bepalingen van het Protocol en van de verplichting om overeenkomstig het Terugtrekkingsakkoord te goeder trouw te handelen. Middels een aanmaningsbrief (letter of formal notice) heeft de Europese Commissie het VK opgeroepen spoedig maatregelen te treffen om de afspraken uit het Protocol na te leven. Op 14 mei jl. heeft het VK gereageerd op deze brief. Zoals reeds aan uw Kamer gemeld8 hebben sindsdien intensieve gesprekken plaatsgevonden op zowel politiek als ambtelijk niveau, met als doel om tot nadere afspraken te komen over de implementatie. De Europese Commissie heeft tot nu toe geen verdere stappen gezet in deze inbreukprocedure (reasoned opinion), al behoudt zij zich het recht voor om dit in de toekomst alsnog te doen indien een gezamenlijke oplossing uitblijft.
Kunt u garanderen, zoals de Europese Commissie overigens ook al heeft gedaan, dat het Hof van Justitie van de Europese Unie altijd blijft gelden als toezichthouder op de regels van de interne markt ook wanneer het protocol wordt aangepast? En wanneer daar toch aan getornd zou worden, hoe wordt dat dan besloten aan de zijde van de Europese Unie?
Het Europees Hof van Justitie is en blijft bevoegd uitspraak te doen over de interpretatie van EU-regelgeving, waaronder EU-regelgeving met betrekking tot de interne markt van de EU. Indien een gezamenlijke uitkomst van voornoemde gesprekken zou uitblijven, zal de Europese Commissie in nauwe samenspraak met de Raad volgende stappen bezien.
Kunt u een brief aan de Tweede Kamer sturen over hoe deze motie wordt uitgevoerd?1
De gevraagde brief is op 12 november jl. aan uw Kamer verzonden.2 Daarin is de volgende passage opgenomen over de uitvoering van de motie:
Ik hoop u, samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, voldoende te hebben geïnformeerd.
Het bericht dat driekwart van de huisartsen de werkdruk te hoog vindt |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat driekwart van de huisartsen de werkdruk te hoog vindt?1
Ik heb ook de signalen gehoord dat het erg druk is bij de huisartsen(posten). Mensen zijn lang terughoudend geweest met het benaderen van de huisarts en de huisartsenpost. Nu lijken mensen zich toch meer te gaan melden. Dat is op zich goed nieuws. Ik ben doorlopend met de partijen van het hoofdlijnakkoord huisartsenzorg, waaronder de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV), in gesprek over de werkdruk bij huisartsen en over personele tekorten in de huisartsenzorg.
Hoe reageert u op de uitspraken van de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV)-voorzitter dat langere consulttijden aantoonbaar leiden tot «betere zorg, minder verwijzingen naar het ziekenhuis, lager medicijngebruik en ook tot meer voldoening in het werk»? Bent u het met haar eens dat de mogelijkheid tot een langere consultduur goed geregeld moet worden?2
Ik vind het ook belangrijk dat huisartsen voldoende tijd hebben voor de consulten met hun patiënten. Er zijn in samenwerking tussen zorgverzekeraars en huisartsen verschillende pilots gerealiseerd die het mogelijk maken om te werken met een langere consultduur. Momenteel worden een aantal van deze pilots geëvalueerd om de geleerde lessen te verspreiden en mee te kunnen nemen in het landelijke vervolgtraject «versnellingsimpuls Meer Tijd voor de Patiënt», dat deze maand start. Ik werk daarin samen met de partijen uit het hoofdlijnenakkoord, waaronder de LHV.
Daarnaast zal ik de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) vragen om verdere differentiatie van de consultduur naar 15 minuten mee te nemen in de doorontwikkeling van de huisartsenbekostiging.
Hoe kunnen de administratieve lasten voor huisartsenpraktijken verminderd worden, zodat zij meer tijd hebben om aan hun patiënten te besteden?
Vanuit het programma [Ont]regel de Zorg zet ik in om administratieve lasten in verschillende zorgsectoren te verminderen, waaronder in de huisartsenzorg. Ook in het hoofdlijnenakkoord huisartsenzorg 2018–2022 is het verminderen van administratieve lasten een speerpunt. Het aanpakken van regeldruk doe ik samen met partijen, waaronder de LHV, Vereniging Praktijkhoudende Huisartsen (VPH), NZa en Zorgverzekeraars Nederland (ZN). In samenwerking met elkaar hebben wij de afgelopen jaren al verschillende administratieve lasten voor de huisartsen verminderd. Voorbeelden hiervan zijn dat de VOG-plicht is afgeschaft voor huisartsen die in incidentele gevallen in de ANW-uren in een Wlz-instelling of ggz-instelling zorg verlenen, er is verhelderd dat uitvoeringsverzoeken alleen noodzakelijk zijn bij voorbehouden handelingen en niet noodzakelijk zijn bij risicovolle handelingen en de frequentie van de NHG-praktijkaccreditering is teruggebracht van eens per jaar naar eens per drie jaar. Voor een volledig en actueel overzicht van de resultaten van het programma [Ont]Regel de Zorg verwijs ik u naar de website www.ordz.nl. Ik constateer ook dat er nog een flinke weg te gaan is. Daarom blijft dit vraagstuk ook de komende jaren de aandacht vragen van alle betrokken partijen; zorgorganisaties, zorgverleners, de overheid en van de toezichthouders. De precieze invulling van een vervolgaanpak om de administratieve regeldruk verder te verminderen is aan het volgende kabinet.
Hoe bent u van plan huisartsen te ondersteunen zodat ze voldoende kunnen herstellen, nu er te weinig waarnemend huisartsen zijn?
Werkdruk en tekorten in de huisartsenzorg zijn een van de belangrijkste thema’s in het hoofdlijnenakkoord huisartsenzorg 2018–2022. Hierover zijn meerdere afspraken gemaakt. Denk aan extra opleidingsplekken voor huisartsen, mits er voldoende opleiders en praktijkopleiders beschikbaar zijn, investeringen in ICT/digitalisering, het inzetten op het beperken van de administratieve lasten en meer tijd voor de patiënt.
Ook ben ik met de LHV een arbeidsmarktaanpak gestart, waarin in 9 regio’s ondersteuning wordt geboden om arbeidsmarktknelpunten in de huisartsenzorg duurzaam aan te pakken. Zo wordt momenteel in een regio ondersteuning geboden bij het realiseren van inzet van Verpleegkundig Specialisten op de huisartsenpost. De structurele inzet van Verpleegkundig Specialisten op de huisartsenpost heeft als doel de diensten te verlichten en de regio aantrekkelijker te maken voor nieuwe huisartsen. De lessen die worden geleerd uit de arbeidsmarktaanpak worden gedeeld met alle regio’s, zodat ook zij hiervan gebruik kunnen maken als zij dat willen.
Daarnaast zijn er aanvullende trajecten opgezet: het versnellen van «Organisatie & Infrastructuur», «Meer Tijd voor de Patiënt» en «Digitalisering». Binnen deze trajecten wordt er gewerkt aan het bevorderen van de organisatiegraad in de regio, het implementeren van Meer Tijd Voor De Patiënt-projecten en het stimuleren van digitaliseringsplannen in de regio. Deze versnellingstrajecten kunnen onder andere helpen bij het realiseren van efficiëntere werkvormen, het stroomlijnen van werkprocessen en kennisdeling.
Welke acties onderneemt u om de werkdruk onder huisartsen op korte termijn omlaag te brengen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het ermee eens dat het opleiden van meer huisartsen in grote mate bij kan dragen aan zowel het verlagen van de werkdruk, als aan de mogelijkheden om consulttijden te verlengen en het oplossen van het tekort aan waarnemend huisartsen op langere termijn? Zo ja, bent u bereid om het aantal opleidingsplekken voor huisartsen uit te breiden?
Het opleiden van huisartsen kost tijd, waardoor dit niet direct leidt tot het verlagen van de werkdruk. Het Capaciteitsorgaan heeft in het laatste Capaciteitsplan geadviseerd om het aantal instroomplaatsen voor de opleiding tot huisarts flink bij te stellen. Om de stijging in aantallen opleidingsplaatsen te kunnen realiseren, zijn naast beschikbare kandidaten ook meer opleiders en praktijkopleiders (opleidingsinstellingen) nodig. Deze zijn niet in voldoende mate beschikbaar om het advies van het Capaciteitsorgaan te volgen. Alle inzet is er nu op gericht om het aantal opleidingsplaatsen te verhogen, waarbij wordt bezien in welk tempo toegewerkt kan worden naar het aantal opleidingsplaatsen conform het advies van het Capaciteitsorgaan. Voor 2021 zijn 820 plaatsen beschikbaar gesteld, voor 2022 zijn dat 850 plaatsen.
De kwetsbaarheid van bruggen en riolen voor hackers |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het gepubliceerde artikel in Het Financieele Dagblad en het onderzoek dat op 14 oktober 2021 is gepubliceerd door de vakbladen Binnenlands Bestuur en AG Connect?1, 2
Ja.
Zijn er bruggen en rioleringssystemen die op dit moment kwetsbaar zijn en geen update kunnen krijgen met de laatste beveiligingsmaatregelen? Zo ja, welke zijn dit?
Bruggen en rioleringssystemen zijn veelal in beheer bij decentrale overheden. Decentrale overheden zijn zelf verantwoordelijk om op basis van risicoanalyse en risicoafweging beveiligingsmaatregelen te nemen. Ik heb geen signalen van de sector of koepelorganisaties VNG, UvW of IPO ontvangen dat Industriële Controle Systemen (ICS) van bruggen en rioleringen bij decentrale overheden op grote schaal kwetsbaar zouden zijn en dat het ontbreken van updates benodigde beveiligingsmaatregelen zou belemmeren, zie ook de beantwoording van vraag 3.
Welke risico’s lopen de controlesystemen bij onder andere rioleringen, sluizen en verkeerslichten op dit moment op?
Risico’s van controlesystemen zijn in het algemeen systeem-, organisatie-, locatie- en tijdsspecifiek en hangen samen met beveiligingsmaatregelen die door een organisatie zijn getroffen. Iedere organisatie opereert binnen haar eigen organisatie-specifieke context en maakt op basis van een risicoanalyse een risicoafweging. Risico’s die bij ICS systemen kunnen ontstaan, worden vooral veroorzaakt door koppelingen aan het internet waardoor systemen op afstand kunnen worden gemanipuleerd, overgenomen of onklaar worden gemaakt. Om uitval te voorkomen zijn er veelal terugval opties aanwezig, zoals bijvoorbeeld de handbediening van bruggen en sluizen.
Welke acties heeft u getroffen naar aanleiding van het kritische rapport van de Algemene Rekenkamer vanaf 2019?3
Sinds publicatie van het rapport van de Algemene Rekenkamer «Digitale Dijkverzwaring: cybersecurity en vitale waterwerken» uit 20194 heeft er bij Rijkswaterstaat (RWS) een flinke verbeterslag plaatsgevonden. Ik heb uw Kamer in 20205 geïnformeerd over mijn inzet in deze. Op 2 juni 20216 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de laatste stand van zaken via mijn brief «Update Versterken Cyberweerbaarheid in de Watersector».
RWS investeert in verbetering van de digitale beveiliging, via het RWS-versterkingsprogramma. Één van de prioritaire maatregelen betreft de aansluiting van extra objecten op het Security Operations Centre (SOC7). In 2019 zijn alle vitale objectenl aangesloten. Van de overige niet-vitale objecten zijn momenteel 12 van de 60 aangesloten. Het betreft daarbij objecten zoals bijvoorbeeld bruggen en sluizen, van het Hoofdwatersysteem (HWS), het Hoofdwegennet (HWN) en het Hoofdvaarwegennet (HVWN). De verwachting is dat in 2023 alle 60 objecten zijn aangesloten.
Kunt u de kamer informeren over de huidige stand van zaken en wat het plan van aanpak is om onze infrastructuur te beschermen tegen hackers?
Binnen de overheid lopen er meerdere initiatieven om de vitale infrastructuur te beschermen en de digitale weerbaarheid te verhogen. Voor de stand van zaken van de Nationale Cybersecurity Agenda verwijs ik naar de beleidsreactie Cyber Security Beeld Nederland 2021 en voortgangsrapportage NCSA die op 28 juni 2021 door de Minister van Justitie en Veiligheid met uw Kamer is gedeeld8.
Samen met de drinkwaterbedrijven, waterschappen, gemeenten, provincies en Rijkswaterstaat heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat het Programma Versterken Cyberweerbaarheid in de Watersector 2019–2022 (PVCW9) opgezet. Binnen het programma zijn vijftien projecten geformuleerd die moeten bijdragen aan de versterking van de cyberweerbaarheid in de watersector. De projecten richten zich met name op de cybersecurity van de operationele technologie. Meer informatie kunt u vinden in de eerder genoemde brief10.
Bent u al in gesprek getreden met gemeenten, provincies en de waterschappen inzake de beveiligingsrisico’s?
Ja, bijvoorbeeld in het programma «Versterken Cyberweerbaarheid in de Watersector» vindt regelmatig overleg plaats met en tussen de decentrale overheden en betrokken organisaties, zie ook antwoord op vraag 5.
Zijn er al casussen aangetroffen waarbij er daadwerkelijk problemen zijn ontstaan in het verkeer of de waterkwaliteit doordat er een controlesysteem gehackt is geweest? Zo ja, welke casussen zijn dit?
Nee, dergelijk casussen in Nederland zijn nog mij niet bekend. De Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen (Wbni) verplicht vitale aanbieders en aanbieders van essentiële diensten incidenten of inbreuken met aanzienlijke gevolgen voor de continuïteit van de verleende dienst te melden bij het Nationaal Cyber Security Centrum.
Bent u bereid om bijvoorbeeld bij aanbestedingen en inkooptrajecten strengere eisen te stellen inzake beveiligingsupdates en de controle daarop?
Het is sinds de aanscherping van de nationale veiligheidsrisico’s voor inkoop en aanbesteding in 2018 staand beleid vanuit de rijksoverheid dat nationale veiligheidsoverwegingen worden meegewogen. Een overheidsorganisatie die ICT-producten en -diensten inkoopt moet de eisen uit de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO) vertalen naar inkoopcontracten en afspraken maken over de naleving van die contracteisen. Bij de aanschaf en implementatie van gevoelige apparatuur wordt rekening gehouden met eventuele risico’s in relatie tot de leverancier en met het concrete gebruik van de systemen.
Waarom is er in het Deltaprogramma 2022 geen aandacht geschonken aan deze bevolkingsproblematiek?
Samenwerkingsafspraken over cybersecurity, met thema’s zoals de door u genoemde beveiligingsproblematiek, verlopen via het Bestuursakkoord Water en een apart ingericht programma voor de implementatie daarvan (zie ook antwoord op vraag 6). Op pagina 22 van het Deltafonds 202211 wordt de aanpak van cyberweerbaarheid beschreven.
Het verzoek van de ambassade in Kabul om militaire bijstand |
|
Jasper van Dijk |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA), Henk Kamp (minister defensie) (VVD) |
|
Waarom heeft u het verzoek van de ambassade in Kabul tot militaire bijstand afgewezen? Op welke datum «in de aanloop naar de val van Kabul» is dat verzoek aan «Den Haag» gedaan? Is dat verzoek nader omschreven in de vorm van grootte en kwaliteit van die inzet?1
Zoals in het feitenrelaas (Kamerstuk 27 925, nr. 806) gemeld, werd de evacuatieplanning in mei 2021 verder ontwikkeld en uitgewerkt tot een concreet en uitvoerbaar plan voor een non-combattant evacuation operation(NEO) of extractie. Bij de debriefing van de verkenningsmissie die van 19 april tot 24 april 2021 plaatsvond voor de uitwerking van deze plannen is door de ambassade gesignaleerd dat eventuele militaire extractie waarschijnlijk niet zonder force protection uitgevoerd zou kunnen worden.
Op 16 augustus heeft de ambassade in Kaboel aangeraden om militaire capaciteit in de vorm van een team militairen van speciale eenheden beschikbaar te stellen voor extra bescherming (force protection), in aanvulling op de reeds aanwezige beveiligers van de Brigade Speciale Beveiligingsopdrachten (BSB). Van afwijzing van een verzoek tot militaire bijstand is geen sprake geweest. Zoals in het feitenrelaas is aangegeven, vertrok dit team daags daarna (17 augustus) via Islamabad richting Kaboel. Binnen de ministeries van Defensie en Buitenlandse Zaken is in aanloop naar de val van Kaboel geen ander verzoek om force protection vanuit de ambassade bekend dan dat van 16 augustus.
Waarom heeft u dit verzoek en uw afwijzing niet opgenomen in het feitenrelaas dat half september aan de Kamer is toegestuurd?
Zie het antwoord op vraag 1.
Klopt het dat de «ambassade pas op maandag 16 augustus, dus nadat Kabul was gevallen, heeft «aangeraden om militaire capaciteit beschikbaar te stellen voor extra bescherming»»? Wat waren de argumenten om dat wel te doen op 16 augustus en niet voor de val van Kabul op 15 augustus?
Ja. Zoals eerder aan de Kamer gemeld (Kamerstuk 27 925, nr. 807) heeft de snelheid van de inname van Kaboel door de Taliban de hele internationale gemeenschap, inclusief Nederland, overvallen. Tot aan de val van Kaboel was de inschatting niet dat de stad op een dergelijk korte termijn zou vallen.
Klopt de suggestie dat de verantwoordelijke bewindslieden in het weekend van 14 augustus geen tijd hadden om tot een beslissing te komen? Zo nee, wat waren dan de redenen?
Gedurende het weekend van 14 augustus vond over de ontwikkelingen in Afghanistan intensief overleg plaats binnen en tussen de verschillende ministeries, inclusief tussen de betrokken bewindspersonen. In het betreffende weekend was een beslissing over het al dan niet sturen van militaire capaciteit voor extra bescherming niet aan de orde.
Het artikel ‘Nederlandse overheid moet doen wat ze belooft’ |
|
Tom van der Lee (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), de Th. Bruijn |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Nederlandse overheid moet doen wat ze belooft»?1
Ja.
Klopt het dat de Nederlandse overheid op het congres van de International Union for Conservation of Nature and Natural Resources (IUCN) niet voor de motie over ontbossing in de Amazone heeft gestemd?
Op het congres van de International Union for Conservation of Nature and Natural Resources (IUCN) werden verschillende moties in stemming gebracht met betrekking tot het voorkomen van ontbossing, waaronder in de Amazone. De Nederlandse overheid heeft zijn steun uitgesproken voor een aantal moties die oproepen tot het stoppen van ontbossing en de bescherming van inheemse volkeren, lokale gemeenschappen en mensenrechtenverdedigers. Het klopt dat Nederland niet voor de motie specifiek over ontbossing in de Amazone heeft gestemd waaraan in het genoemde artikel wordt gerefereerd. Ik verwijs u daarvoor verder naar mijn antwoord op vraag 6.
Onderschrijft u de constatering dat de motie een mooie aanleiding was om uitvoering te geven aan het beleid zoals uiteengezet in de Kamerbrief van 2020 hierover en recentelijk bevestigd in de gepubliceerde begroting van het Ministerie van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voor 2022?2, 3
Ja.
Onderschrijft u de constatering dat, om de doelstelling in 2030 alle mondiale ontbossing te stoppen te halen, de doelstelling om 80% van de Amazone in 2025 te beschermen noodzakelijk is?
Nederland heeft zich gecommitteerd aan de doelstelling om uiterlijk in 2030 alle mondiale ontbossing te stoppen en zich in Europees verband in te zetten om volledig duurzame en ontbossingsvrije waardeketens te realiseren (Kamerstuk 30 196, nr. 708). De doelstelling om 80% van de Amazone in 2025 te beschermen is één van de mogelijke tussenstappen die noodzakelijk zijn om de doelstelling, uiterlijk in 2030 alle mondiale ontbossing te stoppen, te behalen.
Bent u het met de motie eens dat de inheemse bevolking essentieel is voor een succesvolle bescherming van de Amazone?
Ja, inheemse volkeren vervullen een cruciale rol in de bescherming van de Amazone en andere bosgebieden. De ondersteuning van inheemse volkeren en lokale gemeenschappen is daarom een belangrijke pijler van het internationale bossenbeleid. Tijdens de klimaattop ondersteunde Nederland in dat kader de Glasgow Leaders Declaration on Forest and Land Use en de Global Forest Finance Pledge, evenals twee sub-pledges over de bescherming van het Congobekken en de ondersteuning van inheemse groepen en lokale gemeenschappen.
Kunt u toelichten waarom dan niet voor de motie gestemd is?
Nederland heeft als stemgerechtigde, evenals verscheidene andere landen, een terughoudend beleid ten aanzien van het stemmen op resoluties vanwege de samenstelling van IUCN waarbij zowel natuurorganisaties als landen vertegenwoordigd zijn. In dat kader is voor aanvang van het IUCN congres bepaald welke moties zouden worden gesteund waaronder een aantal moties die oproepen tot het stoppen van ontbossing. De motie waaraan in het genoemde artikel wordt gerefereerd, was destijds nog niet bekend. Dit heeft er mede toe geleid dat de Nederlandse delegatie niet heeft gestemd voor deze motie. Was deze wel bekend geweest, dan had Nederland voorgestemd, omdat de motie inhoudelijk in lijn is met de Nederlandse doelstelling om uiterlijk in 2030 alle mondiale ontbossing te stoppen. Daarnaast was de inzet van de Nederlandse delegatie en klimaat- en watergezanten in het bijzonder gericht op een inhoudelijke bijdrage aan het programma van het IUCN congres vanwege de lopende onderhandelingen over het Global Biodiversity Framework in de context van de Convention on Biological Diversity.
Het bericht dat de bank voortaan je studieschuld kan opzoeken. |
|
Hatte van der Woude (VVD), Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Hypotheek nodig? Bank kan voortaan je studieschuld opzoeken»?1
Ja.
Deelt u de analyse dat starters het nu al heel moeilijk hebben op de woningmarkt en het daarom heel vreemd is juist voor starters extra belemmeringen op te werpen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel uw mening dat starters het niet makkelijk hebben op de woningmarkt. Het woningaanbod is beperkt en de concurrentie is groot. De bouw van extra woningen is daarom topprioriteit voor dit kabinet. Die woningen staan er echter niet meteen. Daarom nemen we ook maatregelen om starters op korte termijn te helpen om een woning te kopen. Bijvoorbeeld door meerderjarige starters tot 35 jaar vrij te stellen van overdrachtsbelasting (bij een woning tot € 400.000) en door het verbeteren van de informatievoorziening voor starters op de woningmarkt.
Het meewegen van de studieschuld bij het aanvragen van een hypotheek is al langdurig staand beleid en niet specifiek gericht op starters. Voor verantwoorde kredietverlening is het verplicht om bij het bepalen van de maximale financieringslast rekening te houden met financiële verplichtingen zoals een studieschuld. De (oud-)student is daarnaast verplicht om bij een hypotheekaanvraag eventuele studieschulden op te geven. De terugbetaling van een studieschuld drukt namelijk op het besteedbaar inkomen van een (oud-)student. Het is daarom ook in het belang van de consument om bij een hypotheekaanvraag een eventuele studieschuld eerlijk op te geven. Daarmee voorkomt de aanvrager dat de hypotheeklasten te hoog worden, met mogelijke betalingsproblemen als gevolg. Het delen van gegevens via een app kan juist leiden tot meer gebruiksgemak en zie ik niet als een extra belemmering voor starters.
Bent u het ermee eens dat dit haaks staat op de belofte bij invoering van het leenstelsel dat de studieschuld niet geregistreerd zou worden voor hypotheekverstrekking?
Daar ben ik het niet mee eens. De studieschulden worden door DUO bijgehouden ten behoeve van de uitvoering van de studiefinanciering. Dit gebeurde ook al voor de invoering van het leenstelsel. Daar horen ook gegevens bij over opgebouwde schuld door leningen en aflossingen hierop. Burgers hebben het recht op hun persoonlijke gegevens bij de overheid in te zien en te gebruiken voor hun eigen doeleinden. Dat is precies wat de nieuwe mogelijkheid beoogt. De keuze om deze gegevens te delen met derden, is geheel aan de burger.
Was u al op de hoogte van de koppeling van de studieschuld voor hypotheekverstrekking door DUO toen u uw tweet uitstuurde en u onze vragen beantwoordde? Zo ja, hoe lang was u dan al op de hoogte en waarom heeft u dan niets ondernomen tegen de koppeling door DUO?2, 3
De desbetreffende tweet gaat over een registratie van studieschulden bij het Bureau Kredietregistratie (BKR). Dat is in deze situatie niet het geval, daarom koppel ik deze tweet ook niet aan deze ontwikkeling. Het kabinet gaat ook niet over tot een BKR-registratie voor studieschulden. In deze casus gaat het om gegevens die door DUO worden bijgehouden ten behoeve van de uitvoering van de studiefinanciering. (Oud-)studenten kunnen hun persoonlijke gegevens hierover inzien via Mijn DUO. De (oud)-student kan bepalen om zelf zijn gegevens te delen met de hypotheekverstrekker via een app door toestemming te geven. Deze ontwikkeling zorgt voor meer gebruiksgemak, er zijn minder handelingen nodig van de (oud-)student.
Deelt u de mening dat het registreren van de studieschuld in het BKR feitelijk dezelfde gevolgen voor starters heeft als het registreren van de studieschuld voor hypotheekverstrekking door DUO?
Daar ben ik het niet mee eens. Een burger heeft op basis van de AVG het recht om zijn eigen persoonsgegevens bij de overheid digitaal in te zien. Hij hoeft niet nader te motiveren met welk doel hij de gegevens wil inzien. Een (oud-)student heeft daarom de mogelijkheid om gegevens over zijn studieschuld via Mijn DUO in te zien. Hij kan vervolgens zelf besluiten om deze gegevens te gebruiken. Bijvoorbeeld om extra af te lossen, het maandbedrag aan te passen of om de gegevens te delen met derden, zoals de apps van Ockto of iWiZe. Het delen van gegevens vindt in de meeste gevallen plaats buiten medeweten van de overheid. Het registreren van de studieschuld bij DUO is dus niet bedoeld voor hypotheekverstrekking. De gegevens die bij DUO geregistreerd staan kunnen alleen daarvoor worden gebruikt indien de (oud-)student daar toestemming voor geeft. Naast de hoogte van de oorspronkelijke studieschuld kan de (oud-)student via mijn DUO ook informatie vinden over eventuele extra aflossingen, de resterende looptijd en welk leenstelsel er van toepassing is.
Met een toetsing bij het BKR kunnen banken en kredietverstrekkers zien of een consument ergens anders geld heeft geleend. En of er betalingsproblemen zijn of zijn geweest. De uitkomsten van de toets kunnen zij meewegen bij de hypotheekaanvraag. Een toetsing bij het BKR is voor kredietverstrekkers essentieel in het voorkomen van overkreditering. De gegevens in het BKR worden aangeleverd door kredietverstrekkers zelf. Met het registreren van verstrekte kredieten en eventuele betalingsachterstanden vervult het BKR een andere rol dan DUO die gegevens bijhoudt ten behoeve van de uitvoering van de studiefinanciering.
Kunt u huidige en oud-studenten verzekeren dat u de belofte om studieschulden niet te registreren voor hypotheekverstrekking nakomt?
Het kabinet gaat niet over tot een BKR-registratie voor studieschulden. Wel zijn (oud-) studenten gehouden hun studieschulden kenbaar te maken bij het aanvragen van een hypotheek.
Bent u bereid in gesprek te gaan met DUO en aan te geven dat deze belofte in stand blijft?
Ik acht een gesprek met DUO niet noodzakelijk. Het kabinet gaat niet over tot een registratie van studieschulden, enkel voor hypotheekverstrekking. DUO dient de studieschulden natuurlijk wel bij te houden voor de uitvoering van de studiefinanciering.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor de behandeling van het Wetgevingsoverleg inzake het begrotingsonderdeel wonen en ruimte (hoofdstuk VII) op 15-11-2021?
Ja.
Een GSM-paraplu voor penitentiaire inrichtingen |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Politiechef is vrijheden zware criminelen in gevangenis beu: «Hoe humaan moet het zijn»?»?1
Ja.
In hoeverre onderschrijft u het standpunt van politiechef Ekelmans dat zware criminelen teveel vrijheid hebben in de gevangenis?
Het geschetste dilemma, namelijk dat van de veiligheid van de samenleving versus de grondrechten van gedetineerden, herken ik. De aanpak van georganiseerde criminaliteit leidt tot een toename van arrestaties van een «buitencategorie» van personen verdacht van zware criminaliteit. Deze personen realiseren zich dat lange gevangenisstraffen in het verschiet liggen en hebben er veel voor over om hun straf te ontlopen of om tijdens detentie door te kunnen gaan met criminele activiteiten. Met de macht en middelen waarover ze beschikken lukt ze dit op dit moment te vaak. In mijn brief van 22 november jl. heb ik uiteengezet welke maatregelen ik hierop ga treffen.2
Deelt u de mening dat het uitgangspunt moet zijn dat communicatie door gedetineerden via een mobiele telefoon met de buitenwereld in beginsel niet mogelijk moet zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom?
Ja, die mening deel ik. Mobiele telefoons mogen niet in bezit van gedetineerden zijn, omdat ze dan ongecontroleerd met de buitenwereld kunnen communiceren en zo door kunnen gaan met crimineel handelen.
Welke mogelijkheden heeft u om communicatie met de buitenwereld door gedetineerden te beperken?
Gedetineerden hebben recht op communicatie met de buitenwereld, dat is belangrijk voor hun re-integratie. Bij gedetineerden met een hoog risicoprofiel houdt DJI intensief toezicht op deze contacten. Zo worden telefoongesprekken standaard opgenomen en luistert DJI deze uit ter voorkoming of opsporing van strafbare feiten of om de veiligheid in de inrichting te handhaven.3
De invoer en het gebruik van mobiele telefoons door gedetineerden wordt op diverse manieren beperkt. Er is een toegangscontrole voor gedetineerden en bezoekers. Luchtplaatsen worden voor gebruik geïnspecteerd op contrabande. En er zijn periodieke celinspecties. Ook worden zogenaamde mobifinders en honden ingezet die telefoons kunnen opsporen. Sinds eind 2019 zijn personen die verboden voorwerpen zoals een telefoon een gevangenis binnensmokkelen strafbaar. En om de aanpak van contrabande te intensiveren heb ik eerder structureel € 3 miljoen per jaar beschikbaar gesteld.
Wat is de status van de «GSM-paraplu» waarmee telefoonverkeer vanuit een penitentiaire inrichting verstoord kan worden?
DJI heeft onderzoek gedaan naar de toepassing van een GSM paraplu in de penitentiaire inrichtingen. Daarna hebben diverse marktpartijen oplossingen gepresenteerd en er is een offerte uitgebracht. Zoals toegelicht in eerdere Kamervragen van het lid Van Haga hebben de technische complexiteit, de beperkte effectiviteit en de hoge kosten die gemoeid gaan met de GSM-paraplu ertoe geleid dat de opdracht niet is gegund en daarmee is stopgezet.4 Dit is een teleurstellend resultaat. Het versterken van het tegengaan van telefoongebruik is en blijft een belangrijk onderdeel van de aanpak om crimineel handelen in detentie tegen te gaan. Daarom doet DJI nu verder onderzoek naar de mogelijkheden van GSM-detectie binnen het gevangeniswezen. Hierbij wordt samengewerkt met de politie. In de volgende voortgangsbrief over het gevangeniswezen zal ik de stand van zaken opnemen.
Is de «GSM-paraplu» volgens u een waardevol instrument om telefoonverkeer vanuit een penitentiaire inrichting te verstoren? Zo ja, wat is ervoor nodig om dit instrument zo snel mogelijk in te zetten? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment wordt de GSM paraplu niet als juiste oplossing voor het tegengaan van mobiele telefoons in gevangenissen gezien. Aan een alternatief wordt gewerkt, zie ook antwoord 5.
Kunt u deze vragen voor het commissiedebat gevangeniswezen en tbs van 2 december a.s. beantwoorden?
Ja.
Het artikel 'Wij geven passende zorg zonder dat de gemeente iets hoeft te doen' |
|
Ockje Tellegen (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Wij geven passende zorg zonder dat de gemeente iets hoeft te doen?»1
Ja.
Wat vindt u van de wettelijke mogelijkheid om iemand vergunningsvrij een huis te laten bouwen op het terrein van zijn of haar mantelzorger, om zo het verlenen van mantelzorg te vergemakkelijken zoals in het geval van de in het artikel genoemde zoon en zijn moeder?
Ik vind dat een goede mogelijkheid. Mantelzorgvoorzieningen bij woningen zorgen ervoor dat mensen langer thuis kunnen blijven wonen als zij dit willen. Dat is een van de doelstellingen van dit (demissionair) kabinet. Mijn ambtsvoorganger heeft deze bouw- en gebruiksmogelijkheden voor huisvesting in verband met mantelzorg in 2014 in het Besluit omgevingsrecht opgenomen. Hiermee is destijds uitvoering gegeven aan de motie Pieper c.s. (Kamerstukken II 2009/10, 32 123 XI, nr. 34), die opriep de mogelijkheden voor de plaatsing van mantelzorgwoningen te vereenvoudigen.
Deelt u ook de zorg dat met de komst van de nieuwe Omgevingswet en daarmee het verdwijnen van landelijke wetgeving op dit punt, dit soort woonzorgarrangementen mogelijk zullen verdwijnen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Met de Omgevingswet krijgen gemeenten meer mogelijkheden om maatwerk te leveren. Die mogelijkheid ontstaat ook bij bouwmogelijkheden voor uit- en aanbouwen en bijgebouwen (bijbehorende bouwwerken), die gemeenten straks in het omgevingsplan reguleren. De mogelijkheden voor huisvesting in verband met mantelzorg zijn in deze regeling verweven. Het is niet uit te sluiten dat gemeenten bij bepaalde woningen beperkingen zullen opleggen voor bouwmogelijkheden, waaronder mantelzorgvoorzieningen, vanwege bijvoorbeeld afstandsnormen voor geluid, geur en trilling nabij bedrijfsmatige activiteiten. De huidige bouw- en gebruiksmogelijkheden uit het Besluit omgevingsrecht worden als onderdeel van de zogenoemde bruidsschat ongewijzigd overgeheveld naar het gemeentelijke omgevingsplan. Als de Omgevingswet in werking treedt kunnen gemeenten de op deze manier uit het huidig recht overgehevelde bouw- en gebruiksmogelijkheden weliswaar veranderen, maar dat kan alleen bij een wijziging van het omgevingsplan. Dat is een besluit waarbij voorzien moet zijn in participatiemogelijkheden en waartegen beroep kan worden ingesteld. De Omgevingswet kan hiermee leiden tot aan de ene kant een inperking voor de bouw van mantelzorgvoorzieningen, maar aan de andere kant biedt het gemeenten ook ruimte voor versoepelingen. Een voorbeeld hiervan is de bouw van bijvoorbeeld premantelzorgwoningen. In toenemende mate zijn er gemeenten die deze mogelijkheid (willen) bieden, ook als er nog geen duidelijke zorgindicatie is.
Het is dus niet precies duidelijk hoe de gemeenten zullen omgaan met de komst van de nieuwe Omgevingswet en de impact hiervan op woonzorgarrangementen. Mijn verwachting is echter niet dat veel gemeenten de mogelijkheden gaan inperken. In bestuurlijk overleg met de koepels is de intentie afgesproken dat er een lastenluwe uitvoering wordt gegeven aan de nieuwe beleidsruimte. Verwacht mag dus worden dat er niet op grote schaal belemmerende regels en vergunningplichten worden geherintroduceerd. Gemeenten hebben er ook belang bij om geen onnodige regels op te stellen voor huisvesting in verband met mantelzorg. Mantelzorgers nemen zorg uit handen waar gemeenten verantwoordelijk voor zijn vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015). Mede gelet op die verantwoordelijkheid deel ik niet de zorg dat gemeenten bouw- en gebruiksmogelijkheden voor mantelzorg lichtvaardig zullen inperken.
Zijn er nu al gemeenten bekend die ertoe hebben besloten of die overwegen het vergunningsvrij bouwen van mantelzorgwoningen stop te zetten of in te perken?
Nee, die zijn mij niet bekend.
Staat deze ontwikkeling als gevolg van de nieuwe Omgevingswet niet op gespannen voet met het streven van het kabinet om ouderen zo lang mogelijk thuis te laten wonen en daartoe het verlenen van mantelzorg te stimuleren en te ondersteunen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik ben deze mening niet toegedaan. Zoals ik onder 3 aangeef verwacht ik niet dat gemeenten extra regels zullen gaan stellen. De mogelijkheid om bouw- en gebruiksregels beter op een concrete locatie af te stemmen, staat op zichzelf niet op gespannen voet met het streven ouderen zo lang mogelijk thuis te laten wonen. Zoals bij het antwoord op vraag 3 al aangegeven hebben gemeenten in het kader van de Wmo 2015 immers ook een verantwoordelijkheid op dat punt.
Bent u het ermee eens dat inperking van de mogelijkheid tot vergunningsvrije bouw van mantelzorgwoningen tevens haaks staat op de gedachte achter de nieuwe Omgevingswet, namelijk minder regels en meer vrijheid en verantwoordelijkheid geven aan initiatiefnemers voor het maken van ruimtelijke plannen?
Ik ben het hier niet mee eens. Zie mijn antwoord bij vraag 3.
Zou de suggestie van KBO-PCOB, MantelzorgNl en de Patiëntenfederatie om een instructieregel type 3 toe te voegen aan de Omgevingswet waarmee gemeenten worden verplicht om voldoende mogelijkheden tot vergunningsvrije mantelzorgwoningen toe te staan, een oplossing zijn?
Ik sta op zichzelf niet afwijzend tegen een instructieregel op dit punt maar de vraag is of op voorhand al een instructieregel moet worden gesteld. Het heeft mijn voorkeur de ontwikkelingen in de gemeentelijke praktijk af te wachten en later te bezien of er op dit punt van rijkswege sturing nodig is. Bedacht moet worden dat bij het opstellen van een instructieregel de nodige vragen zullen spelen. Een instructieregel waarbij louter wordt opgedragen om te voorzien in «voldoende» mogelijkheden voor vergunningvrije mantelzorgwoningen, roept direct de vraag op wat voldoende is. Verder brengt het (her)introduceren van een vergunningplicht nog niet direct met zich dat bouwmogelijkheden voor mantelzorgvoorzieningen worden ingeperkt.
Indien u dit niet wenselijk acht, welke (andere) oplossingen ziet u – zeker in het licht van de huidige wooncrisis en het tekort aan ouderenwoningen – om mantelzorgers op dit punt beter te ondersteunen? Hoe gaat u gemeenten ertoe bewegen vergunningsvrije mantelzorgwoningbouw te stimuleren?
Voor het stimuleren van vergunningsvrije mantelzorgvoorzieningen zie ik nu geen aanleiding. Wel zie ik mogelijkheden om mantelzorgers beter te ondersteunen in het organiseren van de toegang tot regelingen en voorzieningen die voor hen beschikbaar zijn. Veel mantelzorgers lopen tegen drempels bij het realiseren van een mantelzorgwoning. Één van deze drempels betreft het verstrekken van een «bewijs tot mantelzorger zijn», een mantelzorgverklaring. Op 2 december jl. is tijdens de begrotingsbehandeling het amendement (35 570 XVI, nr. 69) van de leden van Otterloo en Sazias aangenomen, waarin verzocht wordt te komen tot een gedragen mantelzorgverklaring (mantelzorgpaspoort). Hier is 4 miljoen euro voor vrijgemaakt. Uit een uitgevoerde verkenning2 met stakeholders zoals de VNG, Aedes en gemeenten blijkt dat er nog vervolgonderzoek moet worden uitgevoerd om te komen tot een meer uniforme verklaring en dat er met name lokaal moet worden geëxperimenteerd om te onderzoeken hoe de toegang tot (mantelzorg)regelingen, zoals een vergunningvrije mantelzorgvoorziening, kan worden verbeterd. Het Ministerie van VWS stelt hiertoe ruim 80 gemeenten in staat door middel van de organisatie van lokale pilots. Uitkomsten en opbrengsten van deze pilots zullen breed worden verspreid.
Hoewel kort dag, lukt het om deze vragen te beantwoorden voor het notaoverleg over de initiatiefnota van de leden Ellemeet en Smeulders over een «Eigen thuis, voor nu en morgen; wonen en ouderenzorg, de impasse voorbij» dat gepland staat op 25 oktober 2021?
Hoewel ik heb getracht de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden is dat niet gelukt vóór het genoemde notaoverleg.
De bereikbaarheid van testlocaties als gevolg van nieuw beleid van de Stichting Open Nederland |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u er kennis van genomen dat in diverse gebieden van Nederland – waaronder Zeeland, de Achterhoek, west Brabant en Drenthe – met ingang van deze week geen locaties voor toegangstesten meer zijn, waardoor op veel plekken de aanrijtijd voor een testlocatie meer dan een half uur is?1, 2, 3
In het begin van week 41, toen de nieuwe wijze van contracteren van testaanbieder inging, waren er inderdaad plekken in Nederland waar mensen verder moesten reizen naar een testlocatie dan bedoeld is. Daar is in die week hard aan gewerkt. Zo zijn er onder meer voor de start van het weekend van 16 en 17 oktober testlocaties geopend in onder andere Terneuzen, Winterswijk, Doetinchem en Roosendaal. En volgen in week 42 nog nieuwe locaties in onder andere, Dokkum en Stadkanaal. Waarbij voor Dokkum een openingstijd van vrijdag 14.00 uur tot 18.00 uur en zaterdag van 11.00 uur tot 18.00 uur geldt. Er zijn momenteel (stand 18-10-2021) meer dan 400 testlocaties beschikbaar in heel Nederland. De dekkingsgraad (hoeveel procent van de mensen binnen 30 minuten reistijd van een testlocatie wonen) is over heel Nederland 99%.
Welke «witte vlekken» waar de aanrijtijd meer dan een half uur is, zijn elders in Nederland ontstaan als gevolg van het nieuwe beleid van de Stichting Open Nederland?
De huidige wijze van contracteren is niet meer gebaseerd op het betalen voor klaar staan om te testen, maar op betalen voor daadwerkelijk afgenomen testen. Het kost enige tijd om vraag en aanbod op elkaar af te stemmen. Daarnaast kostte het sommige testaanbieders tijd voordat ze aangesloten konden worden op de CoronaCheckApp. Daarom heeft de Stichting Open Nederland en mijn ministerie veel werk gemaakt van het begeleiden van gemeenten en testaanbieders om ervoor te zorgen dat de markt binnen een week ook op plaatsen met minder inwoners een testfaciliteit kon organiseren. De dekkingsgraad is over heel Nederland 99%.
Klopt het dat het verdwijnen van deze testlocaties het directe gevolg is van het nieuwe beleid van de Stichting Open Nederland, waarbij testlocaties in relatief dunbevolkte gebieden minder interessant zijn geworden omdat er alleen nog maar per test betaald wordt?
De Stichting Open Nederland heeft in opdracht van mij de Open House opgezet. Dat is succesvol. Er zijn bijna vier keer zoveel plekken om te testen dan er onder het oude systeem waren. Het is inderdaad belangrijk om te realiseren dat met de Open House de marktwerking van kracht is. De markt heeft de tijd nodig om optimaal aan te sluiten bij de vraag. Daarbij kan het zo zijn dat het in relatief dunbevolkte gebieden verliesgevend is om een testlocatie te openen. In die regio’s zijn gemeenten, testaanbieders en SON met elkaar in gesprek. En samen met SON beziet mijn ministerie of nog andere acties nodig zijn om voldoende dekking te kunnen blijven bieden. Daarnaast blijft het mogelijk voor ingeschreven testaanbieders om dagelijks locaties te openen of te sluiten. Ook kunnen nieuwe testaanbieders zich elke 20e van de maand aanmelden voor de Open House.
Hoe verhoudt dit nieuwe beleid van de Stichting Open Nederland zich tot de op 16 september Kamerbreed aangenomen motie Van der Plas waarin het kabinet verzocht wordt er zorg voor te dragen dat mensen minstens binnen een half uur reistijd een test kunnen laten afnemen?4
Er is momenteel een landelijke dekking van 99% waarin burgers binnen 30 minuten reizen bij een testlocatie aanwezig kunnen zijn. In Zeeland lukt dat nog niet voor iedereen. Daar opent deze week nog een teststraat in Renesse en zijn mijn ministerie en SON in gesprek met de veiligheidsregio, de provincie en gemeenten om ook in west Zeeuws-Vlaanderen een oplossing te vinden.
Welke acties heeft u of heeft de Stichting Open Nederland ondernomen naar aanleiding van het signaal dat meerdere testaanbieders half september al afgaven, namelijk dat het nieuwe beleid waarbij per test betaald zou worden het fijnmazige netwerk onder druk zou zetten?5
Er hebben tientallen testaanbieders ingeschreven voor de Open House regeling. Degene die aan de eisen voldoen en die hebben aangetoond dat ze veilig aangesloten kunnen worden op de CoronaCheckApp zijn daadwerkelijk van start. Daarbij zijn ook de testaanbieders die in genoemd artikel aangaven dat de vergoeding te laag was. Zie voor een beschrijving van ondernomen acties het antwoord bij vraag 1.
Klopt het dat ook onder andere de Veiligheidsregio Zeeland de afgelopen periode bij VWS aandacht heeft gevraagd voor deze situatie? Zo ja, wat heeft u met dit signaal gedaan?6
Dat klopt. Het Ministerie van VWS is in contact geweest met zowel de Veiligheidsregio als de provincie Zeeland en er wordt gezamenlijk met gemeenten, burgemeesters en SON gekeken op welke manier er invulling gegeven kan worden aan de witte vlekken. Dat heeft tot nu toe geresulteerd in negen testlocaties in Zeeland (stand 18-10-2021) met testlocaties op Walcheren in Vlissingen, Ritthem en drie in Middelburg, op Zuid Beveland in Goes en Kapelle, op Schouwen-Duiveland gaat deze week de locatie in Renesse open en in Zeeuws Vlaanderen kan getest worden in Terneuzen.
Klopt het dat op sommige plekken ook toegangstesten worden aangeboden bij een apotheker? Zou het aanbieden van toegangstesten bij apothekers volgens u eventueel een oplossing kunnen zijn voor die gebieden waar de bereikbaarheid nu onder druk staat?
Het klopt dat er al samenwerkingsverbanden zijn tussen apothekers en testaanbieders. En op verzoek van mijn ministerie heeft SON de beroepsvereniging van apothekers benaderd. Apothekers zitten fijnmazig verspreid over het land en kunnen deelnemen aan de Open House. Apothekers zijn er op geattendeerd dat zij zich kunnen inschrijven voor de Open House. Apothekers kunnen dit zelfstandig doen of in samenwerking met een reeds geaccepteerde testaanbieder. Binnenkort zal er voor apothekers een informatiesessie georganiseerd worden.
Klopt het dat het nieuwe beleid van de Stichting Open Nederland is ingegeven door het feit dat het aantal afgenomen tests in de zomermaanden fors terugliep en al die tijd de betalingen voor (grotendeels leegstaande) testlocaties doorliepen?
Met het nieuwe testsysteem kunnen alle geïnteresseerde testaanbieders die aan de Open House criteria voldoen, meedoen. Hierdoor geven we alle testaanbieders een kans om mee te doen aan het realiseren van de testcapaciteit in Nederland. De 11 testaanbieders die tot 11 oktober bij SON actief waren, werden betaald d.m.v. een beschikbaarheidsvergoeding. De Open House regeling voor «testen voor reizen» heeft laten zien dat betalen per afgenomen test ook resulteert in een fijnmazig testnetwerk en dat een beschikbaarheidsvergoeding hier niet noodzakelijk voor is. Dit komt doelmatig uitgeven van belastinggeld ten goede.
Welk deel van de totale testcapaciteit wordt momenteel gemiddeld per dag gebruikt? Bij welke mate van gebruik van de testcapaciteit is het volgens u wel weer zinvol om per locatie te betalen in plaats van per test?
In de weekenden zien we een testafname van ca. 140.000 testen per dag, terwijl dit door de weeks lager ligt (25.000–60.000 testen per dag). Per week zijn er tussen de 330.000 en 360.000 testen. Op dit moment volstaat het huidige systeem. Het is niet uitgesloten dat dit bij een (lokaal, regionaal of landelijke) hele lage testvraag niet meer het geval is (door bijvoorbeeld een toename in vaccinatiegraad, een afname in testbereidheid of een verandering in het beleid rond het coronatoegangsbewijs). Uiteraard monitoren we dat en bereiden we ons daar op voor.
Bent u bereid om via het opnieuw betalen per locatie ervoor te zorgen dat de bereikbaarheid van testlocaties in alle regio’s weer op peil wordt gebracht? Zo nee, op welke wijze gaat u er dan zorg voor dragen dat mensen in alle regio’s minstens binnen een half uur reistijd een test kunnen laten afnemen?
Op dit moment volstaat het systeem en ik blijf de situatie nauwkeurig volgen.
Het bericht dat de bank voortaan je studieschuld kan opzoeken |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Hypotheek nodig? Bank kan voortaan je studieschuld opvragen»?1
Ja.
Is het waar dat banken in het kader van hypotheekaanvragen in de toekomst de mogelijkheid krijgen om, indien de klant daar toestemming voor geeft, gegevens over studieschulden op te vragen bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (hierna: DUO)? Wat vindt u van deze ontwikkeling?
Consumenten kunnen sinds enkele jaren een deel van de gegevens die nodig zijn voor het aanvragen van een hypotheek op een andere wijze aanleveren. Dit door toestemming te geven aan een app, zoals Ockto of iWize, om bepaalde gegevens op te halen en te delen met de hypotheekadviseur en kredietverstrekker. Deze optie was al beschikbaar voor gegevens van het UWV, Mijnpensioenoverzicht en MijnOverheid. Tot voor kort moesten (oud-)studenten de benodigde gegevens over hun studieschuld zelf via DUO opvragen en doorgeven aan de hypotheekverstrekker. Sinds 11 oktober jl. is het ook mogelijk voor de (oud-) student om de gegevens bij DUO via bovengenoemde apps bij de hypotheekverstrekker aan te leveren. Een dergelijk initiatief kan leiden tot meer gebruiksgemak. Dit initiatief verandert niets aan de rechten en plichten van (oud-) studenten en kredietverstrekkers, maar heeft alleen invloed in de wijze waarop aan die verplichting kan worden voldaan.
Burgers hebben op basis van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) het recht om eigen persoonsgegevens bij de overheid digitaal in te zien. Zij hoeven niet nader te motiveren met welk doel ze de gegevens willen inzien. Burgers kunnen vervolgens zelf besluiten om deze gegevens te delen met derden, zoals in het geval van een hypotheekaanvraag. In eerdere beantwoording van Kamervragen2 van het lid Futselaar ben ik al ingegaan op deze ontwikkeling.
Deelt u de mening dat dit het voor starters nog moeilijker maakt om een huis aan te schaffen?
De zoektocht van starters naar een betaalbare koopwoning is in de afgelopen jaren steeds ingewikkelder geworden door de sterk oplopende prijzen. Ik deel echter niet de mening dat dit initiatief het moeilijker maakt voor starters. Financiële verplichtingen, zoals een studieschuld, zijn namelijk altijd al van invloed geweest op de hoogte van de maximale hypotheek. Dit is onveranderd door deze mogelijkheid. Het via een app ophalen van gegevens bij DUO kan leiden tot meer gebruiksgemak in het aanleveren van informatie over studieschulden. Hiermee kan het aanvragen van een hypotheek voor consumenten eenvoudiger worden.
Deelt u de zorg dat de toestemming die klanten moeten geven voor de inzage in deze gegevens in de praktijk neer zal komen op dwang, omdat kredietverstrekkers dit als eis zullen stellen? Hoe gaat u dit voorkomen?
Ik deel deze zorg niet. Dit initiatief past namelijk binnen een bredere ontwikkeling die de dienstverlening aan de consument verbetert. Dit door het eenvoudiger aanleveren van gegevens die nodig zijn voor een hypotheek. De (oud-)student is al verplicht om bij een hypotheekaanvraag eventuele studieschulden op te geven. Deze gegevens kunnen nu ook via een app direct bij de kredietverstrekker worden aangeleverd. Een aantal kredietverstrekkers biedt hun klanten deze mogelijkheid. Een kredietverstrekker kan eisen stellen aan hoe bepaalde gegevens aangeleverd moeten worden. Bijvoorbeeld omdat hiermee de kosten voor het aanvraagproces lager worden. Op dit moment zijn er geen aanwijzingen dat kredietverstrekkers eisen dat (oud-)studenten de gegevens over studieschulden alleen via de app van Hypotheek Data Netwerk (HDN) aan kunnen leveren.
Welke instanties of bedrijven kunnen toegang krijgen tot de genoemde app om inzage te krijgen in studieschuld?
Instanties of bedrijven kunnen geen gegevens van burgers bij DUO opvragen. De burger geeft toestemming om bepaalde gegevens via de app te delen met de kredietverstrekker.
Wat is het kabinetsstandpunt ten aanzien van de registratie van studieschuld en het meewegen van studieschuld in het kader van hypotheekaanvragen?
Het kabinet vindt het belangrijk dat hypothecaire kredieten op verantwoorde wijze worden verstrekt. Voor verantwoorde kredietverlening geldt voor de kredietaanbieder de wettelijke plicht om bij het bepalen van de maximale hypotheek rekening te houden met financiële verplichtingen zoals een studieschuld. De (oud-)student is daarnaast verplicht om bij een hypotheekaanvraag eventuele studieschulden op te geven. De terugbetaling van een studieschuld drukt namelijk op het besteedbaar inkomen van een (oud-)student. Het is daarom ook in zijn of haar belang om bij een hypotheekaanvraag een eventuele studieschuld eerlijk op te geven. Daarmee wordt voorkomen dat de hypotheeklasten te hoog worden, met mogelijke betalingsproblemen als gevolg. Voor studieschulden wordt vanwege het bijzondere karakter met de bijbehorende sociale terugbetaalvoorwaarden een lagere wegingsfactor gehanteerd bij een hypotheekaanvraag dan voor consumptieve kredieten.
DUO houdt vanwege de uitvoering van de studiefinanciering de studieschuld bij van elke (oud-) student. De (oud-)student kan via Mijn DUO een persoonlijk inzicht krijgen van de hoogte van de studieschuld en eventuele aflossingen. Het bijhouden van de studieschulden door DUO en een persoonlijk inzicht bieden is een wezenlijk andere situatie dan een registratie bij bijvoorbeeld het Bureau Krediet Registratie (BKR). Het kabinet gaat niet over tot een BKR-registratie voor studieschulden.
Herinnert u zich uw uitspraken over de registratie van studieschuld bij het Bureau Krediet Registratie (hierna: BKR), namelijk dat dit afschrikwekkend zou zijn? Deelt u de mening dat de ontwikkelde app waarmee de studieschuld opgevraagd kan worden door kredietverstrekkers, in feite op iets vergelijkbaars neerkomt als een BKR-registratie? Zo nee, waarom niet?
De app maakt het mogelijk om benodigde gegevens bij een hypotheekaanvraag op een gebruiksvriendelijkere manier aan te leveren, indien toestemming gegeven is door de hypotheekaanvrager. De app verandert niets aan de huidige gang van zaken rondom het aanvragen van een hypotheek, waarbij het al verplicht is om eventuele studieschulden op te geven. Studieschulden worden ook niet op een andere manier geregistreerd dan voorheen. Het komt daarom niet overeen met een BKR-registratie.
Wat is bij de invoering van het leenstelsel exact beloofd ten aanzien van het meewegen van studieschuld bij hypotheekaanvragen? Kunt u uitvoerig uiteenzetten of de beloften die het kabinet destijds heeft gedaan wel zijn nagekomen? Is destijds beloofd dat studieschuld niet zou meewegen bij een hypotheekaanvraag? Zo nee, wat is wel beloofd?
Bij invoering van het leenstelsel is het uitvoerig gegaan over de weging van studieschulden bij hypotheekaanvragen. Dit is onder meer het geval geweest in het verslag3, het nader verslag4 en tijdens de behandeling in de Tweede Kamer5. Er is toen niet beloofd dat studieschulden niet zouden worden meegewogen bij een hypotheekaanvraag. In het kader van verantwoorde kredietverstrekking zou het onverstandig zijn deze niet te betrekken bij het bepalen van de maximaal verantwoorde hypotheek. Studieschulden hadden voor invoering van het leenstelsel een wegingsfactor van 0,75%. In de verslagen en de behandeling is aangegeven dat er afspraken waren gemaakt met de Nederlandse Vereniging van Banken en de Autoriteit Financiële Markten (AFM). Er is afgesproken dat het studievoorschot aanleiding bood om de wegingsfactor te verlagen naar 0,45%. Deze verlaging was mogelijk omdat de maandlasten grofweg halveerden door de verlenging van de terugbetaaltermijn en door de socialere terugbetaalvoorwaarden. Tot 1 januari 2021 is de wegingsfactor gelijk gebleven aan 0,45%. Per 1 januari 2021 geldt een nog lagere wegingsfactor van 0,35% voor studieschulden onder het leenstelsel, naar aanleiding van een advies van het Nibud6. Deze verlaging is naar aanleiding van de lage rente op studieschulden.
Op welke wijze weegt studieschuld op dit moment mee bij kredietverstrekking? Welke wegingsfactor heeft studieschuld? Hoe staat deze wegingsfactor in verhouding tot andere wegingsfactoren? Acht het kabinet deze wegingsfactor als bevorderlijk voor de kansen van starters om een woning aan te schaffen?
De wegingsfactor ten opzichte van de oorspronkelijke hoofdsom van een studieschuld of ander krediet, geeft weer wat de maandlast van de schuld is die meegerekend moet worden bij het bepalen van de maximale hypotheek. De wegingsfactor bij de verstrekking van hypothecair krediet is per 1 januari 2021 verankerd in de Regeling hypothecair krediet. Voorafgaand daaraan, heeft het Nibud onderzoek gedaan naar het verantwoord meewegen van de studieschuld bij hypotheek aanvragen.7 Op basis daarvan is de wegingsfactor voor de studieschuld in 2021 vastgesteld op 0,65% voor een schuld onder het oude stelsel en 0,35% voor een schuld onder het leenstelsel. Studieschulden in het leenstelsel kennen een lagere wegingsfactor omdat de terugbetaaltijd en daarmee ook de maandlasten een stuk lager zijn dan bij studieschulden in het oude stelsel. Gelet op de rente van thans 0% op studieschulden is dit de laagste door het Nibud verantwoord geachte wegingsfactor. Zoals de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uw Kamer ook heeft laten weten in de brief over de leennormen 20228, blijft deze daarom voor 2022 gelijk.
De wegingsfactor voor studieschulden is in vergelijk met andere wegingsfactoren laag. Ter vergelijking: voor consumptief krediet is de wegingsfactor 2%. Het verschil komt door het bijzondere karakter van studieschulden met de bijbehorende sociale terugbetaalvoorwaarden. Bij het bepalen van de maximale hypotheek wordt ook rekening gehouden met eventuele andere financiële verplichtingen zoals alimentatieverplichtingen en erfpachtcanonbetalingen. De gedachte achter de wegingsfactor is het nastreven van verantwoorde kredietverstrekking. Starters hebben het lastig op de woningmarkt, en recent onderzoek van de AFM9 toont ook aan dat juist starters potentieel extra kwetsbaar zijn. Die kwetsbaarheid zou alleen maar groter worden als schulden niet op de juiste manier worden meegewogen bij kredietverstrekking.
Kan het kabinet uiteenzetten hoe het meewegen van studieschuld bij kredietverstrekking invloed heeft op de kansen van starters om een woning aan te schaffen? Zijn hier statistische gegevens over beschikbaar?
Er zijn geen statistische gegevens beschikbaar over de invloed van een studieschuld op de zoektocht van koopstarters naar een woning. Ik ben evenwel van mening dat starters het niet makkelijk hebben op de woningmarkt. Het woningaanbod is beperkt en de concurrentie is groot. De huizenprijzen stijgen hard en de maximale hypotheek wordt bepaald door allerlei factoren, waaronder de hoogte van het inkomen en het meewegen van financiële verplichtingen zoals een studieschuld. Ik vind het echter ook belangrijk dat starters een verantwoorde hypotheek afsluiten.
Het kabinet wil dat er voldoende woningen voor starters zijn. Daarom is de bouw van extra woningen topprioriteit. Die woningen staan er echter niet meteen. Daarom nemen we ook maatregelen om starters op korte termijn te helpen om een woning te kopen. Bijvoorbeeld door starters tot 35 jaar vrij te stellen van overdrachtsbelasting (bij een woning tot € 400.000) en door het verbeteren van de informatievoorziening voor starters op de woningmarkt.
Het meewegen van de studieschuld bij het aanvragen van een hypotheek is overigens niet specifiek gericht op starters, ook doorstromers met een studieschuld moeten deze opgeven.
Berichten dat op meerdere plaatsen in Nederland, maar in ieder geval in de Achterhoek, West-Brabant en in Zeeland, het momenteel niet mogelijk is om binnen 30 minuten een testlocatie voor Testen voor Toegang te bereiken |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u er mee bekend dat de Testen voor Toegang-locaties in Zeeuws-Vlaanderen gesloten zijn en dat Testen voor Toegang nu betekent dat burgers 10 euro tol voor de Westerscheldetunnel en vaak meer dan een uur in de auto kwijt zijn om getest te kunnen worden?1
Dit is niet (meer) noodzakelijk. Op 14 oktober is er een testlocatie op Terneuzen geopend.
Bent u er mee bekend dat de Testen voor Toegang-locaties in de Achterhoek gesloten zijn en dat Testen voor Toegang nu betekent dat burgers vaak ruim meer dan een half uur in de auto kwijt zijn om getest te kunnen worden?2
Dit is niet (meer) noodzakelijk. Op 14 oktober is er een testlocatie op Winterswijk geopend.
Bent u er mee bekend dat de Testen voor Toegang-locaties in Roosendaal gesloten zijn en dat Testen voor Toegang nu betekent dat burgers meer dan een half uur in de auto kwijt zijn om getest te kunnen worden?3
Dit is niet (meer) noodzakelijk. Op 14 oktober is er een testlocatie op Roosendaal geopend.
Bent u er mee bekend dat de Stichting Open Nederland, die het systeem voor Testen voor Toegang beheerd, op 11 oktober 2021 is overgestapt op een nieuw systeem waarbij testaanbieders per test worden betaald en zijzelf kunnen aangeven waar ze testlocaties openen?4
Ja, dat is in opdracht van mijn ministerie gebeurd.
Kunt u aangeven op welke plekken in Nederland het nog meer niet meer mogelijk is om binnen 30 minuten een Testen voor Toegang-locatie te bereiken?
Er is momenteel een landelijke dekking van 99% waarin burgers binnen 30 minuten reizen bij een testlocatie aanwezig kunnen zijn. In Zeeland lukt dat nog niet voor iedereen. Daar opent deze week nog een teststraat in Renesse en zijn mijn ministerie en SON in gesprek met de veiligheidsregio, de provincie en gemeenten om ook in west Zeeuws-Vlaanderen een oplossing te vinden. Ook in Stadskanaal opent deze week een testlocatie net als in Dokkum. Waarbij voor de openingstijden voor de locatie in Dokkum geldt dat deze op vrijdag van 14.00 uur tot 18.00 uur en zaterdag van 11.00 tot 18.00 uur open is.
Hoe gaat u per direct uitvoering geven aan het door de Kamer opgelegde besluit om er zorg voor te dragen dat mensen minstens binnen een halfuur reistijd een test kunnen laten afnemen en het aantal locaties daarop aan te passen?
Er wordt op dit moment al uitvoering gegeven aan de motie door middel van verschillende acties om de plekken te minimaliseren waar niet binnen 30 minuten reistijd een testlocatie beschikbaar is. Stichting Open Nederland is samen met mijn ministerie, gemeentes, veiligheidsregio’s en testaanbieders in gesprek die testlocaties hebben in regio’s waar momenteel geen testlocatie beschikbaar is.
De Open House is een systeem waar marktwerking geldt. De markt heeft de tijd nodig om optimaal aan te sluiten bij de vraag. Daar is een actieve marktmeester voor nodig en SON heeft die rol ook op zich genomen. Daarbij is het van belang dat de testaanbieders inzicht hebben in de verwachte vraag; SON geeft daarom inzicht en brengt waar nodig gemeenten en aanbieders bij elkaar. Daarnaast blijft het mogelijk voor ingeschreven testaanbieders om dagelijks locaties te openen of te sluiten. Ook kunnen nieuwe testaanbieders zich elke 20e van de maand aanmelden voor de Open House.
Hoe gaat u per direct uitvoering geven aan de door u zelf gedane belofte om ervoor te zorgen dat 90 procent van de bevolking binnen 20 minuten bij een testlocatie zou kunnen komen?
Ik geef uitvoering aan de motie van de Kamer om iedereen binnen 30 minuten rijafstand te kunnen laten testen door SON de opdracht te geven om geïnteresseerde testaanbieders die voldoen aan de kwaliteitsnormen toe te laten tot de markt en door SON opdracht te geven de rol van marktmeester te vervullen. Dit heeft er toe geleid dat op dit moment 99% van de burgers zich kan laten testen binnen 30 minuten op één van de ruim 400 locaties. Hiermee is het aantal testlocaties al meer dan verdrievoudigd ten opzichte van de situatie van voor 11 oktober 2021.
Wilt u de veiligheidsregio’s informeren waar niet aan de genoemde maximum reistijd voor het bereiken van een testlocatie kan worden voldaan, om zolang dit niet geregeld is terstond alle handhaving van het gebruik van de CoranaCheck-app op te schorten?
Er kan geen sprake zijn van het opschorten van de handhaving op het gebruik van de CoronaCheck-app. De inzet van coronatoegangsbewijzen is er voor bedoeld om de risico’s op verspreiding van het virus te verlagen. Het opschorten van de handhaving zou ertoe leiden dat we in die regio’s een grotere kans op besmetting zouden toestaan, wat knelt met het principe dat we de kwetsbaren willen beschermen en de druk op de zorg willen beperken.
Serologische tests |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Serologische test: de nog onbekende coronatest» in Elsevier Weekblad (EW) over serologische tests?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het volgende citaat uit een Europese non-paper genoemd in dit artikel: «Gebruik van Digital Green Certificates die zijn afgegeven op basis van positieve serologie kunnen impact hebben op de publieke houding ten opzichte van het relatieve belang van vaccinatie»?
Ik vind het niet passend om te reageren op een citaat uit een non-paper dat ik niet gezien heb, zeker omdat in dit citaat de context ontbreekt.
Is het zo dat de EU afwijzend staat tegenover serologische tests omdat dit de vaccinatiebereidheid kan doen afnemen?
Op 18 oktober heeft de Europese Commissie2 een aantal punten ter overweging samengevat over het gebruik van serologische testen voor toegang, gebaseerd op een rapport van de ECDC (European Centre for Disease Prevention and Control). Een aantal voorname overwegingen zijn:
Het Outbreak Management Team (OMT) heeft daar in het 127e advies ook over geadviseerd. Zij geven aan dat het tijdstip van infectie niet vast te stellen is met een serologische test, en dat er daarom geen termijn kan worden gekoppeld aan het CTB. Ook geven zij aan dat er nog geen internationaal geaccepteerde afkapwaarde bekend is.
Zoals ik bij diverse gelegenheden heb aangeven ben ik geïnteresseerd in het gebruik van serologie. Op basis van bovenstaande argumenten is het kabinet echter nog niet tot de conclusie gekomen dat serologie nu al een rol kan spelen bij het coronatoegangsbewijs. Het wel of niet inzetten van serologische testen voor toegang wordt niet beïnvloed door een mogelijke invloed op de vaccinatiebereidheid.
Sluit u uit dat de vaccinatiebereidheid ook maar in enig opzicht een rol speelt in het wel of niet toelaten van serologische tests door het kabinet in Nederland?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u de Kamer het in EW-artikel genoemde non-paper sturen?
Op basis van het artikel in Elsevier, kan ik niet opmaken om welk non-paper het gaat. Overigens zijn de genoemde argumenten in antwoord op vraag 3 en 4 leidend in de keuze om op dit moment geen serologische tests in te zetten.
Erkent u inmiddels dat natuurlijke immuniteit betere bescherming biedt op de lange termijn dan een vaccin? Zo nee, hoe beoordeelt u dan de uitspraken van Pfizer wetenschappers waarin Pfizer wetenschappers zelf toegeven dat natuurlijke immuniteit inderdaad betere bescherming biedt?2
Zowel vaccinatie als een doorgemaakte infectie biedt een goede bescherming. Dat immuniteit op basis van een besmetting betere bescherming biedt dan immuniteit op basis van vaccinatie wordt bijvoorbeeld weersproken door recent onderzoek in de VS4. Het grote voordeel van vaccinatie ten opzichte van immuniteit door een besmetting is dat bij een besmetting na vaccinatie er een veel kleinere kans is op een ernstig ziektebeloop, ziekenhuisopname en IC-opname. Bovendien vermindert vaccinatie ook de kans op besmetting en de kans op virusoverdracht als een gevaccineerde toch het virus oploopt.
Is Nederland afhankelijk van de EU voor het invoeren van de serologische test?
Voor de eventuele invoering van serologische tests voor het coronatoegangsbewijs (binnenlands gebruik) is Nederland niet afhankelijk van de EU. Voor de invoering van serologische tests voor het EU Digitaal Corona Certificaat (voor reizen), is wel overeenstemming op EU-niveau nodig.
Martelingen en seksueel misbruik in Russische gevangenissen |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Hoe beoordeelt u de berichtgeving dat uit duizenden door een ngo gepubliceerde videobeelden blijkt dat Russische gevangenen door bewakers worden gemarteld en seksueel worden misbruikt, in verschillende gevangenissen verspreid over Rusland?1
Het kabinet heeft met afschuw kennisgenomen van de video’s die een klokkenluider naar buiten heeft gebracht over (seksueel) geweld tegen gevangenen in Rusland.
Zoals blijkt uit het Algemeen ambtsbericht over de Russische Federatie (april 2021) verschillen de leefomstandigheden in gevangenissen en detentiecentra sterk per regio en per soort detentiefaciliteit. Hoewel er volop aanwijzingen zijn dat gedetineerden in Rusland te maken hebben met mishandeling, geweld en vernedering, is de precieze omvang ervan door gebrek aan officiële cijfers niet bekend.
Het beeldmateriaal bevestigt op schokkende wijze dat het om tientallen gevallen gaat, in verschillende gevangenissen en detentiecentra, onder andere in de gevangenis van Saratov. Dit versterkt de conclusies dat het niet om geïsoleerde gevallen gaat, maar om een veelvoorkomend fenomeen, zoals organisaties als Amnesty International, Human Rights Watch en diverse Russische NGO’s naar voren hebben gebracht.
Hoe serieus neemt u de reactie van het Kremlin dat het beeldmateriaal tot «serieus onderzoek» zal leiden?
Gulagu.net, een NGO die strijdt voor de rechten van gevangenen in Rusland, heeft er in een open brief bij president Poetin op aangedrongen onderzoek te doen naar de toedracht en een einde te maken aan het geweld tegen gevangen.
Na het verschijnen van de beelden kondigde de Russische overheid een onderzoek aan naar deze mishandelingen in detentiecentra. Op 25 november werd het hoofd van de Federale Gevangenisdienst FSIN Aleksandr Kalasjnikov ontslagen. Achttien leidinggevenden van de gevangenis van Saratov zouden eerder zijn ontslagen. Ook zijn de regionale autoriteiten in Saratov strafzaken begonnen tegen verantwoordelijken.
Gezien de ernst van de mishandelingen en de omvang ervan verwacht het kabinet dat de Russische overheid (seksueel) geweld in detentiecentra grondig onderzoekt, de verantwoordelijken ter verantwoording roept en structurele maatregelen neemt om geweld, mishandeling en vernedering in gevangenissen en detentiecentra te voorkomen.
Het is zorgelijk dat Sergej Savaljev, de klokkenluider die met groot persoonlijk risico de videobeelden naar buiten wist te smokkelen en openbaar maakte, en Vladimir Osetsjkin, de oprichter van Gulagu.net, door de Russische autoriteiten gezocht lijken te worden. Het opsporingsbevel tegen Savaljev werd op 10 november ingetrokken, maar Osetjskin werd op 12 november juist op de lijst geplaatst. Osetjskin woont in Frankrijk. Saveljev heeft asiel aangevraagd in Frankrijk.
Positief is dat de Russische Federale Ombudsman, Tatjana Moskalkova, op de bres is gesprongen voor Saveljev. Zij prees de moed van Saveljev dit onrecht publiekelijk aan de kaak te stellen. Gezien het gezag van de Federale Ombudsman gaat hiervan een belangrijk signaal uit dat ook in Rusland zelf de roep om een eind te maken aan dit soort misstanden breed wordt gedeeld.
Bent u bereid bilateraal en via de Verenigde Naties, de Europese Unie, de Raad van Europa en de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa de Russische regering om opheldering te vragen en te pleiten voor internationaal onderzoek?
Het kabinet spreekt Rusland zowel bilateraal als in multilateraal verband (bijvoorbeeld de OVSE, de RvE en de VN-mensenrechtenraad) regelmatig aan op de mensenrechtensituatie en zal er, samen met gelijkgezinde landen, bij gelegenheid op aandringen dat de het aangekondigde onderzoek naar geweld in detentiecentra grondig wordt verricht en opvolging krijgt.
Klopt het dat de ngo Gulagu.net materiaal naar het Europees comité voor de preventie van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing (CPT) heeft gestuurd?
Het is kabinet is hiervan niet op de hoogte.
Bent u bereid te pleiten voor onderzoek door het CPT?
Het Europees Comité voor de Preventie van Foltering en Onmenselijke of Vernederende Behandeling of Bestraffing (CPT)2 heeft in oktober een periodiek monitoringsbezoek gebracht aan Rusland. In het rapport zal het CPT aanbevelingen doen voor het verbeteren van de detentieomstandigheden. Het rapport van het CPT wordt naar verwachting voorjaar 2022 gedeeld met de Russische autoriteiten. Het rapport wordt pas openbaar na instemming van Rusland.
Hoe beoordeelt u de bewering dat de tot dusver vrijgegeven beelden het «topje van de ijsberg» vormen en dat martelingen in Russische gevangenissen «angstvallig onder de tafel gehouden» worden?2
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 1 verschillen de leefomstandigheden in de diverse gevangenissen en detentiecentra in Rusland. Er zijn volop aanwijzingen dat mishandeling, geweld en vernedering voorkomen, maar hoe wijdverbreid precies kan door het gebrek aan officiële statistieken moeilijk worden vastgesteld. Indicatief zijn de cijfers die in het Algemeen ambtsbericht Russische Federatie worden genoemd: tussen 2015 en 2018 werd tussen de 1.590 en 1.881 aanklachten van «machtsmisbruik» geregistreerd, waarvan slechts 1,7–3,2% door de Russische overheid werd onderzocht.
Herinnert u zich de actualisering van de beleidsbrief over Rusland, waarin de toegenomen repressie en de verslechterde mensenrechtensituatie worden genoemd, maar martelingen nog niet? Deelt u de vrees dat de mensenrechtensituatie in Rusland verder verslechterd is?3
Rusland heeft zich in de optiek van het kabinet de afgelopen jaren verder afgekeerd van de internationale rechtsorde, de bestaande veiligheidsordening in Europa en de universaliteit van mensenrechten. De ruimte voor onafhankelijke NGO’s om in Rusland te werken is de afgelopen jaren bijvoorbeeld gekrompen, o.a. door wetgeving tegen «extremisme» en «buitenlandse agenten.»
Ook is de vrijheid van meningsuiting verder aan banden gelegd, niet alleen door steeds meer beperkingen om te demonstreren, maar ook doordat de ruimte voor kritische berichtgeving over het overheidsbeleid steeds kleiner wordt. De meeste toonaangevende onafhankelijke nieuwsmedia zijn ofwel onder controle gebracht van de overheid, of hielden op te bestaan. Ook oefent de Russische overheid steeds meer controle uit op het internet in Rusland.
Gelet op de roep vanuit de Russische maatschappij een einde te maken aan misstanden in het gevangeniswezen zijn media, NGO’s en het maatschappelijk middenveld bij het publieke toezicht op de condities in plaatsen van detentie van groot belang. Het is daarom verontrustend dat bekende mensenrechtendeskundigen sinds enkele jaren worden uitgesloten uit de selectie van kandidaten voor de Commissies van Publiek Toezicht op omstandigheden in plaatsen van detentie (ONK).
Het kabinet deelt de vrees dat de mensenrechtensituatie in Rusland over de gehele linie verslechterd is. Dit is zeer zorgelijk en het kabinet blijft hier aandacht voor vragen, in zowel multilateraal als bilateraal verband, zoals ook genoemd in het antwoord op vraag 3.
Bent u bekend met de berichten «Brug over Prinses Margrietkanaal in Kootstertille onveilig: bussen en vrachtverkeer moeten omrijden» van 7 oktober 2021 en «Wijkertunnel (A9) op slot voor vrachtverkeer» van 8 oktober 2021?1, 2
Ja.
Kunt u toelichten wat de «code rood» classificering van de brug Kootstertille door Rijkswaterstaat precies betekent? Is de brug onveilig of is de brug niet veilig te verklaren?
Een inspectie naar de constructieve veiligheid van de brug eind september 2021 heeft uitgewezen dat, gezien de huidige belasting en de staat van de brug, een lastbeperking voor zwaar verkeer noodzakelijk is, om de veiligheid van de brug te kunnen blijven garanderen.
Code rood is de vertaling die de lokale media aan de ontstane situatie geeft.
Waarom is er nu toch sprake van een beperking, terwijl na de aanvaring in de 2013, met ernstige schade tot gevolg, de brug na reparatie veilig gebruikt zou kunnen worden tot 2025?
Bij de aanvaring van 2013 is één van de pijlers van de brug beschadigd geraakt. Deze pijler is destijds hersteld, waarmee de brug weer in dezelfde staat was teruggebracht naar de situatie van voor de aanvaring. Destijds was de verwachting dat de brug tot aan de geplande vervanging (toen voorzien eind 2024) veilig gebruikt zou kunnen worden. Uit onderzoek is recent (eind september 2021) gebleken dat de belasting van de aanbruggen (het deel van de brug dat de hoofdoverspanning met een landhoofd verbindt) te zwaar is en dat lastbeperking noodzakelijk is om de constructieve veiligheid te blijven garanderen.
Wat zijn de gevolgen voor de verbinding met Noordoost-Friesland voor de landbouw en industrie nu niet alleen deze brug wordt afgesloten voor zwaar verkeer, maar ook de brug bij Skûlenboarch al langere tijd dicht is voor zwaar verkeer?
Op 11 oktober heeft RWS moeten ingrijpen met de lastbeperking om de veiligheid van de (vaar)weggebruikers te blijven garanderen. In samenwerking met de provincie Fryslân en de betrokken gemeenten is het mogelijk gemaakt dat sinds maandag 25 oktober agrarisch verkeer, bussen en het overgrote deel van het vrachtverkeer met een ontheffing via afwisselend éénrichtingsverkeer de brug kan passeren. De wachttijd via het afwisselend éénrichtingsverkeer beperkt zich tot enkele minuten. Navraag bij naastgelegen bedrijf leert dat bijna 90% van hun transporten met een ontheffing via de brug Kootstertille kunnen. De verwachting is dat dit ook voor de andere bedrijven met zwaar transport geldt.
Het deel van het zware verkeer dat niet via een ontheffing via de brug kan rijden, zal helaas nog steeds via de omrijroutes moeten rijden. Dit betreft voertuigen van 30 tot 50 ton al naar gelang de afstand tussen de twee assen van het voertuig en voertuigen zwaarden dan 50 ton. Voor hen bedraagt de extra reistijd 13 minuten.
Kunt u toelichten waarom ervoor is gekozen om per maandag 11 oktober 2021 de ontheffingen voor de boeren in de omgeving, die zo nu en dan gebruik maakten van de brug bij Skûlenboarch, in te trekken?
Voor die brug gold al een verbod (een zogenaamde «geslotenverklaring») voor vrachtwagens en bussen. Daarbij waren ontheffingen afgegeven voor voertuigen van de gemeente en voor één agrarisch bedrijf. Zowel het verbod als de ontheffingen zijn ingetrokken en vervangen door eenzelfde lastbeperking als bij de brug Kootstertille. Zo is de situatie eenduidig geregeld en wordt het uitwijken van zwaar agrarisch verkeer naar de brug Schuilenburg minder waarschijnlijk.
Kunt u uitleggen waarom de vervanging van de brug onlangs door het rijk nog met een jaar werd uitgesteld? Zijn alle mogelijkheden in kaart gebracht? Zorgt extra budget voor beheer en onderhoud voor een versnelling van dit project?
Het uitstellen van de start van de gebiedsgerichte verkenning naar vervanging van de bruggen Kootstertille en Schuilenburg is ambtelijk besproken met de betrokken regionale partners bij een voorbereidend overleg voor het Bestuurlijk Overleg MIRT in juni jl. Bij de voorbereidende werkzaamheden om te komen tot een startbeslissing, is op basis van bijgewerkte ramingen gebleken dat er onvoldoende budget en capaciteit beschikbaar is, waardoor niet wordt voldaan aan de MIRT spelregel dat bij de start minimaal 75% van het benodigd budget beschikbaar moet zijn. Aangezien dit niet het enige deelproject is dat binnen het programma «Opwaardering Hoofdvaarweg Lemmer Delfzijl» (HLD) te maken heeft met budgettaire tekorten, is recent in Bestuurlijk Overleg met de regionale bestuurders de problematiek rond Groningse en Friese bruggen integraal bezien. In dit overleg is afgesproken om onder andere de brug Kootstertille met voorrang op te pakken. Voor de verdere uitkomsten van dit BO bent u separaat geïnformeerd op 16 december 2021.
De opwaardering van de hoofdvaarweg staat binnen het aanlegprogramma HLD centraal. De voornaamste kosten en urgentie worden echter bepaald door de vervanging van (onderdelen van) de bruggen die veelal (bijna) einde levensduur zijn. Indien er extra geld voor dit aanlegprogramma beschikbaar komt, zou de verkenning naar vervanging van de bruggen Kootstertille en Schuilenburg eerder gestart kunnen worden.
Bent u bereid om een contra-expertise op te starten voor een tijdelijke versterking van de brug om hiermee een snelle oplossing voorhanden te hebben die ruimschoots voor de definitieve vervanging en het liefst op korte termijn wordt uitgevoerd met als doel het beperken of opheffen van de hinder?
In het onderzoek naar de technische staat van de brug, heeft reeds contra-expertise plaatsgevonden. Door zowel Arcadis als Nebest zijn berekeningen uitgevoerd. Beide bedrijven komen tot dezelfde conclusie. Vervolgens is ook de expertise van een regionaal bedrijf nog benut, dat leidde tot een bevestiging van de conclusies die Arcadis en Nebest hebben getrokken.
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 4 is inmiddels afwisselend éénrichtingsverkeer over de brug Kootstertille ingesteld om de hinder te beperken.
Hoe kan het dat Rijkswaterstaat ineens werd geconfronteerd met de defecte ventilatoren in de Wijkertunnel, waardoor de keuze is gemaakt om de tunnel van de één op de andere dag af te sluiten voor vrachtverkeer?
Op 30 september en 1 oktober jl. zijn in de tunnelbuis (oostbuis) richting Alkmaar en in de tunnelbuis (westbuis) richting Amsterdam tijdens een reguliere inspectie gebreken aan ventilatoren geconstateerd. Het gaat om loszittende geluiddempende beplating en versleten lagers van motoren. Het ventilatiesysteem (langsventilatie) heeft een veiligheidsfunctie en is bedoeld om bij brand in de tunnel de rook met de verkeersrichting mee de tunnel uit te blazen en om te voorkomen dat de rook langs onder andere het plafond weer terug de tunnel in stroomt.
Om brand in de tunnel en daarmee veiligheidsrisico’s tot een minimum te beperken is besloten om tijdelijk geen vrachtwagens en touringcars toe te staan in de Wijkertunnel.
Waarom is de sluiting voor onbepaalde tijd? Waarom kan er geen gerichte termijn worden gegeven?
Nader onderzoek moest uitwijzen of de ventilatoren dan wel de defecte onderdelen gerepareerd, gereviseerd of vervangen konden worden. De bewuste ventilatoren zijn niet meer in die maatvoering verkrijgbaar en toepasbaar. Ook betreft het geen standaard onderdelen en zijn deze onderdelen niet voorradig. Hierdoor was het bepalen van een hersteltermijn niet mogelijk.
Voor de tunnel is in beide richtingen inmiddels een oplossing gevonden. Richting Amsterdam zijn de oude ventilatoren van de Schipholtunnel hergebruikt, waardoor sinds 16 oktober de tunnel weer open is voor vrachtverkeer en touringcars. Richting Alkmaar is het gelukt om de ventilatoren te repareren waardoor vanaf 29 oktober de tunnelbuis weer opengesteld voor het vrachtverkeer en touringcars.
Welke andere mogelijkheden waren er om een volledige afsluiting voor vrachtverkeer te voorkomen?
Rijkswaterstaat zag geen andere mogelijkheden om de veiligheid te borgen.
In hoeverre worden de ondernemers en bedrijven die de dupe zijn van dit besluit van te voren meegenomen in de besluitvorming?
Ondernemers en bedrijven zijn niet meegenomen in de besluitvorming, omdat sprake is van een noodzakelijke spoedmaatregel t.b.v. de veiligheid van de weggebruiker.
Worden deze ondernemers en bedrijven gecompenseerd voor eventuele extra kosten die zij moeten maken als gevolg van de afsluiting?
Het Ministerie van I&W heeft beleid met betrekking tot nadeelcompensatie. In deze beleidsregel staan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor vergoeding van schade en de bijbehorende procedure voor het indienen van een vergoedingsverzoek. Ondernemers en bedrijven die menen in aanmerking te komen voor deze nadeelcompensatie kunnen een vergoedingsverzoek indienen. Dit betreft per verzoek maatwerk.
Heeft u in beeld wat de gevolgen zijn voor het verkeer en de drukte op de weg nu deze vrachtwagens gebruik moeten maken van nabijgelegen tunnels?
Vrachtwagens en bussen werden omgeleid via de Velsertunnel, Coentunnel en Zeeburgertunnel. De afgelopen periode heeft dit niet geleid tot overmatige drukte op de omleidingsroutes. Rijkswaterstaat heeft ook extra weginspecteurs ingezet om te hoge vrachtwagens bij de naastgelegen Velsertunnel snel weg te geleiden.
Zijn er meerdere vergelijkbare situaties bekend waarbij Rijkswaterstaat de defecten en/of het achterstallig onderhoud niet volledig in kaart heeft?
In het geval van de Wijkertunnel was het bekend dat de ventilatoren al eerder vervangen hadden moeten worden. Omwille van een budgettekort is dit uitgesteld naar 2023, waarmee het risico op ongepland uitvallen toenam. Dit risico is uiteindelijk ook opgetreden.
Rijkswaterstaat heeft in beeld wat de restlevensduur is van de verschillende soorten objecten op basis van bouwjaar en inspectierapporten. U bent daarover geïnformeerd in de «Staat van de infrastructuur» die vorig jaar december 2020 voor het eerst met uw kamer is gedeeld. U ontvangt binnenkort de rapportage «St4aat van infrastructuur over het jaar 2020» waarin deze gegevens wederom inzichtelijk zijn gemaakt. Over de voortgang van dit ontwikkelplan bent u op 15 december jl. geïnformeerd via de brief over de voortgang van de MIRT-projecten.
Dit inzicht voorkomt echter niet dat situaties als bij de Wijkertunnel blijven voorkomen. Zoals aangegeven in de instandhoudingsbrief van 29 oktober jl. (Kamerstuk 35 925 A nr. 14) zullen er zonder extra middelen voor instandhouding keuzes gemaakt moeten worden over de eisen die we aan de netwerkkwaliteit stellen, welk onderhoud nog wel kan worden uitgevoerd en welk onderhoud wordt uitgesteld. Dit heeft naar verwachting grote consequenties voor de bereikbaarheid en gaat gepaard met aanzienlijke hinder.
Op welke wijze kan vroegtijdige communicatie naar weggebruikers worden verbeterd, in plaats van voor voldongen feiten komen te staan, zoals bij de beperkingen van de Wijkertunnel?
Rijkswaterstaat zet erop in om de regio en belanghebbenden al naar gelang de aard van de werkzaamheden, de hinder en urgentie steeds en tijdig te betrekken. De reguliere lijn is dat, bij gepland en dus voorzienbaar onderhoud en renovaties, de belanghebbenden vroegtijdig worden betrokken via regulier overleg. Indien er acuut ingegrepen moet worden, zoals in het geval van de Wijkertunnel, betrekt Rijkswaterstaat de stakeholders direct in een crisisaanpak. We kunnen helaas op voorhand niet aangeven wanneer storingen of uitval plaats gaat vinden. Ik zal u binnenkort nader informeren over de hinderaanpak en hoe de omgeving daar in wordt meegenomen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.