De dreigende kaalslag in het openbaar vervoer |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de oproep van lagere overheden om de beschikbaarheidsvergoeding voor het openbaar vervoer (ov) niet stop te zetten?1
Ja.
Bent u bereid zo snel mogelijk duidelijkheid te geven over het al dan niet verlengen van de beschikbaarheidsvergoeding? Waarom is dit niet in het eerste kwartaal gebeurd zoals aangekondigd in de brief van uw voorganger van 16 december 2021?
De Kamer en de OV-sector zijn op 14 april jl. geïnformeerd over het kabinetsbesluit om de BVOV te verlengen tot het einde van 20222. Om een zorgvuldig besluit te kunnen nemen is het moment iets opgeschoven in de tijd.
Hoe beoordeelt u de uitspraak dat het ov zonder goede afspraken onvermijdelijk in een neerwaartse spiraal terechtkomt met 20 tot 30 procent minder trein, trams, metro’s en bussen in 2023?
Het is van groot belang dat het openbaar vervoer haar maatschappelijke functie goed kan uitvoeren. Zowel voor de reiziger die er van afhankelijk is, als ook de noodzakelijke bijdrage aan duurzaamheid, het ontsluiten van nieuwe woningen en het opvangen van de groeiende behoefte aan mobiliteit. Vanwege dat maatschappelijk belang kunnen vervoerders voor heel 2022 gebruik maken van de beschikbaarheidsvergoeding OV (BVOV). Met het doortrekken van de BVOV wordt zekerheid geboden voor de sector en voor de reizigers beschikbaar en veilig (regionaal) OV gegarandeerd. Zo worden de dienstregelingen voor de tweede helft van 2022 onder dezelfde voorwaarden mogelijk gemaakt als op dit moment.
Voor 2023 gaat het KiM nu uit van 97% reizigersherstel t.o.v. 2019. In juni volgt een nieuwe prognose van het KiM. Ik blijf de (reizigers)ontwikkelingen goed monitoren en blijf daarover in gesprek met de OV-sector in het Nationaal OV-Beraad (NOVB).
Erkent u dat het openbaar vervoer ook bij een lagere bezetting een essentiële maatschappelijke functie heeft, gezien er altijd mensen afhankelijk van zullen zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u ook dat forse bezuinigingen op het openbaar vervoer onmogelijk zijn om te rijmen met de maatschappelijk rol van het openbaar vervoer?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het ook kwalijk als personeel ontslagen moet worden terwijl er weer nieuw personeel aangetrokken moet worden zodra de vraag weer toeneemt?
Met het doortrekken van de beschikbaarheidsvergoeding OV voor heel 2022 is er zekerheid voor de vervoerders. Voor 2023 werken de decentrale overheden aan nieuwe vervoerplannen en dienstregelingen, waarin zij voor hun concessies keuzes zullen maken over eventuele aanpassingen in het OV-aanbod en de daaruit voortvloeiende inzet van personeel en materieel. Net als in de afgelopen jaren blijf ik deze ontwikkelingen goed volgen en blijf daarover met de sector in gesprek in het Nationaal OV-Beraad (NOVB).
Hoe beoordeelt u het risico dat door een verschraling van het openbaar vervoer meer mensen een auto zullen aanschaffen?
Zoals ik uw Kamer op 14 april jl. heb geïnformeerd heeft het kabinet gezien het belang van een bereikbaar en veilig OV voor de reiziger, besloten de Beschikbaarheidsvergoeding OV (BVOV) door te trekken tot en met 31 december 2022. Zo maken we de dienstregeling voor de tweede helft van 2022 onder dezelfde voorwaarden mogelijk. Voor de periode daarna zetten de partijen in het NOVB zich er voor in om het OV voor de reizigers aantrekkelijk te houden. Aan de hand van de reizigersdata van Translink en de prognoses van het KiM monitoren we de ontwikkelingen nauwlettend.
Bent u het eens dat bezuinigingen op het openbaar vervoer in het bijzonder in landelijke gebieden vervelende of zelfs schrijnende gevolgen hebben?
Ik volg de ontwikkelingen in het openbaar vervoer nauwgezet en blijf daarover met de sector in gesprek. Per brief van 16 december 20213 heb ik u geïnformeerd over de ontwikkelingen in het OV. De informatie uit deze rapportage wordt periodiek geüpdatet en geeft onder andere inzichten in de ontwikkelingen per regio. De rapportage wordt in het najaar met uw Kamer gedeeld, zodra de dienstregelingen voor 2023 door de decentrale overheden zijn vastgesteld.
Bent u bereid om specifiek beleid te voeren op het openbaar vervoer in landelijke gebieden om de bereikbaarheid van voorzieningen in stand te houden?
Zie antwoord vraag 8.
Heeft u een beeld van het niveau van het openbaar vervoer (hoeveel lijnen zijn geschrapt, rijden minder frequent, etc) sinds het uitbreken van de coronacrisis?
In het kader van de beschikbaarheidsvergoeding ontvang ik periodiek informatie over het voorzieningenniveau in het land. Tot op heden zijn wijzigingen in dienstregelingen ongeveer 90% ten opzichte van 2019, zoals toegelicht in de Kamerbrief en rapportage van 16 december 2021. Als randvoorwaarde voor aanpassingen van het aanbod is met de sector afgesproken dat de basisprincipes van beschikbaarheid en veiligheid van het OV als duurzame mobiliteitsvorm niet in het geding mogen komen. De afwegingen die daarbij worden gemaakt behoren tot de verantwoordelijkheid van de provincies en vervoerregio’s, die daarbij de gemeenten en (lokale) reizigersorganisaties jaarlijks consulteren.
Bent u bereid om het niveau van openbaar vervoer de komende maanden goed te monitoren en deze informatie te delen met de Kamer?
Ik zal uw Kamerdit najaar, als de dienstregelingen voor 2023 door de decentrale overheden zijn vastgesteld, wederom informeren over de ontwikkeling van het voorzieningenniveau.
Kunt u een beeld geven van de financiële mogelijkheden van provincies en de vervoerregio’s om een acceptabel niveau van openbaar vervoer in stand te houden?
De provincies hebben ter bekostiging van het openbaar vervoer de algemene uitkering uit het Provinciefonds ter beschikking. De provincies bepalen zelf hoeveel middelen zij willen besteden aan het OV en het door hen gewenste acceptabele niveau er van. De besluitvorming daarover vindt plaats in de provinciale staten.
De vervoerregio’s MRDH en VRA ontvangen jaarlijks een Brede Doeluitkering voor het uitvoeren van decentrale verkeer- en vervoerstaken waaronder de exploitatie van het OV waarvan zij concessieverlener zijn. De BDU is jaarlijks ruim € 900 miljoen, waarvan het grootste deel wordt besteed aan exploitatie van OV en aanleg, beheer en onderhoud van de railinfrastructuur die daarmee samenhangt. In overleg met de inliggende gemeenten bepalen de vervoerregio’s wat een acceptabel niveau van OV is.
Hoe beoordeelt u het feit dat de Brede Doeluitkering gecorrigeerd voor inflatie tussen 2008 en 2021 bijna 15% lager is, terwijl het volume fors is toegenomen?
De BDU is in het begin van die periode onderworpen geweest aan bezuinigingen door de toenmalige kabinetten. Dat betekent dat regio’s keuzes moesten maken in de aanwending van beschikbare middelen.
Kunt u een beeld geven van de middelen die provincies vanuit het Rijk hebben ontvangen in de afgelopen tien jaar om het openbaar vervoer te regelen?
Dat beeld kan ik niet geven. Tot 2016 ontvingen de provincies ook nog BDU. Voor de provincies was dit in totaal ruim één miljard euro. Vanaf 2016 is dat bedrag overgeheveld naar het provinciefonds, waarbij er geen sprake meer is van een geoormerkt bedrag voor OV, maar bestedingsvrijheid voor de provincies. Zie verder mijn antwoord op vraag 12.
Bedreigingen aan het adres van Lale Gül |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten «Lale Gül overweegt verhuizing naar buitenland wegens bedreigingen» en «Nederlandse Joden emigreren vaker naar Israël»?1 2
Ja. Met beide berichten ben ik bekend.
Deelt u de mening dat het volstrekt onaanvaardbaar is dat schrijvers zoals Lale Gül na het uitbrengen van een boek het land vanwege veiligheidsredenen willen verlaten? Zo ja, wat doet u om de vrijheid van meningsuiting te waarborgen?
Ja. Ik vind het onaanvaardbaar en onverteerbaar dat inwoners van ons land zich genoodzaakt voelen om naar het buitenland te verhuizen omdat zij bedreigd worden vanwege iets dat zij geschreven of gezegd hebben. Iedereen in Nederland moet zich vrij voelen om te zeggen en te schrijven wat hij of zij wilt, binnen de grenzen van de wet. En wanneer iemand bedreigd wordt om wat hij of zij zegt, moet hard worden opgetreden.
De vrijheid van meningsuiting wordt in Nederland in de eerste plaats gewaarborgd door de wet, die twee kanten uitwerkt. Je mag, binnen de grenzen van de (discriminatie)wetgeving, alles schrijven en zeggen wat je wilt. En de wet beschermt tegen bedreiging en geweld, waardoor iemand zich vrij blijft voelen om te zeggen en schrijven wat zij of hij wil.
Behalve de wet draagt ook het maatschappelijk klimaat bij aan de bescherming van dit recht. Als Minister van Justitie en Veiligheid geef ik daar invulling aan door mij publiekelijk uit te spreken vóór dit recht en tégen de aantasting ervan, zoals door incidenten beschreven in de artikelen die door u worden aangehaald.
Wat doet u om schrijvers zoals Gül te beschermen tegen bedreigingen? Zijn er bijvoorbeeld bedreigers opgepakt en berecht? Wordt de beveiliging van Gül volledig betaald door de Staat?
Over specifieke veiligheidsaangelegenheden kan ik geen uitspraken doen. Wel kan ik zeggen dat het onze kerntaak is om degenen die te maken hebben met bedreigingen veiligheid te bieden. In algemene zin geldt bij het treffen van beveiligingsmaatregelen een getrapte verantwoordelijkheid. Wanneer veiligheidsmaatregelen door de overheid worden getroffen dan worden deze ook door de overheid betaald. Binnen het stelsel bewaken en beveiligen spannen de betrokken organisaties en functionarissen zich continu in om waar nodig passende beveiligingsmaatregelen te treffen die weerstand bieden tegen dreiging en risico. Er is veel druk op het Stelsel Bewaken en Beveiligen en één van mijn prioriteiten is om het stelsel te versterken en het daarmee toekomstbestendig te maken. In mijn brief van 14 april aan uw Kamer1 heb ik toegelicht wat er al is gedaan en wat er wordt gedaan om het stelsel te versterken en het toekomstbestendig te maken.
Daarnaast is het van belang dat er bij bedreigingen en geweld altijd aangifte wordt gedaan, zodat het OM strafrechtelijk onderzoek daarnaar kan doen. Op die manier kan ook via de strafrechtelijke weg opgetreden worden tegen bedreigingen en geweld. Het OM is bekend met één zaak voor bedreiging van mevrouw Gül, die reeds tot een veroordeling heeft geleid.2
Bent u zich ervan bewust dat emigreren vanwege bedreigingen en veiligheidsredenen al een trend is binnen de Joodse gemeenschap? Zo ja, wat gaat u doen om deze zorgelijke trend te doorbreken? Graag een uitgebreide toelichting.
Ik vind het een zeer ernstig gegeven dat delen van de Joodse gemeenschap zich andermaal bedreigd voelen en dat individuele leden uit die gemeenschap om die reden de keus maken om uit Nederland te vertrekken. Zoals uit de onlangs gepubliceerde rapportage van het Openbaar Ministerie «Cijfers in beeld 2021» blijkt, wordt de discriminatiegrond antisemitisme relatief vaak geregistreerd (31%).
Tussen 2019 en 2021 is naar aanleiding van de initiatiefnota over een effectievere aanpak van antisemitisme van de VVD en CU3 ieder jaar één miljoen euro besteed aan projecten op de aanpak van antisemitisme in Nederland. Sinds 2021 is de heer Verdoner als Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding (NCAB) aangesteld. Hij onderhoudt zeer intensief contact met de Joodse gemeenschap mede om gevoelens van onveiligheid vroegtijdig te onderkennen. Hij adviseert mij op de aanpak van antisemitisme en monitort de maatregelen rondom de fysieke veiligheid van de Joodse gemeenschap.
Bent u bekend met het bericht «Oekraïense centrales slaan cyberaanval af»?1?
Ja.
Klopt het bericht dat Russische hackers een mislukte aanval op Oekraïense energiecentrales hebben uitgevoerd?
In publieke berichtgeving van het Oekraïense «Computer Emergency Response Team» (CERT-UA) en het beveiligingsbedrijf ESET wordt dit beeld geschetst.2 3 Hoewel dit zeer voorstelbaar is, is technische attributie complex en kan het bericht daarom niet met zekerheid door het kabinet worden bevestigd.
Wat is bij u bekend over de nieuwste malware vorm «Industroyer» en de aan Russische veiligheidsdiensten gelieerde groep «Sandworm»? Is bekend welke veiligheidsmaatregelen moeten worden genomen tegen deze nieuwe malware? Zo ja, worden hier al stappen voor gezet? Zo nee, waarom niet?
Industroyer is kwaadaardige software die in 2016 is ingezet in Oekraïne om een gedeelte van de elektriciteitsvoorziening uit te schakelen. Het recent gebruikte Industroyer2 is een nieuwe variant van deze malware.
De digitale aanval wordt door beveiligingsbedrijf ESET en CERT-UA met een hoge mate van zekerheid toegeschreven aan de Sandworm-groep. Deze groep wordt door Amerikaanse en Britse overheidsinstanties geacht gelieerd te zijn aan de Russische militaire inlichtingendienst de GRU en is door de EU in 2020 op de cybersanctielijst gezet.4 In Nederland doen inlichtingen- en veiligheidsdiensten onderzoek naar statelijke actoren. Over dergelijke inlichtingenonderzoeken wordt doorgaans niet publiekelijk gecommuniceerd.
De Industroyer2-malware is specifiek geconfigureerd om een Oekraïense energieleverancier aan te vallen. Aanvullend handelingsperspectief tegen deze malware is niet bekend, omdat de genomen maatregelen niet van toepassing zullen zijn op andere organisaties vanwege deze specifieke configuratie. Het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) adviseert in algemene zin waakzaam te blijven en de basismaatregelen te treffen die op de website van het NCSC zijn gepubliceerd.5
Is de gebruikte malware «Industroyer» ook al gebruikt als cyberaanval op Nederlandse organisaties? Zo ja, waar is deze malware gebruikt? Zo nee, verwacht u cyberaanvallen met de malware «Industroyer» op Nederlandse organisaties in de nabije toekomst?
Op dit moment zijn er bij het NCSC geen aanwijzingen van de inzet van een van de varianten van Industroyer in een cyberaanval op Nederlandse organisaties.
Toekomstige aanvallen en eventuele gevolgen daarvan voor Nederland kunnen echter niet worden uitgesloten. Daarom is het belangrijk dat ook Nederlandse organisaties waakzaam en alert blijven en zich voorbereiden op een mogelijk incident.
Is er verhoogde paraatheid bij onze vitale aanbieders om een eventuele (indirecte) aanval met Industroyer af te wenden? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het NCSC staat mede met oog op deze casus, samen met veiligheidspartners (onder andere met cybersecuritybedrijven en via de Cyber Intel/Info Cel), in nauw contact met vitale aanbieders in de energiesector.6 Op 13 april jongstleden heeft het NCSC relevante vitale aanbieders geïnformeerd over Industroyer2. Vanwege de eerdere variant van Industroyer uit 2016 heeft dit type malware al langer de aandacht van het NCSC.
Zijn er sinds de oorlog in Oekraïne al voorbeelden waarbij Russische hackers grootschalige cyberaanvallen uitvoeren op Nederlandse vitale bedrijven? Zo ja, hoe zijn deze cyberaanvallen verlopen? Zo nee, hoe groot acht u de kans dat deze bedrijven binnen korte tijd getroffen zullen worden door een grootschalige Russische cyberaanval?
Op basis van de huidige beschikbare informatie, kan geconcludeerd worden dat er vooralsnog geen grootschalige Russische cyberaanvallen op Nederlandse vitale bedrijven zijn uitgevoerd. Het NCSC houdt de situatie sinds de oorlog en de aanloop daarnaartoe nauwlettend in de gaten en heeft intensief contact met de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Wel is het voorstelbaar dat Nederlandse belangen direct of indirect geschaad kunnen worden door digitale activiteiten omtrent de oorlog in Oekraïne. Het NCSC is dan ook waakzaam op eventuele veranderingen in de digitale dreiging richting Nederlandse belangen.
In hoeverre worden Nederlandse bedrijven voorbereid op grootschalige Russische cyberaanvallen door de rijksoverheid?
De verantwoordelijkheid om beschermende maatregelen te nemen is primair de verantwoordelijkheid van de bedrijven die het betreft zelf. De overheid heeft echter ook tot taak bedrijven te informeren over digitale dreigingen, incidenten en weerbaarheid.
Om de risico’s in de samenleving te beperken is er de afgelopen weken door het NCSC en het Digital Trust Center (DTC) extra aandacht gevraagd voor het belang van cyberweerbaarheid en waakzaamheid. Het NCSC voorziet daartoe in verschillende algemene producten en houdt een informatiepagina bij op de eigen website. Het DTC heeft op verschillende momenten partners en doelgroeporganisaties opgeroepen waakzaam te zijn, waarbij de nadruk wordt gelegd op het treffen van preventieve maatregelen.
Zo hebben het DTC en het NCSC op 9 maart gezamenlijk een online informatiesessie verzorgd met als titel «Huidig beeld en digitale impact van de oorlog in Oekraïne». Dit webinar was toegankelijk voor alle organisaties in Nederland en kan worden teruggekeken op het YouTube-kanaal van het DTC.7 Deze informatiesessie is door ongeveer 4.000 bezoekers bekeken.
Ook het «Cyber Security Incident Response Team» voor digitale dienstverleners (CSIRT-DSP) verstrekt een wekelijks overzicht van (internationaal) cybersecurity nieuws gerelateerd aan de oorlog in Oekraïne aan digitale dienstverleners en monitort de situatie nauwlettend voor een actueel dreigingsbeeld voor digitale dienstverleners in Nederland.
Uit een recente sterke toename van het aantal bezoeken aan de Basisscan Cyberweerbaarheid lijkt de oproep tot verhoogde cyberweerbaarheid en waakzaamheid weerklank te vinden.8
In hoeverre zijn kleinere bedrijven voldoende beschermd tegen cyberaanvallen vanuit Rusland? Wat is de status van de aangenomen motie Hermans c.s. (Kamerstuk 35 788, nr. 120) om ondernemers beter te beschermen tegen digitale aanvallen en dreigingen?
Ook hiervoor geldt dat de verantwoordelijkheid om beschermende maatregelen te nemen primair de verantwoordelijkheid is van de bedrijven zelf, en dat de overheid desalniettemin de taak heeft om bedrijven te informeren over digitale dreigingen, incidenten en weerbaarheid.
Naast de activiteiten uiteengezet in antwoord op vraag 7 publiceert het DTC sinds 2018 informatie over digitale dreigingen gericht op het Nederlandse bedrijfsleven. De vijf basisprincipes van veilig digitaal ondernemen zijn opgesteld om aanvallers, ongeacht de oorsprong, buiten de deur te houden. Daarnaast informeert het DTC sinds de zomer van 2021 individuele bedrijven over specifieke dreigingen en kwetsbaarheden in hun netwerk- en informatiesystemen.
De Tweede Kamer wordt voor de zomer geïnformeerd over de uitvoering van de motie Hermans c.s.9
Wat vindt u ervan dat de Koninklijke Nederlandse Jagersvereniging (KNJV) («de belangenbehartiger van jagers») op haar site uitgebreid schrijft over de rapporten over de instandhouding van de soorten, die door u nog niet met de Tweede Kamer zijn gedeeld?1
Ik ben teleurgesteld dat de KNJV deze informatie, over rapporten die zij in vertrouwen heeft ontvangen, op haar website heeft gedeeld.
Waarom heeft u deze rapporten met de Jagersvereniging gedeeld, nog voordat de Tweede Kamer de stukken ontving? Hoe rijmt u deze informatievoorziening aan de jagers, zonder dat de Kamer is geïnformeerd, met artikel 68 van de Grondwet?
Ik heb de rapporten in vertrouwen gedeeld met de provincies en de Jagersvereniging om een goed beeld te krijgen van de consequenties van een besluit over de jacht. Zoals ik u mondeling al heb toegelicht, maakte ik me zorgen over de consequenties van het niet openen van de jacht voor faunabeheer, schadebestrijding en natuurbeheer. Om een goed beeld van deze consequenties te krijgen en de juiste afwegingen te maken ben ik met de provincies en de Jagersvereniging in gesprek gegaan en heb ik de rapporten met hen gedeeld.
Wat vindt u ervan dat de KNJV op haar site schreef de rapporten op 4 april 2022 te hebben ontvangen, om vervolgens te schrijven grote vraagtekens te hebben op statistisch, ecologisch en wetenschappelijk vlak?2
Ik ken deze mening van de KNJV en deel deze mening niet. De staat van instandhouding van de soorten op de wildlijst is door Wageningen Environmental Research (WenR) en Sovon onderzocht op basis van de best beschikbare wetenschappelijke inzichten en internationaal vastgestelde methodieken. De rapporten zijn zorgvuldig opgesteld.
Is het waar dat er meerdere gesprekken plaatsgevonden hebben en plaatsvinden tussen KNJV en het ministerie, zoals de website van de KNJV meldt? Zo ja, kunt u alle gespreksverslagen tussen het ministerie en KNJV delen met de Kamer en aangeven of er ook soortgelijke gesprekken hebben plaatsgevonden met andere belangenorganisaties en kunt u ook daarvan de gespreksverslagen delen?
Op 15 maart jl. heb ik een kennismakingsgesprek gevoerd met de KNJV. Hiervan is geen gespreksverslag. Hierna is er op ambtelijk niveau een aantal keren contact geweest tussen de KNJV en het ministerie. Bijgevoegd vindt u een aantal informele interne terugkoppelingen van deze gesprekken. Er zijn geen formele verslagen.
Naast het contact met de KNJV is er over dit dossier ook contact geweest met een aantal gedeputeerden vanuit de provincies. Het ministerie heeft daarnaast op ambtelijk niveau gesproken met het Interprovinciaal Overleg (IPO) en ambtenaren vanuit de provincies en met LTO Nederland. Van deze gesprekken zijn geen verslagen bij het ministerie.
Deelt u de mening dat er geen enkele aanleiding is tot een voorkeursbehandeling van de KNJV ten opzichte van maatschappelijke organisaties die zich bezighouden met dierenbescherming, natuurbescherming in relatie tot faunabeleid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, met welke andere organisaties heeft u gesproken over dit dossier?
Naar mijn mening is er geen sprake van een voorkeursbehandeling. Ik ga graag het gesprek aan met alle betrokken organisaties. In mijn eerste maanden heb ik veel gesproken met natuurorganisaties, maar nog niet met de jagers. Om deze reden heb ik met hen kennis gemaakt en gesproken over dit dossier, waar zij veel kennis over hebben.
Specifiek op dit dossier is daarnaast, op ambtelijk niveau, ook contact geweest met de provincies en LTO Nederland. Daarnaast zijn ook de Dierenbescherming, Zoogdiervereniging en Vogelbescherming kort voor de publicatie ingelicht over de rapporten.
Is het waar dat de conclusie van het rapport is dat niet alleen de haas en konijn, maar ook de wilde eend, houtduif en fazant onder druk staan en bejaging niet zouden kunnen verdragen, zoals op de website van de KNJV gesuggereerd wordt?
Uw Kamer heeft de rapporten op 14 april jl. ontvangen, samen met een brief waarin ik mijn voorgenomen besluit toelicht (Aanhangsel Handelingen II 2021–2022, nr. 2423). Uit de rapporten blijkt inderdaad dat alle vijf de soorten van de wildlijst zich landelijk niet in een gunstige staat van instandhouding bevinden. Uit de rapporten blijkt ook dat jacht niet de hoofdoorzaak is van, of slechts beperkt bijdraagt aan, de achteruitgang van deze soorten. Het niet openen van de jacht zal daarom niet of heel beperkt bijdragen aan het herstel van de soorten. Het landelijk sluiten van de jacht op alle soorten van de wildlijst zou wel een grote impact hebben op faunabeheer, schadebestrijding en natuurbeheer, omdat jacht de basis is voor de organisatie van het faunabeheer. Over de consequenties van het sluiten van de jacht maak ik mij zorgen. Daarom wil ik samen met provincies en stakeholders aan de slag met een gebiedsgerichte aanpak waarbij de jacht wordt gesloten in die gebieden waar het echt slecht gaat.
Is het waar dat u het voornemen heeft de jacht voor slechts één jachtseizoen te sluiten, zoals de KNJV op haar website suggereert? Zo ja, hoe komt de KNJV aan dergelijke (voor)informatie? Zo nee, bent u bereid de KNJV aan te spreken op het verspreiden van onjuiste informatie?
Door middel van bovengenoemde brief heb ik uw Kamer geïnformeerd dat ik voornemens ben om voor het komend seizoen (2022/2023) de jacht op de haas niet te openen in de provincies die voor de haas een dalende populatietrend tonen, namelijk Groningen, Limburg en Utrecht. Ik ben voornemens de jacht op het konijn in alle provincies niet te openen.
Zoals ook aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 zijn de rapporten over de staat van instandhouding van de soorten op de wildlijst zorgvuldig opgesteld. De rapporten geven echter nog geen volledig beeld voor een gebiedsgerichte aanpak, waar ik naar streef. Deze aanpak houdt in dat de jacht alleen wordt geopend in die gebieden waarvan is vastgesteld dat het goed genoeg gaat met de betreffende wildsoorten, in combinatie met maatregelen voor het herstel van de populaties van de wildsoorten waar het minder goed mee gaat. Zoals ik in deze brief heb aangegeven, ben ik van plan dit besluit volgend jaar te heroverwegen indien nieuwe gegevens over de provinciale trends en populatiestatus bekend zijn.
Erkent u dat volgens artikel 3.22 lid 5 van de Wet Natuurbescherming3 de jacht op soorten waarvan de staat van instandhouding in het geding is niet geopend mag worden? Zo nee, waarom niet? Deelt u de opvatting dat wanneer uit de rapporten blijkt dat vrij bejaagbare diersoorten zich in een ongunstige of slechte staat van instandhouding bevinden, dit aanleiding zou moeten zijn om die vrije bejaagbaarheid voor langere tijd te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat art 3.22, vijfde lid, van de Wet natuurbescherming bepaalt dat de jacht niet wordt geopend op soorten waarvan de staat van instandhouding in het geding is. De jacht vormt echter maar een kleine drukfactor. De belangrijkste oorzaken van de achteruitgang van de soorten op de wildlijst is habitatverlies, afgenomen kwaliteit van het leefgebied en het effect van predatoren. Zoals ik in mijn brief heb toegelicht, streef ik naar een gebiedsgerichte aanpak. Dit houdt in dat de jacht alleen wordt geopend in die gebieden waarvan is vastgesteld dat het goed genoeg gaat met de betreffende wildsoorten, in combinatie met maatregelen voor het herstel van de populaties van de wildsoorten waar het minder goed mee gaat. De Wet natuurbescherming biedt de mogelijkheid om bij de opening van de jacht per soort en naar plaats en naar tijd te differentiëren, zodat maatwerk kan worden geboden.
Is het waar dat er een proces is uitgestippeld voor de behandeling van het onderzoek met betrekking tot de wildlijst, het komen tot een besluit daarover en de afkondiging daarvan in de eerste twee kwartalen van 2022? Zo ja, hoe komt de KNJV aan die informatie en bent u bereid die ook met de Kamer te delen? Is het proces ook met andere belangenorganisaties besproken? Zo nee, waarom niet?
Dit klopt. In de verzamelbrief Natuur van 25 mei 2021 (Kamerstuk 33 576, nr. 247) is aangegeven dat de staat van instandhouding van de soorten van de wildlijst wordt onderzocht en dat ruim vóór aanvang van het jachtseizoen 2022/2023 meer duidelijkheid zal worden gegeven. Voor het niet openen van de jacht is een wijziging van de Regeling natuurbescherming, en beleidsneutrale voortzetting onder de Omgevingswet (die 1 januari 2023 in werking treedt), noodzakelijk. In de gesprekken met de KNJV, de provincies en de andere stakeholders is de planning besproken die het ministerie nodig acht om het proces, inclusief consultatie van de wijzigingsregeling, zorgvuldig te doorlopen zodat de wijzigingsregeling in werking kan treden vóór de start van het jachtseizoen op 15 augustus.
Inmiddels is de wijzigingsregeling gepubliceerd voor internetconsultatie (https://www.internetconsultatie.nl/wildlijst/b1).
Is het waar dat u niet de mogelijkheid heeft de wildlijst te schrappen of die terug te brengen tot nul vrij bejaagbare dieren, zoals gemeld op de website van de KNJV? Zo ja, waarom zou u de wildlijst niet kunnen inperken? Zo nee, deelt u de mening dat de schadelijke suggestie over de onmacht van de Minister de KNJV zou moeten diskwalificeren als bevoordeelde gesprekspartner met de mogelijkheid tot het ontvangen van voorinformatie vanuit het ministerie?
Het schrappen van de wildlijst of van soorten van de wildlijst betreft een wetswijziging. Ik acht dat nu niet wenselijk vanwege het definitieve karakter van de wijziging en de duur van het proces om dit tot stand te brengen.
Een wetswijziging vergt een besluit van de regering en de Staten-Generaal (Tweede en de Eerste Kamer) tezamen. De wet biedt mij wel de mogelijkheid om te bepalen in hoeverre de jacht wordt geopend door middel van een ministeriële regeling (artikel 3.22, tweede lid, Wnb).
Ik overweeg een wetswijziging indien zou blijken dat wet onvoldoende ruimte biedt voor gebiedsgericht maatwerk.
Hoe kan het dat de KNJV op haar website stelt dat u voornemens bent een oplossingsrichting te presenteren aan de Kamer, maar niet voornemens bent een wetswijziging voor te bereiden met betrekking tot de wildlijst? Hoe komt de KNJV aan deze informatie? Is deze informatie juist? Zo nee, wat bent u voornemens te doen?
Dit is onderwerp geweest van de gesprekken met de KNJV. Zoals ik uw Kamer door middel van de brief van 14 april jl. heb geïnformeerd, ben ik voornemens om via een ministeriële regeling de jacht op de haas niet te openen in de provincies Groningen, Limburg en Utrecht en de jacht op het konijn niet te openen in alle provincies.
Kunt u aangeven of er enig verband bestaat tussen de recente overstap van KNJV-medewerkers naar het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en de kennelijke informatievoorsprong van de KNJV op andere belangenorganisaties?
Hier bestaat geen enkel verband tussen.
Hoeveel van dergelijke nieuwe aanstellingen bij het Ministerie van LNV van ex-medewerkers van de KNJV hebben in de afgelopen twee jaar plaatsgevonden?
Medewerkers van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) hebben een grote diversiteit aan achtergronden. In de personeelsregistratiesystemen van het ministerie wordt de achtergrond van een medewerker niet vermeld.
Wat vindt u ervan dat dat de KNJV de aan haar verstrekte voorinformatie gebruikt om het onderzoek van Wageningen Environmental Research te laten analyseren op juistheid en zich voorbereidt op mogelijke juridische stappen, zoals de KNJV op haar website meldt? Waarom heeft u besloten slechts één speler in het maatschappelijk krachtenveld en kennelijk een opponent in een juridische procedure voorinformatie te verschaffen, zelfs vóór de Kamer geïnformeerd is?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 al heb aangegeven, sta ik volledig achter de rapporten van WenR en Sovon. Het staat de KNJV vrij om de rapporten te analyseren en eventueel juridische stappen te nemen wanneer zij dat nodig acht. Ik heb in mijn antwoord op vraag 2 toegelicht waarom ik het noodzakelijk vond om dit dossier met de KNJV te bespreken voordat ik de Kamer informeerde over mijn besluit.
De open brief van het Nationaal OV-Beraad (NOVB) over de staat van het openbaar vervoer en het voorzieningenniveau |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u het eens dat hetgeen het Nationaal OV-Beraad in een open brief voor waarschuwt onwenselijk is, namelijk dat het wederom uitstellen van afspraken voor een goed herstel van de openbaar vervoer (ov-)sector na de coronacrisis wegens een gebrek aan financiële draagkracht tot 20% a 30% minder (regionaal) openbaar vervoer zal leiden? Zo ja, waarom wordt het dan telkens uitgesteld en is het op de dag van schrijven nog niet bekend of voor de deadline van 14 april a.s. een beslissing genomen is? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het eens dat de OV-sector gebaat is bij goede en tijdige afspraken. Daarom heeft het kabinet op 14 april jl. besloten de beschikbaarheidsvergoeding OV (BVOV) te verlengen tot eind 2022. Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd op 14 april1. Zo maken we de dienstregelingen voor de tweede helft van 2022 onder dezelfde voorwaarden als op dit moment mogelijk. Met het doortrekken van de BVOV wordt zekerheid geboden voor de sector en voor de reiziger beschikbaar en veilig (regionaal) OV gegarandeerd. Zorgvuldige besluitvorming vergde helaas een iets langere doorlooptijd.
In hoeverre bent u bereid tegemoet te komen aan de wensen van het Nationaal OV-Beraad, om zodoende de ov-branche na een zware periode niet te laten zitten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het met eens dat een significante afname van openbaar vervoer wegens een gebrek aan financiële middelen leidt tot een gedwongen toename van het gebruik van de auto en dat dit niet strookt met de wensen van het kabinet om duurzamer te leven? Zo ja, welke hinder zorgt dan voor ruis op de lijn waardoor het Nationaal OV-Beraad zich genoodzaakt voelt om een open brief te schrijven?
Ja, het is van groot belang dat het OV – naast de primaire functie om door mobiliteit te voorzien in bereikbaarheid – de noodzakelijke bijdrage kan leveren aan duurzaamheid, het ontsluiten van nieuwe woningen en het opvangen van de groeiende behoefte aan mobiliteit. Vanwege dat maatschappelijk belang kunnen vervoerders voor heel 2022 gebruik maken van de beschikbaarheidsvergoeding OV (BVOV).
Voor 2023 gaat het KiM nu uit van 97% reizigersherstel t.o.v. 2019. Zoals ik in mijn brief van 14 april heb aangegeven, zal het KiM deze prognose in juni actualiseren. Ik blijf de ontwikkelingen monitoren en blijf in gesprek met de OV-sector. Dit is in lijn met de brieven van 25 februari en 1 april 2022 over de beëindiging van het coronasteunpakket, en het verkennen en uitwerken van gerichte, sectorale instrumenten zodat in het geval dat nodig blijkt, een effectief instrumentarium voorhanden is2.
Bent u bekend met de signalen van de OV-branche, waarin zij aangeeft dat het langer nodig heeft om te herstellen van de klap die zij gekregen heeft tijdens de coronacrisis? Zo ja, bent u bereid om verder te kijken dan 2022 en een overbruggingsperiode van meerdere jaren te garanderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen één voor één afzonderlijk beantwoorden en gezien de urgentie dit voor 1 mei a.s. doen?
Gezien de samenhangende vragen, heb ik de beantwoording van sommige vragen gecombineerd. Ik heb geprobeerd uw vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.
Het bericht dat een Nederlandse journalist hardhandig Oekraïne is uitgezet |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht in het Nederlands Dagblad «De uitzetting van ND-correspondent Robert Dulmers uit Oekraïne: Een reconstructie»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over dit bericht?
Het ministerie is bij de Oekraïense autoriteiten nagegaan waarom correspondent Dulmers is uitgezet en hoe de uitzetting is verlopen. De Oekraïense autoriteiten hebben aangegeven dat de heer Dulmers in strijd heeft gehandeld met regelgeving die geldig is geworden na het uitroepen van de noodtoestand. Door de wijze van delen van beeldmateriaal heeft hij volgens de autoriteiten informatie prijsgegeven over de tijd, locatie en impact van een aanslag. Daarmee zou hij heel direct burgers en hulpdiensten in gevaar gebracht hebben. De Oekraïense autoriteiten laten weten dat dit de reden van uitzetting is geweest.
Kunt u bevestigen dat Dulmers onder dwang het land is uitgezet? Was deze uitzetting in uw ogen legitiem?
Wegens de huidige oorlogssituatie konden de Oekraïense autoriteiten niet achterhalen op welke wijze de heer Dulmers is behandeld tijdens de uitzetting. Indien de heer Dulmers is behandeld op de manier zoals beschreven in het artikel, is dat voor betrokkene een uiterst nare ervaring geweest en doorstaat dat de toets van proportionaliteit niet. Dat heeft het ministerie ook kenbaar gemaakt aan de Oekraïense autoriteiten.
Klopt het dat Dulmers zijn persaccreditatie voor Oekraïne voor 10 jaar is kwijtgeraakt? Zo ja, vindt u dit proportioneel?
De Oekraïense autoriteiten hebben bevestigd dat de heer Dulmers voor 10 jaar geen persaccreditatie voor Oekraïne kan verkrijgen. Het is in geval van oorlog of andere noodsituaties toegestaan om vrijheden in te perken, waaronder de persvrijheid. In de huidige oorlogssituatie is regelgeving opgesteld om militaire doelen, militairen, burgers en hulpdiensten te beschermen. De heer Dulmers heeft deze regelgeving volgens de Oekraïense autoriteiten niet gerespecteerd en daarmee burgers en hulpdiensten in gevaar gebracht. Welke reactie daarop toelaatbaar is, is afhankelijk van de precieze context van de casus. Hierover lopen de lezingen van de heer Dulmers en de Oekrainse autoriteiten uiteen. Het ministerie heeft geen mogelijkheid om deze lezingen te verifiëren.
In hoeverre levert deze casus een schending op van het recht op vrijheid van meningsuiting en het recht op verzameling en verspreiding van informatie, zoals vastgelegd in artikel 19 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR), waarbij Oekraïne sinds 1991 partij is?
Oekraïne is verplicht de vrijheid van meningsuiting te respecteren, zoals neergelegd in artikel 10 EVRM en artikel 19 IVBPR. Deze rechten mogen bij wet beperkt worden om de nationale veiligheid te beschermen. Oekraïne heeft naar aanleiding van de Russische inval noodtoestandsverklaringen afgelegd onder artikel 15 paragraaf 3 EVRM en artikel 4 paragraaf 3 IVBPR. Daarmee heeft Oekraïne tijdelijk meer ruimte om bepaalde vrijheden te beperken. Het kabinet ziet persvrijheid als een groot goed en zal alle partijen, waaronder Oekraïne, blijven oproepen de persvrijheid te blijven waarborgen voor zover dat mogelijk is. In het gesprek met de Oekraïense autoriteiten is dit benadrukt. Oekraïne heeft daarop aangegeven het belang van persvrijheid te onderschrijven en groot belang te hechten aan verslaglegging van de oorlog. De Oekraïense autoriteiten hebben laten weten dat er veel journalisten, ook buitenlandse, in Oekraïne actief zijn en dat zich daarbij over het algemeen geen problemen voordoen. De autoriteiten hebben aangegeven dat Nederlandse journalisten welkom zijn in Oekraïne om verslag te doen.
Indien u acht dat Dulmers zijn accreditatie ten onrechte kwijt is geraakt, bent u bereid in bilaterale gesprekken deze casus te bespreken en te bezien hoe de informatie en uitleg aan journalisten over de regels rondom oorlogscorrespondentie verbeterd kan worden?
Het ministerie heeft deze casus uitgebreid besproken met de Oekraïense autoriteiten. Daarbij heeft het ministerie kenbaar gemaakt dat Oekraïne de vanwege de oorlogsomstandigheden geldende regelgeving helder moet communiceren aan journalisten.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Dienstauto’s |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Kabinet hoeft pas in 2028 duurzaam te rijden: »Comfort laat nu nog te wensen over»?1
Ja.
Gelooft u in het credo «practice what you preach»? Zo ja, kunt u uw voornemen duiden om het kabinet pas in 2028 te voorzien van duurzame dienstauto’s?
Waarom beklaagt u zich ook over het comfort. «Het aanbod op de markt van zero-emissie-auto’s die aan de gewenste inrichting voldoen (zoals voldoende been- en hoofdruimte en een ergonomisch aan te passen zitplek), is op dit moment nog beperkt»? Is het eigen comfort belangrijker dan de verduurzamingsopgave?
Bent u bekend met het feit dat er zoveel verschillende ruime representatieve elektrische auto’s, ook SUV’s, zijn? Zo ja, bent u bereid om alsnog en als de wiedeweerga het dienstautowagenpark te verduurzamen? Graag een toelichting.
De staat van de geestelijke gezondheidszorg (ggz) |
|
Mirjam Bikker (CU), Joba van den Berg-Jansen (CDA), Rens Raemakers (D66), Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Hoe beoordeelt u het bericht «Het water staat nu echt aan de lippen bij de ggz» van 8 april jongstleden?1
Zoals aangegeven in mijn brief van 9 mei jl. is het aan zorgverzekeraars om – uit oogpunt van hun zorgplicht – in de contracten zodanige financiële afspraken te maken met de ggz dat de continuïteit van zorg geborgd kan worden, wat overigens niet hetzelfde is als de continuïteit van elke individuele zorgaanbieder. Als een ggz-aanbieder in financieel zwaar weer verkeert, is de jaarlijkse contractering het eerst aangewezen instrument om afspraken te maken over wat er moet gebeuren. Partijen hebben daarnaast altijd de mogelijkheid om (indien nodig) aanvullende financiële afspraken te maken, ook als contracten al gesloten zijn. Daarbij is het van belang dat er ten behoeve van de contractering een goede informatie-uitwisseling plaatsvindt tussen zorgaanbieder en zorgverzekeraar.
Hoeveel instellingen en hoeveel afdelingen binnen de ggz-sector hebben in het jaar 2022 reeds moeten sluiten? Hoe verhouden deze cijfers zich in vergelijking met voorgaande jaren?
Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen over de (voorgenomen) sluitingen van GGZ-instellingen en centra van het lid Westerveld (2022Z05070 ingezonden 17 maart 2022) heb ik hiervan geen totaaloverzicht. Een voornemen tot sluiting wordt alleen aan de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) gemeld als deze er mogelijk toe leidt dat de continuïteit van zorg in het geding komt. De NZa informeert mij dan hierover, conform de vroegsignaleringsafspraken.2 Ik heb de NZa gevraagd om de recente sluitingen te analyseren en mij te informeren over eventuele gemeenschappelijke achterliggende oorzaken.
Maak u zich zorgen over de continuïteit van de specialistische ggz in sommige regio’s? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in mijn brief van 9 mei jl. begrijp en betreur ik de onrust die is ontstaan naar aanleiding van een aantal (voornemens tot) sluiting(en) van en aanpassingen in behandelaanbod in een relatief korte tijd.
Wanneer de continuïteit van zorg in het geding is geldt het continuïteitsbeleid (dat ook aan de Tweede Kamer is gemeld)3, waarbij in de eerste plaats de zorgaanbieders en zorgverzekeraars de verantwoordelijkheid hebben om de problemen die mogelijk leiden tot discontinuïteit van zorg op te lossen. De zorgverzekeraar heeft hierbij een zorgplicht in de richting van de verzekerden om te zorgen voor goede en passende zorg. De NZa en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) houden daarbij toezicht op de situatie vanuit het oogpunt van deze zorgplicht en de kwaliteit van zorg. Het is daarbij van belang dat in geval van een sluiting van een vestiging dit gecontroleerd verloopt zodat onrust onder patiënten zoveel mogelijk voorkomen wordt.
Omdat de afgelopen tijd aanpassingen van behandelaanbod in korte tijd plaatsvinden heb ik de NZa gevraagd om de casuïstiek nader te bezien en mij over eventuele gemeenschappelijke onderliggende factoren te informeren. Ik wil namelijk scherp in beeld hebben of dit incidenten zijn, of dat hier sprake is van een breder onderliggend probleem dat vraagt om een aanpassing van beleid. De NZa zal mij hierover voor de zomer informeren.
Is bekend bij hoeveel afdelingen of instellingen sluiting dreigt door tegenvallende financiële resultaten? Hoe verklaart u dat de marges zo klein zijn dat sluiting dreigt?
Nee dat is mij niet bekend. Dit wordt ook niet genoemd in de berichtgeving. Het gesprek over financiële resultaten en marges is ook primair een gesprek dat zorgaanbieders en zorgverzekeraars behoren te voeren in het licht van de contractering.
Klopt het bericht dat miljoenenverliezen zich aftekenen in de ggz voor talloze instellingen?
Zoals hierboven aangegeven is dit een gesprek tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders. Daarbij is het belangrijk dat er een goede informatie-uitwisseling plaatsvindt tussen zorgaanbieder en zorgverzekeraar. Naar aanleiding van de berichtgeving van de Nederlandse ggz (dNggz) is het dus van belang dat zorgaanbieders en verzekeraars data in beeld brengen en zich daar een gedeeld beeld van vormen, onder meer naar aanleiding van de gesignaleerde problemen als gevolg van ziekteverzuim en «no shows».
Bent u het eens met de stelling dat vooral de meest kwetsbare patiënten, de patiënten in de specialistische ggz die de meeste zorg behoeven, de dupe zijn van de financiële situatie van instellingen?
Een sluiting van een locatie en/of een gehele zorginstelling is ingrijpend voor patiënten. Zoals ik in mijn brief van 9 mei aangeef is er onrust ontstaan over een aantal (voornemens tot) sluiting(en) van en aanpassingen in behandelaanbod in een relatief korte tijd. Ik begrijp deze onrust en ik betreur deze. Ik vind het van belang dat zorgaanbieders en zorgverzekeraars in nauw contact staan met elkaar als behandelaanbod wijzigt en ik vind het met name van belang dat een patiënt tijdig geïnformeerd wordt over wijzigingen en waar nodig elders terecht kan voor zijn of haar behandeling. Wijzigingen in behandelaanbod vragen om zorgvuldige communicatie richting patiënten, medewerkers en andere betrokkenen.
Daarnaast merk ik graag op dat de bekostiging van de ggz sinds 1 januari 2022 is overgegaan naar het zorgprestatiemodel die betere handvatten geeft om in de contractering een passende vergoeding voor de geleverde zorg af te spreken dan de bekostiging tot en met 2021. Zowel voor zware als lichtere zorg. De nieuwe bekostiging is gebaseerd op de feitelijke inzet van beroepen en aantallen behandel- en diagnostiekconsulten. Daarbij zijn ook aparte tarieven voor outreachende ggz en hoogspecialistische ggz geïntroduceerd. De oude bekostiging ging uit van gemiddelde behandeltrajecten en werkte onderfinanciering van zwaardere zorg en overfinanciering van lichtere zorg in de hand.
Heeft het sluiten van ggz-afdelingen een direct verband met de invoering van het zorgprestatiemodel? Waarom wel of waarom niet?
Dat is niet waarschijnlijk, aangezien het zorgprestatiemodel pas per 1 januari van dit jaar in werking is getreden. Het beeld zoals ik dat nu heb, is dat bij de (voorgenomen) sluitingen verschillende overwegingen spelen. Het gaat om financiële en bedrijfsmatige overwegingen, behandelinhoudelijke overwegingen, en een gebrek aan personeel waardoor de veiligheid en kwaliteit van de behandeling onvoldoende geborgd kan worden. Het beeld is tevens dat er vaak een samenspel van factoren is dat tot een (voornemen van) sluiting leidt.
Vorig jaar hebben partijen bestuurlijk afgesproken gezamenlijk verantwoordelijkheid te nemen voor een financieel verantwoorde, zorgvuldige en macro-neutrale overgang naar het zorgprestatiemodel. Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en dNggz spreken elkaar daar maandelijks over in een bestuurlijk overleg met de NZa als toehoorder. Om zorgaanbieders en zorgverzekeraars te ondersteunen bij het maken van financiële transitie-afspraken, heeft de NZa voor de jaren 2022 en 2023 een transitieprestatie met een vrij tarief geïntroduceerd.
Bent u het ermee eens dat het zorgprestatiemodel deels als doel heeft om het behandelen van complexere patiënten lonender te maken? Zo ja, hoe kijkt u aan tegen de stelling dat het zorgprestatiemodel op dit moment zelfs averechts werkt?
Een van de doelen van de invoering van het zorgprestatiemodel is inderdaad om onderfinanciering van zware ggz en overfinanciering van lichte ggz tegen te gaan. Zoals ook toegelicht in mijn antwoord op vraag 6, bevat de nieuwe ggz-bekostiging volop handvatten voor zorgverzekeraars en zorgaanbieders om goede afspraken te maken over de vergoeding van complexe ggz. De oude bekostiging werkte overfinanciering van lichte ggz en onderfinanciering van zware ggz in de hand. Het is nu aan zorgaanbieders en zorgverzekeraars om de handvatten die met het zorgprestatiemodel worden aangereikt te benutten om tot goede afspraken te komen.
Waar er signalen zijn dat dat nog niet gebeurt of nog niet lukt is dat geen signaal van een averechts effect van het zorgprestatiemodel, maar een signaal dat de mogelijkheden van het model nog niet volledig worden benut. Het zorgprestatiemodel is pas net ingevoerd, en partijen zullen eraan moeten wennen, ook in de contractering. De NZa monitort de effecten en de werking van het zorgprestatiemodel. In de monitor contractering ggz die in juni verschijnt zal de NZa op hoofdlijnen ingaan op de inhoud en het proces van de contractering 2022.
Het voorgaande laat overigens onverlet dat zorgverzekeraars zodanige afspraken zullen moeten maken met zorgaanbieders, dat zij aan hun zorgplicht kunnen voldoen, ook voor verzekerden met een complexe zorgvraag.
Wat is de actuele staat van het personeelstekort in de ggz? Zijn hier concrete cijfers van? Is vast te stellen wat het effect van de coronapandemie hierop is geweest?
Het is niet mogelijk om aan te geven hoe groot het tekort aan medewerkers in de ggz op een gegeven moment is. Het huidige arbeidsaanbod, maar ook de zorgvraag en bijbehorende arbeidsvraag zijn immers continu in beweging. Wel zijn er op basis van gegevens over 2020 prognosecijfers over 2022 beschikbaar, waarmee we een schatting kunnen maken van het tekort in 2022. Op basis van gegevens over 2020 laat het prognosemodel zien dat het geraamde tekort voor de ggz in 2022 op 4.200 personen ligt. Het gaat hierbij om alle beroepen in de ggz: zorgberoepen, welzijnsberoepen en overige beroepen, inclusief ggz-specifieke beroepen die door het Capaciteitsorgaan worden geraamd (bijvoorbeeld GZ-psychologen, psychiaters en verpleegkundig specialisten ggz).
Hoe hoog is het ziekteverzuim in de ggz? Hoeveel is dit gestegen door corona? Is dit meer of minder dan bij andere sectoren?
Uit de meest recente cijfers van het CBS in het kader van het AZW onderzoeksprogramma blijkt dat het ziekteverzuim in de ggz in het vierde kwartaal van 2021 op 7,1% lag. Ten opzichte van het pré-coronajaar 2019 is een stijging van 1 procentpunt te zien, in het vierde kwartaal van 2019 bedroeg het verzuim in de ggz 6,1%. Deze stijging is kleiner dan gemiddeld in de sector zorg en welzijn, waar het ziekteverzuim in dezelfde periode met 1,6 procentpunt is toegenomen (5,9% in Q4 2019 versus 7,5% in Q4 2021). De grootste stijging in deze periode is te zien in de VVT en huisartsenzorg (beiden 2 procentpunt). Een vergelijking met andere branches in zorg en welzijn is in onderstaande tabel opgenomen.
Alle economische activiteiten
4,5
5,4
Zorg en welzijn (breed)
5,9
7,5
Zorg en welzijn (smal)
5,9
7,5
Huisartsen en gezondheidscentra
4,3
6,3
Verpleging, verzorging en thuiszorg
7,0
9,0
Kinderopvang (incl. peuterspeelzaalwerk)
5,6
7,5
Gehandicaptenzorg
6,6
8,4
Overige zorg en welzijn
3,9
5,5
Ziekenhuizen en overige med. spec. Zorg
5,2
6,7
Universitair medische centra
5,0
5,9
Sociaal werk
6,3
7,2
Jeugdzorg
6,7
7,4
Bron: CBS, AZW Statline
voorlopige cijfers
Hoeveel procent van het personeelsbestand is binnen de grotere instellingen in de ggz zzp’er? Hoe is dit in vergelijking met andere sectoren in de zorg, zoals ziekenhuizen?
Er zijn op landelijk niveau geen actuele cijfers beschikbaar over het aandeel zzp’ers binnen grotere ggz instellingen. De meest recente cijfers van het CBS betreffen het jaar 2020 en geven aan hoeveel personen er in dat jaar in totaal werkzaam waren binnen de gehele ggz branche met een uitsplitsing naar positie in de werkkring (werknemer of zelfstandige). Uit de onderstaande tabel blijkt dat binnen de ggz in 2020 14% van de werkenden in de ggz werkzaam was als zzp’er. Dit is hoger dan gemiddeld in zorg en welzijn, waar dit percentage op 9% ligt.
A-U Alle economische activiteiten
8951
1148
Zorg en welzijn (breed)
1437
129
Zorg en welzijn (smal)
1332
115
Overige zorg en welzijn
194
48
Huisartsen en gezondheidscentra
49
9
Kinderopvang (incl. peuterspeelzaalwerk)
105
14
Sociaal werk
67
7
Verpleging, verzorging en thuiszorg
414
22
Ziekenhuizen en overige med. spec. zorg
225
9
Jeugdzorg
36
1
Gehandicaptenzorg
166
3
Universitair medische centra
75
1
Bron: CBS, AZW Statline (laatste kolom, bewerking VWS)
Bent u het ermee eens dat een «veel personeel niet in loondienst» (PNIL) binnen een instelling kan bijdragen aan extra kosten, minder continuïteit van personeel en extra werkdruk bij personeel dat wel in loondienst is? Zo nee, kunt u dat uitleggen? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om dit binnen de ggz op te lossen?
Ja, daar ben ik het mee eens. Het kabinet wil voorkomen dat de toenemende krapte op de arbeidsmarkt tot de verkeerde flexibilisering leidt, met onhoudbare situaties binnen zorgorganisaties en hogere kosten. Zoals toegelicht in de Kamerbrief van 16 december4 is het Ministerie van VWS daarom in januari van dit jaar in samenwerking met de Nederlandse ggz en de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie een traject gestart, gericht op het maken van gezamenlijke werkafspraken over de organisatie van zorg voor alle werkenden in de ggz. Dat gebeurt door medewerkers in loondienst en zelfstandigen met elkaar in gesprek te laten gaan over knelpunten zoals de (ervaren) ongelijkheid in verdiensten, verantwoordelijkheden en gevoelde vrijheden tussen medewerkers in loondienst en zelfstandigen. Het streven is om vóór het zomerreces van 2022 gedragen oplossingsrichtingen en afspraken uitgewerkt te hebben.
Ook is het van belang om breder in te zetten op het aantrekkelijker maken van het werken in loondienst binnen de zorg en specifiek binnen de ggz. Dit betekent dat er binnen ggz instellingen meer aandacht moet komen voor goed werkgeverschap, onder andere door het vergroten van zeggenschap van medewerkers, aandacht voor de werk-privé balans en een gezonde en veilige werkomgeving. Het is aan primair aan werkgevers om hiermee aan de slag te gaan en ik ben voornemens om dit te stimuleren vanuit de sectorbrede arbeidsmarktaanpak. De hoofdlijnen van deze aanpak ontvangt uw Kamer op korte termijn.
Wordt er bij ggz-instellingen, net als ziekenhuizen, een financiële stresstest uitgevoerd om zo te beoordelen in welke mate sluiting dreigt?
De bedrijfsvoering van een zorgaanbieder is een verantwoordelijkheid van zorgaanbieder zelf. Zorgverzekeraars monitoren de financiële gezondheid uiteraard wel. Vaak zijn hierover ook afspraken opgenomen in de contracten met een zorgaanbieder. Bijvoorbeeld wanneer een zorgaanbieder zich bij bepaalde financiële drempelwaarden en indicatoren moet melden bij de zorgverzekeraar(s). De NZa heeft in samenwerking met zorgverzekeraars de invulling van de zorgplicht van zorgverzekeraars scherper omschreven. In oktober 2020 is «De zorgplicht: handvatten voor zorgverzekeraars» door de NZa gepubliceerd.5 Dit document is een hulpmiddel waarmee de NZa duidelijk maakt wat zij ten minste van zorgverzekeraars verwacht als de toegankelijkheid en continuïteit van zorg onder druk staan. Wanneer een dergelijke situatie zich voordoet, moeten zorgverzekeraars zich maximaal inspannen om te zorgen dat hun verzekerden kunnen blijven rekenen op tijdige toegang tot zorg.
Hoe ziet u de (juridische) rol van zorgverzekeraars die volgens de wet een zorgplicht hebben en derhalve verantwoordelijk zijn dat voldoende zorg beschikbaar is? Wat is hun rol in het geval er sprake is van financiële onzekerheid door externe factoren zoals ziekteverzuim (1), bij financieel wanbeleid door bestuurders (2) en personeelstekorten bij instellingen (3)?
De zorgplicht houdt in dat verzekeraars in geval van een naturapolis verplicht zijn om te zorgen dat hun verzekerden binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang hebben tot alle zorg uit het basispakket. In ieder geval moeten zorgverzekeraars daarom voldoende zorg inkopen. Daar horen passende financiële contractafspraken met zorgaanbieders bij, met dien verstande dat een verzekeraar de vrijheid heeft om zelf te bepalen met wie en tegen welke voorwaarden hij een contract wil afsluiten.
Wat er verder en/of specifiek nodig is om de wettelijke zorgplicht correct na te leven, hangt vaak af van de omstandigheden. De zorgplicht is grotendeels een open norm. Zorgverzekeraars hebben een eigen verantwoordelijkheid om hier – binnen de kaders van de wet- en regelgeving – invulling aan te geven. Het resultaat telt uiteindelijk. Er is sprake van een resultaatverplichting.
Om richting te geven heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), de toezichthouder, in haar publicatie «De zorgplicht: handvatten voor zorgverzekeraars» uit 2020 voor een aantal belangrijke thema’s een duiding gegeven van wat zij verwacht van zorgverzekeraars. Een van die thema’s is (dis)continuïteit van zorg. In dat kader beschrijft de NZa onder meer dat zij verwacht dat een verzekeraar de (financiële) positie van zorgaanbieders monitort, mogelijke risico’s in kaart brengt en de opgedane inzichten betrekt bij de zorginkoop. Ook wordt van de zorgverzekeraar verwacht dat zij er, bij een zorgaanbieder waar een sluiting dreigt die problemen zou opleveren met oog op de zorgplicht, op aanstuurt dat die op tijd de maatregelen neemt (waar nodig kan dit gefaciliteerd worden door contractuele afspraken te maken of aan te passen). De in de vraagstelling benoemde aspecten – ziekteverzuim, financieel wanbeleid en personeelsgebrek – kunnen hier allen een rol spelen.
Een ander thema uit het handvattendocument van de NZa is, bijvoorbeeld, toekomstbestendig zorglandschap. Daaronder valt onder meer dat de NZa van verzekeraars verwacht dat zij in hun kernregio’s knelpunten in de ontwikkeling van zorgvraag en -aanbod – bijvoorbeeld door personeelskrapte – in kaart brengen, en dat zij daarop acteren met regioplannen en zorginkoopbeleid dat bij die plannen past.
Bent u bereid om gezamenlijk met de sector en andere betrokkenen, zoals zorgverzekeraars, over de financiële situatie van ggz-instellingen in gesprek te gaan?
Hier is primair het gesprek tussen zorgaanbieder en zorgverzekeraar over de financiële situatie van de instellingen van belang. Zoals ik in mijn brief inzake berichten over (voorgenomen) sluitingen en financiële positie van ggz-aanbieders d.d. 9 mei jl. aangeef, is dit ook van belang omdat het ziekteverzuim in de zorg nog altijd hoog is. De NZa signaleert in haar «Monitor toegankelijkheid van zorg» van 31 maart en 28 april jl. onder andere dat de uitval van personeel in de eerste maanden van 2022 hoger is dan in de jaren daarvoor. Het beeld van de NZa sluit daarmee aan op de signalen van dNggz over het ziekteverzuim. dNggz geeft aan dat er hierdoor – en doordat over de eerste maanden van 2022 ook sprake zou zijn van een ongebruikelijk hoge no show van patiënten – minder zorg gedeclareerd kan worden. Het is nog onzeker hoe het ziekteverzuim en de door dNggz genoemde no show van patiënten zich in de rest van het jaar ontwikkelen. Het is belangrijk dat zorgaanbieders de zorgverzekeraars hierover van goede informatie voorzien en dat zorgaanbieders en zorgverzekeraars waar nodig in overleg treden met elkaar. Hierover heb ik zelf ook met dNggz en ZN gesproken en afgesproken dat de partijen hiermee aan de slag gaan.
Bent u bereid de afspraken over de ggz, die nu in verschillende akkoorden en programma’s staan, meer te gaan bundelen om te voorkomen dat er teveel losse onderdelen lopen? Hoe ziet u de positie van de ggz in het aangekondigde overstijgende zorgakkoord?
Het Integraal Zorgakkoord (IZA) zal zich focussen op de Zorgverzekeringswet (Zvw). Een gericht akkoord met focus is nodig om de transitie naar passende zorg versneld in gang te zetten. In het akkoord is wel expliciet aandacht voor de «grensvlakken» zoals preventie in de Zvw en afspraken met het sociaal domein, voor zover die direct samenhangt met de Zvw-zorg. Doel is om zoveel mogelijk als Zvw-sector samen voortgang op deze thema’s te realiseren. Daarom spreken we in het IZA af hoe sectoren elkaar helpen en wat men van elkaar verwacht. Naast deze thema’s is er ook ruimte voor sectorspecifieke afspraken zonder raakvlak met andere sectoren. Dit geldt ook voor de ggz.
Het IZA is daarmee complementair aan andere afspraken die van belang zijn voor de gezondheid van iedereen in Nederland. Zo wordt gewerkt aan een Wonen, Ondersteuning en Zorg voor Ouderen (WOZO) programma, is een Preventie-aanpak in de maak, worden afspraken over de arbeidsmarkt in de zorg voorbereid en is eerder al een Klimaatakkoord gesloten. En natuurlijk hangen alle vraagstukken nauw met elkaar samen. Zo beïnvloeden milieu en klimaat (duurzaamheid in het algemeen) de zorg en kan de zorg op haar beurt bijdragen aan het duurzaamheidsvraagstuk. De woonsituatie van ouderen en kwetsbaren heeft effect op de (curatieve) zorg en het voorkomen van zorg kan iedereen helpen, ook ouderen, langer zelfstandig van een goede kwaliteit van leven te genieten. De samenhang van al deze vraagstukken zou er in de ideale wereld voor pleiten om tot een allesomvattend akkoord te komen. Aangezien dit gegeven de breedte van de uitdagingen en benodigde partijen te complex wordt, is het belangrijk om af te bakenen. Daarom beperkt het IZA zich zoals hierboven gezegd tot de «Zvw»-zorg.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Annelies zit al twee jaar in isolatie, maar Nederland is traag met medicatie voor kwetsbaren’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Mirjam Bikker (CU) |
|
Kuipers |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Annelies zit al twee jaar in isolatie, maar Nederland is traag met medicatie voor kwetsbaren»?1
Ja.
Op welke manier zijn de kwetsbaren uit dit nieuwsartikel, de mensen met een slecht werkend immuunsysteem, betrokken bij de totstandkoming van de langetermijnaanpak COVID-19?2
Bij de totstandkoming van de langetermijnaanpak COVID-19 zijn gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers van verschillende sectoren en doelgroepen, waaronder ook medisch kwetsbaren. Daarnaast vraagt het kabinet alle sectoren expliciet het belang van kwetsbare groepen mee te wegen in de sectorplannen die zij momenteel opstellen. In deze sectorplannen wordt stilgestaan bij wat sectoren zelf kunnen en willen doen om hun klanten, bezoekers, patiënten, studenten, leerlingen en werknemers een veilige omgeving te bieden en te ondersteunen in een gezonde leefstijl.
Erkent u dat er spanning zit tussen het zoveel mogelijk openhouden van de samenleving en de bescherming van kwetsbaren? Hoe geeft u daar in de langetermijnaanpak COVID-19 rekenschap van?
De langetermijnaanpak COVID-19 focust op de verantwoordelijkheid van overheid, sectoren en burgers sámen om zowel kwetsbaren te beschermen alsook de samenleving open te houden. Het coronabeleid bestaat uit twee nevengeschikte, gelijkwaardige doelen, zoals aangegeven in de brief aan uw Kamer over de langetermijnaanpak van 1 april jl. Onder het eerste doel, sociaal-maatschappelijke en economische continuïteit/vitaliteit, valt ook het beschermen van maatschappelijk kwetsbare groepen tegen psychische en sociale schade. Het tweede coronadoel is het toegankelijk houden van de gehele zorgketen voor iedereen, waaronder mensen met een kwetsbare gezondheid. In deze fase van de pandemie roept het kabinet mensen op om zelf verantwoordelijkheid te nemen en ruimte te geven aan kwetsbaren, zodat zij zichzelf kunnen beschermen.
Op welke manier zorgt u ervoor dat ook op de langere termijn kwetsbaren een volwaardige plek in de samenleving houden? Wat is volgens u hierin de rol van de overheid, van de zorg, van de sectoren en van de kwetsbaren zelf?
De overheid zet zich op meerdere manieren in om ervoor te zorgen dat mensen met een kwetsbare gezondheid een volwaardige plek in de samenleving hebben. Bijvoorbeeld door (herhaal)vaccinaties voor kwetsbaren en het beschikbaar stellen van coronamedicijnen. Ook is er een regeling voor persoonlijke beschermingsmiddelen via apotheken voor mensen die niet gevaccineerd kunnen worden, of bij wie vaccins onvoldoende werkzaam zijn, en mantelzorgers en pgb-zorgverleners worden waar nodig ondersteund door middel van verstrekking van persoonlijke beschermingsmiddelen en zelftests. Momenteel wordt de samenstelling van deze pakketten onderzocht en wordt onder andere gekeken naar het gratis verstrekken van FFP2-maskers. In de publiekscommunicatie wordt ingezet op bewustwording: het is belangrijk dat het algemene publiek zich realiseert dat niet iederéén zich veilig voelt nu de maatregelen zijn afgeschaald, en dat het daarom belangrijk is dat iedereen elkaar de ruimte geeft om extra beschermende maatregelen te treffen.
De rol van de zorg is terug te vinden in het tweede doel van het coronabeleid: het toegankelijk houden van de gehele zorgketen voor iedereen.
Van de sectoren vraagt het kabinet om expliciet het belang van kwetsbare groepen mee te wegen in de sectorplannen die zij momenteel opstellen (zie het antwoord op vraag2).
In de langetermijnaanpak COVID-19, zoals verwoord in de brief aan uw Kamer van 1 april jl., doet het kabinet een beroep op ieders eigen verantwoordelijkheid met een gedeelde inzet van zowel de overheid als de samenleving; dit geldt ook voor mensen met een kwetsbare gezondheid.
Op welke manier bent u van plan de bewustwording en begrip bij Nederlanders te vergroten dat 200.000 tot 400.000 mensen een slecht werkend immuunsysteem hebben en hierdoor kwetsbaar zijn voor een ernstig verloop van een coronabesmetting?
Het is belangrijk dat het algemene publiek zich realiseert dat er mensen zijn die zich zorgen maken nu de coronamaatregelen zijn afgeschaald, omdat zij een kwetsbare gezondheid hebben of bijvoorbeeld mantelzorger zijn. Het is in het bijzonder voor hen daarom belangrijk dat iedereen elkaar de ruimte geeft om beschermende maatregelen te blijven treffen. In de publiekscommunicatie wordt daarom opgeroepen om begrip en respect te hebben voor mensen die zich nog aan adviezen houden, bijvoorbeeld door een mondkapje te dragen waar het druk is, of aan familie en vrienden vragen om te zelftesten voorafgaande aan een bezoek. Deze oproep wordt gedaan op rijksoverheid.nl (Tips voor ouderen en mensen met een kwetsbare gezondheid | Coronavirus COVID-19 | Rijksoverheid.nl), op de social media kanalen van VWS (bijv. Twitter), in meerdere advertenties in landelijke kranten en regionale en lokale huis-aan-huisbladen. Ook in toekomstige communicatie wordt steeds opnieuw aandacht hiervoor gevraagd, bijvoorbeeld in een video en/of blog met interviews met een expert en met ervaringsdeskundigen.
Hoe groot is het aandeel patiënten met verminderde weerstand met corona ten opzichte van alle coronapatiënten die in het ziekenhuis liggen?
Stichting NICE faciliteert op verzoek van het VWS en het RIVM sinds half maart 2020 de registratie van COVID-19-episoden3 op de Nederlandse intensive care- (IC) en verpleegafdelingen. Deze gegevens worden gekoppeld aan de uitgebreide klinische gegevens die regulier binnen de NICE-registratie voor IC-patiënten worden vastgelegd, waardoor het mogelijk is om meer inzicht te geven in belangrijke kenmerken en uitkomsten van COVID-19-patiënten die op de IC opgenomen zijn geweest. Een onderdeel van deze registratie is of er sprake is van een immunologische insufficiëntie, oftewel een verminderde weerstand.
Uit de laatste rapportage van Stichting NICE van 31 maart jl. blijkt dat er op de IC sinds maart 2020 een totaal van 16.375 episoden is geregistreerd die gekoppeld kunnen worden aan de immunologische status4. Van deze groep blijkt 9,5% gediagnosticeerd met een immunologische insufficiëntie. Deze gegevens zijn niet bekend voor de patiënten die opgenomen zijn geweest op de verpleegafdelingen.
Welke coronamedicatie is nu of op korte termijn beschikbaar in Nederland voor mensen met een slecht werkend immuunsysteem?
De geneesmiddelen die ik centraal heb aangekocht en die al beschikbaar zijn, zijn de antilichaambehandelingen Ronapreve, Regkirona en Xevudy en het antivirale middel Veklury. Behandelingen die via de reguliere geneesmiddelenmarkt beschikbaar zijn, zijn onder meer de geneesmiddelen RoActemra, Kevzara, dexamethason en verschillende inhalatie-corticosteroïden. De behandelingen die ik voornemens ben om aan te kopen, maar waarover nog onderhandeld wordt, zijn Paxlovid en Lagevrio. Als laatste heb ik het middel Evusheld reeds aangekocht, maar dit is nog niet geleverd. De verwachte datum voor levering is op dit moment in juni 2022.
Klopt het dat Nederland ervoor heeft gekozen om het medicijn Paxlovid via de Europese Unie in te kopen en niet rechtstreeks? Waarom? Heeft u in deze beslissing meegewogen dat snelle beschikbaarheid voor kwetsbare patiënten een grote meerwaarde heeft? Wanneer verwacht u dat het medicijn Paxlovid voor Nederlandse patiënten beschikbaar is?
De snelste route naar de patiënt is wanneer de firma zelf besluit om het geneesmiddel in Nederland op de markt te brengen. Zolang de firma dit weigert zet ik mij in om Paxlovid voor de Nederlandse patiënt beschikbaar te maken door het centraal in te kopen. Ik geef hierbij de voorkeur aan een gezamenlijke Europese inkoop, omdat het beschikbare geneesmiddel zo eerlijk verdeeld kan worden, daarnaast verkrijgen de lidstaten gezamenlijk een betere onderhandelingspositie. Momenteel zijn de onderhandelingen nog niet afgerond. De reden dat de Europese aankoop langzaam gaat, is dat er eerder in het onderhandelingsproces voor de EU en mij onacceptabele voorwaarden werden gesteld door Pfizer. We hebben bij de firma geïnformeerd of zij erop zouden staan om deze voorwaarden ook te stellen in een bilaterale aankoop. Hun antwoord hierop was «ja». Hiermee zou een directe aankoop niet sneller zijn gegaan. Pfizer heeft daarmee de snelle beschikbaarheid van hun medicijn in eigen hand. Ik kan geen voorspellingen doen over wanneer deze behandeling beschikbaar zal komen, maar ik ontvang wel positieve signalen over de opstelling van de firma in de onderhandeling.
Zijn er andere coronamedicijnen die Nederland overweegt aan te kopen voor mensen met een slecht werkend immuunsysteem? Wil u een directe aankoop in die gevallen overwegen?
Ik laat me doorlopend adviseren over eventuele nieuwe behandelingen en zal per geval beoordelen of de behandeling een nuttige aanvulling is op het beschikbare behandelarsenaal en wat de beste aankooproute is.
Het verlopen van de beschikbaarheidsvergoeding openbaar vervoer. |
|
Bouchallikh |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ov-sector vreest 30 procent versobering»1?
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Bent u op de hoogte van de roep om duidelijkheid vanuit de sector betreffende de beschikbaarheidsvergoeding openbaar vervoer (BVOV) om toekomstplannen niet onnodig lastig te maken?
Het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM) verwacht dat het aantal reizigers in 2022 gemiddeld op 88% t.o.v. 2019 zal uitkomen. Zoals ik uw Kamer op 14 april jl. heb geïnformeerd2 heeft het kabinet, gezien het belang van een bereikbaar en veilig OV voor de reiziger, daarom besloten de Beschikbaarheidsvergoeding OV (BVOV) door te trekken tot en met 31 december 2022. Zo maken we de dienstregeling voor de tweede helft van 2022 onder dezelfde voorwaarden mogelijk. Met het doortrekken van de BVOV wordt zekerheid geboden voor de reiziger, NS en de regionale vervoerders in de laatste maanden van 2022.
Realiseert u zich dat de ov-bedrijven het zonder voortzetting van steun nog niet zullen redden vanwege lagere reizigersinkomsten als gevolg van de coronapandemie en dat het zal leiden tot structurele en ingrijpende versobering van het openbaar vervoer?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw oordeel over de prognoses die stellen dat de reizigersinkomsten voor het ov vanaf 2025 pas weer op het precoronaniveau zullen zitten en dat dit zonder steun kan leiden tot wel 30 procent minder ritten in 2023? Vindt u dit ook onacceptabel voor reizigers?
Het KiM verwacht in 2023 weer 97% van het aantal reizigers t.o.v. 2019. Het KiM zal in juni van dit jaar de prognoses actualiseren.
Realiseert u zich dat het reizigersherstel, dat volgens de brief van uw voorganger van 16 december 2021 expliciet genoemd wordt als criterium bij het besluit over voortzetting van de BVOV2, volgens de prognose nog niet op peil is?
Op dit moment ligt het gemiddelde OV-gebruik doordeweeks op ongeveer 80% t.o.v. 20194. In de weekenden is het aantal reizigers bijna weer op het niveau van 2019. De prognose is dat het gemiddelde gebruik dit jaar op 88% t.o.v. 2019 uitkomt. We monitoren de ontwikkelingen en ik blijf daarover met de sector in gesprek.
Deelt u de opvatting dat voldoende aanbod van openbaar vervoer (en daarmee voortzetting van de BVOV) noodzakelijk is om de ambities uit het coalitieakkoord te behalen op het gebied van wonen, klimaat en bereikbaarheid? Zo nee, waarom niet?
Ja, het is van groot belang dat het OV – naast de primaire functie om door mobiliteit te voorzien in bereikbaarheid – de noodzakelijke bijdrage kan leveren aan duurzaamheid, het ontsluiten van nieuwe woningen en het opvangen van de groeiende behoefte aan mobiliteit. Vanwege dat maatschappelijk belang kunnen vervoerders voor heel 2022 gebruik maken van de beschikbaarheidsvergoeding OV (BVOV).
Realiseert u zich dat de sector waarschuwt dat goedkoop duurkoop is, aangezien de kosten hoger liggen omdat medewerkers en materiaal niet meteen weer voorhanden zijn en reizigers minder snel terugkeren wanneer er te laat wordt geïnvesteerd in het ov? Realiseert u zich daarbij dat dit niet alleen geld kost, maar daarbovenop ook banen van huidig personeel?
Met het doortrekken van de beschikbaarheidsvergoeding OV voor heel 2022 is er zekerheid voor de reizigers en vervoerders. Verder houd ik de ontwikkelingen goed in de gaten en blijf met de sector in gesprek.
Bent u voornemens om op korte termijn tot een beslissing te komen over het voortzetten van de BVOV? Op welke termijn verwacht u een akkoord met de sector te bereiken? Kunt u toelichten waarom dit besluit niet in het eerste kwartaal van 2022 is genomen, zoals werd aangekondigd in de brief van uw voorganger van 16 december 2021?
Uw Kamer is op 14 april jl. geïnformeerd over het doortrekken van de BVOV in 2022. Zorgvuldige besluitvorming vergde helaas een iets langere doorlooptijd.
Kunt u deze vragen vóór het meireces beantwoorden om snel duidelijkheid te verschaffen, zodat ov-bedrijven kunnen plannen voor de toekomst?
Ik heb geprobeerd uw vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.
De toegang tot basiszorg voor Oekraïense vluchtelingen |
|
Caroline van der Plas (BBB), Don Ceder (CU), Roelof Bisschop (SGP), Ruben Brekelmans (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Mirjam Bikker (CU), Kees van der Staaij (SGP), Judith Tielen (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Anne-Marijke Podt (D66), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Kuipers |
|
|
|
|
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de toegang van Oekraïense vluchtelingen tot basiszorg, waaronder huisartsenzorg, geestelijke gezondheidszorg (ggz), apotheekzorg, mondzorg en verloskunde?
In de verzamelbrief aan de Tweede Kamer van 20 april 20221 is tot de toegang tot de (basis)zorg toegelicht. Vanwege de Europese Richtlijn Tijdelijke Bescherming hebben ontheemden uit Oekraïne een bijzondere status, waardoor de toegang tot de gezondheidszorg op een andere manier moet worden georganiseerd. Zij vallen niet onder de Regeling Medische zorg Asielzoekers en kunnen ook geen zorgverzekering afsluiten (tenzij de ontheemde gaat werken). Om de toegang tot de medische zorg en Wlz-verblijfszorg goed te organiseren is besloten dat de Staatssecretaris van JenV de verantwoordelijkheid draagt voor de organisatie van de toegang van zorg, analoog aan diens verantwoordelijkheid voor de asielzoekers.
Het Ministerie van JenV werkt met ondersteuning van het Ministerie van VWS samen met de zorgverzekeraars aan de invulling van een uitvoeringscontract, zoals dit ook is georganiseerd voor asielzoekers. Het uitgangspunt hierbij is het zoveel mogelijk kopiëren van bestaande systemen, contracten, en de aanspraken, zoals deze ook zijn opgenomen in de regeling medische zorg asielzoekers. Hierbij is en wordt ook veelvuldig gebruikt gemaakt van de kennis en ervaring van het COA op het terrein van de RMA. In de tussenperiode kan gebruik worden gemaakt van de subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg voor onverzekerden (SOV).
Kunt u een update geven van uw gesprekken met betrokken partijen, zoals de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV), InEen en GGD GHOR Nederland, over bestaande knelpunten? Kunt u concreet maken wat de knelpunten wat u betreft op dit moment zijn?1
In de gesprekken tussen VWS en LHV, InEen en GGD GHOR over de zorg voor Oekraïense ontheemden is volop aandacht voor de knelpunten die nu spelen of die worden voorzien bij een hogere instroom van het aantal ontheemden. De belangrijkste knelpunten zijn tolken die ingezet kunnen worden bij zorgverlening, de medische dossiervoering van huisartsen op de grotere centrale opvanglocaties en de administratieve lasten van zorgdeclaraties. Vanwege de reeds bestaande druk op de huisartsenzorg is een zo beperkt mogelijke administratieve druk van groot belang.
Deelt u het besef van urgentie bij genoemde veldpartijen om zo spoedig mogelijk te komen tot werkbare randvoorwaarden en een goede landelijke organisatie van de eerstelijnszorg voor vluchtelingen uit Oekraïne, aangezien de druk op de basiszorg reeds groot was en er inmiddels ruim 30.000 Oekraïense vluchtelingen in Nederland zijn gearriveerd?
Ja deze urgentie is er. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Hoe is de regie op de instroom van medische evacués en de instroom daarvan in de verdere zorgketen geregeld?
Binnen Nederlandse ziekenhuizen is op verzoek van de Europese Commissie capaciteit beschikbaar voor opvang van patiënten met een urgente medische vraag. Het betreft hier patiënten die zich in de buurlanden van de Oekraïne bevinden. Op 4 april heeft het Ministerie van VWS het Landelijk Netwerk Acute Zorg (hierna: LNAZ) spoedshalve opdracht gegeven om gebruikmakend van het Landelijk Coördinatiecentrum Patiënten Spreiding (LCPS) de rol van «National Medical Evacuation Coördinator» op zich te nemen voor Nederland, de medische evacuaties te coördineren en te doen wat nodig is om met dit coördinatiecentrum en in samenwerking met betrokken partijen de opvang en spreiding van patiënten in goede banen te leiden.
De «matching» van patiënten verloopt middels het speciaal daarvoor ingericht Europees systeem en vindt plaats op basis van wederzijdse acceptatie: als een verzoek tot evacuatie van een patiënt in het systeem komt te staan, kunnen landen deze patiënt accepteren, waarna de patiënt zelf kan kiezen naar welk land de voorkeur uitgaat. Ondanks de voorbereidingen die zijn getroffen door LCPS en andere betrokken partijen, zoals Eurocross voor het internationaal medisch vervoer en de ziekenhuizen die klaar staan patiënten op te vangen, zijn er tot op heden geen patiënten geweest die ervoor gekozen hebben om naar Nederland te komen.
Hoewel het Europese spreidingssysteem nog niet volmaakt werkt, zijn inmiddels in diverse andere Europese landen patiënten opgevangen. Onze waardevolle bilaterale contacten willen we gebruiken om de bekendheid van de wijze van aanmelden in het Europese systeem te vergroten. Ook dringen we via Europa erop aan dat landen waar momenteel veel patiënten verblijven, zoals Polen en Roemenië, het gebruik van het Europese systeem intensiveren. Zowel op nationaal als op Europees niveau is besloten om de opvang via het Europese systeem en het LCPS te doen plaatsvinden. Juist door de Europese aanpak kunnen we snel zien waar capaciteit (binnen Europa) beschikbaar is. Zo zorgen we er ook voor dat de reguliere zorg voor patiënten in Nederland en andere Europese landen kan doorgaan. Op deze manier kunnen de evacuaties veilig en gestructureerd verlopen en kunnen we uiteindelijk de beste zorg bieden op de plaats die op dat moment het meest geschikt is.
Kan bij het organiseren van basiszorg voor Oekraïense vluchtelingen gebruik worden gemaakt van reeds bestaande systemen en afspraken over zorg voor vreemdelingen en/of asielzoekers, met inachtneming van de bijzondere status die Oekraïense vluchtelingen genieten?
Omdat de ontheemden uit de Oekraïne niet door het COA worden opgevangen vallen zij niet onder de Regeling Medische zorg Asielzoekers. Om de toegang tot medische zorg en Wlz-verblijfszorg goed te organiseren is evenwel besloten dat de Staatssecretaris van JenV de verantwoordelijkheid draagt voor de organisatie van de toegang tot zorg, analoog aan de verantwoordelijkheid voor de asielzoekers.
Het Ministerie van JenV werkt met ondersteuning van het Ministerie van VWS samen met de zorgverzekeraars aan de invulling van een uitvoeringscontract, zoals dit ook is georganiseerd voor asielzoekers. Het uitgangspunt hierbij is het zoveel mogelijk kopiëren van bestaande systemen, contracten, en de aanspraken, zoals deze ook is opgenomen in de regeling medische zorg asielzoekers. Daarvoor wordt ook veelvuldig gebruik gemaakt van de kennis en ervaring die het COA heeft opgedaan met de RMA.
Bent u bijvoorbeeld bereid om ten aanzien van het medisch dossier van Oekraïense vluchtelingen gebruik te maken van het systeem dat ook wordt gebruikt voor asielzoekers in asielzoekerscentra (AZC’s)?
Zie antwoord vraag 5.
Erkent u dat de huidige regeling voor de declaratie van kosten bij het Centraal Administratie Kantoor (CAK) een hoge administratieve lastendruk met zich mee brengt en niet geschikt is voor deze aantallen patiënten?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om te bezien hoe die regeldruk verminderd kan worden, waarbij u in ieder geval de voor- en nadelen in kaart brengt van het afsluiten van een contract met één zorgverzekeraar voor Oekraïense vluchtelingen, zoals dit ook voor asielzoekers het geval is?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om te zorgen voor een telefoonlijn voor de avond-, nacht- en weekenduren, vergelijkbaar met de praktijktriagelijn voor asielzoekers?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de inzet van professionele tolken bij de zorg voor Oekraïense vluchtelingen? Wanneer gaat de regeling voor hen in? Bent u bereid om de beschikbaarheid van deze tolken op eenzelfde drempelvrije wijze te regelen als voor asielzoekers die door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) worden opgevangen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze vragen gezien de urgentie zo spoedig mogelijk beantwoorden, in ieder geval voor het aanstaande plenaire debat over de opvang van Oekraïense vluchtelingen?
Het is niet gelukt om de vragen voor het plenaire debat te beantwoorden. Ik heb u ten behoeve van het debat wel een uitgebreide verzamelbrief3 gestuurd, waarin ik op belangrijke aspecten van de zorg aan deze groep ben ingegaan.
De beantwoording van de vragen over het bericht 'Zelfs milieuminister hoeft in Nederland niet elektrisch te rijden' |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Kunt u aangeven waarom de schriftelijke vragen die op 11 februari 2022 gesteld zijn, zonder bericht van uitstel, ver na de standaardtermijn (op 11 april) werden beantwoord?1
Mijn uitgangspunt is dat ik uw vragen altijd tijdig beantwoord of een uitstelbrief stuur indien meer tijd nodig is voor beantwoording. Vanwege tijdelijke onderbezetting door de coronapandemie, is mij dat dit keer niet gelukt.
Kunt u aangeven voor hoeveel bewindspersonen het door u aangehaalde argument van «onvoldoende ergonomische zitplek» het doorslaggevende argument is om niet over te stappen op een zero-emissie voertuig?
Er is mij niet bekend dat het argument van «onvoldoende ergonomische zitplek» heeft geleid tot het niet overstappen op een zero-emissie voertuig.
Bewindspersonen krijgen in verband met doelmatige besteding van middelen, in de regel de dienstauto van hun voorganger als het contract nog niet is verstreken. Vervolgens moet bij de keuze van een nieuwe dienstauto aan een aantal eisen worden voldaan, zoals het voldoen aan de voorschriften van de arbeidsomstandighedenwet, (fysieke) veiligheid en duurzaamheid.
U geeft aan dat het aanbod van modellen met een gewenste ergonomische inrichting «beperkt» is, maar een beperkt aanbod kan toch ook voldoende zijn? Waarom is het voor 2 van de 31 bewindspersonen wel voldoende en voor de andere 29 niet?
Bewindspersonen krijgen in verband met doelmatige besteding van middelen, in de regel de dienstauto van hun voorganger als het contract nog niet is verstreken. Vervolgens moet bij de keuze van een nieuwe dienstauto aan een aantal eisen worden voldaan, zoals het voldoen aan de voorschriften van de arbeidsomstandighedenwet, (fysieke) veiligheid en duurzaamheid. De uiteindelijke keuze voor een dienstauto is een (per bewindspersoon gemaakte) afweging van verschillende factoren en eisen. Het resultaat hiervan kan zijn dat er voor een zero-emissie variant wordt gekozen. Om de ingeslagen weg naar uiteindelijk een zero-emissie civiel Rijkswagenpark een impuls te geven, zal ik mijn collega bewindspersonen vragen het «zero-emissie, tenzij» principe – voor zover dit niet al gebeurt – bij de aanschaf van nieuwe dienstauto’s te hanteren.
Kunt u aangeven hoeveel modellen (en welke) aan de eisen voldoen?
Bij het aantreden van een nieuw kabinet krijgen bewindspersonen in beginsel de auto van hun voorganger. Indien deze vervangen dient te worden, kan gekozen worden uit verschillende modellen van de merken BMW, Mercedes-Benz en Jaguar/Landrover, die op basis van een onlangs gehouden aanbesteding zijn geselecteerd. Deze modellen betreffen naast fossiele brandstof auto’s, ook hybride en volledig elektrische auto’s. In beginsel voldoen deze auto’s aan de eisen, maar de uiteindelijke keuze voor een dienstauto is een per bewindspersoon gemaakte afweging met inachtneming van de eisen op het gebied van de arbeidsomstandighedenwet, (fysieke) veiligheid en duurzaamheid.
U stelt dat een bewindspersoon onder alle omstandigheden direct weg moet kunnen rijden, maar kunt u aangeven waar dit vereiste is vastgelegd en hoe dit uitgewerkt is (welke eisen zijn daaraan gesteld)?
De procedures voor de bewaking en beveiliging van personen, objecten en diensten zijn geregeld in het zogeheten stelsel Bewaken en Beveiligen. In dit stelsel werken Openbaar Ministerie, inlichtingen- en veiligheidsdiensten, Nationale Politie, bestuurlijke organisaties en departementen samen. De beveiligingsmaatregelen voor bewindspersonen zijn, voor zover mogelijk, gestandaardiseerd zoals beschreven in het beleidskader Beveiliging bewindspersonen. De noodzaak om onder alle omstandigheden direct weg te kunnen rijden vloeit hieruit voort. De standaardmaatregelen voor woning (inclusief eventueel de pied-à-terre), vervoer en werkplek gelden gedurende de gehele zittingsperiode.
Bent u van mening dat het problematisch zou zijn wanneer een chauffeur maximaal 2 kilometer verderop met de dienstauto aan een laadpaal staat, terwijl de bewindspersoon op werkbezoek is? 7 Deelt u de mening dat het netwerk van (snel)laders ruim toereikend wordt bevonden door tal van vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven en kunt u aangeven in hoeverre de eisen voor een dienstauto voor een bewindspersoon daarvan afwijken?
Met betrekking tot het aspect veiligheid, kan in beginsel een bewindspersoon vervoerd worden in een (volledig) elektrische auto. Van belang is echter dat ten behoeve van de veiligheid van bewindspersonen in algemene zin, in geval van voorstelbare dan wel concrete dreiging en risico, ten allen tijde veiligheidsmaatregelen moeten kunnen worden getroffen. Deze kunnen ook het vervoer van een bewindspersoon betreffen. Deze veiligheidsmaatregelen zullen altijd prevaleren en kunnen derhalve een belemmering vormen voor zero-emissie rijden. Er kan dan gekozen worden om semi-elektrisch te rijden of in het geheel niet elektrisch te rijden.
Hoe doen de andere 2 bewindspersonen, die wel zero-emissie rijden, dit? Moeten zij niet ook altijd op elk moment wegkunnen?
Ja, op dit moment voldoet het (snel)laadnetwerk in Nederland en is praktisch elke rit te berijden met een zero-emissievoertuig. Nederland is een van de koplopers als het gaat om laadinfrastructuur in Europa. Voor de toekomstige groei van het aantal elektrische voertuigen wordt er gewerkt aan uitbreiding van het laadnetwerk, onder andere via de Nationale Agenda Laadinfrastructuur2. Voor wat betreft de (veiligheids)eisen voor een dienstauto voor een bewindspersoon, zie het antwoord op vraag 6.
Kunt u aangeven hoe het staat met de afspraak uit het Klimaatakkoord dat de rijksoverheid bij rijksgebouwen en rijkskantoren 2.400 laadpunten zou realiseren?
Bij gebruik van een zero-emissie dienstauto wordt extra inspanning geleverd om er voor te zorgen dat de dienstauto voldoende is opgeladen, zodat gewaarborgd kan worden dat vertrek op elk moment mogelijk is. Van belang hierbij is wel dat ten behoeve van de veiligheid van bewindspersonen in algemene zin (in geval van voorstelbare dan wel concrete dreiging en risico) ten allen tijde veiligheidsmaatregelen moeten kunnen worden getroffen. Deze kunnen ook het vervoer van een bewindspersoon betreffen. Er kan dan worden gekozen voor een alternatieve dienstauto (semi-elektrisch of in het geheel niet elektrisch).
Is het waar dat de ontwerpers van de tijdelijke huisvesting van de Tweede Kamer opdracht hebben gekregen het ontwerp «functioneel, fris en herkenbaar te maken, met de focus op transparantie en duurzaamheid»?
Momenteel zijn er 900 laadpunten gerealiseerd bij rijksgebouwen en zijn er nog 300 extra laadpunten in opdracht verleend. Daarmee is ongeveer de helft gerealiseerd van het aantal laadpunten dat in het Klimaatakkoord als doel wordt gesteld. Om het doel te realiseren staan we nog voor de uitdaging om de daarvoor benodigde elektriciteitscapaciteit door de netbeheerders beschikbaar te krijgen. Om deze reden wordt een combinatie met thuisladers en openbare laders beoogd en wordt getest met aansluiting op zonnepanelen en dynamic load balancing3.
Kunt u aangeven hoeveel laadpunten voor elektrische auto's zijn aangebracht in de parkeergarage van de tijdelijke huisvesting van de Tweede Kamer?
In het functioneel programma van eisen dat in april 2017 is vastgesteld is de opdracht voor de ontwerpers als volgt beschreven: Een zoveel mogelijk 1-op-1 functionele kopie, sober en doelmatig uitgevoerd, zodat de bedrijfsvoering van het constitutionele proces gedurende de renovatie van het Binnenhof ongestoord doorgang kan vinden.
Het hergebruik van bestaande materialen, aanwezig in Bezuidenhoutseweg 67 te Den Haag, is ook een uitgangspunt.
Kunt u aangeven hoeveel van die laadpunten op dit moment operationeel zijn? Op welk moment waren voor het laatst alle laadpunten operationeel?
Er zijn vier laadpalen geplaatst. Elke laadpaal heeft twee aansluitpunten, waardoor er in totaal acht oplaadpunten zijn.
Is het waar dat de laadpunten in de parkeergarage van de tijdelijke huisvesting van de Tweede Kamer op dit moment geheel buiten gebruik zijn, de laadpunten zijn afgeplakt met vuilniszakken en de betreffende parkeerplaatsen zijn afgezet met rood-wit lint als waren ze een crime scene?
Zie antwoord vraag 13.
Is het waar dat de afdeling bedrijfsvoering van de Tweede Kamer in antwoord op vragen door gebruikers van elektrische laadpunten heeft aangegeven dat de Rijksgebouwendienst op dit moment onvoldoende menskracht en budget zou hebben om de kennelijk defecte laadpalen te repareren of te vervangen? Zo ja, hoe valt dat te rijmen met de focus op duurzaamheid?
Op dit moment werken de vier laadpalen niet. Dit tot spijt van alle betrokken partijen. De vier laadpalen waren werkend ten tijde van de oplevering, vorig jaar. Het is het Rijksvastgoedbedrijf bekend dat de laadpalen kort na de oplevering van de tijdelijke huisvesting voor de Tweede Kamer meerdere malen in storing hebben gestaan. De storingen zijn verschillend van aard. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft dezelfde zorgen als de gebruikers. Tot op heden is de oorzaak van de storingen niet gevonden, waardoor het Rijksvastgoedbedrijf recentelijk heeft besloten de laadpalen te vervangen en opdracht heeft verstrekt aan de leverancier. De nieuwe laadpalen worden voor het zomerreces van uw Kamer geplaatst en geïnstalleerd.
Kunt aangeven hoe gebruikers van de parkeergarage van de tijdelijke huisvesting van de Tweede Kamer hun elektrische voertuigen kunnen laden zodat fatsoenlijk gebruik van het vervoermiddel gegarandeerd is? Hoe gaan de bewindspersonen die zero-emissie rijden om met een bezoek aan de Kamer, aangezien zij op elk moment moeten kunnen vertrekken?
Voor het eerste deel van het antwoord op deze vraag wil ik u graag doorverwijzen naar uw eigen Kamer.
Naar aanleiding van het contact tussen het Rijksvastgoedbedrijf en de afdeling bedrijfsvoering van de Tweede Kamer over de defecte laadpunten, is door het Rijksvastgoedbedrijf besloten om alle vier de laadpalen te vervangen. De vervanging van de laadpalen is afhankelijk van de capaciteit in de markt. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft budget om de laadpalen te vervangen. De storingen waren telkens van andere aard. Om een desinvestering te voorkomen is er gezocht naar de oorzaak, maar tot op heden is de oorzaak niet gevonden.
Om deze reden heeft het Rijksvastgoedbedrijf besloten dat de laadpalen vervangen worden. Zie ook het antwoord op vraag 13.
Bent u bereid de laadpunten in de parkeergarage van de tijdelijke huisvesting van de Tweede Kamer op zo kort mogelijke termijn te repareren of te vervangen door moderne, werkende laadpunten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
In nauw overleg met de gebruikers is besproken om buiten de tijdelijke huisvesting de elektrische auto’s op te laden. Op straat en in de naastgelegen parkeergarage zijn laadpalen aanwezig waar elektrische auto’s opgeladen kunnen worden.
Ten aanzien van de bewindspersonen die zero-emissie rijden en een bezoek brengen aan de Tweede Kamer, is het van belang dat ten behoeve van de veiligheid van bewindspersonen in algemene zin (in geval van voorstelbare dan wel concrete dreiging en risico) ten allen tijde veiligheidsmaatregelen moeten kunnen worden getroffen. Deze kunnen ook het vervoer van een bewindspersoon betreffen.
Hoe staat het met de beschikbaarheid van laadpunten bij andere Rijksgebouwen?
Zie het antwoord op de vragen 13 en 14.
Deelt u de mening dat het niet past bij de voorbeeldfunctie en beleidsvoornemens van de rijksoverheid om elektrisch vervoer enerzijds aan te moedigen en anderzijds niet te voorzien in adequate laadmogelijkheden?
Zie het antwoord op vraag 9.
Bent u bereid deze vragen een voor een te beantwoorden en, voor afloop van het meireces, zodanige maatregelen te treffen dat Kamerbewoners in het vervolg elektrische auto's adequaat kunnen opladen? Zo nee, waarom niet?
Het huidige laadpuntenprogramma bij Rijkskantoren is afgestemd op de vraag naar laadpunten zoals die zich de afgelopen jaren heeft ontwikkeld. Om de doelstellingen voor 2028 te realiseren, is het nodig om aanvullende afspraken te maken over realisatie van laadinfrastructuur, passend bij een zero-emissie rijkswagenpark in 2028. Het Rijksvastgoedbedrijf werkt momenteel een voorstel hiervoor uit, dat medio 2022 gereed zal zijn.
Het bericht dat de ggz in het eerste kwartaal al een miljoenenverlies lijdt |
|
Maarten Hijink |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw rectie op het bericht dat de geestelijke gezondheidszorg (ggz) in het eerste kwartaal van 2022 al een miljoenenverlies lijdt?1
Zoals aangegeven in mijn brief van 9 mei jl. is het aan zorgverzekeraars om – uit oogpunt van hun zorgplicht – in de contracten zodanige financiële afspraken te maken met de ggz dat de continuïteit van zorg geborgd kan worden, wat overigens niet hetzelfde is als de continuïteit van elke individuele zorgaanbieder. Als een ggz-aanbieder in financieel zwaar weer verkeert, is de jaarlijkse contractering het eerst aangewezen instrument om afspraken te maken over wat er moet gebeuren. Partijen hebben daarnaast altijd de mogelijkheid om (indien nodig) aanvullende financiële afspraken te maken, ook als contracten al gesloten zijn. Daarbij is het van belang dat er ten behoeve van de contractering een goede informatieuitwisseling plaatsvindt tussen zorgaanbieder en zorgverzekeraar.
Hoe kan het zijn dat verschillende grote ggz-instellingen ruim drie maanden in het nieuwe jaar nog steeds geen contracten hebben met de grote zorgverzekeraars?
De contractering is aan zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Contracten kunnen het hele jaar door gesloten en waar nodig aangepast worden. Er is geen verplichting om onderhandelingen voor een bepaalde datum afgerond te hebben.
Het is wel belangrijk dat verzekerden voor het maken van een keuze voor een zorgverzekering over de nodige informatie beschikken. Daarom moeten zorgverzekeraars vanaf 12 november – de start van het jaarlijkse overstapseizoen – aangeven welke vergoeding verzekerden kunnen verwachten bij een zorgaanbieder. Als de onderhandelingen tussen een zorgverzekeraar en zorgaanbieder nog lopen, kan een verzekeraar formeel aangeven dat er nog niets bekend is over de vergoeding, maar het komt in dergelijke situaties ook voor dat een verzekeraar dan aangeeft dat de zorg bij de aanbieder vergoed wordt alsof er sprake is van een contract. Voor de in het artikel genoemde zorgaanbieders, Parnassia en Pro Persona, is dat het geval.
Wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat dit alsnog zo snel als mogelijk gebeurt, en wat zijn uw plannen om een herhaling hiervan voor de komende jaren te voorkomen?
In het kader van de invoering van het zorgprestatiemodel per 2022, hebben de partijen in de ggz bestuurlijk afgesproken gezamenlijk verantwoordelijkheid te nemen voor een financieel verantwoorde, zorgvuldige en macroneutrale overgang van de oude naar de nieuwe bekostiging. Dit moet zijn weerslag vinden in de contractering voor 2022. Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en de Nederlandse ggz (dNggz) spreken elkaar hier maandelijks over in een bestuurlijk overleg met de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) als toehoorder.
De NZa monitort daarnaast net als vorige jaren de contractering in de ggz in het algemeen. In het Hoofdlijnenakkoord ggz 2019–2022 zijn hier afspraken over vastgelegd. De eerstvolgende rapportage – over de contractering voor 2022 – volgt voor de zomer.
Het Hoofdlijnenakkoord loopt in 2022 af. Voor 2023 en verder zijn er nog geen bestuurlijke afspraken gemaakt over de contractering en de monitoring daarvan. Ik vind het belangrijk dat het gesprek tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders over verbeteringen in de contractering gevoerd blijft worden. Knelpunten in de contractering blijven daarom onderwerp van de bestuurlijke agenda.
Welke maatregelen bent u van plan te nemen naar aanleiding van de constatering van de belangenbehartiger van de Nederlandse ggz, dat twee miljoen verlies niet meer in te halen is?
Zie mijn antwoord op vraag 1. Waar een ggz-instelling in financieel zwaar weer verkeert, is de jaarlijkse contractering het eerst aangewezen instrument om afspraken te maken over wat er moet gebeuren. Partijen hebben daarnaast altijd de mogelijkheid om (indien nodig) aanvullende financiële afspraken te maken, ook als contracten al gesloten zijn.
Het is aan zorgverzekeraars om – uit oogpunt van hun zorgplicht – in de contracten zodanige financiële afspraken te maken met de ggz dat de continuïteit van zorg geborgd kan worden, wat overigens niet hetzelfde is als de continuïteit van elke individuele zorgaanbieder. Daarbij is het van belang dat er ten behoeve van de contractering een goede informatieuitwisseling plaatsvindt tussen zorgaanbieder en zorgverzekeraar.
Hoe komt het dat ggz-aanbieders lagere tarieven krijgen dan vorige jaren, ondanks dat dit met het nieuwe zorgprestatiemodel juist niet het geval zou moeten zijn?
Het is aan zorgverzekeraars en zorgaanbieders om tot goede afspraken te komen en steeds meer en beter gebruik te maken van de handvatten die het zorgprestatiemodel daarvoor aanreikt. Het zorgprestatiemodel geeft betere handvatten om in de contractering een passende vergoeding voor geleverde zorg af te spreken dan de oude ggz-bekostiging. Zowel voor zware als lichtere zorg. De oude bekostiging ging uit van gemiddelde trajecten van diagnostiek en behandeling en werkte onderfinanciering van zwaardere zorg en overfinanciering van lichtere zorg in de hand. De nieuwe bekostiging is gebaseerd op de feitelijke inzet van beroepen en aantallen behandel- en diagnostiekconsulten. Daarbij zijn ook aparte tarieven voor outreachende ggz en hoogspecialistische ggz geïntroduceerd.
De financiële effecten die ggz-aanbieders van de nieuwe ggz-bekostiging ondervinden zijn niet alleen afhankelijk van de tariefafspraken, maar ook van de bredere financiële (transitie)-afspraken die zij met zorgverzekeraars maken. Daarnaast kunnen er lopende een jaar soms ook aanvullende afspraken worden gemaakt. Ook die kunnen financiële impact hebben.
Ggz-partijen hebben vorig jaar binnen het programma Zorgprestatiemodel bestuurlijk met elkaar afgesproken om gezamenlijk verantwoordelijkheid te nemen voor een financieel verantwoorde, zorgvuldige en macroneutrale overgang naar het zorgprestatiemodel. ZN en dNggz spreken elkaar daar maandelijks over in een bestuurlijk overleg met de NZa als toehoorder.
Macroneutraliteit betekent overigens niet dat de invoering van de nieuwe ggz-bekostiging voor elke zorgaanbieder financieel neutraal uitpakt. Met de nieuwe bekostiging wordt namelijk ook een verschuiving van middelen beoogd van lichte naar zware ggz. De continuïteit van zorg moet wel geborgd zijn.
Hoe kan het dat in de afspraken tussen zorgverzekeraars en ggz-aanbieders de zorg aan zwaardere doelgroepen onvoldoende gefinancierd wordt, en wat gaat u eraan doen om dit nog dit jaar te verbeteren?
Ik heb geen zicht op de inhoud van de gemaakte afspraken of op de overwegingen van een zorgaanbieder en zorgverzekeraar om tot een bepaalde afspraak te komen. In de monitor contractering ggz die in juni verschijnt zal de NZa wel op hoofdlijnen ingaan op de inhoud en het proces van de contractering 2022.
Het is aan zorgverzekeraars en zorgaanbieders om tot goede afspraken te komen. Daarnaast hebben zij de mogelijkheid om – indien nodig – lopende het jaar aanvullende afspraken te maken. Zorgverzekeraars zijn daarbij gehouden aan hun zorgplicht, ook voor hun verzekerden die complexe ggz nodig hebben. De NZa ziet toe op de naleving van deze zorgplicht, vanuit haar wettelijke taak.
Wat is uw reactie op de oproep in het artikel om vaart te zetten achter «de noodzakelijke akkoorden en programma’s»?
Zoals toegezegd in de brief van 4 maart 20222 wordt de Tweede Kamer dit kwartaal geïnformeerd over de contouren van, en het proces rondom, het Integraal Zorgakkoord. Specifiek voor de ggz werk ik aan de Toekomstagenda ggz. Er wordt parallel gewerkt aan het Integraal Zorgakkoord en aan de Toekomstagenda ggz. In de Aanpak mentale gezondheid wordt ingezet op preventie, de Staatssecretaris van VWS zal u binnenkort hierover nader informeren.
Kunt u garanderen dat geen enkele cliënt vanwege deze miljoenenverliezen tussen wal en schip valt en zonder hulp komt te zitten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor mij staat continuïteit van zorg centraal. Zorgaanbieders en zorgverzekeraars hebben hierin ieder hun verantwoordelijkheid. De NZa en IGJ houden daar toezicht op en spreken zo nodig partijen aan. Dit betekent niet een garantie dat er nooit iets mis kan gaan. Maar wel dat de verantwoordelijkheden goed en duidelijk belegd zijn. Waar sprake is van acute financiële problemen bij ggz-instellingen, kan binnen de contractering gezocht worden naar oplossingen. Partijen hebben daarnaast altijd de mogelijkheid om (indien nodig) aanvullende financiële afspraken te maken, ook als contracten al gesloten zijn.
Omdat de recent aangekondigde aanpassingen van behandelaanbod in korte tijd plaatsvinden heb ik de NZa gevraagd om de casuïstiek nader te bezien en mij over eventuele gemeenschappelijke onderliggende factoren te informeren. Ik wil namelijk scherp in beeld hebben of dit incidenten zijn of dat hier sprake is van een breder onderliggend probleem dat vraagt om een aanpassing van beleid. De NZa zal mij hierover voor de zomer informeren.
Verplichte winstdeling door bedrijven in de strijd tegen inflatie |
|
Mahir Alkaya |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Wat vindt u van het bericht van vakbond CNV waarin wordt gepleit voor winstdeling en financiële medewerkersparticipatie door bedrijven?1
Ik heb met interesse kennisgenomen van het bericht en het voorstel van CNV.
Het arbeidsvoorwaardenoverleg en de loonvorming zijn primair zaken tussen werkgevers en werknemers. Het is aan hen om te bepalen welke elementen tot het loon behoren. Werkgevers en werknemers samen kunnen het best inschatten of een winstdelingsregeling al dan niet een waardevolle toevoeging is aan het loon. Overwegingen daartoe kunnen bijvoorbeeld zien op het verhogen van de betrokkenheid van werknemers of het laten meegenieten van. Dit zijn zonder meer positieve elementen die doorgaans door beide partijen gewaardeerd worden.
Er is echter geen garantie dat winstdeling deze doelen altijd behaalt. Er zijn redenen denkbaar dat winstdelingsregelingen of werknemersparticipaties geen (interessante) optie zijn voor werknemers. Niet alle werknemers zullen bereid zijn of zullen het zich kunnen veroorloven om loon risicodragend te maken. Over het algemeen geldt dat de zekerheid van inkomen vooral voor mensen met een lager inkomen van belang zal zijn. Als het met de onderneming minder voorspoedig verloopt, zullen de winstdelingsregelingen niet tot het beoogde hogere loon leiden en kunnen werknemersparticipaties dalen in waarde. De onzekerheid rond de inkomenspositie van werknemers neemt dan toe. Het delen in de winst kan er ook voor zorgen dat de focus van de werknemers van de onderneming zich zal richten op andere belangen dan die het beste zijn voor de onderneming of maatschappij. Het is om die reden bijvoorbeeld dat variabele beloningen in de financiële sector zijn gereguleerd, zowel Europees als nationaal. Zo moet de variabele beloning voor ten minste 50% op niet-financiële prestatiecriteria gebaseerd worden en wordt de variabele beloning voor bepaalde medewerkers deels uitgesteld uitgekeerd. Daarnaast geldt voor financiële ondernemingen doorgaans dat maximaal 20% van de vaste beloning als variabele beloning mag worden toegekend. Voor bepaalde werkgevers en werknemers is het bovendien niet mogelijk of moeilijk denkbaar dat zij winstdelingsregelingen of werknemersparticipaties overeenkomen. Daarbij kan gedacht worden aan het onderwijs, zorg en de politie.
Ziet u de voordelen van winstdeling en medewerkersparticipatie, waaronder het verkleinen van de sociaaleconomische ongelijkheid, meer innovatie en meer productiviteit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw verklaring voor het feit dat in Nederland bij veel minder bedrijven – minder dan in andere landen – de medewerkers meedelen in de winst?
De mate waarin winstdelingsregelingen en werknemersparticipaties worden toegekend aan werknemers in bepaalde landen, is voor een deel gekoppeld aan een historische ontwikkeling en cultuur in het betreffende land. Het verschil tussen Nederland en andere landen kan ook verklaard worden door de mate waarin andere landen wettelijke verplichtingen tot het aanbieden van een werknemersparticipatieregeling kennen en landen fiscale faciliteiten bieden specifiek voor winstdelingsregelingen en/of werknemersparticipaties.
Bent u met mij eens dat de fiscale regels het onaantrekkelijk maken voor bedrijven en werknemers om aan financiële medewerkersparticipatie te doen?
Loon dat wordt genoten in de vorm van winstdelingsregelingen en werknemersparticipaties wordt in beginsel op dezelfde wijze belast als andere vormen van loon. Het systeem van inkomensheffingen/loonheffingen in Nederland bevat vervolgens een progressieve belastingheffing over het geheel aan genoten loon. Dat winstdelingsregelingen en werknemersparticipaties op deze wijze belast worden, vormt mijns inziens geen drempel om winstdelingsregelingen of werknemersparticipaties toe te kennen aan werknemers.
Daar waar de belastingheffing leidt tot specifieke uitvoeringsmoeilijkheden of knelpunten voor werkgevers en werknemers is het kabinet bereid mee te denken en eventueel te werken aan oplossingen om deze problemen op te heffen. Een voorbeeld daarvan is het wetsvoorstel Wet aanpassing fiscale regeling aandelenoptierechten dat bij de Tweede Kamer is ingediend.2 Dit wetsvoorstel beoogt liquiditeitsproblemen die in specifieke situaties kunnen ontstaan bij de toekenning van aandelenoptierechten op te lossen.
Wat vindt u van de verschillende wijzen waarop het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Duitsland financiële werknemersparticipatie bevorderen? Wilt u hierbij ook ingaan op de Franse wet die voorschrijft dat in 2030 tien procent van de aandelen van bedrijven in handen moet zijn van werknemers?
In het Verenigd Koninkrijk bestaan verschillende fiscale regimes voor diverse vormen van werknemersparticipaties variërend van spaarplannen tot aandelenoptieplannen, zoals de Company Share Option Plan, Enterprise Management Incentives en de Save As You Earn. Op basis van deze plannen kan bijvoorbeeld het heffingsmoment verschuiven, worden inkomsten als vermogen belast in plaats van als inkomen of worden belastingkortingen toegekend.
In Duitsland geldt een regeling op basis waarvan werknemers tot een bepaald bedrag belastingvrij aandelen, certificaten of opties toegekend kunnen krijgen door hun werkgever. Deze vrijstelling wordt verhoogd van € 360,– naar € 1.140,– per jaar.
De Franse regelgeving met betrekking tot werknemersparticipaties gaat al terug tot 1967. De Franse cultuur kent een sterke betrokkenheid vanuit de overheid bij zaken die we in Nederland normaliter overlaten aan de onderhandelingen tussen werkgevers en werknemers. Dit uit zich ook in een actieve stimulans van werknemersparticipaties door de Franse overheid. Een voorbeeld daarvan is de wettelijke verplichting voor omvangrijke bedrijven om werknemersparticipaties aan te bieden aan het personeel. Met PACTE (Action Plan for Business Growth and Transformation) toont Frankrijk de verregaande bereidheid om met beleid- en regelgeving het gebruik van werknemersparticipaties te stimuleren.
Het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Duitsland bevorderen zo op verschillende manieren en met verschillende effecten financiële werknemersparticipaties. Het kabinet staat in principe positief tegenover werknemersparticipaties als mogelijk instrument om de betrokkenheid en productiviteit van werknemers te vergroten voor sectoren en ondernemingen waar dat passend is. Het kabinet is echter momenteel niet voornemens om werknemersparticipaties te stimuleren middels fiscale faciliteiten. Het aanbod en gebruik van werknemersparticipaties is, zoals gezegd, primair een zaak tussen werkgevers en werknemers. Bovendien kan het lager belasten van werknemersparticipaties leiden tot een verschil in belasting van verschillende vormen van loon en kan dat fiscaal gedreven gedrag uitlokken. Met het wetsvoorstel Wet aanpassing fiscale regeling aandelenoptierechten beoogt het kabinet een knelpunt weg te nemen waardoor werknemersparticipaties voor meer werknemers toegankelijk worden.
Welke stappen bent u bereid te nemen om fiscale belemmeringen voor financiële medewerkersparticipatie weg te nemen, naast de wet omtrent aandelenoptierechten?
Zie antwoord vraag 5.
Long covid bij leraren en onderwijsondersteunend personeel |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Kuipers |
|
|
|
|
Bent u bekend met het meldpunt van de Algemene Onderwijsbond (AOb) rondom long covid en kunt u aangeven of u ook bent geschrokken van de uitkomst dat veel leraren en ondersteunend personeel corona hebben opgelopen tijdens hun werk?1
Ja, ik heb kennis genomen van het meldpunt waar ruim 1.100 mensen uit het onderwijs zich hebben gemeld met langdurige klachten na een COVID-besmetting. Ik vind het bijzonder vervelend voor mensen als zij gedurende een lange periode na een COVID-besmetting klachten houden.
Kunt u een overzicht geven van het aantal mensen met long covid dat nu een Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA-)uitkering bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) aanvraagt? Kunt u hierbij aangeven hoeveel zieke werknemers een WIA-uitkering ontvangen en in welke klasse van arbeidsongeschiktheid deze zieke werknemers vallen? Kunt u hierbij een specificering geven per sector of beroep, en dan specifiek voor leraren?
Tijdens de periode van ziekte voordat er een WIA-aanvraag wordt gedaan, wordt de reden van ziekmelding niet geregistreerd. Ik kan daardoor niet aangeven hoeveel mensen die ziek zijn als gevolg van langdurige klachten na een COVID-besmetting een WIA-aanvraag gaan doen. Op dit moment zijn er nog geen cijfers over de WIA-instroom in verband met langdurige COVID bekend. Sinds april 2020 heeft UWV een algemene diagnosecode voor Covid-19 in de registratiesystemen aangebracht en per 1 januari 2022 ook een diagnosecode specifiek voor langdurige klachten na een COVID-besmetting, te gebruiken bij alle WIA-claimbeoordelingen. UWV verwacht uiterlijk begin juli de eerste instroomcijfers in de WIA vanwege langdurige klachten na COVID te publiceren. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar arbeidsongeschiktheidsklasse en of Covid-19 de hoofd- of nevendiagnose is. Specificering van de instroom in de WIA per sector of beroep is niet mogelijk.
Vindt u het ook zorgwekkend dat nu, twee jaar later, vele leraren met long covid het risico lopen hun baan en inkomen te verliezen vanwege het aflopen van de loondoorbetaling bij ziekte?
Ik begrijp dat langdurige ziekte grote gevolgen kan hebben voor diegenen die het treft, zowel sociaal, mentaal als financieel. Het stelsel van sociale zekerheid biedt een vangnet voor alle werknemers die ziek worden en daardoor hun eigen werk niet meer kunnen doen, ongeacht de aard of oorzaak van de ziekte. Als een zieke werknemer niet binnen de periode van 104 weken loondoorbetaling bij ziekte of Ziektewet het werk volledig heeft hervat, is het mogelijk dat hij daarna een WIA-uitkering ontvangt. In samenspraak kunnen werkgever en werknemer de loondoorbetalingsperiode bij ziekte met maximaal één jaar verlengen. De WIA-aanvraag wordt dan uitgesteld. Als een werknemer daarna recht heeft op een WIA-uitkering betekent dit echter niet dat de inzet op re-integratie moet stoppen. Ook betekent het niet dat de werkgever tot ontslag moet over gaan. Ook de WIA kent mogelijkheden om de re-integratie bij de werkgever voort te zetten.
Bent u het eens dat leraren met long covid, die tijdens de coronapandemie voor de klas hebben gestaan en daardoor veel risico hadden op het oplopen van corona tijdens hun werk, vanuit de overheid ondersteund dienen te worden?
Ik onderken dat medewerkers in het onderwijs, en ook in andere sectoren, risico’s hebben gelopen tijdens de coronapandemie. Zoals ook in het vorige antwoord aangegeven, biedt het reguliere stelsel van sociale zekerheid voor werknemers die ziek worden en hun eigen werk niet meer kunnen doen een vangnet. In de brief van 25 februari jl. die de Minister van Langdurige Zorg en Sport aan uw Kamer heeft gestuurd, is een tijdelijke aanvullende ondersteuningsmaatregel aangekondigd voor werkgevers in de zorgsector. Zoals ook in die brief staat, kiest het kabinet ervoor om specifiek werkgevers in de zorg te ondersteunen vanwege het uitzonderlijke karakter van de beginfase van de pandemie en het werken in zorg. Dit kabinet heeft in die brief aangegeven dat de overwegingen bij de ondersteuningsmaatregel voor zorgwerkgevers zijn gebaseerd op een uitzonderlijke combinatie van factoren in de zorgsector.
Vindt u het ook onwenselijk dat leraren door het oplopen van long covid te maken hebben gekregen met salariskorting in het tweede ziektejaar en medische kosten? Waar kunnen deze leraren terecht voor (financiële) ondersteuning en bent u bereid om hen (financieel) te ondersteunen hierbij?
Werkgevers zijn verplicht het loon van zieke werknemers gedurende een periode van twee jaar door te betalen. Het eerste ziektejaar minstens 70% van het loon en minimaal het minimumloon en het tweede ziektejaar ook minimaal 70% van het loon. De werkgever mag tijdens ziekte meer betalen dan 70% van het loon. Zo is in bijna de helft van de cao’s opgenomen dat in het eerste ziektejaar 100% van het loon wordt doorbetaald. Dit geldt ook voor de cao primair onderwijs. Ten aanzien van de medische kosten geldt dat paramedische herstelzorg bij ernstige klachten na COVID vergoed wordt vanuit het basispakket. De huisarts of medisch specialist kan beoordelen of iemand in aanmerking komt voor eerstelijns paramedische herstelzorg. Paramedische herstelzorg kan bestaan uit fysiotherapie, oefentherapie, ergotherapie, diëtetiek en logopedie. De voorwaardelijke vergoeding van deze zorg uit het basispakket is recent verlengd tot 1 augustus 2023, zie de zesde incidentele suppletoire begroting2.
Bent u het eens dat het voor de re-integratie van zieke werknemers het beste is om in dienst bij de eigen werkgever te blijven?
Werkgevers en hun zieke werknemers hebben gedurende de loondoorbetalingsperiode van 104 weken een re-integratieverplichting ten behoeve van de terugkeer in het arbeidsproces. In eerste instantie is de re-integratie gericht op terugkeer binnen het eigen bedrijf (spoor 1 re-integratie). Als re-integratie bij de eigen werkgever niet meer lukt kijken werkgever en werknemer of het werk bij een andere werkgever hervat kan worden (spoor 2 re-integratie). Als een zieke werknemer niet binnen de periode van 104 weken loondoorbetaling bij ziekte het werk volledig heeft hervat, is het mogelijk dat hij daarna een WIA-uitkering ontvangt. Instroom in de WIA betekent echter niet dat er geen re-integratie-inspanningen meer verricht worden en dat personen niet meer aan het werk komen. Ook de WIA kent prikkels en mogelijkheden om te re-integreren. In samenspraak kunnen werkgever en werknemer de periode van loondoorbetaling bij ziekte met maximaal één jaar vrijwillig verlengen. Zij kunnen dit doen, als het er bijvoorbeeld naar uitziet dat de werknemer binnenkort (volledig) terug kan keren in zijn oude werk, of als zij een andere oplossing willen zoeken bij de bestaande of een andere werkgever. Re-integratie is maatwerk en in het re-integratietraject is de belastbaarheid van de zieke werknemer leidend. Afhankelijk van de situatie van de individuele werknemer kan het vrijwillig verlengen van de loondoorbetalingsperiode een oplossing zijn.
Het beleid op het gebied van ziekte en arbeidsongeschiktheid geldt voor alle ziektebeelden en aandoeningen. Ik zie op dit moment geen reden tot aanpassing specifiek voor de groep mensen met langdurige Covid klachten. Ook voor andere ziekten en aandoeningen kennen we geen apart beleid.
Zoals aangegeven in de beantwoording op vraag 4 kiest het kabinet ervoor om specifiek werkgevers in de zorg tijdelijk te ondersteunen met als doel langdurige zieke zorgmedewerkers te behouden voor de zorg en te blijven werken aan hun herstel en re-integratie vanwege het uitzonderlijke karakter van de beginfase van de pandemie en het werken in zorg. Het kabinet realiseert zich dat veel werkgevers grote uitdagingen hebben ondervonden als gevolg van de pandemie en moeite hebben met het vinden van voldoende personeel. De regeling stimuleert het behoud van mensen voor de zorgsector. Deze subsidie voor werkgevers is een tegemoetkoming in de loonkosten die gemoeid zijn met een vrijwillige verlenging van de loondoorbetaling na het tweede ziektejaar aan werknemers in de zorg die in de periode 1 maart 2020 tot en met 31 december 2020 langdurig ziek zijn geworden.
Erkent u daarom – ook vanuit het perspectief van het lerarentekort – het belang van het uitstellen van de WIA-keuring voor werknemers met long covid? Zo ja, op welke wijze denkt de Minister dat te gaan stimuleren?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om, net zoals in de zorg, te komen met een tegemoetkomingsfonds, met gefixeerde schadebedragen, voor onderwijswerknemers met long covid?
De regeling zoals wordt getroffen voor de zorg is geen tegemoetkomingsfonds voor werknemers, maar een subsidieregeling specifiek voor werkgevers in de zorg, zoals aangekondigd door de Minister van Langdurige Zorg en Sport in de Kamerbrief van 25 februari jl. Het kabinet zet met deze regeling in op een extra stimulans voor het herstel en de re-integratie van personen in de zorg met langdurige klachten na een COVID-besmetting. Het kabinet kiest daarvoor vanwege de unieke combinatie van factoren die in de zorgsector speelden aan het begin van de coronacrisis. Er is op dit moment geen regeling in voorbereiding voor het onderwijs.
Klopt het dat het mogelijk is om zieke werknemers, bijvoorbeeld met long covid, voor een derde ziektejaar in dienst te laten houden bij hun eigen werkgever? Bent u bereid om te kijken of er voor werknemers met long covid de mogelijkheid kan komen om voor hen een derde ziektejaar te realiseren? Bent u dan ook bereid om te kijken of (een gedeelte van) de kosten gedragen kunnen worden door de overheid?
Zie antwoord vraag 6.
Herkent u de signalen vanuit leraren, maar ook vanuit andere werknemers, dat de keuringen bij long covid door het UWV soms als star en averechts wordt ervaren? Zo ja, bent u bereid om hierover met het UWV in gesprek te gaan?
Het is bijzonder vervelend voor mensen als zij langdurige klachten hebben na een COVID-besmetting. Als iemand na twee jaar ziekte het werk niet (volledig) heeft hervat kan hij/zij een WIA-uitkering aanvragen. Het is mij bekend dat er veel vragen zijn over de WIA-beoordeling van mensen die ziek zijn als gevolg van langdurige klachten na een COVID-besmetting. UWV is zich hier ook van bewust en heeft om die reden op haar website een pagina ingericht met extra informatie hierover. Daarnaast implementeert UWV dit jaar een werkwijze waarbij mensen die een WIA-aanvraag hebben gedaan, helemaal aan het begin van dit proces, door een UWV-medewerker worden gebeld. Zij geven de aanvrager uitleg over de stappen die nodig zijn om tot een beoordeling van de WIA-aanvraag te komen. Wat WIA inhoudt, wordt verteld in een nieuwe online WIA-webinar, waar de WIA-aanvrager naar verwezen wordt.
Zoals voor iedereen die te maken krijgt met ziekte en arbeidsongeschiktheid, geldt ook voor werknemers met langdurige COVID dat de uitkomst van de WIA-beoordeling niet voor iedereen met vergelijkbare klachten precies gelijk zal zijn. Dat is logisch, omdat de klachten die mensen bij langdurige COVID ervaren niet voor iedereen hetzelfde zijn, maar ook omdat de individuele omstandigheden van de werknemer een rol spelen bij de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid.
De WIA is erop gericht om inkomen uit arbeid te verzekeren en een terugval in inkomsten dor ziekte (gedeeltelijk) op te vangen. Gevolg daarvan in de systematiek van de WIA, is dat wordt beoordeeld wat de resterende verdiencapaciteit van iemand met een ziekte of beperking is. Op basis daarvan wordt het arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld en dat kan dus van persoon tot persoon verschillen, ook wanneer mensen vergelijkbare klachten ervaren.
UWV behandelt alle WIA-aanvragen op eenzelfde manier en houdt bij de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid rekening met de functionele mogelijkheden in arbeid van de individuele werknemer. UWV maakt geen onderscheid in manier van handelen naar de reden van uitval of ziekte. Dat betekent ook dat de uitkomst van de WIA-beoordeling niet voor iedereen die langdurige klachten heeft na een COVID-besmetting precies gelijk zal zijn. Dit is de gebruikelijke gang van zaken voor iedereen die te maken krijgt met ziekte en arbeidsongeschiktheid, niet alleen voor werknemers met langdurige klachten na COVID.
Het bericht ‘Wachttijd voor identiteitsbewijzen loopt op tot maanden’ |
|
Inge van Dijk (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten «Wachttijd voor identiteitsbewijzen loopt op tot maanden» en «Lange wachttijd voor nieuw paspoort of rijbewijs: kan één tot drie maanden duren»?1, 2
Ja.
Klopt het dat de gemiddelde wachttijd voor het aanvragen van een paspoort, ID-kaart of rijbewijs op dit moment is opgelopen tot ruim één maand?
Er wordt niet centraal bijgehouden wat de wachttijd is bij gemeenten. Ik heb bij wijze van steekproef navraag gedaan bij enkele gemeenten. De maximaal gerapporteerde wachttijd bedraagt 13 weken. Tegelijkertijd geeft een aantal gemeenten aan geen wachttijden te hebben. Bij de meeste gemeenten kan binnen twee weken een afspraak worden gemaakt. Gemeenten geven hierbij aan dat een genoemde wachttijd een momentopname is. Soms worden tijdsloten op korte termijn geopend, als meer personeel beschikbaar is.
Kunt u aangeven wat de oorzaken zijn dat de gemiddelde wachttijd voor het aanvragen van een paspoort, ID-kaart of rijbewijs op dit moment is opgelopen tot ruim één maand en in hoeverre speelt hierbij een rol dat gemeenten op dit moment forse extra taken uitvoeren op het gebied van de hulp aan Oekraïense vluchtelingen, de compensatie voor de energierekening en de hulp aan gedupeerden van de kinderopvangtoeslagaffaire?
Gemeenten die aangeven wachttijden te hebben, melden dat deze wachttijden inderdaad deels te maken hebben maken met de hulp aan Oekraïense vluchtelingen. Er is de afgelopen tijd een inhaalslag gemaakt met het inschrijven van ontheemden die binnenkwamen op het moment dat zij nog niet ingeschreven konden worden.
De werkdruk voor gemeenten is ook om andere redenen hoog. Zo waren er in maart de gemeenteraadsverkiezingen die door de afdelingen burgerzaken van gemeenten worden gecoördineerd en er worden momenteel ook meer paspoorten en identiteitskaarten aangevraagd. Deze piek is altijd in het voorjaar, vanwege de naderende meivakantie. Wegens uitgestelde aanvragen door de lockdowns, de mogelijkheid om te reizen en vanwege de berichtgeving over de opgelopen wachttijden is deze piek hoger dan voorgaande jaren. Daarnaast werd tijdens de lockdown voor rijbewijzen coulance toegepast, zodat van de toen verlopen documenten, die langer gebruikt mochten worden, de vernieuwingsaanvragen op dit moment komen.
Kunt u aangeven bij hoeveel gemeenten de wachttijden voor het aanvragen van een paspoort, rijbewijs of ID-kaart zijn opgelopen tot meer dan twee weken?
Nee. Er wordt niet centraal bijgehouden wat de wachttijd is bij gemeenten. Ik heb bij wijze van steekproef navraag gedaan bij enkele gemeenten. Bij de meeste gemeenten kan binnen twee weken een afspraak worden gemaakt.
Zijn er verschillen in de wachttijd tussen het aanvragen van een paspoort, ID-kaart en rijbewijs en speelt het probleem van opgelopen wachttijden vooral bij paspoorten en ID-kaarten, of ook bij rijbewijzen?
De wachttijd heeft betrekking op het kunnen maken van een afspraak tot aanvraag en/of afgifte aan de balie. Voor welk document een afspraak wordt gemaakt is niet relevant.
Wel zijn er per identiteitsmiddel opties waar sommige gemeenten gebruik van kunnen maken om de contactmomenten aan een gemeentebalie van twee naar één terug te brengen. Het paspoort en de identiteitskaart kunnen bij sommige gemeenten thuisbezorgd worden, zodat er alleen voor de aanvraag een afspraak gemaakt hoeft te worden. Voor het rijbewijs bestaat de pilot Digitale Aanvraag Rijbewijzen (DAR); als er gebruik wordt gemaakt van DAR hoeft alleen voor het ophalen een afspraak gemaakt te worden. Deze pilot wordt in 2024 omgezet naar een landelijke wettelijke invoering.
Kunt u inschatten hoelang burgers in de komende periode te maken krijgen met opgelopen wachttijden en kunt u inschatten wanneer de wachttijden weer af zullen nemen?
Dat is niet goed in te schatten. Zoals ik in mijn antwoord op vraag drie al meldde, zijn er veel variabelen die leiden tot de opgelopen wachttijden. Wel kan ik op basis van ervaringen uit het verleden de te verwachten vraag naar reisdocumenten inschatten. Het voorjaar kent altijd een aantal piekmomenten met betrekking tot de aanvraag van paspoorten en identiteitskaarten; meestal liggen de piekmomenten in de weken voorafgaand aan een schoolvakantie.
In hoeverre bestaat er een risico dat mensen die lang op een nieuw paspoort, ID-kaart of rijbewijs moeten wachten in de knel komen, bijvoorbeeld mensen voor wie het bezit van een rijbewijs essentieel is vanwege hun werk of andere omstandigheden?
Het is altijd aan te raden een aanvraag van een paspoort, identiteitskaart of rijbewijs niet tot het laatste moment uit te stellen. Diverse gemeenten geven aan dat burgers die hun urgentie kunnen onderbouwen eerder een afspraak kunnen maken. Ook is mogelijk tegen betaling een spoedaanvraag te doen. Dit verkort niet de tijd waarin een afspraak ingepland kan worden, maar wel de tijd die het produceren van het document in beslag neemt. Doorgaans is de periode tussen aanvraag en levering vijf werkdagen, met een spoedprocedure kan dit meestal verkort worden tot éé́n werkdag.
Als de geldigheid van een identiteitsmiddel dreigt te verlopen worden burgers hiervan altijd schriftelijk op de hoogte gesteld. Voor paspoorten en identiteitskaarten is het bepalen van de termijn van berichtgeving aan de uitgevende instantie waar de persoon woonachtig is. Voor het rijbewijs geldt dat deze termijn op 133 dagen is vastgesteld.
Bent u bereid om mensen die vanwege de opgelopen wachttijden in de knel komen tegemoet te komen en wat zijn hiervoor de mogelijkheden? In hoeverre kan een coulanceregeling met betrekking tot verlenging van de looptijd van een paspoort, ID-kaart of rijbewijs uitkomst bieden?
Ik vertrouw er op dat gemeenten waar nodig de juiste prioritering kunnen aanbrengen. Het is onwenselijk en wegens Europese regelgeving ook niet mogelijk om de geldigheid van een document af te laten wijken van de op het document opgenomen geldigheidslimiet. Er mag geen onduidelijkheid bestaan over de geldigheid van het document. Tijdens de coronacrisis werd met betrekking tot het rijbewijs coulance op de geldigheid toegepast. Deze coulance werd in Europees verband geregeld.
Hoe waarborgt u vanuit het oogpunt van adequate dienstverlening door de overheid dat wachttijden voor het aanvragen van een paspoort, ID-kaart of rijbewijs zo kort mogelijk zijn?
Er wordt van het baliepersoneel van gemeenten veel gevraagd. In kennis, kunde en beschikbaarheid. Uiteraard acht ik opgelopen wachttijden onwenselijk. Daar staat tegenover dat wij in reactie op de gebeurtenissen in Oekraïne hebben afgesproken dat ontheemden uit Oekraïne worden ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP). Dit levert extra werkdruk op voor gemeenten, die – naast de reguliere werkzaamheden zoals de aanvraag en uitgifte van paspoorten, ID-kaarten en rijbewijzen – verantwoordelijk zijn voor de inschrijving van personen in de BRP. Deze situatie is uitzonderlijk en moet ook als zodanig beschouwd worden. Ik wil vooral wijzen op de flexibiliteit van gemeenten en baliemedewerkers die zich inzetten dit werk te klaren.
Kunt u aangeven hoe u in gesprek bent met gemeenten over de opgelopen wachttijden en hoe u de gemeenten gaat helpen bij oplossingen daarvoor?
Het Rijk ondersteunt gemeenten waar dat kan. Gemeenten kunnen zich inzetten hun capaciteit passend op te schalen, indien de vraag groter is dan het aanbod. Dit kan door ruimere openingstijden of meer personeel aan de balie. Extra capaciteit is echter moeilijk te krijgen. Duidelijke communicatie richting de burger over de wachttijden verlicht het proces ook.
Diverse gemeenten schalen momenteel op in capaciteit. Opgebouwde capaciteit dient ook weer afgeschaald te worden. Deze uitdaging voor personeelsbeleid is mij bekend. De Rijksdienst voor Identiteitsgegevens levert ramingen over het te verwachten aantal aanvragen per maand om gemeenten voor te bereiden op voorziene stromen.
Voor het inschrijven van Oekraïense ontheemden worden inmiddels ervaringen gedeeld om het proces efficiënter te maken. In nauwe samenwerking tussen de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens, de VNG en de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken worden gemeenten daarbij ondersteund, onder andere door het publiceren van antwoorden op veel gestelde vragen en het organiseren van webinars. Dat heeft tot doel om het inschrijven van Oekraïense ontheemdenefficiënter te doen verlopen.
Het bericht dat het aantal meldingen van agressie- en geweldsincidenten in de jeugdgevangenissen toeneemt. |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het aantal meldingen van agressie- en geweldsincidenten in de jeugdgevangenissen de afgelopen jaren fors is toegenomen?1
Ja.
Waar is de stijging van het aantal agressie- en geweldsincidenten in de jeugdgevangenissen volgens u aan toe te schrijven?
Laat ik vooropstellen dat agressie en geweld tegen jongeren en personeel in de justitiële jeugdinrichtingen (hierna: de JJI’s) onacceptabel is. Deze stijging baart mij dan ook zorgen. Tegelijkertijd zijn incidenten helaas niet altijd te voorkomen bij deze doelgroep.
In 2020 waren er meer agressie- en geweldsincidenten dan in 2018. Deze stijging kan deels worden verklaard doordat er in 2020 een hogere bezetting van jongeren was dan in 2018. Hoe meer jongeren er in de JJI’s verblijven, hoe meer incidenten er doorgaans zijn. Andere mogelijke verklaringen zijn de verzwaring van de doelgroep en de corona-maatregelen van de afgelopen jaren. Daarnaast worden geweldsincidenten tussen jongeren onderling sinds 2020 beter geregistreerd, omdat de wijze van registratie is aangescherpt.
In het najaar van 2021 heeft mijn ambtsvoorganger een aantal maatregelen genomen om de druk op het personeel en de capaciteit te verlichten.2 Ik verwacht dat dit een positief effect zal hebben op de veiligheid in de JJI’s. Positief is dat het aantal geweldsincidenten sinds 2021 is gedaald.
Hoe kan het volgens u dat vanuit de medewerkers in het jeugdgevangeniswezen al jaren geluiden klinken dat het onveiliger wordt, maar er pas nu cijfers boven tafel komen die dit beeld onomstotelijk bewijzen? Waarom heeft u niet eerder gezorgd voor betere registratie en actieve openbaarmaking?
Ernstige incidenten (zogenoemde piketmeldingen) in de JJI’s worden maandelijks op de website van DJI geplaatst. De overige agressie- en geweldsincidenten worden geregistreerd en intern gerapporteerd. Deze cijfers worden, samen met andere informatie (zoals personele capaciteit), door DJI periodiek met de JJI’s besproken. Ook signalen van het personeel worden in die gesprekken meegenomen. Om agressie- en geweldsincidenten goed te kunnen duiden, is het belangrijk om deze in samenhang met andere ontwikkelingen in de JJI’s te bezien. Het (totale) aantal agressie- en geweldsincidenten wordt tevens ook standaard in de jaarverslagen van DJI opgenomen.
Klopt het dat er gemiddeld genomen nog steeds te veel jeugdigen op een afdeling zitten en dat jongeren die op een langverblijfafdeling thuishoren op kortverblijfafdelingen zitten, omdat er wachtlijsten zijn voor de langverblijfafdelingen? Zo ja, wat gaat u concreet doen om deze problemen op te lossen?
De bezetting in de JJI’s is hoog3. Daarom worden incidenteel zogenoemde overbedden4 ingezet. Het gebruik van overbedden op de (leef)groepen is door het tijdelijk openen van Rijks JJI Horsterveen afgenomen. Naast de hoge bezettingsgraad zijn quarantaines een andere belangrijke oorzaak van de inzet van overbedden.
Het klopt dat jongeren soms op een kortverblijfgroep worden geplaatst (of daar langer moeten blijven), terwijl ze op een langverblijfgroep thuishoren. Hoewel de wachtlijsten voor langverblijfgroepen zijn gestabiliseerd, zijn deze momenteel nog hoog. Om dit terug te dringen, werkt DJI aan het omzetten van enkele kortverblijf- naar langverblijfgroepen. Bij één kortverblijfgroep is deze omzetting voltooid. De omzetting van de overige groepen vergt enige aanlooptijd. De procedures en behandelmethodieken op langverblijf- zijn anders dan op kortverblijfgroepen, waardoor medewerkers eerst bijgeschoold moeten worden voordat ze op een langverblijfgroep aan de slag kunnen gaan. De omzetting is naar verwachting eind september 2022 gereed.
Erkent u dat het heel onverstandig is geweest dat twee goed draaiende jeugdinrichtingen de afgelopen jaren zijn gesloten?
Mijn ambtsvoorganger heeft in het SO over justitiële jeugd en jeugdbescherming van 20 augustus jl. gereflecteerd op de sluitingen.5 Daarin gaf hij aan JJI Het Keerpunt en JJI Juvaid te hebben gesloten vanwege de daling van de jeugdcriminaliteit. Deze daling was uiteraard een positieve ontwikkeling, de keerzijde daarvan was echter dat er sprake was van structurele overcapaciteit in de JJI’s. De leegstand bij de JJI’s ging namelijk gepaard met hoge kosten. Daar kwam bij dat PMJ-ramingen van destijds lieten zien dat de bezetting nog verder zou afnemen. Om deze redenen vond mijn ambtsvoorganger het noodzakelijk om capaciteit af te bouwen.
Wat kunt u op korte termijn doen voor het personeel om de werkomstandigheden en arbeidsvoorwaarden te verbeteren? Bent u bereid te kijken naar het verhogen van het salaris, om meer nieuwe medewerkers aan te trekken en de huidige medewerkers te behouden?
In het najaar van 2021 heeft mijn ambtsvoorganger een aantal maatregelen genomen om de druk op het personeel en de capaciteit in de JJI’s te verlichten.6 Deze maatregelen zien deels op de inzet van extra personeel, en daarmee op het verbeteren van de werkomstandigheden. Verder maakt het terugdringen van de administratieve lasten door (onder andere) nieuwe ICT-middelen onderdeel uit van het programma Vrijheidsbeneming op Maat (VOM).
Binnenkort start de onderhandeling over de CAO Rijk. De arbeidsvoorwaarden voor DJI, en daarmee ook van het personeel van de Rijks JJI’s, worden daarin meegenomen. Het personeel van de particuliere JJI’s vallen onder een andere CAO (CAO Jeugdzorg). Over het aanpassen van de CAO Jeugdzorg is onlangs een onderhandelingsakkoord bereikt.
Is de groepsgrootte binnen de Justitiële Jeugdinrichtingen (JJI) eigenlijk nog wel van deze tijd, nu de populatie zwaarder is geworden? Bent u bereid om, in overleg met de ondernemingsraad, te bezien of de normen voor groepsgrootte aan herziening toe zijn?
Nee, dat is niet aan de orde. Er wordt gedifferentieerd in groepsgroottes, al naar gelang de opgelegde straf of maatregel en de zwaarte van de doelgroep. Ik zet in op het versterken van de personele capaciteit én het toepassen van maatwerk, binnen de bestaande groepsgroottes.
Naar aanleiding van de hoge bezetting, hoge werkdruk en zwaardere doelgroep in de JJI’s heeft mijn ambtsvoorganger eind 2021 een aantal maatregelen genomen. Eén van die maatregelen betreft de uitbreiding van personeel op de groep (van twee naar drie groepsleiders) bij een gelijkblijvende groepsgrootte. Daarmee komt er meer personeel beschikbaar op de leefgroepen. De werving van deze extra groepsleiders is inmiddels van start gegaan en de verwachting is dat steeds meer groepen drie groepsleiders zullen hebben.
Daarnaast wordt sinds 2019 ingezet op een stelselwijziging door middel van het programma VOM.7 Hiermee wordt ingezet op een aanpak die meer is toegespitst op wat de jongere echt nodig heeft (maatwerk) op het gebied van behandeling, beveiliging en nazorg. Voor de zwaardere doelgroep betekent dat intensieve zorg en een hogere mate van (fysieke) beveiliging. Verder zijn er, naar aanleiding van enkele ernstige incidenten, een aantal maatregelen genomen voor de Rijks Justitiële Jeugdinrichting (inrichtingen De Hunnerberg, De Hartelborgt, Den Hey-Acker, Horsterveen). Eén van deze maatregelen betreft een herbezinning op de groepsaanpak, waarbij wordt gekeken op welke wijze er (nog) meer maatwerk kan worden toegepast op de leefgroep. Dit sluit aan bij hetgeen op ingezet wordt met VOM.
Bent u bereid te kijken naar mogelijkheden om te zorgen voor minder administratie en bureaucratie, zodat medewerkers meer tijd en collega’s op de werkvloer hebben? Hoe gaat u dit doen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid de uitbreiding van Horsterveen permanent te maken, zodat mensen die daar solliciteren perspectief kan worden geboden?
Nee, dat is niet aan de orde. Rijks JJI Horsterveen is geopend om de druk op de overige JJI’s te verminderen. De gemiddelde bezetting in alle inrichtingen is hiermee gedaald. Deze maatregel is tijdelijk: wanneer de nieuwbouw in JJI Teylingereind in het voorjaar van 2023 volledig beschikbaar is, zal Rijks JJI Horsterveen naar de huidige PMJ-prognose niet langer nodig zijn. Wanneer de nieuwe PMJ-raming bekend is, zal opnieuw gekeken worden of de huidige capaciteit toereikend is.
Hoe gaat u de zeggenschap en betrokkenheid van medewerkers bevorderen en vanaf nu ook echt luisteren naar hun signalen en waarschuwingen?
DJI heeft aandacht voor de signalen uit het veld, en de medezeggenschap vormt daar een belangrijke schakel in. Signalen van medewerkers worden op verschillende manieren opgehaald. Naar aanleiding van enkele ernstige incidenten zijn er, in overleg met medewerkers en de ondernemingsraad, een aantal tijdelijke maatregelen ingevoerd voor de Rijks Justitiële Jeugdinrichting:
Verder voert DJI momenteel een medewerkersonderzoek uit met de thema’s bevlogenheid, betrokkenheid, werkdruk en veiligheid. Daarin is onder meer via open vragen ruimte om aan te geven wat goed gaat en wat moet verbeteren. De uitkomsten leveren een bijdrage voor gerichte vervolgstappen. Daarnaast wordt er periodiek onderzoek gedaan naar het leer-, leef- en werkklimaat in de JJI’s. Signalen van medewerkers komen verder ook aan bod in de reguliere gesprekken van DJI met de JJI’s in het kader van de planning en control-cyclus.
De beschikbaarheid van nachtzorg |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Herkent u de signalen die de leden van de PvdA-fractie krijgen over de problemen met beschikbaarheid van nachtzorg in Overijssel? Krijgt u die signalen ook terug uit andere regio’s? Zo ja, welke signalen en regio’s? Zo nee, bent u bereid de beschikbaarheid van nachtzorg in Nederland steekproefsgewijs te laten onderzoeken?
Ik ben bekend met het artikel dat in de Stentor op 18 april 2022 verschenen is over de afschaling van de planbare nachtzorg bij een aantal zorgaanbieders in Overijssel. In tegenstelling tot wat het krantenartikel suggereert, heb ik begrepen dat het gaat om wijkverpleging, gefinancierd uit de Zorgverzekeringswet, en niet om zorg gefinancierd uit de Wet langdurige zorg. Ik heb geen signalen ontvangen uit andere regio’s.
Naast planbare nachtzorg kunnen cliënten in de wijkverpleging ook acute (onplanbare) nachtzorg nodig hebben. Ik vind het belangrijk om de beschikbaarheid van de ongeplande nachtzorg te monitoren omdat het belangrijk is dat een client in geval van een calamiteit hiervan gebruik kan maken. Dit ligt anders bij planbare nachtzorg, dit is niet per definitie noodzakelijke zorg (zie ook het antwoord op vraag 2 en 3). Uit een evaluatie van Berenschot over de bekostiging en contractering van de onplanbare nachtzorg wijkverpleging1 blijkt dat in de meerderheid van de regio’s afspraken zijn gemaakt over de organisatie van onplanbare nachtzorg. Voor 37% van de regio’s geldt dat niet: daar worden geen of inadequate afspraken gemaakt over de organisatie van de onplanbare nachtzorg (zo zijn er bijvoorbeeld meerdere teams die los van elkaar rijden en routes of gebieden níet optimaal bedienen). Dit is ongewenst en inefficiënt. Zorgverzekeraars gaan zich inspannen om zorgaanbieders die nog niet zijn aangesloten bij een samenwerkingsverband (om welke reden dan ook) te stimuleren zich aan te sluiten. Op dit moment loopt een herhaling van het onderzoek van Berenschot naar de landsdekkendheid van de afspraken over de samenwerking, de contractering en de bekostiging van de onplanbare nachtzorg. Vanzelfsprekend zal ik de resultaten met uw Kamer delen.
Deelt u onze zorgen over de beschikbaarheid van nachtzorg in Nederland, omdat slechte beschikbaarheid bijvoorbeeld kan betekenen dat mensen die afhankelijk zijn van de nachtzorg om hun incontinentiemateriaal te verschonen daar zonder deze zorg tot in de ochtend op moeten wachten?
Ja, ik deel de zorgen rondom de beschikbaarheid van noodzakelijke zorg, of dit nu overdag is of in de nacht. De wijkverpleging staat voor grote uitdagingen om de zorg nu en in de toekomst te kunnen leveren door de tekorten op de arbeidsmarkt en de vergrijzing. Echter, nachtzorg is niet per definitie en in alle gevallen noodzakelijke zorg waarvoor zorgverleners langs moeten komen. Incontinentiemateriaal is bijvoorbeeld van dermate hoge kwaliteit dat verschoning in de nacht niet nodig hoeft te zijn. Wijkverpleegkundige zorg wordt geleverd volgens het principe «zorgen dat» en niet meer (wat lang gebruikelijk was) volgens het principe «zorgen voor». Dat betekent dat verpleegkundigen en verzorgenden de cliënt zo zelfredzaam mogelijk proberen te maken. Dat doen zij uiteraard in goed overleg met de cliënt.
Bent u het ermee eens dat elke Nederlander die nachtzorg nodig heeft hier toegang tot zou moeten krijgen? Zo ja, wat kunt u doen om de beschikbaarheid van de nachtzorg te verbeteren?
Ja, ik ben van mening dat iedereen die wijkverpleging in de nacht nodig heeft, dat moet kunnen krijgen. Het is evenwel nog beter als de zorg overdag zo goed wordt geleverd dat daarmee planbare nachtzorg niet nodig is en onplanbare nachtzorg wordt voorkomen. Samen met partijen (Actiz, Patiëntenfederatie Nederland, Zorgverzekeraars Nederland, ZorgthuisNL, V&VN, VNG) heb ik daarom afspraken gemaakt om de samenhang en samenwerking in de wijkverpleging te verhogen. Dit heeft in 2019 geresulteerd in het gezamenlijk Kader toekomstbestendige wijkverpleging waarin partijen afspraken hebben gemaakt over de bereikbaarheid en beschikbaarheid van de onplanbare nachtzorg. Ik monitor de implementatie van deze afspraken door middel van het eerder genoemde onderzoek van Berenschot en de jaarlijkse monitors contractering door de NZa en spreek op basis daarvan partijen aan op hun verantwoordelijkheid. De afspraken zijn niet vrijblijvend en nakoming daarvan is essentieel; juist in deze tijd waarin sprake is van tekorten op de arbeidsmarkt.
Hoe kan het dat zorgorganisaties deze zorg nu niet kunnen leveren?
Ik heb begrepen dat de betreffende zorgorganisaties de planbare nachtzorg af hebben geschaald om een combinatie van drie redenen. Ten eerste is onderdeel van de visie van zorgaanbieders dat planbare nachtzorg niet nodig is als de zorg overdag van goede kwaliteit is en de cliënt uitgerust met de juiste materialen (bijv. incontinentiemateriaal) de nacht ingaat. Voor een client ligt de meerwaarde in een ongestoorde nacht. Voorwaarde is wel dat in geval van een calamiteit de zorgaanbieder goed bereikbaar is en snel de nodige zorg kan leveren. Een andere reden is dat er sprake is van personeelstekorten in de wijkverpleging en de zorgaanbieders ervoor kiezen om het beschikbare personeel in te zetten op de onplanbare nachtzorg. Als laatste wordt genoemd dat de planbare nachtzorg relatief duur is omdat de werkzaamheden in de nacht beperkt zijn.
Herkent u de uitleg van zorgorganisaties dat zij onvoldoende financiële middelen krijgen om nachtzorg te leveren? Zo ja, welke rol kan de nieuwe bekostiging, die nu in ontwikkeling is door de NZa, spelen bij een betere beschikbaarheid van nachtzorg?
De nieuwe bekostiging voor de nachtzorg is reeds gereed en per 2022 in werking getreden. Sinds dit jaar kunnen zorgaanbieders en zorgverzekeraars gebruik maken van de prestatie «organisatie en beschikbaarheid van onplanbare avond-, nacht- en weekendzorg». Deze prestatie kan worden gedeclareerd indien de zorgaanbieder hiervoor contractuele afspraken heeft gemaakt met de zorgverzekeraar(s). Er geldt een vrij tarief. Deze prestatie betreft het inrichten en/of onderhouden van een netwerk, infrastructuur en organisatie die ziet op de organisatie en beschikbaarheid van onplanbare avond-, nacht- en weekendzorg. Het betreft geen individueel geleverde zorg. Het is aan partijen om de kosten van onplanbare avond-, nacht- en weekendzorg te verwerken in een integraal tarief of om apart te declareren via deze nieuwe prestatie.
Uit het genoemde rapport van Berenschot blijkt dat de kostendekkendheid van de onplanbare nachtzorg verschillend ervaren wordt doordat dit vraagstuk vanuit verschillende perspectieven wordt bekeken door zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Het is aan zorgverzekeraars en zorgaanbieders om met elkaar het gesprek over de kostendekkendheid aan te gaan. Zorgaanbieders kunnen, door scherp te zijn op het inzichtelijk maken van de kosten voor de organisatie van onplanbare nachtzorg, met voldoende basis het gesprek aan met zorgverzekeraars voor aanvullende financiële afspraken.
Is er bij de nieuwe bekostiging ruimte voor een eerlijke vergoeding voor nachtzorg, wat relatief dure zorg is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Is het uw verwachting dat de gezamenlijke inkoop van de nachtzorg door zorgverzekeringen zal leiden tot een betere beschikbaarheid van nachtzorg? Zo ja, wanneer verwacht u dat dit over heel Nederland de standaard is?
In de Leidraad herkenbare en aanspreekbare wijkverpleging hebben zorgverzekeraars afgesproken met hun inkoopbeleid aan te sluiten op de ontwikkeling om meer samen te werken in de wijk. Wanneer samenwerkingsafspraken zijn gemaakt kopen zij deze zoveel mogelijk in. Ook is in de leidraad vastgelegd dat zorgaanbieders die in de wijk niet samenwerken in principe geen contract krijgen. Samenwerking tussen zorgaanbieders is dé manier om de wijkverpleging in de toekomst toegankelijk te houden. De inzet is dus niet gericht op gezamenlijke inkoop maar op het inkopen van samenwerkende zorgaanbieders. Gezamenlijke inkoop door zorgverzekeraars is niet mogelijk vanwege de private uitvoering van de Zorgverzekeringswet door zorgverzekeraars. Wel is in een aantal regio’s sprake van volgbeleid door zorgverzekeraars. Dat betekent, dat voor procedurele, inhoudelijke en financiële afspraken de zorgaanbieder het gesloten contract met de preferente verzekeraar voorlegt aan de andere zorgverzekeraars. Volgbeleid kan niet afgedwongen worden, er is beleidsvrijheid voor zorgverzekeraars om een andere of geen contractuele relatie aan te gaan met de aanbieder.
De berichten ‘Er vallen doden door slechte gezondheidszorg Sint Eustatius’ en ‘Het ene Nederland is het andere niet’ |
|
Roelien Kamminga (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Jacqueline van den Hil (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten «Er vallen doden door slechte gezondheidszorg Sint Eustatius» en «Het ene Nederland is het andere niet»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat de hospitainer geen adequate medische uitrusting bevatte en ook vanuit een praktisch oogpunt niet bruikbaar was voor het eiland? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het gezondheidscentrum SEHCF op Sint Eustatius had geen isolatiecapaciteit, en de hospitainer was bedoeld als isolatieruimte voor de eerste opvang van Covid-verdachte patiënten zodat de patiëntenstromen gescheiden konden worden. De hospitainer was voorzien van alle medische uitrusting die daarbij nodig was. Vanaf het begin van de pandemie was duidelijk dat bij een ernstiger verloop van een Covid-infectie de patiënten verplaatst zouden worden naar het Sint Maarten Medical Center (SMMC) ziekenhuis op Sint Maarten. Vanaf april 2020 is met ondersteuning van VWS een volledig ingericht intensive care (IC) centrum met gekwalificeerd personeel ingericht voor Covid-patiënten voor Sint Maarten, Saba en Sint Eustatius.
Hoe beoordeelt u het feit dat er geen gekwalificeerd personeel werd meegestuurd met de geleverde hospitainer?
Deze constatering klopt niet. De hospitainer is destijds toegevoegd aan de capaciteit van het ziekenhuis, zie 2. Er was gekwalificeerd personeel in SEHCF en op verschillende momenten tijdens de pandemie is extra personeel naar Sint Eustatius gestuurd. Vanaf het begin zijn er afspraken gemaakt met SEHCF en de lokale GGD dat Sint Eustatius bij een uitbraak op extra personele ondersteuning vanuit Nederland kon rekenen. Sint Eustatius heeft lang een containment strategie gehanteerd waardoor er in die fase weinig tot geen Covid-patiënten waren.
Kunt u het besluitvormingsproces van de benoeming van een nieuwe ziekenhuisdirecteur op Sint Eustatius en de gehanteerde criteria nader toelichten?
Er is geen nieuwe directeur bij SEHCF – zoals gesteld in het artikel – benoemd. VWS, het Openbaar Lichaam St. Eustatius (OLE) en SEHCF hebben destijds een intentieverklaring opgesteld waarin er tijdelijk ondersteuning van een Chief Medical Officer (CMO) is toegevoegd aan het management van het gezondheidscentrum.
Op welke manier zijn stakeholders op Sint Eustatius betrokken bij de benoeming van deze directeur en bij de levering van de hospitainer?
De hospitainer is gestuurd op verzoek van de regeringscommissaris op basis van een bijstandsverzoek. De CMO is aangesteld in samenspraak met de regeringscommissaris en de Raad van Toezicht (RvT) van SEHCF.
Is het mogelijk om een onderzoek te laten doen door gezondheidsexperts om de staat van de gezondheidszorg op Sint Eustatius te laten beoordelen? Zo ja, bent u daartoe bereid?
In algemene zin beoordeel ik de toegankelijkheid, kwaliteit en bereikbaarheid van de zorg in Caribisch Nederland als voldoende tot goed. Desalniettemin zijn er nog op een aantal terreinen achterstanden zichtbaar; nog niet overal is de zorg vergelijkbaar met Europees Nederlands niveau. Tegelijkertijd maken de discussies rondom de medische uitzendingen n.a.v. de recente sterfgevallen op Sint Eustatius duidelijk dat er in de uitvoering van het verwijsproces verbeteringen nodig zijn. In dat licht ben ik bereid om een onderzoek te doen naar de staat van de gezondheidszorg in Caribisch Nederland waarbij gekeken wordt naar de resultaten die bereikt zijn sinds 2010, met aandacht voor de wijze waarop de gezondheidszorg functioneert, welke verbeteringen gewenst zijn en wat er nodig is om door te groeien naar Europees Nederlands niveau qua aanbod en kwaliteit.
Bent u bereid in gesprek te gaan met eilandsraadsleden, eilandgedeputeerden en de gezaghebber met betrekking tot de gezondheidszorg op Sint Eustatius?
VWS heeft zeer regelmatig overleg met de regeringscommissaris en plaatsvervangend regeringscommissaris over de gezondheidszorg. VWS, het OLE en SEHCF hebben een intentieverklaring opgesteld met betrekking tot de verbeteringen van de gezondheidszorg op Sint Eustatius. VWS heeft afgelopen jaar ook gesprekken gevoerd met de eilandsraad van Sint Eustatius.
Hoe beoordeelt u de toegankelijkheid, kwaliteit en bereikbaarheid van de zorg in het Caribisch deel van het Koninkrijk?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw bredere visie met betrekking tot de gezondheidszorg in het Caribisch deel van het Koninkrijk?
Zie 11
Wat is uw reflectie op de aanpak van de coronacrisis in het Caribische deel van het Koninkrijk tot nu toe?
Gedurende de hele pandemie is er intensief contact geweest tussen VWS en de overheids-, de gezondheidsautoriteiten en de ziekenhuizen van de verschillende eilanden in het Caribisch gebied. De gezamenlijke inzet was om de verspreiding van het coronavirus op de eilanden zoveel mogelijk te voorkomen en te beperken. Daarnaast heeft VWS, samen met de landen Curaçao, Aruba en Sint-Maarten, maximale inzet gepleegd om zorg te regelen voor elke inwoner van het Koninkrijk die dat nodig had, zowel Covid-zorg, als reguliere zorg en spoedzorg.
Met regelmatige brieven van de Minister van VWS over de Covid-aanpak is uw Kamer gedurende de gehele periode ook op de hoogte gesteld van de ontwikkelingen rondom de pandemie in het Caribisch gebied. In deze brieven werd uw Kamer op de hoogte gehouden van de epidemiologische ontwikkelingen, de hulp en inzet die daarbij werd geboden om de publieke gezondheid en Covid (IC)ziekenhuiszorg te borgen in het Caribisch deel van het Koninkrijk. Zowel de eilanden van Caribisch Nederland als de autonome landen Curaçao, Aruba en Sint-Maarten hebben ook deelgenomen aan het vaccinatieprogramma zoals dat in Europees Nederland is uitgerold. VWS heeft met een speciaal team, in samenwerking met het RIVM, de ministeries, de openbare lichamen, de afdelingen publieke gezondheid en de ziekenhuizen van alle eilanden in het Caribisch gebied ondersteund waar nodig.
Wilt u de Kamer informeren over het bovenstaande voor de begrotingsbehandeling Koninkrijksrelaties in het najaar van 2022?
Ik zal uw Kamer voor de begrotingsbehandeling 2022 als antwoord op vraag 9 een brief sturen.
De stroperige implementatie van sancties in Nederland |
|
Pieter Omtzigt , Tom van der Lee (GL), Jesse Klaver (GL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
|
|
|
Is er één Minister eindverantwoordelijk voor de implementatie en handhaving van het totale sanctiebeleid in Nederland? Zo nee, draagt dat juist niet bij aan de stroperigheid en onduidelijkheid waarmee Nederland dit oppakt? Bent u bereid dit anders te organiseren?
Nee. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft een coördinerende rol op basis van de Sanctiewet 1977 en stelt de sanctieregelingen vast in overeenstemming met de Minister die het mede aangaat. De ministers die verantwoordelijk zijn voor de onderwerpen die de sancties betreffen hebben tevens verantwoordelijkheid voor de uitvoering en naleving van sancties. Per sanctieregeling wordt de bevoegde autoriteit voor specifieke sanctiemaatregelen aangewezen. De handhaving van sancties is de verantwoordelijkheid van het OM. Hiervoor is de Minister van Justitie en Veiligheid verantwoordelijk.
De nationaal coördinator is bezig met een rapport met aanbevelingen dat medio mei zal worden aangeboden en met uw Kamer zal worden gedeeld. Hierin zal aandacht worden besteed zijn voor aan eventuele aanpassingen aan wet- en regelgeving omtrent naleving en toezicht, evenals de organisatorische verankering van het sanctiebeleid in de rijksoverheid.
Hoe kan het dat het kabinet pas ruim een maand na de oorlog een ontheffing heeft verleend voor de fiscale geheimhoudingsplicht uit art. 67AWR?
Het handhaven van en het toezicht houden op de Sanctiewet 1977 in het algemeen en de Sanctieregeling territoriale integriteit Oekraïne 2014 en de Sanctieregeling Belarus 2006 in het bijzonder is geen taak van de Belastingdienst. Vanzelfsprekend kan de Belastingdienst over informatie beschikken die van belang is voor de bestuursorganen die wel belast zijn met de handhaving en het toezicht. Deze informatie kan de Belastingdienst alleen op verzoek verstrekken mits de fiscale geheimhoudingsplicht daaraan niet in de weg staat. Om in de gevallen waarin om informatie verzocht wordt de fiscale geheimhoudingsplicht geen beletsel te laten zijn, is door de Staatssecretaris van Financiën een ontheffing verleend vooruitlopend op een nadere wettelijke regeling, nadat er eerst advies is gevraagd aan de Landsadvocaat (zie ook antwoord vraag 8). Bovendien zijn met ingang van 5 april jl. de Sanctieregeling territoriale integriteit Oekraïne 2014 en de Sanctieregeling Belarus 2006 aangepast zodat de Belastingdienst desgevraagd ook informatie aan het Kadaster kan verstrekken.
Kunt u het besluit sturen waarmee u een uitzondering gemaakt heeft op art. 67 AWR?
Ja, in de bijlage bij de beantwoording treft u de verleende ontheffing.1 Ontheffing van de geheimhoudingsplicht wordt vrijwel altijd verleend aan de inspecteur of ontvanger. De onderhavige ontheffing van de geheimhoudingsplicht is verleend aan de algemene directeuren van vier organisatieonderdelen van de Belastingdienst, die op grond van artikel 5, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003 zijn aangewezen als inspecteur en ontvanger.
Hoeveel Advance pricing agreements (APA's) en Advance tax rulings (ATR's) zijn er gevonden die een relatie hebben met de personen die op de sanctielijst staan? Zijn al die APA’s en ATR’s overhandigd aan de autoriteiten die de sancties opleggen en uitvoeren? Kunt u dit toelichten?
Alle APA- en ATR-verzoeken vanaf 2014 zijn bekeken. Dit zijn er ruim 6000. Het leverde naar de stand van 9 mei 2022 zes signalen op van mogelijke verbondenheid van vennootschappen met personen die op de EU-sanctielijst staan. Hiervan bleek dat er in vijf gevallen geen sprake is van een uiteindelijk verbonden persoon in de zin van EU-sanctielijst en één geval wordt nog onderzocht. Bij de beoordeling van deze dossiers vindt een analyse plaats naar de omvang van de belangen in relatie tot het verbondenheidscriterium zoals de EU-sanctielijst die kent. Daarbij is getoetst of er sprake is van een aandeelhouderschap van 50% of meer of van doorslaggevende zeggenschap. Dit vergt een handmatige beoordeling.
Om fiscale gegevens aan andere overheidsinstanties te kunnen verstrekken moet de verzoekende instantie een rechtsgrond hebben om de gegevens te kunnen vorderen. Inmiddels is er één verzoek tot verstrekking van gegevens door de Belastingdienst ontvangen en deze verstrekking heeft op 11 april jl. plaatsgevonden. De rechtsgrond voor deze informatieverstrekking is de Sanctieregeling territoriale integriteit Oekraïne 2014 en de Sanctieregeling Belarus 2006.
Kunt u ook verder gaan en zoeken naar alle APA’s en ATR’s die nog van kracht zijn en deze naast de sanctielijst leggen?
Zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven zijn inmiddels alle APA- en ATR-verzoeken vanaf 2014 onderzocht. De kans dat er rulings van vóór 2014 zijn waarbij er én sprake is van een verbonden persoon in de zin van de EU-sanctielijst én de ruling nog van kracht is, is nagenoeg verwaarloosbaar. Nagenoeg alle rulings kennen een looptijd van vier tot vijf jaar.
Betekent het feit dat er vanaf juli 2017 een beëindigingsgrond is in de rulings op het moment dat de tegenpartij op de sanctielijst komt te staan, dat er nog actieve rulings zijn van voor 2017 waarin die beëindigingsgrond niet ingebouwd is? Waarom worden deze dan juist niet nu al onderzocht? Bent u daartoe alsnog bereid?
Er zijn inderdaad actieve APA- en ATR-rulings van voor juli 2017 waarin niet een beëindigingsgrond is opgenomen in relatie tot de vennootschap of haar bestuurders die op de EU-sanctielijst staan. Mede daarom is de Belastingdienst in zijn onderzoek verder in de tijd teruggegaan en zijn alle desbetreffende verzoeken vanaf 2014 onderzocht. De Belastingdienst is alert op de aanvullingen op de EU-sanctielijst en de signalen uit de media en zal blijven bezien of informatie uit de APA- en ATR-dossiers beschikbaar is. De uitgevoerde acties en opgedane ervaring in de afgelopen weken vormen daartoe een goede basis.
Zijn er presentaties gegeven door de Nederlandse overheid over het Nederlandse vestigingsklimaat aan Russische bedrijven, personen en/of overheden, bijvoorbeeld door het Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) of door Nederlandse ambassades? Zijn er dergelijke presentaties gegeven door Nederlandse advieskantoren, gefaciliteerd door de Nederlandse overheid, via ambassades ofwel NFIA ofwel anderszins?
Er zijn verschillende presentatie gegeven, zowel door (onderdelen van) de Nederlandse overheid alsook gefaciliteerd door de Nederlandse overheid (ook via private partijen) over het Nederlandse vestigingsklimaat.
Hoe kan het dat de Belastingdienst eerst nog twee weken heeft moeten wachten op een advies van de Landsadvocaat over de vraag of gegevensdeling over Russische oligarchen wel in lijn is met de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), terwijl gegevensdeling essentieel is in de opsporing? Hoe kunt u dit totale gebrek aan urgentie uitleggen?
De informatie van de Belastingdienst wordt beschermd door de fiscale geheimhoudingsplicht, die slechts in een beperkt aantal situaties doorbroken kan worden. Voor het verwerken van deze informatie, waaronder ook het verstrekken van die informatie valt, moeten de eisen en voorwaarden van de AVG in acht worden genomen. Schending van de fiscale geheimhoudingsplicht is bovendien een strafbaar feit. De Belastingdienst hecht er bijzonder aan zorgvuldig met zijn informatie om te gaan, ook in urgente situaties en juist omdat het verstrekken van de voor de uitvoering van de sancties relevante informatie vergaande gevolgen voor betrokkenen kan hebben. Onderdeel van die zorgvuldige omgang met informatie is geweest dat de Belastingdienst de Landsadvocaat gevraagd heeft of de toen bestaande kaders voldoende waren om de fiscale geheimhoudingsplicht te doorbreken en desgevraagd informatie te verstrekken. Dit zijn complexe vragen waarover de Landsadvocaat zo snel mogelijk advies uitgebracht heeft. Naar aanleiding van dit advies zijn direct aanvullende stappen ondernomen in de vorm van een ontheffing van de fiscale geheimhoudingsplicht en aanpassing van de Sanctieregeling territoriale integriteit Oekraïne 2014 en de Sanctieregeling Belarus 2006.
Kunt u de conceptwijziging voor het uitvoeringsbesluit over de Algemene verordening gegevensbescherming opsturen, inclusief het advies van de Autoriteit Persoonsgegevens?
De conceptwijziging van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 ziet op een aanpassing van artikel 43c waarmee het voor de Belastingdienst (de inspecteur en ontvanger) mogelijk wordt om aan de bestuursorganen die in de Sanctieregeling territoriale integriteit Oekraïne 2014 en de Sanctieregeling Belarus 2006 worden genoemd de gegevens en inlichtingen te verstrekken die nodig zijn voor het uitvoeren van, het handhaven van en het toezicht houden op de sanctieregelgeving. Eerder zijn in dit kader en vooruitlopend op deze regeling reeds ontheffingen verleend van de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en artikel 67 van de Invorderingswet 1990. Met de conceptwijzigingsregeling worden deze ontheffingen bestendigd en verduidelijkt. De conceptwijzigingsregeling ligt op dit moment ter advisering bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). De AP heeft haar advies nog niet uitgebracht. Zodra het advies is ontvangen, zal de Staatssecretaris van Financiën dit onmiddellijk verwerken en de regeling, inclusief het advies van de AP, zo snel mogelijk publiceren. De Staatssecretaris voor Fiscaliteit en Belastingdienst zal u dan een kopie van de regeling sturen.
Wat bekent het precies dat het toezicht en de handhaving van sancties op de terreinen van vastgoed, kunst en erfgoed, het eigendom van bedrijven en niet-financiële dienstverlening op dit moment «nog niet is geregeld», aldus de kabinetsbrief van 1 april1? Vindt hier nu überhaupt geen toezicht en handhaving plaats? Wanneer gaat dit geregeld worden?
In de Sanctiewet 1977 zijn voor de financiële sector toezichthouders aangewezen om toezicht te houden of de administratieve organisatie en interne controles binnen financiële ondernemingen de vereiste waarborgen bevatten die nodig zijn voor de naleving van de Sanctiewet. Voor de genoemde sectoren is dit nog niet het geval. Dat houdt in dat er geen instantie is aangewezen die belast is met het toezicht op naleving van sancties in deze sectoren. In algemene zin geldt de Sanctiewet 1977 echter voor iedereen en is overtreding daarvan een economisch delict. Datzelfde geldt voor het gebod om alle tegoeden en economische middelen van gesanctioneerden te bevriezen en het verbod om alle tegoeden en economische middelen ter beschikking te stellen aan gesanctioneerden in de Europese sanctieverordening. De FIOD en het OM doen onderzoek bij vermoedens van overtreding.
De nationaal coördinator zal medio mei een rapport met aanbevelingen aanbieden dat ook met uw Kamer zal worden gedeeld. Dit zal ook ingaan op mogelijke verbeteringen en wijzigingen omtrent naleving en het toezicht daarop en eventuele wijzigingen in wet- en regelgeving die daarvoor nodig zijn.
Overigens is voor de uitvoering van het toezicht door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) ten aanzien van het eigendom van niet-beursgenoteerde ondernemingen is het Bureau Toezicht Investeringen (BTI) sinds 5 april 2022 aangewezen als toezichthouder.
Waarom kijkt Nederland in de vergelijking met andere landen alleen naar tegoeden bij de financiële sector, terwijl er bijvoorbeeld in Italië al voor bijna een miljard aan goederen is bevroren?
Financiële instellingen hebben de plicht bij de toezichthouders te melden wanneer zij overgaan tot bevriezing. Hierdoor zijn deze cijfers snel inzichtelijk. In de berichtgeving aan uw Kamer wordt eveneens aangegeven wat de resultaten zijn van overig optreden door marktpartijen en overheidsinstanties met betrekking tot de naleving van sancties. Deze resultaten zijn echter niet altijd goed uit te drukken in een monetaire waarde en laten zich dus minder makkelijk vergelijken.
Heeft u überhaupt wel zicht op de sancties ten aanzien van niet-financiële activa? Hoeveel niet-financiële activa zijn er op dit moment in Nederland bevroren door niet-financiële instellingen?
In de kabinetsbrief van 22 april, nr. Min-BuZa.2022.387 is een totaaloverzicht opgenomen van de tot dan toe bevroren tegoeden. Dit geldt voor zowel financiële als niet-financiële activa.
Hoe wordt de naleving van sancties bij niet-financiële instellingen voor niet-financiële activa gewaarborgd?
Voor de uitvoering van het toezicht op de naleving van de sanctieregeling door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) ten aanzien van het eigendom van niet-beursgenoteerde ondernemingen is het Bureau Toezicht Investeringen (BTI) sinds 5 april 2022 aangewezen als toezichthouder.
Het kan zijn dat een bedrijf of aanbestedende dienst, al dan niet ergens in de keten, te maken krijgt met de Europese sanctieregelgeving en stappen moet ondernemen. Bedrijven dienen bijvoorbeeld rechten verbonden aan het aandelenbelang te bevriezen of contracten op te zeggen. Dat betekent dat informatierechten, vergaderrechten, agenderingsrecht, stemrecht en recht op dividend en uitkering uit de reserves verbonden aan deze aandelenbelangen moeten worden bevroren. Ook mag het bestuur van een Nederlandse onderneming geen gevolg geven aan instructies of verzoeken van de aandeelhouder of eigenaar van de onderneming over de vermogensbestanddelen of tegoeden van deze Nederlandse ondernemingen.
Benadrukt moet worden dat bedrijven zelf verantwoordelijk zijn voor het naleven van de sancties. Dat betekent dat zij altijd zelf moeten kijken of zich ergens in hun bedrijf een gesanctioneerde persoon of entiteit bevindt en zelf vervolgens de juiste stappen moeten zetten.
Kan de bevriezing van niet-financiële tegoeden voortaan worden meegenomen in het overzicht? Zo niet, waarom kan dit in andere landen dan wel?
Ja, dit is in de Kamerbrief van 22 april jl. meegenomen in het overzicht.
Hoe kan het dat, hoewel trustkantoren doorgaans niet direct tegoeden aanhouden, in de eerste overzichtstabel van in Nederland bevroren tegoeden (van 14 maart jl.) gemeld werd dat er door trustkantoren geen tegoeden bevroren zijn, terwijl op 31 maart is gemeld dat «trustkantoren [...] circa EUR 227 miljoen hebben bevroren»? Waarom is de bevriezing van vermogensbestanddelen van een doelvennootschap eerst niet en nu wel meegerekend?
Indien er een gesanctioneerde persoon of entiteit geïdentificeerd is moet een trustkantoor tot passende acties overgaan, zoals de sanctiewet voorschrijft. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat een trustkantoor tegoeden of economische middelen moet bevriezen. Het is afhankelijk van het type dienstverlening en de contracten met de zakelijke relatie of er tegoeden en/of economische middelen vatbaar zijn voor bevriezing. Onder «economische middelen» wordt verstaan: activa van enigerlei aard, materieel of immaterieel, roerend of onroerend, die geen tegoeden zijn, maar kunnen worden gebruikt om tegoeden, goederen of diensten te verkrijgen. Voorbeelden zijn het niet meewerken aan acties ten aanzien van pandrechten, het bevriezen van tegoeden op de bankrekening of investeringen bevriezen.
Trustkantoren moeten de bedrijfsvoering zo inrichten dat zij in staat zijn om tijdig na te gaan of er gesanctioneerde personen en/of entiteiten voorkomen in de klantenportefeuille of in de structuren (doelvennootschappen) die ze bedienen. Trustkantoren zijn verplicht het te melden aan DNB als ze een gesanctioneerde persoon of entiteit identificeren. Bij de eerst aangehaalde brief van 14 maart betroffen de meldingen enkel geconstateerde relaties met gesanctioneerde personen en werden er nog geen tegoeden gevonden die vatbaar waren voor bevriezing. Dat was later wel het geval.
Hoeveel vermogen was er op 14 maart al bevroren, doordat trustkantoren als bestuurder van een doelvennootschap vermogensbestanddelen bevroren hadden?
Op 14 maart waren er nog geen meldingen gedaan van bevroren tegoeden door trustkantoren. Indien er een gesanctioneerde persoon of entiteit geïdentificeerd is moet een trustkantoor dit melden. De gesanctioneerde relatie en de eventueel bevroren tegoeden worden gemeld bij DNB, die vervolgens door meldt aan het Ministerie van financiën. Op basis van deze meldingen worden de periodieke overzichten voor de Kamer opgesteld.
Hoe kan een trustkantoor als bestuurder van een doelvennootschap vermogen van die doelvennootschap bevriezen? Hoe kan voorkomen worden dat dit niet gewoon voorkomen wordt door aandeelhouders en/of uiteindelijke belanghebbenden, bijvoorbeeld door de bestuurder te verwijderen?
In hoeverre een trustkantoor tegoeden en/of economische middelen kan bevriezen is afhankelijk van het type dienstverlening en de contracten met de zakelijke relatie. Voortdurende monitoring is een wettelijke verplichting. Vaak zijn bestuurders bevoegd op de bankrekening zodat men beter in staat is om transacties te monitoren. In dat geval kunnen tegoeden op bankrekeningen ook bevroren worden.
Wat betreft de mogelijkheid om een trustkantoor als bestuurder te verwijderen, geldt volgens rechtspraak in algemene zin dat een bestuurder van een gesanctioneerde doelvennootschap niet verwijderd mag worden door aandeelhouders en/of uiteindelijke belanghebbenden.
In hoeverre zorgt het afscheid nemen van Russische klanten door trustkantoren ervoor dat deze trustkantoren niet langer in staat zijn om als bestuurder van de doelvennootschap vermogensbestanddelen te bevriezen? Hoe gaat u dit mogelijke probleem ondervangen in de aanstaande spoedwetgeving?
Indien een trustkantoor afscheid neemt van een Russische klant wordt de zakelijke relatie beëindigd. Het trustkantoor zal niet meer optreden als bestuurder. Het trustkantoor kan nadat afscheid is genomen van een Russische klant dus geen tegoeden meer bevriezen. Het bevriezen van tegoeden geldt alleen voor personen en entiteiten die op de sanctielijst zijn geplaatst. Daar waar het gaat om Russische klanten die niet op de sanctielijst staan, kan het vermogen niet worden bevroren. Bij Russische klanten die wel op de sanctielijst staan, moeten de tegoeden waar het trustkantoor over beschikt worden bevroren. In dat geval mag de zakelijke relatie niet worden beëindigd. Pas als de sanctie op de betrokken persoon wordt opgeheven, is er sprake van een nieuwe situatie en kan het beëindigen van de zakelijke relatie aan de orde zijn.
Welke termijn stelt de sanctiewet om tegoeden te bevriezen? Betekent het feit dat het totaaloverzicht van bevroren tegoeden nog kan wijzigen, dat tegoeden die nu nog niet bevroren zijn maar dat straks wel zijn, en dus voor een wijziging in het totaaloverzicht zorgen, eigenlijk nu direct al en niet pas op een later moment bevroren moeten worden? Wanneer is een dergelijke vertraging een overtreding van de sanctiewet?
Er wordt in de sanctiewet geen termijn genoemd om tegoeden te bevriezen. Europese (sanctie)verordeningen hebben directe werking in de lidstaten van de EU. Bevriezing kan vanaf het moment van inwerkingtreding van de Europese verordening plaatsvinden. Een overtreding van een gebodsbepaling uit de Europese verordening is strafbaar op het moment dat de nationale sanctieregeling de overtreding van die gebodsbepaling strafbaar stelt. Na de inwerkingtreding van sancties halen financiële instellingen de nieuwe lijst namen door het eigen systeem. Dit kan hits opleveren die nader moeten worden onderzocht, vanwege vermoedens van verbondenheid met een persoon of entiteit op de lijst. Bij nader onderzoek kan blijken dat een bevriezing terecht is, maar ook dat het vermoeden van verbondenheid ongegrond blijkt. Dit kan fluctuaties in de hoogte van het totale aantal bevroren tegoeden teweegbrengen. Het feit dat een melding later plaatsvindt is dus niet direct een overtreding van de sanctiewet. Wel worden gedurende een onderzoek de middelen vastgehouden totdat het onderzoek is afgerond en definitief vaststaat of bevriezing aan de orde is.
Staat de Russische Federatie zelf ook op de sanctielijst? Zo ja, betekent dit dat diensten aan de Russische Federatie zelf, zoals door advocatenkantoren aan de Zuidas, ook verboden worden? Zo nee, bent u bereid ervoor te pleiten ook Rusland zelf op de lijst te zetten?
Het plaatsen van de Russische Federatie als geheel op de EU-sanctielijst zou hoogstwaarschijnlijk tot onvoorziene gevolgen leiden. Dit komt doordat de reikwijdte van een dergelijke maatregel zeer breed is en niet met zekerheid valt te zeggen wat er wel en niet onder valt. Plaatsing van de Russische Federatie als geheel op de sanctielijst zou bovendien tot een de facto totaalembargo leiden en zeer verstrekkende economische en humanitaire gevolgen hebben voor zowel de lokale bevolking als EU-lidstaten en -burgers. Daarmee staat het op gespannen voet met het uitgangspunt van Nederland en de EU dat sancties proportioneel dienen te zijn en de bevolking zoveel mogelijk dienen te ontzien. Als kernelement van de aangenomen sanctiepakketten tegen Rusland zijn concrete onderdelen van de Russische staat, zoals staatsbedrijven, evenals aan de Russische staat verbonden personen zoals politici, ambtenaren, militairen en oligarchen op de sanctielijst geplaatst. Nederland pleit ervoor dat dergelijke maatregelen ook deel uitmaken van aanvullende sanctiepakketten.
Erkent u dat het vorige kabinet, in tegenstelling tot wat u beweert in de beantwoording op Kamervragen van de leden Klaver en Van der Lee2 geen reactie heeft gegeven op het rapport van de Commissie doorstroomvennootschappen, maar enkel een samenvatting van het rapport, en daarbij aangegeven heeft dat een reactie juist aan dit kabinet is? Welke deadline geeft u zichzelf om de Kamer te informeren over hoe u wilt omgaan met de adviezen van de Commissie Doorstroomvennootschappen?
Het rapport van de Commissie doorstroomvennootschappen is aan het vorige kabinet aangeboden terwijl het kabinet demissionair was. In de kabinetsreactie van het vorige kabinet worden de bevindingen van het rapport daarom enkel bezien in het licht van de reeds genomen maatregelen. De aanbevelingen van de Commissie Doorstroomvennootschappen worden op dit moment bestudeerd in samenhang met internationale ontwikkelingen op dit vlak, waaronder het Europese richtlijnvoorstel om misbruik van doorstroomvennootschappen tegen te gaan.4 In de fiscale beleids- en uitvoeringsagenda wordt uitgebreid ingegaan op de beleidsinzet op het gebied van belastingontwijking. Hierin wordt inhoudelijk op de aanbevelingen van de Commissie Doorstroomvennootschappen gereageerd. De fiscale beleids- en uitvoeringsagenda zal later dit voorjaar met uw Kamer worden gedeeld.
Ziet u aanleiding om het proces om tot een inzet te komen ten aanzien van hoe om te gaan met de aanbevelingen van de Commissie Doorstroomvennootschappen, te versnellen? Zo ja, hoe wordt deze deadline dan naar voren gehaald? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 21.
Kunt u aangeven of u bereid bent om te pleiten voor een «global asset registry»? Heeft u hier zelf ook een mening over, los van het feitelijke gegeven dat de Europese Commissie op dit moment een onderzoek doet naar de haalbaarheid? Bent u bereid om los van die haalbaarheid te zeggen, dat als dit inderdaad haalbaar blijkt te zijn, dit iets is dat u steunt?
Het kabinet heeft nog geen mening gevormd over een eventueel Global Asset Registry. Het kabinet zal zich hierover buigen op het moment dat de resultaten van de haalbaarheidsstudie bekend worden.
Op welke manier wordt het faciliteren van geldstromen van geopolitieke opponenten, zoals Rusland, als separate dimensie van de onwenselijkheid van de trustsector in Nederland, meegenomen in het onderzoek naar de voor- en nadelen van de trustsector? Bent u het met ons eens dat deze geopolitieke dimensie een uiterst relevante is in de beoordeling van de wenselijkheid van een verbod op trustdienstverlening?
In het onderzoek naar de toekomst van de trustsector wordt gekeken naar de integriteitsrisico’s die spelen bij trustdienstverlening. Het faciliteren van onwenselijke geldstromen zal in dit kader zeker aan de orde komen in het onderzoek. De geopolitieke dimensie is relevant voor het faciliteren van onwenselijke geldstromen door trustkantoren.
Overigens wil het kabinet niet wachten op het onderzoek als het gaat om maatregelen aan cliënten gevestigd of woonachtig in Rusland. Daarom heeft het kabinet op 14 april jl. een wetsvoorstel bij uw Kamer ingediend om trustdienstverlening aan cliënten gevestigd of woonachtig in Rusland te verbieden.
Vindt u het wenselijk dat anderen dan financiële instellingen die kunnen beschikken over vermogen van gesanctioneerden, bevriezingen niet hoeven te melden? Maakt dit het niet zeer moeilijk, zo niet onmogelijk, om de naleving van de sanctiewet in die gevallen te controleren? En bent u bereid om anderen dan financiële instellingen alsnog op te roepen bevriezingen te melden, ook om de alertheid te vergroten?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 10 zal de nationaal coördinator medio mei een rapport met aanbevelingen aanbieden dat ook met uw Kamer zal worden gedeeld. Dit zal ook ingaan op mogelijke verbeteringen en wijzigingen omtrent naleving en het toezicht daarop en eventuele wijzigingen in wet- en regelgeving die daarvoor nodig zijn. Daarbij moet ook oog worden gehouden voor de administratieve last die een meldplicht kan meebrengen voor ondernemers in het MKB.
Wat gaat u, ook in Europees verband, doen om het sanctielek te dichten als twee of meer gesanctioneerden samen meer dan 50% van de aandelen hebben in een vennootschap, omdat deze aandelenbelangen niet opgeteld mogen worden?
Naar aanleiding van navraag door lidstaten heeft de Europese Commissie nieuwe guidance uitgebracht waarin wordt gesteld dat opgeteld vermogen van gesanctioneerden dat gezamenlijk uitkomt boven de 50% ook valt onder de reikwijdte van EU-sancties.
Kunt u aangeven waarom het nog langer wenselijk is dat Russische oligarchen die (nog) niet op de sanctielijst staan, onbelast vermogen kunnen wegsluizen naar Saoedi-Arabië en/of de Verenigde Arabische Emiraten? Waarom ziet Nederland hier eenzijdig af van de heffing van dividendbelasting?
Uit de vraagstelling blijkt niet duidelijk op welke situatie wordt gedoeld. Daarom zal de beantwoording van deze vraag in het algemeen ingaan op de heffing van Nederlandse dividendbelasting. Dividendbelasting wordt geheven van aandeelhouders over de opbrengsten die zij behalen uit aandelen in een lichaam dat in Nederland is gevestigd. De dividendbelasting wordt ingehouden door het in Nederland gevestigde lichaam. Het tarief is 15%.
Ook op dividenden die worden uitgekeerd aan een buitenlandse aandeelhouder die een portfoliobelang5 heeft in een Nederlandse vennootschap wordt Nederlandse dividendbelasting geheven. Deze buitenlandse aandeelhouder kan zowel een buitenlandse natuurlijke persoon als een buitenlands lichaam zijn. Een andere vraag is of de Nederlandse dividendbelasting bij de (uiteindelijke) buitenlandse portfoliobelegger als last neerslaat. Dit hangt af van verschillende factoren, zoals de belastingwetgeving in het woon- of vestigingsland van de aandeelhouder, de regelingen in een eventueel belastingverdrag tussen Nederland en het woon- of vestigingsland van de aandeelhouder, en of de aandeelhouder de Nederlandse aandelen rechtstreeks houdt dan wel dat een belegger participeert in een beleggingsfonds dat Nederlandse aandelen houdt. Ook speelt een rol dat de buitenlandse aandeelhouder in bepaalde gevallen aanspraak kan maken op een teruggaaf van Nederlandse dividendbelasting.6 Indien geen mitigerende regeling van toepassing is, geldt dat de ingehouden dividendbelasting (15%) voor de buitenlandse portfoliobelegger als een eindheffing fungeert. Dit zal vaak het geval zijn voor buitenlandse portfoliobeleggers.
Voor dividenduitkeringen binnen concernverband (deelnemingsdividenden7) geldt over het algemeen een inhoudingsvrijstelling. Een dergelijke vrijstelling is internationaal geaccepteerd en gebruikelijk om dubbele belasting te voorkomen. Deze inhoudingsvrijstelling is niet onverkort van toepassing en geldt – naast puur nationale situaties – alleen in relatie tot EU/EER-landen of verdragslanden. Met Rusland is er op dit moment geen geldend belastingverdrag. Dit betekent dat deelnemingsdividenden die stromen van Nederland naar Rusland altijd onderworpen zijn aan Nederlandse dividendbelasting. Maar ook in de situatie dat wel sprake is van deelnemingsdividenden naar een EU/EER- of verdragsland (bijvoorbeeld Verenigde Arabische Emiraten en Saudi-Arabië), kan de toepassing van de inhoudingsvrijstelling worden beperkt. Dit is bijvoorbeeld het geval bij misbruiksituaties. Daarvan is sprake als de buitenlandse aandeelhouder het belang in de Nederlandse lichaam houdt met als hoofddoel of een van de hoofddoelen om de heffing van belasting bij een ander te ontgaan en er sprake is van een kunstmatige constructie of transactie.
Kunt u toelichten op welke manier het belastingverdrag tussen Nederland en Cyprus dat op 1 juni 2021 gesloten is, de mogelijkheden voor vermogende Russen, die veel van Cyprus als doorvoerhaven van geld gebruikmaken, om via belastingontwijkingsconstructies geld vanuit en naar Nederland toe te schuiven, vergroot?
Het belastingverdrag dat op 1 juni 2021 tussen Nederland en Cyprus is gesloten, leidt er niet toe dat de mogelijkheden voor vermogende Russen om via belastingontwijkingsconstructies geld vanuit en naar Nederland te schuiven, worden vergroot.
Het belastingverdrag tussen Nederland en Cyprus (hierna: «het Verdrag») is gebaseerd op het Nederlands verdragsbeleid zoals uiteengezet in de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 20118 (hierna: «NFV 2011»). Tijdens de onderhandelingen heeft Nederland steeds ingezet op het tegengaan van oneigenlijk gebruik en misbruik van het Verdrag. Het Verdrag bevat dan ook de maatregelen waarvan in de BEPS-rapporten is geconcludeerd dat deze minimaal nodig zijn om verdragsmisbruik op een adequate manier te bestrijden (onderdeel van de zogenoemde «minimumstandaard»). Belastingontwijkingsconstructies worden in het Verdrag voorkomen o.a. doordat een algemene bepaling is opgenomen die verdragsmisbruik beoogt te bestrijden. Op grond van deze bepaling worden verdragsvoordelen in beginsel niet toegekend wanneer het verkrijgen van het verdragsvoordeel één van de voornaamste redenen was voor een constructie of transactie die tot dit voordeel heeft geleid.
Wat zijn de overwegingen om enkel een inspanningsverplichting voor cliëntenonderzoek in de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) te hebben, en geen resultaatverplichting? Bent u bereid in het licht van de acute crisis te onderzoeken of de Wwft op dit punt aangescherpt kan worden?
De Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme(Wwft) verplicht banken en andere Wwft-instellingen o.a. tot het verrichten van cliëntenonderzoek. Deze verplichting dient ertoe te voorkomen dat de dienstverlening van een Wwft-instelling wordt gebruikt voor witwassen of terrorismefinanciering en houdt in dat Wwft-instellingen bepaalde cliëntenonderzoeksmaatregelen dienen te treffen. Een Wwft-instelling dient het cliëntenonderzoek risicogebaseerd in te richten. Het cliëntenonderzoek moet zijn afgestemd op het risico op witwassen en terrorismefinanciering, welk risico o.a. afhangt van de te leveren dienst of het gevraagde product, zodat het cliëntenonderzoek per geval kan verschillen. De Wwft schrijft dan ook niet (per geval) voor hoe het cliëntenonderzoek moet worden verricht, maar wel dat het tot bepaalde, in de Wwft genoemde, resultaten dient te leiden, waaronder de identificatie van de cliënt, de identificatie van de uiteindelijk belanghebbende van de cliënt en de vaststelling van het doel en de beoogde aard van de zakelijke relatie. De resultaten van het cliëntonderzoek en de documentatie die daarbij gebruikt wordt moeten worden vastgelegd. Indien die resultaten niet worden behaald mag een Wwft-instelling een zakelijke relatie niet aangaan c.q. een transactie niet uitvoeren voor een cliënt. Er is dus wel degelijk sprake van een resultaatsverplichting.
Op basis waarvan schat u in dat er slechts in een beperkt aantal gevallen bestuurders of hun vennootschappen later dan 2017 op de sanctielijst gezet zijn? Is dat aantal juist door de recente sanctiegolf niet vrij groot? En is in deze gevallen de automatische beëindigingsgrond niet getriggerd? Kan dat niet anders?
De verwachting was gebaseerd op de inschatting van experts op het gebied van de rulings bij de Belastingdienst. Uit feitelijk onderzoek in de dossiers is dit ook naar voren gekomen. Zoals ook in antwoord 4 is aangeven, zijn inmiddels alle APA’s en ATR’s vanaf 2014 onderzocht. Dit leverde 6 signalen op, waarvan bij 3 gevallen geen verbondenheid conform de EU-sanctieregelgeving is geconstateerd en er 3 dossiers nog in onderzoek zijn. Desgewenst kan de Belastingdienst in een technische briefing aan uw Kamer een nadere toelichting geven over relevante beschikbare informatie bij de Belastingdienst voor de uitvoering van de sanctieregelgeving.
Hoe kan het dat de Belastingdienst informatie over fiscale aangelegenheden van gesanctioneerde personen lang niet altijd paraat heeft, of dat deze informatie achterhaald is?
De Belastingdienst beschikt over informatie die voor de belastingheffing van belang is. Deze informatie is grotendeels afkomstig uit belastingaangiften, renseignementen en onderzoeken. De informatie wordt meestal ruim na afloop van een belastingjaar ingediend en is daarom bijna per definitie niet actueel. Daarnaast wordt opgemerkt dat de aangiften vennootschapsbelasting meestal geen gedetailleerde informatie over bezittingen van de betreffende rechtspersoon bevatten. De aangiften bevatten weliswaar informatie over de directe aandeelhouders van een vennootschap maar niet over de uiteindelijke gerechtigde, de ultimate beneficial owner (UBO). De verbondenheid van Nederlandse rechtspersonen met personen op de EU-sanctielijst kan daarom vaak niet of niet eenvoudig worden vastgesteld, zeker als gebruik wordt gemaakt van verhullende structuren. De Belastingdienst heeft doorgaans geen informatie over veranderingen in de juridische structuur in de periode tussen het einde van het belastingjaar en het indienen van de aangifte, tenzij dit onderdeel is geweest van recent vooroverleg. Het handhaven van en het toezicht houden in het kader van de Sanctiewet 1977 is geen taak van de Belastingdienst. De Belastingdienst heeft dan ook geen bevoegdheden om met het oog hierop informatie op te vragen.
Wat is het verschil tussen de taakgroep, de stuurgroep en de sanctie-eenheid?
De sanctie-eenheid komt voort uit de extra financiering die is vrijgemaakt voor sanctiecapaciteit bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken met een amendement op de begroting van dat ministerie tijdens de meest recente begrotingsbehandeling. Dit betreft een structurele uitbreiding van de capaciteit bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken en is bedoeld voor de ontwikkeling van nieuwe sanctiemaatregelen. Hiervoor wordt momenteel geworven, dus deze is nog niet operationeel.
De stuurgroep is een wekelijks hoog-ambtelijk overleg van alle bij sanctienaleving betrokken departementen en instanties. De taakgroep brengt alle betrokken departementen en instanties op werkniveau bij elkaar en brengt knelpunten in kaart, identificeert verbeterpunten en voert deze uit.
Kunt u een organogram toesturen met de relatie tussen de Nationaal Coördinator, de stuurgroep, de taakgroep, de sanctie-eenheid, en andere relevante entiteiten in de governance van het uitvoeren/implementeren/handhaven van de sancties, wie hierin vertegenwoordigd zijn, en hoe deze organen zich in de verantwoordelijkheid tot elkaar verhouden?
Kunt u de wettelijke bevoegdheden en verantwoordelijkheden (inclusief vindplaats) geven voor de Nationaal Coördinator sanctiebeleid, de stuurgroep, de taskforce en de sanctie-eenheid? Kunt u heel precies aangeven wie voor welk besluit verantwoordelijk is?
De nationaal coördinator is een ambtenaar van het Ministerie van Buitenlandse Zaken met een tijdelijk contract en een taak. Zijn taken zijn vastgelegd in een Terms of Reference document dat geen wettelijke bevoegdheden toekent. De belangrijkste taken zijn het oplossen van knelpunten, monitoring van communicatie over de voortgang van naleving en handhaving van sancties, zorgdragen voor betere coördinatie en informatie-uitwisseling, bevorderen van actieve opsporing en handhaving, het voorzitten van de rijksbrede stuurgroep, het leiden van de taakgroep en deelname aan internationale overleggen.
In het antwoord op vraag 32 wordt ingegaan op de verschillende verantwoordelijkheden van de taakgroep en de stuurgroep. De sanctie-eenheid wordt zoals gezegd nog gevormd. Besluitvormingsbevoegdheid berust bij de Minister van Buitenlandse Zaken.
Kunt u een precies overzicht geven van alle ministeries, agentschappen, ZBO’s, etc. die een taak hebben bij het uitvoeren, opleggen en afdwingen van sancties?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 13 is de naleving van sancties in verschillende sectoren en het toezicht daarop weergegeven in de kabinetsbrief van 22 april, nr. Min-BuZa.2022.387.
Wat heeft de nationaal coördinator sinds zijn komst strakgetrokken in de operationele uitvoering van de implementatie van de sancties?
Door een nieuwe sanctieregeling is gegevensuitwisseling mogelijk gemaakt tussen Belastingdienst, KvK, Kadaster, EZK (Bureau Toetsing Investeringen). Met terugwerkende kracht (sinds het instellen van de sancties) is daarmee geverifieerd dat er met huidige informatie geen zaken gemist zijn in sanctienaleving.
Ook zijn de eerste bijeenkomsten van het Datateam sancties georganiseerd met 20+ organisaties om bovenstaande mogelijk te maken.
Ten slotte hebben de inspanningen geleid tot een scherper beeld van langere-termijntaken voor behoeftes en verbeterpunten omtrent toezicht, handhaving en eventuele nieuwe regelgeving. De coördinator biedt medio mei zijn rapport aan, dat ook met uw Kamer zal worden gedeeld.
Kunt u aangeven in het internationale overzicht dat u naar de Kamer gaat sturen over het vergelijk van het succes van de implementatie van sancties, hoeveel procent van het totale gesanctioneerde vermogen dat in landen gestald staat, en het totale gesanctioneerde vermogen dat in landen bevroren is, daadwerkelijk bevroren is?
Deze informatie is helaas niet beschikbaar.
Wat wordt bedoeld met «Met betrekking tot het toezicht op de naleving van de sanctieregelgeving door advocaten en notarissen wordt in samenwerking met de Minister voor Rechtsbescherming gewerkt aan een noodzakelijke wettelijke regeling» uit de brief van 6 april3? Welke wettelijke grondslag is er nu niet en waarom was die er niet? Wat gaat daardoor nu mis? Wordt er in de tussentijd al verzocht dat notarissen en advocaten handelen in lijn met wat later geborgd zal worden door de noodzakelijke wettelijke regeling?
De Europese sanctieverordeningen hebben na inwerkingtreding rechtstreekse werking binnen Nederland en zijn daardoor op iedereen in Nederland van toepassing, ook op advocaten en notarissen. Advocaten en notarissen zijn dus verplicht de afkondigde sancties na te leven. De Sanctiewet 1977 geeft de bevoegdheid om voor de naleving van de Europese sanctieverordening nationale regels te stellen bij ministeriële regeling in zogeheten sanctieregelingen. De Sanctiewet 1977 en de daarop gebaseerde sanctieregelingen bepalen dat het niet naleven daarvan, inclusief omzeiling, een strafbaar feit is. Het OM kan dan besluiten tot opsporing en vervolging. Daarnaast geldt dat advocaten en notarissen geen medewerking mogen verlenen aan het ontduiken van sancties door cliënten op grond van artikel 7.3 van de Verordening op de advocatuur (Voda) en artikel 21 van de Wet op het notarisambt (Wna). Op de naleving van laatstgenoemde regelingen wordt toezicht uitgeoefend conform de Advocatenwet en de Wna. Daarnaast is de advocaat of notaris tuchtrechtelijk aanspreekbaar.
Zowel de Nederlandse orde van advocaten (NOvA) als de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) hebben de afgelopen weken hun leden geattendeerd op het naleven van de Sanctieregelgeving.
Er is dus geen enkele twijfel mogelijk over het feit dat alle geboden en verboden in de Europese en nationale sanctieregels ook gelden voor advocaten en notarissen. Op dit moment is er echter geen wettelijke grondslag voor advocaten en notarissen om te melden dat zij tegoeden van gesanctioneerde (rechts)personen en entiteiten hebben bevroren. Die wettelijke grondslag is noodzakelijk omdat bij het melden van bevroren tegoeden advocaten en notarissen hun geheimhoudingsplicht moeten doorbreken (artikel 11a van de Advocatenwet respectievelijk artikel 22 van de Wet op het notarisambt). Ook in de EU-Verordening 269/2014 is voor wettelijke geheimhouders, zoals advocaten en notarissen, een uitzondering gemaakt op de verplichting om alle informatie die de naleving van de sancties vergemakkelijkt, waaronder rekeningen en bedragen, te melden bij de bevoegde autoriteit in een lidstaat.10 Doordat advocaten en notarissen nu geen melding kunnen doen van bevroren tegoeden is het op dit moment niet bekend of, en zo ja hoeveel, tegoeden zij hebben bevroren. Dat inzicht vindt het kabinet noodzakelijk en wenselijk en om die reden is afgelopen week een verzoek naar Brussel gestuurd om de uitzondering in die EU-verordening te laten vervallen. In dat geval kan de meldplicht in een sanctieregeling worden geregeld. Los daarvan wil ik samen met de Minister voor Rechtsbescherming bezien of ook in een Nederlandse wet een plicht wordt opgenomen voor advocaten en notarissen om melding te maken van bevroren tegoeden.
Bent u ervan overtuigd dat er genoeg FTE’s zijn vrijgemaakt voor de coördinatie van de implementatie van sancties? Is 1 FTE per relevant departement genoeg? Waarom?
Voor coördinatie is één aanspreekpunt per relevant departement voldoende. Met de uitvoering en naleving van sancties zijn meer FTE’s gemoeid. Het is niet de bedoeling van de taakgroep om het werk dat al gedaan wordt binnen de betrokken departementen en instanties te dupliceren.
In hoeverre zijn er de afgelopen tijd overschrijvingen geweest van de nationaliteit van boten en vliegtuigen in het Koninkrijk, bijvoorbeeld van de Russische of Cypriotische vlag naar de vlag van de Marshall-eilanden? Erkent u dat dit een mogelijke «loophole» is, waarmee sancties ontweken kunnen worden?
In de afgelopen maanden is er geen luchtvaartuig waarop de sancties van toepassing zijn uit een van de luchtvaartregisters van het Koninkrijk uitgeschreven. Het omvlaggen van schepen van de ene naar de andere vlaggenstaat vindt veelvuldig plaats volgens internationale afspraken. Het omvlaggen wordt niet op een centrale plek bijgehouden. In het kader van het vijfde sanctiepakket brengt de Kustwacht samen met een aantal andere Europese landen in kaart welke schepen op het moment van het begin van het conflict in Oekraïne onder Russische vlag voeren. Schepen die op en vanaf 24 februari onder de Russische vlag varen zijn namelijk onder het havenverbod komen te vallen en mogen niet worden toegelaten tot Europese havens. Het omvlaggen van een schip is daardoor met terugwerkende kracht geen aantrekkelijke manier om de sancties te ontwijken.
Bent u bereid financiële instellingen op te roepen in het naleven van de sancties grote voorzichtigheid en terughoudendheid te betrachten? Bent u het met ons eens dat het onwenselijk zou zijn als er financiële instellingen zijn die hier opportunistisch in zouden opereren?
Het is van belang dat de sanctiewetgeving adequaat wordt nageleefd. Dit betekent dat de reikwijdte van de sanctiewet goed wordt toegepast. Sancties worden gericht ingezet en hebben verstrekkende gevolgen voor de betrokkenen. Het is van belang dat financiële instellingen niet meer doen dan de sanctiewet eist. Dat zou geen doel treffen. Van financiële instellingen en trustkantoren wordt verwacht dat zij na uitvaardiging van sancties hun klantenbestand screenen en in geval een signaal over een gesanctioneerde persoon of entiteit naar boven komt, zorgvuldig onderzoek doen of daadwerkelijk sprake is van een relatie met een gesanctioneerde en vervolgens zo nodig tegoeden bevriezen.
Over de wijze van toepassing van de Europese verordening en het beoordelen of bijvoorbeeld een entiteit onder controle staat van gesanctioneerde personen, heeft de Europese Commissie guidance gepubliceerd. Ook gaat de Commissie in op verschillende manieren waarop bevroren kan worden. Het Ministerie van Financiën werkt daarnaast aan updates van de leidraad over toepassing van de sanctieregelgeving.
Waarop is de verwachting gebaseerd dat de goederenstroom met Rusland in de loop van de tijd weer zal toenemen, zeker als nog hevigere sancties bepaald niet uit de sluiten zijn?
Het is te vroeg om vooruit te lopen op hoe de goederenstroom naar Rusland zich zal gaan ontwikkelen. De ervaringen van eerder ingestelde sancties leert dat direct na het instellen van sancties de omvang van de goederenstroom daalt en dat bedrijven op termijn weer gaan kijken naar de mogelijkheden binnen de kaders van de geldende sancties.
Kunt u meer zeggen over de 137 miljoen euro die de FIOD in beslag heeft genomen, omdat overtreding van de sanctiewet dreigde?
Op vrijdag 18 maart 2022 heeft er een snelle interventie plaatsgevonden door de FIOD en het Openbaar Ministerie (OM) vanwege het mogelijk overtreden van de Sanctiewet. Op meerdere bankrekeningen toebehorend aan een rechtspersoon gelieerd aan een natuurlijk persoon die recentelijk is gesanctioneerd (i.v.m. de oorlog tussen Rusland en Oekraïne) is strafvorderlijk beslag gelegd. Ook zijn op die dag tegoeden op een aantal andere bankrekeningen door de betrokken financiële instelling bevroren. Het strafvorderlijk beslag behelst een bedrag van 137 miljoen euro. Aanleiding voor het leggen van het beslag is een melding van de Financial Intelligence Unit (FIU).
Kunt u deze vragen één voor één en binnen twee weken beantwoorden?
Binnen twee weken is helaas niet gelukt.