Het bericht ‘Woningbouw loopt vast: kopers én bouwers haken af’ |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Woningbouw loopt vast: kopers én bouwers haken af» uit De Telegraaf?1
Ja.
Wat is de prognose van het aantal op te leveren nieuwbouwwoningen in 2023?
In 2022 zijn 74.217 woningen toegevoegd door nieuwbouw (CBS – voorlopige cijfers). Prognoses vanuit verschillende organisaties (bijvoorbeeld de prognoses van EIB2, banken en de NVM) lopen uiteen en zijn met onzekerheden omgeven. Samen met medeoverheden, marktpartijen werken we eraan om de productie te verhogen. Hierover maken we afspraken in de woondeals, heb ik een plan van aanpak opgesteld over het versnellen van processen en procedures, zijn er financiële regelingen, zoals de WBI om de woningbouwproductie te stimuleren en wordt geïnvesteerd in een groot aantal locaties via de MIRT afspraken (6 miljard euro in woningbouw en infrastructuur en 1,6 miljard in versnellingsmaatregelen). Ik heb uw Kamer hierover op 7 februari 2023 geïnformeerd.3 Over de prognoses over 2023 en verder, informeer ik uw Kamer medio dit jaar.
Wat is het effect van overheidsmaatregelen, zoals de regulering van de middenhuur, voor de woningbouwprojecten die enerzijds binnenkort van start gaan en die anderzijds nog moeten worden ontwikkeld?
Door de regulering van het middensegment bepaalt het woningwaarderingsstelsel (WWS) per 2024 voor woningen tot 187 de maximale huurprijs. Woningen die op basis van punten in het middensegment thuishoren, maar nu een hogere huurprijs hebben, zullen dan bij een nieuwe verhuring hun prijs moeten verlagen. Voor nieuwbouw geldt dat er voor de start van de bouw rekening wordt gehouden met een bepaalde huurprijs. Door de regulering kan het zijn dat een woning voor minder verhuurd kan worden dan hetgeen waar de ontwikkelaar rekening mee had gehouden. Het geïsoleerde effect van de regulering is echter niet eenduidig te bepalen. Ook andere factoren, zoals de ontwikkeling van de rente en bouwkosten beïnvloeden de nieuwbouw.
Ondanks de regulering moet het voldoende aantrekkelijk blijven om te investeren in nieuwbouw. Hier heb ik bij de vormgeving van de regulering veel aandacht voor gehad. Zo heb ik ervoor gekozen om het WWS te moderniseren, zodat de kwaliteit van een woning beter wordt gewaardeerd en het stelsel beter aansluit bij de kwaliteit van middenhuurwoningen die nu gebouwd worden. Een onderdeel van deze moderniseringsslag is dat betere energielabels meer punten krijgen en slechtere energielabels aftrekpunten. Daarnaast wil ik een tijdelijke opslag invoeren voor nog op te leveren nieuwbouwwoningen ter hoogte van 5% op de maximale huurprijs voor 10 jaar. Uitgangspunt is dat dit geldt voor middenhuurwoningen die worden opgeleverd na 1 januari 2024 en waarvan de bouw gestart is voor 1 januari 2025.4 Deze opslag moet helpen om dat geplande projecten door te kunnen laten gaan. Daarna acht ik het redelijk dat partijen hebben kunnen anticiperen op de regulering.
Welke verklaring heeft u voor het feit dat grote institutionele beleggers Nederland op dit moment volledig links zouden laten liggen ten aanzien van de bouwopgave, terwijl deze beleggers juist nodig zijn om de woningmarkt vlot te trekken met hun investeringen in grote woningbouwprojecten?
Ik deel de opvatting dat ook beleggers nodig zijn voor de woningbouw. Tegelijkertijd deel ik uw opmerking niet dat grote institutionele beleggers Nederland op dit moment volledig links zouden laten liggen. Samen met gemeenten en provincies neem ik de regie op woningmarkt. In de regionale woondeals wordt de woningbouwprogrammering tot en met 2030 afgesproken door provincie, gemeenten en Rijk. Om deze aantallen woningen te realiseren zullen gemeenten de instrumenten die ze daarvoor hebben ook moeten inzetten. Zij moeten daarbij nauw samenwerken met marktpartijen. Daarin worden ook plannen gemaakt voor middenhuur die ook door institutionele beleggers moeten worden gerealiseerd.
Bent u het met de stelling in het artikel eens dat het niet slim is om vooral de focus te leggen op gestapelde bouw in binnensteden? Zo nee, waarom bent u het hier niet mee eens?
Om de woningbouwopgave te realiseren moeten alle kansrijke locaties benut worden: binnenstedelijk en buitenstedelijk. Om aan te sluiten bij de woonbehoefte worden er daarbij zowel eengezinswoningen gebouwd als gestapelde woningen: zowel binnenstedelijk als aan randen van steden en dorpen. Volgens gegevens van ABF betreft ongeveer 51% procent van de woningen eengezinswoningen en 49% appartementen. Om de woningbouwbouwdoelstelling van 900.000 woningen tot en met 2030 te halen is het vooral van belang om overal kansrijke locaties te ontwikkelen: binnenstedelijk én buitenstedelijk. Zie ook mijn brief aan uw Kamer van 7 februari 2022 over de ontwikkeling van (grootschalige) woningbouwlocaties.5
Onderschrijft u dat er meer kansen liggen voor buitenstedelijk bouwen, mede gelet op het feit dat binnenstedelijke projecten gevoelig zijn voor economische fluctuaties?
Ik constateer dat woningbouw voor alle locaties ingewikkelder wordt vanwege stijgende bouwkosten, gebrek aan menskracht en marktomstandigheden die veranderen. Dat geldt zowel voor binnenstedelijke als buitenstedelijke locaties. Zo kan er bij buitenstedelijke ontwikkelingen ook sprake zijn van complexiteit vanwege een samenhang van ruimtelijke opgaven zoals, infrastructuur, water en bodem, ligging in de nabijheid van natuurgebieden, of nabij windparken. Daarom is mijn inzet gericht op versnelling van de woningbouw, op zowel grote en kleinere locaties die snel te realiseren zijn, in de stad en aan de randen van gemeenten. De potentie van buitenstedelijke locaties wordt nu ook al benut. ABF raamt dat 35 à 40% van de huidige woningbouwplannen buiten bestaand bebouwd gebied ligt.
Ik wil buitenstedelijke locaties benutten zonder daarbij afbreuk te doen aan de uitgangspunten rondom zuinig ruimtegebruik en de bescherming van belangen zoals landschap en natuur. In dat verband is ook de Ladder voor duurzame verstedelijking van belang. Zoals in mijn brief van 7 februari aangegeven, wordt onderzoek gedaan naar de werking van de Ladder voor duurzame verstedelijking6. Daarbij ga ik naast gemeenten en provincies ook in gesprek met bouwondernemingen, projectontwikkelaars en hun marktorganisaties om zo een beter en vollediger beeld te krijgen van de knelpunten die zij ervaren en welke oplossingen daarvoor kunnen worden gevonden. Over de uitkomsten informeer ik uw Kamer in het tweede kwartaal van dit jaar.
Deelt u de mening dat we, juist in tijden van grotere economische onzekerheid, moeten blijven doorbouwen om te voorkomen dat we een herhaling van zetten krijgen?
Ja, die mening deel ik met u. Juist vanwege de moeilijke omstandigheden is het belangrijk dat we samen optrekken in de uitvoering van het beleid gericht op de realisatie van de woningbouwplannen. Zorgen dat we tempo maken met de ontwikkeling van locaties is daarbij een belangrijk onderdeel. Daartoe informeerde ik u in januari over het plan van aanpak om de totstandkoming van woningen te versnellen. Ook versterk ik samen met provincies en gemeenten de regie op de woningbouw, door via woondeals af te spreken wanneer welke woningen worden gebouwd voor welke doelgroepen.
Alle betrokken partijen, overheden, marktpartijen zoals ontwikkelaars, bouwers en beleggers en ook de corporaties zijn daarbij onmisbaar. Partijen hebben in de intentieverklaring «Samen doorbouwen in onzekere tijden» naar elkaar uitgesproken om ervoor te zorgen dat er ook ten tijde van onzekerheden en stijgende bouwkosten kan worden doorgebouwd.
Welke oplossingen ziet u om ook daadwerkelijk door te blijven bouwen in 2023?
Met de woondeals versterken we de samenwerking rond de volkshuisvesting. De woningbouwprogrammering per regio en gemeente klikken we vast. We nemen locaties op die van belang zijn om de afgesproken woningbouwaantallen te realiseren. Iedereen weet dan hoeveel, voor wie en waar er gebouwd kan worden. Corporaties en marktpartijen weten wat ze kunnen bouwen. Afgesproken is om de woondeals jaarlijks te herijken. Ook bespreken we waar kansen liggen voor nieuw te ontwijkkelen locaties. Verder blijven we gemeenten financieel ondersteunen met nieuwe tranches van de Woningbouwimpuls (WBI). De WBI is er voor gemeenten met een publiek tekort op een grondexploitatie, die ontstaat doordat de publieke opbrengsten lager zijn dan de publieke investeringen zoals het uitplaatsen van bedrijvigheid, het aanleggen van de openbare ruimte of nieuwe wegen. Met de eerste vier tranches worden 113 projecten financieel ondersteund, waarmee we bijdragen aan de ontwikkeling van 165.000 woningen waarvan 68% betaalbaar. Een deel van de ontwikkelingen worden in 2023 opgeleverd of gestart. Tijdens het Commissiedebat van 9 februari heb ik toegezegd in het tweede kwartaal u te informeren over de inzet van financiële instrumenten met het oog op de veranderende economische omstandigheden.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat corporaties blijven doorbouwen en daarmee financiers zijn van woningbouwprojecten met twee derde betaalbare woningen, mede gelet op het afschaffen van de verhuurderheffing?
Met de afschaffing van de verhuurdersheffing is de investeringscapaciteit van de corporaties verstevigd. Met die corporaties zijn nationale prestatieafspraken gemaakt om woningen te bouwen. Deze afspraken worden doorvertaald naar de woondeals: ik vraag gemeenten om voldoende bouwlocaties op te nemen voor de bouw van deze woningen. De Taskforce Nieuwbouw Corporaties ondersteunt hierin. Over de voortgang houden we samen vinger aan de pols.
Deelt u de mening dat commitment van investeerders en aannemers noodzakelijk is, en dat alleen bestuurlijke afspraken onvoldoende zijn om de bouwambitie van 100.000 woningen ook daadwerkelijk te halen? Zo ja, welke rol krijgen zij binnen de regionale woondeals die in 2023 worden afgesloten tussen gemeentes en het Rijk?
Ik deel de mening dat commitment van investeerders en aannemers en andere betrokken partijen noodzakelijk is. Daarom zetten wij hier ook op in, door onder meer een intentieverklaring «Samen doorbouwen in onzekere tijden» op te stellen, waarin naar elkaar is uitgesproken om ervoor te zorgen dat er ook ten tijde van onzekerheden en stijgende bouwkosten kan worden. Daarnaast vind ik het essentieel dat de marktpartijen en corporaties ook betrokken worden bij de uitvoering van de woondeals. Onderdeel van de afspraken in de woondeals is dat regionale versnellingstafels worden ingericht waarin afspraken gemaakt worden gemaakt om specifieke woningbouwprojecten te versnellen en thematische knelpunten op te lossen.
Naast de provincie, de gemeente(n) en het Rijk, sluiten ook marktpartijen en corporaties aan. Partners aan deze tafel prioriteren met elkaar de te bespreken gebiedsspecifieke thema’s. Als er sprake is van landelijke thema’s kunnen deze worden besproken aan de landelijke versnellingstafel.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Verenigde Naties bereikt nieuw dieptepunt in campagne tegen Israël’ |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Verenigde Naties bereikt nieuw dieptepunt in campagne tegen Israël» en «Brede veroordeling van Israëls lastercampagne tegen VN-rapporteur Albanese»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat Nederlandse bekostigde instellingen voor hoger onderwijs en onderzoek positie kiezen in een primair politiek conflict en dat zij zich in dezen als ondertekenaars scharen aan de zijde van belangenorganisaties en lobbyclubs? Past dit bij de onafhankelijkheid die van deze instellingen verwacht mag worden en bij de taak die zij zelf hebben om studenten maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef bij te brengen?
De vragensteller verwijst naar een verklaring op de website van ECCP (European Coordination of Comittees and Associations for Palestine). Onder deze verklaring stonden ook de namen van een drietal Nederlandse bekostigde hoger onderwijsinstellingen. Deze instellingen hebben aangegeven niet op de hoogte te zijn geweest van de ondertekening van deze verklaring en dat zij de verklaring niet hebben ondertekend. Aan de ondertekening liggen geen besluiten van de instellingsbesturen ten grondslag, er is dus ook geen positie gekozen door de instellingen. Aan één van de betrokken instellingen heeft ECCP desgevraagd aangegeven dat ondertekening door een individuele werknemer voldoende was voor het toevoegen van een instelling aan de lijst. Hiermee is van een politieke positie van een onderwijsinstelling geen sprake.
Vindt u het vanuit het oogpunt van sociale veiligheid wenselijk dat instellingen voor hoger onderwijs positie kiezen in het conflict over Israël en de Palestijnen? Kunt u zich voorstellen dat studenten zich ongemakkelijk voelen bij het feit dan hun instelling uitdrukkelijk positie kiest voor een van beide partijen in dit conflict en dat deze handelwijze van instellingen niet dienstbaar is aan het voeren van een open debat?
Zoals in mijn antwoord onder vraag 2 aangegeven is er door de betreffende instellingen geen positie gekozen. In algemene zin kan ik mij wel voorstellen dat in het geval het bestuur van een instelling voor hoger onderwijs een standpunt inneemt over een maatschappelijk thema, studenten die zich niet in dat standpunt herkennen zich daar mogelijk ongemakkelijk bij voelen. Dit betekent echter nog niet dat de sociale veiligheid in het geding is. Het betekent ook niet dat een open debat over het thema in kwestie niet mogelijk is.
Vindt u het vanuit wetenschappelijk perspectief van evenwichtigheid getuigen dat het aantal rapporten van de UNHRC over Israël hoger is dan alle rapporten over Noord-Korea, Iran en Syrië bij elkaar? Welke bijdrage zou de wetenschap juist kunnen leveren om tot meer evenwichtigheid en onafhankelijkheid in de beoordeling te komen in plaats van het aanwakkeren van eenzijdigheid?
Als Minister van OCW acht ik mij niet in de positie om vanuit wetenschappelijk perspectief te reflecteren op de evenwichtigheid en onafhankelijkheid van UNHRC bij het bepalen over welke landen of thema’s gerapporteerd wordt. Uw Kamer is reeds meerdere malen geïnformeerd over de Nederlandse inzet betreffende het tegengaan van disproportionele aandacht voor Israël in VN gremia. Ik verwijs u hiervoor naar de meest recente Kamerbrief Uitkomst stemmingen MOVP resoluties bij 77e zitting van de Algemene Vergadering van de VN van de Minister van Buitenlandse Zaken van 10 februari 2023 met kenmerk 26 150 nr 206.
Bent u bereid met de koepelorganisaties in het hoger onderwijs te spreken over het belang van een gezamenlijk kader voor verantwoord handelen bij dit soort gevoelige onderwerpen?
De instellingen hebben, zoals genoemd in het antwoord op vraag 1 en 2, geen politieke positie ingenomen. Ik zie daarom geen aanleiding om hierover met de koepelorganisaties het gesprek te voeren.
Het bericht 'Deskundige wil extra controles van oude tunnels na problemen in Friesland' |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van de NOS «Deskundige wil extra controles van oude tunnels na problemen in Friesland»1 en zou u op de belangrijkste bevindingen in dit nieuwsbericht willen reageren?
Ja, ik ben bekend met dat bericht. Rijkswaterstaat doet voortdurend onderzoek en monitort in het hele land alle tunnels, waaronder de tunnels die met de afzinkmethode zijn aangelegd. Daarbij worden de bewegingen van de tunnelelementen gemeten. Bij inspecties wordt vooral ingezet op het monitoren van de bekende faalmechanismen. Tot voor kort was er, bij de verdiepte toeritten aan weerszijden van de tunnel, geen bekend faalmechanisme en was er dus geen aanleiding om de toeritten naar de tunnels te monitoren.
In 2010 heeft er een calamiteit plaatsgevonden in de Vlaketunnel, waarbij eveneens het wegdek omhoog kwam. De oorzaak lag in de zoute grondwateromstandigheden en de hierdoor ontstane versnelde corrosie aan de trekankers. Gelet op de unieke omstandigheden bij de Vlaketunnel was er geen aanleiding om andere tunnels te onderzoeken.
Daarbij is in 2018, in het kader van de voorbereiding op de vervanging en renovatie opgave, onderzoek verricht naar de Heinenoordtunnel. Deze tunnel heeft een enigszins vergelijkbare constructie als de Prinses Margriettunnel. Er zijn destijds op 22 ankers trekproeven uitgevoerd. De ankers voldeden aan de gestelde normen. Ook dit onderzoek, bij eenzelfde soort tunnel, gaf dus geen aanleiding om op het punt van de trekankers een significante faalkans of onderliggend faalmechanisme te vermoeden.
Desondanks vond de calamiteit in de Prinses Margriettunnel juist plaats bij één van de toeritten, waar dus geen bestaand faalmechanisme bekend was en waar dus ook niet op werd gemonitord.
Om te kunnen concluderen wat de oorzaak was van deze calamiteit, is het noodzakelijk om nader onderzoek te doen. Pas daarna kunnen er mogelijk conclusies getrokken worden over het faalmechanisme bij de Prinses Margriettunnel alsook bij andere objecten. Dit onderzoek vindt nu plaats.
Op basis van dit onderzoek zal bepaald worden welke maatregelen er bij de Prinses Margriettunnel (en eventueel andere objecten) genomen zullen worden. Hierbij is het verstandig om ons te realiseren dat het testen van ankers een intensief werk is, waarbij de tunnels enkele dagen/ week afgesloten zullen moeten worden. Dit kan veel overlast met zich meebrengen. Om deze reden is het verstandig om eerst de conclusies van het onderzoek bij de Prinses Margriettunnel af te wachten.
Deelt u de opvatting dat de genoemde tunnels met de oude constructie zo snel mogelijk geïnspecteerd zouden moeten worden? Zou u willen voorzien in een tijdpad waaruit duidelijk wordt wanneer deze tunnels uiterlijk zijn geïnspecteerd?
Rijkswaterstaat heeft een inspectieprogramma waar gestructureerd wordt gekeken naar de mogelijk faalmechanismen van objecten. Het doel hiervan is in eerste instantie om te voorkomen dat er onveilige situaties ontstaan (veilig stellen) en om daar waar nodig en mogelijk preventief te handelen om te voorkomen dat acuut ingrijpen nodig is. Tot op heden is er geen aanleiding geweest om dit ook voor tunneltoeritten te doen. Omdat de calamiteit bij de Prinses Margriettunnel juist wel in één van de tunneltoeritten heeft plaatsgevonden, wordt momenteel onderzoek gedaan naar het faalmechanisme dat er voor heeft gezorgd dat Rijkswaterstaat de A7 heeft moeten afsluiten. Zodra hier meer bekend over is, kan Rijkswaterstaat bepalen of en hoe tunneltoeritten gemonitord kunnen worden.
Deelt u de opvatting dat de omschreven wijze van inspectie waarbij er door de tunnel wordt gelopen om te kijken of er drempels zijn ontstaan die kunnen wijzen op loslatende delen, niet afdoende is, in het bijzonder bij de genoemde tunnels? Zo ja, welke acties koppelt u aan die opvatting?
Tot op heden is er geen aanleiding geweest om tunnels op een andere manier te inspecteren. Enige jaren geleden is onderzoek uitgevoerd bij een soortgelijke tunnel waarbij geen faalmechanisme werd geconstateerd. Wel gaat Rijkswaterstaat verkennen of bijvoorbeeld via sensoren een eerdere voorwaarschuwing kan worden gegeven. Deze signaalsystemen worden ook gebruikt bij andere objecten zoals de Haringvlietbrug en de IJsselbruggen. Hiervoor is het nodig dat de oorzaak van de schade bij de Prinses Margriettunnel bekend is.
Zou u in kaart willen brengen in welke gevallen de beschreven uitgebreide manier van inspectie, het blootleggen van de ankers en het verwijderen van het wegdek en het beton, noodzakelijk is?
Of de uitgebreide manier van inspectie moet plaatsvinden, is afhankelijk van de oorzaak van het faalmechanisme bij de Prinses Margriettunnel. Dat onderzoek loopt nu. Het onderzoek bij de Heinenoordtunnel uit 2018, bestaande uit trekproeven op ankers, is uitgevoerd in het kader van de voorbereiding op de vervanging en renovatie opgave. De ankers voldeden aan de gestelde normen.
Zou u inzichtelijk willen maken in hoeverre en op welke plekken de genoemde mogelijke tussenoplossing, het plaatsen van sensoren die de bewegingen van de tunnel en de tunneltoeritten monitoren, effectief zou zou kunnen zijn?
Ook hiervoor geldt dat, om te beoordelen of het plaatsen van sensoren effectief is, het nodig is dat het onderzoeksrapport wordt afgerond waaruit blijkt wat de oorzaak van de faalmechanismen is. Zo kan Rijkswaterstaat de aandacht richten op die objecten die hiervoor in eerste instantie in aanmerking komen.
Zou u ook andere mogelijke tussenoplossingen op een rij willen zetten?
Naast het mogelijk plaatsen van sensoren die de bewegingen van de tunnel en de tunneltoeritten monitoren, ziet Rijkswaterstaat op dit moment geen andere tussenoplossingen. Pas als de oorzaak bekend is, kunnen andere oplossingen in beeld komen. Ook dan pas is het mogelijk om een structurele oplossing in beeld te brengen.
Zou u in het licht van het genoemde nieuwsbericht opnieuw willen ingaan op de recent door de fractie van het CDA ingediende vragen over deze problematiek?2
Het lid Van der Molen (CDA) heeft op 22 december jl. vragen ingediend naar aanleiding van het bericht «Bruggen, viaducten en nu een aquaduct dicht: dat kan geen toeval zijn, denken transporteurs». De vragen hadden betrekking op de ontstane overlast voor de weggebruikers en de omgeving en de inspanningen van Rijkswaterstaat om de A7 zo snel mogelijk (deels) open te kunnen stellen. Daarbij is benadrukt dat het vooralsnog om een incident gaat en dat het belangrijk is om eerst het onderzoek naar de oorzaak van de schade af te wachten voordat definitief herstel kan plaatsvinden en te bepalen welke vervolgstappen met betrekking tot het monitoren en inspecteren van dit type tunnels nodig zijn.
Wat zijn de gevolgen voor de infrastructuur nu het kabinet op diverse plekken inzet op verhogen van grondwaterstanden in Nederland?
Voor elk besluit tot peilwijziging worden eerst de mogelijke gevolgen in en om het betreffende gebied in beeld gebracht, waaronder de effecten op de fundering van infrastructuur.
De Reactie op brief LOSR over samenloop regelingen en effect op toeslagen |
|
Senna Maatoug (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Wat vindt u ervan dat het tot de Centrale Raad van Beroep heeft moeten komen voor een doorbraak in dit dossier, terwijl al sinds 2016 wordt gezocht naar een oplossing?1
Dat vinden wij geen goede zaak, niet voor de mensen die het betreft, en niet voor de overheid waar zij van afhankelijk zijn voor hun bestaanszekerheid. Deze groep mensen met een inkomen op het sociaal minimum loopt een bedrag aan toeslagen2 mis – geld dat zij hard nodig hebben. Dit is een onbedoeld gevolg van overheidsbeleid, waarvoor de overheid in zeven jaar niet tot een passende oplossing is gekomen. Wij vinden het daarom pijnlijk dat mensen tot aan de hoogste rechter hebben moeten procederen om hiervoor compensatie te krijgen. Daarnaast kunnen de complexiteit, benodigde inspanning en de terugvorderingen waarmee de betrokkenen zijn geconfronteerd het bredere vertrouwen in en het gebruik van inkomensondersteunende regelingen aantasten. Het kabinet wil niet-gebruik juist terugdringen, om de zekerheid van een voldoende en voorspelbaar inkomen te bevorderen.
Om al deze redenen vinden ook wij een oplossing dringend nodig. Zoals is gemeld in de brief van 13 december jl. aan uw Kamer, onderzoeken wij hoe uitvoering te geven aan de uitspraak van de rechter en de mensen die het betreft te compenseren voor het bedrag aan toeslagen dat zij mislopen.3 De complexiteit en de vergaande nadelen waar voorgaande kabinetten tegenaan liepen in de zoektocht naar een passende oplossing, zijn onverminderd groot (zie vraag 2). De Centrale Raad van Beroep (CRvB) kiest in zijn uitspraak voor een oplossing waarmee misgelopen toeslagen worden gecompenseerd via algemene bijstand en, voor bepaalde jaren, met terugwerkende kracht. Naar aanleiding van de CRvB-uitspraak kijken de Ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Financiën nogmaals naar mogelijkheden voor compensatie voor deze huishoudens. Dit ligt zowel in het compenseren van in het verleden misgelopen toeslagen als het voorkomen dat de bijstandsaanvulling – die deze huishoudens tot de netto-bijstandsnorm voor paren brengt – leidt tot het mislopen van toeslagen in het lopende jaar. Er komt een oplossing om huishoudens te compenseren als zij toeslag mislopen doordat zij een aanvullende bijstandsuitkering krijgen. Wij onderzoeken of dit het beste kan via onbelaste algemene bijstand of onbelaste bijzondere bijstand. Daarbij willen we dit verlies aan toeslagen zoveel mogelijk voorkomen. Daarvoor worden de mogelijkheden onderzocht waarmee de bijstandsaanvulling die deze mensen krijgen niet langer meetelt voor hun toetsingsinkomen van toeslagen in het lopende jaar. Huidig beeld is dat dit aanpassing vergt van de huidige wet- en regelgeving. Voor compensatie voor misgelopen toeslagenbedragen in eerdere jaren dan het lopende jaar onderzoeken beide ministeries het verlenen van een compensatie via de bijstand die ook niet meetelt voor het toetsingsinkomen van het huishouden (en daarmee geen gevolgen heeft voor de ontvangen toeslagen in het lopende jaar). Samen met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zullen wij uw Kamer voor het zomerreces van 2023 infomeren over de vorderingen.
Waarom duurt het zo lang om met een oplossing te komen, terwijl was toegezegd de Kamer hier voor eind 2020 over te informeren?
Door de hoge complexiteit van het probleem, die veroorzaakt wordt door de samenloop van verschillende uitkeringen en de fiscaliteit, is een passende oplossing tot nu toe uitgebleven.
Nadat de problematiek eind 20164 voor het eerst onder de aandacht werd gebracht door de Nationale ombudsman (NO) hebben in 20175, 20206 en 20217, 8 opeenvolgende kabinetten mogelijke oplossingsrichtingen in beeld gebracht die erop waren gericht te zorgen dat huishoudens met een netto-inkomen op het sociaal minimum altijd het maximale bedrag aan de voor hen relevante toeslagen ontvangen. Uw Kamer is daarover geïnformeerd. De verkenning die in 2020 is toegezegd in de beantwoording van Kamervragen is in 2021 ingevuld met de fiches bij de reactie op de motie Lodders/Van Weyenberg. De oplossingsrichtingen zijn intensief onderzocht en gewogen, maar steeds bleek er geen oplossingsrichting te vinden zonder vergaande nadelen:
Kunnen gemeenten die nu met vergelijkbare gevallen te maken krijgen op basis van deze uitspraak mensen compenseren via de bijzondere bijstand? Gaat u gemeenten hier actief over informeren?
Het Ministerie van SZW onderzoekt samen met het Ministerie van Financiën de oplossingsrichting waarin een bijstandsaanvulling door de gemeente betaald kan worden, terwijl het toetsingsinkomen van het huishouden ongewijzigd blijft. Dit zou ertoe leiden dat huishoudens die zonder de bijstandsaanvulling de maximale toeslag zouden ontvangen, dit met de bijstandsaanvulling (tot de netto-bijstandsnorm) zo blijft. Zoals is toegezegd in de brief aan uw Kamer van 13 december jl., zullen wij, samen met de Minister van SZW, uw Kamer voor het zomerreces hierover informeren. Op korte termijn informeert SZW via het Gemeentenieuws hoe gemeenten in het verleden misgelopen toeslagbedragen aan deze huishoudens kunnen compenseren. Gemeenten worden geadviseerd om hun inwoners in vergelijkbare gevallen voorlopig eenmalig via de bijzondere bijstand te compenseren voor de in het verleden misgelopen toeslagen. Een dergelijke eenmalige compensatie vormt namelijk geen inkomen voor de inkomstenbelasting, waardoor deze niet meetelt voor het toetsingsinkomen van het huishouden en niet leidt tot gevolgen voor de toeslagen die het huishouden dit jaar ontvangt.
Klopt het dat dit speelt voor zo’n 5.000 huishoudens in Nederland? Heeft de overheid (Belastingdienst of gemeenten) deze huishoudens in beeld en kunnen zij actief geïnformeerd worden dat ze bij hun gemeente terecht kunnen voor compensatie via de bijzondere bijstand?
Het exacte aantal huishoudens is niet bekend. Wij houden rekening met een aantal in de orde van grootte van 5.000 huishoudens, gebaseerd op een analyse van de Belastingdienst uit 20199 waarin een inschatting wordt gemaakt voor het jaar 2023. De Belastingdienst schatte in dat in 2023 circa 5.700 huishoudens te maken zouden hebben met deze afbouw van de algemene heffingskorting voor de minstverdienende partner, daarnaast aanvullende bijstand ontvangen, hierdoor een lager toeslagbedrag beschikt krijgen en dientengevolge minder te besteden hebben. Dit is een maximum waarin geen rekening is gehouden met de vermogenstoets in de Participatiewet.10 De Belastingdienst gaat deze analyse actualiseren.
Door de verschillende afbouwpaden van de fiscale overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting en van de dubbele algemene heffingskorting in de bijstandssystematiek, verschilt de omvang van de groep getroffen huishoudens en het bedrag aan toeslagen dat zij mislopen per jaar. Het verschil in afbouwpaden is in 2023 maximaal en neemt in de jaren daarna af totdat de dubbele algemene heffingskorting in de bijstandssystematiek is afgebouwd (volgens de huidig wet- en regelgeving is dit in 2035). Het aantal huishoudens en het misgelopen toeslagenbedrag zijn zodoende in 2023 maximaal en nemen -uitgaande van het huidige afbouwtempo van de dubbele AHK in de bijstandssystematiek – af naar 0 in 2035. Daarnaast kan het ieder jaar om andere huishoudens gaan, doordat uitkeringsposities van huishoudens kunnen veranderen.
De overheid heeft de betrokken huishoudens niet allemaal in beeld en kan hen daarom niet allemaal actief informeren. Als onderdeel van het onderzoek naar de oplossingsrichtingen wordt samen met gemeenten en uitvoeringsorganisaties gekeken in hoeverre deze huishoudens in beeld te brengen zijn en actief benaderd kunnen worden.
Zijn er nog meer situaties waarbij de samenloop van sociale zekerheidsregelingen en fiscale regelingen er toe leidt dat mensen onder het bestaansminimum komen? Zo ja kunt u deze beschrijven?
Er zijn meer situaties waarin het niet-gelijk lopen van de afbouwpaden van de fiscale overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting (AHK) en van de dubbele algemene heffingskorting in de bijstandssystematiek ertoe kan leiden dat alleenverdieners minder toeslag ontvangen dan een bijstandspaar met hetzelfde netto-inkomen.
In de CRvB-uitspraak betrof het een huishouden met een aanvulling op basis van de Toeslagenwet dat een verdere bijstandsaanvulling ontvangt. De groep huishoudens is met circa 2.900 huishoudens de grootste groep uit het onderzoek van de Belastingdienst uit 201910. De Belastingdienst constateerde dat er daarnaast circa 2.800 huishoudens zijn die een aanvulling vanuit de bijstand kregen op een andere inkomstenbron of combinatie van bronnen. Het gaat om inkomsten uit: loon onder de bijstandsnorm (400 huishoudens), bijstand (200), bijstand en Toeslagenwet (500), of overige uitkeringen (1.500 huishoudens). Daarnaast zijn er 100 huishoudens met andere inkomsten dan loon of een uitkering.
Het bedrag aan misgelopen toeslagen door de bijstandsaanvulling verschilt per huishouden. Dit komt ten eerste doordat niet elk huishouden zowel huur- als zorgtoeslag ontvangt.12 Ten tweede doordat het maximale bedrag aan toeslag waarop het huishouden recht heeft verschilt, bijvoorbeeld door verschillen in de hoogte van de huur. En ten derde doordat een deel van de huishoudens enkel door de bijstandsaanvulling toeslagen misloopt (zonder de bijstandsaanvulling zouden zij het maximale toeslagbedrag ontvangen) en bij een deel niet (daar is het toetsingsinkomen zonder bijstandsaanvulling al dermate hoog dat er geen recht is op het maximale toeslagbedrag).
Buiten de groep huishoudens met een bijstandsaanvulling die in het onderzoek van de Belastingdienst naar voren komt, is er bij een bredere groep alleenverdieners sprake van een netto-inkomen gelijk aan of hoger dan dat van een (echt)paar met een bijstandsuitkering, maar met een lager toeslagbedrag (in gelijke omstandigheden). Dit is een uitwerking van het niet-gelijk lopen van de afbouwpaden van de AHK bij de fiscale overdraagbaarheid en bij de bijstandssystematiek. Deze groep huishoudens zit netto op de netto-bijstandsnorm voor paren (en krijgt dus geen bijstandsaanvulling), maar ontvangt (anders dan een bijstandspaar) niet het maximale toeslagbedrag door een hoog toetsingsinkomen. Het kan ook voorkomen dat huishoudens met een inkomen hoger dan de netto-bijstandsnorm en een hoog toetsingsinkomen, inclusief toeslagen minder te besteden hebben dan een bijstandspaar. Het bestaan van deze groep huishoudens is in beeld. Momenteel kijken we hiernaar en in de beantwoording van Kamervragen van de leden Omtzigt c.s.13 zullen we nader op deze groep ingaan.
Vindt u ook dat het sociaal minimum altijd moet gelden, ongeacht of er sprake is van een ongunstige samenloop van regelingen? Vindt u ook dat dit uitgangspunt altijd prevaleert boven andere uitgangspunten zoals «werken moet lonen»?
Het sociaal minimum moet gelden, behoudens in gevallen van bij de wet bepaalde uitzonderingen. Deze uitzonderingen betreffen mensen in een schuldsituatie en daardoor te maken kunnen krijgen met de beslagvrije voet, en mensen die te maken hebben met een verlaging van hun uitkering, vanwege schending van de aan de uitkering verbonden verplichtingen. De beslagvrije voet kent daarbij een minimale ondergrens van 95% van het door betrokkene ontvangen inkomen. Deze ondergrens van 95% geldt bij een inkomen op het sociaal minimum.
Om de bestaanszekerheid van mensen te versterken, zetten wij alles op alles om tot een oplossing te komen voor huishoudens met een bijstandsaanvulling die, door verschillen in afbouwpaden van de algemene heffingskorting in de fiscaliteit en bijstandssystematiek, toeslagen mislopen.
Kunt u de antwoorden op deze vragen meenemen in de informatie die u hierover gaat geven aan de Kamer?
Ja.
Het verdwijnen van specialistische GGZ behandelplekken |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de brief van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) aan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), waarin zij hun zorgen uiten over de beschikbaarheid van hoog complexe geestelijke gezondheidszorg (GGZ), het artikel «Een derde van de specialistische ggz-bedden opgeheven, zorg zakt door een ondergrens?» en «Psychiaters bezorgd om patiënten na sluiting kliniek»?1, 2, 3
Ja
Wat vindt u van de constatering dat in 2022 het totaal aantal bedden voor mensen met ernstige persoonlijkheidsstoornissen met 34 procent is afgenomen (van 207 naar 137 bedden)? Kloppen deze cijfers en klopt het dat een derde van de klinische behandelplekken voor volwassenen met ernstige persoonlijkheidsstoornissen hiermee in 2022 is gesloten? Wat vindt u van deze ontwikkeling? Deelt u de zorgen van de NVvP hierover?
Het is niet te zeggen wat de exacte afname van de klinische behandelcapaciteit is, omdat dit niet alleen gaat om het aantal beschikbare (fysieke) plekken, maar ook om de beschikbaarheid van behandelaren. Het is daarom lastig om deze cijfers te beoordelen. Tegelijkertijd vind ik wel van groot belang dat er meer zicht en grip komt op het aanbod van cruciale ggz. In het Integraal Zorgakkoord (IZA) zijn hiertoe afspraken gemaakt met als doel om zicht te krijgen op de benodigde capaciteit, voorzieningen en infrastructuur van (boven)regionaal cruciaal zorgaanbod, passend bij de zorgvraag van de patiënt. De NVvP is, als onderdeel van de Federatie Medisch Specialisten (FMS), één van de ondertekende partijen van de afspraken in het IZA en actief betrokken bij de uitwerken van deze afspraak.
Hoe kan het dat behandelaars een dergelijke inventarisatie wel kunnen maken, maar het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport niet over deze cijfers beschikt? Hoe staat het met de afspraak uit het Integraal Zorgakkoord (IZA) dat zorgaanbieders en zorgverzekeraars vorig jaar gezamenlijk tot een definitie van cruciale zorg zouden komen en hiervoor een handreiking zouden formuleren? Is dit gelukt? Zo ja, kan dit naar de Kamer gestuurd worden? Zo niet, waarom is dat nog niet gelukt?
De cijfers van de behandelaars zien op de afname van het aantal bedden voor een specifieke doelgroep en zijn gebaseerd op een eigen inventarisatie op basis van het checken van websites van instellingen en het nabellen van behandelaren. Het is de rol van de verzekeraars om er zorg voor te dragen dat zij voldoende zorg inkopen. Hiertoe is goed inzicht nodig in het noodzakelijk aanbod van cruciale ggz. Daarom heb ik hierover afspraken gemaakt met partijen in het IZA. De eerste afspraak in het IZA was om voor eind 2022 een handreiking cruciale ggz vast te stellen, waarin o.a. staat opgenomen wat we verstaan onder cruciale ggz en hoe we het aanbod van cruciale ggz transparant kunnen maken (inventarisatiemodel). Deze voorbereidende fase is inmiddels afgerond. In het Bestuurlijk Overleg IZA op 21 december is de handreiking cruciale ggz vastgesteld en gepubliceerd.4 Met de IZA voortgangsbrief die in het eerste kwartaal naar de Kamer wordt verstuurd, zal deze handreiking aan de Kamer worden aangeboden.
Wordt inmiddels gewerkt aan het in beeld brengen van het landelijk aanbod en regionaal aanbod van cruciale zorg, waaronder Specialistische GGZ? Wat is voor u de ondergrens van het aantal bedden dat er moet zijn voor Specialistische GGZ?
Zoals in het antwoord op vraag 3 beschreven is de handreiking cruciale ggz inmiddels vastgesteld.5 Nu is de volgende fase aangebroken. Het initiatief tot het gesprek en het vullen van de inventarisatie is vanaf januari gestart door de ggz-kerninstelling in de regio. Elke regio brengt aan de hand van een inventarisatiemodel in beeld welk cruciaal ggz aanbod er regionaal, bovenregionaal en landelijk beschikbaar is. Tegelijkertijd wordt er ook gekeken naar hoeveel vraag er is naar cruciale ggz. De inventarisatie in de regio kost tijd, omdat het voor veel betrokken partijen een nieuw proces is dat onderlinge afstemming en zorgvuldigheid vraagt. Vanaf juli worden de overzichten per regio landelijk gebundeld, zodat er een eerste overzicht ontstaat van welk aanbod er is als het gaat om cruciale ggz. Op basis van dit overzicht en inzicht in de vraag naar cruciale ggz wordt bepaald wat het noodzakelijk zorgaanbod moet zijn en waar dit aanbod het beste georganiseerd kan worden. De uitkomsten hiervan worden door de zorgverzekeraars besproken en vertaald naar de individuele inkoop. Met deze afspraken krijgen zorgverzekeraars en zorgaanbieders beter zicht op het zorgaanbod en zullen zij hierover sneller en beter met elkaar in gesprek komen indien de zorgplicht in het geding dreigt te komen.
Bent u het eens met de constatering van de NVvP dat complexe of hoogspecialistische zorg een behandeling vraagt die in het grotere geheel kosteneffectief is, maar op het niveau van de individuele aanbieder financieel onaantrekkelijk? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u het eens dat dit dan een wijziging vraagt in de manier van financiering?
Iedere patiënt moet de zorg krijgen die passend is. Hoogspecialistische zorg moet daarom voor een individuele aanbieder aantrekkelijk zijn. Uitgangspunt van de nieuwe bekostiging voor de ggz (het zorgprestatiemodel) is om gepaste zorg te bevorderen. Voor de hoogspecialistische ggz zijn er om die reden ook aparte prestaties vastgesteld die een hoger tarief kennen. Op deze manier zou alleen de zorgvraag van de patiënt moeten bepalen welke zorg een zorgaanbieder levert. Zodra er declaratiedata beschikbaar is, zal de setting hoogspecialistisch en de tarieven daarvoor, één van de onderwerpen zijn waarop de NZa het zorgprestatiemodel gaat monitoren. Ik wil eerst zien hoe het zorgprestatiemodel uitpakt, voordat ik vooruitloop op een eventuele wijziging in de manier van financieren.
Hoe kijkt u met de kennis van nu naar de afspraken die zijn gemaakt in het bestuurlijk akkoord toekomst GGZ uit 2012 en de verlenging daarvan, met name als het gaat over de ambulantisering? Bent u het eens dat mede in het licht van de kritische evaluatie van het Trimbos-instituut verdere ambulantisering in de GGZ onwenselijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om het tij te keren?4
Bij het inzetten van de beweging naar ambulantisering in 2013 zagen kennisinstituten en experts goede voorbeelden in Europa die uitgingen van een wijkgerichte aanpak, (maatschappelijke) participatie, ambulantisering en het terugdringen van dwang en drang. Nederland bleef destijds bij deze ontwikkelingen achter. In 2013–2014 is daarom de bestuurlijke afspraak gemaakt dat in 2020 het aantal klinische plaatsen met 30% afgenomen zou moeten zijn (t.o.v. 2008) en dat deze afbouw gesubstitueerd zou moeten worden door ambulante zorg.6 Deze richting en afspraak werd breed gesteund, door zorgaanbieders, cliëntenorganisaties en verzekeraars.
Een conclusie van het Trimbos in de Landelijke Monitor Ambulantisering en Hervorming Langdurige GGZ is dat de nadruk niet langer zou moeten liggen op de afbouw van klinische bedden als zodanig. Ik deel deze conclusie en vind dat er een zekere ruimte en beschikbaarheid van voldoende bedden nodig is om de zorg te kunnen leveren die nodig is in sommige gevallen. In het IZA hebben we afspraken gemaakt om de cruciale zorgfuncties zowel op regionaal als landelijk niveau in kaart te brengen. Op basis van de regionale beelden en het landelijke beeld wordt bepaald wat het noodzakelijk zorgaanbod moet zijn en waar dit aanbod het beste georganiseerd kan worden. De uitkomsten hiervan worden vertaald naar de individuele inkoop door zorgverzekeraars.
Wat vindt u van de constatering van de NVvP dat ambulante zorg voor een groep patiënten van klinieken die recent zijn gesloten of afgeschaald (onder meer Pro Persona, Klinieken voor Intensieve Behandeling (KIB), Arkin en de Somatische Onvoldoende verklaarde Lichamelijke Klachten (SOLK)-kliniek van Altrecht) geen betere oplossing is? Bent u het met deze constatering eens? Zo nee, waarom niet?
Ik vind gezamenlijke besluitvorming (tussen client, zijn/haar netwerk, professional, behandelaar, zorgverzekeraar) over wat nodig is voor een patiënt essentieel. Meerdere organisaties hebben hierin een rol en verantwoordelijkheid. De afbouwende zorgaanbieder, de nieuwe zorgaanbieder en de medisch adviseur van de zorgverzekeraar moeten nauw met elkaar in contact staan om tot passende zorg elders te komen.
In het geval van deze groep patiënten gaat het om specialistische zorg aan een kleine, maar complexe groep. Voor deze patiënten kan bijvoorbeeld klinisch aanbod passend zijn conform de geldende richtlijn en zorgstandaard. Het is echter niet te zeggen of ambulante zorg per definitie geen betere oplossing is. Het is aan het veld om te oordelen over de effectiviteit van behandelingen en op basis daarvan richtlijnen eventueel aan te passen.
Hoe beoordeelt u de signalen van de NVvP dat een aantal patiënten weliswaar is ondergebracht bij andere aanbieders, maar in de praktijk geen passende zorg krijgen?
Voor een beeld over of patiënten passende zorg hebben ontvangen, baseer ik me op signalen van de IGJ. De IGJ geeft dat dat ze ten tijde van de aangekondigde sluitingen ongeveer tien signalen heeft ontvangen. Deze signalen betroffen zorgen over de overdracht van zorg naar een andere aanbieder, de gevolgen voor cliënten en angst voor wachtlijsten. De IGJ heeft deze signalen meegenomen in het toezicht naar hoe de zorgaanbieder de zorgplicht heeft uitgevoerd. De IGJ heeft recent geen signalen ontvangen over de continuïteit of passendheid van zorg. Op basis van de brief van de NVvP heeft IGJ de NVvP gevraagd concrete en recente signalen met hen te delen.
De signalen die de NVvP aankaart, kunnen alleen worden opgepakt wanneer cliënten zich melden bij hun zorgverzekeraar. Mochten er cliënten zijn die toch onterecht op een wachtlijst terecht zijn gekomen of naar hun mening toch geen adequate vervangende zorg hebben ontvangen, dan is het belangrijk dat zij zich melden bij hun zorgverzekeraar. Via zorgbemiddeling kunnen zorgverzekeraars hun verzekerden bemiddelen naar een alternatieve zorgaanbieder. Het is de taak van zorgaanbieders om cliënten te wijzen op de mogelijkheden van zorgbemiddeling door de zorgverzekeraar. Het Zorginstituut kan aanbieders en zorgverzekeraars helpen de juiste, zorginhoudelijke keuzes te maken voor de meest passende behandeling.
In de beantwoording van een schriftelijk overleg van oktober 2022 liet u weten dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) nog voor eind 2022 bij de bezochte zorgverzekeraars langs zou gaan om te controleren of alle voormalige cliënten die zorg nodig hebben passende zorg hebben gekregen en aan de zorgplicht is voldaan, is dit gebeurd? Zo ja, wat waren de conclusies van de NZa? Heeft u signalen gekregen van de NZA dat de continuïteit van zorg voor een deel van de patiënten in het geding is gekomen? Zo nee, hoe kan het dat NVvP deze signalen krijgt en de NZa niet?5
Uit de eerdere uitvraag van de NZa bleek dat eén zorgverzekeraar naar aanleiding van de sluitingen drie zorgbemiddelingsverzoeken had gehad die in behandeling zijn genomen. Deze verzoeken zijn inmiddels afgerond. De NZa heeft, zoals toegezegd, in december een uitvraag gedaan bij de bezochte zorgverzekeraars. Naar aanleiding van deze uitvraag geven alle vier de zorgverzekeraars aan geen aanvullende signalen te hebben ontvangen van cliënten die in behandeling waren of op de wachtlijsten stonden bij één van de drie instellingen en naar hun mening toch geen adequate vervangende zorg hebben ontvangen. Het verschil tussen de signalen van de NVvP en de uitvraag van de NZa kan zitten in dat de NZa alleen zicht heeft op de signalen die zorgverzekeraars hebben van cliënten die zich daar gemeld hebben. Mochten er cliënten zijn die naar hun mening toch geen adequate
vervangende zorg hebben ontvangen, dan is het belangrijk dat zij zich melden bij hun zorgverzekeraar. Via zorgbemiddeling kunnen zorgverzekeraars hun verzekerden bemiddelen naar een andere zorgaanbieder.
Wat vindt u van de kanttekeningen van NVvP bij de conclusie van de rode draden analyse van de NZA dat de zorgplicht niet is geschonden? Bent u het met de kanttekeningen van de NVvP eens?
De NVvP stelt dat de conclusie van de NZa dat aan de zorgplicht voldaan is te beperkt is, omdat deze gebaseerd is op een getalsmatige analyse, waardoor het inhoudelijk perspectief van de patiënt en de behandeling ontbreekt. Ik deel deze conclusie van de NVvP niet. De zorgplicht ziet op dat er passende vervangende zorg wordt gevonden voor een cliënt in het geval van een sluiting. De behandelaar bepaalt waar mogelijk in afstemming met de client, wat de meest aangewezen vervolgzorg is op het moment dat de huidige behandeling niet langer beschikbaar is als gevolg van wijziging in het behandelaanbod. Verzekeraars moeten bij sluitingen ook uit zichzelf nagaan of de vervangende zorg voor hun patiënten goed geregeld is, niet pas als ze daarop worden bevraagd door de toezichthouder. Het is aan de NZa in haar rol als toezichthouders om vast te stellen of er aan de zorgplicht is voldaan. Wat een passend alternatief zorgaanbod is aan de betrokken professionals en de medisch adviseurs van de zorgverzekeraar.
Hoe is dit te rijmen met de antwoorden op eerdere Kamervragen waarin u aangeeft «De NZa geeft aan dat de betrokken verzekeraars aangeven dat de patiënten hun lopende behandeling kunnen afmaken en/of er binnen de regio gezocht wordt naar passende behandeling bij een andere zorgaanbieder,»? Deelt u de mening dat deze signalen laten zien dat de praktijk anders heeft uitgepakt en er op z’n minst zorgen zijn over of dit voornemen is gelukt? Zo ja, wat gaat u doen om te zorgen dat deze patiënten passende, niet-ambulante hulp krijgen?6
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 9 kan het verschil tussen de signalen van de NVvP en de uitvraag van de NZa zitten in dat de NZa alleen zicht heeft op de signalen die zorgverzekeraars hebben ontvangen van cliënten die zich daar actief gemeld hebben. Mochten er cliënten zijn die naar hun mening toch geen adequate vervangende zorg hebben ontvangen, dan is het belangrijk dat zij zich melden bij hun zorgverzekeraar. Via zorgbemiddeling kunnen zorgverzekeraars hun verzekerden bemiddelen naar een andere zorgaanbieder. Op basis van de brief van de NVvP heeft IGJ de NVvP gevraagd concrete en recente signalen met hen te delen.
Is duidelijk genoeg welke vormen van GGZ-zorg beter geboden kunnen worden via ambulante begeleiding? Zo ja, kunt u voorbeelden noemen van klinieken waar ambulantisering van de zorg heeft geleid tot betere resultaten?
Zoals eerder gecommuniceerd aan uw Kamer9 weten we op basis van signalen uit de praktijk dat het effectief kan zijn om bepaalde behandelingen (bijvoorbeeld bij angststoornissen) ambulant vorm te geven. Dit kan echter per patiënt en behandeling verschillen. Er is daarmee geen generiek antwoord te geven op deze vragen. Door de ingezette beweging van ambulantisering werken veel ggz-instellingen inmiddels met FACT-teams, waarbij cliënten zoveel mogelijk in de eigen omgeving worden behandeld. FACT staat voor Flexible Assertive Community Treatment. Deze methode is gericht op het verminderen van symptomen en leren omgaan met de aandoening. Begeleiding kan zich richten op alle levensgebieden en de teams kunnen op maat samenstellen zodat de cliënt altijd de juiste zorg krijgt. Een ander voorbeeld van de meerwaarde van ambulante zorg is de nauwe samenwerking tussen de ggz en sociale buurtteams en huisartsen in Utrecht, in zogenoemde wijkteams. Hierdoor zijn er korte lijnen en begeleiding en behandeling vinden geïntegreerd plaats door het wijkteam. Ervaringsdeskundigen maken ook deel uit van het wijkteam.
Sinds wanneer bent u op de hoogte van de reorganisatie van GGZ-instelling Emergis in Kloetinge?7
Zorgaanbieders en zorgverzekeraars zijn niet verplicht om reorganisaties bij de toezichthouders te melden, doorgaans informeren instellingen de IGJ over organisatie ontwikkelingen. Dat is ook gebeurd in het geval van Emergis. Op basis van de contacten tussen Emergis en de IGJ, ziet de IGJ geen risico’s voor de kwaliteit en de continuïteit van zorg.
Sinds wanneer zijn cliënten en personeelsleden op de hoogte? Hebben zij inspraak in de reorganisatie? Zijn de beoogde plannen besproken met cliënten die op de lijst stonden voor opname zodat zij zich konden voorbereiden?
Ik ben hiervan niet op de hoogte. Zoals in het antwoord op vraag 13 toegelicht is er contact geweest tussen Emergis en de IGJ en ziet de IGJ geen risico’s voor de kwaliteit en de continuïteit van zorg.
Kunt u uitleggen waarom het voor de patiënten die daar in behandeling zijn (onder meer mensen met autisme) beter is om ambulante hulp te krijgen dan in een kliniek? Is hier wetenschappelijk onderzoek naar gedaan of zijn er praktijkvoorbeelden? Zo nee, waarom is dit besloten?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 12 weten we op basis van signalen uit de praktijk dat het effectief kan zijn om bepaalde behandelingen (bijvoorbeeld bij angststoornissen) ambulant vorm te geven. Het is aan het veld om te oordelen over de effectiviteit van behandelingen en op basis daarvan richtlijnen eventueel aan te passen. Het Zorginstituut kan aanbieders en zorgverzekeraars helpen de juiste, zorginhoudelijke keuzes te maken voor de meest passende behandeling.
Op welke manier wordt zorgcontinuïteit voor deze patiënten gegarandeerd? Kunt u dit garanderen gezien de wachtlijsten en personeelstekorten in de GGZ?
Zorgverzekeraars moeten vanuit hun wettelijke zorgplicht proactief de beschikbaarheid van voldoende zorg voor verzekerden organiseren. Dit betekent dat zorgverzekeraars voldoende zorg moeten inkopen voor hun verzekerden en dat vraag en aanbod moeten matchen. Bij de afbouw of ombouw van zorg is het aan de zorgverzekeraar om te overwegen of er voldoende alternatieven van vervangende zorg zijn voor zijn verzekerden. De behandelaar bepaalt waar mogelijk in afstemming met de client, wat de meest aangewezen vervolgzorg is op het moment dat de huidige behandeling niet langer beschikbaar is als gevolg van wijziging in het behandelaanbod. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) houden daarbij toezicht op de situatie vanuit het oogpunt van deze zorgplicht en de kwaliteit van zorg.
Patiënten en behandelaren kunnen zich tot de IGJ wenden, wanneer zij zich zorgen maken over de kwaliteit van zorg. Patiënten kunnen de NZa aanschrijven indien zij van mening zijn dat verzekeraars hun zorgplicht niet nakomen. Op deze manier is de continuïteit van zorg geborgd. Ik word actief door de NZa en de IGJ geïnformeerd als er signalen zijn dat dit niet goed loopt. Naar aanleiding van eerdere signalen van voorgenomen sluitingen is in het Integraal Zorgakkoord de afspraak gemaakt om zicht en grip te krijgen op cruciale ggz. Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven, wordt op dit moment gewerkt aan het in beeld brengen van het landelijke aanbod en regionale aanbod van cruciale ggz. Dit met als doel om zicht te krijgen op de benodigde capaciteit, voorzieningen en infrastructuur van (boven)regionaal cruciaal zorgaanbod, passend bij de zorgvraag van de patiënt.
Hoe gaat worden voorkomen dat hulpverleners gedwongen worden ontslagen en misschien wegtrekken uit de sector?
Voor een groot deel raakt uw vraag aan de keuzes die afzonderlijke organisaties als werkgever maken in hun personeelsbeleid. Waar ik me vanuit mijn rol hard voor maak, is om medewerkers voor de zorgsector te behouden. Zo zet ik met het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (TAZ), in samenwerking met partijen (o.a. V&VN en deNLggz), in op de urgente uitdagingen die er liggen op de arbeidsmarkt, ook voor de ggz-sector. Het programma richt zich op meer ruimte voor innovatieve werkvormen, meer ruimte voor goed werkgeverschap en voor scholing en ontwikkeling. Door meer zeggenschap te stimuleren en daardoor het werkplezier te vergroten, moeten zorgmedewerkers behouden blijven voor de zorg.
De mobilisatie in Rusland |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over de berichtgeving waarin gesteld wordt dat de Oekraïense inlichtingendiensten een nieuwe mobilisatie in Rusland verwachten, met mogelijk 500.000 nieuwe recruten?1
De ontwikkelingen rond de oorlog in Oekraïne worden continu in brede zin in de gaten gehouden door het kabinet. Zo ook met betrekking tot een mobilisatie in Rusland. Op 28 oktober jl. heeft de Russische Minister van Defensie aangekondigd dat de mobilisatie is afgerond. De praktijk van mobiliseren is toen stopgezet. De mobilisatie is niet formeel beëindigd bij wijze van presidentieel decreet en zodoende bestaat er nog een juridische basis voor een volgende grote mobilisatieronde. Hier kan echter niet op vooruit worden gelopen. Uit verschillende bronnen is gebleken dat er nog wel mensen incidenteel geronseld worden en dat de autoriteiten moeite doen om mensen te werven, maar er is niet gebleken dat er momenteel daadwerkelijk een mobilisatie plaatsvindt.2 Indien er op enig moment een nieuwe mobilisatieronde komt, zal moeten worden bezien of en welke gevolgen dit heeft voor het landenbeleid en de besluitvorming door de IND.
Deelt u de mening van migratiehoogleraar Thomas Spijkerboer in Nieuwsuur (15 januari jl.) dat het door u gemaakte onderscheid tussen dienstweigeraars en Russen die vrezen voor mobilisatie lastig uit te leggen is?2
Ten aanzien van Russische dienstplichtigen geldt dat de IND hen op dit moment nog niet individueel kan beoordelen. De reden daarvoor is omdat onvoldoende duidelijk is of, en zo ja in welke mate, dienstplichtigen in Oekraïne worden ingezet en of zij door hun dienstplicht te ontduiken ook risico op vervolging lopen. Daarom is er voor gekozen om het besluit- en vertrekmoratorium voor hen te verlengen. Uw Kamer is hierover bij brief van 13 december 2022 geïnformeerd.
Ten aanzien van andere Russen die vrezen voor de mobilisatie blijkt niet, zoals ook gesteld hierboven, dat er momenteel daadwerkelijk een mobilisatie plaatsvindt. Met deze informatie in relatie tot de individuele omstandigheden zoals die volgen uit een asielprocedure is het goed mogelijk een besluit te nemen waarin wordt ingegaan op de risico’s voor personen die stellen te vrezen voor de mobilisatie. Dit is dan ook een voortzetting van de reguliere praktijk en niet een beleidswijziging.
Vanwege de plotse aankondiging van de mobilisatie moest worden bezien welke gevolgen deze mobilisatie zou hebben voor personen die om deze reden zijn gevlucht. In deze periode zijn er geen onomkeerbare stappen genomen in asielprocedures waarin de mobilisatie als asielmotief werd genoemd.
Gelet op vorenstaande en de overige informatie die onzerzijds bekend is, zie ik geen aanleiding om op dit moment een besluit- en vertrekmoratorium af te kondigen voor personen die vrezen voor de mobilisatie.
Het onderscheid tussen dienstplichtigen enerzijds en personen die vrezen voor de mobilisatie anderzijds is mijns inziens dan ook te rechtvaardigen.
Ik hecht er aan om in dit verband expliciet te benadrukken dat een besluit- en vertrekmoratorium geen garantie op verblijf is maar enkel een verlenging van de beslistermijn betreft met als doel het inwinnen van informatie waar het op dat moment aan ontbreekt dan wel waar op dat moment onduidelijkheid over bestaat. Na het vervallen van het besluit- en vertrekmoratorium zal er dan ook voor de groep dienstplichtigen een individuele beoordeling plaatsvinden om vast te stellen of zij internationale bescherming behoeven.
Een nieuw ambtsbericht staat gepland voor het voorjaar en aan de hand daarvan zal er bezien worden op welke wijze het beleid ten aanzien van Rusland ingevuld moet worden.
Vindt u een aankondiging van de Russische Minister van Defensie een voldoende betrouwbare bron om de conclusie te rechtvaardigen dat de mobilisatie per 31 oktober 2022 is afgerond, zoals u schrijft in uw brief van 13 december 2022?3
De Russische Minister van Defensie heeft inderdaad aangekondigd dat de mobilisatie is afgerond en de militaire eenheden opgedragen om de mobilisatiewerkzaamheden stil te leggen per 31 oktober 2022. Er is op dit moment daarnaast ook voldoende andere informatie beschikbaar om tot deze conclusie te komen. Er is dan ook een afweging gemaakt op basis van alle beschikbare relevante en betrouwbare informatie en bronnen. Uiteraard gaan we niet louter en alleen af op informatie van welke regering dan ook.
Bent u het eens met de stelling dat niet de formele regelgeving inzake de mobilisatie, maar de praktijk ten aanzien van de gestelde vervolging leidend moet zijn bij de bepaling van het landgebonden asielbeleid? Aangezien in het beslismemo wordt onderkend dat er nog steeds mensen worden gemobiliseerd (zij het maar «weinig»), bent u het eens met de stelling dat zelfs een kleine kans op gedwongen mobilisatie noopt tot bescherming?
In de beslisnota van 12 december jl. staat ten aanzien van de mobilisatie dat er in de praktijk incidentele gevallen bekend zijn van Russen die na de stop gemobiliseerd zijn. Uiteraard wordt niet alleen de formele regelgeving, maar ook de informatie over de praktijk meegewogen bij de bepaling van asielbeleid. Indien een vreemdeling zich beroept op de mobilisatie zullen deze verklaringen van de vreemdeling op eigen merites worden beoordeeld en tevens worden beoordeeld in het licht van de relevante landeninformatie. Het is daarbij aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat hij of zij te vrezen heeft voor vervolging of ernstige schade in het land van herkomst. De situatie in Rusland is op dit moment echter niet zo dat alle personen die zich beroepen op de mobilisatie ook daadwerkelijk te vrezen hebben voor vervolging of ernstige schade.
Op welke bron is de volgende bewering uit de beslisnota gestoeld: «... dat bezwaren tegen mobilisatie, hetzij juridisch hetzij via de alternatieve dienstplicht, uiteindelijk in de praktijk bijna altijd worden ingewilligd.»? Impliceert dit dat er volgens u «bijna» geen Russen gedwongen naar het front gaan?
Het betreft hier een vertrouwelijke bron. Deze wordt niet openbaar gemaakt. Het is geen ongebruikelijke werkwijze om vertrouwelijke bronnen te raadplegen. Dit impliceert niet dat er niemand gedwongen naar het front wordt gestuurd. Indien een vreemdeling uit Rusland stelt dat hij wel voor internationale bescherming in aanmerking dient te komen in verband met de mobilisatie, dan wordt dat op individuele basis beoordeeld, waarbij tevens de eventuele gevolgen op basis van de individuele omstandigheden worden getoetst. Daarbij wordt indien van toepassing ook beoordeeld of er begaanbare mogelijkheden zijn om onder deze mobilisatie uit te komen. Ook dat wordt individueel getoetst.
Waarom wacht u inzake Rusland niet het nieuwe ambtsbericht af van Buitenlandse Zaken, dat sowieso dit kwartaal verwacht wordt?
Een vreemdeling heeft recht op internationale bescherming als hij bij terugkeer naar zijn eigen land vervolgd wordt dan wel een reëel risico loopt op onmenselijke behandeling. Er vindt altijd een zorgvuldige procedure plaats om te bekijken of de vreemdeling internationale bescherming nodig heeft en elke zaak wordt op individuele omstandigheden beoordeeld.
Het besluit om wel of geen besluit- en vertrekmoratorium in te stellen wordt zorgvuldig gewogen. Er is op dit moment voldoende informatie beschikbaar om te beslissen in individuele zaken van personen die stellen te vrezen voor mobilisatie. Er is geen aanleiding om langer een pas op de plaats te maken en met besluitvorming te wachten, al dan niet op basis van een besluit- en vertrekmoratorium voor personen die stellen te vrezen voor mobilisatie tot een nieuw ambtsbericht. Het uitvoeringsproces kan dus worden voortgezet.
Bent u bereid om alsnog een beslis- en vertrekmoratorium in te stellen voor Russen die te vrezen hebben voor mobilisatie?
Zie antwoord vraag 6.
De betrokkenheid van het ministerie van Justitie en Veiligheid en de DJI bij de zaak Engel |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de zaak Engel (dossiernummer 10-043746-22)?
Ja.
Bent u op de hoogte gehouden van het onderzoek van het Openbaar Ministerie (OM) en de rechtszaak? Zo ja, waarom1?
Nee, ik ben niet op de hoogte gehouden van dit onderzoek.
Is er in deze procedure een conceptdagvaarding gedeeld met Justis? Zo ja, waarom?
Justis behandelt aanvragen voor een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) namens de Minister voor Rechtsbescherming. Ik ga er daarom vanuit dat u met deze vraag doelt op een VOG-aanvraag. Over specifieke VOG-aanvragen doe ik geen uitspraken. Een VOG-beoordeling verloopt via een vaste procedure, die ik hieronder verder toelicht. Hierbij wordt eerst getoetst aan een objectief criterium, en vervolgens aan het subjectieve criterium. Voor het zorgvuldig nemen van een beslissing kan door Justis daarnaast nadere informatie bij het OM worden opgevraagd over (lopende) strafzaken. Dit in navolging van artikel 36, lid 3 van de Wjsg.
Binnen het objectieve criterium wordt allereerst beoordeeld of de justitiële gegevens op naam van de aanvrager in het Justitieel Documentatie Systeem, wanneer de gedragingen die aan de gegevens ten grondslag liggen herhaald zouden worden, een belemmering vormen voor het doel waarvoor de VOG is aangevraagd, gelet op het risico voor de samenleving. Als voldaan wordt aan het objectieve criterium, oftewel er is sprake van relevante strafbare feiten binnen de terugkijktermijn, wordt de aanvraag getoetst aan het subjectieve criterium.
Bij de subjectieve beoordeling wordt afgewogen of er omstandigheden zijn die aanleiding geven om toch over te gaan tot afgifte van de VOG. Bij die afweging worden in elk geval betrokken: de hoeveelheid antecedenten, de strafrechtelijke afdoening daarvan en hoelang geleden de strafbare feiten zijn gepleegd. Daarbij wordt beoordeeld of het belang van de aanvrager bij het verkrijgen van de gevraagde VOG zwaarder dient te wegen dan het risico voor de samenleving.
Werd er een instructie gegeven om op 23 maart 2022 de Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) op basis van deze dagvaarding af te wijzen? Zo ja, waarom?
Ik doe geen uitspraken over de inhoud van specifieke VOG-aanvragen. Een VOG-beoordeling vindt altijd plaats volgens de beschreven procedure in het antwoord op vraag 3. Binnen het proces van de VOG-beoordeling is geen ruimte voor eventuele beïnvloeding of instructies door derden. Dit geldt voor alle VOG-aanvragen.
Heeft u bij de rechtbank een verzoek tot geheimhouding van een of meerdere stukken gedaan?2 Zo ja, waarom?
Over een specifieke procedure doe ik geen uitspraak. Ik kan wel uitleggen hoe de algemene procedure eruitziet. Een VOG-aanvrager kan een beroepsprocedure starten om een weigering van een VOG te laten toetsen door de bestuursrechter. Voor een beroepsprocedure moeten alle relevante stukken worden ingebracht door de betrokken partijen. Bij het indienen van de stukken kunnen beide partijen op grond van artikel 8:29 van de Awb de rechtbank verzoeken om een stuk onder geheimhouding in te brengen. Dit houdt in dat uitsluitend de rechtbank kennis mag nemen van het desbetreffende stuk. Justis maakt zeer terughoudend gebruik van deze mogelijkheid, maar kan genoodzaakt zijn om zo’n verzoek in te dienen als zij een stuk heeft ontvangen van het Openbaar Ministerie over een openstaande strafzaak. Het verzoek tot geheimhouding wordt door de rechtbank beoordeeld of kan tussentijds worden ingetrokken door de verzoeker. Als de rechtbank het verzoek afwijst of het verzoek wordt tussentijds ingetrokken, dan kan het desbetreffende stuk alsnog worden vrijgegeven aan de andere procespartij.
Waarom werd het document uiteindelijk toch vrij gegeven?
Zie antwoord vraag 5.
Is het gebruikelijk dat stukken van het OM op deze manier worden gedeeld met andere diensten?
Door het meenemen van een openstaande strafzaak in de VOG-beoordeling bemoeit het ministerie zich niet met de lopende strafzaak. In het kader van de VOG-beoordeling geldt dat in artikel 36, lid 1 van de Wjsg staat dat de Minister alle justitiële gegevens bij de beoordeling kan betrekken. Voor een goede en volledige oordeelsvorming in het kader van de VOG vallen daar ook openstaande strafzaken onder. Deze zaken worden enkel voor de beoordeling van de VOG-aanvraag betrokken. De strafzaak staat geheel los van de VOG-beoordeling. De VOG-beoordeling betreft een bestuursrechtelijke procedure, er wordt daarin geen oordeel gegeven over de (on)schuld van de betrokkene. Door het meenemen van een openstaande strafzaak in de VOG-beoordeling bemoeit het ministerie zich dan ook niet met de lopende strafzaak.
Is het gebruikelijk dat het ministerie zich op deze wijze bemoeit met zaken die nog voor de rechter moeten worden gebracht?
Zie antwoord vraag 7.
Waarom mocht het Kamerlid Van Haga niet op bezoek bij Engel in de Penitentiaire Inrichting (PI) Hoogvliet?
Op 28 maart 2022 heeft de directeur van de PI Rotterdam, locatie Hoogvliet, het lid Van Haga per mail laten weten dat hij van harte welkom is in de inrichting om een aldaar verblijvende gedetineerde te bezoeken. Daarbij is randvoorwaardelijk dat de gedetineerde hiertoe het initiatief neemt. De directeur heeft hem geïnformeerd dat hij, als lid van de Tweede Kamer, volgens de Penitentiaire beginselenwet behoort tot de groep van geprivilegieerd bezoek en toegang heeft tot de gedetineerde op de in de huisregels vastgestelde tijd en plaats (art. 38.7 PBW).
Bent u het eens dat deze beslissing verkeerd was, gelet op art. 68 en 70 van de Grondwet die resulteren in art. 37.1b Penitentiaire beginselenwet: de geprivilegieerde status van Kamerleden?
Zie antwoord vraag 9.
Is er contact geweest tussen het ministerie en de directie van PI Hoogvliet? Zo ja, waarom?
Nee, er is geen contact geweest met tussen de directie van de PI en het ministerie.
De betrokkenheid van het ministerie van Justitie en Veiligheid en de NCTV bij de zaak Engel |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de zaak Engel (dossiernummer 10-043746-22)?
De Minister van Justitie en Veiligheid wordt door het Openbaar Ministerie op hoofdlijnen geïnformeerd over het verloop van bepaalde strafrechtelijke onderzoeken voor zover de Minister deze nodig heeft zoals wettelijk is geregeld in artikel 129 Wet op de rechterlijke organisatie. Door mij te informeren over de hoofdlijnen van een strafzaak word ik in staat gesteld mijn politieke verantwoordelijkheid te kunnen nemen voor de gedragingen van het Openbaar Ministerie. Ik ben echter niet betrokken bij de inhoudelijke afwegingen die het Openbaar Ministerie in zaken heeft gemaakt of zal maken. De zaak die u in vraag 1 noemt valt hieronder en dus ben ik over die zaak zoals voornoemd geïnformeerd.
Is er contact geweest tussen het Openbaar Ministerie (OM) en het ministerie over de zaak Engel?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u op de hoogte gebracht van het onderzoek van het OM en de rechtszaak? Zo ja, waarom?1, 2, 3
Zie antwoord vraag 1.
Zo ja, hoe lang is de Minister al betrokken bij deze zaak?
Zie antwoord vraag 1.
Zo ja, kunt u al het email-, SMS-, WhatsAppverkeer of enige andere communicatie aangaande de zaak Engel openbaar maken?
Ik lees in deze vraag aldus dat er door het lid Van Haga een beroep wordt gedaan op artikel 68 van de Grondwet teneinde gevraagde informatie van het Openbaar Ministerie aan de Tweede Kamer te doen verstrekken. De Tweede Kamer heeft op grond van artikel 68 van de Grondwet recht op inlichtingen van het kabinet en zulks kan slechts worden geweigerd indien de verstrekking daarvan in strijd is met het belang van de Staat. In dit geval doet zich zo’n belang voor, alleen al omdat de gevraagde informatie gaat over een strafzaak die nog niet onherroepelijk is. Gelet daarop zal ik niet tot verstrekking overgaan.
Zo ja, bent u ook betrokken bij andere strafzaken?
Zoals ik in antwoord op de vragen 1 tot en met 4 heb aangegeven word ik op grond van artikel 129 Wet op de rechterlijke organisatie door het Openbaar Ministerie geïnformeerd over strafrechtelijke onderzoeken zodat ik in staat ben mijn politieke verantwoordelijkheid te nemen voor gedragingen van het OM.
Heeft de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) contact gehad met het OM en het ministerie inzake de zaak Engel? Zo ja, waarom?
Nee.
Verzamelt de NCTV data over actiegroepen?4 Zo ja, waarom en op basis van welke juridische grondslag wordt dit gedaan?
De NCTV verzamelt voor zijn coördinatiefunctie alleen gegevens gericht op het in beeld brengen van trends en fenomenen op het terrein van nationale veiligheid. Het kan voorkomen dat bij de uitoefening van die functie ook gegevens van actiegroepen in beeld komen als die onlosmakelijk verbonden zijn met fenomenen die voor de taken van de NCTV relevant zijn. Er zijn echter geen op organisaties gerichte dossiers opgebouwd.
In afwachting van de totstandkoming van het voorstel van wet verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid is de NCTV gestopt met het signaleren en duiden van dergelijke ontwikkelingen die onlosmakelijk verbonden zijn met (uitingen en gedragingen van) personen op sociale media.
Worden specifieke accounts gemonitord?5 Zo ja, waarom en op basis van welke juridische grondslag wordt dit gedaan?
Nee, de NCTV monitort geen specifieke accounts van organisaties.
Houdt de NCTV zich bezig met individuele rechtszaken?6 Zo ja, waarom?
Waar het strafrechtelijke onderzoeken betreft waarbij sprake is van een verdenking van een terroristisch misdrijf verloopt de informatievoorziening van het Openbaar Ministerie richting de Minister via de NCTV. De reden hiervoor is dat de NCTV verantwoordelijk is voor het beleidsterrein contraterrorisme.
Het bericht ‘Regelwerk weerhoudt boeren van melden drugsafval: ‘Er moet een vliegende brigade komen die het opruimen overneemt’’ |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Regelwerk weerhoudt boeren van melden drugsafval: «Er moet een vliegende brigade komen die het opruimen overneemt»»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat door veel regelwerk en hoge kosten die komen kijken bij het melden en laten opruimen van gedumpt drugsafval, gedupeerden worden ontmoedigd om dumpingen te melden?
Dit beeld is bekend sinds de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie (ZLTO) de zorgen van de boeren onder de aandacht bracht van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV). Het is de intentie van het kabinet om, onder andere met de verruiming van de subsidieregeling voor de opruimkosten van drugsafval tot een bedrag van 200.000 euro2, gedupeerden juist te ontlasten en tegemoet te komen in hun kosten. Het signaal dat de ZLTO afgeeft wordt dan ook serieus genomen.
Tegelijkertijd blijft het van belang melding te maken bij de politie van het aangetroffen drugsafval. Het kabinet is zich terdege bewust van de lastige en soms schrijnende situaties voor perceeleigenaren die zich geconfronteerd zien met de gevolgen van criminele praktijken en tegelijkertijd op grond van de Wet Bodembescherming verantwoordelijk zijn voor de bodemkwaliteit op hun eigendom. Dit is ook de reden dat het kabinet zich inspant middels de verruimde subsidieregeling om gedupeerden te ontlasten en tegemoet te komen in de kosten. Daarnaast is het dumpen van drugsafval een strafbaar feit dat dient te worden onderzocht en willen we dat mensen hier melding van maken. Zonder melding levert een dergelijk onderzoek vertraging op. Vertraging is ook met het oog op de volksgezondheid en het milieu zeer onwenselijk. Drugsafval is veelal chemisch afval dat door specialisten moet worden opgeruimd om het risico op (verdere) schade aan mens en natuur te beperken.
Is bekend in welke mate gedupeerden om deze reden(en) afzien van het melden van drugsafvaldumpingen? Is bekend in welke mate op een andere plaats dan de originele dumpingplek drugsafval wordt aangetroffen?
Over zowel het afzien van meldingen als het verplaatsen van drugsafval zijn geen gegevens bekend. Het verplaatsen van drugsafval is een kwalijke zaak en keur ik ten zeerste af. Sporenonderzoek wordt hierdoor gehinderd en er kunnen additionele risico’s voor mens en milieu ontstaan. Mensen die drugsafval verplaatsen kunnen hiermee zelf een strafbaar feit begaan. Ook kunnen zij worden gezien als de oorspronkelijke vervuiler. Daarom wordt aanbevolen bij het aantreffen van drugsafval melding te doen bij de politie. Perceeleigenaren van het terrein waar een drugsdumping heeft plaatsgevonden zijn dit, zoals reeds toegelicht in antwoord 2, op grond van de Wet Bodembescherming ook verplicht.
Deelt u de zorgen dat het vele regelwerk dat onschuldige particulieren hebben aan het melden en laten opruimen van drugsafval van criminelen een drempel vormt om aan de bel te trekken, waardoor schade aan de natuur en aan waterwingebieden blijft bestaan? Vindt u dat deze regeldruk een averechts effect heeft op het melden en opruimen van drugsafvaldumpingen?
Drugsafval is vaak chemisch afval. Voor de verwerking, het vervoer en vernietiging van chemisch afval gelden, om goede redenen, strenge regels. Juist ook om milieuschade te voorkomen of te beperken. Het is dan ook zeer onverantwoord dat criminelen zich op deze wijze van hun illegale afval ontdoen. Zoals ook in antwoord 2 is toegelicht springt het Rijk bij om gedupeerden financieel te ontlasten. Het subsidiestelstel is zo ingericht dat aanvragen worden getoetst aan de hand van facturen. Dit om fraude te voorkomen en gemaakte kosten te verantwoorden. De regels zijn er niet voor niets, maar JenV zet graag het gesprek met ZLTO en andere betrokken partijen voort om te bekijken waar administratieve lasten kunnen worden verlicht. Ook wordt gekeken hoe de drempel voor het indienen van een subsidieaanvraag kan worden verlaagd.
Kunt u een reactie geven op de suggestie van de land- en tuinbouworganisatie ZLTO om een «vliegende brigade» op te richten, waarbij er één aanspreekpunt is van samenwerkende organisaties en overheden waar gedupeerden terechtkunnen als zij te maken krijgen met dumpingen van drugsafval op hun grond?
Dit is een interessante suggestie die in overleg met betrokken partners wordt besproken. In de opzet van een nieuwe Rijksregeling ter vervanging van de huidige provinciale regeling wordt al bekeken hoe de regie over bodemsanering van druggerelateerde stoffen meer kan worden gecentraliseerd.3 Het voorstel van de ZLTO wordt in het verlengde hiervan verder onderzocht.
Bent u het eens met de stelling dat een vliegende brigade eraan kan bijdragen dat gedupeerden sneller en vaker aan de bel durven te trekken als zij te maken krijgen met drugsafvaldumpingen op hun terrein, dat de natuur sneller kan herstellen en dat de politie een beter inzicht krijgt in het aantal drugsafvaldumpingen en hierop beter kan acteren?
We gaan met de betrokken partijen bespreken of de suggestie van de ZLTO een goede aanvulling kan zijn op de rollen die nu door de politie en medeoverheden worden vervuld.
Bent u bereid om, in samenwerking met provincies en waterschappen, met betrokken organisaties in gesprek te gaan over het oprichten van een vliegende brigade voor gedupeerden van drugsafvaldumpingen en de Tweede Kamer hierover vóór 1 april 2023 te informeren?
Samen met de betrokken organisaties en medeoverheden zal ik de mogelijkheid van een vliegende brigade bespreken en gezamenlijk beoordelen of dit een effectief middel kan zijn. Over de uitkomst van deze gesprekken zal ik u in mei 2023 per brief informeren. In deze brief komt de voortgang op de gehele aanpak van ondermijning aan bod. De omgang met de drugsafvalproblematiek maakt hier deel van uit.
Het verlopen van vergunningen door nieuwe Europese regels |
|
Frederik Jansen (FVD) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Paniek bij kaasboer Veldhuijzen: na 30 jaar op vaste plek in Vleuten is petitie laatste hoop op blijven» en «Bloemetje of broodje op vertrouwde plek op straat kopen? Dat is straks mogelijk verleden tijd»?1, 2
Ja.
Heeft u een beeld van hoeveel Nederlandse ondernemers hun vaste standplaats dreigen te verliezen door de nieuwe Europese aanbestedingsregels?
De Europese regelgeving waar in de vraag op wordt gedoeld betreft geen aanbestedingsregels. Het verlopen van (marktplaats)vergunningen met een onbeperkte looptijd is een uitvloeisel van de Europese Dienstenrichtlijn die eind 2009 door Nederland is geimplementeerd in de Dienstenwet. Voor een toelichting op de gevolgen van de Dienstenrichtlijn voor onder andere de ambulante handel en de achtergrond daarvan verwijs ik graag naar mijn antwoorden van 24 januari jl. op vragen van het lid van Haga over een soortgelijke casus in Utrecht.
Het beleid met betrekking tot marktplaatsvergunningen is een discretionaire bevoegdheid van gemeenten. Het is ook aan gemeenten op welke wijze zij de verdeling van schaarse vergunningen vormgeven. Daarbij zijn zij wel gehouden aan de eisen die de Dienstenrichtlijn hieraan stelt.
Ik beschik niet over informatie over de lokale situatie van de ambulante handel binnen individuele gemeenten.
Deelt u de mening dat deze ondernemingen (vaak na tientallen jaren) onderdeel zijn geworden van de lokale cultuur en dat er daarom meer dan alleen economische afwegingen een rol zouden moeten spelen in het toekennen van standplaatsvergunningen?
Ik begrijp dat het voor de betreffende ambulante handelaren als een klap kan aanvoelen als ze hun vertrouwde plek moeten opgeven. Toch draagt dit bij aan een rechtvaardige verdeling van kansen voor alle ondernemers, waarbij de lokale overheid tegelijk de leefomgeving kan beschermen. In veel gemeenten is sprake van een overgangsfase waarbij de (schaarse) standplaatsvergunningen met een onbeperkte looptijd worden omgezet in een vergunning met een beperkte looptijd. Bij afloop van de vergunning kan een ieder, ook de huidige vergunninghouder, meedingen naar een nieuwe vergunning. Dit zorgt dat niet alleen huidige vergunningshouders maar ook nieuwe ondernemers, een eerlijke kans krijgen op het verkrijgen van een schaarse vergunning.
Indien zich geen andere gegadigden melden kan de gemeente ook overgaan tot verlenging van de vergunning van de zittende vergunninghouder. Het is aan de gemeente hoe zij de toewijzing willen vormgeven.
Aan de basis van dit beleid staan beginselen als evenredigheid, gelijkheid en non-discriminatie. Het meewegen van menselijke factoren werkt twee kanten op: de marktkoopman wiens familie al tientallen jaren heeft geprofiteerd van een exclusief recht op een mogelijkerwijs zeer gewilde plek in de stad en een ander familiebedrijf dat het moet doen met een minder aantrekkelijke locatie en daardoor wellicht twee keer zo hard moet werken om dezelfde omzet te bereiken. Verder heeft de gemeente de ruimte om op basis van lokale factoren en lokale beleidsdoelstellingen te kiezen voor het meest aangewezen allocatiemechanisme (zoals first come, first served; loting; of veiling).
Bent u voornemens maatregelen te nemen om te voorkomen dat ondernemingen die diepgeworteld zijn in hun lokale cultuur zullen komen te verdwijnen?
Zie antwoord vraag 3.
Verandering van regels voor het medisch eigen risico |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Kabinet verandert regels voor medisch eigen risico»?1
Ja ik heb kennisgenomen van het bericht.
Bent u zich ervan bewust dat, hoewel deze verandering positief uitvalt voor patiënten die eenmalig een medisch-specialistische behandeling nodig hebben, juist ook het tegenovergestelde kan gaan gelden voor mensen die meerdere behandelingen nodig hebben en/of chronisch zieke patiënten, die dus meerdere keren een eigen risico bijdrage moeten betalen?
Het lid Van Haga wijst er terecht op dat deze maatregel ertoe leidt dat een deel van de zorggebruikers minder eigen risico gaat betalen dan dat nu het geval is. Door een maximumbedrag van € 150 per prestatie (een dbc of een ozp) te hanteren voor medisch-specialistische zorg zullen ongeveer 1 miljoen verzekerden op jaarbasis gemiddeld genomen € 100 minder aan verplicht eigen risico betalen. Het gaat dan om verzekerden die één of enkele onderzoeken of behandelingen nodig hebben per jaar. Momenteel zullen zij veelal wel hun verplicht eigen risico volmaken, omdat het bedrag van € 385 nu vaak al bereikt wordt na één gedeclareerde dbc.
Het klopt ook dat er een groep verzekerden is die met deze wijziging meerdere keren een bijdrage voor het eigen risico gaat betalen. Zij hoeven niet in één keer hun gehele eigen risico te betalen als de zorgkosten € 385 of meer bedragen, maar betalen een bedrag per prestatie van maximaal € 150. Echter, anders dan dat het lid Van Haga veronderstelt, heeft de maatregel géén nadelig effect voor deze groep. Door de maatregel gaat namelijk niemand méér eigen risico betalen, omdat het maximale eigen risico € 385 blijft.
Realiseert u zich dat sommige mensen hierdoor zullen afzien van medisch-specialistische hulp, of deze zullen uitstellen, uit kostenoverwegingen?
Ik ben het met het lid Van Haga eens dat het ongewenst is als mensen vanwege kosten afzien van noodzakelijke zorg. Ik ben echter van mening dat het introduceren van een maximumbedrag van € 150 de financiële drempel bij de toegang tot medisch-specialistische zorg juist minder hoog maakt. Want in de huidige situatie betalen mensen vaak bij het eerste consult al het gehele verplicht eigen risico van € 385. De drempel voor toegang tot zorg wordt dus aanzienlijk lager.
Omdat het ongewenst is als mensen afzien van noodzakelijke zorg uit kostenoverwegingen, neemt het kabinet verschillende maatregelen om mogelijke ongewenste zorgmijding om financiële redenen tegen te gaan, namelijk het bevriezen van de hoogte van het eigen risico tot en met 2025, de maximering van de eigen bijdrage van het geneesmiddelenvergoedingssysteem in 2023 en tot slot wordt een monitor opgezet om meer inzicht te krijgen in de mate van stapeling van eigen betalingen over de stelsels heen2. Voor mensen met een laag inkomen bestaat bovendien al de zorgtoeslag als tegemoetkoming voor de premie en het eigen risico. Daarnaast beschikken gemeenten over de instrumenten en financiële middelen om maatwerk te bieden voor mensen die moeite hebben om hun zorgkosten te betalen.
Realiseert u zich dat dit potentieel kan leiden tot gezondheidsschade voor deze mensen, omdat zij niet (op tijd) worden geholpen en/of waardoor hun aandoeningen verergeren en/of co-moborditeiten ontstaan, waardoor zij op de lange termijn meer, complexer en kostbaarder medisch-specialistische zorg nodig hebben?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat burgers/patiënten zelf in staat zijn om een inschatting te maken over de noodzaak van een medisch-specialistische behandeling en de mogelijkheid om hiervan af te zien, of deze uit te stellen? Realiseert u zich dat veel mensen in Nederland momenteel moeite hebben om financieel rond te komen en dat een dergelijke maatregel voor veel mensen een noodgedwongen besparingsmethode zal worden? Deelt u de mening dat zij op deze manier worden gemanipuleerd om de door kabinet gewenste bezuinigingen op de zorg te realiseren?
Zie antwoord vraag 3.
Is het wat u betreft wenselijk dat de zorgvraag van de bevolking financieel gestuurd wordt vanuit een kostenbesparende prikkel van de overheid, die daarmee dus niet opereert vanuit het belang van de volksgezondheid, maar vanuit het financieel belang van de Rijksoverheid?
Het Nederlandse zorgstelsel kenmerkt zich door een hoge mate van solidariteit: gezonde, jonge mensen en mensen met een hoger inkomen betalen mee aan de zorgkosten voor zieke, oudere mensen met een lager inkomen. Het verplicht eigen risico legt inderdaad een deel van de zorgkosten nadrukkelijk bij de zorggebruiker. Door deze medefinanciering wordt de druk op de nominale premie voor alle verzekerden beperkt. Het eigen risico maakt mensen daarnaast kostenbewust. Dit wordt het remgeldeffect genoemd. Ook daarmee wordt een stijging van de nominale premie gedempt. Deze effecten vergroten het draagvlak voor de hoge mate van solidariteit binnen ons zorgstelsel.
Vindt u het geoorloofd om te proberen de Nederlandse bevolking te bewegen af te zien van zorg, omdat het zorgstelsel inmiddels zo duur is geworden en volstrekt is vastgelopen door falend overheidsbeleid, in plaats van werk te maken van het hervormen van dat beleid en het zorgstelsel zelf? Waarom legt u deze verantwoordelijkheid neer bij de burger, in plaats van bij het kabinet?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u een impactanalyse gemaakt ten aanzien van deze stelselverandering? Hoeveel «onnodige» zorg zal dit schelen en hoeveel gemiste diagnoses, medisch-specialistische behandelingen en uitgestelde zorg gaat dit opleveren? Hoeveel kosten worden bespaard en hoeveel zorgkosten levert het juist op, ook op de lange termijn? Hoe verhoudt dit zich tot elkaar? Indien u dit niet weet, bent u dan bereid hiernaar onderzoek te doen?
Naar verwachting resulteert de maatregel in een afname van zorggebruik en daardoor een daling van de collectieve zorguitgaven van € 317 miljoen per jaar. Dit gedragseffect is gebaseerd op berekeningen van het Centraal Planbureau (CPB), aan de hand van een microsimulatiemodel3. Dit model wordt voor verschillende doorrekeningen gebruikt en is gebaseerd op individuele gegevens van zorggebruik en -kosten van verzekerden in de Zvw over een periode van zes jaar.
De hervorming maakt het eigen risico een effectiever instrument. Op dit moment betalen mensen in de medisch-specialistische zorg vaak al voor het eerste consult bij een medisch specialist het gehele verplicht eigen risico. Door het maximumbedrag van € 150 per prestatie zullen mensen minder snel hun volledige verplicht eigen risico volmaken. Dat heeft naar verwachting een gunstig effect op het voorkomen van uitstel van zorg of zorgmijding bij mensen die afgeschrikt worden door het vooruitzicht van een betaling van € 385. Hoewel de financiële drempel lager is, loopt de drempel wel langer door. Dat komt doordat voor vervolgzorg (na de eerste dbc) of een nieuwe zorgvraag opnieuw een bedrag wordt gerekend voor het verplicht eigen risico, tot het gehele verplicht eigen risico is volgemaakt. Hierdoor worden verzekerden langer gestimuleerd na te denken of een (vervolg) behandeling passend en nodig is.
Als toenemend kostenbewustzijn leidt tot een minder hoge zorgvraag is dat een gewenst effect. Mocht er door de verlengde drempel afgezien worden van passende zorg, dan is dat vanzelfsprekend geen gewenst effect.
Omdat de hoogte van het maximale eigen risico niet toeneemt is de hoop dat zo’n effect niet optreedt. Ik ben uiteraard voornemens om de effecten van deze maatregel te evalueren.
Weet u hoeveel mensen op dit moment «onnodig» medisch-specialistische behandelingen ondergaan, omdat hun eigen risico «toch al op is»? Om wat voor behandelingen gaat het dan bijvoorbeeld en welk deel van de totale zorgkosten beslaat deze, eventueel overbodige, zorg?
Zie antwoord vraag 8.
Is het niet beter om te besparen op andere zorgkosten, bijvoorbeeld door anders om te gaan met bevolkingsonderzoeken, waarop door vele medici steeds meer kritiek wordt geleverd aangezien deze ook zouden leiden tot overmedicalisering van de samenleving en kostbare onderzoeken en behandelingen die voor veel patiënten niet nodig zijn?
De bevolkingsonderzoeken naar kanker leveren gezondheidswinst op, omdat de gescreende aandoeningen in een vroeger stadium worden ontdekt waardoor de behandeling een grotere kans van slagen heeft.
Voor de volledigheid: de bevolkingsonderzoeken naar kanker vallen niet onder de Zorgverzekeringswet en worden door de overheid gefinancierd.
Wat voor effect heeft deze verandering op de toegankelijkheid van de Nederlandse zorg en de algehele volksgezondheid? Bent u van mening dat deze verandering dit niet nadelig zal beïnvloeden? Kunt u dit onderbouwd uitleggen?
Ik verwacht géén nadelig, maar juist een positief effect op de toegankelijkheid van de Nederlandse zorg. Allereerst wordt de financiële drempel lager voor gebruikers van medisch-specialistische zorg omdat het verplicht eigen risico verlaagd is naar € 150 per prestatie. Dit is een lagere drempel dan de huidige situatie waarin het bedrag van € 385 vaak na één medisch specialistische behandeling al behaald wordt.
Hierdoor zal ongeveer 1 miljoen verzekerden minder eigen risico gaan betalen, terwijl er géén verzekerden meer eigen risico gaan betalen. Alhoewel dit leidt tot minder opbrengsten van het eigen risico zal er ook minder zorgvraag zijn, zoals ik in antwoord op vraag 8 en 9 toelichtte. Per saldo heeft de maatregel daarom naar verwachting een dempend effect op de premies. In de nota van toelichting zal ik gedetailleerd ingaan op deze effecten.
Bent u niet bang dat deze verandering van het eigen risico leidt tot een tweedeling in de samenleving, waarbij vermogende mensen betere en meer toegang en kwaliteit van zorg krijgen omdat zij zich dat kunnen veroorloven en armere mensen hierop zullen moeten inboeten omdat zorg voor hen een besparingspost wordt?
Deze vrees deel ik niet. Zoals hierboven aangegeven zijn er geen verzekerden die méér eigen risico gaan betalen en gaat een deel van de verzekerden minder eigen risico betalen. Dit heb ik nader toegelicht in de bovenstaande antwoorden. De maatregelen om de financiële toegankelijkheid tot zorg te borgen heb ik antwoord op de vragen 3, 4 en 5 toegelicht.
Door welk onderzoeksbureau is het in de door u eerder beantwoorde Kamervragen genoemde onderzoeksrapport, geïnitieerd door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, naar aanleiding van het onderzoek van financieel recherchebureau Interludium gedaan? Kunt u de onderzoeksopdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport delen? Zo nee, waarom niet? Is dit onderzoek aanbesteed en op basis van welke overwegingen is de opdracht toegekend aan het betreffende onderzoeksbureau?1
Het onderzoek naar het rapport van Interludium is uitgevoerd door het forensisch bureau Hoffmann. Het onderzoek is niet aanbesteed omdat de waarde van de opdracht onder de aanbestedingsdrempel valt. Het onderzoek is toegekend aan het betreffende onderzoeksbureau omdat dit bureau veel ervaring heeft met dergelijke onderzoeken.
Ik kan het onderzoeksrapport naar het rapport van Interludium alleen vertrouwelijk met u en uw Kamer delen, omdat het onderzoeksrapport vertrouwelijk verstrekte bedrijfsinformatie bevat (verschoningsgrond «belang van de staat, Grondwet artikel2 en informatie uit het onderzoeksrapport naar de betrokken personen herleidbaar is en openbaarmaking een inbreuk van hun persoonlijke levenssfeer zou betekenen. Indien uw Kamer dit wenst zal ik het vertrouwelijk delen van het onderzoeksrapport in gang zetten via het reguliere proces met uw Kamer.
Op welke manier en op basis van welke criteria en onderzoeksmethoden zijn de conclusies van het onderzoek van Interludium getoetst door het door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ingezette onderzoeksbureau?
Het onderzoeksbureau heeft bureauonderzoek, feitenonderzoek en interviews gedaan. Op basis van de opgehaalde informatie en hun expertise zijn de conclusies van het Interludium rapport getoetst.
Welke feitelijke onjuistheden zijn in het onderzoek van Interludium gevonden? Kunt u concreet aangeven welke informatie uit het rapport van Interludium er niet klopt en hiervoor de bewijslast delen? Zo nee, waarom niet?
De belangrijkste bevindingen zijn dat de in het Interludium rapport aangegeven overboekingen en afschrijvingen niet blijken te bestaan c.q. niet hebben plaatsgevonden. Ook zijn tal van andere beweringen, zoals het bestaan van offshore vennootschappen en buitenlandse bankrekeningen, niet bewezen. Op bovenstaande punten wordt gedetailleerd ingegaan in het onderzoeksrapport van Hoffmann Recherche wat, indien u dit wenst, vertrouwelijk aan uw Kamer aangeboden kan worden.
Waarom bent u niet bereid het in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport opgeleverde onderzoeksrapport met de Kamer te delen, voordat eventuele juridische stappen worden gezet? Vindt u niet dat de Kamer het recht en de plicht heeft om te controleren of het handelen van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport inzake deze kwestie geoorloofd is en onder de juiste voorwaarden en criteria gebeurt? Zo nee, waarom niet? Kunt u een uitgebreide onderbouwing van de rechtvaardiging om de Tweede Kamer hierbij buitenspel te zetten geven?
Ik deel zeker de mening dat de Kamer in staat moet worden gesteld om het handelen van mijzelf en mijn ministerie te controleren. Tegelijkertijd is het zo dat indien er sprake is van mogelijke juridische procedures de openbaarmaking van informatie opgeschort kan worden. Daarnaast is het ook belangrijk om zorgvuldig om te gaan met het beschermen van de persoonlijke levenssfeer van individuen. Ondanks dat er sprake is van het herhaaldelijk beschadigen van de eer en goede naam van betrokkenen, is na zorgvuldige overweging van zowel de kant van de Staat als van de andere betrokken partijen besloten om voorlopig geen juridische procedures te starten. Ik kan het rapport dan ook nu, indien u dit wenst, met uw Kamer delen. Dit weliswaar vertrouwelijk om de persoonlijke levenssfeer van de betrokken individuen te beschermen.
Indien u de mening deelt dat de Kamer recht heeft op inzage in dit rapport, kunt u het rapport dan alsnog per ommegaande aan de Kamer doen toekomen, met een toelichting van uw departement met betrekking tot de conclusies?
Zie antwoord vraag 4.
Aan welke «mogelijke juridische procedures en maatregelen» naar aanleiding van de uitkomsten van het in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport opgeleverde onderzoeksrapport wordt gedacht?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u voornemens het in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport opgeleverde onderzoeksrapport alsnog met de Kamer te delen als er duidelijkheid is over het wel of niet overgaan tot juridische procedures en maatregelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer verwacht u dat hierover een besluit wordt genomen?
Zie antwoord vraag 4.
Was de Stichting Open Nederland betrokken bij het instellen van het onderzoek vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport naar het rapport van Interludium? Zo ja, op welke manier en welke personen zijn betrokken geweest?
Stichting Open Nederland (SON) was niet betrokken bij het instellen van het onderzoek. SON is door het onderzoeksbureau wel benaderd en bevraagd voor het onderzoek.
Heeft de Stichting Open Nederland informatie aangeleverd voor het vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ingestelde onderzoek naar het rapport van Interludium? Zo ja, welke informatie en hoe is deze getoetst op juistheid en volledigheid?
Ja, SON heeft alle medewerking verleend. Het onderzoeksbureau heeft gesprekken gevoerd met SON en SON heeft inzage geven in al haar administratie in het bijzijn van een forensisch accountant.
Is Interludium zelf op enige manier betrokken geweest bij het vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ingestelde onderzoek? Is er aan hoor en wederhoor gedaan door de onderzoekers en is Interludium gevraagd naar de onderzoeksmethoden en data die werden gebruikt voor het vermeende «feitelijk onjuiste» onderzoek? Zo nee, waarom niet en bent u niet van mening dat dat wel had moeten gebeuren in het kader van de volledigheid van het onderzoek van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport?
Interludium is benaderd door het onderzoeksbureau. Hierbij is ook ingegaan op de gehanteerde onderzoeksmethodiek van Interludium.
Wat zijn de kosten geweest voor dit door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ingestelde onderzoek?
De kosten voor dit onderzoek waren in totaal € 25.419,11.
De 43 miljoen die O2 Health aan de Staat moet terugbetalen voor slechte mondkapjes |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Bedrijf moet Staat 43 miljoen terugbetalen voor ondeugdelijke mondkapjes»1?
Ja.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een dergelijk kostbare deal sloot met O2 Health, terwijl dit bedrijf niet in staat was om aan de voorwaarden voor levering en kwaliteit te voldoen? Kunt u inzichtelijk maken welke voorwaarden door het ministerie zijn gesteld en op welke criteria is getoetst alvorens uw departement met O2 Health in zee ging?
De deal is onder hoge druk tot stand gekomen in de eerste twee weken van de crisis. We werkten toen samen met de UMC’s om mondkapjes in te kopen en deze leverancier deed al zaken met een UMC. Het was vrijwel de enige leverancier die in staat leek, juist in die eerste weken, in enig volume mondkapjes van enige kwaliteit te leveren. De eerste partij met geleverde mondmaskers werd goedgekeurd en de Staat heeft deze ook behouden. Nadien is gebleken dat de leverancier dit niet kon volhouden, in tegenstelling tot wat was overeengekomen.
Maakt de 45 miljoen euro die voor deze deal is aanbetaald door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport deel uit van de 5,1 miljard euro die onrechtmatig is uitgegeven aan coronamateriaal en waarvan een groot deel niet is verantwoord?
Ja, deze opdracht maakt deel uit van de € 5,1 miljard die als onrechtmatig is beoordeeld.
Wie van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft het uiteindelijke akkoord gegeven voor de deal met O2 Health? Op welke manier wordt deze persoon ter verantwoording geroepen voor de fouten die hierbij zijn gemaakt en wat zijn hiervan de consequenties?
De beleidsverantwoordelijke Minister heeft de eindverantwoordelijkheid en legt verantwoording af aan het parlement, ook over handelingen van betrokken ambtenaren en diens voorgangers. Om privacy redenen kunnen de namen van de medewerkers van VWS die bij deze inkoop betrokken waren, niet worden gedeeld.
Welke personen waren allemaal betrokken bij deze deal en op basis waarvan hadden zij een aandeel in de besluitvorming over deze deal?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u de notulen van de overleggen met alle betrokken partijen over deze deal met de Kamer delen, alsmede de gesloten contracten en de inkooporders? Zo nee, waarom niet?
In het vonnis van de rechtbank van 21 december 2022 vindt u informatie over de betrokken partijen, de gevoerde gesprekken en gegeven inkooporders. Dit vonnis is openbaar2. Ik ben nagegaan welke informatie ik u verder nog kan verstrekken. Met het oog op onder meer het procesbelang van de Staat en de nog door de Staat te nemen acties om het geld daadwerkelijk terug te krijgen, zal ik u vertrouwelijk van informatie over de aan O2 Health gegeven inkooporders voorzien. Het betreft een vijftal pro forma offertes en de daarop aansluitende opdrachtbrieven. Er zijn geen aparte contracten of door beide partijen vastgestelde notulen over deze transacties. Ik verzoek de voorzitter de stukken ter vertrouwelijke inzage te leggen voor de leden van uw Kamer3.
Wat gaat er gebeuren met de 43 miljoen euro die door O2 Health moet worden terugbetaald aan de Staat? Vloeit dit onrechtmatig uitgegeven belastinggeld terug naar de gemeenschap en zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet en hoe wordt het dan wel besteed?
De Staat spant zich in om dit bedrag terug te krijgen en neemt gepaste actie, waaronder het leggen van beslag in privé en op aandelen. Eventuele ontvangsten gaan conform de begrotingsregels terug naar de algemene middelen.
Bent u voornemens een onderzoek te starten naar alle bedrijven waarmee tijdens de coronacrisis door de overheid deals zijn gesloten voor het inkopen/leveren/produceren van coronamateriaal, om in kaart te brengen welke gelden onrechtmatig zijn uitgegeven en/of niet de beoogde (kwaliteit en hoeveelheid van) materialen hebben opgeleverd? Zo ja, heeft u hiervoor een onderzoeksplan en kunt u dit delen? Zo nee, waarom gaat u geen onderzoek doen?
Op 16 september 2022 heeft uw Kamer het rapport «Onderzoek inkoop PBM – (deel)Verslag van Handelingen inzake transacties Relief Goods Alliance B.V.» met kabinetsreactie op dit rapport ontvangen4. In die brief staat tevens genoemd dat er nog twee deelonderzoeken naar de overige inkopen van persoonlijke beschermingsmiddelen lopen. Wanneer de andere deelonderzoeken gereed zijn, worden deze met een kabinetsreactie aan uw Kamer gestuurd.
Hoe reflecteert u in het licht van deze deal op het rapport van de Algemene Rekenkamer dat concludeert dat het financieel beheer van uw departement ondermaats is? Staat u nog altijd achter het eerdere statement van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport dat de coronacrisis ertoe leidde dat er «ongekende maatregelen» genomen moesten worden? Hoeveel onzorgvuldigheid is naar uw mening nog geoorloofd, wanneer er zoveel gemeenschapsgeld mee gemoeid is?2
Ik sta nog steeds achter het statement dat de coronacrisis ertoe leidde dat er ongekende maatregelen moesten worden genomen. Het betrof een uitzonderlijke situatie waarbij er wereldwijd tekorten waren aan Persoonlijke Beschermingsmiddelen (PBM). Medewerkers van het Ministerie van VWS zijn, mede op verzoek van uw Kamer6, dag en nacht bezig geweest om PBM voor de zorg in te kopen, waaronder de onderhavige transactie met O2 Health.
In 2020 constateerde de Algemene Rekenkamer ernstige tekortkomingen in het financieel beheer bij het Ministerie van VWS. Op 19 mei 2021 heeft de Minister van VWS een plan van aanpak verbetering financieel beheer aan uw Kamer gezonden7. Ondanks de in 2021 ingezette verbeteringen, uitbreiding van het aantal medewerkers in de financiële functie en verkregen inzicht in de benodigde vervolgstappen, erkent het Ministerie van VWS dat de tekortkomingen niet in een jaar kunnen worden opgelost. Deels ook vanwege de aanhoudende hectiek en urgentie van de coronabestrijding. Wel nam het aantal tekortkomingen met betrekking tot onrechtmatigheid af. Het Ministerie van VWS werkt aan verdere stappen om haar financieel beheer te verbeteren. U bent hierover op 12 mei 2022 geïnformeerd via de voortgangsbrief over het financieel beheer van het Ministerie van VWS8.
Welke stappen zijn inmiddels ondernomen om het financieel beheer van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport te verbeteren? Is er een plan van aanpak en zo ja, kunt u dit delen?
Zie antwoord vraag 9.
Zijn er personen/partijen die winst hebben gemaakt met deze deal? Zo ja, welke personen/partijen zijn dat en om welke bedragen gaat het?
Dat is mij niet bekend.
Wat gaat er gebeuren met de door O2 Health geleverde mondkapjes die niet aan de kwaliteitseisen voldoen en dientengevolge niet zijn gebruikt? Worden deze mondkapjes, net zoals de slechte mondkapjes van de heer van Lienden, vernietigd? Zo ja, wat zijn hiervan de kosten?
Een deel van de mondkapjes is niet geaccepteerd en weer opgehaald door de leverancier. De overige mondmaskers die door O2 Health zijn geleverd, zijn niet gebruikt en liggen op dit moment in een loods vanwege de juridische procedure. Nu de rechter de overeenkomst (grotendeels) heeft ontbonden, liggen de maskers in principe klaar voor O2 om te worden opgehaald. Indien O2 de maskers ophaalt, is het de verantwoordelijkheid van O2 als distributeur dat de afgekeurde maskers niet kunnen worden ingezet.
Indien O2 de maskers niet ophaalt, zullen deze mogelijk (duurzaam) worden verwerkt. De kosten voor eventuele duurzame verwerking zijn bekend na gunning van de aanbesteding van deze verwerking.
Volledigheidshalve verwijs ik -ten aanzien van de kwaliteit van de mondkapjes van RGA- naar mijn brief van 16 september 20229. Daarin staat dat in het hoofdstuk «Kwaliteit» (van het «Onderzoek inkoop PBM – (deel)Verslag van Handelingen inzake transacties Relief Goods Alliance B.V.») de controle van de kwaliteit van de geleverde RGA-mondmaskers wordt beschreven. Hoewel er bij aanvang verschillende vragen waren over de kwaliteit van de geleverde PBM, is uiteindelijk door een zogeheten notified body vastgesteld dat de kwaliteit van de door RGA geleverde producten in orde was, zoals met de Kamer is gecommuniceerd.
De brief ‘No export credit support for Santos FPSO’ van Nederlandse en Braziliaanse NGO’s |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de brief «No export credit support for Santos FPSO» van Nederlandse en Braziliaanse niet-gouvernementele organisatie (ngo's), verstuurd op 15 december 2022?
Ja.
Kunt u aangeven of de exportkredietverzekering voor dit project al is toegezegd? Zo nee, (wanneer) zal dit gebeuren en hoe zal de Kamer hierover geïnformeerd worden?
De exportkredietverzekering voor dit project is nog niet toegezegd. De betreffende aanvraag bevindt zich momenteel in de behandelfase. In het geval de exportkredietverzekering (ekv) voor dit project wordt afgegeven, zal ADSB op haar website1 een ex-post samenvatting publiceren conform het huidige transparantiebeleid voor categorie-A projecten van de ekv.
Aangezien u heeft gezegd dat nieuwe exportkredietverzekeringen alleen nog zullen worden verstrekt aan projecten die binnen het 1,5 graadscenario vallen, kunt u aangeven hoe dit project binnen het 1,5 graadscenario valt?
Zoals gecommuniceerd naar de Kamer op 3 november 2022, zal Atradius DSB ter implementatie van de COP26-verklaring per 1 januari 2023 geen aanvragen meer in behandeling nemen die niet in lijn zijn met het nieuwe beleid voor de ekv. Met de implementatie van de COP26-verklaring heeft het kabinet een belangrijke stap gezet in de verdere vergroening van de exportkredietverzekering, in lijn met de klimaatdoelstellingen van Parijs.
Voor een zorgvuldige implementatie van de COP26-verklaring krijgen exporteurs de mogelijkheid om voor reeds gestarte activiteiten een polis te ontvangen. Veel projecten kennen immers een lange aanlooptijd, waarbij door bedrijven al middelen geïnvesteerd worden in de fase vóór verkrijging van een opdracht. Aanvragen die zijn ingediend vóór 1 januari 2023 kunnen daarom tot uiterlijk eind 2023 leiden tot een polis. Een dergelijke overgangsperiode is nodig omwille van een zorgvuldige transitie.
Het Santos Basin Pre-Salt Pole project is ingediend vóór 1 januari 2023.
Aangezien zowel het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC), als het Internationaal Energieagentschap (IEA) en de secretaris-generaal van de Verenigde Naties hebben aangeven dat nieuwe fossiele projecten niet passen binnen het 1,5 graadscenario, kunt u aangeven hoe dit project binnen het 1,5 graadscenario valt?
De Nederlandse invulling van de COP26-verklaring is gestoeld op het principe dat er geen ruimte is voor de ontwikkeling van nieuwe olie- en gasvoorraden onder een 1,5 graadscenario. Op basis van het nieuwe ekv-beleid zou dit project niet tot een ekv-polis kunnen leiden, omdat het project gerelateerd is aan de ontwikkeling van nieuwe olie- en gas voorraden en daarmee verondersteld wordt niet in lijn te zijn met een 1,5 graadscenario.
Dit project was reeds in behandeling bij Atradius DSB voor de ingang van het nieuwe beleid per 1 januari jl. Voor deze categorie projecten heeft het kabinet besloten een gelimiteerde overgangsperiode toe te passen: aanvragen die zijn ingediend vóór 1 januari 2023 zouden tot uiterlijk eind 2023 tot een polis kunnen leiden.
Over eten klagende asielzoekers |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat ondankbare asielzoekers in hongerstaking zijn gegaan vanwege «slecht eten»?1
Ja.
Wat vindt u van zoveel ondankbaarheid? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven op deze vraag?
Ik zie klachten van asielzoekers over aspecten van de geboden voorzieningen niet als ondankbaarheid. Het recht om te klagen hebben asielzoekers evenzeer als alle andere personen die zich in Nederland bevinden. Ik begrijp dat inmiddels een gesprek heeft plaatsgevonden tussen medewerkers van de locatie en asielzoekers en dat dat heeft geleid tot afspraken. Dat acht ik een zinvolle manier om samen tot oplossingen te komen.
Deelt u de mening dat klagen over prima maaltijden in nota bene een hotel geen enkele pas geeft als je stelt gevlucht te zijn voor oorlog en geweld? Zo ja, kunt u de duidelijke boodschap uitzenden dat inpakken en wegwezen bij zoveel ondankbaarheid geklaag de beste optie is? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven op deze vraag?
Zie antwoord vraag 2.
De berichtgeving over schrijnende situaties bij terminale patiënten |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Stervende patiënten liggen in eigen ontlasting: «Als we gaan besparen op broekjes, zijn we diep gezonken»», van De Telegraaf?1
Ja.
Herkent u de situaties zoals beschreven in bovengenoemd artikel en kunt u aangeven, of in ieder geval een inschatting geven, van op welke schaal dit soort situaties zich in Nederland voordoen? Indien u dit niet weet, bent u dan bereid om dit in kaart te brengen?
Op welke schaal in de palliatief-terminale zorg de problemen voorkomen die in het artikel genoemd worden, is niet precies duidelijk. De beroepsvereniging van Verpleegkundigen en Verzorgenden (V&VN) heeft mij laten weten dat zij enkele signalen hebben ontvangen over vergelijkbare situaties. Het Praktijkteam Palliatieve zorg, een netwerk van zorgverleners, Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en het Ministerie van VWS, ontving het afgelopen jaar drie meldingen over problemen met de levering van zorgmaterialen.
Ik vind het vanzelfsprekend onwenselijk dat deze situaties überhaupt voorkomen. ZN en V&VN gaan hun leden en gecontracteerde hulpmiddelenleveranciers oproepen deze situaties zo concreet mogelijk te melden. Op deze manier zal het veld in kaart brengen of de bestaande afspraken over de levering van hulpmiddelen aan palliatieve patiënten worden nageleefd en welke verbeteringen mogelijk zijn. Ik heb begrepen dat dit inmiddels in gang is gezet.
Zorgverzekeraars hebben toegezegd om vervolgens in gesprek te gaan met hulpmiddelenleveranciers. Het doel hiervan is de dienstverlening verder te verbeteren op basis van de reeds gemaakte kwaliteitsafspraken. In deze kwaliteitsafspraken is opgenomen dat hulpmiddelen, zoals continentiemateriaal, bij spoed binnen zes uur door de leverancier worden afgeleverd op elk adres in Nederland. Van spoed is bijvoorbeeld sprake bij palliatief-terminale zorg. Overigens organiseert ook de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) op dit moment gesprekken om knelpunten boven water te krijgen (zie hiervoor het antwoord op vraag 3).
Hoe reflecteert u op de kostenbesparingsoverweging om medische hulpmiddelen door leveranciers en/of verzekeraars te laten inkopen, in plaats van de directe zorgverlener, zoals de wijkverpleegkundige, hiervoor de verantwoordelijkheid te geven, als u ziet dat het resultaat hiervan vertraging en verschraling van de zorg oplevert?
Zorgverzekeraars kopen hulpmiddelenzorg in bij medisch speciaalzaken. Deze medisch speciaalzaken hebben een uitgebreid assortiment en hebben onder meer continentieverpleegkundigen in dienst die opgeleid zijn om bij iedere zorgvraag het juiste hulpmiddel te kunnen verstrekken. In principe zou dit dus niet tot verschraling of vertraging van zorg mogen leiden.
Ik heb signalen ontvangen dat zich knelpunten kunnen voordoen in de samenwerking tussen wijkverpleegkundigen en de medisch speciaalzaken. De NZa organiseert op dit moment gesprekken om deze en andere knelpunten in de extramurale hulpmiddelenzorg boven tafel te krijgen. Ook levering in spoedsituaties staat op de agenda.
Kunt u uitleggen waarom niet de hulpverlener aan het bed, maar de leveranciers en zorgverzekeraars bepalen welke en hoeveel medische hulpmiddelen er nodig zijn voor een patiënt? Vindt u het verantwoord om deze beslissingen neer te leggen bij partijen die niet over de juiste kennis, expertise en ervaring beschikken? Zo ja, kunt u dit uitleggen? Op basis waarvan bent u van mening dat zorgverzekeraars medische en/of diagnostische beoordelingen kunnen doen en waarom gaan deze beoordelingen boven de beoordeling van de zorgprofessional die de daadwerkelijke zorg verleent aan de patiënt en daarvoor is opgeleid?
De zorgprofessional aan het bed is verantwoordelijk voor het stellen van een diagnose. Deze staat in contact met de continentieverpleegkundige van de medisch speciaalzaak om gezamenlijk te bepalen welk hulpmiddel de patiënt geleverd krijgt. Het veld heeft gezamenlijk een «module continentiehulpmiddelen» opgesteld, waarin deze verantwoordelijkheden beschreven staan. Zoals aangegeven vind ik het belangrijk dat eventuele knelpunten in deze samenwerking boven tafel komen en opgelost worden.
Hoe verhoudt zich de vermeende kostenbesparing die deze manier van werken moest opleveren, ten opzichte van de kosten die alle vertraging en complicaties die daarvan het gevolg zijn opleveren? Kunt u specificeren of onderaan de streep inderdaad wordt bezuinigd, of dat (op de langere termijn) juist meer kosten worden gemaakt?
Voor de goede orde: van een door de overheid geïnitieerde stelselverandering met als doel kostenbesparing is geen sprake. Zorgverzekeraars hebben zelf hun werkwijze aangepast, door voortaan hulpmiddelenzorg in te kopen bij medisch speciaalzaken. Hiermee wilden zij een breder assortiment bieden aan hun
verzekerden, inclusief gespecialiseerde expertise bij het voorschrijven. Ik kan mij indenken dat dit een grote verandering is geweest voor zorgprofessionals. Daarom is het goed dat eventuele knelpunten zo snel mogelijk worden opgelost.
Bent u het eens dat financiële overwegingen niet leidend zouden moeten zijn bij het leveren van zorg aan terminale patiënten? Zo ja, bent u dan bereid om de in 2021 doorgevoerde stelselverandering met betrekking tot de inkoop van medische hulpmiddelen terug te draaien of in ieder geval te herzien? Zo nee, waarom niet? Kunt u een onderbouwde argumentatie geven?
Zie antwoord vraag 5.
Wat doet de noodgedwongen ontoereikende hulp aan terminale patiënten met de druk op zorgverleners, die hierdoor onder andere meer administratielast, minder praktische hulp en een fysiek zwaardere belasting te verwerken krijgen, omdat zij niet over de juiste (hoeveelheid) middelen beschikken om hun werk te kunnen doen? Hoeveel minder uren daadwerkelijke zorg krijgen patiënten hierdoor?
Ik heb van V&VN begrepen dat aanvragen die niet goed verlopen inderdaad kunnen zorgen voor meer administratielast. Ik kan mij goed indenken dat dit frustrerend is. Dit draagt bij aan de werkdruk, die in de zorg toch al hoog is. Om die reden vind ik het een goede zaak dat de initiatieven die genoemd zijn in de antwoorden op vraag 2 en vraag 3 genomen worden. Ik zal de ontwikkelingen de komende tijd nauwlettend volgen.
Vindt u dat u zich aan artikel 22 van de Grondwet houdt, dat bepaalt dat de overheid de volksgezondheid moet bevorderen, als ernstig zieke mensen in hun eigen ontlasting moeten liggen en niet de medische middelen krijgen die zij nodig hebben, met alle gevolgen en complicaties van dien, die zijn weerslag hebben op de fysieke en mentale gezondheid van zowel de patiënt zelf, als zijn/haar omgeving en de zorgverlener? Zo ja, kunt u dit uitleggen, aangezien ontoereikende zorg onvermijdelijk leidt tot gezondheidsproblemen?
Zoals aangegeven zal ik, vanuit mijn verantwoordelijkheid, met het veld diverse acties ondernemen om een beter zicht te krijgen op de problematiek en om de zorgverlening waar nodig te verbeteren. Dat is niet alleen van belang voor de mensen die gebruikmaken van deze hulpmiddelen zelf, maar ook voor naasten en zorgverleners.
Weet u op welke schaal de symptomen/aandoeningen van terminale patiënten toenemen/verslechteren en/of er co-morbiditeiten optreden als gevolg van ontoereikende zorg en/of het ontbreken van (genoeg) medische hulpmiddelen? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Nee. Ik verwijs graag naar mijn antwoord op vraag 2, waarin ik uiteenzet welke acties worden ondernomen om meer inzicht te krijgen in hoe vaak dit soort situaties zich voordoen.
Weet u of terminale patiënten als gevolg van deze ontoereikende zorg en het gebrek aan medische hulpmiddelen eerder komen te overlijden? Indien u dat niet weet, bent u dan bereid daar onderzoek naar te doen?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat er sprake is van medische nalatigheid als terminale patiënten dusdanig ontoereikende zorg ontvangen? Zo ja, bent u het dan eens dat daar juridische consequenties voor de leveranciers, verzekeraars en de overheid aan zouden moeten zitten? Zo nee, waarom niet? Kunt u een uitgebreide onderbouwing geven?
Het is lastig om op basis van de beschikbare informatie hier iets over te kunnen zeggen en dat is ook niet aan mij. Voor zorgverlening die tekortschiet, bestaan verschillende juridische kwalificaties en mogelijke consequenties. Mensen kunnen tegen tekortkomingen in de zorgverlening in actie komen, variërend van het indienen van een klacht bij een geschillencommissie tot het doen van een melding bij de Inspectie Gezondheidzorg en Jeugd (IGJ).
Bent u het eens dat de (arbeids)rechten van zorgverleners en de Arbeidsomstandighedenwet geschonden worden door het gebrek aan medische hulpmiddelen, aangezien de zorgverleners daardoor onder slechte en te zware omstandigheden moeten werken? Zo nee, waarom niet? Kunt u onderbouwen dat zorgverleners, ondanks de ontoereikende middelen en alle gevolgen daarvan nog altijd onder verantwoorde, veilige en gezonde omstandigheden hun werk kunnen doen?
Een gebrek aan continentiemateriaal waar in het artikel naar wordt verwezen is – hoe schrijnend ook – geen arbeidsrisico in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 kan ik mij goed indenken dat het frustrerend is als aanvragen niet goed verlopen. Dit draagt bij aan de werkdruk, die in de zorg toch al hoog is. Het oplossen van eventuele knelpunten is niet alleen voor de mensen die gebruikmaken van deze hulpmiddelen een goede zaak, maar ook voor de zorgverlener.
Hoe verhouden zich dergelijke misstanden in de zorg voor terminale patiënten tot de Wet marktordening gezondheidszorg, die weliswaar onder andere ten doel heeft kostenbeheersing in de zorg te waarborgen, maar tevens vereist dat de positie van de consument/patiënt wordt beschermd en bevorderd en moet zorgen voor beteugeling en adequate regulering van het machtsverschil van partijen in de zorg?
Er is geen direct verband tussen de in het artikel beschreven situatie en de Wet marktordening gezondheidzorg (Wmg). De Wmg heeft namelijk betrekking op marktontwikkeling en marktordening in de zorg. Die wet voorziet daarvoor onder meer in prestatie- en tariefregulering en informatieverplichtingen voor zorgaanbieders en ziektekostenverzekeraars. Daarmee wordt ook de positie van de consument verbeterd en beschermd. De NZa houdt toezicht op de naleving van de Wmg.
Welke stappen gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat terminale patiënten in Nederland verzekerd zijn van toereikende zorg en medische hulpmiddelen? Gaat u hierover in gesprek met brancheorganisaties, zorgverleners, leveranciers, verzekeraars en patiëntenorganisaties en gaat u de richtlijnen en kwaliteitskaders hiervoor herzien? Zo ja, kunt u de Tweede Kamer periodiek op de hoogte houden van de voortgang? Zo nee, waarom gaat u geen stappen ondernemen?
De middelen uit het Coalitieakkoord voor de palliatieve zorg en geestelijke verzorging thuis worden ingezet om de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van de palliatieve zorg te verbeteren. Daarmee wordt een tijdelijke impuls gegeven onder andere aan het Nationaal Programma Palliatieve Zorg II (2021 -2026) en de doorontwikkeling van het kwaliteitskader en richtlijnen palliatieve zorg. Voor het eind van dit jaar informeer ik uw Kamer over de voortgang hiervan.
De communicatie tussen familieleden van en met AIT-en EBI gedetineerden |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het requisitoir van het Openbaar Ministerie (OM) in de strafzaak tegen voormalig advocaat Youssef T. en specifiek de stellingen dat meerdere familieleden van Ridouan Taghi zich schuldig maken aan criminele communicatie en dat zij onderdeel zijn van een criminele organisatie waarvan Ridouan Taghi de leider is?
Ik ben op de hoogte van de ontwikkelingen in de strafzaak tegen voormalig advocaat Youssef T. Ik ben ook bekend met de strekking van het requisitoir. Het requisitoir zelf heb ik echter niet ingezien noch ontvangen van het Openbaar Ministerie. De inhoud en vorm van het requisitoir zijn aan de Officier van Justitie die wat betreft de strafvervolging onafhankelijk optreedt.
In hoeverre is volgens u het recht op communicatie van een gedetineerde onbeperkt?
Een gedetineerde heeft recht op contact met de buitenwereld. Dat kan via brieven, telefoon of bezoek.1 Dit contact is voor de ruim 9.000 gedetineerden van belang om het contact met hun gezin of familie te behouden, voor het vinden van een baan of voor het volgen van een studie. Dat wil niet zeggen dat het recht op communicatie onbeperkt is. Afhankelijk van het soort justitiële inrichting en type regime kan de toegestane frequentie en wijze verschillen. Daarnaast heeft de directeur van een inrichting de bevoegdheid om brieven of andere poststukken te controleren en/of weigeren met oog op de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting en ter bescherming van de openbare orde of nationale veiligheid.2
Als het gaat om de communicatie tussen gedetineerden en de buitenwereld dient er een onderscheid te worden gemaakt tussen het overgrote deel van de gedetineerdenpopulatie, die communicatie gebruikt voor het doel zoals hierboven omschreven, en een categorie gedetineerden die de communicatiemogelijkheden gebruikt om door te gaan met hun criminele praktijken. Voor de laatste, kleine categorie is het mogelijk om intensiever toezicht te houden of om in sommige gevallen de communicatiemogelijkheden – tijdelijk – stil te leggen. Zo zijn er door een recente wijziging van de huisregels per medio december jl. voor plaatsing in de extra beveiligde inrichting (EBI) in Vught verstrekkende toezichtsmaatregelen mogelijk bij gedetineerden.3 Deze gedetineerden mogen nog maar één keer per week 10 minuten telefonisch contact hebben. Dit contact mag alleen met mensen die zich op dat moment hebben gemeld en geïdentificeerd bij een door DJI aangewezen locatie. Een telefoongesprek vanuit huis voeren kan daardoor niet meer. Ook het bezoeken van gedetineerden in de EBI is verder ingeperkt. Deze gedetineerden kunnen één keer per week één uur bezoek ontvangen, waarbij maximaal één persoon per bezoekmoment is toegestaan.
Communicatie tussen gedetineerden en geprivilegieerde personen zijn uitgesloten van de toezichtsmaatregelen die op basis van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) opgelegd kunnen worden. Slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden hebben politie en justitie bevoegdheden om op dit contact inbreuk te maken. In september 2022 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de spoedige aanpassing van de Pbw. In deze aanpassing neem ik de mogelijkheid van visueel toezicht op gesprekken tussen geprivilegieerde personen en een specifieke groep gedetineerden mee.4 In november 2022 heb ik uw Kamer laten weten dat ik de uitvoering van de motie-Ellian mee zal nemen bij de aanpassing van de Pbw.5 Zoals aangekondigd verwacht ik dat het wetsvoorstel begin april bij uw Kamer kan worden ingediend.
Wat vindt u van communicatie tussen gedetineerden op een Afdeling Intensief Toezicht of in een Extra Beveiligide Inrichting (AIT- en EBI-gedetineerden) en andere personen, waaronder ook familieleden, die een verdachte rol in een criminele organisatie kunnen hebben?
In principe is er communicatie mogelijk tussen deze gedetineerden en andere personen. Wel is het zo dat personen met wie gedetineerden op de EBI contact willen hebben vooraf worden gescreend. Als het GRIP hier aanleiding toe ziet kunnen zij de directeur adviseren geen contact toe te staan.6 Een gedetineerde kan bezwaar en beroep aantekenen tegen een specifieke door de penitentiaire inrichting opgelegde maatregel. In de aanpassing van de Pbw wordt meegenomen dat de bevelsbevoegdheid kan worden ingezet voor EBI- en AIT- gedetineerden. Deze aanpassing ziet op de mogelijkheid te bevelen dat een gedetineerde wordt onderworpen aan verdergaande beperkingen in zijn communicatie.
Vindt u dat gedetineerden, maar specifiek gedetineerden op een AIT en in een EBI, mogen communiceren met personen waarvan minst genomen het vermoeden bestaat dat zij criminele boodschappen doorgeven aan anderen of minst genomen het vermoeden bestaat dat sprake is van deelneming aan een criminele organisatie? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Als de directeur van een inrichting, het Openbaar Ministerie en/of de politie het vermoeden hebben dat communicatie met een gedetineerde wordt misbruikt om voortgezet crimineel te kunnen handelen, dan wordt hiertegen opgetreden. Het GRIP kan hierover gevraagd en ongevraagd advies uitbrengen aan een directeur van een penitentiaire inrichting. Zo kan de communicatie met specifieke personen worden verboden of kan extra toezicht op de communicatie worden uitgeoefend. In de EBI worden gesprekken standaard opgenomen en poststukken worden gescreend. Dit is met uitzondering van geprivilegieerde contacten. Op een Afdeling Intensief Toezicht (AIT) gebeurt dit via specifiek opgelegde maatregelen. Voor penitentiaire inrichtingen met een ander regime zijn deze maatregelen eveneens mogelijk indien hiertoe aanleiding is. De directeur beslist over het opleggen van een maatregel.
Waarom mag Ridouan Taghi contact hebben met familieleden waarvan het OM ten minste een verdenking heeft van het doorgeven van criminele boodschappen aan de buitenwereld? Kunt u bij deze vraag de stelling van het OM betrekken dat sprake is van een strak aangestuurd samenwerkingsverband, waar de familie van Ridouan Taghi onderdeel van is?
Ik ga niet in op de situatie rondom individuele gedetineerden. In de antwoorden op vragen 2 tot en met 4 heb ik in aangegeven wat de regels zijn omtrent communicatie van gedetineerden met andere personen en dat er maatregelen kunnen worden getroffen indien er aanwijzingen zijn dat er misbruik wordt gemaakt van de communicatie.
Bent u bereid om per direct te realiseren dat Ridouan Taghi niet mag communiceren met personen waarvan het vermoeden bestaat dat zij criminele boodschappen doorgeven en/of onderdeel zijn van zijn criminele organisatie?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en binnen de termijn van drie weken, dus ruim vóór het commissiedebat gevangeniswezen en tbs van 8 februari 2023, beantwoorden?
Ja.
De berichtgeving over de drukte in de ziekenhuizen als gevolg van de griepepidemie |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Te veel opnames in korte tijd, patiënten overnachten noodgedwongen op spoedeisende hulp: «Dit wil je niet»«?1
Ja.
Hoe reflecteert u op de huidige drukte in de ziekenhuizen ten opzichte van de drukte in de winter/tijdens het griepseizoen, voordat de coronacrisis begon? Kunt u aangeven of deze drukte nu vergelijkbaar is met bijvoorbeeld, de situatie in de ziekenhuizen tijdens het griepseizoen van 2018, toen de ziekenhuizen ook «uitpuilden» van de patiënten? Zou u zeggen dat ten opzichte van voor de coronacrisis dus eigenlijk niets is veranderd in de zorg en dat nu dus bovendien eigenlijk exact dezelfde situatie plaatsvindt als tijdens de coronacrisis?2
Een inschatting of het aantal heftige griepvirusinfecties anders is ten opzichte van voorgaande griepepidemieën en wat het gevolg daarvan is, is op dit moment lastig te maken, onder andere omdat we niet weten hoe de griepepidemie die net begonnen is zich verder zal ontwikkelen. De cijfers duiden nu op een aanhoudende epidemie, met een lage intensiteit,3 maar we weten ook niet hoe lang die zal duren en met welke omvang, welke influenzavirussen zullen domineren en wat de uiteindelijke effectiviteit van het griepvaccin zal zijn. Ook is het niet goed in te schatten wat SARS-CoV-2 verder zal doen de komende maanden. Als de griepepidemie zich ontwikkelt zoals de griepepidemie van 2017/2018, dan resulteert dit in een behoorlijke druk op de zorg (beschikbaarheid bedden en zorgpersoneel) en een verhoogde mortaliteit als gevolg van griep. Echter, de griepepidemie van 2017/2018 was uitzonderlijk over de 10 jaren voor de COVID-19 pandemie. Ook houden we er rekening mee dat door het gelijktijdig epidemisch rondgaan van de verschillende luchtwegvirussen inclusief SARS-CoV-2 al deze infecties en dus niet alleen de griepvirusinfecties bijdragen aan de druk in de zorg.
Ik herken dat de toegankelijkheid van de zorg onder druk staat. Op diverse plekken in de zorg zijn de wachttijden lang en is er sprake van schaarste aan zorgpersoneel. Om hier verbetering in te brengen, onderneem ik diverse acties. Ik verwijs u kortheidshalve naar – onder meer – de acties ten behoeve van de aanpak van de wachtlijsten in de medisch-specialistische zorg4 en naar het Integraal Zorgakkoord voor de aanpak in de periode tot en met 2026.5
Hoe reflecteert u op de hypothese dat er nu verschillende virussen tegelijk rondgaan waar meer mensen relatief zieker van lijken te worden dan tijdens een normaal griep/virus-seizoen, omdat de coronacrisis en de maatregelen en lockdowns ervoor hebben gezorgd dat mensen kampen met een verminderde afweer, waardoor relatief jonge mensen bijvoorbeeld hevige longontstekingen krijgen? Bent u het daarmee eens en zo nee, hoe is het dan mogelijk dat de griep opeens «terug» is uit het niets? Of is het misschien geen griep, maar corona, of was corona misschien wel gewoon de griep, of maakt het eigenlijk helemaal niets uit wat het was, of is, omdat het resultaat defacto hetzelfde is?
Het klopt dat er momenteel verschillende virussen circuleren die luchtweginfecties veroorzaken, naast de drie verschillende typen influenzavirussen, A(H1N1)pdm09, A(H3N2) en B/Victoria, zijn dat o.a. RS-virus, hMPV en rhinovirus. Het gelijktijdig rondgaan van deze virussen en SARS-CoV-2 maakt dat er veel mensen last hebben van een acute luchtweginfectie. Dat is normaal voor de tijd van het jaar, maar de afgelopen twee winters vertoonden verschillende luchtwegvirussen een afwijkend seizoenspatroon.6 Zo was er in de winter van 2020-2021 sprake van beperkte circulatie van luchtwegvirussen en was er geen griepepidemie. De epidemie van het RS-virus startte pas in juni 2021 en er was lange tijd sprake van verhoogde circulatie buiten het gebruikelijke seizoen. In de winter van 2021-2022 was er wel weer een griepepidemie maar deze startte relatief laat.
Het is bekend dat de algemene coronamaatregelen ook werken tegen de verspreiding van andere luchtwegvirussen. Nu de maatregelen zijn opgeheven, neemt de circulatie van luchtwegvirussen weer toe. Mensen – vooral jongeren – die in de afgelopen jaren niet ziek zijn geworden door verschillende luchtwegvirussen anders dan SARS-CoV-2, hebben nu het meeste last van een acute luchtweginfectie, waaronder ook infectie met het griepvirus. Het totaal aantal vatbare mensen is nu mogelijk groter dan in de winters vóór de COVID-19 pandemie.
Mensen die al eens door deze virussen geïnfecteerd zijn, zullen in elk geval nog gedeeltelijke immuniteit hebben. Dat is niet anders dan vóór de COVID-19 pandemie. De griepepidemie in het voorjaar van 2022 heeft ook bijgedragen aan herstel van de groepsimmuniteit tegen griep. De griep is dus nu niet opeens «terug». Feitelijk lijkt het patroon van tijdstip van de jaarlijkse griepepidemie zich te herstellen, vergelijkbaar met voor de COVID-19 epidemie. Griepvirussen veranderen voortdurend, waardoor de bestaande immuniteit mogelijk niet meer toereikend is en een nieuwe infectie mogelijk is. Daarop wordt de griepprik steeds aangepast en biedt een zo breed mogelijke bescherming. De prik bevat sinds 2019 vier verschillende typen influenzavirussen (A(H1N1)pdm09, A(H3N2), B/Victoria en B/Yamagata). Mensen die een verhoogd risico hebben om ernstig ziek te worden van griep hebben ook tijdens de COVID-19-pandemie, en voor dit seizoen ook weer, de griepprik aangeboden gekregen, waardoor deze groep in elk geval gedeeltelijk beschermd is tegen ernstige ziekte door griepvirussen.
Sommige luchtwegvirussen, zoals het RS-virus, geven makkelijk een nieuwe infectie omdat het lichaam vaak een suboptimale afweer tegen zo’n virus aanmaakt na infectie. Van andere luchtwegvirussen, zoals het rhinovirus, bestaan meer dan 100 verschillende typen waardoor opnieuw geïnfecteerd worden, maar dan door een ander type, niet ongebruikelijk is.
Weet u de Infection Fatality Rate (IFR) van dit influenzavirus en wat de gemiddelde leeftijd is van de personen die (mede) als gevolg van dit influenzavirus komen te overlijden? Hoe verhoudt zich dat tot dezelfde gegevens met betrekking tot het coronavirus? Gaat u na dit griepseizoen in kaart brengen hoeveel mensen als gevolg dit influenzavirus zijn gestorven, welk deel van de populatie dat was, zodat de impact kan worden vergeleken met de impact van de coronagolven?
Er zijn twee maatstaven die worden gebruikt om het aandeel geïnfecteerde personen met fatale afloop te beoordelen. De eerste is de infection fatality ratio (IFR), het risico op sterfte per infectie. Om dit te kunnen bepalen is grootschalig serologisch onderzoek nodig zowel voor als na de griepepidemie om de immuniteit van de Nederlandse bevolking tegen influenzavirus en het aantal geïnfecteerde mensen te bepalen. Deze informatie is niet beschikbaar. De tweede is de case fatality ratio (CFR), het percentage van de sterfgevallen onder geïdentificeerde bevestigde gevallen. Hierbij is het belangrijk te melden dat de CFR aanzienlijk hoger is dan de IFR, omdat slechts een zeer klein deel van alle geïnfecteerden (d.w.z. mensen zonder klachten dan wel milde of zware klachten) met een laboratoriumtest bevestigd worden.
Aangezien influenza, anders dan SARS-CoV-2, niet meldingsplichtig is, is slechts beperkte data beschikbaar, afkomstig uit wekelijkse influenza surveillance. De incidentie van het influenzavirus wordt bijgehouden in het landelijk netwerk van huisartsenpraktijken van het Nivel, op basis van het aantal patiënten met griepachtige klachten en testen van keel- en neusmonster bij een deel van deze patiënten. Daarnaast komt wekelijks data binnen van 19 virologische laboratoria en van een groot aantal ziekenhuislaboratoria die monsters insturen naar het Nationaal Influenza Centrum (een samenwerking tussen het RIVM en het Erasmus Medical Center) voor (sub)typering en karakterisering van de match met de griepprik. Er is in Nederland geen actueel landelijk overzicht van het aantal mensen met (complicaties van) griep waarvoor ziekenhuisopname noodzakelijk is.
Op basis van historische data voor de influenzaseizoenen 2011/12 tot 2019/20 is middels modellering een CFR bepaald voor elk van de drie typen influenzavirussen. Een manuscript met deze data wordt binnenkort ingediend voor publicatie. Uit de voorlopige resultaten blijkt dat de CFR voor mensen van 55 jaar en ouder 0,28%, 0,58% en 0,49% is, voor mensen van 55-84 jaar 0,14%, 0,27% en 0,24%, en voor mensen van 85 jaar en ouder 2,51%, 4,76% en 4,08% voor respectievelijk influenzavirus A(H1N1)pdm09, influenzavirus A(H3N2) en influenzavirus type B. Hoe hoger de leeftijd, hoe hoger het risico op overlijden. Het is niet mogelijk om een overall CFR voor het gehele griepseizoen te geven omdat deze, naast leeftijd, ook afhankelijk is van de verschillende typen influenzavirus en in welke verhouding deze gedurende het seizoen circuleren.
Na afloop van het huidige griepseizoen (na week 20 2023) kan de CFR voor de influenzavirussen op dezelfde manier opnieuw door modellering geschat worden.
Voor het kalenderjaar 2021 is de CFR voor SARS-CoV-2 berekend naar leeftijdsgroep met behulp van de geschatte aantallen symptomatische infecties (hetzij met milde of zware klachten).7 De CFR van SARS-CoV-2 voor de leeftijdsgroepen 55 jaar en ouder, 55-84 jaar, en 85 jaar en ouder is respectievelijk 1,8%, 1,2% en 8,1%. Een hoge leeftijd geeft een hoger risico op overlijden als gevolg van een SARS-CoV-2 infectie, net zoals bij influenzavirus. De CFR voor SARS-CoV-2 is voor alle leeftijdsgroepen hoger dan die voor elk van de influenzavirus typen.
Hoe reflecteert u op het feit dat veel zorgpersoneel thuis zit met een burn-out, of Long Covid, waardoor de druk op de zorg toe blijft nemen? Deelt u de mening dat een pro-actiever opschalingsbeleid, betere werkomstandigheden en betere beloning – zowel tijdens de coronacrisis als structureel – dit in ieder geval deels had kunnen voorkomen? Zo nee, waarom niet? Kunt u een uitgebreide uitleg geven?
Het afgelopen jaar is het ziekteverzuim in de zorgsector gestegen: van 6,2% in Q3 2021 naar 7,1% in Q3 2022. De oorzaak van ziekte wordt niet geregistreerd, maar ongetwijfeld zullen zorgmedewerkers zijn uitgevallen als gevolg van burn-out- of post-COVID klachten. Een hoog ziekteverzuim zal de druk op het personeel verder laten toenemen. Ik deel uw mening echter niet dat dit grotendeels voorkomen had kunnen worden met pro-actiever beleid vanuit het Ministerie van VWS. Graag licht ik dit toe.
Goede werkomstandigheden en beloning zijn van belang om medewerkers voor de zorg te behouden en uitval te voorkomen. Beloning in de vorm van salaris speelt daarin een rol. Uit het uitstroomonderzoek van PFZW (2022)8 blijkt echter dat het management/organisatie (36%) en de inhoud van het werk (33%) de belangrijkste redenen zijn voor vertrek. De financiële beloning (22%) als vertrekreden is minder belangrijk. Het is in de eerste plaats aan de werkgevers om, samen met hun medewerkers, een goed beeld te krijgen van de oorzaken en mogelijke oplossingsrichtingen van het vertrek en het hoge ziekteverzuim in hun organisatie. Daarnaast zet het kabinet, samen met alle partijen, binnen het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn in op de transitie om anders te werken in de zorg, onder andere door het vergroten van werkplezier en zeggenschap. Goed werkgeverschap vormt hier expliciet onderdeel van. Ik ondersteun werkgevers hierbij. Een van de concrete acties is het subsidiëren van een data-gedreven pilot met als doel om meer zicht en handelingsperspectief te verkrijgen om het verzuim en het verloop binnen de zorg te verminderen.
Weet u hoeveel zorgpersoneel momenteel thuis zit omdat zij een positieve coronatest hebben, terwijl zij misschien helemaal niet ziek zijn, maar vanwege de quarantainerichtlijnen die zijn overgebleven uit de coronacrisis niet kunnen komen werken? Indien u dit niet weet, gaat u dit dan in kaart brengen?
Zoals ik in mijn brief van 9 december jl heb gemeld heeft het Deskundigenberaad (DB) geadviseerd om het test- en inzetbeleid van zorgmedewerkers, gezien de huidige epidemiologische situatie van COVID-19, de ziektelast van COVID-19 en de impact op de zorgketen en zorgcapaciteit, aan te passen. Het DB adviseert onder andere dat het advies voor inzet van zorgmedewerkers binnen het ziekenhuis en voor de huisartsenzorg aangepast kan worden. Voor zorgpersoneel van ziekenhuizen en in de huisartsenzorg betekent dit dat zij niet per se thuis zitten omdat zij een positieve coronatest hebben.
Hoe reflecteert u op de situatie dat patiënten vanuit het ziekenhuis niet kunnen doorstromen naar andere vormen van zorg en/of revalidatie en dus te lang en onnodig ziekenhuisbedden bezet houden, omdat de keten van voor tot achter verstopt zit? Kunt een analyse geven van welke invloed de coronacrisis en de maatregelen op deze verstopping hebben gehad?
De toegankelijkheid van de zorg staat onder druk en op diverse plekken in de zorg zijn de wachttijden lang. Overal is sprake van schaarste aan zorgpersoneel. De coronacrisis heeft de bestaande knelpunten in de zorg vergroot, maar ons ook inzicht in mogelijke oplossingsrichtingen opgeleverd zoals betere zorgcoördinatie en intensieve regionale samenwerking. Deze inzichten werken door in de verschillende akkoorden die ik de afgelopen heb gesloten.9 Zo zijn er in het Integraal Zorgakkoord (IZA) afspraken gemaakt om regioplannen op te stellen, met als doel knelpunten in de zorgketen te identificeren en de doorstroom te verbeteren.
Bent u voornemens om te gaan onderzoeken in hoeverre de coronamaatregelen en de lockdowns van invloed zijn geweest op de afweer van de Nederlandse bevolking, om zo een eventueel verband tussen de vele en uitzonderlijk zieke patiënten en het coronabeleid vast te stellen, of uit te sluiten? Zo nee, waarom niet? Lijkt het u niet nuttig om een kosten-baten analyse te maken, met het oog op potentiele toekomstige (nieuwe) pandemieën, zorgcrises en de beoogde «pandemische paraatheid»?
De corona uitbraak is intensief gemonitord. Er wordt zowel op het gebied van COVID-19 als in de bredere infectieziekten bestrijding periodiek gemonitord op het vóórkomen van aandoeningen, en de samenhang hierin tussen de coronapandemie en andere infectieziekten. Causale gevolgtrekkingen specifiek op
het effect van (corona)maatregelen op afweer zijn niet te maken. Immers, ook wanneer er geen maatregelen vanuit de overheid werden genomen nemen mensen op eigen initiatief voorzorgsmaatregelen ter bescherming van zichzelf en hun naasten tegen COVID-19 en andere infectieziekten. Er wordt op gebied van infectieziekten veel onderzoek gedaan naar de uitbraken, maatregelen en immuniteit. Bijvoorbeeld door het RIVM in het PIENTER en het PIENTER-corona onderzoek en via ZonMw door programma besmetting en verspreiding.10, 11
Kunt u een inschatting maken van het gevolg van het relatief grote aantal heftige virusinfecties ten opzichte van voorgaande griepjaren voor de kwetsbare en chronisch zieke mensen in de Nederlandse bevolking? Hoeveel van deze kwetsbare mensen zullen hierdoor meer, complexer en langduriger zorg nodig hebben? Hoeveel mensen lopen hierdoor permanente gezondheidsschade op, of ontwikkelen andere/extra aandoeningen en/of comorbiditeiten? Wat betekent dit voor de (druk op de) zorg op de lange termijn? Indien u hiervan geen inschatting kunt maken, bent u dan bereid hiervoor een impactanalyse te maken? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik ook heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 1, is het niet te voorspellen hoe de griepepidemie zich zal ontwikkelen en daarom niet mogelijk om op voorhand een inschatting te maken van de gevolgen en die te vergelijken met eerdere griepseizoenen. De griepseizoenen verschillen in duur en omvang afhankelijk van o.a. de typen virus die circuleren, welke type virus domineert, het aantal vatbare personen en de match van het circulerende virussen met die van de virusstammen opgenomen in de griepprik. Als de griepepidemie zich gaat ontwikkelen als de griepepidemie van 2017/2018, dan zal er een behoorlijke impact zijn op de druk op de zorg (beschikbare bedden en beschikbaar zorgpersoneel) als ook mortaliteit als gevolg van griep. Echter, de omvang griepepidemie van 2017/2018 was uitzonderlijk groot in de tien jaren voor de COVID-19 pandemie. De druk op de zorg en sterfte zal daarnaast bepaald worden door het gelijktijdig circuleren van verschillende luchtwegvirussen inclusief SARS-CoV-2. Ook daarvan is niet te voorspellen hoe dat zich zal ontwikkelen. Vooral kwetsbare en chronisch zieke mensen lopen door elk van die verschillende soorten virussen een verhoogd risico op complicaties. Vaccinatie tegen SARS-CoV-2 en griep helpen om een deel daarvan te voorkomen. Algemene maatregelen zoals thuisblijven wanneer je klachten hebt, niezen of hoesten in de ellenboog, frequent handen wassen, afstand houden, ventileren en extra voorzichtig zijn bij kwetsbare mensen, helpen om de impact van alle luchtwegvirusinfecties in te perken.
Zoals ook in het antwoord op vraag 7 aangegeven, herken ik dat de toegankelijkheid van de zorg onder druk staat. Dit is een ingewikkeld vraagstuk waar vanwege verschillende factoren zoals ook ziekteverzuim en schaarste aan personeel geen snelle oplossing voorhanden is. De toegenomen zorgvraag sluit onvoldoende aan bij de huidige capaciteit. In het IZA zijn zoals gezegd hierover afspraken gemaakt voor de inrichting van het toekomstig zorglandschap.
Voor de medisch-specialistische zorg heb ik aanvullend afspraken gemaakt voor de kortere termijn om ervoor te zorgen dat de wachttijden teruggedrongen worden. Hiervoor verwijs ik naar mijn recente brief van 13 december jl.12
Kunt u een inschatting maken van de hoeveelheid uitgestelde zorg die het gevolg zal zijn van de overlopende ziekenhuizen, omdat minder urgente patiënten langer moeten wachten op een behandeling? Heeft u een plan om deze uitgestelde zorg, bovenop de zorg die al werd uitgesteld als gevolg van het coronabeleid, in te halen? Zo ja, kunt u dat plan delen?
Het is niet mogelijk een inschatting te maken of en hoeveel zorg ziekenhuizen uitstellen. Het wisselt per ziekenhuis en regio hoe groot de (ervaren) druk is. Op dit moment is op basis van gegevens van de NZa niet te zien dat ziekenhuizen minder zorg kunnen leveren vanwege de huidige griepepidemie.
Voor de medisch-specialistische zorg heb ik aanvullend afspraken gemaakt voor de kortere termijn om ervoor te zorgen dat de wachttijden teruggedrongen worden. Hiervoor verwijs ik naar mijn recente brief van 13 december jl.13 De NZa en IGJ houden hier toezicht op.
Wat is het gevolg van de uitgestelde zorg door de huidige drukte in de ziekenhuizen voor de volksgezondheid in Nederland? Kunt u inschatten hoeveel diagnoses gemist zullen worden en hoeveel mensen erger ziek zullen worden dan nodig zou zijn geweest? Wat is hiervan, zowel op de korte als op de langere termijn weer het gevolg voor de (druk op de) zorg?
Zoals in het antwoord op de vorige vraag aangegeven is op dit moment niet te zien dat ziekenhuizen minder zorg kunnen leveren vanwege de huidige griepepidemie. Door drukte op onderdelen in de zorg is het cruciaal is dat er goede triage plaatsvindt zodat mensen die risico lopen op verdere achteruitgang bij langer wachten op een behandeling tijdig de benodigde zorg krijgen. Het is aan de zorgprofessionals om deze triage uit te voeren en te beoordelen welke patiënten als eerste geholpen moeten worden om verdere gezondheidsschade te voorkomen. Over de stand van zaken toegankelijkheid medisch specialistische zorg heb ik u geïnformeerd op 13 december jl.
Vindt u inmiddels wel dat de zorg structureel dient te worden opgeschaald, aangezien de hele keten vastloopt en zorgmedewerkers wederom de noodklok luiden en aangeven dat dit probleem al jaren speelt en alsmaar erger wordt? Zo nee, waarom niet? Als u niet wilt opschalen, hoe gaat u dit jaarlijks terugkerende probleem dan wel aanpakken?
Om beter voorbereid te zijn op een volgende crisis, is het belangrijk om te werken aan een flexibele opschaling van zorgcapaciteit. Een flexibele opschaling vraagt om paraatheid op verschillende vlakken, waaronder brede inzetbaarheid van personeel zodat, indien nodig, medewerkers flexibel kunnen worden ingezet. De stijgende zorgvraag in combinatie met de brede arbeidsmarktkrapte maakt het niet realistisch om in te zetten op het vergroten van het aantal zorgmedewerkers. De komende tijd zal daarom ten behoeve van de flexibele opschaling ingezet worden op het optimaal benutten van sociale en technologische innovatie en het flexibel opleiden van medewerkers zodat brede inzetbaarheid wordt geborgd. Een voorbeeld hiervan is het voornemen voor een subsidieregeling in het kader van het financieren van de opleiding Basis Acute Zorg. Hiervoor trekt het kabinet 20 miljoen uit. Ook kan in tijden van crisis een beroep worden gedaan op de Nationale Zorgreserve, hetgeen bijdraagt aan een flexibele opschaalbaarheid van zorg.
Mocht de druk op de zorg de komende tijd nog groter worden, bent u dan voornemens om collectieve maatregelen af te kondigen? Zo ja, welke maatregelen en welke wetenschappelijke epidemiologische onderbouwing heeft u hiervoor? Zo nee, waarom niet, aangezien het tijdens de coronacrisis ook «voor de zorg» werd gedaan?
We monitoren de druk op de zorg en indien noodzakelijk zullen we onderbouwde maatregelen treffen. Het kabinet laat zich hierbij adviseren door het RIVM. Op dit moment gelden er drie adviezen om zowel het coronavirus als ook andere infectieziekten, zoals griep en verkoudheid, te voorkomen: was vaak en goed uw handen met water en zeep, hoest of nies in uw ellenboog en zorg voor voldoende ventilatie. Specifiek voor corona gelden drie basisadviezen om verspreiding te voorkomen: blijf thuis en doe een zelftest bij klachten, ga in isolatie na een positieve test en haal uw (herhaal)prik tegen corona. Voor bescherming tegen griep konden risicogroepen tussen half oktober en half november gevaccineerd worden.
Tijdens de beginfase van de coronapandemie hadden we te maken met een onbekend en ziekmakend virus waarvoor we geen immuniteit hadden. Het kabinet heeft destijds inderdaad collectieve maatregelen getroffen om de zorg toegankelijk te houden. Het uitgangspunt van het kabinet is sinds 2022, zoals opgenomen in de langetermijnstrategie COVID-19, een open samenleving. In geval van een opleving van het COVID-19-virus heeft het kabinet twee gelijkwaardige en nevengeschikte doelen: het toegankelijk houden van de gehele zorgketen voor iedereen én de sociaal-maatschappelijke en economische continuïteit/vitaliteit.
Welke «epidemiologisch effectieve» maatregelen neemt u momenteel uit eigen beweging om het goede voorbeeld te geven aan de bevolking?
De geldende adviezen en maatregelen zijn op iedereen van toepassing, dus ook op mij. De huidige maatregelen en adviezen vindt u op www.rijksoverheid.nl.14 Uiteraard pas ik deze ook toe om mezelf en anderen te beschermen tegen verdere verspreiding van het virus.
Mogen (huis)artsen patiënten die binnenkomen met verkoudheids- en luchtwegklachten, maar niet positief testen op COVID-19, of überhaupt geen coronatest krijgen, behandelen met off-label medicatie naar hun eigen medisch inzicht?
Nee, een arts mag niet altijd behandelen met een geneesmiddel naar eigen medisch inzicht. Uit de Geneesmiddelenwet volgt de hoofdregel dat een geneesmiddel mag worden voorgeschreven voor de indicatie waarvoor het is geregistreerd. Deze indicatie(s) staan in het registratiedossier dat door het CBG of EMA is beoordeeld. Alleen in uitzonderingssituaties en onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk om hiervan af te wijken (het off-label voorschrijven).
Een van de voorwaarden waaraan moet worden voldaan is dat de behandelend arts de behandelrichtlijn van de beroepsgroep volgt. Hierin zijn actuele wetenschappelijke en klinische inzichten meegenomen. Mocht er geen behandelrichtlijn zijn, of wanneer deze nog in ontwikkeling is, dan moet de arts overleggen met de apotheker over het mogelijke off-label voorschrijven.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het eind van het griepseizoen?
Ja.
De brandbrief van 50 topambtenaren over de verhouding tussen politiek en ambtenarij |
|
Renske Leijten |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wat vindt u ervan dat de brandbrief van 50 topambtenaren, alsmede het gesprek dat u hierover heeft, in de krant is gekomen? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Een goed functionerende ambtelijke dienst is van groot belang voor onze democratische rechtsorde. Hiervoor is het van groot belang dat ambtenaren hun werk goed kunnen doen. Binnen ons staatsrechtelijk bestel is het aan de bewindspersoon om de ministeriële verantwoordelijkheid te dragen, ook voor het handelen van de ambtelijke dienst. De Minister of Staatssecretaris legt in de Tweede Kamer verantwoording af over het gevoerde beleid en geeft hieraan uitleg in mediacontacten. De bewindspersoon is het scharnierpunt tussen de gekozen volksvertegenwoordiging en de aangestelde ambtenaren.
Ambtenaren werken binnen de ministeriële verantwoordelijkheid en hebben staatsrechtelijk bezien geen zelfstandige positie. Zij zijn niet politiek verantwoordelijk en kunnen ook in het parlement geen verantwoording afleggen over het gevoerde beleid, of hierover vrijelijk spreken in de media. Hoewel het in concrete casus aantrekkelijk kan lijken om ook ambtenaren ter verantwoording te kunnen roepen over de uitvoering van beleid, is dit expliciet en met goede redenen afgewezen bij de Grondwetsherziening van 1983. Een toename van het aantal politiek verantwoordelijke functionarissen zou ondoorzichtigheid met zich brengen; de macht van de ambtelijke dienst zou minder grijpbaar worden omdat de toerekening daarvan niet meer integraal maar gespreid zou geschieden. Dit betekent overigens niet ambtenaren hun gang kunnen gaan en geen verantwoording af hoeven te leggen. Binnen het departement leggen ambtenaren op verschillende wijzen verantwoording af. In laatste instantie is de ambtenaar verantwoording schuldig aan de Minister. Schiet de ambtenaar tekort dan zijn, afhankelijk van de omstandigheden, rechtspositionele maatregelen niet uitgesloten.
Voorkomen dient te worden dat ambtenaren inzet worden van een politiek of maatschappelijk debat en de ministeriële verantwoordelijkheid wordt uitgehold. De brief is een krachtig signaal dat een aantal ambtenaren zich over de politiek-ambtelijke verhoudingen zorgen maakt, mede vanuit hun verantwoordelijkheid als goed werkgever voor hun medewerkers. De brief staat niet op zichzelf, gelet op bijvoorbeeld het ongevraagde advies van de Afdeling advisering van de Raad van State over de ministeriële verantwoordelijkheid van 15 juni 2020, waarin wordt gesignaleerd dat het samenspel tussen Kamerleden, kabinet en ambtenaren verruwt en het feit dat ook het overleg van Secretarissen-generaal hier in hun brief van 12 april 2021 aan de informateur aandacht voor vraagt.
Het thema politiek-ambtelijke verhoudingen vraagt voortdurend onderhoud en hierom wordt hier met regelmaat over gesproken binnen het kabinet en met ambtelijke vertegenwoordigers, en ook met de Tweede Kamer. Zie voorts het antwoord op de vragen 2 en 5.
Welke voorbeelden geven de topambtenaren voor hun observatie dat ambtenaren voor politieke profilering worden gebruikt? Kunt u een overzicht geven?
In de brief, die is bijgevoegd, worden in dit verband geen voorbeelden gegeven.
Kunt u aangeven welke vijf casussen zijn behandeld in de training «politiek-ambtelijke verhouding» door dhr. Koolmees met de nieuwe ministersploeg?
Dit betrof een thematische bespreking van een aantal staatsrechtelijke onderwerpen aan de hand van een fictieve casus, waarbij een vijftal voor aantredend bewindspersonen relevante thema’s aan de orde kwamen, zoals actieve openbaarmaking, ministeriële verantwoordelijkheid voor ambtenaren, wob/woo-verzoeken, moties en eenheid van kabinetsbeleid.
Kunt u tevens aangeven waarom de topambtenaren aanstoot geven aan deze training die dhr. Koolmees heeft gegeven?
In de brief wordt geen melding gemaakt van deze training.
Kunt u de brief van 50 (hoge) ambtenaren naar de Kamer sturen, alsmede uw reactie op deze brief?
De brief is bijgevoegd bij deze antwoorden. In reactie op deze brief zijn de secretaris-generaal van Algemene Zaken, de (p)DGABD en enkele andere SG’s in gesprek gegaan met de opstellers. Ook is het signaal besproken in een overleg op 11 januari 2023 tussen de Minister-President en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de SG’s. Het thema politiek-ambtelijke verhoudingen vraagt voortdurend onderhoud en hierom wordt hierover met regelmaat over gesproken binnen het kabinet en met ambtelijke vertegenwoordigers, en ook met de Tweede Kamer. Ik ben voornemens om deze gesprekken te blijven voeren.
Het bericht ‘Hulpverleners zien alarmerende groei probleemgedrag met online gokken’ |
|
Kees van der Staaij (SGP), Anne Kuik (CDA), Mirjam Bikker (CU) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met de inhoud van het bericht «Hulpverleners zien alarmerende groei probleemgedrag met online gokken»?1
Ja.
Erkent u dat met het kanaliseren van de online gokmarkt het aantal verslavingen is gegroeid?
Er zijn momenteel nog geen betrouwbare cijfers beschikbaar om te kunnen beoordelen wat de invloed van het openen van de online markt is op het aantal mensen met een verslavingsproblematiek. Zoals ik aangaf in mijn laatste brief van 5 december 2022 zijn hiervoor de cijfers van het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS) over het aantal mensen dat behandeld wordt voor kansspelverslaving een goede indicatie.2 Deze rapportage is naar verwachting in maart 2023 gereed. Daarnaast zal de Nationaal Rapporteur Verslavingen (NRV) jaarlijks rapporteren over de ontwikkeling in en omvang van de verslavingsproblematiek in Nederland, waaronder ook kansspelverslaving. Aanbevelingen die zien op het voorkomen van kansspelverslaving, neem ik mee in mijn toekomstige beleid voor verslavingspreventie.
Naast cijfers over mensen die in behandeling zijn voor kansspelverslaving, is van belang om de hoeveelheid (problematische) spelers te meten. Dit geeft een completer beeld, omdat niet alle mensen met een kansspelverslaving de stap zullen zetten om zich te laten behandelen. Daarnaast duurt het enige tijd voordat verslavingen zich manifesteren.
Daarom wil ik de ontwikkelingen over een langere tijd monitoren om de informatiepositie te versterken en een betrouwbaar beeld te kunnen vormen. Om dit inzicht te vergaren ben ik voornemens een periodieke monitor op te zetten, in aanvulling op de cijfers van de Kansspelautoriteit (Ksa) en gegevens uit LADIS.3 Ik verwacht de eerste resultaten in het najaar van 2023 met uw Kamer te kunnen delen en vervolgens uw Kamer jaarlijks te informeren.
Erkent u dat het kanaliseren van de online gokmarkt niet alleen heeft gezorgd voor het weghalen van consumenten bij illegale goksites, maar ook voor het aantrekken van nieuwe gokkers en de kanalisatie derhalve een averechts effect heeft gehad?
De Wet Kansspelen op afstand (koa) heeft niet tot doelstelling om meer of minder gebruik van het online aanbod te realiseren, wel het doorlopend tegengaan van illegaal aanbod. Met het legaliseren en reguleren van de online kansspelmarkt is beoogd om spelers een omgeving te bieden waar onder meer aandacht is voor verslavingspreventie als een van de pijlers van het kansspelbeleid. Zoals ik aangaf in mijn brief van 5 december 2022 is niet precies inzichtelijk hoe groot het aantal spelers is dat op de illegale markt speelt en in het verleden heeft gespeeld.4 Wel is duidelijk dat veel Nederlanders voor de opening van de markt al speelden bij illegale aanbieders. Het is niet mogelijk om exact te meten hoeveel van deze spelers nu zijn overgestapt naar een legale aanbieder en hoe dit aantal zich verhoudt tot het totale aantal spelers. Zoals ik aangaf in mijn brief van 5 december 2022, kan op basis van verschillende indicatoren worden geconcludeerd dat spelers het legale aanbod weten te vinden.5
Bent u met deze leden van mening dat bij het kanaliseren van de online gokmarkt onvoldoende is geluisterd naar de alarmerende signalen van verslavingsexperts en te veel is vertrouwd op de beloftes van de kansspelaanbieders?
Deze mening deel ik niet. Bij de totstandkoming van de wet is gebruik gemaakt van wetenschappelijke inzichten op het gebied van onder andere verslavingspreventie om de voorschriften voor aanbieders vorm te geven. De online kansspelmarkt en het toezicht daarop zijn nog steeds in ontwikkeling. De grote hoeveelheid ongerichte reclame vanuit aanbieders is mij niet ontgaan. Verslavingsexperts hebben hun zorgen daarover aangegeven en deze zorgen deel ik. Daarom heb ik maatregelen getroffen om ongerichte reclame te beperken.6 Daarnaast hebben de eerste ontwikkelingen in de kansspelmarkt duidelijk gemaakt dat de voorschriften voor aanbieders aangescherpt moeten worden, waaronder de mogelijkheden om speellimieten in te stellen. Om kansspelverslaving bij spelers tegen te gaan moet voortdurend bijgestuurd worden. Om deze reden doet de Ksa onderzoek naar de invulling van de zorgplicht door aanbieders.
Wat gaat u doen aan gokbedrijven die niet ingrijpen wanneer spelers uit de bocht vliegen en tienduizenden euro’s verspelen?
Volgens artikel 4a van de Wet op de Kansspelen zijn vergunde aanbieders verplicht om maatregelen en voorzieningen te treffen die nodig zijn om verslaving aan de door hen georganiseerde spelen zoveel mogelijk te voorkomen. Wanneer aanbieders signalen zien dat speelgedrag risicovol wordt, dienen zij in te grijpen. Het is de verantwoordelijkheid van de Kansspelautoriteit om hier toezicht op te houden en te handhaven wanneer nodig. Zoals ik bij vraag 4 aangaf is de Kansspelautoriteit in dat kader een breed onderzoek gestart. Naar aanleiding van de resultaten van dit onderzoek zal ik samen met de Ksa bezien waar en op welke wijze hardere grenzen gesteld moeten worden. De voorzitter van de Kansspelautoriteit heeft in een interview met de Volkskrant van 10 januari 2023 al vooruitlopend op de uitkomsten van het onderzoek geconstateerd dat er behoefte is aan hardere grenzen.7 In dat licht werk ik op dit moment zoals toegezegd in mijn brief van 5 december, al aan kaders voor een bovengrens bij speellimieten. Dit is een manier om buitensporig speelgedrag te beperken. Ik kijk daarbij hoe het wettelijke uitgangspunt dat iemand zelf limieten moet instellen in de praktijk werkt, met name bij kwetsbare spelers. Daarnaast start ik een pilot in samenwerking met aanbieders en wetenschap om tot gedragsinterventies te komen waardoor spelers lagere limieten instellen.
Bent u bereid om bij wijzigingen in de wetgeving rondom online kansspelen de adviezen van verslavingsexperts als leidend te beschouwen?
Voor mij is het effectueren van de drie kansspeldoelen, namelijk om consumenten te beschermen, kansspelverslaving te voorkomen en criminaliteit tegen te gaan, leidend bij wijzigingen van wetgeving rondom online kansspelen. Daarbij is het belangrijk om adviezen van verslavingsexperts mee te nemen, naast adviezen over uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. Om deze reden is in 2022 het onderzoeksprogramma «Preventie van kansspelverslaving» van start gegaan om een bijdrage te leveren aan de preventie en behandeling van kansspelverslaving, gokgerelateerde schade en gokproblematiek door nieuwe kennis te ontwikkelen en het gebruik ervan te stimuleren. Deze kennis wordt gebruikt om meer zicht en grip te krijgen en het verslavingspreventiebeleid verder vorm te geven.
Bent u bekend met de werking van het uitsluitingenregister Cruks waardoor het voor gebruikers mogelijk is om een speelverbod in te stellen?
Ja.
Bent u bekend met de mogelijkheid dat gebruikers het speelverbod van 6 maanden, binnen 6 maanden, zelf weer uitzetten waardoor het speelverbod voor «zwakke» gebruikers geen effect zal hebben?
De wet verbiedt de Kansspelautoriteit om een inschrijving ongedaan te maken als er nog geen zes maanden voorbij zijn sinds de inschrijving.8 Bij Cruks uitschrijven is gedurende de eerste zes maanden niet mogelijk omdat dit juist zou indruisen tegen het principe van Cruks als ondersteuning bij het onderdrukken van de neiging om weer te gokken.
Bent u bereid om met verslavingsexperts naar het uitsluitingenregister Cruks te kijken en daarbij de duur en de beperkingen van het speelverbod mee te nemen?
De Ksa is momenteel bezig met een herontwerp van Cruks om het systeem gebruiksvriendelijker en toegankelijker te maken. Hiervoor neemt de Ksa de visie van verslavingsexperts mee in het ontwikkelingsproces om tot een verbeterd en effectiever systeem te komen. Zo wordt bijvoorbeeld niet alleen het gemak waarmee een speler zich kan inschrijven verbeterd, maar wordt er ook gekeken naar de mogelijkheid om in het uitschrijvingsproces van spelers die meer dan zes maanden in Cruks staan, een verplichte bezinningsperiode in te bouwen. Het nieuwe systeem wordt naar verwachting in april 2023 in de praktijk gebracht. Vervolgens zal het vernieuwde systeem middels een gerichte campagne onder de aandacht van spelers worden gebracht. De resultaten van het verbeterde Cruks systeem volg ik op de voet.
Kunt u aangeven wanneer het verbod op gokreclames geëffectueerd zal zijn?
Op 2 januari 2023 heeft de afdeling advisering van de Raad van State het advies over het reclameverbod gepubliceerd. Dit advies wordt momenteel verwerkt, waarbij ik mij inzet voor zo spoedig mogelijke publicatie van het besluit.