De uitzendingen van Kassa over de veiligheid van slimme gasmeters |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzendingen van Kassa over de veiligheid van slimme gasmeters?1
Ja.
Hoe kan het dat netbeheerder Stedin wel 15.000 slimme gasmeters op korte termijn heeft vervangen maar dat andere netbeheerders dit niet onmiddellijk doen? Kan er op zeer korte termijn een onafhankelijk onderzoek komen naar de veiligheid van de betreffende slimme gasmeters?
In verschillende uitzendingen van het tv-programma Kassa werd de veiligheid van de slimme gasmeters van Landis + Gyr G4/G6 (DSMR 4.2 generatie) in twijfel getrokken. Het betrof bijna 44.000 geïnstalleerde meters met een productiefout. Het schroefdraad bleek korter dan de productspecificaties van de netbeheerder aan de meterfabrikant voorschrijven.
De netbeheerders hebben zelf onderzoek gedaan en laten doen naar de gasdichtheid van deze gasmeters. Op basis van onderzoek van onder andere certificeringsorganisatie KIWA constateren de netbeheerders dat er geen onmiddellijk veiligheidsrisico is en dat een risico op de lange termijn niet is aangetoond. Vervolgens besloten de meeste netbeheerders nader onafhankelijk onderzoek over de verwachte levensduur van deze meters af te wachten. Alleen Stedin besloot om de meters direct te vervangen, omdat ze niet voldoen aan de specificaties van de netbeheerder. Netbeheer Nederland geeft aan dat bij deze beslissing meerdere factoren meespeelden, zoals bedrijfsvoeringoverwegingen en beschikbare voorraden. Ook Stedin is van mening dat de betreffende gasmeters veilig zijn.
Uit nader onderzoek van onder andere Holland Innovative bleek dat het niet zeker is dat de betreffende meters de volledige levensduur van minimaal 20 jaar goed blijven functioneren. Op dat moment besloten ook de andere netbeheerders de meters te vervangen.
Het Staatstoezicht op de Mijnen (hierna: SodM) heeft inmiddels onderzoek gedaan naar het handelen van de netbeheerders. Daaruit blijkt dat de netbeheerders direct zijn gestopt met het plaatsen van meters na de eerste signalen uit de praktijk over de productiefout. SodM constateert dat de KIWA- rapporten over het te korte schroefdraad niet geschikt zijn om iets te kunnen zeggen over de langetermijnveiligheid van de meters. Daarom stelt SodM dat de netbeheerders de vervanging van alle meters met een te kort schroefdraad voor 1 april 2018 moeten inplannen.
Daarnaast zal SodM nader onderzoek doen naar de wijze waarop de netbeheerders hun veiligheidsmanagementsysteem inrichten. Hieruit moet blijken of de netbeheerders hun veiligheidsmanagementsysteem goed hebben toegepast bij de plaatsing van de slimme gasmeters. Het gaat hierbij ten eerste om de verificatie van de veilige installatie van alle circa vier miljoen geïnstalleerde gasmeters. Daarnaast gaat het om het waarborgen van de toekomstige veilige installatie van slimme gasmeters.
Hoe oordeelt u over het feit dat in de uitzending van Kassa een medewerker van Enexis beweert dat het niet de gasmeter zelf is die onveilig is, maar dat de gasmeter op onveilige wijze gemonteerd kan zijn en Enexis slechts bereid is om gasmeters te controleren die in een bepaalde periode zijn geplaatst, terwijl op de website van Enexis staat dat er wel degelijk sprake is van een productiefout?2 Kunt u er bij Enexis op aandringen dat zij te allen tijde hun klanten feitelijk juist informeren?
Het is belangrijk dat consumenten feitelijk juist geïnformeerd worden bij vragen over de veiligheid van de gasmeter in hun woning. Ik heb dit dan ook bij de brancheorganisatie Netbeheer Nederland benadrukt. Ondertussen hebben de netbeheerders nadere actie ondernomen en beschikken de medewerkers van netbeheerders, inclusief Enexis, over informatie waarmee zij klanten juist kunnen informeren. Ook op de website van de netbeheerders staat ondertussen informatie over de betreffende gasmeters.
Kunt u ervoor zorgdragen dat voor iedereen duidelijk wordt wat er exact mis is met de betreffende gasmeters en wat hiervan de gevolgen zijn? Kunt u afdwingen dat het onderzoek van Kiwa openbaar wordt en voor iedereen te controleren?
Zoals aangegeven bij vraag 2 neemt SodM momenteel de regie bij het onderzoek naar de maatregelen van de netbeheerders om te beoordelen of de netbeheerders in dit geval hun veiligheidsmanagementsystemen goed hebben toegepast. Bijgaand stuur ik u de betreffende onderzoeken van KIWA en Holland Innovative toe3.
Welke instantie is in Nederland toezichthouder op de veiligheid van slimme gasmeters? Had deze instantie niet allang moeten ingrijpen? Heeft die instantie voldoende deskundige medewerkers, hoeveel zijn dat er?
De netbeheerder is verantwoordelijk voor de veiligheid van de gasmeter. SodM is verantwoordelijk voor het beoordelen van de het systeem waarmee de netbeheerder de kwaliteit van zijn transportdienst beheert, waaronder de veiligheid van het gasnet. De Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM) is belast met het toezicht op de Gaswet in den brede en heeft handhavingsbevoegdheid. Als SodM meent dat de veiligheid niet op orde is, komt de ACM in beeld als handhaver richting de netbeheerder.
Door mijn voorganger is al geconstateerd dat de verantwoordelijkheid voor het toezicht en de handhaving op de gastransportdienst niet eenduidig is belegd4. Om effectief toezicht te houden is een heldere verdeling tussen rollen en bevoegdheden nodig. Om die reden heb ik in het wetsvoorstel Voortgang Energietransitie5 aan SodM een bredere toezichtsbevoegdheid en handhavingsbevoegdheid toegekend op het gebied van de veiligheid bij gas.
Zoals aangegeven bij vraag 2 heeft SodM onderzoek gedaan naar het handelen van de netbeheerders ten aanzien van de veiligheid van slimme gasmeters. Momenteel onderzoekt SodM het veiligheidsmanagementsysteem van de netbeheerders. Op basis van hun eerste bevindingen stelt SodM dat de vervanging van alle meters met een te kort schroefdraad voor 1 april 2018 moet worden gepland. De netbeheerders hebben toegezegd dit te zullen doen. SodM beschikt over voldoende deskundigheid om bovengenoemde taak goed te kunnen uitvoeren.
Alhoewel de toezichthouders op de hoogte waren van het installatieprogramma van slimme meters en regelmatig met netbeheerders in gesprek waren, is geen van hen geïnformeerd door de netbeheerders van de kwaliteitsproblemen die in Kassa gemeld werden. Hierdoor hebben de toezichthouders niet tijdig kunnen controleren of de netbeheerders hierbij de veiligheid voldoende geborgd hebben. Dit neemt SodM mee in het onderzoek naar het veiligheidsmanagementsysteem van de netbeheerders.
Ook ben ik niet vroegtijdig in kennis gesteld van de productiefout bij de gasmeters. Dit verbaast mij, zeker gezien het feit dat deze problematiek zich sinds september 2016 ontwikkelt en de slimme meter al geruime tijd op veel publieke belangstelling kan rekenen. Ik heb de netbeheerders om opheldering gevraagd en gevraagd hoe dergelijke situaties in de toekomst voorkomen worden. Ondertussen hebben de netbeheerders mij schriftelijk geïnformeerd over de veiligheid van de betreffende gasmeters. Daarnaast hebben ze toegezegd alle medewerking te verlenen aan het onderzoek van SodM. Tot slot gaan ze het eigen handelen evalueren en zullen ze nagaan hoe dergelijke onrust in de toekomst voorkomen kan worden.
Wie kan netbeheerders dwingen de meters snel te vervangen? Onder welke voorwaarden of op basis van welke normen en wetten zou dat gebeuren?
Zie het antwoord op vraag 5.
Onvoldoende mobiel bereik in delen van Brabant |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Henk Kamp (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Mobiel bereik in Olland nog altijd belabberd: «Mijn man klimt op het tuinhuisje van de kinderen»»?1
Ja.
Klopt het dat gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant eind 2016 een brief naar u heeft gestuurd over onvoldoende mobiel telefoonbereik in delen van Brabant? Zo ja, heeft u een reactie gestuurd naar gedeputeerde staten en is deze reactie openbaar? Heeft de brief van gedeputeerde staten geleid tot actie van u of het Agentschap Telecom?
Het klopt dat de gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant de Minister van Economische Zaken op 12 december 2016 een brief hebben geschreven waarin zorgen worden geuit over de mobiele bereikbaarheid in Noord-Brabant.
In de brief wordt gevraagd de casus onder de aandacht van operators te brengen, zodat zij in samenspraak met betreffende gemeenten aan een oplossing kunnen werken. De provincie Noord-Brabant erkent dat de primaire verantwoordelijkheid voor mobiele bereikbaarheid bij mobiele operators en gemeenten ligt. Dat is ook de lijn die ik hanteer.
Agentschap Telecom biedt in geval van lokale problematiek op verzoek beschikbare technische expertise aan gemeenten en mobiele telecomaanbieders. Daar waar nodig vinden ook metingen plaats naar de mobiele bereikbaarheid van het alarmnummer 112, mits gemeenten en telecomaanbieders de lokale situatie en de oplossingsmogelijkheden gezamenlijk al goed in kaart hebben gebracht.
Ik heb de brief van de gedeputeerde staten doorgezet naar Agentschap Telecom, met het verzoek om deze brief onder aandacht van operators te brengen. Agentschap Telecom heeft dit gedaan.
Wat is de reden van het matige mobiele bereik in Sint-Oedenrode en Olland (gemeente Meierijstad)? Ligt dit aan onvoldoende netwerkdekking door onvoldoende masten of spelen alleen oorzaken als isolatie en weeromstandigheden een rol?
Het is uiteraard vervelend dat men in Sint-Oedenrode en Olland problemen ervaart met de mobiele bereikbaarheid. In het algemeen is de mobiele netwerkdekking in Nederland zeer goed te noemen. Uit recent onderzoek in opdracht van de Europese Commissie2 blijkt dat Nederland een algehele 4G-dekking van ruim 99% kent. 100% mobiele bereikbaarheid is vanuit technisch oogpunt niet haalbaar. Er zijn verschillende factoren, zoals het weer, bebouwing en vegetatie, van invloed op het tot stand komen van een mobiele verbinding.
Klopt het dat in het dorp Olland (gemeente Meierijstad) alarmnummer 112 met grote regelmaat onbereikbaar is? Zo ja, is, bent u bereid hier actie op te ondernemen?
In de beantwoording van vraag 3 is aangegeven welke factoren van invloed kunnen zijn op de mobiele bereikbaarheid en in het verlengde daarvan de mobiele bereikbaarheid van 112. Voor de goede orde wil ik benadrukken dat wanneer het eigen netwerk niet beschikbaar is, dit niet automatisch betekent dat 112 niet bereikt kan worden. Wanneer het eigen netwerk niet beschikbaar is, wordt de oproep via een ander (Nederlands, Belgisch of Duits) beschikbaar netwerk afgehandeld. Hiervoor zijn afspraken gemaakt. Als er geen enkel mobiel netwerk beschikbaar is, blijft uiteraard een noodoproep via een vaste lijn mogelijk. Overigens geeft de politie aan geen informatie te hebben over burgers die vanuit Olland het alarmnummer 112 niet konden bereiken omdat zij geen mobiel bereik hadden.
Is Agentschap Telecom in contact met de gemeente Meierijstad of de provincie Noord-Brant om een oplossing te zoeken voor het matige mobiele bereik in delen van Brabant? Zo ja, kunt u een update geven wat hier uit is gekomen? Zo nee, waarom niet?2
Agentschap Telecom heeft in 2016 zowel telefonisch als schriftelijk contact gehad met de gemeente Sint-Oedenrode4. Het betrof de mobiele bereikbaarheid van het alarmnummer 112 in deze gemeente. Agentschap Telecom heeft bij brief van 18 januari 2016 aangegeven wat de uitkomsten zijn van het onderzoek dat TNO en Agentschap Telecom in 2015 hebben uitgevoerd naar de mobiele bereikbaarheid van 112 in de gemeente Sint-Oedenrode. In de brief is ook aangegeven dat de sleutel voor goede bereikbaarheid van 112 ligt bij dekking van de netwerken van de mobiele operators en dat operators bereid zijn om met gemeenten in gesprek te gaan over de mobiele bereikbaarheid van 112. Ook de gemeente Sint-Oedenrode kon daar gebruik van maken.
Met welke gemeenten is Agentschap Telecom momenteel in contact om een oplossing te zoeken voor het onvoldoende mobiele bereik?
Op dit moment heeft Agentschap Telecom met de gemeenten Weststellingwerf (Fr.) Huizen (N-H) en Gooise meren (N-H) contact om te bezien hoe het met de mobiele bereikbaarheid in die gemeenten zit.
Het inspectieonderzoek naar de stroomstoring van Amsterdam en omstreken van 17 januari 2017. |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u aangeven hoe het komt dat uit het inspectieonderzoek naar de stroomstoring van Amsterdam en omstreken van 17 januari 2017 blijkt dat de inrichting van de aanname van 1-1-2 oproepen uit de tijd stamt dat mobiele telefonie beperkt werd gebruikt?1 Waarom is deze inrichting niet aangepast?
De reden voor een landelijke aanname van 1-1-2 oproepen is dat de technische en organisatorische randvoorwaarden niet aanwezig waren voor het automatisch routeren van mobiele oproepen naar regionale meldkamers. Met de realisatie van de een landelijke meldkamerorganisatie verandert dit en zullen oproepen zonder tussenkomst van een landelijke centrale in de meldkamers uitkomen. In 2018 wordt tevens de technische inrichting van de landelijke 1-1-2 centrale vernieuwd. Deze nieuwe infrastructuur maakt het onder andere mogelijk om het 1-1-2 proces beter te kunnen monitoren.
Kunt u aangeven wat de oorzaken zijn geweest dat tijdens de stroomstoring ongeveer 19% van de bellers helemaal geen contact heeft gehad met de centrale? Hoe wilt u in de toekomst gaan voorkomen dat mensen met een noodoproep geen contact krijgen met de centrale?
De personeelsbezetting van meldkamers wordt ingepland op basis van het historisch werkaanbod en voorzienbare piekbelasting. De stroomstoring zorgde voor een onverwacht hoge piekbelasting waarbij ook sprake was van een zeer hoge mate van oneigenlijk gebruik. Dit heeft ertoe geleid dat burgers in de wachtrij kwamen en daarbij een groot aantal het contact met 1-1-2 heeft verbroken.
Voor de korte termijn worden organisatorische maatregelen genomen om sneller extra capaciteit in te kunnen zetten. Ook worden procedures en afspraken voor het handelen tijdens piekbelastingen aangescherpt. Tot slot worden met de implementatie van vernieuwing van de technische infrastructuur voor 1-1-2 in 2018 verbeteringen doorgevoerd, zoals technische monitoring op wachtrijen. Op de lange termijn zal de realisatie van de landelijke meldkamerorganisatie moeten zorgen voor een betere opvang van onverwachte piekbelastingen. Voor een nadere toelichting op bovengenoemde maatregelen verwijs ik u naar de beleidsreactie op het rapport.
(Zie ook antwoord op vraag 10 van de leden Van Engelshoven en Paternotte van D66)
Hoe kan het dat de meldkamer niet kan zien wat de wachttijden zijn? Ben u bereid dit aan te passen zodat de meldkamer dit in de toekomst wel kan zien?
Veiligheidsregio’s zijn nu verantwoordelijk voor het beheer van de gemeenschappelijke meldkamers. Dit betekent dat de organisatorische en technische inrichting veelal gebaseerd is op keuzes die regionaal zijn gemaakt. Een van de hoofddoelstellingen van de landelijke meldkamerorganisatie is het beter omgaan met piekbelastingen en om hierbij de burgers een uniform niveau van dienstverlening aan te bieden. Hiervoor wordt het beheer van alle meldkamerlocaties centraal belegd bij de politie.
De politie bereidt op dit moment een wijziging voor in de technische 1-1-2 dienstverlening (zie Kamerstuk 29517, nr. 112 inzake 112 aangelegenheden) die in 2018 in gebruik wordt genomen. Deze nieuwe infrastructuur maakt het onder andere mogelijk om het 1-1-2 proces beter te kunnen monitoren.
Waarom gebruikt Nederland het systeem waarbij als je met een vaste telefoon naar 1-1-2 belt, je direct bij je regionale meldkamer terecht komt terwijl als je met mobiele telefoon naar 1-1-2 belt, je terecht komt bij een telefooncentrale in Driebergen die je uiteindelijk doorzet naar je regionale meldkamer? Hoe kijkt u tegen dit systeem aan?
Zie ook mijn antwoord op vraag 1. In het Transitieakkoord is afgesproken dat er geen sprake meer zal zijn van centrale aanname van mobiele telefonie. De politie onderzoekt momenteel de organisatorische consequenties van decentralisatie van 1-1-2 oproepen. Het eindbeeld is dat de tien meldkamers samen als één geheel kunnen werken.
Kunt u uiteenzetten wat Nederland qua systemen kan leren van het buitenland? Is het waar dat er in Oostenrijk nooit wachttijden zijn doordat daar een computer de centralist kiest? Zou dit systeem ook wat voor Nederland kunnen zijn?
Bij het maken van de afspraken om te komen tot een landelijke meldkamerorganisatie is goed gekeken naar buitenlandse voorbeelden. Het eindbeeld van de landelijke meldkamerorganisatie is onder andere dat meldkamers werk van elkaar kunnen overnemen en op die manier virtueel als één geheel kunnen werken. Zonder specifiek in te gaan op de prestaties van meldkamers in afzonderlijke landen, ben ik van mening dat wachttijden ook afhankelijk zijn van het aanbod en het aantal beschikbare centralisten. Dit betekent dat een systeem op zich niet volledig kan voorkomen dat er wachttijden kunnen ontstaan tijdens enorme piekbelasting.
Hoe wilt u ervoor gaan zorgen dat 1-1-2 beschikbaar blijft via de mobiele netwerken tijdens een langdurige stroomstoring met een groot effectgebied?
Naar aanleiding van de rapporten van de inspecties over de stroomstoringen in Diemen en in Amsterdam is overleg gestart met de aanbieders van mobiele telecommunicatie over de wijze waarop invulling moet worden gegeven aan de aanbevelingen in de rapporten voor wat betreft de aankiesbaarheid van 1-1-2 tijdens een stroomstoring. Dit overleg heeft geleid tot een goed beeld van de situatie. Telecompartijen hebben maatregelen genomen om te zorgen dat de noodstroomvoorziening beter functioneert. In zowel de rapportage over de stroomstoring in Diemen als de rapportage over de stroomstoring in Amsterdam wordt het Ministerie van Economische Zaken aanbevolen om over te gaan tot nadere normering voor de onderbroken toegang tot 1-1-2 bij een langdurige stroomstoring. Zoals aangegeven is in de beleidsreactie, wordt eerst een gedegen kosten en baten analyse uitgevoerd om te kijken wat een redelijke norm is. Beoogd wordt om in het eerste kwartaal van 2018 de Kamer te informeren over de resultaten hiervan.
Hoe wilt u ervoor gaan zorgen dat 1-1-2 beschikbaar blijft via de mobiele netwerken tijdens een (langdurige) stroomstoring in minder dicht bevolkte gebieden waar minder masten in de omgeving zijn die het belverkeer van uitgevallen masten kunnen opvangen?
De Minister van Economische zaken voert met de telecomproviders het gesprek over het effect van stroomstoringen op de dienstverlening, dit mede naar aanleiding van de aanbeveling om hiervoor tot een normering te komen. De resultaten hiervan zijn niet gebied gebonden, zodat deze op zowel dichter als minder dicht bevolkte gebieden van toepassing kunnen zijn. Voor een nadere toelichting hierop verwijs ik u naar de beleidsreactie.
Daarnaast wordt bij de eerstvolgende veiling van frequentievergunningen voor mobiele communicatie een dekkingseis geïntroduceerd (zie Kamerstuk 24 095, nr.418 voortgang nota Mobile Communicatie). Daarmee kan een verbetering optreden van de beschikbaarheid van 1-1-2.
Wat heeft u gedaan met de in eerdere onderzoeken geconstateerde kwetsbaarheden door de inspecties in de continuïteit en bereikbaarheid van de 1-1-2 keten? Is het waar dat niet alle eerdere aanbevelingen om de bereikbaarheid van 1-1-2 verder te optimaliseren, zijn gerealiseerd? Zo ja, wat is hiervan de reden? Kunt u uiteenzetten hoe het komt dat ondanks eerdere aanbevelingen van de inspecties tot op heden geen norm is gesteld voor de duur van de beschikbaarheid van 1-1-2 na stroomuitval?
In 2013 heeft de Inspectie VenJ naar aanleiding van technische storingen die zich in 2012 in de 1-1-2 keten hebben voorgedaan een aantal aanbevelingen gedaan om de 1-1-2 keten te verbeteren. In 2015 heb ik de Auditdienst Rijk gevraagd om de stand van zaken van de opvolging van de aanbevelingen van de Inspectie te beoordelen. Hierover heb ik u op 1 september 2015 geïnformeerd (Kamerstuk 29 628 nr. 560). De ADR heeft in haar rapport van september 2015 geconstateerd dat de verbetermaatregelen die betrekking hebben op het gebied van beleid, sturing, regie maar ook technische verbetermaatregelen, monitoring van de 1-1-2 keten en communicatie over het handelingsperspectief inmiddels zijn gerealiseerd. Een aantal verbetermaatregelen vroegen toen nog aandacht. Hiervoor is met behulp van alle ketenpartners een risico-analyse opgesteld waaruit verbeterpunten zijn opgepakt zoals het realiseren van meer nauwkeurige locatie-informatie voor de burger. Een ander deel van de verbetermaatregelen zal ook met de vernieuwing van de technische infrastructuur van de 1-1-2 in 2018 worden gerealiseerd. Ik zal deze risico analyse periodiek herhalen, zodat continue aandacht is voor de robuustheid van de «1-1-2 keten».
Voor het antwoord inzake het instellen van een norm verwijs ik u naar de beleidsreactie.
Kunt u een update geven van de verbeteringen die zijn aangebracht aan het mobiele netwerk om de mobiele bereikbaarheid van 1-1-2 te verbeteren, met name in de grensgebieden?
Telecomaanbieders geven aan continu bezig te zijn hun mobiele netwerken te optimaliseren. Elke lokale situatie kent eigen specifieke uitdagingen. Dat geldt ook voor grensgebieden. Telecomaanbieders spreken over de nodige aanpassingen met hun buitenlandse collega’s om wederzijdse storingen zoveel mogelijk te voorkomen. Overigens is het niet evident dat de bereikbaarheid van 1-1-2 in grensregio’s minder goed is dan in de overige delen van Nederland. Om de kans op een geslaagde noodoproep zo hoog mogelijk te maken, kunnen noodoproepen door ieder beschikbaar mobiel netwerk worden afgehandeld. Ook door buitenlandse netwerken.
Kunt u uiteenzetten voor welke gemeenten het Agentschap Telecom het afgelopen jaar heeft geadviseerd om de mobiele bereikbaarheid van 1-1-2 te verbeteren? Bent u bereid het Agentschap Telecom de opdracht te geven proactief advies te geven aan gemeenten waar zich op het gebied van dekking problemen voordoen met de mobiele bereikbaarheid van 1-1-2?
In beantwoording van Kamervragen van 3 november 2016 door het lid Mulder (CDA) en Oosenbrug (PvdA) is aangegeven dat bij het bieden van ondersteuning bij het vergroten van de bereikbaarheid van 1-1-2 Agentschap Telecom uitgebreid contact heeft gehad met de gemeenten Huizen, Naarden, Bergen (L), Midden Drenthe, Barneveld, Neerijnen, Lingewaal, Vlagtwedde, alle Zeeuwse gemeenten via de Vereniging Zeeuwse Gemeenten (VZG) en de provincie Groningen. Aanvullend daarop kan gemeld worden dat er afgelopen periode contact is geweest met gemeente Dronten, waterschap Hunze en Aa, gemeente Bladel, provincie Drenthe en gemeente Weststellingwerf. In 2015 hebben TNO en Agentschap Telecom een onderzoek uitgevoerd naar de mobiele bereikbaarheid van het alarmnummer 1-1-2. Aansluitend heeft Agentschap Telecom opdracht gekregen om op verzoek beschikbare technische expertise aan te bieden aan gemeenten en telecomaanbieders. Daar waar nodig vinden ook metingen plaats naar de mobiele bereikbaarheid van 1-1-2, mits gemeente en telecomaanbieders de situatie lokaal gezamenlijk al goed in kaart hebben gebracht en oplossingsmogelijkheden over en weer hebben onderzocht.
Het bericht dat ‘Nederland minder nieuwe glasvezelverbindingen krijgt’ |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met bericht «Nederland krijgt minder nieuwe glasvezelverbindingen»?1
Ja.
Wat is volgens u de reden dat er de afgelopen jaren minder glasvezel is gelegd in Nederland?
Zoals het onderzoek van Stratix in opdracht van de NOS laat zien, worden er minder huishoudens aangesloten op glasvezel dan 5 jaar geleden. Volgens de monitor van de ACM2 zijn er nu 2,5 miljoen huishoudens die glasvezel tot aan hun voordeur kunnen krijgen. Hiervan nemen 1 miljoen huishoudens daadwerkelijk de verbinding af. Dat de investeringen in glasvezelaansluitingen afnemen is onder andere te verklaren doordat de mobiele en vaste telecominfrastructuren in Nederland in internationaal perspectief van hoog niveau zijn en grotendeels aan de behoefte voldoen. Zo is Nederland al ver met de Europese doelstelling voor 2025 dat alle huishoudens beschikken over een 100Mbps verbinding. Nederlandse huishoudens hebben nu al in 91% van de gevallen de beschikking over een dergelijke snelle vaste verbinding. In het recent door de Europese Commissie uitgebrachte Europe's Digital Progress Report3 wordt Nederland zelfs gezien als land met de beste digitale connectiviteit.
De hoge kwaliteit verbindingen beïnvloedt zodoende de vraag naar een glasvezelaansluiting. Zoals in het NOS-artikel is benoemd, maken de meeste huishoudens met een glasvezelverbinding namelijk geen gebruik van deze verbinding. Een ander aspect dat bij investeringen een rol speelt is of de randvoorwaarden voor deze investeringen op orde zijn. Hiervoor is het bestaan van voldoende concurrentie van groot belang. Het moet onderkend worden dat als er minder spelers op de markt actief zijn dit een negatief effect kan hebben op investeringen. Ik zet me daarom Europees in om te zorgen dat het nieuwe regelgevend kader concurrentie bevorderend werkt.
In hoeverre is de afname in de aanleg van glasvezel het gevolg van een marktsituatie met slechts twee grote spelers?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een actueel overzicht geven van de behoefte aan snellere internetverbindingen bij burgers, bedrijven, scholen, zorginstellingen en andere organisaties? Hoeveel procent van de betreffende groepen heeft behoefte aan een snellere internetverbinding?
In december vorig jaar heb ik uw Kamer een onderzoek gestuurd4 over de ontwikkeling van de vraag naar digitale connectiviteit in de komende 10 jaar en hoe deze overeenkomt met het aanbod. Uit het connectiviteitsonderzoek blijkt dat op hoofdlijnen een goede match tussen vraag en aanbod bestaat. Nederland kent kwalitatief hoogstaande vaste en mobiele netwerken en deze dragen bij aan het gunstige ondernemings- en vestigingsklimaat in Nederland. De gekozen techniek is daarbij niet relevant. Het gaat erom dat gebruikers adequaat in hun vraag worden voorzien.
In het genoemde onderzoek wordt ingegaan op de veranderende connectiviteitsbehoefte. Duidelijk is dat de vraag naar digitale connectiviteit significant toeneemt door onder andere het stijgende gebruik van smartphones door consumenten en de groeiende hoeveelheid apparaten die in verbinding staan met het internet. Deze toenemende digitalisering biedt kansen om onze welvaart te vergroten. Zo kunnen digitale leermiddelen kinderen beter voorbereiden op de toekomst, «connected cars» kunnen bijdragen aan een afname van de filedruk en het verbeteren van de verkeersveiligheid en e-healthtoepassingen kunnen onze gezondheidszorg verbeteren. In het connectiviteitsonderzoek wordt ingegaan op deze ontwikkelingen en de behoeftes van de verschillende gebruikers. Ook wordt specifiek ingegaan op de ontwikkelingen van het koper- en kabelnetwerk. We zien dat deze netwerken steeds meer verglazen en dit in combinatie met technische upgrades zorgt ervoor dat al in het grootste deel van het land snelheden worden behaald van boven de 100 Mbps. Daarnaast zie ik dat er in Nederland ook op verschillende plekken, bijvoorbeeld voor bedrijven, in glasvezelaansluitingen wordt geïnvesteerd. Wel zie ik dat op sommige plekken, de zogenaamde buitengebieden, uitdagingen blijven bestaan rond de beschikbaarheid van snelle internetverbindingen. In december vorig jaar5 heb ik uw Kamer ook geïnformeerd over mijn inzet op dit onderwerp.
In hoeverre kan met nieuwe technologieën, zoals DOCSIS3.1 of bonded Vplus, worden voldaan aan die behoefte?
Zie antwoord vraag 4.
Windenergie op zee en netwerken op zee |
|
Michel Rog (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Noordzee wordt elektriciteits-snelweg met nieuw eiland als knooppunt»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de plannen van de Deense, Duitse en Nederlandse netbeheerders voor de bouw van een kunstmatig eiland midden in de Noordzee van waaruit elektriciteitskabels naar Noorwegen, Denemarken, Duitsland, Nederland en Groot-Brittannië gaan?
Ja. Ik wil benadrukken dat het hier niet gaat om concrete plannen, maar om een idee dat de netbeheerders van de genoemde landen verder gaan onderzoeken.
Indien de plannen van het consortium doorgang vinden, dan zullen elektriciteitskabels van de Nederlandse kust naar de ver op zee gelegen knooppunten aangelegd worden; in hoeverre kunt u het aanleggen van dergelijke kabels van de Nederlandse kust naar de «knooppunten» op of rond de grenzen van de Nederlandse exclusieve economische zone door het consortium los zien van de locatiekeuze voor windparken op zee?
De ideeën van netbeheerders TenneT Nederland, TenneT Duitsland en de Deense netbeheerder Energinet.dk betreffen een langetermijnperspectief en vormen geen alternatief voor de ingeslagen weg, die er conform het Energieakkoord op gericht is om in 2023 3500 MW wind op zee te hebben gerealiseerd.
Zoals beschreven in de Energieagenda is de inzet om tussen 2023 en 2030 de huidige uitrol van windenergie op zee in de reeds aangewezen windenergiegebieden verder op zee, die in de huidige routekaart vanwege de hogere kosten nog niet benut worden, uit te bouwen. Het idee voor een kunstmatig eiland in de Noordzee betreft de periode (ver) na 2030.
Klopt het dat, indien de kabels van de op zee gelegen knooppunten naar de Nederlandse kust worden aangelegd, deze het fundament onder de kosten-batenanalyses van de geplande windparken voor de Hollandse kust wegslaan aangezien zowel voor het «kostenvoordeel» van windturbines binnen de 12-mijlszone als het «kostennadeel» voor de plaatsing van windturbines nabij IJmuiden-ver bepalend is hoeveel kabel er moet worden aangelegd?
Het uitgangspunt en beoogde doel zijn telkens het minimaliseren van de totale kosten (LCOE2) van windenergie op zee, oftewel de kosten van de windparken en van het net op zee tezamen. Op basis van berekeningen is vastgesteld in welke windenergiegebieden windparken tegen de laagste subsidie kunnen worden gerealiseerd. Voor de huidige doelstelling van 3500 MW extra wind op zee zijn dat de windenergiegebieden die het dichtst bij de kust liggen en in volgorde worden gerealiseerd zoals vastgelegd in de routekaart windenergie op zee.
Zoals beschreven in de Energieagenda kan een nieuw kabinet de uitrol van wind op zee na 2023 versnellen om de duurzaamheidsdoelstellingen voor 2050 te realiseren. Het streven naar zo laag mogelijke kosten zal daarbij een grote rol blijven spelen. Het ligt dan voor de hand dat eerst zal worden gekeken naar reeds aangewezen windenergiegebieden zo dicht mogelijk bij de kust en vervolgens verder weg. In die gebieden zijn de aanleg en onderhoudskosten van de windparken en het net op zee het laagst. Pas daarna zal een fase aanbreken waarin een eiland verder op de Noordzee een mogelijke optie is.
Aangezien de Noordzee een goede basis is voor grote volumes wind op zee, zijn ook andere omringende landen actief en lijkt intensieve samenwerking cruciaal om de doelstellingen zoals afgesproken in het Klimaatakkoord van Parijs te bereiken. Wanneer nieuwe windgebieden verder weg worden ontwikkeld, komen andere technologische concepten in beeld. Op lange termijn kan, mede door interconnectie tussen landen, veel energie uit offshore wind optimaal naar de gebruikers worden getransporteerd. Daarvoor zijn een gedeeld beeld, een afgestemd energiebeleid en geharmoniseerde regulering van de betrokken landen nodig. Deze gewenste internationale samenwerking zal nog de nodige tijd vergen.
Wat zijn de meerkosten van IJmuiden-Ver (in plaats van windmolens binnen de 12-mijlszone) indien de kabels van de knooppunten (nabij IJmuiden-Ver) hoe dan ook worden aangelegd?
IJmuiden Ver ligt uiterst west van de Nederlandse exclusieve economische zone (EEZ) en de Doggersbank ligt uiterst noord. Dat is een afstand van honderden kilometers, waarbij een route naar de Doggersbank via IJmuiden Ver vooralsnog onwaarschijnlijk is. Kabels voor windparken worden primair geïnstalleerd om in de afvoer van windenergie van dat gebied te voorzien. Kabels van een eiland op de Doggersbank ten behoeve van het afvoeren van windenergie die daar wordt opgewekt, zijn niet zondermeer geschikt voor het afvoeren van windenergie van (alle) andere gebieden op de Noordzee (inclusief IJmuiden Ver). Er is door dit knooppunt dan ook geen verlaging van de meerkosten voor IJmuiden Ver te verwachten. De ontwikkeling van een net op de Noordzee met als onderdeel de aanleg van een kunstmatig eiland midden in de Noordzee, van waaruit kabels naar Noorwegen, Denemarken, Duitsland, België, Nederland en Groot-Brittannië gaan, heeft een langetermijnperspectief. Het betreft dan ook geen alternatief voor de huidige aanpak voor realisatie van 3500 MW wind op zee in 2023.
Waarom kiest u in dit licht niet voor dezelfde werkwijze als Groot-Brittannië en Duitsland, die windparken zo ver mogelijk uit de kust willen plaatsen in plaats van voor de stranden van badplaatsen zoals nu voorzien is bij Zandvoort en Noordwijk, waarvoor geen draagvlak is?
Door ECN is becijferd dat, bij de huidige schaal en uitrol, de kosten van het net op zee hoger zijn naarmate windenergie op zee verder uit de kust wordt gerealiseerd.3 Kostprijsverlaging en een efficiënte uitrol zijn belangrijke pijlers uit het Energieakkoord. Overigens heeft Groot-Brittannië een groot aantal windparken relatief nabij de kust.
Deelt u de mening dat gezien de grote plannen een optimale locatiekeuze verder van de kust mogelijk is? Zo nee, waarom niet?
De genoemde ideeën van de netbeheerders betreffen een langetermijnvisie voor ontwikkelingen op de Noordzee en zijn aanvullend op de huidige voorgenomen uitrol van 3500 MW in 2023. Deze ideeën vormen daarvoor geen alternatief. Zie verder de antwoorden op de vragen 4 en 5.
Deelt u de mening dat de plannen voor windparken vlak voor de Hollandse kust steeds minder hout snijden nu het alternatief met de dag goedkoper wordt door voortschrijdende plannen en technologische ontwikkelingen? Zo nee, waarom niet?
Alle aangewezen gebieden zijn noodzakelijk om te voldoen aan de klimaatdoelstellingen die zijn afgesproken in Parijs. Zolang de uitrol nog op relatief kleine schaal en voor elke lidstaat individueel plaatsvindt, is een uitrol waarbij gebieden dichter bij de kust eerder worden ontwikkeld dan verder weggelegen gebieden het efficiëntst.
Bent u bereid om het «tenderen» van de locaties voor de Hollandse kust te heroverwegen gezien IJmuiden-Ver, niet ver gelegen van het voorziene eiland, de meest logische locatie is?
Nee. Het is geen «of-of», maar «en-en». De door de netbeheerders gepresenteerde langetermijnideeën zijn bedoeld om te voorzien in oplossingen voor de benodigde zeer grootschalige opwek van hernieuwbare energie in de verre toekomst (na 2030). Deze ideeën vergen verregaande internationale samenwerking, grootschalige doelstellingen voor wind op zee en de Noordzee als motor van de Europese energievoorziening. Er ligt de komende jaren nog veel werk om dit te onderzoeken en mogelijk te maken. Het kan geenszins worden gezien als alternatief voor de realisatie van 3500 MW wind op zee in 2023.
Slamming door telecomcowboys |
|
Remco Bosma (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «ACM waarschuwt kleine ondernemers voor «lijnkaping»»?1
Ja.
Welke stappen zijn er al gezet om slamming (het ongevraagd wisselen van telefoonaanbieder zonder dat daar uitdrukkelijke voorafgaande toestemming voor gegeven is) te voorkomen?
In mijn brief van 15 december jl.2 heb ik toegelicht dat de telecomaanbieders zijn gestart met een herziening van de zelfreguleringsafspraken voor CPS/WLR-diensten3 uit 2007 om slamming van zakelijke abonnees tegen te gaan. Hierover wordt sinds begin januari intensief overleg gevoerd. De besprekingen zijn in een vergevorderd stadium. Er is echter vooralsnog geen volledige overeenstemming bereikt. Op zeer korte termijn moet duidelijk zijn of dit tot een goed resultaat leidt. Ik merk hierbij op dat het overleg tussen de telecomaanbieders moeizaam loopt en er grenzen zijn aan hetgeen met vrijwillige zelfregulering kan worden bereikt, mede gelet op de concurrentieverhoudingen in de kleinzakelijke markt. Daarom beraad ik mij op mogelijke dwingende maatregelen indien zelfregulering niet slaagt. Ik zal de Kamer, zoals toegezegd in het Algemeen Overleg Telecommunicatie van 21 december jl.4, nog in het eerste kwartaal, dus eind maart, nader informeren.
Daarnaast heeft de ACM voorbeeldbrieven opgesteld waar zakelijke abonnees die het slachtoffer zijn van slamming gebruik van kunnen maken.5 In deze voorbeeldbrieven is de recente wettelijke bescherming van ondernemers tegen acquisitiefraude verwerkt, waaronder de omkering van de bewijslast, zodat zakelijke abonnees hier goed gebruik van kunnen maken. Het actief waarschuwen, door de ACM en ook de Fraudehelpdesk en MKB Nederland, draagt bij aan bewustzijn bij ondernemers om alert op te zijn op slamming en andere vormen van acquisitiefraude.
Wat is uw reactie op het voorstel van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) om de wet dusdanig te veranderen, dat ook ondernemers hun handtekening onder een contract moeten zetten voordat zij overstappen van provider? Waarom acht u dit positief of negatief?
De ACM doelt op consumentenwetgeving die sinds 13 juni 2014 van kracht is, het zogenoemde schriftelijkheidsvereiste. De ondernemer moet het aanbod dat hij telefonisch doet, bevestigen aan de consument. De consument tekent vervolgens het aanbod of stuurt zijn schriftelijke instemming aan de ondernemer. Dit mag ook per e-mail. Alleen dan is de consument gebonden aan het aanbod. Deze wetgeving is zeer effectief gebleken bij het terugdringen van slamming bij consumenten.
In mijn brief van 15 december jl.6 heb ik toegelicht waarom ik terughoudend ben met het introduceren van extra wetgeving. De wettelijke bescherming van ondernemers is sinds 1 juli 2017 versterkt door de wetgeving tegen acquisitiefraude, in aanvulling op de regels in het Burgerlijk Wetboek inzake vernietigbaarheid van de overeenkomst wegens dwaling. Invoering van een schriftelijkheidsvereiste voor zakelijke abonnees vereist een nieuwe wetswijziging, terwijl een spoedige oplossing voor slammingklachten gewenst is. Bovendien vormt het een inbreuk op de contractvrijheid en is het een verhoging van de regeldruk (die gerechtvaardigd moet zijn). Ook acht ik het denkbaar dat het probleem zich dan verplaatst van misleiding bij telefonische acquisitie naar andere vormen van misleiding van de zakelijke abonnee (schriftelijke acquisitie, verkoop aan de deur). In de consumentenmarkt was dit niet het geval vanwege de bredere wettelijke bescherming die consumenten genieten, waar de ACM op kan handhaven (Wet Oneerlijke Handelspraktijken, Colportagewet). Ook is de zakelijke markt, gezien de gemoeide gemiddelde omzet per aansluiting, veelal interessanter voor met name kleinere telecomaanbieders dan de consumentenmarkt. Dit vraagt dus om een brede oplossing op korte termijn. Daarom geef ik zelfregulering een kans. Gezamenlijk met de ACM zal ik hiervoor de optimale voorwaarden scheppen, maar ik beraad mij gelijktijdig in den brede op mogelijke dwingende maatregelen indien zelfregulering niet slaagt. Een schriftelijkheidsvereiste voor zakelijke abonnees sluit ik daarbij niet bij voorbaat uit. Linksom of rechtsom moet er een oplossing komen voor dit probleem.
Hoe zou zelfregulering, waar u in het algemeen overleg Telecommunicatie op 21 december 2016 en in het artikel naar verwees, eruit komen te zien? Hoe effectief acht u dit, gezien de reactie van de ACM?2
De zelfreguleringsafspraken moeten een effectieve oplossing bieden voor zowel slamming in enge zin (er is geen wilsuiting van de zakelijke abonnee) als slamming in ruime zin (er is een wilsuiting maar deze is door misleiding tot stand gekomen). Tegelijkertijd moeten de extra waarborgen die worden afgesproken er niet toe leiden dat zakelijke abonnees die juist wel graag willen overstappen, hierin kunnen worden ontmoedigd door de latende aanbieder. Een eenvoudig overstapproces verzorgd door de nieuwe aanbieder namens de zakelijke abonnee blijft het uitgangspunt. De lopende herziening van de zelfreguleringsafspraken uit 2007 omvat zowel het beter waarborgen van de naleving van de afspraken als inhoudelijke maatregelen en verbeterpunten, variërend van vereisten aan de wilsuiting van de zakelijke abonnee tot het verbeteren van de klachtenprocedure. Een ondubbelzinnige wilsuiting van de zakelijke abonnee, die zo nodig op laagdrempelige wijze – dat wil zeggen zonder dat hiervoor een gang naar de rechter nodig is – onafhankelijk kan worden getoetst, acht ik essentieel. Voor het effectief waarborgen van de naleving is van belang dat de betrokken telecomaanbieders gebonden zijn aan de afspraken. In dat kader wijs ik op een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 15 november 2016 in een procedure tussen twee telecomaanbieders over slamming, gepubliceerd op 13 december.8 De rechter acht de gedaagde partij niet gehouden aan de zelfreguleringsafspraken uit 2007. Dit moet met de nieuwe set afspraken worden voorkomen. De rechter oordeelde overigens dat wel sprake was van misleidende reclame (artikel 6:194 Burgerlijk Wetboek).
Zelfregulering kan zeker effectief zijn en ik geef dit zoals gezegd een kans, met de kanttekening dat er grenzen zijn aan hetgeen met vrijwillige zelfregulering kan worden bereikt. Dit geldt niet alleen voor het tegengaan van slamming bij WLR-diensten, maar ook voor zelfregulering met betrekking tot overstappen voor zowel consumenten als zakelijke abonnees in den brede. In dat kader heb ik subsidie verleend voor onderzoek dat het bestuur van het zelfreguleringsplatform van de telecomaanbieders9 laat uitvoeren naar verdere verbetering van de effectiviteit van dit platform. Daarbij wordt ook onderzocht hoe de overheid, waaronder mijn ministerie en de ACM, hieraan optimaal kan bijdragen. Ik zie de resultaten van dit onderzoek met veel belangstelling tegemoet en zal uw Kamer hierover informeren.
Welke verdere stappen acht u nog wenselijk om slamming te voorkomen?
Ik zal uw Kamer nog in het eerste kwartaal, dus eind maart, nader informeren over de verdere stappen.
De onkostenvergoeding voor de plaatsing van hoogspanningsmasten |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Yasemin Çegerek (PvdA), Henk Leenders (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat er onkostenvergoedingen betaald worden aan grondeigenaren, voor de plaatsing van hoogspanningsmasten op landbouwgrond?
Het is mij bekend dat de grondeigenaren en/of -gebruikers afspraken maken met een netbeheerder om hoogspanningsmasten op (landbouw)grond te kunnen plaatsen. Voor de aanleg en instandhouding van die hoogspanningsverbinding moet de netbeheerder gebruik kunnen blijven maken van een strook grond (de zakelijk recht strook) ter plaatse van de hoogspanningsverbinding. De breedte van deze strook is onder meer afhankelijk van het masttype, de spanning en het aantal circuits van de verbinding. Voor deze strook spreken grondeigenaren en/of -gebruikers met de netbeheerder een recht van opstal af. Bij de vestiging van dit recht dient het wettelijke principe van volledige schadeloosstelling te worden gehanteerd. Volledige schadeloosstelling betekent dat een grondeigenaar en/of -gebruiker voor en na de vestiging van het recht van opstal in een gelijkwaardige vermogens- en inkomenspositie moet verkeren.
Klopt het dat onkostenvergoedingen in Nederland heel verschillend kunnen zijn, afhankelijk van de periode waarin afspraken hierover gemaakt zijn?
Voor grondeigenaren en/of -gebruikers geldt het wettelijke principe van volledige schadeloosstelling, voor zover de partijen er niet van afwijken. Dit principe wordt altijd en overal toegepast, onafhankelijk van de periode waarin de schadevergoeding is afgesproken. De manier waarop de schade is vergoed, bijvoorbeeld via een eenmalige afkoopsom of via een jaarlijkse vergoeding, kan wel verschillen.
Klopt het dat sommige grondeigenaren in het verleden voor eeuwig afgekocht zijn voor een gering bedrag, en nu niets meer ontvangen?
Door het plaatsen van een mast verliest een grondeigenaar en/of -gebruiker geheel of een deel van het (agrarisch)gebruik van deze grond, met inkomensschade tot gevolg. Deze inkomensschade is in het verleden in bepaalde gevallen vergoed door het – voor de bouw van de desbetreffende mast – toekennen van een afkoopsom. Sinds eind jaren «80 gebeurt dit overal door middel van een jaarlijkse mastvergoeding. Dit verschil in vergoedingensystematiek is terug te voeren op het feit dat de verschillende netten (150 kV en 220/380 kV) in handen zijn geweest van verschillende netbeheerders. Inmiddels zijn al deze netten in handen van TenneT TSO BV (hierna: TenneT) en wordt bij nieuwe verbindingen dezelfde vergoedingensystematiek gehanteerd. Deze vergoedingensystematiek is terug te vinden in de schadegids van TenneT.1
Deelt u de mening dat dit niet eerlijk is tegenover andere grondeigenaren, die wel een onkostenvergoeding ontvangen?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, geldt voor de partijen die niet van het wettelijke principe hebben afgeweken het principe van volledige schadeloosstelling voor de grondeigenaren en/of -gebruikers. De wet laat hierbij verschillende vormen van het vergoeden van inkomensschade toe. Dit kan zowel via een eenmalige afkoopsom als via een jaarlijkse vergoeding. Het klopt niet dat dit strijdig zou zijn met het gelijkheidsbeginsel.
Klopt het dat dit niet in overeenstemming is met het gelijkheidsbeginsel?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u in overleg treden met TenneT, teneinde de onkostenvergoedingen landelijk gelijk te trekken? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de uitkomst van dit overleg? Zo nee, waarom niet?
Ik heb al met TenneT overlegd. De huidige schadevergoedingensystematiek die TenneT hanteert bij de totstandkoming van nieuwe verbindingen wordt reeds landelijk toegepast. Deze is onder meer in overleg met LTO tot stand gekomen.
De verschillen in vergoedingensystematiek zijn in het verleden ontstaan, onder andere omdat de voorgangers van TenneT voor ongeveer 450 masten de vergoedingen eeuwigdurend hebben afgekocht. Dit is juridisch toelaatbaar.
Vorderingen rondom mobiel bereik in tunnels. |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Duco Hoogland (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Zo kan het ook: tunnel mét mobiel bereik»?1 Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen?2
Ja.
Op welke wijze heeft u de afgelopen periode uitvoering gegeven aan de motie Hoogland?3
De Ministeries van EZ, IenM en de uitvoeringsorganisaties Rijkswaterstaat en ProRail bekijken samen hoe mobiele dekking in alle Rijkstunnels gerealiseerd kan worden. Uitgangspunt is dat mobiele dekking in Rijkstunnels wordt gefaciliteerd door de tunnelbeheerders en dat realisatie en onderhoud ervan de (financiële) verantwoordelijkheid is van de telecomproviders.
De motie Hoogland ziet vooral op nieuwe tunnels. Voor nieuw te bouwen tunnels en tunnels waarvoor op korte termijn grootschalige renovatie is voorzien, is aanpassing van de landelijke tunnelstandaarden (LTS) van Rijkswaterstaat en technische voorschriften van ProRail de meest geëigende weg. Rijkswaterstaat heeft de LTS voor rijkswegen inmiddels herzien en overlegt met telecomproviders over verfijning van deze standaarden voor de verdere verbetering van de mobiele dekking in tunnels. ProRail is – mede naar aanleiding van de realisatie van mobiele dekking in de spoortunnel in Delft – bezig met het actualiseren van de technische voorschriften voor telecomproviders. Dit is naar verwachting eind 2017 gereed.
Naast nieuwe tunnels hebben ook bestaande tunnels onze aandacht. Er wordt in overleg met de telecomproviders gezocht naar maatwerkoplossingen per tunnel. Uitgangspunt daarbij is dat de telecomproviders verantwoordelijk zijn voor levering en installatie van de systemen die benodigd zijn voor de mobiele telecommunicatievoorzieningen in tunnels en dat de beheerders de telecomproviders hierbij faciliteren.
Ik heb Rijkswaterstaat en Prorail verzocht om een inventarisatie te maken van de stand van zaken ten aanzien van mobiele dekking in de verschillende bestaande tunnels die onder hun beheer vallen. Ik zal uw kamer in de tweede helft van het jaar over de resultaten van deze inventarisatie van mobiele bereikbaarheid in bestaande tunnels informeren.
Alle betrokken partijen onderkennen ondertussen het belang van een goede dekking van mobiele netwerken in tunnels. In de nota Frequentiebeleid 2016 (Kamerstuk 24 095, nr. 264.) is aangegeven dat draadloze communicatie onmisbaar is voor de economie en de maatschappij. Het Ministerie van Economische Zaken, verantwoordelijk voor de verdeling van frequenties voor mobiele communicatie, onderzoekt op dit moment de mogelijkheden om de dekking nog verder te verbeteren. Uw Kamer zal over de uitkomsten hiervan in de Nota Mobiele Communicatie 2017 nader worden geïnformeerd. Uitgangspunt is dat er op wordt vertrouwd dat goed overleg en samenwerking tussen de betrokken partijen tot oplossingen leidt.
Op welke wijze wordt de aanleg van mobiele dekking opgenomen in de aanbesteding bij de aanleg van nieuwe tunnels?
In de contractvoorbereidingsfase stellen de telecomproviders met behulp van globale civiele gegevens een radioplan of programma van eisen op. Hiermee is de omvang en configuratie van de telecomvoorzieningen globaal vastgesteld. Deze gegevens worden opgenomen als klanteisen, die vervolgens worden verwerkt in de vraagspecificaties van het bouwcontract.
De nieuw aan te leggen Blankenburgverbinding, die de A20 en de A15 ten westen van Rotterdam met elkaar verbindt, dient als pilot voor deze werkwijze. Rijkswaterstaat voert dit project uit in nauw overleg met de netwerkaanbieders. De in deze pilot opgedane ervaringen worden vervolgens opgenomen in de werkwijze beschrijvingen en specificaties van de tunnelstandaard.
Na oplevering van de spoortunnel Delft staan er op dit moment geen nieuwe spoortunnels meer in het aanlegprogramma. Wel wordt op initiatief van de telecomproviders de komende periode in enkele bestaande spoortunnels mobiele dekking gerealiseerd. Het gaat om de overkapping Barendrecht, de
Willemsspoortunnel onder de Nieuwe Maas, de Tunnel Drontermeer en de Tunnel Best. De uitvoering van de hiervoor benodigde werkzaamheden is voorzien in 2017, met een mogelijke uitloop naar 2018, afhankelijk van de benodigde buitendienststellingen.
Wat is uw reactie op de ervaring van mobiele providers dat zij bij bouwaannemers helemaal onderaan de prioriteitenlijst staan?
Het beeld dat de telecomproviders onderaan de prioriteitenlijst staan, herken ik niet. Al tijdens de voorbereiding van de projecten worden afspraken gemaakt met de telecomproviders. Tijdens de bouw worden de belangen van alle derden bewaakt, waaronder ook de belangen van mobiele netwerkaanbieders.
Rijkswaterstaat heeft van de recent opgeleverde nieuwe tunnels geleerd dat het realiseren van voorzieningen voor mobiele telecommunicatie voor de nodige uitdagingen zorgt. Een punt van aandacht is dat de technologie die tijdens het ontwerpen is beschreven vaak achterhaald is ten tijde van de realisatie. De telecomproviders, Rijkswaterstaat en ProRail besteden in hun overleggen aandacht aan mogelijkheden om in de toekomst beter voorbereid te zijn op de technologische ontwikkelingen. Voor de nog te contracteren nieuwe tunnels werkt Rijkswaterstaat nauw samen met de mobiele netwerkaanbieders om te komen tot duidelijke procesafspraken en specificaties in de contracten.
Kunt u de Kamer informeren over de nieuwe tunnelstandaard die door Rijkswaterstaat is ontwikkeld?
Rijkswaterstaat heeft de LTS ontwikkeld die voor alle nieuw te bouwen Rijkswegtunnels wordt toegepast. Via deze tunnelstandaarden worden generieke technische eisen, proceseisen en verantwoordelijkheden uniform vastgelegd. De LTS wordt periodiek geactualiseerd zodat de nieuwste inzichten kunnen worden toegepast bij de bouw van rijkswegtunnels.
Ook de laatste ontwikkelingen en opgedane ervaringen ten aanzien van realisatie van telecommunicatie voorzieningen worden beheersmatig verwerkt in de LTS. De LTS is recent geactualiseerd specifiek ten behoeve van netwerken van telecomproviders in tunnels. Met de telecomproviders worden gesprekken gevoerd om het proces en de verantwoordelijkheden blijvend goed op elkaar aan te laten sluiten en zo de integratie van telecomdiensten verder te verbeteren. Gezien de snelle technologische ontwikkelingen is de toekomstbestendigheid een belangrijk punt.
Kunt u de Kamer informeren over het gezamenlijk programma van eisen dat door ProRail en providers wordt ontwikkeld?
Op dit moment zijn er in spoortunnels voor telecomaanbieders technische voorschriften van toepassing. Naar aanleiding van de implementatie van mobiele dekking in de tunnel Delft (mei 2016), worden deze voorschriften in overleg tussen ProRail en providers doorontwikkeld voor toepassing in andere, bestaande, spoortunnels.
Deelt u de mening van Vodafone dat de nieuwe tunnelstandaard en het gezamenlijk programma van eisen onvoldoende zijn om het probleem definitief te verhelpen? Zo ja, welke aanvullende maatregelen neemt u? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen noodzaak voor aanvullende maatregelen. De vaststelling en continue actualisatie van de LTS en technische voorschriften, gecombineerd met een goede samenwerking tussen alle betrokken partijen, is naar mijn mening de kern om in te spelen op de snelle en voortdurende technologische ontwikkelingen.
Bent u bereid het Bouwbesluit zodanig te wijzigen dat verzekerd wordt dat in tunnels deugdelijke mobiele dekking aanwezig is? Zo ja, per wanneer verwacht u dit gerealiseerd te hebben? Zo nee, waarom niet?
Nee, omdat deze deugdelijke mobiele dekking in tunnels ook bereikt kan worden door afspraken tussen Rijkswaterstaat, Prorail en de providers.
Afspraken over mobiele dekking in tunnels worden opgenomen in de LTS en de technische voorschriften van Prorail en de providers. Zo is bijvoorbeeld in de LTS de verplichting opgenomen dat mobiele dekking eenvoudig, zonder wijzigingen aan de civiele tunnelconstructie, dient te kunnen worden uitgebreid voor de ondersteuning van diensten van derde partijen zoals mobiele netwerkaanbieders.
Wanneer verwacht u het aangekondigde overleg tussen het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, het Ministerie van Economische Zaken, providers en andere belanghebbenden te voeren? Bent u nog voornemens de Kamer in het najaar van 2016 te informeren over de uitkomsten van dit overleg, zoals u heeft toegezegd in het Algemeen overleg Spoor van 19 mei jl.?4
Er vindt inmiddels goed overleg plaats tussen de Ministeries van EZ en IenM, de uitvoeringsorganisaties Rijkswaterstaat en ProRail en de telecomproviders. Ik houd dit goed in de gaten en als het nodig is, zal ik aanvullend overleg organiseren. Als de bij vraag 2 toegezegde inventarisatie van stand van zaken ten aanzien van mobiele dekking in de verschillende bestaande tunnels is afgerond, zal ik uw Kamer nader informeren.
Zijn inmiddels gesprekken gevoerd met de providers om «het proces en de verantwoordelijkheden nog beter op elkaar aan te sluiten en zo de integratie van telecomdiensten verder te verbeteren»?5 Tot welk resultaat hebben deze gesprekken geleid?
Sinds juni 2016 vindt er regulier overleg plaats tussen de telecomproviders en Rijkswaterstaat. Ook tussen ProRail en de telecomproviders vindt regulier overleg plaats. Doel van deze overleggen is om processen en specificaties voor realisatie van mobiele telecommunicatie voorzieningen in tunnels vast te leggen in de LTS, technische voorschriften en/of contracten voor nieuw te bouwen en te renoveren tunnels.
Is het netwerk in de Ketheltunnel (A4 Delft-Schiedam) inmiddels geheel operationeel, zoals dit voorjaar aangekondigd?6
Het netwerk in de Ketheltunnel is nog niet geheel operationeel. De oplevering van het netwerk door de coördinerende telecomprovider is doorgeschoven naar februari 2017. De oorzaak van deze vertraging ligt bij de onderlinge afstemming tussen de telecomproviders.
Hoe verlopen de gesprekken tussen Rijkswaterstaat en de mobiele operators om tot afspraken te komen over mobiel bereik in de Blankenburgtunnel?7 Hoe voorkomt u dat de aanleg van mobiel bereik bij dit project onder op de prioriteitenlijst komt te staan?
Het overleg, zoals genoemd in de beantwoording van vraag 10, verloopt in goede verstandhouding en is van beide zijden constructief. Zie in dit verband ook de beantwoording van vraag 3. Door reeds in de fase van contractvoorbereiding de aspecten voor mobiele dekking in tunnels mee te nemen wordt voorkomen dat de aanleg van mobiel bereik onder op de prioriteitenlijst staat. Zodra de aanbesteding van de Blankenburgverbinding is afgerond zal de op dat moment geselecteerde bouwcombinatie bij deze afstemmingsgesprekken worden betrokken. Er zal specifiek aandacht zijn voor technologische ontwikkelingen gedurende dit proces.
De mobiele bereikbaarheid in Nederland |
|
Agnes Mulder (CDA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Tientallen dorpen hebben nog altijd nauwelijks mobiel bereik»?1
Ja.
Kunt u verklaren hoe het komt dat inwoners nog steeds veel problemen ervaren met het mobiele bereik en wat is de verklaring voor de regionale verschillen op het gebied van mobiel bereik?
Het is uiteraard vervelend dat men op verschillende plekken in Nederland nog steeds problemen ervaart met de mobiele bereikbaarheid. Verbetering van de lokale mobiele bereikbaarheid heeft dan ook mijn aandacht, waarbij gemeenten en operators ieder een eigen verantwoordelijkheid hebben, en waarvan ik ook verwacht dat zij die nemen, om te zoeken naar de mogelijkheden tot verbetering. Zoals ook aangegeven in mijn brief2 aan uw Kamer van 18 februari 2016 kan Agentschap Telecom daarbij beschikbare technische expertise aanbieden om, in het verlengde van het onderzoek naar de mobiele bereikbaarheid van het alarmnummer 112, het lokale beeld compleet te krijgen.
In het algemeen is de mobiele netwerkdekking in Nederland zeer goed te noemen. Uit recent onderzoek in opdracht van de Europese Commissie3 blijkt dat Nederland een overall 4G-dekking van ruim 99% kent. 100% mobiele bereikbaarheid is vanuit technisch oogpunt echter niet haalbaar. Er zijn verschillende factoren, zoals het weer, bebouwing en vegetatie, van invloed op het tot stand komen van een mobiele verbinding. Ook kan lokaal de dekking per operator verschillen. De factoren wisselen per situatie en kunnen eraan bijdragen dat men problemen ervaart met het mobiele bereik. Van het bereik binnenshuis is bekend dat door de demping van bebouwing de bereikbaarheid lastiger is en soms niet mogelijk blijkt te zijn. Er zijn allerlei technische oplossingen in de markt die er voor kunnen zorgen dat het mobiele bereik in huis wordt verbeterd. Hierbij kan gedacht worden aan femtorepeaters en femtocellen.
De regionale verschillen die uit de enquête van de NOS blijken, kan ik niet verklaren, behalve dat de NOS zelf in haar verantwoording bij de resultaten aangeeft dat de uitkomsten niet als representatief voor het hele land kunnen worden beschouwd, doordat mogelijk mensen met klachten eerder zullen deelnemen en een stad als Amsterdam ondervertegenwoordigd is.
Uit het onderzoek van de NOS en de regionale omroepen komt een top 10 van gemeenten met meeste klachten over mobiel bereik. Dit zijn Westerveld (Drenthe), Sint-Oedenrode (Noord-Brabant), Neerijnen (Gelderland), Bronckhorst (Gelderland), Baarle-Nassau (Noord-Brabant), Zaltbommel (Gelderland), Tynaarlo (Drenthe), Medemblik (Noord-Holland), Berkelland (Gelderland) en Weststellingwerf (Friesland). Kunt u per gemeente aangeven wat het probleem is waarom in deze dorpen geen goed mobiel bereik is? Kunt u per gemeente aangeven welke actie het kabinet gaat ondernemen om ervoor te zorgen dat het mobiel bereik in deze gemeente verbeterd?
Uit het onderzoek naar de mobiele bereikbaarheid van het alarmnummer 112, dat TNO en Agentschap Telecom in 2015 hebben uitgevoerd, is gebleken dat in de gemeenten Sint-Oedenrode en Neerijnen in delen van deze gemeenten de waarschijnlijkheid op een succesvolle verbinding met de 112-alarmcentrale met een mobiele telefoon lager is dan 99%. Agentschap Telecom heeft deze twee gemeenten gedetailleerde kaarten gestuurd en, indien dit nog niet was gebeurd, geadviseerd contact op te nemen met de mobiele operators. Daarnaast heeft het agentschap uitleg gegeven over de mobiele bereikbaarheid van 112.
Van de overige gemeenten heb ik op dit moment geen specifieke informatie. Een aantal gemeenten uit deze top 10 voert een stringent antennebeleid of heeft dit in het verleden gedaan. Deze gemeenten stelden strenge eisen aan de plaatsing van antennemasten. Zo zijn er bijvoorbeeld eisen gesteld aan de hoogte van een mast en mag er binnen een bepaald aantal meters van de bebouwde kom geen mast worden geplaatst. De uitrol van een mobiel communicatienetwerk kan hierdoor lokaal bemoeilijkt worden.
In het algemeen kan worden gezegd dat operators en gemeenten ieder een eigen verantwoordelijkheid hebben waar het gaat om verbetering van het mobiele bereik. Lokale afwegingen rondom ruimtelijke ordening en commerciële overwegingen spelen hierbij een rol. Gemeenten en mobiele operators zijn bij uitstek toegerust om deze afweging te maken. Operators geven aan continu bezig te zijn hun mobiele netwerken te optimaliseren. Elke lokale situatie kent eigen specifieke uitdagingen. Gemeenten kunnen bijdragen aan verbetering van de mobiele dekking door operators te faciliteren, zeker zodra inwoners bij een gemeente aangeven mobiele bereikbaarheid belangrijk te vinden. De rijksoverheid draagt bij aan een goede mobiele telecommunicatie-infrastructuur door het beschikbaar stellen van zoveel mogelijk frequentieruimte voor mobiele communicatie en door een actief antennebeleid te voeren gericht op het stimuleren en faciliteren van voldoende ruimte voor antenne-opstelpunten.
Tijdens het Algemeen overleg Mobiele bereikbaarheid van 112 in grensgebieden en plattelandsgemeenten van de vaste commissie voor Economische Zaken op 14 april 2015 heeft u gezegd: «Als er ergens problemen zijn, of dat nu ergens aan de grens, op de Veluwe, op een Waddeneiland of in Zeeland is, gaan wij in gesprek met de gemeente die dit meldt. Wij stellen onze deskundigheid beschikbaar om die gemeente in staat te stellen om die dingen te doen die er uiteindelijk toe leiden dat ook daar de optimale situatie voor de burgers wordt bereikt». 2);kunt u aangeven welke gemeenten zich hebben gemeld en welke vervolgstappen toen zijn ondernomen?
Naar aanleiding van het onderzoek door TNO en Agentschap Telecom naar de mobiele bereikbaarheid van het alarmnummer 112 uit 2015 is er uitgebreid contact geweest met de gemeenten Huizen, Naarden, Bergen (L), Midden Drenthe, Barneveld, Neerijnen, Lingenwaal, Vlagtwedde, alle Zeeuwse gemeenten via de Vereniging van Zeeuwse Gemeenten (VZG) en de provincie Groningen. Agentschap Telecom heeft aan deze gemeenten en provincie nadere uitleg gegeven over de locaties in hun gemeente waar de kans op een geslaagde noodoproep naar verwachting lager is dan 99%. Daarnaast heeft het agentschap aangegeven hoe de betreffende gemeenten en provincie ondersteuning kunnen krijgen bij het vergroten van de bereikbaarheid van 112. Indien dit nog niet was gebeurd, heeft het agentschap geadviseerd contact op te nemen met de mobiele operators. De meeste gemeenten die contact met het agentschap opnamen, hadden op dat moment nog geen actie ondernomen om in contact te treden met de operators. Verder is er contact geweest met provincies Zeeland en Gelderland en de gemeente Sint-Oedenrode waar het gaat om mobiele dekking in het algemeen.
Bij de gemeenten Huizen en Naarden en de provincie Groningen heeft Agentschap Telecom op verzoek de lokale situatie in kaart gebracht door metingen in de praktijk te doen. In de gemeenten Huizen en Naarden bleek 100% van de mobiele noodoproepen tot stand te komen. In delen van de provincie Groningen zijn twee keer metingen verricht, waarbij 99,58% resp. 99,76% van de mobiele noodroepen tot stand zijn gekomen.
Hoe kan het dat de provincie Noord-Brabant, na Drenthe, het slechts scoort qua mobiele bereikbaarheid, terwijl uit de brief van het kabinet van 18 februari 2016 blijkt dat Noord-Brabant de derde provincie is op het gebied van antenne-installaties?2
De enquête van de NOS laat zien dat het om hele specifieke locaties gaat waar men blijkbaar de mobiele dekking als minder goed ervaart. In het geval van de provincie Noord-Brabant gaat het om (specifieke locaties in) de gemeenten Sint-Oedenrode en Baarle-Nassau. Daarmee kan niet een uitspraak gedaan worden over de mobiele dekking van de gehele provincie.
Kunt u schetsen wat de mogelijkheden zijn indien gemeenten weigeren om in bepaalde gebieden vergunningen voor antennes te verstrekken? Op welke manier kan er dan alsnog voor worden gezorgd dat het mobiele bereik wordt verbeterd?
Binnen de kaders van volksgezondheid, leefmilieu en veiligheid worden de mogelijkheden voor het plaatsen van antenne-installaties zo veel mogelijk gestimuleerd en gefaciliteerd. Het heeft mijn voorkeur dat mobiele operators en gemeenten in goed overleg tot een selectie van (vergunbare) locaties voor antenne-opstelpunten komen.
De wet- en regelgeving voor plaatsing van antenne-installaties is zoveel mogelijk ingericht om er voor te zorgen dat netwerken voor mobiele communicatie kunnen worden gerealiseerd. Zo is er voor gekozen een groot gedeelte van antenne-installaties vergunningvrij te maken; voor antennes tot vijf meter is geen omgevingsvergunning nodig. De rijksoverheid, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de aanbieders van mobiele telefonie hebben afspraken gemaakt over de zorgvuldige plaatsing van dergelijke vergunningvrije installaties. Deze afspraken zijn vastgelegd in het Antenneconvenant. Daarnaast is het beleid gericht op het bevorderen van site-sharing en het creëren van ruimte voor de antennes. Hierdoor wordt zo veel mogelijk voorkomen dat het weigeren van een vergunning voor een specifieke aanvraag door de gemeente op basis van wettelijke gronden er toe leidt dat dit het plaatsen van een antenne-installatie in het betreffende gebied onmogelijk maakt en dit tot dekkings- of capaciteitsproblemen leidt.
In beginsel beslissen burgemeester en wethouders van de gemeente waar het betrokken project in hoofdzaak zal worden uitgevoerd op de aanvraag voor een omgevingsvergunning. Op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is voor het plaatsen van bepaalde antenne-installaties een omgevingsvergunning vereist. De Wabo biedt de mogelijkheid deze beslissingsbevoegdheid bij algemene maatregel van bestuur voor bepaalde projecten aan de gedeputeerde staten van de provincie of aan de Minister toe te kennen in het geval van een provinciaal respectievelijk nationaal belang. Voor antenne-installaties is er geen aanleiding om van deze mogelijkheid gebruik te maken.
De omgevingsvergunning is een gebonden beschikking. Dit betekent dat deze in beginsel wordt geweigerd indien er een weigeringsgrond is op basis van de wet- en regelgeving, zoals het Bouwbesluit. Zodra een gemeente besluit dat een vergunning niet verleend kan worden, kan de aanvrager via een bezwaar- en beroepsprocedure alsnog proberen om de vergunning te verkrijgen. Mocht zowel de gemeente als de bestuursrechter bepalen dat de vergunning voor een antenne-installatie in bepaalde gebieden niet verleend kan worden, dan zijn de mogelijkheden voor een vergunningplichtige antenne-installatie uitgeput. De rijksoverheid heeft geen mogelijkheden om een dergelijk besluit van een gemeente te verwerpen.
Mijn ministerie voert regulier overleg met de mobiele operators over aangelegenheden betreffende antenne-installaties. Tijdens dit overleg kunnen knelpunten worden gesignaleerd. In een enkel geval wordt er door mijn ministerie overleg gevoerd met het betreffende lokale bevoegde gezag om tot oplossingen voor gesignaleerde knelpunten te komen.
Klopt het bericht van de Hartstichting, genoemd in het nieuwsbericht van de NOS, dat in bepaalde gebieden het mobiele bereik zo slecht is dat er soms te laat hulp komt bij een slachtoffer dat in levensgevaar is vanwege een hartstilstand? Zo ja, vindt u dit acceptabel en wat gaat u hier aan doen?
Het bericht van de Hartstichting dat het mobiele bereik van 112 in bepaalde gebieden zo slecht is, blijkt niet uit het onderzoek dat in 2015 is uitgevoerd door TNO en Agentschap Telecom. Bij een normale mobiele oproep is de beller afhankelijk van dekking van de eigen mobiele operator. Voor 112-oproepen zijn echter afspraken gemaakt tussen mobiele operators onderling die garanderen dat wanneer een beller geen dekking heeft bij de eigen mobiele operator, deze zal worden overgenomen door één van de andere mobiele operators. Deze gestapelde dekking garandeert dat er altijd gebeld kan worden met het alarmnummer 112 wanneer er verbinding is met één van de beschikbare mobiele netwerken. Daarmee is de bereikbaarheid van het alarmnummer 112 goed geregeld. Het onderzoek door TNO en Agentschap Telecom laat een percentage van geslaagde mobiele testoproepen van 99% zien. Uit het onderzoek bleek ook dat al bij zeer lage signaalsterktes noodoproepen kunnen slagen. Meerdere factoren zijn echter van invloed op de slagingskans van een mobiele oproep. Naast netwerkdekking zijn dat factoren als type toestel, het gedrag van de beller, weersinvloeden, vegetatie en bebouwing. Dit maakt dat zelfs bij een optimale dekking de slaagkans van 100% niet zal worden bereikt. Het onderzoek heeft ook handelingsperspectieven6 opgeleverd voor de beller om de slagingskans van een 112-oproep te vergroten in gebieden waarin de dekking niet optimaal is of de oproep niet direct slaagt.
Hoe verklaart u dat er nog steeds klachten zijn over de mobiele bereikbaarheid van 112, terwijl uit onderzoek van Agentschap Telecom en TNO een percentage geslaagde mobiele testoproepen kwam van rond de 99%?3
Zie antwoord vraag 7.
Is er naast het onderzoek van de NOS en de regionale omroepen meer informatie bekend over de mobiele bereikbaarheid per gemeente? Zo ja, welke informatie is dat? Zo nee, bent u bereid om hier nader onderzoek naar te doen?
In 2014 heeft Stratix in opdracht van mijn ministerie onderzoek gedaan naar 4G-dekking in Nederland. Uit dit onderzoek7 bleek dat nagenoeg heel Nederland een basis LTE8-dekking kent. Met die basis LTE-dekking is een downloadsnelheid van minimaal 5 Mbps mogelijk. En verder blijkt uit dit onderzoek dat een grote meerderheid van huishoudens en bedrijven kan beschikken over LTE-dekking waar pieksnelheden mogelijk zijn van 30 Mbps of meer. Gelet op deze uitkomsten acht ik het niet zinvol om nader onderzoek te doen.
Overigens hebben alle mobiele netwerkoperators op hun website informatie staan waar consumenten kunnen zien wat de dekking (2G, 3G, 4G of 4G+) van de desbetreffende netwerkoperator is op de plaats waar ze wonen.
Berichten inzake de Zuid-west 380 kV Oost-hoogspanningsverbinding |
|
Henk Leenders (PvdA), Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met recente artikelen in BN DeStem inzake de Zuid-west 380 kV Oost-hoogspanningsverbinding (ZW380 Oost)1 2 3 en met publicaties op de website www.zw380.nl?4
Ja.
Wat vindt u ervan dat vrijwel alle indieners van alternatieven voor ZW380 Oost (namelijk: Hoogspanning Haagse Beemden, 380kVOosterhoutNee, Halderberge380kVNee, Bewonerscomité Oosterheide, Breda380kVNee en de Groep Fransen), zich niet erg serieus genomen voelen? Is daar naar uw opvatting een grond voor? Hoe beoordeelt u deze situatie in het licht van het verwerven van voldoende draagvlak in de regio, niet alleen bestuurlijk, maar ook bij de burgerbevolking?
Naar mijn mening worden de door u genoemde indieners serieus genomen. De indieners hebben acht alternatieven (met veel varianten) ingediend voor het tracé tussen Roosendaal / Borchwerf en Tilburg. Vanwege de overlap heeft Deltares geadviseerd op basis van de regionale voorstellen een beperkt aantal tracé-alternatieven / varianten te ontwikkelen. Met het advies van Deltares hebben alle indieners grotendeels ingestemd. Daarbij zijn de nieuwste inzichten ten aanzien van risicozonering windturbines, afstandsnormering buisleidingen en mogelijkheden voor ondergrondse aanleg meegenomen. Ook zijn de meest recente ruimtelijke ontwikkelingen in beschouwing genomen. In mijn brief d.d. 2 december 2015 (Vergaderjaar 2015–2016, Nr. 201) heb ik u hierover geïnformeerd.
In een intensief interactief proces met in totaal drie consultatierondes, werksessies en bilaterale contacten zijn de meest optimale realistische tracés ontwikkeld met de indieners. Vanzelfsprekend wijken zodoende de vier tracés en twee varianten af van de acht ingediende tracés en vele varianten.
De samenwerkende overheden hebben in een brief aan de Minister van I&M en mij aangegeven dat er zorgvuldig is gewerkt met respect voor de ingediende tracés bij het bepalen van de optimale tracés in het tracédocument. De bewoners zijn geïnformeerd over het tracédocument in een nieuwsbrief en tijdens vijf goed bezochte informatieavonden.
Dat betekent echter niet dat indieners van alternatieven, overheden en anderen zich kunnen vinden in alle onderdelen van het tracédocument. Vanuit de verschillende en conflicterende belangen wordt verschillend geoordeeld over het tracédocument. Dat blijkt ook uit de door u aangehaalde bronnen.
Wat is uw opvatting over de stelling (in één van de artikelen in BN DeStem) dat het tracédocument, als basis voor de milieueffectrapportage (MER), subjectief is en dat de doorsnijding van 20 kilometer Natuurnetwerk Nederland wordt gemaskeerd?
Ik ben het niet met deze stelling eens. In het tracédocument is op basis van de beleidsuitgangspunten van SEV III- en m.e.r.-principes onderbouwd waarom de onderscheidende realistische alternatieven in beschouwing zijn genomen. Vervolgens zijn de tracés beschreven in het tracédocument. In zowel het kaartmateriaal als in de beschrijvingen is aangegeven waar de tracés het Natuurnetwerk Nederland doorsnijden. Van maskeren van de effecten is geen sprake. De milieueffecten (inclusief de gevolgen voor het Natuurnetwerk Nederland) worden in de vervolgstap inzichtelijk gemaakt bij de actualisering van de milieueffectrapportage. Ook is aangegeven welke oplossingsrichtingen (toolbox) er zijn om knelpunten op te lossen.
Wat vindt u van de stelling (in één van de artikelen in BN DeStem) dat de natuurprestaties van tracé Rood (het voormalige tracé Zuid) worden opgehemeld, terwijl de alternatieve tracés Geel en Blauw veel minder doorsnijding van natuurgebieden inhouden?
Ik ben het niet met de stelling eens. Er geen sprake van ophemeling van het rode tracé (zie ook het antwoord op vraag 3). TenneT heeft alle tracés in het tracédocument op identieke wijze opgenomen op de kaart en in de toelichting. Dit geldt tevens voor de wijze waarop de doorsnijdingen van het Natuurnetwerk Nederland zijn weergegeven en beschreven. In de volgende fase zullen de effecten op natuur, landschap, woonomgeving, ruimtegebruik et cetera in beeld worden gebracht voor alle tracés. Knelpunten worden zo goed mogelijk opgelost. Vervolgens wordt het Meest Milieuvriendelijk Alternatief (MMA) bepaald. Een onafhankelijke monitoringscommissie met een deskundige, die is aangewezen door de samenwerkende overheden, zal de kwaliteit van het proces en het resultaat borgen.
Bent u bekend met de «Richtlijnen voor het MER van ZW380», die zijn gebaseerd op een advies van de Commissie voor de MER, dat door de ministers van Infrastructuur en Milieu en van Economische Zaken integraal is aangewezen als uitgangspunt voor de MER van ZW380?
Ja.
Is het waar dat in deze richtlijnen wordt gesteld dat, bij de keuze tussen tracéalternatieven voor de ZW380 (West en Oost), centraal moet staan het vrijspelen van bestaande gevoelige bestemmingen, het tegengaan van verrommeling in het landschap en het meewegen van de levensduur van nieuwe, maar ook van bestaande hoogspanningsverbindingen, en dat bij de effectbeoordeling het vrijspelen van bestaande gevoelige bestemmingen zwaarder moet worden gewogen dan het aspect «bundeling»?
In de richtlijnen staatniet dat vrij te spelen gevoelige bestemmingen en verrommeling van het landschap centraal staan bij de keuze. Het vrijspelen van gevoelige bestemmingen weegt ook niet zwaarder dan het aspect «bundeling».
In de richtlijnen en startnotitie m.e.r. wordt aandacht gevraagd voor deze én andere aspecten. In de Milieueffectrapportage worden om die reden beide (naast andere aspecten) in beeld gebracht en bij de bepaling van het voorgenomen voorkeursalternatief (VVKA) meegewogen. (Zie ook het antwoord bij vraag 8).
Is het waar dat in het tracédocument, dat onlangs ten behoeve van de actualisering van het MER voor ZW380 Oost is gepubliceerd, wordt gesteld dat de oorspronkelijke richtlijnen uit 2009 nog steeds van toepassing zijn?
Ja.
Is het waar dat dat TenneT in de concept-MER voor ZW380 (2010), in weerwil van deze richtlijnen, het vrijspelen van bestaande gevoelige bestemmingen door sommige alternatieven buiten beschouwing heeft gelaten bij de effectbeoordeling en -weging ten behoeve van de bepaling van het meest milieuvriendelijke alternatief (MMA)?
Dat is niet waar. De richtlijn adviseert om knelpunten bij bestaande verbindingen mee te wegen bij de tracékeuze. In dat verband worden woningen binnen de bestaande 0,4 tesla-zone genoemd.
In de richtlijn staat niet dat gevoelige bestemmingen van bestaandeverbindingen bij het bepalen van een MMA in beschouwing dienen te worden genomen. Bij het bepalen van een MMA gaat het om de afweging van de nieuweverbindingen. In het gepubliceerde concept-MER van 2015 zijn de bestaandegevoelige bestemmingen dan ook niet meegewogen bij het bepalen van het MMA.
Conform beantwoording van vraag 6 wordt bij het bepalen van het voorgenomen voorkeurstracé het vrijspelen van gevoelige bestemmingen wel meegewogen. Deze invulling van de richtlijn is eveneens toegepast bij de andere hoogspanningsprojecten.
Is het waar dat tracé Noord, onder de nieuwe naam tracé Paars, nu een tweede kans krijgt, en bij de actualisering van het MER opnieuw wordt beoordeeld? Is het waar dat TenneT en het Ministerie van Economische Zaken herhaalde verzoeken vanuit de regio, om bij de actualisering van de MER dit keer wel de richtlijnen te volgen, naast zich neer hebben gelegd? Dit omdat men, naar eigen zeggen, in plaats van de specifiek voor dit project opgestelde richtlijnen, alleen rekening wenst te houden met het algemene magneetveldzonebeleid?
Nee, dat is onjuist. In de m.e.r.-procedure is in 2009 een noordelijk tracé opgenomen, dat bundelt met de bestaande 380 kV-verbinding. De ligging van het alternatief (paars) is gebaseerd op de richtlijnen en uitgangspunten zoals genoemd in de startnotitie. Wel is de ligging van het tracé geactualiseerd op basis van het ingediende regionale alternatief, nieuwe technische inzichten en de recente ruimtelijke ontwikkelingen.
Bent u van plan om TenneT en uw ministerie opdracht te geven om ook op dit punt de richtlijnen te volgen, en bij de effectbeoordeling en -weging van tracés bij de keuze van het MMA in de MER, vrijgespeelde gevoelige bestemmingen zwaarder mee te wegen dan het aspect bundeling?
Nee, ik ben niet van plan om deze opdracht te geven. Uit het tracédocument blijkt immers dat de richtlijnen al worden gevolgd. Voor verdere beantwoording verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 6, 7 en 8.
Is het waar dat er, naast de door de regio ingediende alternatieven die nu worden meegenomen in de MER-procedure, meer alternatieven zijn ingediend? Is het waar dat sommige van deze alternatieven nog meer gevoelige bestemmingen vrijspeelden dan de resterende alternatieven, en tegelijkertijd ook capaciteitsknelpunten op bestaande hoogspanningsverbindingen oplosten? Is het waar dat TenneT deze alternatieven inhoudelijk niet heeft beoordeeld, met als motivatie dat alternatieven niet meer oude hoogspanningslijnen overbodig mochten maken (lees: meer gevoelige bestemmingen mochten vrijspelen) dan in de bestaande tracés van het Ministerie van Economische Zaken/TenneT?
Nee, dat is niet waar. In 2015 heb ik de regio in de gelegenheid gesteld om met alternatieven te komen voor het gedeelte tussen Roosendaal/Borchwerf en Tilburg. Nagenoeg alle voorstellen zijn meegenomen bij het bepalen van de optimale ligging van de tracés in het tracédocument. Andere alternatieven zijn mij en TenneT niet bekend.
Is het waar dat, tegen de wens van de indieners van tracé Paars, dit tracé door TenneT is ingetekend ten oosten, in plaats van ten westen van de snelweg A17 en dat ook dit tracé nu meer gevoelige bestemmingen raakt dan de ingediende versie van dit alternatief? Zo ja, wat is hiervoor het motief?
Ja, dat is waar. Met de regio ben ik van mening dat het alternatief, conform de uitgangspunten uit het SEV III, maximaal gebundeld dient te worden met de A17. Ik hecht er echter ook aan dat het tracédocument alternatieven en varianten bevat die met de huidige kennis realistisch zijn. Op dit moment ligt er aan de oostzijde een realistisch tracé-alternatief. Dat kan nog niet worden vastgesteld voor een tracé ten westen van de A17. Zoals in het concept-tracédocument is aangegeven, zal nader onderzoek plaatsvinden naar de wijze waarop een tracé ten westen van de A17 mogelijk kan worden gemaakt. Daartoe zal een aantal opties uit de «toolbox» in beeld worden gebracht. Wanneer blijkt dat een tracéligging aan de westzijde van de A17 realistisch is, dan zal deze als variant worden meegenomen in het MER. Daarbij wordt vanzelfsprekend ook gekeken naar gevoelige bestemmingen.
Is het waar dat de ingediende zuidelijke middenalternatieven door TenneT zijn samengevoegd tot tracé Geel, en dat TenneT dit tracé tegen de wil van de indieners heeft ingetekend via een andere route dan door hen is ingediend (namelijk dwars door het Markiezaatsmeer, een Natura 2000-gebied, in plaats van over de Brabantse Wal)? Zo ja, wat is hiervoor het motief?
In uw vraag spreekt u van «zuidelijke middenalternatieven». Ik neem aan dat u het zogenoemde «midden-alternatief» bedoeld dat loopt van Roosendaal/Borchwerf, gedeeltelijk naast de A 59 en de bestaande 380 kV-verbinding naar Tilburg.
Het is niet waar dat dit ingetekende tracé afwijkt van door het ingediende voorstel. Conform de afspraak met de regio zijn er immers alternatieven ingediend voor het gedeelte Roosendaal/ Borchwerf en Tilburg, en niet over het tracégedeelte Rilland naar Roosendaal/Borchwerf.
Inderdaad is het wel zo dat dat het «midden-alternatief» onderdeel uitmaakt van het gele tracé van Rilland via het Markiezaat naar Tilburg. Ik merk daarbij op dat de eventuele keuze voor het doorkruisen van het Markiezaat geen invloed zal hebben op de keuze voor een alternatief tussen Roosendaal/Borchwerf en Tilburg. Per deelgebied wordt immers bezien wat het beste alternatief is. Het Markiezaat en het «midden-alternatief» liggen in verschillende deelgebieden.
Is het waar dat TenneT, na de laatste consultatieronde met de indieners, de afgesproken route van tracé Geel ter hoogte van Oudenbosch (zonder nader overleg met de indieners) een kilometer naar het westen heeft geschoven, waardoor er door dit alternatief nu meer gevoelige bestemmingen worden geraakt? Zo ja, wat is hiervoor het motief?
Nee, dat is niet waar. In een derde afsluitende consultatieronde is een concept-tracédocument voorgelegd aan de indieners. Ook zijn op dat moment de verschillen tussen de ingediende en de concept-tracés gepresenteerd. In het concept-tracédocument is het tracé ter hoogte van Oudenbosch enigszins aangepast. De hoek in het ingediende tracé was te scherp. Bij aanpassing van de hoek naar een technisch maakbare hoek werden er meer gevoelige bestemmingen geraakt. Door het tracé meer naar het zuiden te verplaatsen is het aantal gevoelige bestemmingen verkleind. Daarmee is het meest optimale tracé gevonden. De indieners hebben hun visie kunnen geven op het concept-tracédocument c.q. deze aanpassing. Zij hebben over de aanpassing geen opmerking gemaakt.
In de milieueffectrapportage worden de effecten op gevoelige bestemmingen nader onderzocht. Eventuele knelpunten worden zo goed mogelijk opgelost.
Is u bekend dat de variant «Bosroute» is ontwikkeld in samenspraak met onder meer Natuurmonumenten? Is het waar dat deze variant tientallen gevoelige bestemmingen in en om De Moer oplost en dat Natuurmonumenten voor deze variant grote natuur- en milieuvoordelen ziet (onder meer omdat in deze variant ook alle bestaande doorsnijdingen van het Lobelia natuurherstelgebied worden opgeheven, en worden vervangen door gebundelde verbindingen aan de rand van het gebied, nabij snelweg N261)? Is het waar dat TenneT hier in het tracédocument geen gewag van heeft gemaakt? Zo ja, waarom niet?
De indieners van het alternatief hebben aangegeven dat zij over de «bosroute» overlegd hebben met verschillende organisaties. Het klopt dat TenneT geen gewag heeft gemaakt van de milieueffecten. De milieueffecten worden immers bepaald in de Milieueffectrapportage. Dan ook zal blijken of er sprake is van de door u veronderstelde voordelen.
Is het waar dat TenneT een vierde mogelijke stationslocatie in het tracédocument heeft opgenomen (in het natuurgebied Galgeneind onder De Moer), en dat TenneT bij de presentatie van het tracédocument verklaarde dat deze locatie is toegevoegd op verzoek van Natuurmonumenten? Is het waar dat Natuurmonumenten ontkent dit te hebben verzocht, en dat voor Natuurmonumenten deze locatie niet bespreekbaar is, en dat Natuurmonumenten als vierde locatie in plaats van natuurgebied het Galgeneind, industriegebied de Wildert in Tilburg had voorgesteld? Zo ja, wat is uw oordeel over deze handelwijze van TenneT?
Dat is niet waar. De locatie Galgeneind is als extra onderzoekslocatie voor het 380 kV-station bij Tilburg opgenomen vanwege het verzoek van Natuurmonumenten om het natuurgebied Lobelia te ontzien (vooral bij de aansluiting van tracé Rood op het station). Het voorstel van Natuurmonumenten voor de vierde locatie voldeed niet aan de uitgangspunten voor de nieuwe stationslocatie. TenneT heeft vervolgens gezocht naar een mogelijke locatie, die voldoet aan alle uitgangspunten voor een stationslocatie en die het natuurgebied Lobelia zo veel als mogelijk ontziet. Dit bleek de locatie Galgeneind te zijn. De milieueffecten van de vier mogelijke locaties worden in het MER inzichtelijk gemaakt.
Is het waar dat TenneT vragen en opmerkingen van indieners van alternatieven alleen nog plenair wil beantwoorden, tijdens overlegrondes? Is het waar dat TenneT heeft aangegeven: «Omdat er geen formele inspraakprocedure geldt voor het tracédocument komen wij dan ook niet met een formele reactie op ingediende vragen.» Verhoudt deze opstelling van TenneT zich tot het open en transparante proces dat de indieners van alternatieven is beloofd? Zo nee, wat gaat u hieraan doen? Zo ja, hoe verklaart u dit?
Dat is niet waar. De planontwikkeling conform de Rijkscoördinatieregeling (RCR) kent twee inspraakmomenten: een bij de vaststelling van de startnotitie en een bij de publicatie van het inpassingsplan. Bij het opstellen van het tracédocument, de Milieueffectrapportage en het vaststellen van een voorkeursalternatief is er in formele zin geen sprake van inspraak.
Dit neemt niet weg dat het bij het opstellen van de deze documenten van belang is kennis, kunde en visie van vooral (samenwerkende) overheden en indieners van de regionale alternatieven te benutten.
De opstelling van TenneT is open in een transparant proces (zie ook de beantwoording van vraag 2). Ook de komende periode worden indieners en samenwerkende overheden geconsulteerd bij het oplossen van knelpunten. De indieners worden echter niet geconsulteerd bij de bepaling van milieueffecten en het Meest Milieuvriendelijk Alternatief. Om de kwaliteit te borgen is een monitoringscommissie aangesteld.
Is er in uw opinie een grond voor de opvatting van indieners van alternatieven dat het Ministerie van Economische Zaken en TenneT hun alternatieven doelbewust saboteren, om te voorkomen dat een alternatief tracé MMA zou kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Daarvoor is geen grond. Ik zou ook niet weten welk belang gediend zou zijn bij het saboteren van dit proces.
Ik vind het van groot belang om doelbewust op basis van de RCR en de m.e.r.-procedure te komen tot een optimaal tracé voor West-Brabant. Dit conform de vervolgstappen die ik met de samenwerkende overheden heb afgesproken. De effecten van de vier alternatieven worden in de vervolgfase in beeld gebracht en op basis van hiervan wordt een MMA bepaald en een VVKA vastgesteld.
Wat is, alles samenvattende, uw oordeel over het proces dat is ingezet nadat in de regio West- en Midden-Brabant kritiek kwam op het toen voorgestelde tracé, waarna u ruimte heeft gegeven voor het indienen van alternatieven?
De Ministeries van Infrastructuur en Milieu, Economische Zaken en de regio hebben alle hetzelfde belang om te komen tot een optimaal tracé in West-Brabant. Ik ben blij dat ik de regio in de gelegenheid heb gesteld om met alternatieven te komen. Conform de afgesproken vervolgstappen met de samenwerkende overheden maak ik zodoende gebruik van de kennis en kunde uit de regio. Dit heeft geresulteerd in een tracédocument dat een prima fundament vormt voor de op te stellen Milieueffectrapportage.
De alternatieven voor het nieuwe hoogspanningstraject in Zeeland |
|
Joyce Vermue (PvdA), Albert de Vries (PvdA), Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de alternatieve opties voor het hoogspanningstraject in Zeeland die D-Cision heeft voorgesteld in opdracht van de provincie en in samenspraak met de gemeenten Borsele, Kapelle en Reimerswaal?1
Ja.
Klopt de conclusie van D-Cision, welke bevestigd is door Tennet, dat de hoge vakwerkmasten van de huidige 150 kiloVolt (kV)-lijn, in combinatie met 380kV kabels, al in 2020 niet meer voldoen? Zo ja, waarom heeft u voor deze optie gekozen? Zo nee, waarom klopt deze conclusie niet? Welke invloed heeft dit op uw trajectkeuze?
TenneT heeft er rekening mee gehouden dat opwaardering van de bestaande 380 kV-verbinding na de realisatie van Zuid-West 380 kV op termijn nodig kan zijn. Echter, het tijdspad hierbij is niet ingevuld. Het vervangen van de huidige geleiders op basis van gewenste transportcapaciteit is de komende 10 tot 15 jaar niet nodig. Daarmee is het direct opwaarderen van de bestaande verbinding niet als randvoorwaarde meegegeven bij het komen tot een zo goed mogelijk alternatief voor de nieuwe 380 kV-verbinding. Alles afwegende is het voorkeurstracé zoals dat nu wordt voorzien als beste tracé naar voren gekomen.
Bent u bereid om met D-Cision, de provincie Zeeland en de gemeenten Borsele, Kapelle en Reimerswaal in overleg te gaan over het alternatieve traject dat zij voorstellen om te kijken naar de mogelijkheden hiervoor? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn zult u dit doen?
Zoals ik tijdens het Algemeen Overleg op 20 april 2016 heb aangeven ben ik momenteel bezig om de effecten hiervan in beeld te brengen. Ik zal hierover met de genoemde partijen in gesprek gaan.
Heeft u zelf onderzoek gedaan naar de alternatieve opties die worden aangedragen door D-Cision? Zo ja, waarom is uw keuze niet op één van deze opties gevallen? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om de optie die is aangedragen door D-Cision alsnog mee te nemen als variant die u onderzoekt? Zo ja, wilt u de uitkomsten van dit onderzoek met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
In het Milieueffectrapport bij het ontwerpInpassingsplan heb ik verschillende alternatieven onderzocht, waaronder een combinatie van de nieuwe en bestaande 380 kV. Bij de integrale afweging is uiteindelijk het tracé zoals dat ter inzage heeft gelegen als meest gunstig naar voren gekomen. Zoals ik bij het antwoord op vraag 3 heb aangegeven, breng ik nu de effecten in beeld van het voorstel van de provincie. Zoals ik tijdens het overleg op 20 april 2016 heb aangegeven, zal ik uw Kamer informeren over mijn reactie op de zienswijze van de provincie Zeeland. Naar verwachting zal dit zijn vóór de zomer van 2016.
Het bericht ‘Neder-Betuwe wil geld zien voor stroomkabels’ |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Neder-Betuwe wil geld zien voor stroomkabels»?1
Ja
Bent u van mening dat het onwenselijk is, ook in het licht van het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel op het gebied van precarioheffing, dat de gemeente Neder-Betuwe met terugwerkende kracht precario wil heffen? Zo nee, waarom niet?
Navraag bij de gemeente Neder-Betuwe heeft geleerd dat het bericht in de Gelderlander gebaseerd is op de bespreking van een aangenomen gemeenteraadsmotie die op 31 maart 2015 heeft plaatsgevonden in de gemeenteraad. Er zijn geen daadwerkelijke voornemens om deze motie ook uit te voeren. De vergadering ging vooral over de mogelijke consequenties van het uitvoeren van de motie. Overigens gaat de motie om het alsnog opleggen van een belasting waarvoor de grondslag al in 2014 in de verordening stond. In die zin is er geen sprake van terugwerkende kracht, enkel van het later opleggen van de belastingaanslag. Het is in dit specifieke geval dus ook juridisch mogelijk om alsnog de aanslag precariobelasting op te leggen voor de elektriciteitskabels voor het belastingjaar 2014 omdat er op dat moment al een grondslag bestond, die echter nog niet tot een aanslag heeft geleid. De aanslag kan tot 3 jaar na het ontstaan van de belastingplicht worden opgelegd. Dit hoeft dus niet gelijk bij aanvang van het belastingjaar waarvoor de verordening geldt.
Kunt u aangeven of het juridisch mogelijk is om met terugwerkende kracht precario te heffen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid, indien het juridisch mogelijk blijkt om met terugwerkende kracht precario te heffen, stappen te ondernemen om het onmogelijk te maken voor gemeenten om met terugwerkende kracht precario te gaan heffen? Zo ja, welke?
Zoals reeds hierboven is aangegeven gaat het in deze casus niet om een heffing met terugwerkende kracht. Bovendien is de gemeente vooralsnog niet voornemens ook daadwerkelijk over te gaan tot heffing. Er is dan ook geen noodzaak om stappen te ondernemen.
Het bericht 'Netbeheerder Alliander gunt top een graaisalaris' |
|
Mei Li Vos (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Netwerkbeheerder Alliander gunt top een graaisalaris»?1
Ja.
Herinnert u zich de vragen over de topinkomens bij Alliander van 28 maart 2014 als ook uw antwoorden d.d. 17 april 2014 daarop?2
Zie antwoord vraag 1.
Deel u de mening dat deze netbeheerder wat betreft arbeidsmarktpositie zich niet onderscheidt van andere netbeheerders of andere werkgevers in de (semi-)publieke sector? En deelt u de mening dat het argument dat voor een salaris dat op de Wet normering topinkomens (WNT)-norm ligt geen geschikte bestuurders zouden kunnen worden gevonden, niet waar is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en waarin zit in deze het verschil tussen Alliander en de overige instellingen die onder de WNT vallen? En zo nee, hebt u dan de indruk dat netbeheerders die zich wel aan de WNT-norm houden slecht worden bestuurd?
Netbeheerders zijn door de wetgever bewust onder de reikwijdte van de WNT gebracht. Gezien hun publieke taak, de bekostiging via gereguleerde tarieven en het gebrek aan concurrentie is dit ook logisch. Ik heb er geen enkele twijfel over dat er voldoende geschikte kandidaten zijn om voor een bezoldiging van maximaal 178.000 euro de functie als topfunctionaris bij deze organisaties te vervullen.
Deelt u de mening dat het er hier alle schijn van heeft dat Alliander een constructie heeft opgetuigd met geen ander doel dan de Wet Normering Topinkomens, en dus het daarin genoemde maximum inkomen voor bestuurders, te omzeilen en er dus sprake is van een zogenaamde «schijnconstructie»? Zo ja, wat gaat u daar aan doen? Zo nee, waarom niet?
De organisatiestructuur zoals bijvoorbeeld neergelegd in statuten of een organogram is leidend. Degene die deel uitmaakt van het hoogste uitvoerende of toezichthoudende orgaan, de groep van hoogste ondergeschikten dan wel (mede) belast is met de (dagelijkse) leiding van de gehele rechtspersoon of instelling, wordt als topfunctionaris aangemerkt. Ook de degene die weliswaar niet volgens de formele organisatiestructuur, maar wel blijkens zijn feitelijke werkzaamheden (mede) leiding geeft aan de gehele rechtspersoon of instelling, is voor de toepassing van de WNT topfunctionaris. Het begrip topfunctionaris in de WNT is blijkens de wetsgeschiedenis een materieel begrip. Bij de uitvoering van de wet moet daarom worden gekeken naar de feitelijke situatie, en niet naar de situatie zoals deze op papier staat. Op basis van de jaarverslagen van Alliander en Liander over 2014 zou de heer Molengraaf (directievoorzitter van Alliander) per 19 mei 2014 zijn taken als directeur bij Liander aan mevrouw Thijssen hebben overgedragen, die medio mei 2014 als lid tot de Raad van Bestuur van Alliander is toegetreden. Liander is echter verreweg het grootste bedrijfsonderdeel van Alliander, maakt gebruik van de gemeenschappelijke dienstonderdelen en stafdiensten van Alliander en de Raad van Bestuur van Alliander heeft er – op het eerste gezicht – geen nieuwe taken bij gekregen. Daarom is de Eenheid toezicht WNT van mijn ministerie nader onderzoek gestart naar wie gedurende het jaar 2014 feitelijk leiding gaf aan de organisatie en voor de WNT als topfunctionaris moet worden aangemerkt.
Deelt u de mening dat, voorzover niet sprake is van handelen in strijd met de Wet Normering Topinkomens, dan toch in ieder geval in strijd met de geest van de wet wordt gehandeld? Zo ja, wat gaat u daar aan doen? Zo nee, waarom niet?
Naast het eerdergenoemde onderzoek wordt er in het kader van de wetsevaluatie van de WNT, die voor het eind van dit jaar wordt afgerond, meer in het algemeen naar de rol van overheidsdeelnemingen in relatie tot de WNT gekeken. Bij het invullen van taken blijkt er bij gemeenten en provincies sprake van een zekere mate van inwisselbaarheid van publiekrechtelijke en privaatrechtelijke rechtsvormen. Dit kan echter direct gevolgen hebben voor de toepasselijkheid van de WNT op deze verbonden partijen. Ook Alliander behoort tot deze categorie. De wetsevaluatie wordt voor het einde van dit jaar afgerond en kan leiden tot aanpassingen in wet- en regelgeving.
Deelt u de mening dat een eventuele maas in de wet in dezen zo snel mogelijk moet worden gedicht? Zo ja, op welke wijze en hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Allereerst hecht ik belang aan de resultaten van het aangekondigde onderzoek van de WNT-toezichthouder. Wanneer er inderdaad sprake blijkt van een ontduikingsconstructie, zullen ter zake passende maatregelen worden genomen. Dat kan dan mogelijk worden gecombineerd met andere inzichten en verbeteringen die in de hiervoor genoemde wetsevaluatie naar voren komen.
Ziet u kansen om het hier aan de orde zijnde handelen in strijd met letter en/of geest van de wet, eventueel met behulp van de diverse (overheids-)aandeelhouders van Alliander, aan te pakken? Zo ja, welke kansen ziet u en gaat u daartoe actie ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het van belang om de feitelijke situatie eerst goed te onderzoeken. Op basis daarvan kunnen conclusies worden getrokken over welke vervolgstappen nodig zijn, zowel in het kader van de eventuele wetshandhaving als in de sfeer van de aan mij toevertrouwde voorlichting of de wet- en regelgeving. Uiteraard beschikken ook de aandeelhoudende gemeenten en provincies over de mogelijkheid om vanuit die rol onverminderd invloed uit te oefenen op het bezoldigingsbeleid.
Ziet u andere mogelijkheden, dan wel bent u bereid om die te onderzoeken, om ervoor te zorgen dat Alliander zich gaat gedragen naar in ieder geval de geest van de wet? Zo ja, welke mogelijkheden dan wel, en op welke termijn? Bent u ook bereid deze mogelijkheden actief te benutten? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht er belang aan om de resultaten van het onderzoek af te wachten. Aan de hand daarvan dienen mogelijke vervolgstappen te worden bepaald.
De stijging van rioolbelasting door klimaatverandering |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Meer regen door klimaatverandering: rioolbelasting omhoog»?1
Ja.
Onderschrijft u de correlatie tussen klimaatverandering en de toename in frequentie van felle, lokale regenbuien? Zo nee, waar komt dit volgens u dan door?
Ja.
Deelt u de constatering dat gemeenten en waterschappen te weinig middelen hebben om de problemen die deze piekbuien met zich meebrengen het hoofd te bieden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, gemeenten en waterschappen anticiperen de laatste jaren op extremere weersomstandigheden, zoals piekbuien. Investeringen daarvoor worden (grotendeels) gefinancierd uit de rioleringsheffing en de waterzuiverings- en watersysteemheffing.
Deelt u de zorg die bij veel gemeenten leeft over de toenemende wateroverlast en de belasting die dit legt op het rioleringssysteem? Zo nee, waarom niet?
Ik kan me voorstellen dat een aantal gemeenten zich zorgen maakt, maar signaleer ook dat gemeenten al volop aan de slag zijn om wateroverlast aan te pakken. Uit de «Gemeentelijke Barometer Fysieke Leefomgeving, 2015», waar het door u aangehaalde artikel betrekking op heeft, komt naar voren dat het thema breed leeft: 84% van de gemeenten ziet wateroverlast door hevige neerslag als meest urgente klimaatprobleem.
Vindt u het wenselijk dat de rioolbelasting omhoog gaat? Zo nee, welke opties staan decentrale overheden dan ter beschikking om het probleem te lijf te gaan?
Het is onvermijdelijk dat de rioolbelasting in Nederland de komende jaren in veel gemeenten stijgt. Dit hangt samen met de noodzakelijke vervanging van de riolering (ooit gefinancierd uit de grondexploitatie bij de aanleg van nieuwe wijken, en destijds geen onderdeel van de rioolheffing) en het anticiperen op nieuwe maatschappelijke opgaven. De inning van rioolbelasting is een lokale bevoegdheid. Ik ga er daarom vanuit dat gemeenten dit zelf goed in het oog zullen houden.
In het Bestuursakkoord Water van 2011 heb ik afspraken gemaakt over doelmatiger beheer van de waterketen om de stijging van de lasten voor burgers te beperken. Ik heb met de Unie van Waterschappen en Vereniging van Nederlandse Gemeenten afgesproken om een besparing te realiseren in de afvalwaterketen (riolering en zuivering) oplopend tot € 380 mln. per jaar in 2020. In het rapport van de onafhankelijke Visitatiecommissie Waterketen van december 2014 is opgenomen hoe het staat met de voortgang van deze besparingen. De commissie heeft geen aanwijzingen dat de besparingen uit het Bestuursakkoord Water (BAW) ten koste gaan van de twee andere doelen van het BAW, te weten vermindering van kwetsbaarheid en verbetering van kwaliteit van het stedelijk waterbeheer: «Integendeel, de besparingen die door samenwerking worden gerealiseerd, hebben veelal tevens als voordeel dat de kwetsbaarheid afneemt en de kwaliteit verbetert.»
In de bestuursovereenkomst Deltaprogramma heb ik samen met provincies, gemeenten en waterschappen afgesproken dat Nederland in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust ingericht zal zijn. Via het deelprogramma Ruimtelijke Adaptatie van het Deltaprogramma worden hulp en stimulansen verstrekt aan partijen die het aangaat, om de ruimtelijke inrichting waterrobuust en klimaatbestendig te maken. Dit gebeurt via het Kennisportaal Ruimtelijke Adaptatie en via het Stimuleringsprogramma Ruimtelijke Adaptatie. Een van de te nemen maatregelen is bijvoorbeeld het – waar dat mogelijk is – afkoppelen van hemelwaterafvoer van het riool, waardoor de riolering minder wordt belast en daarmee ook de stijging van de riolerings- en zuiveringskosten kan worden beperkt.
Is er een inschatting te maken van schade aan funderingen van gebouwen als gevolg van de toename van de neerslagfrequentie, gevolgd door een trage afvoer? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te laten doen?
Wateroverlast leidt soms tot schade aan muren en vloeren (zie ook «Gemeentelijke Barometer Fysieke Leefomgeving»), maar het is zeer onwaarschijnlijk dat het tot schade aan funderingen leidt. Schade aan (met name houten) funderingen kan wel optreden als gevolg van grondwateronderlast.
Weet u nog dat u tijdens de behandeling van de vaststelling van de begrotingsstaat van het Deltafonds voor het jaar 2015 bent gewezen op de problemen die de toename aan hevigheid van de buien met zich meebrengt?2
Ja.
Weet u nog dat u tijdens de behandeling van de vaststelling van de begrotingsstaat van het Deltafonds voor het jaar 2015 de motie-Smaling over Waterveiligheid en Ruimtelijke adaptatie ontraadde?3 Bent u inmiddels, een half jaar «sadder and wiser», van gedachten veranderd?
Nee, ik ben niet van gedachten veranderd. Anticiperen op piekbuien zie ik nog steeds als een verantwoordelijkheid van lokale overheden, waar een lokale oplossing en een lokale financiering bij hoort. Het Deltafonds is bedoeld voor de aanpak van nationale vraagstukken als veiligheid en zoetwater.
Het Aeronautical Fixed Telecommunication Network (AFTN) |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Opstelten (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Wie is er in Nederland aangesloten op het Aeronautical Fixed Telecommunication Network (AFTN)?
Het Aeronautical Fixed Telecommunication Network (verder in deze beantwoording: netwerk) vindt zijn oorsprong in de regelgeving van de internationale burgerluchtvaartorganisatie ICAO (annex 10, volume II en III). ICAO beschrijft het netwerk als een wereldwijd luchtvaartnetwerk waarover korte digitale berichten worden verstuurd. Op het netwerk zijn alle relevante partijen aangesloten die een vliegtuig begeleiden in alle fasen van de vlucht, zoals luchtverkeersorganisaties, luchthavens en meteoproviders. Berichten die over het netwerk worden gestuurd zijn bijvoorbeeld notice to airmen (NOTAMs), vliegplannen en meteogerelateerde berichten.
Om berichten te ontvangen dient een partij via een toegangspoort aangesloten te zijn op het netwerk. De volgende Nederlandse partijen hebben via de Nederlandse toegangspoort aansluiting op het netwerk: Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL), douane, KLM Operations Control Center (OCC), de Koninklijke Marechaussee, Politie Luchtvaartdienst, Société Internationale de Télécommunications Aéronautiques(SITA)1, Eindhoven Havendienst, Groningen Tower, Lelystad Tower, Maastricht Tower, Rotterdam Tower, Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut en het Air Operations Control Station te Nieuw Milligen.
De meeste luchtvaartpartijen zien het netwerk als een verouderd systeem. Toen faxen werden geïntroduceerd, werd daarvan steeds vaker gebruik gemaakt. Nu wordt veelal via internet gecommuniceerd.
Kunt u aangeven of de International Civil Aviation Organization (ICAO) berichten verstuurt via AFTN en daarmee één van de zogenaamde publicerende organisaties is op AFTN?
ICAO is niet aangesloten op dit operationele netwerk en verstuurt derhalve geen berichten via het netwerk.
Wie heeft er in Nederland een abonnement op deze berichten en staat dus op de lijst van geadresseerden van berichten van ICAO? Kunt u specifiek aangeven of de volgende organisaties berichten ontvangen en welke categorie informatie zij ontvangen: de Minister van Veiligheid en Justitie en/of het Ministerie van Veiligheid en Justitie, de Minister van Buitenlandse Zaken en/of het Ministerie van Buitenlandse Zaken, de Minister en/of Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu en/of het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, Luchtverkeersleiding Nederland (LVLN), KLM, de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid en de Onderzoeksraad voor de Veiligheid (OVV)? Kunt u voorts aangeven of genoemde partijen berichten van ICAO ontvangen via andere systemen dan AFTN?
In Nederland hebben de partijen die in het antwoord op vraag 1 genoemd staan toegang tot het netwerk en deze partijen kunnen dus berichten ontvangen.
Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven, is ICAO niet aangesloten op het netwerk en verspreidt zij daarom ook geen berichten over het netwerk. ICAO verstuurt berichten op verschillende manieren. Allereerst verstuurt ICAO berichten aan de verdragsstaten via de zogenaamde ICAO State Letters. Voor Nederland is het Ministerie van Infrastructuur en Milieu geregistreerd als centraal aanspreekpunt voor deze State letters. IenM zorgt voor de verdere verspreiding van deze State Letters naar publieke of private partijen voor wie de gedeelde informatie van belang kan zijn. Als een State Letter bijvoorbeeld betrekking heeft op de beveiliging van de burgerluchtvaart, stuurt IenM de State Letter aan de NCTV.
Daarnaast stelt ICAO correspondentie en publicaties (zoals «Electronic Bulletins», «Circulars», «Documents» en «Guidance Material») deels beschikbaar via een beveiligde webportal die alleen toegankelijk is voor overheidspartijen en internationale organisaties, en deels via haar openbare website. Dit is afhankelijk van de toegekende rubricering inzake vertrouwelijkheid door ICAO.
Kunt u aangeven wie de berichten (Special Alert Messages, SAM-berichten) kreeg en wie van de geadresseerden tot welk veiligheidsniveau deze berichten ontving?
In uw vraag noemt u Special Alert Messages(SAM-berichten). Deze specifieke term wordt zover bekend niet in het actuele berichtenverkeer in de luchtvaart gehanteerd.
De huidige ICAO regelgeving kent acht typen berichten die over het netwerk worden gestuurd (Annex 10, volume II, artikel 4.4.1.1). Deze acht typen berichten worden onderverdeeld in drie prioriteitscategorieën (artikel 4.4.1.2). De term SAM (of een vergelijkbare term) komt niet terug in de typen berichten, noch in de prioriteitscategorieën.
Eurocontrol hanteert de zogenoemde Safety Alertswaarmee luchtvaartpartijen worden geïnformeerd over veiligheidsaspecten. Daarin onderscheidt Eurocontrol drie typen:
Safety Alerts worden afgegeven als Eurocontrol daartoe aanleiding ziet op grond van informatie van hun bekende organisaties (luchtverkeersorganisaties, de FAA of industriepartijen als Boeing en Airbus)
Kunt u aangeven tot welke acties dit geleid heeft met veilige vluchtuitvoering?
Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven, is het de Nederlandse overheid niet bekend dat dergelijke berichten zijn uitgegeven.
Kunt u een overzicht geven van de berichten die ICAO tussen januari 2014 en 17 juli 2014 over de veiligheid in Oost-Oekraine verstuurd heeft via AFTN of op andere wijze, bijvoorbeeld via copperchase? Kunt u per bericht aangeven wat er in stond en aan wie het bericht in Nederland verstuurd is?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 aan heb gegeven, stuurt ICAO geen berichten over het netwerk. ICAO heeft in deze periode ook geen andere berichten verstuurd over de veiligheid in Oost-Oekraïne.
Ter volledigheid wordt gewezen op de State letter waarin ICAO de situatie onder de aandacht brengt dat twee organisaties de luchtverkeersdienstverlening claimen in de Simferopol FIR (ICAO Paris State Letters 14–0243, 2 april 2014). Dit betreft een ander deel van het Oekraïense luchtruim dan waar de ramp met vlucht MH17 heeft plaatsgevonden.
Tot welke acties hebben de berichten over Oost-Oekraine geleid?
Zoals in het antwoord op vraag 6 is aangegeven, zijn in de periode tot 17 juli 2014 geen berichten over Oost- Oekraïne uitgegeven door ICAO.
Wat is het hoogste waarschuwingsniveau dat afgegeven is over Oost-Oekraine in de periode 1 januari 2014 tot en met 17 juli 2014? Wanneer is dat afgegeven?
Zie antwoord vraag 7.
Heeft de OVV voor 17 juli 2014 berichten ontvangen van de ICAO over de veiligheid van het luchtruim in Oost-Oekraine? Zo ja, welke en wanneer?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn er voor 17 juli 2014 SAM-berichten van niveau 3 of 4 afgegeven over Oost-Oekraine? Zo ja, wanneer, wie heeft ze gehad en wie heeft daarop actie ondernomen?
Zoals mijn antwoord op vraag 4 aan geeft, is de Nederlandse overheid niet bekend dat dergelijke berichten over Oost-Oekraïne zijn uitgegeven.
Als er voor 17 juli 2014 SAM-berichten van niveau 3 of 4 zijn afgegeven, welke gevolgen heeft dat gehad voor de informatieverstrekking naar diensten zoals LVNL en de betrokken airlines voor de vluchten tussen Amsterdam en Kuala Lumpur en alle andere vluchten die regulier over Oost-Oekraine vlogen?
Zie antwoord vraag 10.
Als de OVV zulke berichten ontvangen heeft, is zij dan de geschikte organisatie om het onderzoek te doen naar de besluitvorming rondom het bepalen van vliegroutes?
De OVV is onafhankelijk en bepaalt zelf welke voorvallen hij onderzoekt.
Kunt u de precieze onderzoeksvraag van het OVV-onderzoek naar de keuze voor de route aan de Kamer doen toekomen? Kunt u aangeven wie het OVV-onderzoek naar de vliegroute gelast heeft en wie wanneer de onderzoeksvraag heeft vastgesteld?
De OVV bepaalt behoudens de wettelijk verplichte onderzoeken zelfstandig welke voorvallen hij onderzoekt en wat daarbij de onderzoeksvraag is. De OVV heeft op 18 juli 2014 bekend gemaakt onderzoek te doen naar de besluitvorming rondom de vliegroute van vlucht MH17. Dit heeft de OVV op 25 juli 2014 nader toegelicht: «De OVV doet onderzoek naar de besluitvorming over vliegroutes en de risico-afweging die is gemaakt bij de keuze voor de vliegroute over Oost-Oekraïne. De OVV blikt daarbij niet alleen terug maar bekijkt ook het systeem in den brede met het doel lessen voor de toekomst te trekken».
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het transport bij COAX en bij glasvezel door Caiway |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat Caiway per 01-01-2015 bij coax- en glasvezelkabel zowel zorgt voor het transport als ook voor alle diensten? Wordt op de coaxkabel hiermee concurrentie niet effectief voorkomen doordat Caiway als transporteur van diensten bepaalt wie wel of geen diensten aan mag bieden?1
Cogas Kabel Infra B.V. (Cogas) is de eigenaar van het coaxnetwerk en het nieuwe glasvezelnetwerk (in opbouw). Cogas heeft op grond van het ex-ante telecomkader geen verplichting om andere dienstenaanbieders toe te laten op zijn netwerk. Dat betekent dat Cogas zelf kan bepalen welk bedrijf diensten aanbiedt over het coaxnetwerk. Cogas heeft er voor gekozen zijn kabelnetwerk open te stellen voor een andere dienstenaanbieder. Dat is op dit moment nog Ziggo.
Vanaf 1 januari 2015 tot 1 maart 2015 wordt per wijk de dienstverlening van Ziggo over het coaxnetwerk beëindigd. Cogas heeft een overeenkomst gesloten met dienstenaanbieder Caiway. Dat betekent dat Caiway vanaf 1 januari 2015 het transport en de diensten over het netwerk van Cogas verzorgt.
Het aan te leggen glasvezelnetwerk van Cogas bestaat uit twee glasvezels per aansluiting. Cogas stelt de tweede glasvezel open voor andere aanbieders. Dat maakt het mogelijk dat per aansluiting ook een andere aanbieder het transport van diensten gaat verzorgen en er op die wijze keuze ontstaat voor eindgebruikers. Of dat gebeurt moet nog blijken. Daarnaast stelt Caiway de glasvezels die zij gebruikt open voor alternatieve aanbieders. Inmiddels is bekend geworden dat er naast Caiway, ten minste drie andere dienstenaanbieders beschikbaar komen op het glasvezelnetwerk.
Is het waar dat ADSL maar over een beperkte afstand kan worden getransporteerd? Zo ja, klopt het dat voor sommige inwoners in de regio Twente ADSL daarom geen redelijk alternatief is en daarom per 01-01-2015 min of meer verplicht bij Caiway terechtkomen?
ADSL kent beperkingen. Naarmate de afstand tot de telefooncentrale groter is, neemt de snelheid van de internetverbinding af. Voor het afnemen van televisiediensten over DSL gaat de regel op dat als de afstand tot de telefooncentrale groter is dan ongeveer 2,5 km het lastiger wordt kwalitatief goede televisiediensten aan te bieden. De ACM heeft in de regio Twente een controle per postcodegebied uitgevoerd. Uit die controle blijkt dat in de meeste wijken waar het netwerk van Cogas ligt, ADSL kan worden afgenomen met voldoende snelheid voor TV-diensten. In gebieden met lange kabelafstanden geldt dat soms geen snelle internetverbinding mogelijk is over het bestaande kopernetwerk. In die gebieden zijn de inwoners voor hun televisiediensten aangewezen op de diensten van Caiway, een satellietaanbieder of televisie via de digitale ether. Voor snel internet zijn die eindgebruikers aangewezen op internetdiensten die Caiway levert over het coaxnetwerk. Zodra het glasvezelnetwerk door Cogas is aangelegd, ontstaat volgens Cogas keuze uit meerdere aanbieders.
Kunt u aangeven of het bericht van Caiway, waarin zij aangeven dat in het tweede kwartaal van 2015 klanten meer keuze hebben op het glasvezelnetwerk van Caiway, waar is? Indien dit in het tweede kwartaal van 2015 niet het geval blijkt te zijn, zou dit aanleiding voor de Autoriteit Consument en Markt kunnen zijn om een onderzoek in te stellen of het belang van de klant wordt geschaad?
Caiway biedt andere partijen de mogelijkheid om over het door haar van Cogas gehuurde glasvezelnetwerk diensten aan te bieden. Caiway heeft onlangs bekend gemaakt dat vanaf 1 januari 2015 naast Caiway nog drie aanbieders hun diensten zullen leveren via de vezel die Caiway huurt. Vanaf 1 april 2015 komt daar nog een vierde aanbieder bij. Het gaat om twee aanbieders voor de consumentenmarkt en twee aanbieders voor de zakelijke markt. Daarnaast biedt Cogas per aansluiting toegang tot de tweede glasvezel. Bedrijf Fiber heeft zich aangediend als potentieel geïnteresseerde partij en onderzoekt nu of er voldoende vraag is bij consumenten. Er zal dus sprake zijn van concurrentie tussen meerdere aanbieders en keuze voor gebruikers. Daardoor is er op dit moment geen aanleiding voor de ACM om een onderzoek in te stellen.
Kunt u aangeven of nieuwe abonnementen van Caiway niet duurder zullen zijn dan de bestaande abonnementen van Ziggo als wordt gekeken naar gelijke diensten?
Caiway heeft ernaar gestreefd haar dienstverlening zoveel mogelijk gelijk te maken aan die van Ziggo. De prijzen voor de televisie-, internet- en telefoniepakketten heeft Caiway gelijk getrokken met die van Ziggo. Het aanbod is niet identiek. Of het aanbod van Caiway beter of slechter uitvalt voor eindgebruikers, hangt af van het gebruikersprofiel. Caiway biedt bijvoorbeeld geen mobiele telefonie aan in haar bundels. Ziggo klanten konden ook een mobiel abonnement afnemen met 10 euro korting per maand. Caiway biedt tevens geen tweede telefoonlijn aan klanten, wat Ziggo wel deed. Caiway biedt daarentegen haar basispakket ongecodeerd aan, waardoor geen smartcard nodig is.
Welke alarmeringsdiensten kunnen na de overgang van Ziggo naar Caiway geen gebruik meer maken van het kabelnetwerk, aangezien Caiway stelt dat vrijwel de meeste alarmeringsdiensten gebruik kunnen blijven maken van het kabelnetwerk? Kan dit tot problemen leiden voor de veiligheid van de inwoners in de regio Twente?
Alarmeringsdiensten die een tweede telefoonlijn nodig hebben, kunnen geen gebruik meer maken van het kabelnetwerk. Caiway heeft de techniek die daarvoor nodig is niet beschikbaar. Overige alarmdiensten zullen gewoon blijven werken. Als een tweede telefoonlijn vereist is, dan kan men een telefoondienst afnemen over het kopernetwerk van KPN. Dankzij de beschikbaarheid van dit alternatief hoeft de overgang van Ziggo naar Caiway niet tot problemen voor de veiligheid te leiden.
Is er sprake van e-mailretentie? Zo ja, wie gaan de kosten van e-mailretentie betalen?
Onder e-mailretentie wordt de mogelijkheid verstaan om via internet nog bij de webmail te kunnen komen voor een bepaalde periode. In de overstapafspraken die marktpartijen onderling hebben gemaakt, is vastgelegd dat de oude aanbieder minstens 1 maand gratis e-mailretentie aanbiedt. Ziggo biedt een dergelijke e-mailretentiedienst vooralsnog niet aan. De ACM spreekt Ziggo in marktoverleggen over overstapdrempels hierop aan. ACM kan echter niet handhavend optreden, daar het hier om zelfregulering gaat.
Neemt u de problemen omtrent voldoende concurrentie inzake de kabel in de regio Twente mee in uw betoog bij de Europese Commissie om de urgentie van openstelling van de kabel in Nederland te bepleiten?
Ja.
Het bericht dat TenneT een tracé voor hoogspanningskabels plotseling verlegt |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Nieuwe 380 kV hoogspanningslijn: «Aantasting leefklimaat Oosterhout»» en «Oosterhout blijft zich verzetten tegen hoogspanningstracé 380kV»? 1 2
Ja.
Kunt u aangeven hoe het kan dat TenneT zo laat pas conclusies trekt ten aanzien van de net-veiligheid van het eerder gekozen tracé?
Een werkgroep bestaande uit medewerkers van Economische Zaken, TenneT en Netbeheer Nederland heeft in 2012/2013 geanalyseerd welke investeringen in enkelvoudige storingsreserve (ook wel: redundantie) in het hoogspanningsnet doelmatig en wenselijk zijn. De aanleiding was dat de normen in de Netcode en de normen in de Elektriciteitswet 1998 op dit punt uiteenlopen. Conclusie van deze analyse was dat het eisen van enkelvoudige storingsreserve voor hoogspanningsmasten zou leiden tot disproportionele investeringen. Gezien de kleine kans dat een mast omvalt als gevolg van bijvoorbeeld extreme weersomstandigheden of impact van buitenaf, is het eisen van enkelvoudige storingsreserve voor hoogspanningsmasten niet wenselijk. Hiermee is echter nog niets gezegd over de aanvaardbaarheid van de gevolgen van een omvallende mast en een falende verbinding. Wat de impact van een falende verbinding is verschilt per situatie.
De bovenstaande analyse is voor TenneT aanleiding geweest om te laten onderzoeken door DNV KEMA wat de gevolgen zijn van een falende mast met daarop 4 circuits EHS (4x380) zodat kan worden bepaald in welke situatie het totale verlies van een 4-circuit verbinding nog acceptabel zou zijn uit oogpunt van leveringszekerheid en uit hoofde van internationale verplichtingen. Het falen van een verbinding, bijvoorbeeld als een mast omvalt waardoor alle lijnen breken, zou kunnen leiden tot een opeenstapeling van effecten (cascade-effecten) zelfs buiten Nederland. De kans hierop is klein, maar de gevolgen kunnen zeer groot zijn (grootschalige black out).
Naar aanleiding hiervan heeft TenneT in juli 2014 geconstateerd dat de toepassing van 4-circuitverbindingen in de nationale 380 kV-ring en in de verbindingen die deel uitmaken van het Europese net (interconnectie) zeer ongewenst is. Dit betekent dat het voorgenomen tracé uit 2011 niet langer aanvaardbaar is omdat op dit tracé werd uitgegaan van een dergelijke verbinding.
Klopt het dat bij de beslissing tot een ander tracé geen bewoners en lokale bestuurders zijn betrokken? Zo ja, waarom niet?
In juli 2014 heeft TenneT conclusies getrokken op basis van het door haar uitgevoerde onderzoek. Vanwege de onzekerheid over de uitkomsten van het onderzoek naar de toepassing van 4x380 is niet eerder over een mogelijke wijziging met bestuurders en de omgeving gecommuniceerd. In augustus hebben de Minister van Infrastructuur en Milieu en ik op basis van de beschikbare informatie een afweging kunnen maken om te komen tot een alternatief voorgenomen tracé. Besloten is om deze wijziging gelet op de grote impact direct na de zomervakantie te communiceren. Op 27 augustus 2014 heb ik contact opgenomen met de verantwoordelijke gedeputeerde. Direct daarna zijn alle bestuurders van de betrokken gemeenten gebeld en zijn alle omwonenden van zowel het oude als het nieuwe tracé per brief op de hoogte gesteld.
Klopt het dat informatieavonden over de beslissing tot het aanpassen van het tracé zijn afgelast? Zo ja, waarom?
Ja. Deze informatieavonden heb ik helaas moeten afzeggen omdat de openbare orde en de veiligheid van de daar aanwezige mensen niet te garanderen was. Over het zelfde onderwerp is op 23 september wel een informatievond in Etten-Leur geweest.
Klopt het dat de bewoners en lokale bestuurders meer dan twee maanden na bovenstaand bericht nog niet helder geïnformeerd zijn over de aanpassing van het tracé? Zo ja, deelt u de mening dat dit voor de bewoners en lokale bestuurders uitermate vervelend is?
Nee, dit klopt niet. In de afgelopen periode is gesproken met bestuurders, onder meer door mijzelf. Daarnaast is veel tijd besteed aan het beantwoorden van de vragen die via mail en brieven zijn gesteld aan het ministerie en TenneT en is de informatie op de projectwebsite aangevuld (www.zuid-west380kV.nl). Het is natuurlijk vervelend dat door het moeten afzeggen van twee van de drie avonden mensen op dat moment niet persoonlijk te woord konden worden gestaan. Inmiddels vinden nieuwe informatieavonden plaats en is het aantal bijeenkomsten verhoogd naar vijf gezien de grote belangstelling.
Is de regering bereid er zorg voor te dragen dat op zeer korte termijn de bewoners en lokale bestuurders antwoord krijgen op hun vragen over het nieuwe tracé?
Zoals aangegeven gaat het om uitstel van de informatieavonden, niet om afstel. Er zijn vijf nieuwe informatieavonden georganiseerd waarvan de eerste inmiddels hebben plaatsgevonden. In overleg met de betrokken overheden is gekeken hoe de informatievoorziening op een goede wijze plaats kan vinden zodat geïnteresseerden en belanghebbenden de mogelijkheid hebben om vragen te stellen over het voorgenomen gewijzigde tracé aan medewerkers van de ministeries van Economische Zaken en Infrastructuur en Milieu en van TenneT en om met hen in gesprek te gaan.
Het bericht ‘Ministerie durft info-avonden hoogspanningsmasten Oosterhout, Zevenbergen niet aan: ‘Te gevaarlijk' |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ministerie durft info-avonden hoogspanningsmasten Oosterhout, Zevenbergen niet aan: «Te gevaarlijk»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de informatieavonden in Oosterhout en Zevenbergen door u zijn afgezegd, en kunt toelichten waarom dat is gebeurd?
Ja. Deze informatieavonden heb ik helaas moeten afzeggen omdat de openbare orde en de veiligheid van de mensen niet te garanderen was. Over het zelfde onderwerp is op 23 september jl.wel een informatievond in Etten-Leur geweest.
Is dit gebeurd na overleg met de lokale autoriteiten?
Ja. Er is in aanloop naar de informatieavonden contact geweest tussen de beveiligingsbeambte van het Ministerie van Economische Zaken met de burgemeester van Oosterhout, de beveiligingsambtenaar van de gemeente, de politie van de gemeente Oosterhout en een security manager van TenneT.
Kunt u toelichten of er naar een nieuw moment van informatievoorziening voor bewoners is gezocht? Zo niet, bent u van plan dit alsnog te doen?
Zoals in de communicatie rond het afzeggen ook is aangegeven, gaat het om uitstel van de informatieavonden, niet om afstel. Inmiddels zijn vijf nieuwe avonden gepland eind november en eerste helft december 2014. In overleg met de betrokken overheden is gekeken naar manieren om de informatievoorziening op een goede wijze plaats te laten vinden. Ik wil ruimte bieden aan geïnteresseerden en belanghebbenden om vragen te stellen over het voorgenomen gewijzigde tracé aan de medewerkers van de ministeries van Economische Zaken en Infrastructuur en Milieu en van TenneT en om met hen in gesprek te gaan.
Heeft u over deze tracéwijziging wel overleg gehad met de betreffende gemeentebesturen en het provinciebestuur? Zo ja, wanneer en wat was de strekking hiervan? Zo nee, waarom niet?
Vanwege de onzekerheid over de uitkomsten van het onderzoek naar de toepassing van 4x380 (zie ook het antwoord van vraag 2 van de PvdA-fractie) kon voor de zomer niet over een mogelijke wijziging met bestuurders en de omgeving worden gecommuniceerd. In augustus hebben de Minister van Infrastructuur en Milieu en ik op basis van de beschikbare informatie een afweging kunnen maken om te komen tot een alternatief voorgenomen tracé om nader uit te werken. Besloten is om een wijziging met dergelijke grote impact na het zomerreces onverwijld te communiceren. Op 27 augustus 2014 heb ik contact opgenomen met de verantwoordelijke gedeputeerde. Direct daarna zijn alle bestuurders van de betrokken gemeenten gebeld en zijn alle omwonenden van zowel het oude als het nieuwe tracé per brief op de hoogte gesteld.
Kunt u, aangezien de productiemarkt voor elektriciteit in hoge mate gewijzigd is sinds het besluit tot aanleg van deze verbinding en nog verder zal wijzigen, cijfermatig onderbouwen of de aanleg van deze 380Kv-verbinding nog wel nodig is? Wilt u hiervoor de effecten van bijvoorbeeld de voorgenomen sluiting van de kolencentrale in Borssele, capaciteit die momenteel uit de productie is genomen zoals bij Maasbracht, en beleid op decentrale opwekking van energie meenemen?
Om in de toekomst meer elektriciteit te kunnen transporteren is het noodzakelijk hoogspanningsverbindingen aan te passen en soms ook om nieuwe verbindingen en hoogspanningsstations te bouwen. De vraag naar elektriciteit in Nederland blijft de komende jaren toenemen. Door de liberalisering van de energiemarkt vindt het energietransport bovendien plaats over langere afstanden, waardoor de vraag naar transportcapaciteit is toegenomen. Het huidige net in de regio Zuid-West zit aan zijn maximum transportcapaciteit. Hierdoor voldoet TenneT niet aan de eisen die gesteld zijn in de Elektriciteitswet 1998. Dit geeft risico’s bij het transport van elektriciteit op momenten van onderhoud. Zonder de nieuwe Zuid-West 380 kV-hoogspanningsverbinding kunnen problemen met de elektriciteitsvoorziening in Nederland ontstaan. Daarnaast zijn er inmiddels vergevorderde plannen voor windparken voor de Zeeuwse kust. Zonder nieuwe verbinding is er geen transportcapaciteit beschikbaar om in de toekomst de stroom van deze nieuwe productie af te voeren. Ook daarom is uitbreiding van het hoogspanningsnet nodig. Een sluiting van de kolencentrale in Borssele zou niet voldoende ruimte geven in de beschikbare capaciteit. Sluiting van de centrale in Maasbracht (Limburg) zou geen ruimte geven op de lijn Borsele-Geertruidenberg.
Het gaat hier om langetermijnontwikkeling. Dit wil zeggen dat bij actuele wijzigingen er niet direct een ander besluit genomen word,t maar dit in toekomstperspectief bekeken wordt. De ministeries van Economische Zaken en van Financiën kijken hier gedegen naar, waarbij zij deskundigen raadplegen. Een cijfermatige onderbouwing en de uitleg hoe verschillende ontwikkelingen zijn meegenomen staat in het Kwaliteits- en Capaciteitsdocument 2013 van TenneT.
Het knelpunt dat moet worden opgelost tussen Borsele en Geertruidenberg bestaat uit een onderhoudsknelpunt en een capaciteitsknelpunt, waarbij tussen Borsele en Rilland het onderhoudsknelpunt het meest urgent is.
Bent u eventueel bereid om de beslissing tot aanleg van deze verbinding te herzien?
Het noordelijke tracé uit 2011 voorziet in toepassing van 4 circuits 380 kV in de landelijke ring. Gezien de risico’s voor de leveringszekerheid is wijziging van dat tracé onvermijdelijk (zie ook het antwoord op vraag 2 van de leden van de PvdA-fractie). Het totaalaantal gevoelige bestemmingen dat aanpassing van het noordelijke tracé met zich mee zou brengen, vind ik in het licht van het voorzorgsbeginsel niet aanvaardbaar. Zeker als er een alternatief is dat significant minder gevoelige bestemmingen heeft.
Het zuidelijke tracé is een van de tracés die vanaf het begin in de procedure zijn meegenomen en zijn onderzocht. Het gaat nu om een voorgenomen besluit. Het tracé zal, net als het noordelijke tracé, technisch moeten worden uitgewerkt en ruimtelijk gezien worden geoptimaliseerd ten behoeve van het ontwerpinpassingsplan en de ontwerpvergunningen. Dit gebeurt in overleg met onder meer de betrokken overheden en natuurorganisaties. Wijzigingen van het tracé zijn (beperkt) mogelijk, maar zijn afhankelijk van de lokale ruimtelijke omstandigheden.
Hoe ziet de verdere besluitvorming rond de aanleg van deze verbinding eruit? Hoe wilt u omwonenden daarbij betrekken? Hoe de gemeenten, provincie en de Kamer?
Zoals in het antwoord op vraag 7 is aangegeven zal het nieuwe tracé worden uitgewerkt en geoptimaliseerd. Dit gebeurt in overleg met de betrokken overheden (provincie, gemeenten, waterschappen). Maar er is ook overleg met bijvoorbeeld natuurorganisaties in het kader van compensatie voor de Ecologische Hoofdstructuur, en met de eigenaren van de windparken waar de nieuwe verbinding doorheen zal lopen. Over de concept-mastposities zal bijvoorbeeld worden gesproken met grondeigenaren. De verwachting is op dit moment dat het ontwerpinpassingsplan najaar 2017 ter inzage kan gaan. Uw Kamer wordt periodiek, mede namens de Minister van Infrastructuur en Milieu, geïnformeerd over de stand van zaken en de voortgang met betrekking tot energie-infrastructuurprojecten die worden uitgevoerd met behulp van de rijkscoördinatieregeling. Meest recent is dat gebeurd met de brief van
13 oktober 2014.
Bent u bereid om het Tennet-rapport «Kwaliteitsnormen van het Hoogspanningsnet» – wat volgens berichten de grondslag is van de wijziging van het tracé – naar de Kamer te sturen met een beoordeling van uw zijde?
Het gaat om een rapport van het Ministerie van Economische Zaken dat u bij deze wordt toegestuurd2. Het rapport «Kwaliteitsnorm enkelvoudige storingsreserve in het Nederlandse hoogspanningsnet» analyseert aan de hand van een maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) welke wettelijke betrouwbaarheidseisen voor het hoogspanningsnet wenselijk en doelmatig zijn. Het rapport is de basis geweest voor een consultatie met de sector over de herijking van het wettelijk kader voor kwaliteitsnormen. Deze herijking heeft zijn beslag gekregen in het wetgevingsvoorstel STROOM.
Een werkgroep, bestaande uit medewerkers van het Ministerie van Economische Zaken, TenneT en Netbeheer Nederland, heeft in 2012/2013 geanalyseerd welke investeringen in enkelvoudige storingsreserve (ook wel: redundantie) in het hoogspanningsnet doelmatig en wenselijk zijn.
De bovenstaande analyse is voor TenneT aanleiding geweest om te laten onderzoeken door DNV KEMA wat de gevolgen zijn van een falende mast met daarop 4 circuits EHS. Dit om vervolgens te kunnen bepalen in welke situatie het totale verlies van een 4-circuitverbinding nog acceptabel zou zijn uit oogpunt van leveringszekerheid en uit hoofde van internationale verplichtingen. Het falen van zo’n verbinding (bijv. het omvallen van masten waardoor alle lijnen breken) zou kunnen leiden tot een opeenstapeling van effecten (cascade-effecten) zelfs buiten Nederland. De kans hierop is klein, maar de gevolgen kunnen zeer groot zijn (grootschalige black out).
Op grond van het DNV KEMA-onderzoek heeft TenneT in juli 2014 geconstateerd dat de toepassing van 4-circuitverbindingen in de nationale 380 kV-ring en in de verbindingen die deel uitmaken van het Europese net (interconnectie) zeer ongewenst is en moet worden vermeden vanwege de grote gevolgen die het eventueel falen van zo’n verbinding heeft voor de leveringszekerheid en voor de internationale verplichtingen waaraan TenneT moet voldoen.
Voor het project Zuid-West 380 kV hebben de Minister van Infrastructuur en Milieu en ik om die reden geoordeeld dat het voorgenomen noordelijke tracé uit 2011 tussen Roosendaal-Borchwerf en Tilburg, dat uitging van een 4 circuit 380 kV-verbinding, niet langer aanvaardbaar is.
De besteding van de opbrengsten (€ 664 miljoen) van de veilingen van grenscapaciteit op het elektriciteitsnet |
|
Agnes Mulder (CDA), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Autoriteit Consument en Markt (ACM) aan Tennet heeft verzocht om duidelijkheid te bieden over de besteding van de opbrengsten (€ 664 miljoen) van de veilingen van grenscapaciteit op het elektriciteitsnet?1
Ja.
Kunt u aangeven welke voorstellen Tennet inmiddels heeft gedaan om de opbrengsten van de veilingen te laten terugvloeien naar consumenten en bedrijven; is dat via tariefsverlaging en/of investeringen? Met welk bedrag gaan de tarieven omlaag, dan wel om welke concrete investeringen gaat het?
Op basis van Europese regels2 is TenneT verplicht om de veilingopbrengsten aan te wenden voor drie doelen. TenneT moet de veilinggelden aanwenden voor de instandhouding en uitbreiding van de interconnectiecapaciteit met andere landen. Als er geen efficiënte besteding aan deze twee doelen mogelijk is, kunnen de veilingopbrengsten alleen worden gebruikt voor het derde doel: tariefsverlaging – onder voorbehoud van goedkeuring door ACM.
TenneT werkt op dit moment aan uitbreiding van de interconnectiecapaciteit: een nieuwe interconnector naar Denemarken (COBRA), een nieuwe interconnector naar Duitsland (Doetinchem-Wesel) en een verzwaring van een bestaande verbinding met Duitsland (Meeden-Dielen). Ten slotte wordt in samenhang met het project Zuid-West380 kV tevens de uitbreidingsmogelijkheid voor de interconnectiecapaciteit met België onderzocht. Voor de financiering van al deze projecten is TenneT voornemens gebruik te maken van de veilingopbrengsten.
De inkomsten van de veilinggelden zijn ondergebracht bij de Stichting Beheer Doelgelden Landelijk Hoogspanningsnet. Eind 2013 beheerde de stichting ongeveer € 600 mln aan veilinggelden. TenneT en ACM kwamen daarom vorig jaar tot het oordeel dat een deel van de opbrengsten van het veilen van haar grenscapaciteit kon worden ingezet voor het verlagen van de nettarieven. In het tarievenvoorstel voor 2014 is 87 miljoen in mindering gebracht op de toegestane tariefinkomsten van TenneT. Als gevolg daarvan zijn in 2014 de nettarieven lager.
In hoeverre overweegt Tennet om met de opbrengsten de leveringszekerheid in de 82 relatief kwetsbare «uitlopergebieden» te verbeteren, die voor hun stroomvoorziening afhankelijk zijn van één hoogspanningsverbinding en bij een stroomstoring niet op een snelle back-up van stroom kunnen rekenen?
Op basis van Europese regelgeving is TenneT verplicht om de veilinggelden aan te wenden voor investeringen die samenhangen met de interconnectiecapaciteit of voor verlaging van de nettarieven. Het versterken van uitlopers kan dus niet worden gefinancierd met opbrengsten uit veilingopbrengsten van grenscapaciteit.
Welke ambitie heeft Tennet om de leveringszekerheid in de uitlopergebieden (waarachter zich 29% van de Nederlandse afnemers bevindt) te verbeteren, in welk tempo en met welke concrete maatregelen?
In de Netcode Elektriciteit zijn eisen gesteld met het oog op o.a. de betrouwbaarheid van 110 kV en 150 kV hoogspanningsnetten. Om aan deze eisen te voldoen heeft TenneT in 2010 elf uitlopers geïdentificeerd die in aanmerking komen voor versterking. Dit programma is gericht op elf uitlopergebieden die nu of in de nabije toekomst een totale vraagbelasting vanaf 100 MW kennen.
Het betrof de uitlopers bij Westwoud, Rotterdam Ommoord, Rotterdam Centrum, Rotterdam Zuidwijk, Dordrecht Zuid, Arkel, Anna Paulowna, Alblasserdam, Tilburg Zuid, Eerde en Budel. Sindsdien is gebleken dat de uitloper bij Budel geen deel van het openbaar net is. Van de elf uitlopers die TenneT in 2010 heeft geïdentificeerd, resteren er dus tien.
TenneT heeft prioriteit gegeven aan uitlopers waar ook andere ontwikkelingen speelden, zoals benodigde uitbreiding van transportcapaciteit door een toename van productie. Het betreft hier de uitlopers bij Westwoud, Rotterdam Ommoord en Anna Paulowna. Daarnaast zijn plannen ontwikkeld en in gang gezet voor de uitlopers bij Alblasserdam, Tilburg Zuid en Eerde.
Het duurt vaak vijf tot zeven jaar voordat een verzwaring feitelijk is uitgevoerd. Hierbij speelt met name een rol dat het verwerven van vergunningen en het onderhandelen over grondposities meerdere jaren duurt. TenneT verwacht dat zij de eerste uitloper uiterlijk in 2017 en de laatste uiterlijk in 2021 heeft verzwaard.
In een aantal gevallen kan de leveringszekerheid in uitlopergebieden worden verbeterd door gebruik te maken van redundantie uit het middenspanningsnet. Deze oplossing wordt gebruikt om de leveringszekerheid op de uitlopers bij Rotterdam Centrum, Rotterdam Zuidwijk, Dordrecht Zuid en Arkel te verbeteren. In al deze gevallen is Stedin de regionale netbeheerder. De netontwerpen van TenneT en Stedin zijn op deze punten reeds met elkaar afgestemd waardoor het net daar voor een groot deel reeds redundant is. TenneT onderzoekt nu samen met Stedin hoe zij het netontwerp verder kan verbeteren.
Het bestaande programma van TenneT zal de leveringszekerheid voor een groot deel van de aangeslotenen op uitlopers in Nederland versterken. Wanneer andere uitlopers worden geïdentificeerd die groter zijn dan 100 MW, pakt TenneT die conform de Netcode Elektriciteit op.
Hoe ver is de uitvoering van het investeringsprogramma gevorderd dat is aangekondigd in 2010 om de kwetsbaarheid van elf uitlopergebieden te verminderen, waardoor het percentage afnemers dat achter een uitloper woont zou worden verlaagd naar 19%? Om welke gebieden gaat het precies?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u een actueel overzicht geven van de resterende uitlopergebieden, de kwetsbaarheid voor stroomuitval en de (potentiële) maatschappelijke schade die daarvan het gevolg is?
Het Kwaliteits- en Capaciteitsdocument van TenneT van 2013 (KCD) geeft een goed beeld hoe het net er inclusief de uitlopers voor staat. Sinds 2010 is één extra uitloper geïdentificeerd die groter is dan 100 MW: een uitloper bij Zaltbommel. TenneT werkt aan een plan om deze uitloper aan te pakken.
Uitlopergebieden zijn voor hun stroomvoorziening afhankelijk van één hoogspanningsverbinding die dubbel is uitgevoerd (conform het N-1 principe). In een uitlopergebied leidt gelijktijdige uitval van twee circuits tot een stroomstoring bij afnemers. Ondanks dat de kans op uitval in een uitlopergebied gelijk is aan andere gebieden, bestaat er een grotere kans dat een incident leidt tot stroomuitval en duurt deze doorgaans langer. Het grootste deel van het hoogspanningsnet bestaat uit ringstructuren. Het netwerk is dan minder kwetsbaar voor stroomstoringen. Deze ringen zorgen namelijk voor vermazing van het net waardoor bij een storing in één dubbelcircuit-verbinding geen langdurige stroomuitval ontstaat.
De maatschappelijke schade van stroomuitval is in de afgelopen jaren verschillende keren onderzocht. In opdracht van TenneT is in 2004 een onderzoek uitgevoerd door Stichting Economisch Onderzoek (SEO) naar de maatschappelijke kosten van stroomuitval in relatie tot het versterken van uitlopergebieden. Het onderzoek is geactualiseerd in 2009. In 2012 is de schade door stroomuitval in opdracht van NMa onderzocht door Blauw. Dit onderzoek gaat overigens niet in op investeringen in uitlopers.
De uitkomst van het onderzoek van SEO is per brief aan uw Kamer toegelicht.3 Het onderzoek van Blauw kunt u terugvinden op de website van Autoriteit Consument en Markt4.
Bent u bereid om zich er bij Tennet voor in te zetten dat een deel van de veilingopbrengsten wordt ingezet voor een aanvullend investeringsprogramma om de leveringszekerheid voor huishoudens en bedrijven in uitlopergebieden te verbeteren?
Zie antwoord vraag 3.
De onmogelijkheid om over te stappen bij glasvezel abonnementen |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de beperkingen die zijn gesteld aan het overstappen bij abonnementen voor internet via glasvezel?1
Ja, ik ben ervan op de hoogte dat zich soms knelpunten voordoen bij het overstappen tussen glasvezelaanbieders.
Klopt het dat deze abonnementen slechts kunnen worden afgesloten als er op dat moment geen ander glasvezel abonnement is? Zo nee, wat is dan de situatie?
Ik heb begrepen dat deze knelpunten zich niet in alle gevallen voordoen en ook niet bij alle glasvezelaanbieders. Ook heb ik begrepen dat door de glasaanbieders die het betreft reeds aan verbeteringen wordt gewerkt. Desalniettemin is helaas vooralsnog sprake van operationele knelpunten waardoor het overstapproces soms niet soepel verloopt, de overstap met grote vertraging wordt uitgevoerd of wordt geannuleerd. De dienstonderbreking is in de meeste gevallen wel significant verminderd, van enkele weken naar minder dan 24 uur. De glasvezelmarkt is een relatief jonge markt, met een sterke focus op de uitrol van glasnetwerken via vraagbundeling. Keuze tussen aanbieders die via hetzelfde glasnetwerk hun diensten aanbieden is een recent fenomeen en het overstapproces bevindt zich daarom veelal nog in een pril stadium. De eerdere ervaringen met overstappen tussen DSL-aanbieders die het netwerk delen hebben laten zien dat goede afstemming in de onderlinge operationele processen nodig is om overstappen soepel te laten verlopen met minimale dienstonderbreking. Dit geldt ook voor glasvezeldiensten.
Klopt het dat dit er in de praktijk op neerkomt dat abonnementen in de tijd niet meer op elkaar aansluiten? Klopt het dat er een aantal weken tussen het oude en nieuwe abonnement kan gaan zitten? Zo nee, wat is dan de situatie?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat internetproviders dit met elkaar hebben afgesproken om een drempel op te werpen, zodat consumenten minder snel zullen overstappen? Zo nee, wat is dan de situatie?
Nee, er is geen sprake van een afspraak tussen de betreffende glasvezelaanbieders met als doel een overstapdrempel voor consumenten op te werpen. Overstapdrempels worden door de telecomaanbieders juist via zelfregulering opgepakt in de Taskforce Overstapdrempels van de Stichting FIST (Forum Interconnectie en Speciale Toegang). In mijn brief aan uw Kamer over diverse consumentenonderwerpen, die gelijktijdig met de beantwoording van deze vragen wordt verzonden, heb ik u geïnformeerd over de verbeteringen in de overstapservice die in 2014 zullen worden gerealiseerd met het oog op de groei van gebundelde diensten (dual, triple en quadplay). Ik roep de betreffende glasvezelaanbieders op voortvarend een gezamenlijke oplossing te realiseren voor de knelpunten die zich specifiek voordoen bij het overstappen tussen glasvezelaanbieders, zodat dit meeloopt met de overige verbeteringen in de overstapservice begin 2014. Ik heb dit aan de orde gesteld in het taskforce-overleg op 9 oktober jl. en de glasvezelaanbieders gaan hiermee in een werkgroep aan de slag.
Klopt het dat dit niet is toegestaan, omdat dit in strijd is met het kartelverbod van art. 6 van de Mededingingswet, omdat het gaat om mededingingsbeperkende afspraken of gedragingen? Zo nee, wat is dan de situatie?
Het maken van onderlinge afspraken kan onder omstandigheden in strijd zijn met het kartelverbod van artikel 6 van de Mededingingswet. Of daarvan in een concrete situatie sprake is, is niet aan mij om te beoordelen. Dat kan alleen de Autoriteit Consument en Markt (ACM) besluiten. Ik verwijs voorts naar het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid de Autoriteit Consument en Markt te verzoeken een onderzoek te starten naar mededingingsbeperkende afspraken of gedragingen bij glasvezelinternet? Zo nee, waarom niet?
De ACM is op de hoogte van de signalen. Ik kan de ACM echter niet opdragen om een onderzoek te starten. De ACM is een onafhankelijke autoriteit, die zelfstandig beoordeelt of zij in de signalen voldoende aanleiding ziet om een onderzoek te starten. De ACM sluit overigens regelmatig aan bij taskforces van de stichting FIST om met aanbieders tot oplossing van operationele problemen en klachten te komen, zo ook bij de Taskforce Overstapdrempels. Ik verwijs voorts naar het antwoord op vraag 4.